| Plan: | TAM-omgevingsplan hoofdstuk 22i, uitbreiding bedrijventerrein 's-Heerenberg |
|---|---|
| Status: | ontwerp |
| Plantype: | bestemmingsplan |
| IMRO-idn: | NL.IMRO.1955.oplgshbbdruitbrbdr-on01 |
De gemeente Montferland is voornemens het bestaande bedrijventerrein 's-Heerenberg uit te breiden door de ontwikkeling van een nieuw bedrijventerrein voor XXL Logistiek en MKB (midden-en kleinbedrijf) bedrijvigheid. De ontwikkeling bestaat uit:
Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. Sindsdien bezit elke gemeente een omgevingsplan, het omgevingsplan van rechtswege. Dit omgevingsplan bestaat uit een tijdelijk deel en een nieuw deel. Het nieuwe deel mag door gemeenten geleidelijk worden ingevuld in de overgangsperiode tot 1 januari 2032. De gemeente Montferland heeft nog geen invulling gegeven aan het nieuwe deel.
Het tijdelijk deel van het omgevingsplan bestaat uit (ruimtelijke) regels uit voormalige bestemmingsplannen, enkele gemeentelijke verordeningen en de bruidsschat (rijksregels). Voor het plangebied waar het bedrijventerrein is voorzien geldt het voormalige bestemmingsplan “Bestemmingsplan Buitengebied, geconsolideerd" (2022). De beoogde activiteiten behorend bij de uitbreiding van bedrijventerrein 's-Heerenberg zijn niet mogelijk binnen de bouw en gebruiksregels van dit bestemmingsplan. De gemeente Montferland wil daarom wijzigingen aanbrengen in het vigerende omgevingsplan om een nieuw ruimtelijk kader te creëren waarbinnen de uitbreiding van bedrijventerrein 's-Heerenberg planologisch is toegestaan. Om deze reden is dit TAM-omgevingsplan opgesteld.
Het plangebied ligt in de gemeente Montferland (Provincie Gelderland) ten noorden van de N816. Ten zuiden van het plangebied bevindt zich het bedrijventerrein DocksNLD. Op circa 300 meter ten zuiden van het plangebied ligt de grens met Duitsland. Verder is in de directe omgeving van het plangebied voornamelijk agrarisch gebied aanwezig.
Figuur 1: Ligging plangebied (rood omkaderd)
Binnen het plangebied gelden verscheidene vigerende bestemmingsplannen:
Hoofdzakelijk ligt het plan binnen het bestemmingsplan “Bestemmingsplan Buitengebied, geconsolideerd". Volgens de planregels uit dit plan, zijn de gronden met de bestemming agrarisch hoofdzakelijk bedoeld voor agrarische bedrijven. Binnen de bestemming 'Agrarisch' zijn bouwvlakken aangewezen waarbinnen ten hoogste bij één agrarisch bedrijf behorende bedrijfsgebouwen en één bedrijfswoning mag worden gebouwd. De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor watergangen, waterpartijen en oevers, en dienen tevens voor waterhuishouding, verkeer te water, en het behoud en de ontwikkeling van landschaps- en natuurwaarden. De bestemming 'Verkeer' is hoofdzakelijk bedoeld voor verkeersfuncties, nuts-, groen- en parkeervoorzieningen. De bestemming 'Archeologie - 1' is bedoeld om de archeologische belangen in het plangebied te beschermen. Hierin is bepaald dat bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor bodemingrepen dieper dan 30 cm en groter dan 250m² de aanvrager een rapport dient te overleggen dat de archeologische waarde van de gronden vaststelt. Voor de bestemming 'Archeologie- 2' geldt dit bij bodemingrepen dieper dan 30 cm en een oppervlakte groter dan 1000 m2.
De beoogde activiteiten behorend bij het bedrijventerrein 's-Heerenberg vallen onder de planologische gebruiksfunctie 'bedrijventerrein' en zijn niet toegestaan binnen de vigerende bestemmingen van het geldende omgevingsplan.
Figuur 2: Plangebied t.o.v. huidige bestemmingen (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Het TAM-omgevingsplan bestaat uit regels, een verbeelding, een toelichting en onderzoeken als bijlagen. Onderhavige toelichting dient als motivering bij de te volgen procedure.
De toelichting bestaat uit zeven hoofdstukken. In hoofdstuk 2 staat een beschrijving van de huidige situatie op de locatie van het planvoornemen en een beschrijving van de ontwikkeling die is voorzien. In hoofdstuk 3 wordt vervolgens het planvoornemen getoetst aan het relevante Rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Een toets aan de verschillende omgevingsaspecten is terug te vinden in hoofdstuk 4, waarna in hoofdstuk 5 het kostenverhaal wordt beschreven, in hoofdstuk 6 de participatie en in hoofdstuk 7 de uitwerking in het omgevingsplan.
Historie
Het plangebied is gelegen in het buitengebied ten oosten van ’s-Heerenberg en ten noorden van de landsgrens met Duitsland. De gronden van het beoogde plangebied zijn eeuwenlang gebruikt voor landbouwdoeleinden, met name akkerbouw en grasland, en vormden een onderdeel van het kleinschalige, open landschap dat zich uitstrekte tussen de bebouwde kom van ’s-Heerenberg en de Duitse grens.
Historische kaarten uit de 19e en 20e eeuw tonen een regelmatige verkaveling met verspreid liggende boerderijen en een netwerk van onverharde wegen en sloten. In de tweede helft van de 20e eeuw is het gebied onder invloed van ruilverkaveling en schaalvergroting steeds grootschaliger ingericht, waarbij veel van de oorspronkelijke landschapselementen, zoals houtwallen en perceelsranden, zijn verdwenen. Desondanks bleef het gebied tot recent in gebruik als agrarisch productiegebied, zonder bebouwing van betekenis.
Met de ligging nabij de A12 en de grensovergang met Duitsland is het gebied strategisch gepositioneerd voor logistieke functies. De ontwikkeling van het bestaande bedrijventerrein DocksNLD en de nabijgelegen infrastructuur hebben de potentie van het gebied als logistiek knooppunt versterkt.
Bestaande functies
Het bedrijventerrein ten zuiden van de Meilandsedijk omvat diverse logistieke en industriële functies, waaronder het bestaande DocksNLD. Het bedrijventerrein ten westen van de beoogde ontwikkellocatie in 's-Heerenberg betreft het Euregionaal Bedrijventerrein (EBT). Dit terrein is voornamelijk gericht op grootschalige transport- en logistieke bedrijven. Het EBT kenmerkt zich door grote hallen met een vrije hoogte van circa 14 meter, veel laad- en loskaden, en moderne kantoorruimten.
Het plangebied zelf bestaat uit meerdere graslanden en akkers bestemd als koeienweide, hooiland of voor het verbouwen van gewassen. De percelen zijn gescheiden door greppels die tijdelijk watervoerend zijn, greppels en op een enkele plek door struikgewas met middelhoge bomen. Het plangebied wordt aan de westzijde begrensd door een bomenrij van essen met een dichte ondergroei van onder andere iep en brandnetel. Het plangebied wordt aan de oostzijde van de Borgstraat begrenst door een rijbeplanting van 12 essen. Het plangebied wordt aan de noordkant begrenst door de Wethouder Brandtsweg, hier staat aan de zuidkant van de weg (in het plangebied) een bomenrij met circa 50 zomereiken. Aan de oostkant wordt plangebied begrensd door de Op den Dam, hier staat aan de oostkant (buiten het plangebied) een bomenrij met circa 35 zomereiken. Het plangebied wordt aan de zuidwestkant begrensd door de Meilandsedijk, hier staan circa 80 jonge zwarte elzen. Verder zijn er twee erven met een woning en bijgebouwen (stallen en schuren) aanwezig in het plangebied. De erven zijn in gebruik geweest voor agrarische doeleinden en zijn gelegen aan de Meilandsedijk en Op Den Dam.
Figuur 3. Huidige situatie plangebied 's-Heerenberg
Figuur 4. Huidige situatie plangebied 's-Heerenberg
De gemeente Montferland is voornemens het bestaande bedrijventerrein in ’s-Heerenberg uit te breiden door de ontwikkeling van een nieuw bedrijventerrein van circa 45 hectare, gelegen ten noorden van de Meilandsedijk. Deze uitbreiding is gericht op het faciliteren van zowel XXL-logistiek als MKB bedrijvigheid. Het plan voorziet daarnaast in ondersteunende voorzieningen, waaronder een truckparking en een Clean Energy Hub. Hiermee wordt niet alleen ingespeeld op de groeiende vraag naar logistieke ruimte, maar ook op de behoefte aan duurzame en sociaal verantwoorde voorzieningen.1
Voor de ontwikkeling van bedrijventerrein 's-Heerenberg is een beeldkwaliteitsplan opgezet. Dit document dient als hard toetstingsdocument voor nieuwe ontwikkelingen. Zowel voor de te ontwikkelen gebouwen, in te richten kavels, als de aan te leggen open ruimte. De beeldkwaliteitseisen vormen de ontwerpseisen voor architecten en ontwikkelaars. Het beeldkwaliteitsplan is te zien in Bijlage 2.
De ruimtelijke opzet van het terrein is zorgvuldig afgestemd op de verschillende functies, zoals te zien in figuur 5. Een vergrote weergave van het stedenbouwkundig plan is opgenomen in Bijlage 1. In het oostelijk deel van het plangebied wordt ruimte geboden voor grootschalige logistieke bedrijven. Het overige westelijke deel biedt ruimte voor een Clean Energy Hub, de truckparking en kleinere kavels voor MKB. In de noordwesthoek van het plangebied wordt onder de N316 een fietstunnel aangelegd, waarmee de verkeersveiligheid voor fietsers aanzienlijk wordt verbeterd.
Om het terrein landschappelijk in te passen en de impact op het omliggende agrarische landschap te beperken, wordt aan de noord- en oostzijde een aarden wal aangelegd. Deze wal, opgebouwd uit vrijkomende grond uit het plangebied, krijgt een glooiend profiel dat aansluit op het bestaande maaiveld. De wal fungeert als visuele en functionele buffer. Voor de inrichting van het terrein en de wal is een beplantingsplan opgesteld dat gericht is op het versterken van de landschappelijke kwaliteit en het bevorderen van biodiversiteit. Inheemse boom- en struiksoorten worden aangeplant langs de randen van het terrein en op strategische locaties binnen het gebied, waarmee een groene buffer ontstaat die tevens een aantrekkelijk leefgebied vormt voor flora en fauna.
Binnen het plangebied worden waterbuffers aangelegd voor de opvang van hemelwater. Deze buffers, die het grootste deel van het jaar droog zullen staan, dragen bij aan klimaatadaptatie en duurzaam waterbeheer. Daarnaast wordt een wandelpad aangelegd door de groenzones van het terrein, bedoeld voor gebruik door werknemers en bezoekers, waarmee ook de gebruikswaarde van het terrein wordt vergroot.
Voor de realisatie van het plan wordt alle bestaande bebouwing binnen het plangebied gesloopt. Bomen en struiken op woonerven en landbouwgrond worden verwijderd, met uitzondering van de singels langs de Wethouder Brandtsweg en Op Den Dam, die behouden blijven. De bestaande sloten in en rondom het gebied worden gedeeltelijk gedempt om ruimte te maken voor de nieuwe inrichting.
De ontwikkeling wordt gekenmerkt door hoge duurzaamheidsambities. Er wordt gestreefd naar een BREEAM-certificering met de score EXCELLENT, waarmee wordt ingezet op energie-efficiëntie, milieukwaliteit en toekomstbestendige bedrijfsvoering.
Figuur 5. Beoogde ontwikkeling bedrijventerrein 's-Heerenberg
In dit hoofdstuk wordt de ontwikkeling getoetst aan het relevante beleid en instructieregels van het Rijk en van de provincie. Ook de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt hier toegelicht.
Nederland staat voor een aantal urgente opgaven, die zowel lokaal, nationaal als wereldwijd spelen. Het betreffen opgaven op het gebied van klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. Deze opgaven zullen Nederland flink veranderen en door goed in te spelen op deze veranderingen kan Nederland vooroplopen en kansen verzilveren. Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. In de NOVI zijn de opgaven als volgt ingedeeld:
Met de ontwikkeling van het bedrijventerrein 's-Heerenberg draagt gemeente Montferland bij aan het bieden van ruimte voor duurzaam economisch groeipotentieel, een sterke regio en de energietransitie door de ontwikkeling van de Clean Energy Hub. Het plangebied wordt toekomstbestendig ingericht door de realisatie van waterbuffers en het optimaliseren van de biodiversiteit. Aan de noord- en oostzijde van het plangebied wordt een aarden wal gerealiseerd die het zicht op de bedrijfsbebouwing zal beperken, daarmee wordt de leefbaarheid van het gebied gewaarborgd. Het initiatief sluit daarmee aan bij de opgaven van de NOVI.
Daarnaast maakt de NOVI bij het maken van keuzes gebruik van drie afwegingsprincipes:
De ontwikkeling van het bedrijventerrein 's-Heerenberg past binnen de kenmerken en identiteit van de huidige omgeving. Aan de zuid- en westkant van het plangebied zijn twee bedrijventerreinen gesitueerd met grote logistieke bedrijven. De aarden wal zal worden ingericht met gebiedseigen beplanting en draagt bij aan de landschappelijke inpassing van het bedrijventerrein.
Het Besluit Kwaliteit Leefomgeving (Bkl) stelt de inhoudelijke normen voor gemeenten, provincies, waterschappen en het Rijk met het oog op het realiseren van de nationale doelstellingen en het voldoen aan internationale verplichtingen. In het Bkl staan instructieregels over het opstellen van omgevingsplannen. Het grootste deel bestaat uit instructieregels met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties (afdeling 5.1 Bkl). Het Bkl bevat ook enige instructieregels over de uitoefening van taken voor de fysieke leefomgeving (afdeling 5.2 Bkl). Ter plaatse van het plangebied gelden vier gebiedsaanduidingen volgend uit het Bkl:
Onderhavig planvoornemen ziet niet toe op het realiseren van windturbines. Daarom zijn de eerste twee gebiedsaanduidingen niet relevant.
Op grond van artikel 5.161bc laat een omgevingsplan dat van toepassing is op het uitsluitingsgebied hyperscale datacentra geen hyperscale datacentrum toe. Dit verbod is daarom in de planregels geborgd.
Aan overige relevante instructieregels voor dit voornemen wordt getoetst in hoofdstuk 5 van deze motivering.
Voor de uitbreiding van bedrijventerrein ’s-Heerenberg is een toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking vereist. Deze toets is relevant omdat het plan voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 5.129g van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl):
Het betreft hier de ontwikkeling van circa 20 hectare netto bedrijventerrein voor XXL-logistiek, inclusief ondersteunende functies zoals een Clean Energy Hub, truckparking en MKB bedrijvigheid. Hieronder wordt gemotiveerd hoe aan de ladder wordt voldaan. Om onderscheid te maken tussen het huidige bestaande bedrijventerrein DocksNLD en het nieuw te ontwikkelen bedrijventerrein, wordt het nieuw te ontwikkelen terrein aangeduid als uitbreiding bedrijventerrein 's-Heerenberg en het bestaande terrein als DocksNLD.
Allereerst is vastgesteld dat er sprake is van een actuele en onderbouwde behoefte aan de beoogde ontwikkeling. Uit het Regionaal Programma Werklocaties (RPW) Arnhem-Nijmegen 2021–2024 (Bijlage 3) blijkt dat er tot 2030 een ruimtebehoefte bestaat van 69 hectare voor regio-gebonden XXL-logistiek. Daarnaast is er een bovenregionale vraag naar vestigingsruimte voor niet-regio-gebonden logistieke bedrijven, zoals Europese distributiecentra (EDC’s) en zogenoemde ‘Witte raven’ (niet-regio-gebonden logistieke bedrijven die zeldzaam en waardevol zijn voor de regio), die gezamenlijk een additionele behoefte vertegenwoordigen van 350 tot 550 hectare in Oost-Zuid Nederland. Het huidige harde aanbod in de regio bedraagt slechts 27 hectare, waarmee een tekort van 42 hectare ontstaat. De uitbreiding van DocksNLD voorziet in 20 hectare XXL-logistiek. Deze behoefte is onderbouwd met actuele marktanalyse (Bijlage 4), monitoringgegevens en beleidsdocumenten, en is afgestemd met de regio en provincie.
In het RPW GMR (Groene Metropool-regio Arnhem-Nijmegen) 2021-2024 is daarnaast opgenomen dat alle gemeenten de mogelijkheid hebben om MKB te ontwikkelen met kavels van maximaal 0,5 hectare (5.000 m²). De gemeente Montferland maakt in 2025 deel uit van RPW de Achterhoek, maar maakte tot en met 31 december 2024 deel uit van het RPW van de GMR. In samenspraak met de provincie Gelderland is bestuurlijk vastgesteld dat de afspraken uit het RPW van de Groene Metropoolregio Arnhem-Nijmegen 2021–2024 richtinggevend blijven voor de ontwikkeling van bedrijventerreinen binnen de gemeente Montferland.
Vervolgens is onderzocht of de ruimtebehoefte aan bedrijventerrein kan worden opgevangen binnen bestaand stedelijk gebied. Bestaande bedrijventerreinen bieden onvoldoende ruimte of zijn niet geschikt voor grootschalige logistiek. Herstructurering of intensivering van bestaand terrein biedt evenmin voldoende capaciteit voor de gevraagde schaal en vestigingseisen. De uitbreiding bedrijventerrein 's-Heerenberg sluit aan op het bestaande bedrijventerrein DocksNLD en vormt daarmee een logische en zorgvuldige uitbreiding. De locatie is multimodaal ontsloten via de A12/A3 en de binnenvaartterminal in Emmerich, en maakt deel uit van het logistieke knooppunt EMZ (Emmerich, Montferland, Zevenaar).
De ontwikkeling is landschappelijk zorgvuldig ingepast. Op basis van landschappelijke analyses is gekozen voor een compacte uitbreiding aan de noordzijde van het bestaande terrein, waarmee de impact op het omringende landschap wordt geminimaliseerd. De uitbreiding voldoet aan de eisen voor clustering en landschappelijke inpassing zoals geformuleerd in het RPW en de provinciale beleidskaders. Daarnaast is in de planregels van het TAM-IMRO omgevingsplan een algemeen doel opgenomen dat voor de ontwikkeling binnen het plangebied BREEAM certificering niveau ‘Excellent’ wordt nagestreefd.
Tot slot draagt de ontwikkeling bij aan de versterking van het regionale economische profiel. Uitbreiding bedrijventerrein 's-Heerenberg biedt ruimte aan logistieke bedrijven die werkgelegenheid genereren voor alle opleidingsniveaus en sluit aan bij het logistieke DNA van de regio. De ontwikkeling voorziet tevens in ondersteunende voorzieningen zoals een Clean Energy Hub en truckparking, waarmee wordt bijgedragen aan zorgvuldig ruimtegebruik en een toekomstbestendig bedrijventerrein.
Geconcludeerd wordt dat de uitbreiding van bedrijventerrein 's-Heerenberg voldoet aan de de Ladder voor duurzame verstedelijking. De ontwikkeling is gebaseerd op een actuele en onderbouwde behoefte, kan niet binnen bestaand stedelijk gebied worden gerealiseerd en is zorgvuldig landschappelijk en functioneel ingepast. Daarmee is sprake van een verantwoorde ruimtelijke ontwikkeling die past binnen de kaders van de Omgevingswet en het Bkl.
Het Rijk zet met het programma Topcorridors in op de versterking van de belangrijkste goederenvervoercorridors van Nederland. Deze corridors verbinden de zeehavens en logistieke hotspots van Nederland met het Europese achterland en maken onderdeel uit van het Trans-European Transport Network (TEN-T). Doel van het beleid is het realiseren van een concurrerend, duurzaam en betrouwbaar logistiek systeem dat Nederland positioneert als vooraanstaand logistiek knooppunt in Europa.
Binnen Topcorridors staat de ontwikkeling van robuuste en multimodale vervoersverbindingen centraal, waarbij wordt ingezet op het vergroten van de capaciteit en betrouwbaarheid van weg, spoor en binnenvaart, het verbeteren van knooppunten en overslaglocaties, het stimuleren van de modal shift naar duurzamere modaliteiten en het versterken van de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit in samenhang met economische ontwikkeling. Hiermee draagt Topcorridors bij aan zowel de internationale concurrentiepositie als de nationale doelen voor duurzaamheid en klimaatadaptatie.
De voorgenomen uitbreiding van bedrijventerrein ’s-Heerenberg sluit nauw aan bij deze beleidsambities. Het nieuwe bedrijventerrein van circa 20 hectare netto, gericht op XXL-logistiek en MKB, en voorzien van ondersteunende functies zoals een Clean Energy Hub en truckparking, ligt strategisch aan de A12/A3 en in de nabijheid van de binnenvaartterminal in Emmerich. Daarmee maakt het terrein onderdeel uit van de corridor Oost, die Nederland verbindt met Duitsland en het Europese achterland. Door deze multimodale ligging kan de uitbreiding bijdragen aan de gewenste verschuiving van wegvervoer naar binnenvaart en spoor en aan het versterken van de internationale goederenstromen over de oostcorridor.
Daarnaast sluit de ontwikkeling aan bij de ruimtelijke keuzes voor de nieuwe Omgevingsvisie Gelderland (in voorbereiding), met name bij de richtinggevende keuze ‘Sturen op vestigingsvoorwaarden voor economie’ (Keuze 6, Bijlage 22). In deze ontwerpvisie wordt ingezet op het zorgvuldig beschermen en concentreren van ruimte voor economische activiteiten op strategische werklocaties van provinciaal belang. De provincie benadrukt het belang van een robuuste economische structuur waarin ruimte wordt geboden voor ondernemerschap, innovatie en werkgelegenheid, terwijl tegelijkertijd duurzaam en efficiënt ruimtegebruik wordt nagestreefd.
Binnen deze ruimtelijke koers worden bovenregionale logistieke knooppunten, zoals Emmerich–Montferland–Zevenaar (EMZ), benoemd als concentratielocaties voor grootschalige logistiek en bijbehorende voorzieningen. Hier worden functies als Clean Energy Hubs, energie-infrastructuur, truckparking en emissievrije logistiek gecombineerd, wat bijdraagt aan de verduurzaming van de sector en aan een toekomstbestendige economische structuur. De uitbreiding van bedrijventerrein ’s-Heerenberg sluit hier direct op aan door ruimte te bieden aan grootschalige logistiek in combinatie met duurzame energie- en mobiliteitsvoorzieningen.
Daarnaast voorziet de ontwikkeling in een compacte en zorgvuldig ingepaste uitbreiding, direct aansluitend op het bestaande terrein DocksNLD. Hiermee wordt invulling gegeven aan het Topcorridors-principe van efficiënt ruimtegebruik en clustering van logistieke activiteiten op goed ontsloten locaties, in plaats van verspreide en versnipperde vestigingen. De toevoeging van een Clean Energy Hub en de borging van duurzaamheid via een verplichte BREEAM-NL gebiedscertificering ‘Excellent’ zorgen ervoor dat de ontwikkeling direct bijdraagt aan de verduurzamingsopgaven binnen de logistieke sector, zoals reductie van CO2-uitstoot, stimulering van emissievrije mobiliteit en integratie van energie- en klimaatmaatregelen.
Tot slot sluit de uitbreiding van bedrijventerrein ’s-Heerenberg aan bij de ambitie om knooppunten in de corridor verder te ontwikkelen tot hoogwaardige logistieke hubs die niet alleen economische groei, maar ook werkgelegenheid en maatschappelijke meerwaarde genereren. Door de combinatie van grootschalige logistiek en ondersteunende voorzieningen draagt het terrein bij aan de versterking van het logistieke knooppunt Emmerich–Montferland–Zevenaar (EMZ).
Figuur 6. Schematische weergave van het infrastructuurnetwerk en de knooppunten binnen de goederenvervoercorridors.
Het provinciale omgevingsbeleid voor de fysieke leefomgeving bestaat uit twee kaderstellende instrumenten: de omgevingsvisie en de omgevingsverordening. De omgevingsvisie bevat ambities die voortkomen uit actuele maatschappelijke opgaven, zoals bereikbaarheid, zorgvuldig ruimtegebruik, klimaatadaptatie, energietransitie en versterken van vitale en toekomstbestendige regionale economie. De omgevingsvisie van de provincie Gelderland luidt: 'Gaaf Gelderland' (vastgesteld 19-12-2018). De 7 ambities uit de omgevingsvisie van de provincie Gelderland zijn:
De ontwikkeling van bedrijventerrein 's-Heerenberg sluit op meerdere gebieden aan op deze ambities. Met de toevoeging van de Clean Energy Hub wordt invulling gegeven aan de circulaire economie en de energietransitie. In plaats van gewone diesel wordt er HVO-diesel gebruikt, wat wordt geproduceerd uit afval- en reststoffen zoals gebruikte plantaardige oliën en dierlijke vetten. Dit vermindert de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen. De hub biedt mogelijkheden voor toekomstige uitbreiding naar elektrisch laden of waterstofvoorziening voor zwaar transport.
Met het planvoornemen zijn verschillende ontwerpkeuzes gemaakt die bijdragen aan klimaatadaptatie. Er worden watergangen aangelegd, die functioneren als buffer bij hevige neerslag. De groene zone rondom het bedrijventerrein helpt bij het tegengaan van hittestress en bevordert de waterinfiltratie. Dit alles zorgt voor een klimaatbestendige inrichting van het gebied.
Biodiversiteit is geborgd in het planvoornemen door een circa 60 meter brede groene zone rondom het terrein. Deze zone wordt zo natuurlijk mogelijk ingericht, met aandacht voor de leefomgeving van vogels, vleermuizen, kleine zoogdieren en planten. Daarnaast worden watergangen aangelegd voor waterberging, die grotendeels droog staan buiten het winterpeil. Ook draagt de uitbreiding van het bedrijventerrein bij aan een betere bereikbaarheid door de verbetering van de logistieke infrastructuur.
De uitbreiding van het bedrijventerrein en de toevoeging van een Clean Energy Hub sluiten aan bij de ambitie uit de omgevingsvisie om in 2050 een toegankelijk, duurzaam en klimaatneutraal netwerk voor goederenvervoer in Gelderland te realiseren. Vanuit de provincie Gelderland wordt ook ruimte gegeven aan logistiek, mits bijgedragen wordt aan het duurzaamheidsvraagstuk. Hier sluit de uitbreiding van bedrijventerrein 's-Heerenberg naadloos op aan.
Algemeen
Het provinciaal omgevingsbeleid is geborgd in de Omgevingsverordening Gelderland (in werking 24-09-2025). In afdeling 5.7 zijn instructieregels opgenomen die van belang zijn om het provinciale beleid of het provinciale belang te laten doorwerken in de uitoefening van taken of bevoegdheden door andere bestuursorganen dan provinciale staten. De volgende onderdelen uit de Omgevingsverordening Gelderland zijn relevant voor onderhavig initiatief:
Instructieregels over klimaatadaptatie
In artikel 5.85 van de omgevingsverordening Gelderland wordt gesteld dat voor zover een omgevingsplan een nieuwe activiteit of ontwikkeling toelaat, de toelichting op het omgevingsplan een beschrijving bevat van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de risico's van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt. Hierbij dienen in ieder geval de volgende aspecten te worden betrokken:
Voor het bedrijventerrein ’s-Heerenberg is klimaatadaptatie integraal meegenomen in het ontwerp. Een belangrijk uitgangspunt is het beheersen van de waterhuishouding. In overleg met Waterschap Rijn en IJssel is gekozen voor een droogvallend watersysteem, omdat permanente watergangen ongewenst zijn vanwege verdrogingseffecten. Het plangebied wordt ingericht als een zelfstandig peilgebied met een basispeil van 13,5 m NAP en een bergingscapaciteit tot 14,5 m NAP. Langs de randen van het terrein worden watergangen en greppels aangelegd, aangevuld met strategisch geplaatste waterbuffers die bij hevige neerslag tijdelijk water opvangen. Te diepe watergangen kunnen het grondwaterpeil verlagen in aangrenzende natuur- of landbouwgronden, waardoor natuurwaarden en landbouwopbrengsten worden aangetast. Een droogvallend watersysteem houdt in dat de watergangen in de winter (natte periode met
hogere grondwaterstanden) watervoerend zullen zijn, maar in de zomer veelal droog zullen staan. Hiermee wordt voldaan aan de eisen van het waterschap: er is 80 mm berging per hectare vereist, terwijl het plan voorziet in circa 41.900 m³ berging, ruim boven de benodigde 22.800 m³. Afvoer naar het KRW-waterlichaam Grenskanaal vindt plaats via knijpstuwen, waarbij monitoring en maatregelen voor waterkwaliteit zijn voorzien.
Ook met droogte is rekening gehouden. In de groenzones en op de aarden wal wordt gebruik gemaakt van kruidenrijk gras en extensieve beplanting. Deze vegetatie draagt bij aan een bodemstructuur die beter bestand is tegen uitdroging. Bovendien wordt gekozen voor inheemse en droogteresistente plantensoorten, waardoor de behoefte aan beregening tot een minimum wordt beperkt. De inrichting van de bodem in de waterbergingen met kruidenrijk gras bevordert daarnaast de infiltratie van regenwater, wat bijdraagt aan de aanvulling van het grondwater.
Ten slotte is ook het aspect hittestress meegenomen in het ontwerp. Rondom het bedrijventerrein wordt een circa 60 meter brede groene zone aangelegd. Deze zone fungeert niet alleen als ecologische buffer, maar draagt ook bij aan verkoeling van het gebied. Ook binnen het bedrijventerrein zelf is veel aandacht besteed aan een groene inrichting, met beplanting die bijdraagt aan een prettig en klimaatbestendig werkmilieu. De aanplant van bomen langs wegen, fietspaden en op de aarden wal zorgt voor schaduw en een aangenamer microklimaat voor werknemers en bezoekers.
Door deze integrale aanpak wordt het bedrijventerrein niet alleen toekomstbestendig ingericht, maar levert het ook een actieve bijdrage aan de provinciale ambities op het gebied van klimaatadaptatie.
Solitaire bedrijvigheid
Artikel 5.72 uit de provinciale omgevingsverordening stelt dat een omgevingsplan in het buitengebied een bedrijfsmatige activiteit kan toelaten, tenzij die activiteit naar huidige planologische inzichten thuishoort op een bedrijventerrein.
In afwijking van het bovengenoemde kan een omgevingsplan een nieuwe bedrijfsmatige activiteit in het buitengebied toelaten als:
Daarnaast stelt het artikel dat een omgevingsplan in het buitengebied uitbreiding van solitaire bedrijvigheid, die leidt tot bedrijfsbebouwing groter dan 1.000 vierkante meter en waarbij de uitbreiding zelf groter is dan 250 vierkante meter bedrijfsbebouwing kan toelaten als in de toelichting bij het omgevingsplan wordt:
De uitbreiding van bedrijventerrein ’s-Heerenberg betreft een nieuwe ontwikkeling in het buitengebied, gelegen ten noorden van de Meilandsedijk, op gronden voornamelijk bestemd voor agrarische activiteiten. In beginsel geldt op grond van artikel 5.72 van de Omgevingsverordening Gelderland dat nieuwe bedrijfsmatige activiteiten in het buitengebied slechts zijn toegestaan indien deze niet thuishoren op een bedrijventerrein. In dit geval is echter sprake van een planmatige uitbreiding van een bestaand regionaal bedrijventerrein, die past binnen de afspraken van het Regionaal Programma Werklocaties (RPW) Arnhem-Nijmegen 2021–2024.
De locatie maakt onderdeel uit van het knooppunt EMZ (Emmerich–Montferland–Zevenaar), dat in het RPW is aangewezen als ontwikkellocatie voor XXL-logistiek. De voorgenomen uitbreiding van het bedrijventerrein past binnen deze regionale ontwikkelruimte en is afgestemd in het regionaal bestuurlijk overleg, waarmee wordt voldaan aan de vereiste regionale afstemming.
De ontwikkeling sluit fysiek aan op het bestaande bedrijventerrein DocksNLD en is daarmee geen solitaire vestiging. De locatie is strategisch gelegen nabij de A12 en de Duitse grens, wat aansluit bij de regionale ambitie om logistieke functies te clusteren nabij multimodale infrastructuur.
Gelderse streken: Liemers
In Artikel 5.40 staan de instructieregels voor het beschermen van het landschap Gelderse streken: Liemers. Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op locaties binnen de Gelderse streek Liemers wordt bij een nieuwe activiteit of ontwikkeling rekening gehouden met de voor die streek vastgestelde kernkwaliteiten en ontwikkeldoelen van het landschap. Kernkwaliteiten zijn de essenties van het landschap van de Gelderse streken; de te behouden kenmerken waarmee de deelgebieden zich van elkaar onderscheiden. Deze kernkwaliteiten vormen de basis van de ruimtelijke kwaliteit en bepalen de identiteit van Gelderland. Ze zijn gebaseerd op de ruimtelijke opbouw van het historisch gegroeide landschap met de karakteristieken van de bodem en het watersysteem, de ecologie, ontginningsgeschiedenis, cultuurhistorie en verstedelijking. De ontwikkeldoelen geven aan wat wordt beoogd met versterking van de kernkwaliteiten.Uitgangspunt is dat alle ruimtelijke ontwikkelingen bijdragen aan de versterking van de kernkwaliteiten van de Gelderse streken.
Binnen de streek Liemers zijn verschillende deelgebieden te onderscheiden. Het plangebied ligt binnen het deelgebied Oude IJssel, waar het in het 'kommenlandschap' ligt. Dit landschap wordt gekenmerkt door de grootschaligheid. Het kent een voornamelijk agrarisch gebruik. Weilanden en akkers wisselen elkaar af. Wegen worden dikwijls begeleid door een laanbeplanting. Gedurende de ruilverkaveling zijn veel landschapselementen, zoals elzensingels en meidoornheggen verdwenen, waardoor het huidige open en rationele karakter is ontstaan. De kern Azewijn ligt op een hoger gelegen oeverwal binnen het kommenlandschap. Het bestaande bedrijventerrein ten zuiden van het plangebied heeft een grote schaal. In de streekgids ligt de focus met name op de gebieden die een directere relatie hebben met het Oude IJsseldal. Het plangebied heeft in dat opzicht een sterkere relatie met het deelgebied Montferland en Land van Wehl, maar valt daar formeel buiten. Naast hetgeen de streekgids vermeldt over het deelgebied Oude IJssel, is daarom ook relevant wat de streekgids over het deelgebied Montferland zegt met betrekking tot de panorama’s vanaf en de zichten op de stuwwal:
“Vanuit ver in de omgeving is de beboste stuwwal van Montferland te zien als heuvel aan de horizon en vormt zo een belangrijk oriëntatiepunt in het gebied. Vanaf de stuwwal heeft men ook fraaie panorama’s over de omliggende landen en de open essen.”
Figuur 7. Deelgebied Oude IJssel (bron: Streekgids Liemers (provincie Gelderland)
Openheid, beslotenheid en ruimtebeleving
Een kernkwaliteit van dit gebied is de weidsheid van het landschap. Daarnaast is vanuit het gebied de beboste stuwwal van Montferland te zien aan de horizon. Met name vanuit Azewijn en de belangrijkste aanrijroute vanuit oostelijke richting (N816) is de stuwwal goed waarneembaar wat bijdraagt aan de beleving van het landschap.
Figuur 8. Kernkwaliteit openheid (bron: Omgevingsverordening provincie Gelderland)
Ordenende structuren
Langs de zuidrand van het bestaande industrieterrein vormt het Grenslandkanaal een belangrijke ordenende structuur. Het kanaal markeert over een aanzienlijke lengte de grens met Duitsland en vervult een regulerende functie binnen het regionale watersysteem. Bij de eerdere ontwikkeling van het zuidelijke deel van het bedrijventerrein is de ruimtelijke en visuele relatie tussen het kanaal en het open landschap aan de noordzijde grotendeels verloren gegaan. Daarmee maakt deze relatie geen onderdeel meer uit van de huidige situatie. De voorgenomen ontwikkeling binnen de onderhavige omgevingsplanwijziging heeft dan ook geen aanvullende invloed op de landschappelijke samenhang rond het Grenslandkanaal.
Stad-land relaties
De Oude IJssel en het omliggende landschap bieden potentie voor een recreatielandschap voor fietsers en wandelaars. Het huidige recreatieve netwerk mist echter continuïteit.
Het plangebied valt binnen de stedelijk dynamische zone van 's Heerenberg.
Ontwikkeldoelen en principes
De opgave is gelegen in het meer manifest maken van het Oude IJsselsysteem, van smalle lijn naar brede zone. Hierbij dient een balans gevonden te worden in verdere verstedelijking en andere opgaven vanuit bijvoorbeeld landschap, natuur, landbouw, recreatie.
Het plangebied ligt in het overgangsgebied tussen de stedelijk-dynamische zone van ’s-Heerenberg en het open kommenlandschap. Aan de zuidzijde sluit het aan op het bestaande bedrijventerrein. Hoewel het gebied een overwegend open karakter heeft, maakt het geen onderdeel uit van de in de provinciale omgevingsverordening aangeduide gebieden met de kernkwaliteit Openheid. De herontwikkeling van het bedrijventerrein heeft, mede door de hoogte en massa van de bebouwing, invloed op de beleving van het omliggende landschap. Vanuit ’s-Heerenberg verandert het zicht op het open kommenlandschap met zijn kenmerkende laanbeplanting. Vanuit oostelijke richting, met name vanaf de N816 (de belangrijkste aanrijroute), wijzigt het zicht op de Montferlandse stuwwal. Ter beperking van de visuele effecten wordt het bedrijventerrein zorgvuldig landschappelijk ingepast. Aan de noord- en oostzijde wordt een brede, beplante grondwal aangelegd in combinatie met een waterbergingszone. Deze inrichting zorgt voor een geleidelijke overgang tussen het open buitengebied en het bedrijventerrein en vermindert de zichtbaarheid van zowel het nieuwe als het bestaande bedrijventerrein, met name vanuit de richting van Azewijn. Bij de inrichting van de landschappelijke zones is rekening gehouden met de aanwezige flora en fauna. De beplante grondwal en waterbergingszone bieden leefruimte aan bestaande en mogelijk nieuwe soorten. Ter bescherming van aanwezige natuurwaarden is een activiteitenplan opgesteld op basis van uitgevoerd natuuronderzoek. De landschappelijke zones worden voorzien van beheerpaden die toegankelijk zijn voor voetgangers en aansluiten op de voetpaden binnen het bedrijventerrein. Hierdoor wordt het gebied ook toegankelijk voor werknemers, bezoekers en omwonenden, waarmee een aantrekkelijke en functionele overgangszone tussen bedrijventerrein en landschap ontstaat.
Conclusie
De ontwikkeling van het bedrijventerrein ’s-Heerenberg past binnen de stedelijk dynamische zone van de Gelderse streek Liemers. Het plan houdt rekening met de kernkwaliteiten van het kommenlandschap (openheid, rationele verkaveling, agrarisch karakter) en draagt hieraan bij door landschappelijke inpassing met streekeigen beplanting en waterstructuren. De ruimtelijke kwaliteit wordt versterkt doordat de overgang tussen bedrijventerrein en landschap zorgvuldig is vormgegeven en de recreatieve beleving van het gebied toeneemt. Het plan voldoet daarmee aan de instructieregels van artikel 5.40 van de Omgevingsverordening Gelderland.
In de omgevingsvisie van de gemeente Montferland worden de ambities, wensen en keuzes voor de fysieke leefomgeving op lange termijn beschreven. De omgevingsvisie is vastgesteld op 8-5-2025. In deze visie wordt ingegaan op de volgende thema's:
Op basis van deze thema's worden de opgaven en perspectieven beschreven waar de gemeente voor staat. Relevante kernpunten die raakvlakken hebben met het beoogde initiatief zijn:
Onderhavig initiatief sluit daarmee aan op de ambities en gemeentelijke kernpunten.
Figuur 9. Uitsnede omgevingsvisie gemeente Montferland.
Met de Omgevingswet komen alle aspecten van de fysieke leefomgeving samen. In dit hoofdstuk worden de verschillende aspecten van de fysieke leefomgeving en de mogelijke gevolgen daarop door de beoogde ontwikkeling beschreven.
Uitsluitend aspecten die voor de wijziging van het omgevingsplan relevant zijn, zijn opgenomen en beschrijven op welke wijze deze doorwerken in het omgevingsplan.
Wettelijk kader
De wetgeving over de millieueffectrapportage (m.e.r.) is opgenomen in afdeling 16.4 van de Omgevingswet en in hoofdstuk 11 en bijlage V bij het Omgevingsbesluit. Daarin is bepaald dat het bevoegd gezag bij de voorbereiding van een plan of programma een milieueffectrapport opstelt, als dat plan of programma het kader vormt voor te nemen besluiten voor projecten die zijn aangewezen in artikel 16.43 van de Omgevingswet.
Onder een plan of programma, als bedoeld in artikel 2, onder a, van de SMB-richtlijn (EU-richtlijn voor strategische milieubeoordeling), wordt in ieder geval verstaan een omgevingsvisie, programma, omgevingsplan en voorkeursbeslissing. Voor de plannen en programma's waarvoor een plan-milieueffectrapport moet worden opgesteld is in de Omgevingswet een generieke aanwijzing opgenomen. Hiervoor is aansluiting gezocht bij de SMB-richtlijn. In Bijlage V bij het Omgevingsbesluit staan de aangewezen categorieën van projecten waarvoor een mer-procedure verplicht is.
Voor plannen die betrekking hebben op kleine gebieden op lokaal niveau en/of kleine wijzigingen heeft de Omgevingswet de plan-mer-beoordeling geïntroduceerd. Voor deze ontwikkelingen is een plan-mer alleen verplicht als voor de activiteit aanzienlijke milieugevolgen worden verwacht. Een plan-mer-beoordeling is ook van toepassing op plannen die een kader vormen voor mer-(beoordelings)plichtige projecten en besluiten die niet in het Omgevingsbesluit zijn genoemd.De plan-mer-beoordeling betreft een toets om na te gaan of sprake is van een plan met aanzienlijke milieugevolgen.
Toetsing
Het omgevingsplan voor uitbreiding van het bedrijventerrein ’s-Heerenberg valt in categorie J10 uit Bijlage
V van het Omgevingsbesluit: ‘Industrieterrein. Voor deze categorie is geen directe mer-plicht van toepassing op basis van kolom 2. Wel is er op basis van kolom 3 en 4 sprake van een m.e.r-beoordelingsplicht. Als uit deze m.e.r-beoordeling blijkt dat er aanzienlijke effecten optreden als gevolg van de uitwerking van het programma, dient alsnog een volledige plan-mer te worden uitgevoerd.
Tabel 1. mer-beoordelingsplicht o.b.v. bijlage V bij het Omgevingsbesluit.
In het kader van de uitbreiding van bedrijventerrein ’s-Heerenberg is beoordeeld of voor het plan de opstelling van een milieueffectrapport (MER) noodzakelijk is, zie Bijlage 5. Deze beoordeling is uitgevoerd conform de bepalingen uit de Europese SMB-richtlijn en de relevante nationale regelgeving voor milieueffectbeoordeling.
Op basis van de uitgevoerde beoordeling wordt geconcludeerd dat – mits de genoemde maatregelen en randvoorwaarden in het omgevingsplan worden geborgd en bij de uitvoering worden nageleefd – geen sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Een formele MER is daarom niet vereist. Het plan wordt daarmee geacht uitvoerbaar te zijn binnen de kaders van een goede ruimtelijke ordening en de geldende milieuwetgeving.
Conclusie
Er zijn geen aanzienlijke milieugevolgen te verwachten. Het onderdeel mer vormt daarom geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.
De Erfgoedwet en de Omgevingswet zorgen samen voor een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed. Het Europees beleid is verankerd in de Nederlandse wetgeving. Het voornaamste doel is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Onder cultureel erfgoed valt: archeologie, cultuurhistorie, monumenten, karakteristieke panden, beschermde gezichten, monumentale bomen, landschap etc. De essentie van het Europees beleid is dat voorafgaand aan de uitvoering van ontwikkelingen onderzoek moet worden gedaan naar de aanwezigheid van waarden en daar bij het opstellen van ontwikkelingen zoveel mogelijk rekening mee te houden. Het uitgangspunt is dat er verplicht rekening gehouden moet worden met het behoud van het archeologisch erfgoed in de bodem en de bescherming van het cultureel erfgoed en landschap. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden door middel van archeologisch onderzoek. Bij het opstellen van ontwikkelingen moet het archeologisch en cultuurhistorisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming.
Zo zijn er in het Bkl (artikel 5.130) ten aanzien van de bescherming een aantal beginselen geformuleerd. Deze beginselen richten zich op de omgang met gemeentelijke monumenten (die op grond van het omgevingsplan zijn beschermd), archeologische monumenten, Rijksmonumenten, beschermde stads- en dorpsgezichten en beschermde cultuurlandschappen. Daarnaast zijn in afdeling 8.8 van het Bkl regels gesteld voor de beoordeling van Rijksmonumentenactiviteit en het verplaatsen van gebouwde monumenten.
Toetsing archeologie
Binnen het plangebied liggen volgens het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan buitengebied, geconsolideerd' (26-04-2022), onderdeel van het tijdelijk omgevingsplan van de gemeente Montferland (2024), zones met de dubbelbestemming:
Hiermee zijn eventuele archeologische waarden binnen het plangebied beschermd. Op de gemeentelijke archeologische beleidskaart is een lage archeologische verwachting aangegeven voor het plangebied.
Voor de ontwikkeling van het bedrijventerrein 's-Heerenberg is door Vestigia een archeologisch en cultuurhistorisch bureauonderzoek uitgevoerd, Bijlage 6. Uit het onderzoek blijkt dat voor het grootste deel van het gebied een lage archeologische verwachting geldt, mede vanwege de natte ligging en verstoringen door ruilverkaveling en landbouw. Alleen langs de westzijde van het plangebied bevinden zich twee kleine zones op iets hoger gelegen delen van het rivierterras waar onder een kleidek nog resten uit de prehistorie tot en met de Late Middeleeuwen aanwezig kunnen zijn. Deze zones hebben een middelhoge verwachting en vallen binnen de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologische verwachting 2’. Daarnaast zijn in de ondergrond mogelijk resten aanwezig van de oude Meilandsedijk, maar deze zijn grotendeels afgevlakt en tijdens een eerder onderzoek in 2019 al gedocumenteerd. Binnen het plangebied zijn tevens resten uit de Tweede Wereldoorlog herkend, waaronder geschutstellingen en een loopgraaf. Deze structuren hebben een beperkte archeologische informatiewaarde, maar kunnen wel risico’s met zich meebrengen in verband met de mogelijke aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten. Vanwege deze verwachting is een onderzoek uitgevoerd naar ontplofbare oorlogsresten (OO), zie Bijlage 7. Verder wordt verwacht dat in de bodem sporen aanwezig zijn van het agrarisch cultuurlandschap, zoals greppels en sloten, daterend uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd.
Op basis van deze onderzoeksresultaten is het plangebied in overgrote meerderheid vrijgegeven voor ontwikkeling. De dubbelbestemming rondom de twee buffers van de WOII elementen die buiten het plangebied zijn gelegen kan komen te vervallen. Alleen voor de twee zones met een middelhoge verwachting adviseert Vestigia de dubbelbestemming archeologie gehandhaafd te houden en wordt het bij toekomstige bodemingrepen noodzakelijk geacht vervolgonderzoek in de vorm van een inventariserend veldonderzoek uit te voeren.
Als gevolg van het advies van Vestigia voor vervolgonderzoek is op 12 juni 2025 een inventariserend veldonderzoek door middel van verkennende boringen uitgevoerd door Vestigia, zie Bijlage 8. Hiervoor zijn 10 boringen verricht rondom de zones met een middelhoge archeologische verwachting. Bij het zetten van de boringen zelf zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. Echter zijn bij oppervlaktekartering in het oosten van het onderzoeksgebied en net ten zuidoosten daarvan drie vuursteenvondsten gedaan. Het betreft een kling, een afslag en een chip, die aan het oppervlak zijn aangetroffen. De vondsten zijn voornamelijk gedaan ter hoogte van het hoger gelegen terrasrestant. Op deze locatie wordt een mogelijke vuursteenvindplaats uit het Midden- tot Laat-Neolithicum verwacht. In het onderzoek adviseert Vestigia om deze zones planologisch in te passen zodat geen archeologische waarden verstoord zullen worden. Daarom is in het TAM-IMRO omgevingsplan de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologische verwachting 2’ uitgebreid met het gebied van de verwachte vuursteenvindplaatsen en is de dubbelbestemming verhoogd naar 'Waarde – Archeologische verwachting 1’. Omdat de vuursteenvondsten zeer oppervlakkig zijn aangetroffen, is de grenswaarde voor archeologisch onderzoek aangepast van 0,3 meter naar 0,1 meter onder maaiveld. Dit betekent dat bodemverstoringen dieper dan 0,1 meter nog archeologisch onderzoek vereisen. Hiermee wordt aangesloten bij de resultaten van het vooronderzoek, waaruit blijkt dat archeologische resten zich in de bovenste bodemlaag kunnen bevinden.
Toetsing cultuurhistorie
Binnen het plangebied bevinden zich geen gebouwde gemeentelijke, provinciale of Rijksmonumenten, of
ander gebouwd erfgoed met een vastgestelde waarde die door de ontwikkeling van het bedrijventerrein
worden bedreigd.
Het landschap van de rivierterrasontginning waarvan het plangebied deel uit maakt, wordt op de
provinciale waardenkaart laag tot gemiddeld en op de gemeentelijke waardenkaart gemiddeld
gewaardeerd. In het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan buitengebied, geconsolideerd' (26-04-2022), onderdeel van het tijdelijk omgevingsplan van de gemeente Montferland (2024), is het meest westelijke deel van het plangebied ten westen van de N316 aangeduid als waardevol landschap. In het archeologisch bureauonderzoek door Vestigia wordt geconcludeerd dat het grootschalige akkercomplex De Dam, dat tot halverwege de vorige eeuw nog zeer herkenbaar was, is in de huidige toestand reeds zeer verstoord, met name door de aanleg van de Wethouder Brandtsweg en de Hartjensstraat.
Gezien de aanduiding van waardevol landschap in het meest westelijke deel, wordt geadviseerd hier de
openheid van het landschap zoveel mogelijk te behouden. Met betrekking tot het overige deel van het
plangebied met een gemiddelde cultuurlandschappelijke waarde en de reeds aanwezige verstoringen,
wordt geadviseerd om de nog herkenbare hoofdstructurerende elementen (de Meilandse Dijk en het
restant van de Plakse Straat) zoveel mogelijk te behouden en indien mogelijk oude perceelsgrenzen
herkenbaar te houden of opnieuw herkenbaar te maken.
Conclusie
Het plangebied kent overwegend een lage archeologische verwachting. Alleen langs de westzijde van het plangebied zijn twee zones aangewezen met een middelhoge verwachting, waar ook een vuursteenvindpaats is verwacht. Voor dit gebied is de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologische verwachting 2’ uitgebreid en verhoogd naar 'Waarde – Archeologische verwachting 1'. Met inachtneming van deze voorwaarden en de zorgplicht voor archeologische toevalsvondsten vormt het aspect archeologie geen belemmering voor het planvoornemen.
In Nederland heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming. In deze waterparagraaf staan de relevante wateraspecten beschreven die van belang zijn voor het planvoornemen. De relevante wateraspecten komen voort uit instructieregels en beleidsstukken op Rijks-, provinciaal-, regionaal- en gemeentelijk niveau. Door Haskoning is een waterstructuurplan opgesteld, zie Bijlage 9, om waterhuishouding en klimaatadaptatie integraal te borgen en te voldoen aan de watertoets en wettelijke eisen.
Beleidskader
Het provinciaal omgevingsbeleid is vastgelegd in de Omgevingsverordening Gelderland. Artikel 5.85 schrijft voor dat bij nieuwe ontwikkelingen maatregelen worden getroffen om de risico’s van klimaatverandering te beperken, met aandacht voor waterveiligheid, wateroverlast, droogte en hittestress. Daarnaast gelden de gemeentelijke richtlijnen uit het Gemeentelijk Water- en Rioleringsplan (GWRP) en de eisen van Waterschap Rijn en IJssel. Het waterschap hanteert als uitgangspunt een bergingsopgave van 80 mm per hectare bij toename van verhard oppervlak, getoetst op een extreme bui van 111 mm in 48 uur (T=100), met een maximale afvoer van 1,6 l/s/ha.
Toetsing
In de huidige situatie ligt het plangebied op gemiddeld +14,5 m NAP en kent het een Gemiddeld Hoogst Grondwaterstand (GHG) van circa +13,8 mNAP. Het huidige watersysteem bestaat uit enkele ondiepe watergangen die in de zomer droogvallen. Riolering is nauwelijks aanwezig.
In de toekomstige situatie wordt het bedrijventerrein ingericht als een zelfstandig peilgebied met een basispeil van +13,5 m NAP en een bergingscapaciteit tot +14,5 m NAP. Met het waterschap is veelvuldig gesproken over het type watersysteem dat past binnen het plangebied. Dit heeft uiteindelijk geresulteerd in de keuze voor een droogvallend watersysteem. Deze keuze is gemaakt om zowel verdroging van omliggende percelen te voorkomen als het risico op opbarsten van de ondergrond te beperken. Daarnaast draagt een droogvallend systeem bij aan het borgen van de waterkwaliteit doordat stilstand en langdurige verblijftijd worden voorkomen. Permanente watergangen zijn daarom niet wenselijk; in plaats daarvan worden watergangen en greppels aangelegd die in natte perioden water bergen en in droge perioden droogvallen. De bodemhoogte van watergangen blijft minimaal +13,25 m NAP. Afwatering van het perceel ten noorden van het plangebied wordt omgeleid, zodat binnen het plangebied één peil kan worden gehanteerd.
De benodigde berging bedraagt 23.648 m³; het plan voorziet in circa 44.529 m³, ruimschoots voldoende. Afvoer naar het KRW-waterlichaam Grenskanaal vindt plaats via knijpstuwen, waarmee water gedoseerd wordt afgevoerd. Hemelwater wordt zoveel mogelijk bovengronds afgevoerd; waar dit niet mogelijk is, via HWA-leidingen (hemelwaterafvoer) naar greppels. Vuilwater wordt gescheiden en via een nieuw DWA-stelsel (droogweerafvoer) afgevoerd naar de rioolwaterzuivering.
De waterkwaliteit wordt geborgd door een gescheiden stelsel, bodempassage, materiaalkeuze en monitoring. Voor klimaatadaptatie wordt 150 mm berging gerealiseerd, waarmee het terrein bestand is tegen extreme buien. Groene zones en bomen verminderen hittestress, terwijl kruidenrijk gras en infiltratievoorzieningen bijdragen aan droogtebestendigheid.
Conclusie
Het waterstructuurplan voldoet aan de eisen van gemeente, waterschap en BREEAM. Het plan borgt waterveiligheid, waterkwaliteit en klimaatadaptatie en sluit aan bij de instructieregels van de Omgevingsverordening Gelderland. Daarmee vormt het aspect water geen belemmering voor het planvoornemen.
Voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties zijn ook de effecten van het planvoornemen op verkeer en parkeren van belang. Ten aanzien van verkeer is het van belang dat in de toekomst sprake zal zijn van een acceptabele verkeerssituatie en dienen er voldoende parkeerplaatsen te worden gegarandeerd voor de functies van de beoogde ontwikkeling.
Het verkeers- en vervoerbeleid van de gemeente Montferland ligt vast in de mobiliteitsvisie "Mobiliteitsvisie Montferland". Deze is op 19 september 2024 vastgesteld door de gemeenteraad. De mobiliteitsvisie is opgebouwd rondom vier thema’s die voortkomen uit de Omgevingsvisie: verbindt, zorgt, onderneemt en leeft. De mobiliteitsvisie heeft als planhorizon 2035 en bepaalt de koers zodat bewoners en bezoekers zich prettig en veilig kunnen verplaatsen waarbij rekening wordt gehouden met toekomstige generaties.
Toetsing
Verkeersgeneratie en afwikkeling
Door Haskoning is een verkeerskundige onderbouwing opgesteld Bijlage 10. Op basis van het programma voor de uitbreiding van bedrijventerrein ’s-Heerenberg is met behulp van het regionale verkeersmodel een inschatting gemaakt van de verkeersgeneratie. Hierbij is rekening gehouden met de verwachte toename aan bedrijfsactiviteiten en de bijbehorende verkeersbewegingen van werknemers en goederenvervoer.
In totaal wordt een toename van circa 4.200 voertuigbewegingen per etmaal verwacht ten opzichte van de huidige situatie. De geplande crossdockfaciliteit vormt de grootste verkeersgebruiker binnen het plangebied en genereert naar verwachting circa 1.500 ritten per etmaal. De uitbreiding van het bedrijventerrein is reeds opgenomen in de verkeersmodellen voor het prognosejaar; daarbij is de modelinvoer geactualiseerd zodat deze aansluit bij de huidige beoogde uitbreidingslocatie aan de westzijde van ’s-Heerenberg.
De verkeersafwikkeling op de rotonde met de N316 is onderzocht. De verzadigingsgraad bedraagt na realisatie maximaal 0,42 in de avondspits, ruim onder de kritische grenswaarde. Ook bij een robuustheidstoets met 50% extra verkeer blijft een goede doorstroming gewaarborgd. Hiermee is aangetoond dat de bestaande infrastructuur voldoende capaciteit heeft.
Ontsluitingsstructuur en verkeersveiligheid
Het bedrijventerrein krijgt twee ontsluitingen op de Meilandsedijk (N816):
Figuur 10. Wegenstructuur bedrijventerrein 's-Heerenberg.
Ter bevordering van de verkeersveiligheid wordt de middengeleider bij de Wethouder Brandtsweg verlengd, zodat ongewenste linksafbewegingen op korte afstand van de rotonde worden voorkomen.
Voor fietsers wordt de verkeersveiligheid verbeterd door de aanleg van een fietstunnel onder de N316, waarmee de belangrijkste fietsroute ongelijkvloers wordt gekruist. Dit voorkomt conflicten met vrachtverkeer en verbetert de doorstroming. De fietsoversteek bij de hoofdontsluiting wordt opgenomen in de verkeerslichtenregeling.
Interne wegen en parkeren
Binnen het terrein geldt een gemengde verkeersfunctie (auto en fiets) met een minimale rijbaanbreedte van 6,5 meter. Parkeren op of langs de weg is niet toegestaan. Parkeren vindt plaats op eigen terrein of op de truckparking. Op de truckparking is ruimte voor het bufferen van vrachtverkeer dat niet direct kan worden toegelaten tot het crossdock. Bufferen op de openbare weg is ongewenst uit oogpunt van verkeersveiligheid. Daarnaast wordt voorzien in voetpaden en rustplekken voor werknemers en chauffeurs.
Conclusie
De verkeersgeneratie als gevolg van het planvoornemen is voldoende ondervangen in het verkeersmodel en de bestaande infrastructuur, inclusief de rotonde op de N316, kan het extra verkeer goed verwerken. Door de gekozen ontsluitingsstructuur, de aanleg van een fietstunnel en de interne verkeersmaatregelen is sprake van een veilige en robuuste verkeersafwikkeling. Het aspect verkeer vormt daarmee geen belemmering voor het planvoornemen.
In het omgevingsplan moet het geluid door activiteiten worden meegenomen bij het evenwichtig toedelen van functies aan locaties. Als één activiteit worden ook meerdere activiteiten gezien die op dezelfde locatie worden uitgevoerd, en die met elkaar samenhangen of elkaar functioneel ondersteunen. Bij het toelaten van een activiteit op een locatie moet rekening worden gehouden met het geluid van deze activiteit op de geluidgevoelige gebouwen die het omgevingsplan in de omgeving heeft toegelaten. En bij het toelaten van een geluidgevoelig gebouw moet rekening worden gehouden met het geluid van activiteiten die het omgevingsplan in de omgeving heeft toegelaten.
Beleidskader
Sinds oktober 2024 geldt een vernieuwde handreiking van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) voor activiteiten en milieuzonering. Deze handreiking helpt gemeenten bij het zorgvuldig combineren van bedrijvigheid en omgevingskwaliteit. De basisprincipes van milieuzonering zijn daarbij hetzelfde gebleven als in de eerdere uitgave Bedrijven en Milieuzonering (2009). Dat betekent dat functies – zoals wonen en werken – waar nodig van elkaar worden gescheiden, en dat binnen bedrijventerreinen wordt gewerkt met een logische indeling van zwaardere en lichtere bedrijven (inwaartse zonering). Ook blijft het onderscheid tussen gemengde woongebieden en rustige woongebieden bestaan. Nabij rustige woongebieden wordt de beschikbare geluidruimte per activiteit lager vastgesteld dan nabij gemengde woongebieden. De inwaartse zonering krijgt vorm door het vastleggen van maximaal drie zones voor geluid: beperkt, basis en verruimd. Deze zones worden geografisch vastgelegd in het omgevingsplan en hun ligging is afhankelijk van de nabijheid van milieugevoelige functies, zoals woningen. Een belangrijk verschil met de oude systematiek is dat niet langer gewerkt wordt met vaste milieucategorieën en een lijst van activiteiten. In plaats daarvan wordt per zone bepaald hoeveel milieugebruiksruimte (zoals geluidruimte) beschikbaar is. Hierdoor kan flexibeler worden ingespeeld op de daadwerkelijke situatie en de specifieke inrichting van een bedrijventerrein. Hoewel de handreiking geen wettelijke regeling is, wordt zij breed toegepast door gemeenten als beleidsinstrument en vormt zij een belangrijk uitgangspunt bij de planvorming.
Het Besluit kwaliteit leefomgeving geeft regels voor geluid en verkeer. Daarbij is niet alleen gekeken naar het geluid dat direct op het bedrijventerrein ontstaat, maar ook naar de effecten van het extra verkeer van en naar het terrein. Omdat verkeer op de openbare weg niet aan één bedrijf kan worden toegeschreven, wordt dit als een indirect effect beoordeeld. Het bevoegd gezag moet nagaan of dit verkeer leidt tot een merkbare toename van geluid bij woningen of andere gevoelige gebouwen. Hierbij geldt een ondergrens: alleen wegen waar dagelijks meer dan 1.000 motorvoertuigen rijden en spoorwegen worden in de beoordeling meegenomen. Concreet betekent dit dat er sprake is van een relevant indirect geluidseffect wanneer het verkeer als gevolg van het plan zorgt voor een toename van meer dan 1,5 dB in vergelijking met de situatie zonder het plan. Een dergelijke toename kan namelijk leiden tot merkbare hinder in de omgeving.
Toetsing
Voor de geplande uitbreiding van het bedrijventerrein in ’s-Heerenberg is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is toegevoegd in Bijlage 11. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de uitbreiding van het bedrijventerrein ’s-Heerenberg slechts beperkte gevolgen heeft voor de geluidssituatie in de omgeving. Zowel het directe geluid van de bedrijven als de effecten van extra verkeer zijn in beeld gebracht.
De gemeente heeft het voornemen om op de uitbreiding van het bedrijventerrein bedrijven toe te staan
met geluidzone basis. De afstand tot de dichtstbijzijnde woningen is meer dan 50 meter. De woningen
liggen in agrarisch werkgebied dat kwalificeert als gemengd gebied met wonen. Dit resulteert, zoals te zien is in onderstaande tabel, in kengetal nummer 3 met een geluidemissie van 55 dB(A)/m2 etmaalwaarde.
Tabel 2. Emissie kengetallen per deelgebied in dB(A)/m2
Het bedrijventerrein wordt uitgebreid met kavels die bestemd zijn voor logistieke bedrijven en MKB bedrijvigheid. Deze activiteiten zorgen voor extra geluid, maar de toename is beperkt omdat het met name gaat om lichtere bedrijvigheid dan in het bestaande deel van het terrein (ten zuiden van de N816) al is toegestaan.
Op grond van artikel 5.65 Bkl geldt voor iedere afzonderlijke milieuhinderlijke activiteit een standaardwaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde op 50 meter van de grens van de locatie waar de activiteit wordt verricht. In het akoestisch onderzoek is gekeken naar de gecumuleerde geluidbelasting van alle bedrijven samen.
Bij de dichtstbijzijnde woningen, zoals aan de Op den Dam 17 en 17a, bedraagt deze gecumuleerde geluidbelasting circa 52 dB(A). Dit ligt iets hoger dan de standaardwaarde van 50 dB(A), maar omdat die waarde per activiteit geldt en niet voor de optelsom van alle activiteiten, is hier geen sprake van een overschrijding van de wettelijke normstelling.
Bij de woning aan de Meilandsedijk 4, die dichter bij het bestaande bedrijventerrein ligt, verandert de gecumuleerde geluidbelasting nauwelijks en blijft deze rond de 54 dB(A). Het akoestisch klimaat bij deze woning wordt overigens vooral bepaald door het wegverkeer, dat afzonderlijk gereguleerd wordt en zorgt voor een hogere belasting tot circa 67 dB.
Figuur 11. Geluidcontouren op basis van etmaalwaarde na uitbreiding bedrijventerrein.
Naast het geluid van de bedrijven zelf is ook gekeken naar het extra verkeer van en naar het terrein. In de toekomst zal dit verkeer over de omliggende wegen toenemen. Uit de berekeningen blijkt dat op een viertal wegvakken de geluidemissie hierdoor met meer dan 1,5 dB stijgt. Dit wordt beschouwd als een zogenoemd indirect akoestisch effect. Langs deze wegvakken liggen twee woningen (Meilandsedijk 3a en 3b). Omdat deze woningen zich bevinden op het gezoneerde bedrijventerrein EBT Fase II, worden zij juridisch niet als geluidgevoelig beschouwd. Dat betekent dat er geen formele overschrijding van geluidsnormen optreedt.
Conclusie
De uitbreiding van bedrijventerrein 's-Heerenberg heeft geen grote gevolgen voor de geluidssituatie in de omgeving. De beperkte toename van industriegeluid blijft binnen de normen en ook de effecten van het extra verkeer zijn beheersbaar. Daarmee vormt geluid geen belemmering voor de ontwikkeling.
Externe veiligheid beschouwt de risico's voor de omgeving ten gevolge van een ongeval met het transport, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen.
De Omgevingswet en de daarbij behorende besluiten en regelingen en het lokale externe veiligheidsbeleid hebben als doel een veilige inrichting van de leefomgeving te bewerkstelligen. Om dat te bereiken moet enerzijds bij het toelaten van nieuwe gebouwen en locaties in het omgevingsplan rekening worden gehouden met bestaande risicovolle milieubelastende activiteiten. En anderzijds moet bij het toelaten van nieuwe risicovolle milieubelastende activiteiten (MBA) in het omgevingsplan rekening worden gehouden met de risico's voor de omgeving.
Landelijk wettelijk kader
Onder de Omgevingswet is de wetgeving omtrent externe veiligheid vastgelegd in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). De toetsingscriteria zijn het plaatsgebonden risico (PR) en de aandachtsgebieden. Verder biedt het Bkl gemeenten de mogelijkheid om een zogenoemd risicogebied vast te leggen.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico (PR) is het risico (uitgedrukt in kans per jaar) dat één persoon die zich
onafgebroken en onbeschermd op die plaats bevindt, direct overlijdt als rechtstreeks gevolg van een
calamiteit met een gevaarlijke stof of windturbine. In een omgevingsplan vindt toetsing van het PR plaats aan de hand van een PR van ten hoogste 1 op de 1.000.000 (één miljoen) per jaar, ofwel PR10-6 per jaar in relatie tot type gebouwen en locaties. Deze toetsing is opgenomen in onderstaande tabel.
Tabel 3. Toetsingscriteria plaatsgebonden risico (PR) 10-6 per jaar contour
Dit betekent dat zich buiten de risicovolle activiteit geen (zeer) kwetsbare gebouwen of locaties mogen
bevinden binnen de PR 10-6 per jaar risicocontour en dat zich binnen deze contour in principe geen
beperkt kwetsbare gebouwen of locaties mogen bevinden.
Voorgaande criteria zijn niet van toepassing op (beperkt) kwetsbare gebouwen en locaties:
Aandachtsgebieden
Afhankelijk van het type risicovolle activiteit gelden voor de aandachtsgebieden vaste afstanden of
moeten deze worden berekend. Dit is gedefinieerd in bijlage VII van het Bkl. Aandachtsgebieden kunnen
een brand- (BAG) en/of een explosie- (EAG) en/of een gifwolkaandachtsgebied (GAG) betreffen. Binnen
deze aandachtsgebieden moet aandacht worden besteed aan de betreffende risico’s en bijbehorende
effecten. In overeenstemming met artikel 5.15 van het Bkl dient binnen de aandachtsgebieden rekening te worden gehouden met het groepsrisico.
Voor het brand- en explosieaandachtsgebied geldt dat het bevoegd gezag ruimtelijke ordening (=de
gemeente) in beginsel zogenaamde voorschriftengebieden moet aanwijzen in het omgevingsplan.
Hiervan kan gemotiveerd worden afgeweken voor kwetsbare en beperkt kwetsbare gebouwen.
Voor zeer-kwetsbare gebouwen is de gemeente wettelijk verplicht om een voorschriftengebied aan te
wijzen. Binnen een aangewezen voorschriftengebied geldt de verplichting om bouwkundige (of
gelijkwaardige) maatregelen te treffen aan nieuwbouw. Binnen een voorschriftengebied gelden de
maatregelen voor nieuwbouw voor zowel beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer-kwetsbare gebouwen.
Een voorschriftengebied hoeft niet voor het gehele aandachtsgebied te gelden. Een gemeente kan er
gemotiveerd voor kiezen om slechts een deel van een aandachtsgebied als voorschriftengebied aan te
wijzen.
Toetsing risicovolle activiteiten in de omgeving
Door Haskoning is een onderzoek naar omgevingsveiligheid uitgevoerd, zie Bijlage 12. Dit onderzoek beschouwt welke invloed omgevingsveiligheid heeft op het planvoornemen. Daarnaast is
onderzocht welke invloed het planvoornemen heeft op de omgeving. Hierbij is getoetst aan de
voorwaarden die de Omgevingswet en lokale beleidskaders stellen. Ook is advies ingewonnen bij de Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland voor deze ontwikkeling. Het planvoornemen maakt conform bijlage VI Bkl (beperkt) kwetsbare gebouwen en een kwetsbare locatie mogelijk. In de omgeving van het plangebied zijn enkele risicovolle activiteiten die relevant zijn voor het planvoornemen. Deze risicovolle activiteiten hebben plaatsgebonden risicocontouren en aandachtsgebieden. Er is getoetst of het plaatsgebonden risico en de aandachtsgebieden van risicovolle activiteiten in de omgeving een belemmering vormen voor het planvoornemen.
Plaatsgebonden risico: Er liggen geen plaatsgebonden risicocontouren van nabijgelegen risicovolle activiteiten over het planvoornemen. Het plaatsgebonden risico vormt daarmee geen belemmering.
Aandachtsgebieden: Het planvoornemen ligt binnen een brandaandachtsgebied van de ondergrondse
hogedruk aardgasleiding N-566-09. Ook ligt het planvoornemen binnen het gifwolkaandachtsgebied van
Mainfreight Docks NLD en JCL. De aandachtsgebieden vormen geen belemmering voor het planvoornemen. Binnen het brandaandachtsgebied dient de gemeente wel een afweging te maken of er al dan niet voorschriftengebieden worden aangewezen. Voor het gifwolkaandachtsgebied geldt deze verplichting niet. Tevens dient binnen de aandachtsgebieden het groepsrisico beschouwd te worden.
Figuur 12. Ondergrondse hogedrukaardgasleiding N-566-09 met brandaandachtsgebied.
Figuur 13. Gifwolkaandachtsgebied Mainfreight Docks NLD
Figuur 14. Gifwolkaandachtsgebied JCL Logistics
Toetsing planvoornemen
Het planvoornemen maakt logistieke functies, een clean energy hub en lokale bedrijven mogelijk. Naar
verwachting betreffen dit deels risicovolle activiteiten vallend onder bijlage VII van het Bkl.
Naast de hierboven genoemde potentiële risicovolle activiteiten kunnen er mogelijk ook energie opslag
systemen (EOS) en/of bedrijven met opslagruimte voor lithium-ion baterijen worden gerealiseerd. Deze
activiteiten hebben potentiële veiligheidsrisico’s. Er zijn richtlijnen vastgelegd in de PGS 37-1 en 37-2,
deze richtlijnen zijn echter nog niet wettelijk verankerd. Dit betekent dat de activiteiten nog niet vallen
onder het Bal en onder bijlage VII van het Bkl. De verwachting is dat deze richtlijnen op termijn in de
wetgeving wordt opgenomen. Daarmee wordt de veiligheid in de toekomst gewaarborgd wanneer
dergelijke activiteiten worden gerealiseerd.
Op dit moment is niet in te schatten hoe groot eventuele risicocontouren en aandachtsgebieden worden. In het omgevingsplan kan dit wel worden gereguleerd. De instructieregels uit hoofdstuk 5 van het Bkl hieromtrent, zijn daarom vertaald naar het omgevingsplan.
Plaatsgebonden risico
Voor de uitwerking van het plaatsgebonden risico wordt aangesloten bij de instructieregels uit het Bkl. De in het Bkl beschreven instructieregels geven voldoende ruimte aan risicovolle activiteiten binnen het
omgevingsplan. Daarnaast bieden deze regels een voldoende basisbeschermingsniveau.
Dit betekent dat zich buiten de risicovolle activiteit geen (zeer) kwetsbare gebouwen of kwetsbare locaties mogen bevinden binnen de PR 10-6 per jaar risicocontour (grenswaarde) conform artikel 5.7 van het Bkl. Tevens mogen conform artikel 5.11 van het Bkl binnen deze contour in principe geen beperkt kwetsbare gebouwen of beperkt kwetsbare locaties bevinden (standaardwaarde). Als het bevoegd gezag van de standaardwaarde wil afwijken is dit mogelijk indien hiervoor zwaarwegende redenen/belangen zijn.
In het omgevingsplan wordt het plaatsgebonden risico voor drie aspecten geborgd:
zelfstandige kantoren groter dan 1.500m2 bvo is niet mogelijk. Omdat het omgevingsplan een
bedrijventerrein mogelijk maakt is het verantwoord als de MKB-bedrijven een PR 10-6 per jaar
contour hebben.
hebben. Bij de aanvraag van de milieuvergunning gelden voorwaarden voor het plaatsgebonden
risico. Hiermee wordt voorkomen dat PR 10-6 per jaar contouren over nieuwe/geprojecteerde en
bestaande (beperkt/zeer) kwetsbare gebouwen en (beperkt) kwetsbare locaties komen te liggen.
perken te houden en daarmee een veilige leefomgeving te garanderen zijn aanvullende
regels opgesteld, zie Artikel 5.9. Doel van deze regels is om te voorkomen dat een contour over een
nog niet bestaand (beperkt) kwetsbaar gebouw komt te liggen, maar tegelijkertijd de risicovolle
activiteiten de maximale veilige ruimte te bieden.
Aandachtsgebieden en beschouwing groepsrisico
Binnen het plangebied worden geen voorschriftengebieden opgenomen die extra bouwkundige eisen stellen binnen de aandachtsgebieden. Het bedrijventerrein biedt voldoende ruimte voor alle functies en bijbehorende risico’s. Het meest kritische is de ligging van de truckparking ten opzichte van de clean energy hub. Door voldoende afstand te creëren tussen de vulpunten/afleverzuilen en de parkeerplaats en een mogelijke horecavoorziening te gebruiken als fysieke afscherming kan de veiligheid van slapende truckers worden geborgd. Het instellen van venstertijden voor het vullen van de tanks kan de veiligheidssituatie nog verder verbeteren. Het planvoornemen zelf is voldoende bereikbaar voor hulpdiensten. Tevens zijn de vluchtvoorzieningen geborgd door toegangswegen vanuit verschillende windrichtingen. Daarnaast voorziet het planvoornemen in een aarden wal die bij kan dragen aan de veiligheid.
Conclusie
Het onderzoek naar omgevingsveiligheid toont aan dat er geen plaatsgebonden risicocontouren over het plangebied liggen, waardoor dit geen belemmering vormt. De aanwezigheid van aandachtsgebieden (brand- en gifwolk) leidt wel tot een afweging van maatregelen, maar vormt geen belemmering voor het plan. Het plan maakt zelf ook risicovolle activiteiten mogelijk. Om de veiligheid te waarborgen, worden de instructieregels uit het Bkl vertaald naar het omgevingsplan en worden er specifieke maatregelen genomen. Denk hierbij aan het creëren van voldoende afstand en fysieke afschermingen. Daarnaast is de bereikbaarheid voor hulpdiensten en de vluchtvoorzieningen goed geborgd.
In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) staan regels over omgevingswaarden, instructieregels,
beoordelingsregels en regels voor monitoring van de kwaliteit van de leefomgeving.
Het Bkl biedt de volgende grondslagen voor de onderbouwing waar een plan of project aan moet voldoen vanuit de wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit:
Wanneer een plan of project voldoet aan één van bovenstaande grondslagen, kan het wat luchtkwaliteit
betreft doorgang vinden.
Voor de ontwikkeling van bedrijventerrein 's-Heerenberg is een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd, zie Bijlage 13. Uit het onderzoek blijkt dat de gemeente Montferland niet binnen een aandachtsgebied voor NO2 of PM10 ligt (zie onderstaande figuur). Formeel is daarom geen berekening en beoordeling voor luchtkwaliteit noodzakelijk.
Figuur 15. Aandachtsgebieden voor NO2 of PM10.
Uit het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit (CIMLK) blijkt tevens dat de jaargemiddelde concentraties in en rond het plangebied ruim onder de rijksomgevingswaarden uit het Bkl liggen en dat de concentraties, onder invloed van dalende achtergrondconcentraties en emissiefactoren, in de toekomst verder zullen dalen.
Met behulp van de NIBM-tool is de potentiële bijdrage van het verkeer berekend. De toename van de concentraties tijdens het gebruik zal niet leiden tot een overschrijding van de rijksomgevingswaarden en de nieuwe EU-richtlijn (vanaf 2030).
Hierdoor is aannemelijk gemaakt dat het plan voldoet aan de luchtkwaliteitseisen uit het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) en de toekomstige EU-richtlijn.
Conclusie
Het plangebied ligt niet binnen een aandachtsgebied voor NO2 of PM10. De toename van de concentraties tijdens het gebruik zal niet leiden tot een overschrijding van de rijksomgevingswaarden en de nieuwe EU-richtlijn. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.
Voor het bedrijventerrein Meilandsedijk Noord te ‘s-Heerenberg is een uitgebreide analyse uitgevoerd van het aspect lichthinder. Deze analyse is toegevoegd in de bijlage van het Beeldkwaliteitsplan, zie Bijlage 2 bij de toelichting. In samenwerking met stedenbouwkundigen, ecologen en de gemeente Montferland is een kader opgesteld dat bestaat uit eisen uit de NSVV Richtlijn Lichthinder (2020) en aanvullende project-specifieke voorwaarden.
Het plangebied valt binnen omgevingszone E2, wat betekent dat er sprake is van een matig verlichte omgeving. Binnen deze zone gelden specifieke grenswaarden voor onder andere:
Daarnaast zijn aanvullende eisen opgenomen, zoals het automatisch dimmen of uitschakelen van verlichting buiten gebruikstijden, het beperken van gevelverlichting tot specifieke zones, en het uitsluiten van contourverlichting en vlaggenmastverlichting.
Toekomstige gebruikers van het terrein zijn verplicht om voorafgaand aan de bouw aan te tonen dat hun verlichtingsinstallaties voldoen aan deze eisen. De gemeente Montferland beoordeelt deze bewijslast bij de vergunningverlening. De vergunningaanvraag voor de omgevingsplanactiviteit bouwwerken moet beoordeeld worden aan de hand van het beeldkwaliteitsplan.
Conclusie
Het aspect lichthinder is zorgvuldig onderzocht en afgedekt met een robuust pakket aan eisen en maatregelen. De gehanteerde richtlijnen en aanvullende voorwaarden zorgen ervoor dat lichthinder voor omwonenden, natuur en landschap effectief wordt voorkomen. Lichthinder vormt daarmee geen belemmering voor het planvoornemen voor het bedrijventerrein Meilandsedijk Noord te ‘s-Heerenberg.
De bodem- en grondwaterkwaliteit kunnen van invloed zijn op de beoogde functies en de financiële haalbaarheid van een omgevingsplan. De bodem zelf kan daarnaast verschillende functies hebben, zoals een archeologische of aardkundige waarde, energieopslag, waterberging en drinkwaterwinning. In deze paragraaf staat de kwaliteit van de bodem en het grondwater centraal. Ter bescherming van toekomstige gebruikers worden bij nieuwe ontwikkelingen bepaalde eisen gesteld aan de bodemkwaliteit. Dit betekent dat onderzoek moet worden gedaan naar de kwaliteit van bodem en grondwater. Wanneer uit dit onderzoek blijkt dat sprake is van (vermoedelijk) ernstige bodemverontreiniging of aantasting van de grondwaterkwaliteit, wordt in deze paragraaf aangegeven hoe hiermee, in relatie tot de beoogde activiteiten, wordt omgegaan. Op die manier moet duidelijk worden dat de voorgenomen activiteiten haalbaar zijn.
Er is hiervoor zowel een milieuhygiënisch vooronderzoek als een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, naar aanleiding van de wijziging van het omgevingsplan voor bedrijventerrein 's-Heerenberg.
Toetsing
In 2023 is door Royal HaskonigDHV een milieuhygiënisch vooronderzoek uitgevoerd, zie Bijlage 14. Het onderzoek is uitgevoerd volgens de methodiek van de NEN 5725:2017 “Bodem – Landbodem - Strategie voor het uitvoeren van vooronderzoek”, waarbij aanleiding A is gehanteerd. Het doel van dit vooronderzoek was het verkrijgen van inzicht in de historie en de huidige situatie van het plangebied. Dit om een beeld te verkrijgen of deze informatie aanleiding geeft om bodemverontreiniging te verwachten.
Op basis van het vooronderzoek wordt geconcludeerd dat in het plangebied diverse verdachte locaties
aanwezig zijn die aanleiding geven tot het verrichten van verkennend bodemonderzoek. Het betreffen dammen, voormalige watergangen, erven en wegbermen. Ook wordt geconcludeerd dat grondverzet op onverdachte terreindelen mogelijk is op basis van de Nota bodembeheer.
In 2025 is op diverse delen van het te ontwikkelen terrein verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Niet het hele gebied is onderzocht, zo is het bruine perceel in figuur 12 niet onderzocht. De onderzochte gebieden zijn weergegeven in figuur 12 met de kleuren:
Figuur 16. Overzicht uitgevoerde onderzoeken.
Verkennend onderzoek Meilandsedijk 6 te Azewijn (gele percelen)
Op het erf en omliggende percelen aan de Meilandsedijk 6 is bodemonderzoek uitgevoerd. Hieruit blijkt dat er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen bestaan voor de beoogde ontwikkeling tot bedrijventerrein. Wel zijn in het grondwater licht tot matig verhoogde gehalten aan nikkel vastgesteld. Dergelijke verhogingen worden vaker regionaal aangetroffen en hangen vermoedelijk samen met agrarisch gebruik (bemesting), waardoor metalen als nikkel mobieler worden in de ondergrond.
Bij indicatieve toetsing aan de Regeling bodemkwaliteit (Rbk 2022) valt de grond in de klasse maximaal Industrie. Op het erf is in de druppelzones maximaal 9,21 mg/kg d.s. asbest in de bodem aangetroffen; dit blijft ruim onder de interventiewaarde. Buiten deze zones is geen asbest aangetroffen. In de bovengrond zijn verder geen significante verontreinigingen gemeten.
Verkennend onderzoek Meilandsedijk ong. (weiland) te Azewijn (rode percelen)
Het onderzoek op het aangrenzende agrarische perceel (weiland) geeft een overwegend schoon beeld. De boven- en ondergrond zijn bij indicatieve toetsing beoordeeld als klasse Landbouw/natuur. In de bovengrond zijn lokaal lichte verhogingen van nikkel en cadmium vastgesteld, maar deze blijven binnen de bandbreedte van licht verhoogde waarden (index < 0,5).
In het grondwater zijn geen overschrijdingen van de streefwaarden vastgesteld. Ook PFAS-analyses laten geen overschrijdingen van de toepassingsnormen zien. Vanuit dit onderzoek bestaan dan ook geen milieuhygiënische belemmeringen voor herontwikkeling.
Verkennend onderzoek Agrarische percelen Azewijn (zwarte percelen)
Dit onderzoek betreft een aantal agrarische percelen met een oppervlakte van circa 6 ha.
De hypothese van een onverdachte locatie moest hierdoor formeel worden verworpen, maar de geconstateerde verhogingen zijn niet van dien aard dat nader onderzoek noodzakelijk is.
Verkennend onderzoek percelen 209, 279, 298 en 419 (blauwe percelen)
In 2025 is door Haskoning een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd conform de geldende NEN-richtlijnen, zie Bijlage 15. Het doel van dit onderzoek was het vaststellen van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem en het beoordelen of er belemmeringen zijn voor de planontwikkeling. In dit onderzoek worden ook de drie hiervoor genoemde onderzoeken besproken.
Het onderzoek omvatte een combinatie van veldwerk (boringen en peilbuizen), laboratoriumanalyses van grond- en grondwatermonsters en een beoordeling van de historische gegevens en gebruiksfuncties van het terrein. De onderzoeksstrategie is afgestemd op de toekomstige bestemming als bedrijventerrein.
Uit het onderzoek blijkt dat de bodem overwegend bestaat uit zandige pakketten met plaatselijk kleiige lagen. In het grootste deel van het plangebied zijn geen verhoogde gehalten aan zware metalen, PAK’s of minerale olie aangetroffen die leiden tot overschrijding van interventiewaarden. Op enkele specifieke locaties zijn echter wel overschrijdingen van interventiewaarden geconstateerd, met name bij voormalige watergangen, dammen en druppelzones. Voor deze plekken wordt nader onderzoek aanbevolen om de omvang van de verontreiniging vast te stellen. Buiten deze zones blijven gemeten verhogingen van stoffen zoals zink en lood binnen achtergrond- of tussenwaarden, wat passend is voor de functie bedrijventerrein.
Ook in het grondwater zijn geen verontreinigingen aangetroffen die aanleiding geven tot nader onderzoek. De gemeten parameters blijven binnen de geldende normen.
Conclusie
Uit de verschillende bodemonderzoeken blijkt dat er geen ernstige verontreinigingen aanwezig zijn die de beoogde ontwikkeling tot bedrijventerrein belemmeren. In delen van het plangebied zijn lichte tot matig verhoogde gehalten aan metalen (o.a. nikkel, cadmium, kobalt en lood) aangetroffen en is plaatselijk asbest aanwezig in druppelzones of gedempte watergangen. Daarnaast zijn op enkele specifieke locaties overschrijdingen van interventiewaarden vastgesteld. Voor deze locaties wordt nader onderzoek aanbevolen om de omvang van de verontreiniging vast te stellen. Deze overschrijdingen leiden echter niet tot een saneringsnoodzaak voor de functie bedrijventerrein. Overige delen vallen in de klassen landbouw/natuur, wonen of industrie. Grondverzet is mogelijk mits voldaan wordt aan het Besluit bodemkwaliteit. Daarmee vormt het aspect bodem geen belemmering voor de uitvoering van het omgevingsplan.
Binnen het omgevingsplan en bij het wijzigen of afwijken van het omgevingsplan moet sprake zijn van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties (ETFAL). Hierbij is milieuzonering één van de te beschouwen aspecten. Milieuzonering zorgt voor ruimte voor milieuhinderlijke (bedrijfs-)activiteiten met behoud van bescherming van de woon- en leefomgeving. Door middel van milieuzonering kan een kader worden vastgelegd voor de toelating van deze activiteiten ten opzichte van gebieden waar wordt gewoond en waar andere milieugevoelige activiteiten aanwezig zijn. Hierbij wordt rekening gehouden met:
Milieuzonering maakt het mogelijk om regels in het omgevingsplan op te nemen die voorzien in een rechtstreekse toelating van milieuhinderlijke (bedrijfs-) activiteiten. Voor de ontwikkeling van bedrijventerrein 's-Heerenberg wordt een milieuzonering toegepast volgens de VNG Handreiking activiteiten en milieuzonering 2024. In Bijlage 16 wordt de toepassing van deze handreiking onderbouwd.
Toetsing
Omdat er sprake is van gemengd gebied met wonen in de directe omgeving van het plangebied en er
geen zware bedrijven zullen vestigen in het plangebied wordt er voor het planvoornemen de zone ‘geluid
basis’ toegepast. Deze zone geldt vanaf de grens van het bedrijventerrein en beslaat het gehele
bedrijventerrein. De zone ‘geluid basis’ houdt in dat voor een milieuhinderlijke activiteit op het
bedrijventerrein de basiswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde op 50 meter van de grens van de locatie
waar de activiteit wordt verricht geldt. Voor zover het gemengd gebied met wonen binnen 50 meter is
gelegen geldt de basiswaarde van 50 d(A) etmaalwaarde op de grens van het gemengd gebied met
wonen. Dit betreft de grens van het gebied waar geluidgevoelige gevels staan of gebouwd mogen
worden, al dan niet vergunningsvrij. Voor dit plangebied is de afstand tot de grens van het woongebied
overigens groter dan 50 meter.
Ook wordt de zone ‘geur basis’ toegepast. Deze zone beslaat het gehele bedrijventerrein. Voor een
milieuhinderlijke activiteit op het bedrijventerrein of ander werkterrein geldt de basiswaarde van 0,5
ouE/m3 als 98 percentiel en 2 ouE/m3 als 99,9 percentiel op 50 meter van de grens van de locatie waar
de activiteit wordt verricht.
Voor geluid en geur wordt afgezien van de toepassing van de zone ‘geluid verruimd’ en ‘geur verruimd’.
Ook zonder deze zones kan worden voorzien in verruimde geluid- of geurruimte, maar dan op maat per
activiteit. Als voor een activiteit de standaard beschikbare geluid- of geurruimte niet toereikend is, kan
met een maatwerkvoorschrift voor die activiteit worden voorzien in extra geluid- of geurruimte. In het
besluit over het maatwerkvoorschrift wordt afgewogen of onevenredig ingrijpende maatregelen nodig zijn
om te voldoen aan de waarden, derden niet onevenredig in hun belangen worden geschaad en de
geluid- of geurbelasting op geluid- of geurgevoelige gebouwen aanvaardbaar is.
Conclusie
Voor het bedrijventerrein ’s-Heerenberg is gekozen voor toepassing van de zones ‘geluid basis’ en ‘geur basis’ uit de VNG-Handreiking 2024. Dit betekent dat voor elke activiteit maximaal 50 dB(A) op 50 meter en 0,5 ouE/m³ (98-percentiel) op 50 meter is toegestaan. Extra ruimte boven deze basiswaarden kan uitsluitend via een omgevingsvergunning worden verleend, mits dit ruimtelijk en milieuhygiënisch aanvaardbaar is.
Ruimtelijke plannen en/of ingrepen moeten getoetst worden aan vigerende natuurwet- en regelgeving. De bescherming van natuurwaarden in Nederland is sinds 1 januari 2024 geregeld binnen de Omgevingswet. Onder deze wet zijn de regels voor natuur opgenomen in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) en het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). De Omgevingswet kent drie hoofdthema’s die vergelijkbaar zijn met de pijlers van de voormalige Wet natuurbescherming:
Daarnaast geldt de algemene zorgplicht (Omgevingswet, art. 1.6 en Bal art. 11.6): iedereen moet voldoende zorg in acht nemen voor alle in het wild levende planten en dieren en hun leefomgeving. Dit houdt in dat nadelige gevolgen zoveel mogelijk moeten worden voorkomen en, indien dit niet mogelijk is, moeten worden beperkt of ongedaan gemaakt.
Indien verbodsbepalingen niet kunnen worden vermeden (bijvoorbeeld het verstoren of vernielen van nesten, verblijfplaatsen of voortplantingsplaatsen), is een omgevingsvergunning voor flora- en fauna-activiteiten vereist. Het bevoegd gezag hiervoor is de provincie Gelderland.
Toetsing
Door Haskoning is in 2021 een ecologische quickscan uitgevoerd, zie Bijlage 17. Vervolgens is er in 2023 door Haskoning een natuurtoets uitgevoerd om de aanwezigheid van soorten nader te bepalen, zie Bijlage 18. Deze natuurtoets heeft in 2025 een update gekregen. In 2025 is daarna een project- en activiteitenplan opgesteld, dat beschrijft welke acties ondernomen worden om de negatieve effecten op aanwezige soorten te minimaliseren, zie Bijlage 19. Hierna worden de resultaten van de verschillende onderzoeken besproken.
Natura 2000
Het plangebied ligt niet binnen een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde gebied in Duitsland (Hetter–Millinger Bruch) ligt op circa 2,6 km afstand, de dichtstbijzijnde Nederlandse Natura 2000-gebieden (Rijntakken en Veluwe) op respectievelijk circa 8,6 km en meer dan 9 km afstand. Verstoring door geluid, licht of optische effecten kan vanwege deze afstanden worden uitgesloten.
Om de stikstof-effecten als gevolg van het planvoornemen te onderzoeken zijn verkennende AERIUS-berekeningen uitgevoerd. Uit deze AERIUS-berekeningen is gebleken dat in de gebruiksfase sprake kan zijn van een toename van stikstofdepositie op de voor vermesting en verzuring gevoelige Natura 2000-gebieden de Veluwe en de Rijntakken. Er zijn naar aanleiding daarvan aanpassingen in het project gedaan om de emissies zoveel als mogelijk te beperken, en in afstemming met de provincie Gelderland is interne en tevens externe saldering ingezet om deze extra stikstofdepositie te mitigeren.
Bij het inzetten van saldering als mitigerende maatregel moet een Passende beoordeling opgesteld
worden en is een vergunningaanvraag in het kader van de Omgevingswet (Ow) Natura 2000-activiteit van
toepassing. Daarom is door Haskoning een Passende beoordeling opgesteld, (Bijlage 21). In de Passende beoordeling is gemotiveerd dat met inzet van mitigerende maatregelen er geen negatieve effecten zijn op Natura-2000 gebieden.
Voor de uitbreiding van bedrijventerrein 's-Heerenberg zijn de volgende interne en externe salderingsmaatregelen uitgewerkt:
Conform de 'Beleidsregels salderen in Gelderland' is bij het toepassen van deze maatregelen 35% van de interne salderingsruimte en 65% van de externe salderingsruimte afgeroomd ten gunste van de natuur. Dit zorgt voor een structurele daling van stikstofdepositie in de betreffende Natura 2000-gebieden.
De AERIUS-berekeningen op basis van de gesaldeerde situatie, zie Bijlage 20, laten zien dat na toepassing van deze mitigerende maatregelen in geen enkel Natura 2000-gebied een toename van stikstofdepositie optreedt (0,00 mol N/ha/jr). In meerdere gebieden treedt zelfs een lichte afname op.
De Passende beoordeling bevestigt dat hierdoor significant negatieve effecten op instandhoudingsdoelen kunnen worden uitgesloten en dat er geen sprake is van verslechtering van de kwaliteit van habitattypen of leefgebieden. Ter voldoening aan de stikstofvoorwaarden uit de provinciale 'Beleidsregels salderen in Gelderland’ (geldend vanaf 10 juli 2025), is in de planregels opgenomen dat de beoogde ontwikkeling pas kan worden gerealiseerd nadat de vereiste externe salderingsmaatregelen aantoonbaar zijn uitgevoerd en geborgd, zie Artikel 12.2.
NNN
Het plangebied heeft geen raakvlakken met gebieden die horen bij het NNN, omdat er geen NNN-gebieden in en vlak rond het plangebied liggen. Er is bij de voorgenomen ingreep geen sprake van aantasting van wezenlijke waarden en kenmerken van gebieden die horen tot het NNN.
Voor de kap van houtopstanden met een diamater groter 50cm op 1.3 meter hoogte en voor houtopstanden die op de beschermde lijst staan van de gemeente Montferland dient een omgevingsvergunning te worden aangevraagd. De volgende houtopstanden in- en rondom het plangebied staan op de lijst met beschermde houtopstanden:
- De bomenrij van circa 50 eiken langs de Wethouder Brandtsweg
- De bomenrij van circa 80 jonge zwarte elzen langs de Meilandsedijk.
Wanneer er meer dan 20 houtopstanden gekapt worden is er een kapmelding bij de provincie benodigd. Deze kapmelding zal worden nageleefd en indien er vergunningplichtige houtopstanden verkapt dienen te worden zal hiervoor een omgevingsvergunning worden aangevraagd.
In het kader van de soortenbescherming is het van belang om de wettelijk beschermde soorten die mogelijk in het plangebied voorkomen inzichtelijk te hebben. Er dient beoordeeld te worden of er mogelijk negatieve effecten kunnen optreden als gevolg van het beoogde planvoornemen. Dit is gedaan op basis een quickscan flora en fauna (Haskoning, 2021), bestaande uit een bureaustudie en veldbezoek. Op basis van deze quickscan kon de aanwezigheid van beschermde soorten niet worden uitgesloten. Daarom is een natuurtoets (Haskoning, 2023) uitgevoerd naar de aanwezigheid van beschermde soorten.
Het onderstaande overzicht (tabel 4) geeft een beknopte samenvatting van de bevindingen van het
nader onderzoek naar beschermde soorten in en rondom het plangebied. Daarnaast is in het overzicht een samenvatting van de effecten op aangetroffen leefgebiedsfuncties opgenomen. Ook is beschreven of negatieve effecten voorkomen kunnen worden door het nemen van maatregelen of dat aanvullende maatregelen nodig zijn om optredende effecten te mitigeren en een ontheffing noodzakelijk is.
Tabel 4: Overzicht van voorkomende en niet uitgesloten soorten in het onderzoeksgebied, de mogelijk optredende negatieve tijdelijke en permanente effecten, en welk verbodsartikel van toepassing is. Er is ook aangegeven of vervolgonderzoek noodzakelijk is.
Uit de natuurtoets blijkt dat de gewone dwergvleermuis, steenmarter, huismus, boerenzwaluw, huiszwaluw en steenuil voorkomen of mogelijk voorkomen in of nabij het plangebied. Vanwege de aanwezigheid van deze soorten dient een omgevingsvergunning flora- en fauna-activiteit te worden aangevraagd. Ter onderbouwing van de aanvraag voor een omgevingsvergunning is een projectplan opgesteld dat beschrijft welke acties ondernomen worden om de impact op voorgenoemde soort te minimaliseren (Bijlage 19).
NB: De natuurtoets wordt om de drie jaar geactualiseerd.
Conclusie
De ontwikkeling van bedrijventerrein ’s-Heerenberg raakt geen Natura 2000- of NNN-gebieden, maar mogelijke stikstofeffecten worden nader onderzocht in een ecologische voortoets. Binnen het plangebied zijn beschermde soorten aangetroffen, waaronder gewone dwergvleermuis, steenmarter, huismus en steenuil, waarvoor een omgevingsvergunning flora- en fauna-activiteit benodigd is en mitigerende en compenserende maatregelen worden uitgevoerd. Door het treffen van deze maatregelen worden negatieve effecten op deze beschermde soorten voorkomen en vormt het aspect flora en fauna geen belemmering voor het planvoornemen.
Bij de ontwikkeling van het bedrijventerrein ’s-Heerenberg wordt nadrukkelijk aandacht besteed aan duurzaamheid en gezondheid, zowel voor werknemers en bezoekers van het terrein als voor de omliggende omgeving. Het plan voorziet in een fijnmazig netwerk van wandelstructuren met vrijliggende voetpaden over en rondom het terrein, zodat werknemers en bezoekers in de gelegenheid zijn om in de pauze een lunchwandeling te maken. Daarnaast worden veilige vrijliggende fietspaden aangelegd, inclusief een fietstunnel aan de oostzijde van het terrein. Hierdoor kunnen werknemers en bezoekers het terrein per fiets op een veilige en comfortabele wijze bereiken. De aanleg van stevige bomenlanen langs deze routes zorgt er bovendien voor dat er op termijn voldoende schaduw ontstaat, waardoor de paden ook tijdens warme zomerdagen goed bruikbaar blijven.
Een zorgvuldig opgesteld lichtplan draagt bij aan een verkeersveilige en sociaal veilige omgeving op en rondom het bedrijventerrein. Daarbij is expliciet aandacht voor het beperken en waar mogelijk voorkomen van lichthinder, zodat ook de nachtrust van omwonenden gewaarborgd blijft. Aan de noord- en oostzijde wordt het terrein landschappelijk ingepast met een circa zes meter hoge wal, aangevuld met opgaande beplanting. Deze landschappelijke inrichting heeft een dubbelfunctie: zij draagt bij aan de ruimtelijke kwaliteit en beperkt tegelijkertijd licht-, geluid- en andere vormen van hinder richting de omliggende woon- en werkgebieden. Voor vrachtwagenchauffeurs wordt een speciale Truck Parking gerealiseerd, zodat zij niet langer verspreid of zonder voorzieningen hoeven te overnachten op ongeschikte parkeerplaatsen. Dit draagt bij aan zowel de verkeersveiligheid als de gezondheid en het welzijn van chauffeurs.
Naast gezondheid vormt duurzaamheid een belangrijke pijler bij de ontwikkeling van het bedrijventerrein. Het opgestelde activiteitenplan Flora en Fauna zorgt ervoor dat bij de inrichting nadrukkelijk rekening wordt gehouden met natuurwaarden. Waar mogelijk worden bestaande bomen behouden, en de nieuwe beplanting wordt uitgevoerd met inheemse en streekeigen soorten. Dit bevordert de biodiversiteit en draagt bij aan de herkenbaarheid van het landschap. Ook in de mobiliteit wordt ingezet op duurzaamheid: de aanleg van een veilige fietsstructuur stimuleert werknemers en bezoekers om de fiets te gebruiken in plaats van de auto.
In de uitvoering wordt gestreefd naar een gesloten grondbalans, waarbij vrijkomende grond binnen het plangebied opnieuw wordt toegepast. Daarnaast is voorzien in waterberging binnen het plangebied, waardoor water op duurzame wijze wordt vastgehouden en infiltratie wordt bevorderd. Ook de energievoorziening is toekomstgericht: de realisatie van een Clean Energy Hub maakt het mogelijk om duurzame energievoorzieningen voor zwaar transport en bedrijvigheid te faciliteren.
Het plan is bovendien flexibel opgezet. Voor het logistieke deel is ruimte om afhankelijk van de marktvraag te kiezen voor crossdock of warehouse, waardoor het terrein toekomstbestendig is en mee kan bewegen met economische ontwikkelingen. Ook voor MKB bedrijven wordt flexibiliteit geboden: in de oost-weststraat zijn de kavels niet volledig vastgelegd, zodat de kavelgrootte kan worden afgestemd op de wensen van de potentiële koper. Deze flexibiliteit zorgt ervoor dat het terrein op duurzame wijze kan inspelen op veranderende behoeften, zonder dat grootschalige aanpassingen in de ruimtelijke structuur nodig zijn.
Overheden zijn verplicht om de kosten te verhalen. Het afsluiten van een overeenkomst tussen de initiatiefnemer van de bouwactiviteit en het bevoegd gezag heeft daarbij de voorkeur. Als het niet mogelijk is een overeenkomst af te sluiten, is de publiekrechtelijke weg verplicht. Dan verhaalt het bevoegd gezag de kosten op basis van de regels in een omgevingsplan, een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit of een projectbesluit. Kostenverhaal geldt voor kostenverhaalplichtige activiteiten. Dat zijn:
Het overzicht van kostenverhaalplichtige activiteiten staat in artikel 8.13 van het Omgevingsbesluit.
De voorliggende ontwikkeling wordt gerealiseerd op initiatief van de gemeente en een projectontwikkelaar. De gemeente en de initiatiefnemer hebben voorafgaand aan tervisielegging van deze wijziging een intentie overeenkomst gesloten op grond waarvan zij voornemens zijn een samenwerkingsovereenkomst te sluiten. Daarin worden de rechten en plichten van zowel de ontwikkelaar als de gemeente ten aanzien van de ontwikkeling opgenomen, alsmede de definitieve regeling ten aanzien van de dekking van de te maken kosten. Deze samenwerkingsovereenkomst moet gereed zijn voor vaststelling van de wijziging van het omgevingsplan. Met die overeenkomst is het plan verzekerd van kostendekking. De economische uitvoerbaarheid is hiermee voldoende aangetoond.
In geval voor realisatie van het onderhavige initiatief een schadeveroorzakend besluit nodig is als bedoeld in artikel 15.1, eerst lid van de Omgevingswet, kan dit tot voor vergoeding in aanmerking komende nadeelcompensatie leiden. In de genoemde samenwerkingsovereenkomst worden afspraken met betrekking tot nadeelcompensatie vastgelegd. Zodoende is voor wat betreft nadeelcompensatie de uitvoerbaarheid van het initiatief geborgd.
De uitbreiding van bedrijventerrein ’s-Heerenberg is vanaf het begin vormgegeven met een nadrukkelijke participatieve aanpak. De gemeente Montferland heeft vanaf 2023 meerdere bijeenkomsten georganiseerd om inwoners, bedrijven, belangenorganisaties en overheden (provincie en waterschap) te betrekken bij de planvorming.
Het doel was om gezamenlijk te komen tot een breed gedragen stedenbouwkundig plan dat recht doet aan zowel de economische ambities als de landschappelijke, ecologische en sociale kwaliteiten van de omgeving. Het participatieproces kende een gefaseerde opbouw:
De participatie richtte zich op:
Voortraject gemeenteraad – juni 2023
Op 8 juni 2023 werd een informatieve raadsbijeenkomst georganiseerd, waarin de uitgangspunten, processtappen en de rol van participatie zijn toegelicht. De raadsleden konden via interactieve sessies reageren op het programma, de gewenste schaal, landschappelijke inpassing en de combinatie van functies (zoals Clean Energy Hub, truckparking en arbeidsmigrantenhuisvesting).
De opbrengst van deze werksessie vormde de basis voor de eerste participatieronde.
Bewonersavonden – oktober 2023 (Azewijn en Lengel)
Op 2 en 4 oktober 2023 werden bewonersavonden georganiseerd in de kernen Azewijn en Lengel.
Tijdens deze avonden is het schetsontwerp gepresenteerd en konden inwoners via werksessies actief meedenken en meedoen aan de planvorming. De participatie werd gestructureerd volgens verschillende niveaus:
De avonden leverden waardevolle input op voor het stedenbouwkundig ontwerp, met nadruk op:
Voorkeursvariant – werksessie gemeenteraad april 2024
Op 18 april 2024 is met de gemeenteraad de voorkeursvariant besproken. Hierbij werd teruggekoppeld hoe de reacties uit de bewonersavonden zijn verwerkt in het ontwerp. Belangrijke aanpassingen betroffen onder meer:
De gemeenteraad kon tijdens de bijeenkomst via Mentimeter stemmen en feedback geven op vijf ontwerpvragen, onder meer over bouwhoogte (14 versus 16,5 m), beeldkwaliteit en mate van landschappelijke integratie. Een meerderheid gaf aan tevreden te zijn met de richting van het plan en de zorgvuldige verwerking van eerdere bewonersinbreng.
Bewonersavonden – juni 2024 (Azewijn en Lengel)
Op 11 en 18 juni 2024 volgde een tweede participatieronde. Tijdens deze bijeenkomsten werd het concept-stedenbouwkundig plan gepresenteerd en besproken aan de hand van thema’s: verkeer, geluid en licht, zicht, flora & fauna en gezondheid.
Belangrijke punten uit de notulen en reacties:
Alle opmerkingen zijn vastgelegd in een samenvattende notitie van 28 juni 2024. Deze vormde de basis voor verdere optimalisaties in het definitieve plan.
Participatie – december 2025
Na afronding van de nadere onderzoeken is op 9 december 2025 nogmaals een bewonersavond georganiseerd. Tijdens die bijeenkomst is het definitieve stedenbouwkundig plan en het ontwerp TAM-imro omgevingsplan toegelicht.
Het participatieproces rondom de uitbreiding van bedrijventerrein ’s-Heerenberg kenmerkte zich door vroegtijdige betrokkenheid, transparantie en zichtbare terugkoppeling. De inbreng van bewoners en andere stakeholders heeft aantoonbaar geleid tot:
Daarmee is voldaan aan de zorgplicht voor participatie zoals bedoeld in artikel 16.55 van de Omgevingswet, en is sprake van een proces waarin maatschappelijke belangen zorgvuldig zijn gewogen.
Het concept TAM-IMRO omgevingsplan is voor review gedeeld met verschillende vooroverleg partners, waaronder Waterschap Rijn en IJssel, Provincie Gelderland en Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland. De vooroverlegreacties zijn samengevat in de reactienota, zie hiervoor Bijlage 23. De opmerkingen van de vooroverleg partners zijn van een reactie voorzien door de gemeente Montferland.
Het TAM-IMRO omgevingsplan wordt zes weken ter inzage gelegd, gedurende de periode van 23 December 2025 tot en met 4 Februari 2026. Gedurende deze periode kunnen zienswijzen door een ieder ingediend worden op het plan.
De wijziging van het omgevingsplan voor het bedrijventerrein 's-Heerenberg gebeurt conform de TAM-IMRO methode. De tijdelijke alternatieve maatregel (TAM) vormt een alternatieve mogelijkheid voor gemeenten om het omgevingsplan te wijzigen, wanneer zij dit nog niet via de nieuwe standaarden van de Omgevingswet kunnen doen. Het TAM-omgevingsplan vormt het toetsingskader voor bouwplannen binnen het plangebied en is tevens een bindend kader voor het gebruik van gronden in het plangebied.
Dit TAM-IMRO omgevingsplan betreft geen tijdelijk omgevingsplan. De regels van het nu van rechtswege geldende (tijdelijke) omgevingsplan worden permanent gewijzigd. De nieuwe regels van dit omgevingsplan gaan voor op de bestaande regels. In artikel 1.3 van de planregels is bepaald dat deze planregels voorrang hebben boven de bestaande artikelen. Verder is in artikel 1.3 ook bepaald dat de regels van dit omgevingsplan voorgaan op de regels uit het omgevingsplan van rechtswege (waaronder de bruidsschat) voor zover sprake is van strijdigheid tussen beide bepalingen.
Het TAM-omgevingsplan maakt juridisch gezien deel uit van het omgevingsplan, maar kent nog het format zoals bekend uit de Wet ruimtelijke ordening.
De planregels zijn onderverdeeld in 5 hoofdstukken, te weten:
In de algemene bepalingen staat de toepassing en interpretatie van het TAM-omgevingsplan beschreven om misverstanden te voorkomen. De algemene bepalingen zijn onderverdeeld in:
In dit artikel staan de toepassing en het toepassingsbereik van het planvoornemen.
De begripsbepalingen die zijn opgenomen in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling gelden automatisch voor dit plan. Alleen wanneer in het plan zelf expliciet van deze definities wordt afgeweken, geldt die afwijking in plaats van de standaarddefinitie.
Artikel 3 Aanvullende begripsbepalingen
Hierin zijn begrippen verklaard die genoemd worden in de planregels. Dit artikel voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.
Artikel 4 Meet- en rekenbepalingen
In dit artikel is bepaald hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden. Evenals de begripsbepalingen voorkomen de bepalingen inzake de wijze van meten interpretatieverschillen bij de toepassing van de planregels.
In hoofdstuk twee staan de specifieke regels voor functies en activiteiten. Daar is juridisch vastgelegd welke functies en activiteiten zijn toegestaan binnen het plangebied. Binnen het plangebied komen de volgende functies voor:
Dit artikel beschrijft het toegestane gebruik van deze locaties waaronder logistieke bedrijvigheid, een Clean Energy Hub met truckersparkeerplaats en een horecafunctie, MKB-bedrijven, ondersteunende functies zoals kantines, nutsvoorzieningen, infrastructuur en groen- en waterbeheer, inclusief bijbehorende bouwwerken en verhardingen.
Er is een voorwaardelijke verplichting opgenomen die stelt dat er een aarden wal moet zijn aangelegd en onderhouden op de daartoe aangewezen locatie voordat er de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebruikt mogen worden.
Algemeen geldt dat bouwwerken moeten voldoen aan het beeldkwaliteitsplan, het bebouwingspercentage en de maximum bouwhoogte. Voor gebouwen gelden minimale afstanden tot perceelgrenzen, afhankelijk van de functie. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden maximale hoogtes voor erfafscheidingen, reclametekens, lichtmasten en overkappingen, afhankelijk van de locatie en functie.
Artikel 5.7 regelt de geluidruimte. Activiteiten op het bedrijventerrein mogen bepaalde geluidsniveaus niet overschrijden, afhankelijk van het tijdstip en de afstand tot de perceelgrens. Afwijking is mogelijk met een vergunning, mits aan voorwaarden wordt voldaan zoals het treffen van maatregelen en het aanvaardbaar zijn van de belasting op gevoelige gebouwen. Tabel 2 geeft grenswaarden voor binnenruimten van geluidgevoelige gebouwen, met uitzonderingen indien bouwkundige bezwaren of medewerking van de eigenaar ontbreken.
Artikel 5.8 regelt de geurruimte. Activiteiten mogen een bepaalde geurbelasting niet overschrijden op 50 meter afstand. Afwijking is mogelijk met een vergunning, mits maatregelen worden getroffen en de belasting aanvaardbaar blijft voor gevoelige gebouwen.
Artikel 5.9 regelt hoe wordt omgegaan met het plaatsgebonden risico bij risicovolle activiteiten op locaties met de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijven – mkb-bedrijven’ en ‘specifieke vorm van bedrijf – clean energy hub’. De plaatsgebonden 10-6 per jaar risicocontour van een risicovolle activiteit mag buiten de terreingrens liggen, behalve op gronden waar een zeer kwetsbaar gebouw, kwetsbaar gebouw of kwetsbare locatie, een beperkt kwetsbaar gebouw of beperkt kwetsbare locatie is toegelaten. Binnen deze contour is het verboden zonder omgevingsvergunning een beperkt kwetsbaar gebouw of beperkt kwetsbare locatie te realiseren. Een vergunning wordt alleen verleend als het plaatsgebonden risico aantoonbaar aanvaardbaar is en duidelijk is welke maatregelen worden getroffen om dit risico te verkleinen. Het bevoegd gezag kan daarbij aanvullende voorschriften opleggen, zoals het treffen van alternatieve maatregelen om het risico verder te beperken.
De locaties die aangewezen zijn voor het gebruiksdoel 'Groen' heeft de functies zoals groenvoorzieningen, bermen, beplanting, een aarden wal van ten hoogste 6 meter hoog, een fietstunnel, in- en uitritten, geluidwerende voorzieningen, paden, kunstwerken, nutsvoorzieningen, speelplekken, extensieve dagrecreatie en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Het gebruik van gronden en bouwwerken voor doeleinden die niet passen binnen de genoemde functies is verboden. Daarnaast is het verboden om oppervlaktewater te gebruiken voor extensieve dagrecreatie.
Bouwwerken zijn toegestaan als ze ondersteunend zijn aan de functies van het gebruiksdoel Groen. Gebouwen mogen niet worden gebouwd. Voor bouwwerken die geen gebouwen zijn, gelden maximale bouwhoogtes.
De locaties die zijn aangewezen voor het gebruiksdoel 'Verkeer' zijn bestemd zijn voor wegen, straten, wandel- en fietspaden, parkeer-, groen- en speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, kunstwerken, een fietstunnel en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Het gebruik van gronden en bouwwerken voor doeleinden die niet passen binnen de genoemde functies is verboden. Bouwwerken zijn alleen toegestaan als ze ondersteunend zijn aan de functies uit het gebruiksdoel Verkeer. Toegestane bouwwerken zijn ondergeschikte gebouwen zoals abri’s en kabelkasten, verkeerstekens en straatmeubilair, en gebouwen voor nutsvoorzieningen.
De locaties die zijn aangewezen voor het gebruiksdoel 'Water' zijn bestemd zijn voor watergangen, oevers, onderhoudspaden, kaden en voorzieningen voor waterbeheer zoals berging, aan- en afvoer en natuurvriendelijke oevers. Ook landschappelijke en ecologische waarden, extensieve dagrecreatie, paden en verhardingen vallen binnen dit gebruiksdoel, inclusief bijbehorende voorzieningen en werken.
Het gebruik van gronden en bouwwerken voor doeleinden die niet passen binnen de genoemde functies is verboden. Daarnaast is het verboden om oppervlaktewater te gebruiken voor extensieve dagrecreatie.
Bouwwerken zijn alleen toegestaan als ze ondersteunend zijn aan de functies uit het gebruiksdoel Water. Alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan.
Naast de specifieke regels over functies zijn een aantal algemene regels over functies opgenomen, te weten:
Dit artikel bevat een algemeen doel, namelijk dat voor de ontwikkeling binnen het plangebied BREEAM-certificering niveau 'Excellent' wordt nagestreefd.
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Dit artikel bevat de anti-dubbeltelregel, die bepaalt dat grond die al is meegenomen bij een eerder goedgekeurd bouwplan, niet opnieuw wordt meegeteld bij latere bouwplannen.
Artikel 11 Algemene regels bouwactiviteiten
Dit artikel bevat algemene regels voor bouwactiviteiten. Bouwwerken moeten voldoen aan het beeldkwaliteitsplan zoals opgenomen in bijlage 1 van de regels. Het bevoegd gezag mag via een maatwerkvoorschrift tot 5% afwijken van de voorgeschreven maatvoering. Ondergeschikte bouwdelen zoals gevelversieringen en installaties mogen buiten beschouwing worden gelaten, mits ze de bouwgrenzen niet meer dan 1,5 meter overschrijden en de maximale bouwhoogte niet meer dan 30% wordt overschreden.
Daarnaast is in dit artikel bepaalt dat het uitvoeren van bouwactiviteiten, zoals genoemd in hoofdstuk 2 van het plan, uitsluitend is toegestaan wanneer de in het Project-activiteitenplan bedrijventerrein ’s-Heerenberg (Bijlage 2) opgenomen maatregelen volledig zijn gerealiseerd en duurzaam worden onderhouden.
Artikel 12 Algemene regels gebruiksactiviteiten
In dit artikel is het strijdig gebruik geregeld. Daarnaast is ter voldoening aan de stikstofvoorwaarden uit de provinciale 'Beleidsregels salderen in Gelderland’ (geldend vanaf 10 juli 2025) in de planregels opgenomen dat de beoogde ontwikkeling pas kan worden gerealiseerd nadat de vereiste externe salderingsmaatregelen aantoonbaar zijn uitgevoerd.
Artikel 13 Algemene aanduidingsregels
Dit artikel bevat de algemene aanduidingsregels. Hierbij is geregels dat gronden met de aanduiding 'Overige zone - reserveringszone weg' tevens mogen worden gebruikt voor de aanleg van een hoofdontsluitingsroute met bermen.
Artikel 14 Algemene beoordelingsregels
Dit artikel bevat de algemene beoordelingsregels. Bij het bouwen of wijzigen van gebruik moet op eigen terrein voldoende ruimte zijn voor parkeren, laden en lossen, conform de CROW-normen.
Dit artikel verwijst naar de aanvraagvereisten uit paragraaf 22.5.2 van het omgevingsplan Montferland, die ook van toepassing zijn op vergunningaanvragen binnen dit TAM-omgevingsplan.
Ook zijn regels opgenomen ter bescherming van waarden en objecten, zoals een ondergrondse hogeduk aardgastransportleiding, een rioolpersleiding en archeologische waarden. De regels in dit hoofdstuk gana voor op de regels uit hoofdstuk 2 en 3.
De locaties met de aanduiding 'Leiding - Gas' zijn bestemd voor de aanleg en instandhouding van een ondergrondse hogedruk hoofdaardgastransportleiding. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd die ten dienste staan van de bedoelde leiding.
Zonder omgevingsvergunning is het verboden om bepaalde ingrepen uit te voeren, zoals het aanbrengen van diepwortelende beplanting, het wijzigen van het maaiveld, het uitvoeren van grondroerende activiteiten, het indrijven van voorwerpen, het aanbrengen van verhardingen, het opslaan van goederen, het wijzigen van waterlopen en het plaatsen van straatmeubilair. Deze vergunning mag alleen worden verleend als de belangen van de leiding niet worden geschaad. Hiervoor moet tijdig schriftelijk advies worden ingewonnen bij de leidingbeheerder over de risico’s en de te stellen voorwaarden ter voorkoming van schade.
De locaties met de aanduiding 'Leiding - Riool' zijn bestemd voor de aanleg en instandhouding van een ondergrondse rioolpersleiding. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd die ten dienste staan van de rioolleiding. Zonder omgevingsvergunning is het verboden om bepaalde ingrepen uit te voeren, zoals het aanbrengen van diepwortelende beplanting, het wijzigen van het maaiveld, het uitvoeren van grondroerende activiteiten, het indrijven van voorwerpen, het aanbrengen van verhardingen, het opslaan van goederen, het wijzigen van waterlopen en het plaatsen van straatmeubilair.
Deze vergunning mag alleen worden verleend als de belangen van de leiding niet worden geschaad. Hiervoor moet tijdig schriftelijk advies worden ingewonnen bij de leidingbeheerder over de risico’s en de te stellen voorwaarden ter voorkoming van schade.
Artikel 18 Waarde - Archeologische verwachting 1
De locaties met de aanduiding 'Waarde - Archeologische verwachting 1' zijn gericht is op het behoud en de bescherming van archeologische waarden in de bodem.
Bij bouwwerken groter dan 250 m² en grondwerkzaamheden dieper dan 0,1 meter moet een archeologisch rapport worden overlegd, tenzij bestaande informatie al voldoende inzicht geeft of er sprake is van vervanging van bestaande bebouwing binnen beperkte uitbreiding. Als uit het rapport blijkt dat archeologische waarden worden verstoord, kan het bevoegd gezag voorwaarden stellen zoals het treffen van technische maatregelen, het doen van opgravingen, begeleiding door een archeoloog of het opstellen van een verslag na afloop. Voorafgaand aan de vergunningverlening wordt advies ingewonnen bij een archeologisch deskundige. Indien uit onderzoek blijkt dat er waardevolle archeologische resten aanwezig zijn, kan het bevoegd gezag aanvullende eisen stellen om deze in de bodem te behouden.
Zonder vergunning is het verboden om ingrepen uit te voeren zoals ophoging van de bodem, diepe grondbewerkingen, afgravingen, waterpeilverlaging, aanleg van boorputten, heiwerk, rooien van bos of aanleg van ondergrondse leidingen. Uitzonderingen gelden voor normaal beheer en onderhoud, beperkte uitbreiding bij bestaande bebouwing en reeds vergunde activiteiten. Bij de aanvraag moet een archeologisch rapport worden overlegd, tenzij het bevoegd gezag oordeelt dat bestaande informatie volstaat. De vergunning wordt alleen verleend als de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast.
Het bevoegd gezag kan voorwaarden aan de vergunning verbinden, zoals technische maatregelen om resten te behouden, opgravingen volgens een goedgekeurd Programma van Eisen, of begeleiding door een archeoloog. Voorafgaand aan de vergunningverlening wordt altijd advies ingewonnen bij een archeologisch deskundige over de impact op archeologische waarden.