direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Zandwinning Werfhout
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1955.bplgddmagrzndwwrfh-on02

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Roelofs Zandwinning B.V. is voornemens de bestaande zandwinplas Werfhout aan de zuidzijde uit te breiden. Uitgegaan wordt van een gebiedsontwikkeling met een passende eindbestemming voor de gehele zandwinplas. In samenspraak met gemeente, provincie en omwonenden is door Roelofs Zandwinning B.V. gezocht naar een zo optimaal mogelijk passende uitbreiding en afronding van een bestaande zandwinlocatie in Didam. Als afronding van de zandwinlocatie zijn er plannen voor een nieuwe landschappelijke inrichting met natuurontwikkeling en extensieve recreatie. Deze ontwikkeling past in het gemeentelijke en provinciale beleid en wordt in samenspraak met de gemeente en provincie voorbereid. Er wordt voorzien in uitbreiding van de zandwinplas met circa 10 hectare en rondom de plas ruimte voor een nieuwe landschappelijke inrichting met natuurontwikkeling. De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Om de ontwikkeling planologisch-juridisch mogelijk te maken is het voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied ligt ten zuidoosten van de kern Didam in de oksel van de A18 en A12. Het plangebied wordt begrensd door de A18 in het noordwesten, de Bievankweg (N335) in het noordoosten en de Pakopseweg in het zuidwesten. Op afbeelding 1.1 is globaal de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgddmagrzndwwrfh-on02_0001.png"

Figuur 1.1: Globale ligging plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan Buitengebied. Het bestemmingsplan Buitengebied is vastgesteld op 29 september 2011 en 6 november 2013 onherroepelijk geworden. Dit plan is conserverend van aard. Derhalve is onderhavige ontwikkeling niet meegenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgddmagrzndwwrfh-on02_0002.png"

Figuur 1.2: Uitsnede vigerende bestemmingsplan Buitengebied met in rood begrenzing onderhavige plangebied

Dit plan kent het plangebied, naast de bestemming Water en Bos een agrarische functie toe. Daarnaast is aan een deel van de gronden ter bescherming van archeologische waarden de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische Verwachting 3' toegekend.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van de huidige en toekomstige situatie van het plangebied, waaronder een beschrijving van de voorgenomen ontwikkeling en het bijbehorende schetsontwerp. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3, voor zover relevant, in hoofdlijnen de beleidsdocumenten die door de onderscheiden overheden ten aanzien van het plangebied zijn gepubliceerd beschreven. Dit geeft een impressie van het beleidskader voor het bestemmingsplan en in hoeverre de ontwikkeling past binnen het overheidsbeleid. In hoofdstuk 4 en hoofdstuk 5 komen de milieutechnische randvoorwaarden aan bod. In hoofdstuk 6 wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de planregels. In hoofdstuk 7 wordt de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven.

Opgemerkt wordt, dat de totstandkoming van onderhavig plan in de huidige vorm een langlopend proces is geweest, dat in circa 2010 is gestart met een initiatief voor de uitbreiding van de zandwinning als vertrekpunt voor een recreatieve ontwikkeling met als thema's
gezondheid en wellness. Door markt- en economische ontwikkelingen bleek dit initiatief uiteindelijk niet uitvoerbaar te zijn. Op basis daarvan is daarna een plan ontwikkeld, dat uitging van de uitbreiding van de zandwinning in combinatie met natuurontwikkeling door verondieping. Omdat de voorgenomen verondieping veel onrust verzoorzaakte in de omgeving van het plangebied, is vervolgens een plan opgesteld, waarbij nog steeds sprake is van versterking van het landschap en natuurontwikkeling, maar waar geen sprake meer is van verondieping.

Tijdens het planvormingsproces zijn diverse onderzoeken uitgevoerd. Hierbij is als uitgangspunt gehanteerd, dat de onderzoeken die al waren uitgevoerd en die ondanks nieuwe planuitgangspunten onverkort gehandhaafd kunnen worden, als onderbouwing bij dit plan zijn gebruikt. Dat verklaart, dat er in een aantal onderzoeksrapporten nog sprake is van verondieping, terwijl in onderhavig plan daarvan geen sprake meer is. De beschrijving van het plan, dat wordt uitgevoerd en dat is bestemd, is opgenomen in paragraaf 2.2 van deze toelichting.

Hoofdstuk 2 Plangebied

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied is gelegen in een multifunctioneel gebied en kent in de huidige situatie een gemengd gebruik, met overwegend een agrarische functie. Het plangebied en de omgeving van het plangebied bestaan hoofdzakelijk uit open akkercomplexen en weidegronden. In het noordelijk deel van het gebied ligt de zandwinlocatie. Ten zuidoosten van het plangebied is een voormalige zandwinplas gelegen (plas Heijting). Het plangebied wordt omsloten door infrastructuur, te weten de A18 aan de westkant, de N335 (Bievankweg) aan de noordkant, de Pakopseweg aan de oostzijde en de Werfhout aan de zuidkant.

De ontsluiting van het plangebied vindt plaats vanaf de Bievankweg via de Pakopseweg. Langs de A18 ligt een strook beplanting die een duidelijk scheiding vormt tussen de weg en het gebied rond de zandwinplas.

Op afbeelding 2.1 is de huidige situatie weergegeven. Grenzend aan het plangebied liggen enkele woningen omgeven door erfbeplanting.

Omdat het gebied vlak bij de snelweg ligt en erg gemakkelijk toegankelijk is, komen er wel mensen. Ondanks dat geen enkele vorm van recreatie is toegestaan en het gebied is afgesloten met prikkeldraad en verbodsborden, weten mensen het wel te vinden. Vooral langs de Pakopseweg zijn kleine paadjes naar en langs het water. Rasters, hekwerken en borden worden vernield. Omdat het gebied erg besloten is door het bos, is niet altijd zichtbaar wat er gebeurt en is sociale controle daardoor beperkt. Langs de Pakopseweg staan vaak auto's zonder dat duidelijk is welke bedoeling daar in ligt. Bij een ingang aan de Werfhout, in de hoek met de A18 maar ook aan de Pakopseweg is een mannenontmoetingsplaats. Daarnaast wordt er nog af en toe illegaal gevist of met een crossmotor rond gereden.

Deze ongewenste activiteiten zorgen voor een onveilig gevoel in dit gebied, maar ook voor
zwerfvuil. Langs de Pakopseweg en de oever, ligt veel rotzooi dat uit de stilstaande auto's wordt gegooid en dat bij oneigenlijk gebruik van de plas wordt achtergelaten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgddmagrzndwwrfh-on02_0003.png"

Figuur 2.1: huidige situatie met globale begrenzing plangebied (rood)

2.2 Toekomstige situatie

In nauw overleg met de gemeente en provincie en de direct omwonenden is door Roelofs Zandwinning B.V. gezocht naar een zo optimaal mogelijk passende uitbreiding en afronding van een zandwinlocatie in Didam. In figuur 2.2 is de uitbreiding van de zandwinning weergegeven.

Aanleiding

De aanleiding voor de uitbreiding van de zandplas is gelegen in de continue vraag naar zand en grind in de regio. Een vraag die er altijd is geweest en nu bij een aantrekkende economie weer toeneemt. De initiatiefnemer is een regionaal werkende ontgronder met klanten die lokaal en regionaal gevestigd zijn. Het initiatief is ingegeven door marktwerking, zoals beoogd in landelijk en provinciaal grondstoffenbeleid. In dat beleid wordt grondstoffenwinning van landelijk belang geacht, maar voor de uitvoering bij de markt neergelegd. Gezien de kansen die de initiatiefnemer ziet om de zandwinning te exploiteren, is sprake van voldoende vraag in de regio. Om de levering van zand te kunnen blijven garanderen is uitbreiding van deze zandwinning van bedrijfseconomisch belang voor Roelofs. Daarnaast geeft het plan de mogelijkheid om het gehele gebied een aanzienlijke kwaliteitsimpuls te geven. Het plan biedt door de versterking van de landschappelijke inpassing, de natuurontwikkeling en de mogelijkheid voor extensieve recreatie in een deel van het gebied een duidelijke meerwaarde. Door de nieuwe inrichting en beheer van de plas en de oevers wordt het transparant en zichtbaar vanaf de openbare weg. Ondiepe zones in de oever, terreinafrastering, begrazing met Hereford koeien leiden er in z'n geheel toe, dat géén betreding van publiek meer mogelijk is. Oneigenlijk gebruik, zoals vissen, zwemmen of varen wordt dus tegengegaan. Hieronder wordt dat nader toegelicht.

Locatiekeuze

In het kader van de uitbreiding van de zandwinlocatie Werfhout is een nadere verkenning gedaan naar de meest geschikte locatie voor het bijbehorende werk- en depotterrein.

De locatiestudie is uitgevoerd in vier stappen (van grof naar fijn).

  • 1. In de eerste stap is het zoekgebied bepaald waarbinnen een locatie voor het werk- en depotterrein moet zijn gelegen.
  • 2. In de tweede stap zijn aan de hand van drie ruimtelijk relevante aspecten potentieel geschikte locaties van het klasseer- en depotterrein in het zoekgebied bepaald.
  • 3. In de derde stap zijn de potentieel geschikte locaties op verschillende aanvullende criteria beoordeeld.
  • 4. In de vierde en laatste stap is aan de beoordeling per criterium uit de derde stap een score toegekend. De scores worden aansluitend bij elkaar opgeteld, waaruit de voorkeurslocatie van het werk- en depotterrein volgt.

De locatiestudie met bijbehorende bijlagen, is als bijlage 2 bij deze toelichting gevoegd. De criteria die bij de locatiekeuze zijn meegenomen zijn:

Invloed op het landschap

  • 1. Infrastructuur tussen werk- en depotterrein en bestaande wegen
  • 2. Verbreden erftoegangswegen

Invloed op verkeersveiligheid

  • 3. veiligheid fietsverkeer
  • 4. aanpassing provinciale weg
  • 5. aanpassing bestaande erftoegangswegen

Invloed op de woon- en leefomgeving

  • 6. Invloed op bestaande gebruik in omgeving
    • a. grondgebruik
    • b. vrachtverkeer
    • c. zicht op werk- en depotterrein
    • d. zicht op tussenstation en leidingen
  • 7. Milieuhinder
    • a. geluid vanwege de inrichting
    • b. geluid wegverkeer vanwege de inrichting
    • c. MKM-waarde
    • d. Laagfrequent geluid
    • e. Trillingen via de bodem
    • f. Fijnstof
    • g. Trillingen vanwege vrachtverkeer

Duurzaamheid

  • 8. Duurzaamheid

Uit de locatiestudie volgt, zoals in bijlage 2 gemotiveerd is, dat de locatie die in onderhavig bestemmingsplan een bestemmingsaanduiding en regeling heeft gekregen, de meest geschikte locatie is.

Zandwinning

De hoofdactiviteiten van de zandwinning bestaan uit het winnen van zand uit de (uit te breiden) zandwinplas. Het klasseren van het gewonnen zand en de op- en overslag van zand vindt plaats op het werk- en depotterrein.

De winning van zand vindt plaats met een elektrische zandzuiger, die wordt aangdreven door een dieselaggregaat op de wal met een immissierelevant geluidvermogenniveau van 96 Lwr . De zandzuiger is gelegen in de zandwinplas. De potentiële trillingsbronnen zijn gepositioneerd op het schip. Een spuitleiding verbindt de zuiger met de klasseerinstallatie. Deze installatie op het werk- en depotterrein maakt een scheiding van het gewonnen zand.

Het werkterrein bevindt zich ten oosten van de Pakopseweg, in de hoek Paksopseweg/ Bievankweg. Op het werkterrein liggen de zanddepots, staat de klasseerinstallatie en de bedrijfs- en kantoorgebouwen. De klasseerinstallatie bestaat uit diverse zeven, pompen en andere aandrijvingen. Ten einde de goede werking van de installatie te garanderen, worden alle zeven en pompen zodanig opgesteld dat de overdracht van trillingen naar de hoofddraagconstructie zoveel mogelijk wordt beperkt. Ook zal periodiek onderhoud worden gepleegd aan de installatie ten einde een goede werking te garanderen.

De hoofdactiviteiten op het werk- en depotterrein bestaan uit het klasseren van het gewonnen zand, de op- en overslag van zand en bijbehorende kantoorunit en stallingsruimte. Via diverse zeven en transportbanden komen er verschillende fracties zand in depot. Het water afkomstig uit de spuitleiding wordt via een retourleiding naar de plas teruggevoerd. Om het zand te kunnen scheiden in de klasseerinstallatie wordt er proceswater uit de zandwinplas aangevoerd en weer naar de zandwinplas teruggevoerd. Dit gebeurt met stalen leidingen die in hetzelfde tracé als de spuit- en retourleiding komen te liggen. In totaal worden er dus vier leidingen gelegd.

De klasseerinstallatie met de bijbehorende transportbanden zijn gedurende maximaal 12 uren in de dagperiode in werking. De zandzuiger in de plas is eveneens 12 uur in de dagperiode in werking. Het verplaatsen van het zand op het werkterrein wordt verricht door een mobiele rupskraan en een shovel, beide effectief in werking gedurende 8,5 uren in de dagperiode. De klasseerinstallatie kent een hoogte van plm. 15 meter en de bijbehorende transportbanden hebben een maximale hoogte van 20 meter.

Op het terrein vinden transportbewegingen plaats door vrachtwagens, mobiele rupskraan en shovel. Rond het werkterrein wordt een geluidwerende voorziening gerealiseerd die bestaat uit een aarden geluidwal van 5 meter hoog. Op deze wal wordt aan de noordwestzijde en evenwijdig aan de Bievankweg (N335) voor een goede akoestische inpassing een 2 meter hoog scherm aangebracht. Daar bedraagt de totale hoogte van de afschermende voorziening 7 meter.

Het werk- en depotterrein is circa 4,5 ha groot. Het terrein biedt daarmee voldoende ruimte voor zanddepot, de klasseerinstallatie, een grondwal van 5 meter hoog, bedrijfsgebouwen en interne infrastructuur / benodigde manoeuvreerruimte. Door de ligging nabij de zandwinplas is onnodig transport overbodig en is een efficiënte en duurzame bedrijfsvoering mogelijk. Het zand kan door de korte spuitafstand rechtstreeks vanaf de zandzuiger op de klasseerinstallatie en het depotterrein worden gespoten. Het proces water met een fijne fractie slib kan vanaf de klasseerinstallatie weer onder vrij verval direct retour worden gebracht in de zandwinplas.

Afgesproken is, dat vrachtauto's uitsluitend met gesloten afdekking van laadbakken wegrijden en rijden door een waterbak. Het zandwinbedrijf zorgt voor instructie van de chauffeurs. Verstuiving wordt zo tegengegaan en ook bezanding van de openbare weg.

Veiligheid fietsverkeer

Omwille van de veiligheid van het fietsverkeer op het fietspad langs de Bievankweg zijn aanpassingen aan de vormgeving van het bestaande kruispunt Pakopseweg - Bievankweg noodzakelijk. Bij de huidige fietsoversteek parallel aan de Bievankweg is onvoldoende ruimte om zandwagens te laten opstellen tussen het fietspad en de Bievankweg. Indien vrachtverkeer op de Pakopseweg voor de Bievankweg opgesteld staat, wordt de fietsoversteek geblokkeerd. Daarom wordt het fietspad uitgebogen, zodat een zandwagen van 12 meter zich kan opstellen zonder dat het fietspad geblokkeerd wordt. Om te attenderen op de uitbuiging van het fietspad wordt voor de fietsers komende vanaf het noordwesten (afrit viaduct A18) een schrikhek geplaatst. De exacte locatie wordt bepaald met inachtneming van zichthoeken, rijsnelheid, etc.

In de huidige situatie is er voor het fietsverkeer, dat vanuit de Pakopseweg de Bievankweg oversteekt, geen oversteekvoorziening aanwezig. Om een verkeersveilige oversteek te bereiken wordt een gefaseerde oversteek gerealiseerd. In het noordelijk deel van de Pakopseweg moeten kanalisatiestrepen worden aangebracht om fietsers die in de richting van de Bievankweg fietsen naar het fietspad te geleiden. Dit is echter geen noodzakelijke maatregel die voortvloeit uit de zandwinning. Deze maatregel was sowieso zeer gewenst vanuit de verkeersveiligheid voor de overstekende fietsers (zie bijlage 2).

Aanpassing provinciale weg

Er dient rekening te worden gehouden met een verkeerstoename van gemiddeld 45 zandwagens die per dag van en naar de zandwinning rijden. Daarvan komen er naar verwachting gemiddeld 15 vanuit de richting van Beek en 30 vanuit de richting Didam. Er is geen capaciteitsuitbreiding van het kruispunt noodzakelijk in de vorm van het opnemen van een linksafvak op de Bievankweg voor het verkeer vanuit de richting van Beek (zie bijlage 2).

Aanpassing bestaande wegen (erftoegangswegen)

De Pakopseweg hoeft nauwelijks te worden aangepast, omdat het vrachtverkeer vanaf het werk- en depotterrein direct aantakt op de Bievankweg. Langs het voorste deel van de Pakopseweg zijn twee passeerstroken nodig, zodat uitgeweken kan worden voor tegemoetkomend verkeer, dat vanaf de Bievankweg de Pakopseweg op rijdt terwijl tegelijk een zandwagen vanaf het werk- en depotterrein richting Bievankweg rijdt. Er is voldoende ruimte beschikbaar in het profiel van de bestaande weg en de bermen.

De verkeersmaatregelen zijn afgestemd met de wegbeheerder, provincie Gelderland, die met de maatregelen heeft ingestemd (zie bijilage 2) en met de gemeente.

Inrichtingsplan

Door Buro Poelmans Reesink is een inrichtingsplan opgesteld, waarin wordt beschreven hoe middels uitbreiding van de zandwinning wordt ingezet op een kwaliteitsimpuls van het gehele gebied. Dit inrichtingsplan is opgenomen als bijlage 1 bij deze toelichting.

De uitbreiding van de zandwinning leidt tot een groter wateroppervlak (verruiming van circa 10 ha). Deze toename zorgt voor een betere zichtbaarheid en draagt bij aan de belevingswaarde van de zandwinplas. Om dit zo goed mogelijk in te zetten worden maatregelen getroffen om de recreatieve (extensief!) en natuurlijke waarden van de zandwinplas te vergroten. De belangrijkste maatregelen om de natuurwaarden te vergroten zijn:

  • De oeverzone wordt met plas-dras ingericht. In ondiep water kunnen zich meer planten en dieren vestigen. De plas zal aantrekkelijk worden voor watervogels.
  • Rondom de plas wordt veel opgaand bos verwijderd. Hierdoor krijgt de wind vrij spel op de plas en ontstaat dynamiek die de biodiversiteit ondersteunt.
  • Op diverse plekken rondom de plas wordt de bestaande voedselrijke teeltlaag verwijderd. De schrale ondergrond die zo ontstaat is aantrekkelijk voor bijzondere en bloemrijke kruiden. Verbossing wordt voorkomen en de belevingswaarde van de zandwinplas zal door de bloemen en het uitzicht op de plas vanaf de openbare weg verbeteren.

Om recreatief medegebruik mogelijk te maken, zonder dat dit de natuur verstoort, worden bestaande fietsroutes betrokken bij het ontwerp. De noordwestelijke zijde van de plas wordt niet voor recreatie opengesteld. Voor de beleving van de plas wordt aan de zuidwestzijde een vogelkijkhut gerealiseerd. Hieronder wordt nader op de aspecten natuur en recreatie ingegaan.

Voor een goed natuurbeheer, zal extensieve begrazing met koeien plaatsvinden. Veekerende rasters zullen aan de buitenkant worden aangebracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgddmagrzndwwrfh-on02_0004.png"

Figuur 2.2: Toekomstige situatie (schetsontwerp, Inrichtingsplan zandwinplas Werfhout te Didam – september 2015

Oneigenlijk gebruik

Omdat het gebied vlak bij de snelweg ligt en erg gemakkelijk bereikbaar is, komen er mensen. Ondanks dat geen enkele vorm van recreatie is toegestaan en het gebied is afgesloten met prikkeldraad en verbodsborden, weten mensen het wel te vinden. Vooral langs de Pakopseweg zijn kleine paadjes naar en langs het water. Rasters, hekwerken en borden worden vernield. Omdat het gebied erg besloten is door het bos, is niet altijd zichtbaar wat er gebeurt en is sociale controle daardoor beperkt. Langs de Pakopseweg staan vaak auto’s zonder dat duidelijk is welke bedoeling daar in liggen. Bij een ingang aan de Werfhout, in de hoek met de A18 maar ook aan de Pakopseweg is een mannenontmoetingsplaats. Daarnaast wordt er nog af en toe illegaal gevist of met een crossmotor rond gereden. Deze ongewenste activiteiten zorgen voor een onveilig gevoel bij de bewoners in de omgeving, maar ook voor zwerfvuil. Langs de Pakopseweg en de oever, ligt veel rotzooi dat uit de stilstaande auto’s is gegooid. Door het gebied opener te maken, bos te verwijderen, is er minder privacy en meer toezicht. Vissen, zwemmen of varen kan ontmoedigd worden als er een ruderale oeverzone is met in het water diverse waterplanten. De extensieve begrazing met koeien en degelijke veekerende rasters met eventueel brede sloten, maken een eind aan het oneigenlijke gebruik van de plas en de gronden er om heen.

Natuurontwikkeling

De natuur- en daardoor ook de belevingswaarde van deze zandwinplas wordt door de verschillende inrichtingsmaatregelen flink vergroot. De belangrijkste drie maatregelen worden hier genoemd.

Ondiep water leeft

In diep water is minder zuurstof en licht. Dat belemmert de vestiging van waterplanten en indirect de macrofauna en vissen. Over het algemeen is de biodiversiteit in ondiep water hoger dan in diep water. Dus door de oeverzone met plas-dras in te richten, zullen zich hier meer planten en dieren kunnen vestigen. De plas zal aantrekkelijk worden voor watervogels.

Openheid en dynamiek

Waterplassen hebben in natuurlijke situaties vaak bijzondere pioniermilieus. Water ligt meestal in een open landschap en de natuurwaarden hebben baat bij dynamiek. Deze factor voorkomt, dat oevers snel verlanden en uiteindelijk wilgenbos worden. Het is zaak dat wind vrij spel heeft op de plas. Deze werkt positief op de oevervegetaties en stimuleert sedimentatieprocessen en vertraagt de successie. Dat betekent, dat veel opgaand bos moet worden verwijderd. Bij een vast waterpeil is de oeverzone meestal erg smal. Er mag geen ongewenste vernatting of verdroging optreden naar de aangrenzende gronden in verband met agrarisch gebruik en dergelijke. Sterke fluctuaties in waterpeil zijn dan ook niet mogelijk.

Schraal maar bloemrijk

De droge oevers moeten grotendeels vrij van hoog opgaande beplanting blijven. Hierdoor zullen de mensen beter zicht hebben vanaf de openbare weg en kunnen meer genieten van de natuur. Hoe voedselarmer die droge oevers zijn, hoe opener ze blijven en hoe hoger de natuurwaarden. Nu ligt er rondom de plas nog een voedselrijke teeltlaag. Deze oorspronkelijke teeltlaag en voedselrijke grond zal snel verbossen en heeft nu weinig natuurwaarden. Het is een grote winst als op de droge oevers de voedselrijke grond wordt verwijderd. Hier zullen zich dan meer bijzondere en bloemrijke kruiden vestigen.

Door de voedselarme ondergrond is de productie minder en volstaat een extensief beheer om dit natuurtype vast te houden. Kansrijke plekken zijn daar waar zicht op de plas wenselijk is, zoals langs de Pakopseweg en Werfhout. Pleksgewijs is het ook wenselijk om open stukken rond de gehele plas te hebben. De oeverzone aan de zijde van Werfhout krijgt een zeer gevarieerde inrichting: droog, open, ondiep, plasdras. Hier wordt ook een plek gecreëerd waar de mensen bij maar niet in het water kunnen komen en een plek voor educatieve doelen.

In totaal wordt 52.780 m2 aan natuurvriendelijke oevers aangelegd. In de westelijke hoek van het plangebied wordt bovendien op een perceel weide / bos aangelegd. Aan de oostzijde gebeurt dit ook.

Overlast muggen

(Steek)muggen zijn verbonden met natte natuur. Dit geldt voor alle natte natuurgebieden met hoogveen, laagveen, plassen, meren, en bij rivieren en beken. Een wisselende waterstand, waarbij grote oppervlaktes tijdelijk natte periodes doormaken, wordt als veroorzaker van muggenplagen gezien: tijdelijke plas-dras situaties kunnen leiden tot hoge synchrone productie van steekmuggen. Plas/dras zijn dan plassen regenwater op het maaiveld en niet, zoals in onderhavige situatie een ondiepe oeverzone. De ondiepe oeverzones van de zandwinplas zullen amper of geen bijdrage leveren op het aantal muggen. Sterker, het zijn juist prima leefgebieden voor dieren die ook muggen eten zoals; amfibieën, vissen, waterkevers, libellen en vogels. Geconcludeerd wordt dat de ondiepe oeverstroken door de vele aanwezige predatoren en de hoge dynamiek (golfslag, droogval) niet zorgen voor een toename van steekmuggen.

Recreatieve waarde

Het gebied heeft reeds betekenis als recreatieve locatie, onder andere door de geïsoleerde ligging is een karakteristiek boerenlandschap ontstaan. Door de reeds aanwezige fietsroute te betrekken bij het ontwerp ontstaat een interessante halteplaats voor bezoekers van het gebied. Fietsers vinden hier een rustplaats, het water en de natuur zijn de moeite van een bezoek waard. Door de natuurontwikkeling onder te verdelen in natuur met een ecologische waarde en natuur met een meer educatieve en recreatieve waarde ontstaan er geen conflicten en kunnen beide zich blijvend goed ontwikkelen.

Veel van de te ontwikkelen natuurwaarden zijn niet gevoelig voor verstoring en kunnen prima beleefd worden. De gronden langs de Pakopseweg en Werfhout zijn vanaf de weg goed te beleven. Vanaf Werfhout worden voorzieningen aangelegd om dit te stimuleren. Voor natuurbeleving (vogelaars) zijn ook rustige plekken noodzakelijk. Sommige soorten, bijvoorbeeld otter, steltlopers, eenden en bepaalde broedvogels hebben echt rust nodig. Dat is de reden dat de oevers langs de snelweg en de Bievankweg, west en noord, niet worden opengesteld voor recreatief medegebruik. Het is niet mogelijk om een rondje rond de plas te doen omdat dit ook ten koste gaat van sommige kwetsbare natuurwaarden en de beleving daarvan. Vanuit de vogelhut of uitkijkhut in het zuidelijk plandeel is het gebied goed te overzien en wordt verstoring beperkt. Daarnaast wordt met het uitsluiten van een rondje rond de plas ongewenst gebruik tegen gegaan.

2.3 Uitgangspunten en fasering

Als voorwaarde voor de uitbreiding van de zandwinplas is gesteld dat er in de planvorming ruimtelijke en functionele meerwaarde voor het gebied wordt gerealiseerd. De uitbreiding van de bestaande plas vormt het vertrekpunt voor de ontwikkeling van het plangebied.

Uitgangspunt is om de vergroting van het wateroppervlak te gebruiken als een kwaliteitsimpuls voor het gehele gebied. Naast de zichtbaarheid van het water kan door het creëren van een overgangzone tussen het water en de oever, de inrichting van de plas worden verbeterd.

Initiatiefnemer zal rond de bestaande plas een sterke impuls geven aan natuurontwikkeling. Al de oevers worden gefaseerd heringericht en er ontstaan ondiepe plas-dras zones. Een nieuwe landschappelijke inrichting en natuurontwikkeling vindt zo plaats.

De bestaande noord- en oostoever krijgen een herinrichting zodra de zandwinning is uitgebreid. De zuidoever van de plas en de noordoever en westoever van het uitbreidingsoppervlak van de bestaande plas krijgen als snel na de start van de winning een aanleg en inrichting die strookt met de landschappelijke en ecologische ambities. Hier wordt in het beginstadium dus al gefaseerd voorgesorteerd op de gewenste ruimtelijke en functionele eindsituatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgddmagrzndwwrfh-on02_0005.png"

Figuur 2.3: globale fasering

2.4 Wettelijk vergunningenkader

Naast het opstellen van het bestemmingsplan dienen er nog andere wettelijke procedures te worden gevolgd. Deze zelfstandige procedures kennen een eigen rechtsbescherming.

Omtrent de benodigde vergunningen volgt hieronder een (niet-limitatief) overzicht:

  • Vergunning voor het ontgronden ingevolge artikel 3 Ontgrondingenwet.
  • Vergunning voor het oprichten en in werking hebben van de inrichting en bouwen van bouwwerken ingevolge artikel 2.1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
  • Vergunning voor het maken van een uitweg ingevolge artikel 2.2 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
  • Melding ingevolge artikel 8, eerste lid, Regeling Programmatische aanpak stikstofdepositie (reeds gebeurd).

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. De structuurvisie vervangt ondermeer de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Mobiliteitsaanpak. Verschillende nationale belangen zijn opgenomen in de AMvB Ruimte, die met de structuurvisie in procedure is gebracht.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en op de manier waarop zij hiermee om zal gaan. Daarmee biedt het een kader voor beslissingen die de Rijksoverheid in de periode tot 2028 wil nemen, om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden. In de structuurvisie maakt het Rijk helder welke nationale belangen zij heeft in het ruimtelijke en mobiliteitsdomein en welke instrumenten voor deze belangen door de Rijksoverheid worden ingezet.

Het kabinet richt zich bij de verbetering van het vestigingsklimaat vooral op de regio's die zorgen voor de meeste economische groei. Dat zijn de haven van Rotterdam en de luchthaven Schiphol (mainports), de toptechnologie regio zuidoost Nederland (brainport) en de greenports (tuinbouwclusters) Westland/Oostland, Venlo, Aalsmeer, Duin- en Bollenstreek en Boskoop. De topsectoren - water, agro(logistiek) en food, tuinbouw, high-tech systemen en materialen, life sciences, chemie, energie, logistiek, creatieve industrie en hoofdkantoren - zijn geconcentreerd in stedelijke regio's, vooral rond deze mainports, de brainport en greenports. Het kabinet investeert samen met ondernemers en onderzoekers gericht in deze topsectoren.

Consequentie plangebied

Het beschreven rijksbeleid geeft geen directe uitgangspunten voor de gewenste zandwinning met bijbehorende bebouwing en de natuurontwikkeling. Het rijksbeleid staat de uitvoering van de voorgenomen plannen niet in de weg.

Barro

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) regelt de doorwerking van nationale belangen op ruimtelijk gebied in gemeentelijke bestemmingsplannen door het stellen van de juridische kaders. Het Barro is ook wel bekend als de AMvB Ruimte. Het besluit is per 17 december 2011 in werking getreden. In het Barro zijn opgenomen:

  • het Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • militaire terreinen en -objecten;
  • de Wadden;
  • de kust (inclusief primaire kering);
  • de grote rivieren;
  • de Werelderfgoederen.

Per 1 oktober 2012 is een wijziging van het Barro in werking getreden. In deze wijziging zijn de volgende onderwerpen toegevoegd:

  • reserveringen uitbreidingen weg en spoor;
  • veiligheid vaarwegen;
  • het netwerk voor elektriciteitsvoorziening;
  • de buitendijkse uitbreidingsruimte in het IJsselmeer;
  • bescherming van de (overige) primaire waterkeringen;
  • reservering voor rivierverruiming Maas;
  • de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

Consequentie plangebied

Het plangebied heeft niets van doen met de in de Barro behandelde onderwerpen. Bijvoorbeeld geen beïnvloeding van de EHS, zie hoofdstuk 5. De locatie en schaal van onderhavig bestemmingsplan heeft geen raakvlak met het nationaal beleid. Gelet op het bovenstaande kan gesteld worden, dat het onderhavige bestemmingsplan in overeenstemming is met de Barro.

Besluit ruimtelijke ordening, Ladder voor Duurzame Verstedelijking

De Ladder voor Duurzame Verstedelijking is sinds 1 oktober 2012 opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en stelt eisen aan bestemmingsplannen met het oog op een zorgvuldige afweging, transparante besluitvorming en een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De Ladder voor Duurzame Verstedelijking heeft als doel om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren en overprogrammering op regionaal niveau te voorkomen. Per 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd met als doel om de ladder te vereenvoudigen en de onderzoekslasten te verminderen waarbij de effectiviteit van het instrument behouden blijft. Met deze wijzigingen is niet beoogd het doel van de regeling te wijzigen: voorkomen van omngewenste leegstand en overprogrammering, stimulering zorgvuldig ruimtegebruik en transparante besluitvorming.

De nieuwe Ladder voor Duurzame Verstedelijking bevat geen treden meer. De treden 1 en 2 zijn samengevoegd en trede 3 is geschrapt. Een deel van de omvangrijke rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak met betrekking tot de ladder blijft ook na 1 juli 2017 van belang. De hoofdlijnen van die rechtspraak zijn door de Afdeling Bestuursrechtspraak in een overzichtsuitspraak (28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724) opgenomen. Deze overzichtsuitspraak is bedoeld om de rechtspraktijk houvast te bieden bij de toepassing van de ladder.

Artikel 3.1.6 tweede lid van het oude Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schreef het volgende voor. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • 1. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • 2. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • 3. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Artikel 3.1.6 tweede lid van het nieuwe Besluit ruimtelijke ordening bepaalt, dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Ook wanneer er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening worden gemotiveerd of de mogelijk gemaakte ontwikkeling voorziet in een behoefte.

Motivatie

Het plan bevat een wijzigingsbevoegdheid die het college van burgemeester en wethouders de mogelijkheid biedt de gronden met de bestemming Bedrijf - Zandwinplas te wijzigen in de bestemming Agrarisch (zonder bouwvlak). Volgens de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ABRvS) kwalificeert het toekennnen van een agrarische bestemming (zonder buwvlak) aan gronden niet als een stedelijke ontwikkeling (uitspraak van 25 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1438.

Hieronder wordt eerst beoordeeld of een zandwinplas met bijbehorend depot- en werkterrein, bedrijfs- en kantoorgebouwen en klasseerinstallatie wordt beschouwd als nieuwe stedelijke ontwikkeling.

De ontwikkeling betreft de uitbreiding van een bestaande zandwinplas. Bij het winnen van het zand wordt de bestaande plas uitgebreid met ongeveer 10 ha. Naast het winnen van zand wordt nieuwe natuur aangelegd. Ten oosten van de plas wordt een terrein tijdelijk ingericht voor het zanddepot, een werkterrein en een (zand)klasseerinstallatie. Dit gedeelte van het terrein wordt begrensd door een 5 meter hoge (geluid)wal met aan de noordwestzijde en evenwijdig aan de Bievankweg (N335) een 2 meter hoog scherm aangebracht. Daar bedraagt de totale hoogte van de afschermende voorziening 7 meter.

Artikel 1.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening definieert 'stedelijke ontwikkeling': ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Het begrip 'andere stedelijke voorzieningen' wordt niet nader gedefinieerd. In de 'Handreiking Ladder voor duurzame verstedelijking' (Ministerie van Infrastructuur en Milieu, oktober 2012) vallen accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure onder het begrip 'andere stedelijke voorzieningen'. Vanuit deze optiek is de uitbreiding van de zandwinplas (zonder bebouwing) die tijdens de uitbreiding en na afronding wordt ingericht als natuurgebied geen nieuwe stedelijke voorziening.

Voor wat betreft het werk- en depotterrein geldt het volgende. Er wordt maximaal 350 m2 aan bedrijfs- en kantoorgebouwen gerealiseerd op het werkterrein. Daarnaast zal een klasseerinstallatie (een bouwwerk, geen gebouw zijnde) worden gerealiseerd. Na de afronding van de zandwinning zullen de gronden weer worden gebruikt als agrarische grond; hiervoor is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen.

Uit jurisprudentie (ABRvS 4 juni 2014, ECLI:RVS:2014:1442) volgt, dat bij het bestemmingsplan 'Enter-dorp, herziening Krompatte', dat voorziet in een bestemming bedrijf voor gronden met een oppervlak van circa 2.500 m2, waarbij ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak" een bedrijfsgebouw met een oppervlakte van maximaal 400 m² mag worden gebouwd, gelet op de kleinschalige bedrijfsbebouwing die het plan mogelijk maakt en de beperkte omvang en de beperkte gebruiksmogelijkheden van het plandeel met de bestemming "Bedrijf", de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt, dat het plan niet voorziet in een bedrijventerrein of een andere stedelijke voorziening. De in het plan voorziene ontwikkeling kan dan ook niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling. Het betreffende bestemmingsplan stelt geen maximum aan de oppervlakte van bouwwerken, geen gebouw zijnde. De Afdeling heeft dit aantal vierkante meters niet als relevante bebouwing beschouwt in het kader van de toets of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hieruit volgt dat het bij de toets gaat om de toegestane gebouwen.

In onderhavig plan is er sprake van een maximale bebouwingsoppervlakte van 350 m2 aan gebouwen op een beperkt deel van het terrein. De bestaande zandwinplas wordt uitgebreid met plm. 10 ha, waarbij tijdens en na afronding van de zandwinning het gebied wordt ingericht met natuur. Gezien de kleinschalige oppervlak van de gebouwen en de beperkte gebruiksmogelijkheden die onderhavig plan mogelijk maakt, is er conform de genoemde jurisprudentie geen sprake van een stedelijke ontwikkeling en is de Ladder voor Duurzame Verstedelijking niet van toepassing. Dit wordt bevestigt in de overzichtsuitspraak d.d. 28 juni 2017 waarin is aangegeven, dat wanneer een bestemmingsplan voorziet in een terrein met een ruimtebeslag van meer dan 500 m2 en in een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte kleiner dan 500 m2, deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling kan worden aangemerkt. De klasseerinstallatie wordt overigens in zijn oppervlakte beperkt doordat deze alleen is toegestaan op de gronden die zijn aangeduid als 'specifieke vorm van bedrijf - klasseerinstallatie'.

Daarnaast geldt dat het doel van de ladder is het voorkomen van onnodige uitbreiding van het stedelijke gebied en het tegengaan van structurele leegstand. Het is niet in te zien dat de uitbreiding van de zandwinplas leidt tot structurele leegstand in de regio. De Ladder voor Duurzame Verstedelijking is op onderhavig plan derhalve niet van toepassing.

Ook al is de Ladder voor Duurzame Verstedelijking niet van toepassing, de nut en noodzaak dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening wel te worden aangetoond. Dit vindt hieronder plaats.

  • 1. Behoefte

Met het plan wordt een bijdrage geleverd aan de continue vraag naar zand en grind in de regio. Een vraag die er altijd is geweest en nu bij een aantrekkende economie weer toeneemt. De initiatiefnemer is een regionaal werkende ontgronder met klanten die lokaal en regionaal gevestigd zijn. Het initiatief is ingegeven door marktwerking, zoals beoogd in landelijk en provinciaal grondstoffenbeleid. In dat beleid wordt grondstoffenwinning van landelijk belang geacht, maar voor de uitvoering bij de markt neergelegd. Gezien de kansen die de initiatiefnemer ziet om de zandwinning te exploiteren, is sprake van voldoende vraag in de regio. Om de levering van zand te kunnen blijven garanderen is uitbreiding van de zandwinningen van bedrijfseconomisch belang voor Roelofs. Roelofs heeft in Noord- en Oost-Nederland 10 zandwinningen in exploitatie (alleen en in deelneming) en heeft daarmee een goed beeld van vraag en aanbod op de zandmarkt. Onder andere de doortrekking van de zeer nabij gelegen A15 en de verbreding van de A12 zullen de lokale vraag naar zand tijdelijk extra doen toenemen. Daarnaast is sprake van levering aan regionale (beton)verwerkende industrie en zal winkelverkoop plaatsvinden aan particulieren en bedrijven.

  • 2. Bestaand stedelijk gebied

Het werk- en depotterrein lag in het verleden aan de westkant van de Pakopseweg. Dit terrein kan in de nieuwe situatie, bij de uitbreiding van de zandwinning, niet meer worden gebruikt, omdat die gronden onderdeel zijn van de uitbreiding van de zandwinning. De klasseerinstallatie is noodzakelijk voor het scheiden van zandsoorten, hetgeen van belang is met het oog op duurzaam gebruik van grondstoffen.

Het spreekt voor zich dat de beoogde zandwinning niet binnen bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden. Alle gronden die vallen in de uitbreiding van de zandwinning Werfhout zijn al jarenlang eigendom van Roelofs. De ligging van onderhavige zandwinning in de oksel van de A18 en A12 maakt, dat deze zandwinning een perfecte ontsluiting kent naar de (beton)verwerkende industrie. De bodemopbouw is zeer geschikt voor het duurzaam winnen van beton- en metselzand. Het vrijkomend ophoogzand (vulzand) zal zijn afzet ook krijgen in de regio. Met name de nabije toekomstige ligging van de door te trekken A15 is daarbij van belang. Bovendien sluit uitbreiding van de huidige plas aan op het provinciale beleid, dat concentratie van zandwinlocaties nastreeft. Vanuit zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gaat uitbreiding van een bestaande winning boven het ontwikkelen van een nieuwe winplaats. Versnippering van de ruimte wordt hiermee tegengegaan.

Het werk- en depotterrein met bedrijfsgebouwen en de klasseerinstallatie moet op korte afstand liggen van de zandwinning. Deze behoren functioneel, ruimtelijk en fysiek bij elkaar. Ze zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en zijn ook één bedrijfsinrichting. Zoals in paragraaf 2.2 reeds beschreven is, is de ligging van het depot- en werkterrein nabij de locatie waar het zand wordt gewonnen van eminent belang. Dit voorkomt immers onnodig transport / vervoersbewegingen en maakt een efficiënte en duurzame bedrijfsvoering mogelijk. Het zand / grind / water kan zodoende rechtstreeks vanaf de zandzuiger op het werkterrein worden gespoten. Het proces water met een fijne fractie slib kan vanaf de klasseerinstallatie weer direct onder vrij verval retour worden gebracht in de zandwinplas. Om al die redenen is een korte (spuit) afstand van het grootste belang. Onnodig lang en duur tussentransport en extra vervoersbewegingen worden hiermee voorkomen.

Desalniettemin is onderzocht, of in de omgeving van de zandwinplas beschikbare bedrijfsterreinen zijn, die geschikt zijn voor de vestiging van het werk- en depotterrein. Eerst is gezocht binnen de gemeentegrenzen van Montferland. De gemeente heeft
bedrijventerreinen in de twee grootste kernen, Didam (De Fluun en Kollenburg) en ‘s-Heerenberg (‘t Goor, Immenhorst en EBT). Ook is een kleinschalig terrein (Matjeskolk) voor lokale bedrijven in Loerbeek aanwezig.

Het bedrijventerrein De Fluun is gelegen ten zuiden van de woonkern van Didam, op een afstand van circa 1,5 kilometer (hemelsbreed) van de zandwinplas. Het bedrijventerrein Kollenburg is gelegen aan de westzijde van de woonkern van Didam, grenzend aan de A12, op een afstand van circa 2,5 kilometer (hemelsbreed) van de zandwinplas. Het bedrijventerrein ‘t Goor, Immenhorst en EBT ligt aan de zuidoostkant van de kern van ’s-Heerenberg, op een afstand van circa 9 kilometer (hemelsbreed) van de zandwinplas. Het bedrijventerrein Matjeskolk ligt op circa 2 kilometer (hemelsbreed) afstand.

Op Matjeskolk zijn nog een paar verspreid liggende uitgeefbare percelen beschikbaar. De oppervlakte hiervan is onvoldoende groot om te dienen voor de realisatie van een werk- en depotterrein. Het grootste nog uitgeefbare perceel is circa 2,6 ha. Ook op het EBT zijn nog een aantal uitgeefbare percelen. De maximale oppervlakte van nog beschikbare aaneengesloten percelen is circa 2 ha1. Zoals in paragraaf 4.1.1. is gemotiveerd is de minimaal benodigde oppervlakte voor een werk- en depotterrein 4,5 ha. De nog beschikbare gronden zijn ruim kleiner. Deze twee bedrijventerreinen zijn derhalve niet geschikt voor een werk- en depotterrein. Op de overige bedrijventerreinen zijn geen uitgeefbare kavels (meer) beschikbaar, zodat vestiging van het werk- en depotterrein aldaar niet mogelijk is.

Nu vestiging van het werk- en depotterrein op bestaande bedrijventerreinen in de gemeente Montferland niet zondermeer mogelijk is, is gezocht naar beschikbare kavels in de aangrenzende gemeente Zevenaar. Ten westen van de A12 is bedrijventerrein 7Poort gelegen, op een afstand van circa 3 kilometer (hemelsbreed) van de zandwinplas. Volgens de toelichting van het vigerende bestemmingsplan is het bedrijventerrein geschikt voor kwalitatief hoogwaardige bedrijven, waarin de bouwhoogte beperkt is tot 16 meter. Een vestiging van het werk- en depotterrein aldaar is bij recht uitgesloten. Dit betekent, dat een herziening van de geldende regels noodzakelijk is. Voor een dergelijke herziening is de raad van de gemeente Zevenaar bevoegd gezag, terwijl voor de herziening van het bestemmingsplan van de zandwinplas de raad van de gemeente Montferland bevoegd gezag is. Een dergelijke splitsing van bevoegdheden is ongewenst en brengt grotere rechtsonzekerheid voor de initiatiefnemer met zich mee. Dergelijke omstandigheden kunnen met een coördinatie en zorgvuldige afstemming ondervangen worden, maar er zijn zwaarwegende milieuhygiënische argumenten om niet te kiezen voor vergaande fysieke splitsing van de zandwinning en het werk- en depotterrein. Immers, bij een dergelijke splitsing moet het gewonnen zand uit de zandwinplas per as vanaf het depotterrein naar de klasseerinstallatie elders worden gebracht. Een scheiding tussen het depotterrein en het klasseerterrein leidt derhalve tot heel veel extra vervoersbewegingen. Uitgangspunt bij de voorgenomen werkwijze is, dat per jaar ongeveer 200.000 m³ zand wordt afgevoerd. Per vrachtwagen kan gemiddeld 20 m³ worden afgevoerd. Dit betekent dat per jaar 10.000 vrachten worden afgevoerd, hetgeen verdeeld over 220 werkdagen resulteert in 45 vrachtwagens per dag. Wanneer het gewonnen zand per as naar de klasseerinstallatie op het bedrijventerrein wordt vervoerd in plaats van met een spuitleiding wordt opgebracht, betekent dat derhalve 10.000 extra vrachten per jaar. Dit is abosluut niet duurzaam en bedrijfseconomisch onverantwoord.

Een locatie op een bestaand bedrijventerrein, in bestaand stedelijk gebied, is hierdoor niet beschikbaar.

Stap 3: Passende ontsluiting

Zoals benoemd is de logistiek gunstige locatie van de zandwinplas een belangrijk gegeven. Het gewonnen zand zal via de A18 en A12 snel afgevoerd kunnen worden per vrachtwagen. Een multimodale ontsluiting van de zandwinplas is vanwege de lage arbeidsintensiviteit van de functie en de focus op het afvoeren van grondstoffen niet noodzakelijk.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie

Op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. De visie is daana verschillende keren op onderdelen gewijzigd. Voor de toets van dit plan aan de provinciale omgevingsvisie is gebruik gemaakt van de geconsolideerde versie (december 2016), waar alle wijzigingen integraal zijn opgenomen.

In de Omgevingsvisie 'Gelderland anders' zijn twee hoofddoelen benoemd: een duurzame economische structuur en het borgen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving. Naast de Omgevingsvisie is een Omgevingsverordening opgesteld, waarin de beleidsuitgangspunten uit de Omgevingsvisie zijn vertaald in concrete regels die van toepassing zijn op gemeentelijke bestemmingsplannen.

De provinciale hoofddoelen zijn vertaald in provinciale ambities, met als hoofdthema's:

  • Divers Gelderland - regionale verschillen en regionale identiteit;
  • Dynamisch Gelderland - ambities op ruimtelijk-economisch vlak, waaronder wonen, werken en mobiliteit;
  • Mooi Gelderland - bescherming en ontwikkeling van Gelderse kwaliteiten als cultuurhistorie, natuur, water en ondergrond.

De Omgevingsvisie beschrijft hoe de provincie Gelderland in de komende jaren wil omgaan met ontwikkelingen en initiatieven. In de Omgevingsvisie wordt het accent gelegd op de stedelijke netwerken als economische kerngebieden van Gelderland. In samenhang met de sterke steden zijn de landschappelijke ligging en de vitaliteit van de dorpen in de regio van groot belang. Bij ruimtelijke initiatieven is de uitdaging de match te maken tussen de kwaliteiten van het betreffende initiatief en de kwaliteiten van de plek of het gebied waar het initiatief speelt. Als leidend principe en afwegingskader hanteert de provincie de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik, in samenhang met de rijksladder voor duurzame verstedelijking. Dit houdt in, dat in bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling moet worden aangegeven hoe met de ladder is omgegaan (aantonen van de behoefte, afwegen van de mogelijkheden in bestaand stedelijk gebied, motiveren bereikbaarheid, zie paragraaf 3.1).

In veel regio's willen gemeenten het wonen, de detailhandel en het werken zo veel mogelijk concentreren in de kernen. Bij deze opgave moeten partijen samen inspelen op nieuwe kansen voor de plattelandseconomie, samen moeten anticiperen op bevolkingsdaling, ontgroening en vergrijzing en op de discrepantie tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt. De provincie stelt bij initiatieven voor functieverandering, dat deze de aanwezige en te ontwikkelen economie en gebiedskwaliteiten moeten versterken. Dit kunnen initiatieven zijn voor wonen en werken, bijvoorbeeld in het geval van functieverandering of bij het realiseren van nieuwe landgoederen.

Dat betekent:

  • initiatieven koesteren als kans;
  • niet vooraf ontwikkelingen uitsluiten;
  • mogelijkheden zoeken.

Daarvoor dragen in eerste instantie de initiatiefnemers de verantwoordelijkheid. De provincie voert een beperkte regie op wonen en werken in het buitengebied, door kwalitatieve proceskaders aan te geven en ondersteuning te bieden. Daarbij geldt voor een initiatief in het buitengebied, dat het 'nieuwe rood' in het buitengebied een kwaliteitsverbetering moet zijn in het gebied. Een kwaliteitsverbetering wil zeggen, dat er sprake is van sloop en of hergebruik van vrijkomende bebouwing (functieverandering) of van ontwikkeling van nieuwe natuur. De rood-rood en roodgroenverhoudingen van de nieuwe situatie ten opzichte van de oude situatie bepalen de aanvaardbaarheid. In onderhavig plan is sprake van een kwaliteitsverbetering van het gebied door natuurontwikkeling en een versterking van de belevingswaarde van het gebied, die al tijdens de zandwinning start en na beëindiging van de zandwinactiviteiten wordt afgerond.

Voor nieuwe stedelijke functies in het buitengebied geldt, dat deze afgewogen worden in het licht van de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik.

Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik

Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift in de Omgevingsvisie van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe bebouwing staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal.

De ladder vervangt het beleid van de woningbouwcontour en zoekzones zoals opgenomen in het Streekplan 2005. Voor de bepaling van de begrenzing van het stedelijk gebied wordt aangesloten bij de definitie daarvoor uit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro): 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

Met de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik worden een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Als juridische basis wordt de ladder voor duurzame verstedelijking gebruikt, die het Rijk heeft vastgelegd in het Bro. In ieder bestemmingsplan, dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling dienen gemeenten volgens de rijksladder aan de hand van drie stappen de locatiekeuze te motiveren. Deze rijksladder is van provinciaal belang. Aangezien de juridische borging van de ladder al geregeld is in het Bro, heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de provinciale Omgevingsverordening.

De Ladder voor Duurzame Verstedelijking kent drie treden, die in paragraaf 3.1 zijn beschreven. Zoals gemotiveerd is de ladder niet van toepassing; desondanks is wel gemotiveerd in het kader van een goede ruimtelijke ordening, dat er sprake is van een actuele regionale behoefte, dat het plan niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd en dat de locatie passend is ontsloten. In het kader van de toets aan de Gelderse ladder in de Omgevingsvisie geldt dezelfde toetsing als bij de rijksladder. Derhalve wordt verwezen naar paragraaf 3.1.

Natuur en landschap

De bescherming van bos en natuur buiten het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelzone (GO) is een verantwoordelijkheid van gemeenten. Het GNN bevat alle terreinen met een natuurbestemming binnen de voormalige EHS en een zoekgebied van 7.300 ha voor 5.300 ha nog te realiseren natuur (doel: 2025). In de GO is ruimte voor verdere economische ontwikkeling (van passende functies) in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. In nog perspectiefvolle weidevogelgebieden wil de provincie een landbouwpraktijk stimuleren en instandhouden die rekening houdt met weidevogels. Ook ganzenfoerageergebieden worden aangewezen en hier wordt de noodzakelijke rust gewaarborgd. Het plangebied ligt niet op gronden die zijn aangeduid als GNN of GO.

Water

De provincie stuurt op een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem, bestaande uit bodem en ondergrond, grondwater en oppervlaktewater. De beleidskeuzes die vanuit het landelijke Deltaprogramma (in 2015) zullen worden gemaakt, zullen in een later stadium worden doorgevoerd als nieuw beleid via een partiële herziening van de Omgevingsvisie. Bij het maken van ruimtelijke keuzes worden (on)mogelijkheden van het water- en bodemsysteem vroegtijdig betrokken bij de planvorming. Bij de keuze tussen ruimtelijke en technische oplossingen wordt door de provincie eerst voor een ruimtelijke oplossing gekozen en pas in tweede instantie voor een technische oplossing. Het water- en bodemsysteem wordt zoveel mogelijk afgestemd op andere functies zodat middels een gebiedsgerichte benadering problemen uit verschillende sectoren ineens kunnen worden opgelost.

Ontgrondingen

De provincie wil dat bij ontgrondingen gewenste functies worden gerealiseerd, zoals natuurontwikkeling, rivierverruiming, recreatie, wonen aan het water en waterberging. Het beleid voor winning van oppervlaktedelfstoffen (zand, grind, klei en kalkzandsteen) heeft de provincie vastgelegd in het Beleidsplan zand- en kleiwinning. Om te sturen op locatiekeuze en ruimtelijke meerwaarde kan de provincie indien nodig het RO-instrumentarium inzetten.

Consequenties plangebied

Het voornemen is inpasbaar in het beleid dat in de Omgevingsvisie uiteen is gezet. Er is sprake van een koppeling tussen het initiatief (zandwinning met bijbehorende tijdelijk bebouwing) en het gebied, waarbij door middel van een kwaliteitsimpuls wordt bijgedragen aan de natuur- en belevingswaarde van het gebied. Dit is in het inrichtingsplan (bijlage 1) nader toegelicht. Voor wat betreft de Ladder voor duurzaam ruimtegebruik wordt verwezen naar paragraaf 3.1. De provinciale ladder hoeft niet opnieuw specifiek te worden doorlopen. De Ladder voor Duurzame Verstedelijking is niet van toepassing op het uitbreidingsplan zandwinning Werfhout.

Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening is een juridisch instrument om doorwerking van het beleid uit de Omgevingsvisie af te dwingen. De verordening heeft de status van ruimtelijke verordening, verkeersverordening, milieuverordening en waterverordening. Op 24 september 2014 is de omgevingsverordening vastgesteld. Deze is daarna enkele keren op onderdelen gewijzigd. Het bestemmingsplan is getoetst aan de geconsolideerde versie (december 2016), waarin de wijzigingen integraal zijn opgenomen.

In de Omgevingsverordening geldt voor het plangebied het volgende. Het plangebied is aangeduid als:

  • "Glastuinbouw in overige gebieden": Dit houdt in dat in een bestemmingsplan aan glastuinbouwbedrijven de mogelijkheid kan worden geboden de glasopstand éénmalig uit te breiden met maximaal 20% van de 29 juni 2005 bestaande omvang van de glasopstanden.
  • "Tijdelijk verbod uitbreiding bestaande glastuinbouw": Deze bepaling houd in dat zolang geen bestemmingsplan daarvoor in werking is getreden, uitbreiding van bestaande glastuinbouwbedrijven met meer dan 20% is verboden.
  • "Tijdelijk verbod nieuwvestiging glastuinbouw": Deze aanduiding betekent dat zolang geen bestemmingsplan daartoe in werking is getreden, nieuwvestiging van glastuinbouwbedrijven verboden is.
  • "Tijdelijk verbod hervestiging glastuinbouw": Zolang geen bestemmingsplan daarvoor in werking is getreden, is hervestiging van glastuinbouwbedrijven in dit gebied verboden.
  • "Uitbreiding niet-grondgebonden veehouderijtak: Plussenbeleid": Bestemmingsplannen maken de uitbreiding van de oppervlakte van een agrarisch bouwperceel met een niet-grondgebonden veehouderijtak dat gelegen is in het gebied dat is aangewezen als Plussenbeleid slechts mogelijk, indien zij voldoen aan beleidsregels die door de gemeenteraad zijn vastgesteld in overeenstemming met paragraaf 3.9.10 (Verdieping) Omgevingsvisie Gelderland (december 2016). Bij uitbreiding van de oppervlakte van een agrarisch bouwperceel met een grondgebonden veehouderijtak is voorgaande niet van toepassing.

Deze regels zijn voor dit plan niet relevant.

Consequenties plangebied

Geen van de in de Omgevingsverordening opgenomen regels ten behoeve van gebiedsbescherming zijn voor het plangebied relevant.

Beleidsplan zand- en kleiwinning

In het beleidsplan zand- en kleiwinning (2006) geeft de provincie aan, dat met het provinciale beleid op dit terrein wordt aangesloten op landelijk beleid: Grondstoffenwinning is van nationaal belang en dient plaats te vinden via kwalitatief goede, multifunctionele en maatschappelijk verantwoorde projecten die via marktwerking tot stand zijn gekomen. Voor de provincie blijft winning van zand en klei een beleidsdoel en een instrument om andere beleidsdoelen te realiseren, zoals natuurontwikkeling en recreatie. Randvoorwaarden voor grondstoffenwinning zijn: marktwerking; het ruimtelijk kader dat de gemeente in de provinciale ruimtelijke verordening (Omgevingsverordening); maatschappelijk draagvlak en ruimtelijke kwaliteit. Met maatschappelijk draagvlak wordt vroegtijdige afstemming met gemeente en andere betrokken partijen (zoals maatschappelijke organisaties) bedoeld. De randvoorwaarde ruimtelijke kwaliteit komt erop neer dat bij een ontgronding de gerealiseerde kwaliteit in een gebied zodanig is, dat compensatie elders niet nodig is. Ieder initiatief wordt beoordeeld op inpasbaarheid in het ruimtelijk kader en op het aspect ruimtelijke kwaliteit. Het inrichtingsplan, dat als onderlegger dient van dit bestemmingsplan is besproken met de direct omwonenden. Er is zoveel mogelijk rekening gehouden met de belangen en zorgen van de direct omwonenden. In dat kader is eerder al door de gemeente besloten af te zien van het gedeeltelijk verondiepen van de plas met van elders aangevoerd materiaal.

Consequenties plangebied

Het plan past binnen het beleid van de provincie: De ontwikkeling is door de markt geïnitieerd. In nauw overleg met het kwaliteitsteam van de provincie is een inrichtingsplan tot stand gekomen, dat voldoet aan de eisen voor ruimtelijke kwaliteit. De beoogde inrichting is besproken met de direct omwonenden. Het plan raakt geen provinciale belangen die in het vigerende ruimtelijk kader (de Omgevingsverordening) worden beschermd.

3.3 Lokaal beleid

Structuurvisie Montferland (2009)

De structuurvisie is een actualisering van twee visies aan de hand van diverse beleidsrapporten. Daarnaast zijn op enkele onderdelen nieuwe ambities toegevoegd, zoals de ontwikkeling van het plangebied. De structuurvisie is een visie op hoofdlijnen. In de structuurvisie zijn algemene uitgangspunten ten aanzien van recreatie ontwikkeld. Aangegeven wordt dat voor een vitale toekomst van de gemeente ontwikkeling en groei van toerisme het uitgangspunt moet zijn voor het ruimtelijke beleid. De ontwikkelingsruimte is echter niet overal hetzelfde:

  • in principe wordt geen ontwikkelingsruimte geboden binnen waardevolle natuurlijke en landschappelijke eenheden;
  • binnen het landbouwontwikkelingsgebied wordt terughoudend omgegaan met het toestaan van nieuwe recreatieve functies. Ontwikkelingen van (verblijfs)recreatie zijn mogelijk toegestaan, mits de huidige en toekomstige bedrijfsontwikkeling van de (intensieve) landbouw niet wordt belemmerd;
  • verblijfsrecreatiebedrijven moeten zoveel mogelijk ruimtelijk geconcentreerd worden om versnippering te voorkomen en voldoende kritische massa te creëren voor beleving en gezonde exploitaties. Vanuit de exploitatie van horeca, detailhandel en dagrecreatie is het wenselijk om zo veel mogelijk te bundelen bij bestaande kernen of concentratiegebieden (onder andere Stroombroek).

Binnen deze randvoorwaarden is het gemeentelijk beleid gericht op verdere ontwikkeling van recreatieve functies, mits op een goede manier ingepast in het landschap. In de structuurvisie Montferland is opgenomen dat voor het plangebied het beleid specifiek gericht is op ontwikkeling. Voor het plangebied wordt voorzien in een recreatieve vorm van ontwikkeling met recreatiewoningen, wellnessvoorzieningen en dergelijke. Aangegeven wordt dat bij de ontwikkeling rekening gehouden dient te worden met de aanwezige natuurwaarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgddmagrzndwwrfh-on02_0006.png"

Figuur 2.4: Uitsnede plankaart structuurvisie (plangebied globaal met rode cirkel aangegeven)

Consequentie plangebied

Middels voorliggend plan wordt het gebied tijdens en na de zandwinning gefaseerd ingericht als natuurlijk gebied met ruimte voor extensieve recreatie. Hierbij wordt nadrukkelijk rekening gehouden met na te streven ecologische en landschappelijke waarden. Het initiatief past binnen het beleid door de versterking van het authentieke landschap binnen het ontwerp waarmee de aantrekkelijkheid van het landelijk gebied wordt versterkt.

3.4 Conclusie beleid

Alle onderdelen van het plan, zijnde de zandwinning met de bijbehorende gebouwen en overige bouwwerken in combinatie met de natuurontwikkeling passen binnen het rijksbeleid en het provinciaal en gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Algemene aspecten

4.1 MER beoordeling

De uitbreiding van zandwinning wordt in de milieueffectrapportage(m.e.r.)-wetgeving aangemerkt als "De ontginning dan wel wijziging of uitbreiding van de ontginning van steengroeven of dagbouwmijnen, met inbegrip van de winning van oppervlaktedelfstoffen uit de landbodem …" zoals genoemd in de D-lijst (D.16.1) van het Besluit m.e.r.

Dit duidt op een verplichting vanuit de m.e.r.-wetgeving. De in bijlage D genoemde drempelwaarden van een oppervlakte van 12,5 hectare of meer wordt met de ontwikkeling echter niet overschreden. Hiermee is alleen een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is.

In de vormvrije m.e.r. beoordeling wordt nagegaan of belangrijk nadelige milieueffecten te verwachten zijn die aanleiding geven om voor de ontwikkeling een milieueffectrapport (MER) op te stellen. Uitgangspunt hierbij is dat geen MER wordt opgesteld, tenzij belangrijk negatieve effecten te verwachten zijn. Ten behoeve van de vormvrije m.e.r. beoordeling is door de initiatiefnemer van de ontwikkeling een aanmeldingsnotitie (bijlage 3) opgesteld. daarbij is aandacht besteed aan:

  • 1. de kenmerken van het project;
  • 2. de plaats van het project;
  • 3. de kenmerken van het potentiële effect.

Op basis van de aanmeldingsnotitie is inzichtelijk gemaakt, dat geen belangrijk nadelige milieueffecten bestaan die aanleiding geven tot het opstellen van een milieueffectrapport. In onderstaande tabel zijn de resulttaen samengevat.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgddmagrzndwwrfh-on02_0007.png"

* mitigerende maatregelen ten behoeve van eventueel aan te treffen beschermde soorten zijn mogelijk en worden nader geregeld door middel van een ontheffing (indien relevant). Het opstellen van een MER geeft geen nader inzicht in de effecten op dein deze notitie genoemde soorten dan het onderzoek dat reeds is en wordt verricht in het kader van het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning. Nadere inrichtingsvarianten zijn in deze niet relevant. Het opstellen van een MER vanwege dit aspect heeft zodoende geen meerwaarde.

Effect op gevoelige gebieden

Er zijn geen effecten op gevoelige gebieden.

Relatie met bestaande of autonome ontwikkelingen

Er is geen sprake van cumulatie van effecten met andere projecten in de omgeving.

Conclusie

De uitbreiding van de zandwinning leidt niet tot "belangrijke nadelige milieugevolgen". Er bestaat daarom geen noodzaak tot het doorlopen van een m.e.r.-procedure.

4.2 Archeologie

Het plangebied is grotendeels gelegen in een gebied met een lage tot middelhoge verwachtingswaarde en deels in verstoord gebied. De gebieden met een archeologische verwachting zijn gebieden waarvan nog geen bepaling van archeologische waarden bestaat. Daar is nog niet eerder archeologisch onderzoek verricht. Wel kan op basis van de geologische geschiedenis van deze gebieden een voorspelling worden gedaan over de mate van verwachting op aanwezige archeologische sporen. Deze verwachting is uitgedrukt in lage-, middelmatige- en hoge archeologische verwachting. In het geval van een lage archeologische verwachting kan geen archeologisch onderzoek voorafgaand aan de afgifte van een vergunning worden verplicht.

4.2.1 Onderzoek

In augustus/december 2010 en januari/februari 2011 is een bureau- en (verkennend) inventariserend veldonderzoek (IVO-O), in de vorm van boringen, uitgevoerd door Ingenieursbureau Oranjewoud BV. Het te onderzoeken deel van het plangebied besloeg de oostelijke helft tot aan Werfhout. Het gebied ten zuiden van Werfhout behoorde niet tot het onderzoeksgebied. Aan de hand van de resultaten van het uitgevoerde bureauonderzoek en het inventariserend veldonderzoek kan geconcludeerd worden dat binnen het plangebied de bodem verstoord is. Een groot gedeelte van het plangebied lijkt over het algemeen te nat te zijn geweest voor bewoning (getuige de aanwezigheid van roest/oerbanken en humeuze tot venige lagen). De op voorhand bekende lage archeologische verwachting is voor deze lage delen gerechtvaardigd. Daarnaast zijn hier geen archeologische indicatoren aangetroffen. Nader archeologisch onderzoek wordt voor dit deel van het plangebied niet meer nodig geacht. In het midden van het onderzoeksgebied is een dekzandrug aangetroffen (maaiveld ligt hier hoger dan 14 m +NAP).

De (middel)hoge archeologische verwachtingswaarde blijft voor dit deel staan. Dit gebied is op onderstaande afbeelding aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgddmagrzndwwrfh-on02_0008.png"

Figuur 4.1: Archeologische waardering (met het plangebied gobaal in rood aangegeven)

4.2.2 Conclusie

In het kader van onderhavig bestemmingsplan zijn er geen beperkingen vanuit het aspect archeologie. Het plangebied is vrijgegeven ten aanzien van archeologie.

4.3 Landschap en cultuurhistorie

Het landschap in het plangebied is grotendeels agrarisch en bestaat hoofdzakelijk uit open akkercomplexen en weidegronden met op de achtergrond het groene kader van de beplanting langs de snelwegen. Om de boerderijen staat erfbeplanting. De zandwinplas ligt verscholen in het groen en schittert zo nu en dan door de bomen heen. Vanaf de randen van de plas kan de weidsheid ervaren worden in een maat welke overeenkomt met die van het omliggende landschap. Op de achtergrond zijn de bossen te zien van de stuwwal van het Montferland. In bijlage 2 is een landschappelijke analyse opgenomen in het kader van het locatieonderzoek.

Het plangebied maakt deel uit van het rivierterrassengebied. Een deel daarvan was in 1850 nog niet in cultuur gebracht. In lage gebieden lagen nog natte bossen. Dit waren geen oerbossen. Ze waren verdeeld in grote, rechthoekige percelen, waaruit is af te leiden dat het gebruiksbossen waren. Er ontbrak echter een fijne perceelsindeling. Volgens de kadastrale (militaire) kaarten heeft het onderzoeksgebied van oudsher een vlak en groen karakter, met hier en daar een hogere zandafzetting. Vanaf eind 19de eeuw is bewoning van het gebied op kaarten aan te treffen. Het onderzoeksgebied heeft geruime tijd de naam 'Den Bosch' gedragen en bestond uit een bos met rechte paden. De wegen Werfhout, Pakopseweg en een klein deel van Landeweer zijn hiervan overblijfselen. Deze wegen zijn momenteel aangemerkt als historische wegen (bron: Cultuurhistorische Waardenkaart Gemeente Montferland).

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgddmagrzndwwrfh-on02_0009.png"

Figuur 4.2: Overzicht landschapselementen

Als gevolg van de voorgenomen activiteit worden de landschappelijke waarden niet aangetast. Binnen het ontwerp hebben de historisch wegen (Werfhout en Pakopseweg) en de richtingen van het historisch landschap een grote rol gespeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgddmagrzndwwrfh-on02_0010.png"

Figuur 4.3: Historische lijnen

De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij de beleidsdoelstelling van de gemeente ten aanzien van landschap, zoals verwoord in het LOP. Middels de voorgenomen activiteit, met name het versterken van landschappelijke karakteristieken en een grotere verbinding met de omgeving resulteert in een positief effect voor landschap, zowel in structuur als beleving.

4.4 Ecologie

Het planvormingstraject voor de zandwinning is in 2009 gestart, Tijdens dat traject is natuuronderzoek uitgevoerd conform de geldende wet- en regelgeving, Het plan is daarbij getoetst aan de toentertijd geldende natuurwetgeving, de Flora- en faunawet en Natuurbeschermingswet 1998 (en de EHS). Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet heeft de Flora- en faunawet en Natuurbeschermingswet 1998 (en Boswet) vervangen. De (nieuwe) Wet natuurbescherming brengt enkele wijzigingen met zich mee. In de Wet natuurbescherming treedt de provincie op als bevoegd gezag (met uitzondering van landelijke projecten).

Inhoudelijk zijn als gevolg van de wetswijziging voornamelijk veranderingen opgetreden in de soortenbescherming (voorheen geborgd door de Flora- en faunawet). Zo zijn na de inwerkingtreding veel zeevissen, zoetwatervissen, dagvlinders en plantensoorten niet meer beschermd. Echter, er hebben ook een aantal vlinder-, libel- en plantensoorten bij de inwerkingtreding van de Wnb juist een beschermde status gekregen. Daarnaast geldt in bepaalde provincies voor een aantal tabel 1-soorten van de Flora- en faunawet geen vrijstelling meer. In de provincie Gelderland, waar het plangebied gelegen is, is dit niet aan de orde. Desondanks heeft de wetswijziging mogelijk invloed op de conclusies van de eerder opgestelde Natuurtoets. In een zogenaamde oplegnotitie (bijlage 6) is dit onderzocht. Hieronder worden eerst de oude wettellijke kaders en de toets daaraan beschreven. Vervolgens wordt in paragraaf aan de hand van de uitgevoerde 'Oplegnotitie Natuur' beoordeeld in hoeverre de nieuwe natuurweteving consquenties heeft voor de uitgevoerde toets met betrekking tot de huidige natururwet- en regelgeving.

4.4.1 Wettelijk kader

De natuurwet- en regelgeving kent twee sporen, een soortgericht spoor (Flora- en faunawet) en een gebiedsgericht spoor (Natuurnetwerk Nederland (hierna NNN) en Natuurbeschermingswet 1998). De Flora- en faunawet richt zich op de bescherming van soorten en het NNN en de Natuurbeschermingswet 1998 op de bescherming van gebieden. Met de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 is de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving geïmplementeerd.

Flora- en faunawet

Het doel van de Flora- en faunawet is het in stand houden van de inheemse flora en fauna. Vanuit deze wet is bij ruimtelijke ingrepen de initiatiefnemer verplicht op de hoogte te zijn van de mogelijk voorkomende beschermde natuurwaarden binnen het projectgebied. De Flora- en faunawet gaat uit van het 'Nee, tenzij'-principe. Bepaalde handelingen, waaronder ruimtelijke ingrepen, waarbij beschermde soorten in het geding zijn, zijn alleen onder voorwaarden mogelijk.

Natuurwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt en vastgelegd in de ruimtelijke verordening. Ruimtelijke plannen moeten hieraan worden getoetst. Natura 2000-gebieden, Beschermde Natuurmonumenten en wetlands zijn beschermd via de Natuurbeschermingswet 1998 en hebben derhalve een wettelijke status. In of in de nabijheid van het NNN en Natuurbeschermingswetgebieden geldt het ‘nee, tenzij’- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als deze ontwikkelingen de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied aantasten.

Natuurbeschermingswet 1998

Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten worden beschermd middels de Natuurbeschermingswet 1998, deze gebieden hebben daarmee een wettelijke beschermde status. Er zijn geen ontwikkelingen zonder Natuurbeschermingswet vergunning toegestaan als deze ontwikkeling de natuurlijke waarden en instandhoudingsdoelen van het gebied direct of indirect aantasten.

Er is in 2013 natuuronderzoek uitgevoerd. In dit onderzoek is in het kader van dit bestemmingsplan het plan beoordeeld op de uitvoerbaarheid in relatie tot de natuurwetgeving, met name de Flora- en faunawet, Ecologische hoofdstructuur (EHS) en Natuurbeschermingswet 1998. De resultaten van dit onderzoek zijn weergegeven in het rapport "Zandwinning Werfhout, Natuurtoets" (Oanjewoud, 11 november 2013). In januari 2016 is aanvullend een Voortoets uitgevoerd, waarin de effecten op de omliggende Natura 2000-gebieden nader zijn beoordeeld. In dat kader is tevens onderzoek naar de stikstofdepositie uitgevoerd en een geluidsonderzoek. Het stikstof- en geluidonderzoek is als bijlage 18 bij dit plan gevoegd. De resultaten ervan zijn verwerkt in de Voortoets. De Voortoets is als bijlage 5 bijgevoegd.

4.4.2 Beschermde gebieden

NNN

Voor wat betreft het Natuur Netwerk Nederland (NNN) (voorheen: Ecologische Hoofdstructuur, EHS) is er alleen bij directe aantasting sprake van vervolgstappen in de vorm van compensatie. Binnen het plangebied is geen NNN-gebied aanwezig. Derhalve heeft de ruimtelijke ontwikkeling hier geen negatief effect op (zie paragraaf 4.5 voor een beschouwing ten aanzien van verdroging). Er is van directe aantasting van de NNN dan ook geen sprake. Er is daarom geen noodzaak voor een compensatieplan (NNN).

Natura 2000

Gezien de ligging van het project in de nabijheid (2,7 km) van het Natura 2000-gebied 'Rijntakken' en het Vogelschutzgebiet 'Unterer Niederrhein', is onderzocht of het project significante effecten heeft op deze beschermde gebieden. Dit heeft plaatsgevonden aan de hand van een Voortoets. Het doel van deze Voortoets is om te onderzoeken of er als gevolg van de voorgenomen uitbreiding en afronding van de bestaande zandwinlocatie Werfhout te Didam, significant negatieve effecten kunnen ontstaan op de aangewezen natuurwaarden in het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Rijntakken' in Nederland en 'Unterer Niederrhein' in Duitsland (beiden gelegen op circa 2,7 kilometer afstand). Uit de Voortoets volgt het volgende.

De voorgenomen uitbreiding en afronding van de bestaande zandwinlocatie brengt een aantal storingsfactoren met zich mee. Aan de hand van de optredende storingsfactoren kan bepaald worden of deze effecten hebben op de natuurwaarden in de Natura 2000-gebieden. Eén storingsfactor die optreedt als gevolg van de zandwinning is een verandering met betrekking tot de waterhuishouding in het gebied (i.e. een verlaging/verhoging van de grondwaterstanden). Daarnaast treedt als gevolg van de activiteiten tijdens de winning de storingsfactor verzuring en vermesting vanuit de lucht op (als gevolg van de voertuigbewegingen). Ook de storingsfactor verstoring door geluid is aan de orde. Van de storingsfactoren is onderzocht of deze negatieve effecten kunnen veroorzaken op de instandhoudingsdoelstellingen van de aangewezen habitattypen en -soorten in de Natura 2000-gebieden 'Rijntakken' en 'Unterer Niederrhein'.

Om de effecten in beeld te brengen is allereerst bepaald wat het invloedsgebied is van de optredende storingsfactoren en zijn bepaalde grenswaarden in de Natura 2000-gebieden gehanteerd waarboven de storingsfactoren niet mogen komen. Uit de effectenanalyse van voorliggende Voortoets (gebaseerd op specifieke onderzoeken) is gebleken dat de beïnvloedingszone van de storingsfactor waterhuishouding niet reikt tot in de Natura 2000-gebieden. Voor de storingsfactoren geluid en stikstofdepositie geldt dat de hier gestelde grenswaarden niet overschreden wordt. Eventuele (negatieve) effecten zijn derhalve ook niet aan de orde. In het kader van de PAS is voor het aspect stikstofdepositie op 18 december 2015 een melding ingediend bij het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland.

Om beschreven redenen zijn significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van de aangewezen habitattypen en habitatsoorten in de Natura 2000-gebieden als gevolg van de zandwinning en bijbehorende activiteiten uitgesloten. Een verdere toetsing in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 is dan ook niet nodig.

4.4.3 Beschermde flora en fauna

Langs de watergang ten zuiden van de zandwinplas zijn een aantal gevlekte rietorchissen aangetroffen. Voor deze Tabel 2-soort geldt een vrijstelling mits de werkzaamheden worden uitgevoerd op basis van een door de minister van EZ goedgekeurde Gedragscode. In het plangebied fungeren bosstroken en bomenrijen als vliegroute voor vleermuissoorten. Indien deze lijnvormige structuren behouden blijven (eventueel verdund, doch herkenbaar als lijnvormige structuren) zijn er vanuit deze aspecten geen belemmeringen aanwezig voor de voorgenomen ontwikkeling.

De ondiepe poel op het bestaande zanddepotterrein biedt volgens de Natuurtoets (2013) een geschikt leefgebied voor de poelkikker en de rugstreeppad (beide Tabel 3-soorten en Habitatrichtlijnsoorten). Deze soorten konden volgens de Natuurtoets uit 2013 niet worden uitgesloten. Het werd noodzakelijk geacht om voorafgaand aan de werkzaamheden nader onderzoek uit te voeren naar het voorkomen van deze soorten om het effect van aantasting of verstoring te kunnen inschatten. Indien de soorten zouden worden aangetroffen, zouden gezien de landschappelijke en ecologische ambities in het toekomstige ontwerp van het gebied, ondiepe poelen worden aangelegd die een geschikt habitat vormen voor amfibiesoorten, zoals de poelkikker en rugstreeppad. Op deze wijze zijn er geen beperkingen vanuit het aspect ecologie ten aanzien van de poelkikker en rugstreeppad tegen de voorgestelde ingreep. In de Oplegnotitie Natuur is het voorkomen van de poelkikker en rugstreeppad echter uitgesloten (zie paragraaf 4.4.4).

Broedvogels

Voor de voorgenomen werkzaamheden waarbij hoogopgaande vegetatie gerooid wordt, dient rekening gehouden te worden met het broedseizoen (globaal half maart tot en met juli). In deze periode kunnen broedvogels aanwezig zijn in het plangebied; dit wordt aannemelijk geacht gezien de hoeveelheid aanwezige (hoogopgaande) vegetatie in het gebied.

De rooiwerkzaamheden dienen buiten het broedseizoen uitgevoerd te worden. Zo dient deze opgaande beplanting voorafgaand aan het broedseizoen te worden gerooid. Op deze manier wordt voorkomen dat vogels hier tot broeden komen en zijn er geen belemmeringen vanuit de natuurwetgeving. Indien het niet mogelijk is om buiten het broedseizoen om te werken dan dient vooraf aan de werkzaamheden de te rooien vegetatie in het plangebied gecheckt te worden op de aanwezigheid van broedvogels door een erkend ecoloog. Indien vastgesteld wordt dat er sprake is van actuele broedgevallen binnen het plangebied of de directe omgeving wordt het plangebied niet vrijgegeven en dienen de werkzaamheden uitgesteld te worden.

In een steile wand bij het voormalige zanddepot is een oeverzwaluwkolonie (categorie 5) aanwezig. Gezien de toekomstvisie van de zandwinplas (natuurontwikkeling) wordt geadviseerd om hiervoor een nieuwe voorziening te treffen in de vorm van nieuwe oeverzwaluwwand.

Tabel 4.1.Mogelijk voorkomen van en effecten op beschermde soorten in het plangebied (Natuurtoets 2013)

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgddmagrzndwwrfh-on02_0011.png"

4.4.4 Oplegnotitie Natuur

Het doel van oplegnotitie is om te bepalen wat de gevolgen zijn van de Wet natuurbescherming (1 januari 2017) voor de conclusies uit de “Natuurtoets Zandwinning Werfhout” (Oranjewoud, 2013) (bijlage 4). In aanvulling daarop is de natuurtoets geactualiseerd door het raadplegen van de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF). De NDFF is de nationale databank waarin waarnemingen van beschermde soorten worden gearchiveerd en waarin waarnemingen geraadpleegd kunnen worden. De oplegnotitie is bijgevoegd als bijlage 6 en de conclusies worden hieronder vemeld.

De inwerkingtreding van de Wet natuurbescherming per 1 januari 2017 leidt tot verandering van de conclusies gesteld in de Natuurtoets (2013).

Zo blijkt uit de bureaustudie, dat bever, ruige dwergvleermuis, boommarter, steenmarter, das, hazelworm, zandhagedis en levendbarende hagedis in de omgeving van het plangebied zijn waargenomen. Een nieuwe beschermde soort onder de Wet natuurbescherming betreft ruw parelzaad. Behoudens voor de das kan geconcludeerd worden op basis van de gedetailleerde waarnemingen in de NDFF, het verspreidingsbeeld van de verschillende soorten en het aanwezige biotoop in het plangebied (agrarisch akkerland, struweel), dat er geen vaste rust- of verblijfplaatsen van deze soorten in het plangebied aanwezig zijn. Het plan is, ook als blijkt, dat de das in het plangebied voorkomt, uitvoerbaar aangezien er voldoende zicht is op een ontheffing Wet natuurbescherming.

In de Natuurtoets (2013) wordt aangegeven dat, op basis van de bureaustudie, poelkikker, rugstreeppad en kamsalamander in de omgeving voorkomen. In 2013 was de verspreidingsinformatie afkomstig uit telmee.nl, waarin het voorkomen van beschermde soort op basis van 5 x 5 kilometerhokken werd getoond. Op basis van de nu beschikbare NDFF gegevens kunnen waarnemingen van beschermde soorten op puntniveau geraadpleegd worden. Op basis van de NDFF wordt het voorkomen van de rugstreeppad in het plangebied uitgesloten. De rugstreeppad komt voor in de rivieruiterwaarden van de Oude rijn, Neder-Rijn en IJssel. Dichtstbijzijnde waarnemingen van de rugstreeppad bevinden zich ten zuidwesten van Zevenaar. De NDFF vermeldt geen waarnemingen van de soort binnen 2,5 km van het plangebied. In de natuurtoets wordt het voorkomen van de kamsalamander in de zandwinplas op basis van het aanwezige biotoop uitgesloten. De NDFF geeft aan dat de kamsalamander ten zuiden van de A12 nabij Babberich en Zevenaar voorkomt. Binnen de 2 km van het plangebied komt de soort niet voor, op basis van het verspreidingsbeeld van de soort, het aanwezige biotoop en biotoopeisen van de soort wordt het voorkomen van de kamsalamander in de zandwinplas uitgesloten. Ook het vermelden van de poelkikker in de Natuurtoets van 2013 had, zoals nu bekend na raadplegen van de NDFF, betrekking op het voorkomen van de poelkikker ten zuiden van de A12 in de omgeving van Babberich en het aldaar aanwezige leefgebied in de Oude rijnstrang en Oude Rijn. In de omgeving van het plangebied (< 2 km) is de soort de afgelopen 10 jaar niet waargenomen, op basis van het verspreidingsbeeld, het aanwezige biotoop en de biotoopeisen wordt het voorkomen van de soort in het planbied uitgesloten.

De conclusie in de natuurtoets ten aanzien van rietorchis komt te vervallen: deze soort is niet meer beschermd onder de Wet natuurbescherming en er hoeft daarom niet meer gewerkt te worden conform een gedragscode. Tot slot moet bij de uitvoering van de werkzaamheden, overeenkomstig met de conclusies uit de natuurtoets, rekening gehouden worden met het voorkomen van verstoring van broedende vogels. Daarnaast verdient het de aanbeveling om vanuit de zorgplicht buiten de kwetsbare periode van amfibieën en vissen de werkzaamheden uit voeren.

Vanuit de gebiedenbescherming zijn er ook geen belemmeringen voor de uitvoering van het project.

4.4.5 Conclusie

In het kader van onderhavig bestemmingsplan zijn er geen beperkingen vanuit het aspect ecologie.

4.5 Watertoets

In ruimtelijke plannen moet worden aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met de waterhuishouding. Hiervoor wordt het proces van de watertoets doorlopen1. Al eerder, in 2010 en 2011, is onderzoek gedaan naar de hydrologische effecten van de uitbreiding van de plas in combinatie met de toen voorgestane recreatieve ontwikkeling. Deze geplande uitbreiding van de plas was toen aanzienlijk (100%) groter dan nu het geval is. Het toenmalige onderzoeksresultaat is geactualiseerd, maar vormt wel de basis, eventuele wijzigingen zijn aangegeven. Door middel van deze watertoets worden de effecten van de ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied getoetst. Het waterschap Rijn en IJssel heeft hiervoor een strategie ontwikkeld, waarmee getoetst wordt of de waterhuishoudkundige thema’s wel of niet relevant zijn. Hiervoor is de onderstaande watertoetstabel gebruikt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgddmagrzndwwrfh-on02_0012.png"

Als op één of meer vragen per waterthema ‘Ja’ geantwoord is in de kolom ‘Relevant”, dan is het thema relevant en is deze verder uitgewerkt in de watertoets.

Nieuwe watertoetstabel

Na het opstellen van de waterparagraaf is de watertoetstabel door het Waterschap aangepast.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgddmagrzndwwrfh-on02_0013.png"

In dit geval geldt op grond van de nieuwe, bovenstaande tabel, dat de verkorte watertoets van toepassing is: Het RO-plan bevat waterhuishoudkundige belangen, maar is dermate beperkt dat de standaard waterparagraaf ingevuld kan worden. Gemeente stelt zelfstandig een waterparagraaf op en vraagt om een wateradvies.

In de waterparagraaf wordt het beleidskader geschetst, de watertoetstabel toegepast en worden de relevante thema's uitgewerkt. De relevante thema’s zijn in de separaat bijgevoegde watertoets uitgewerkt (bijlage 12), waarbij het onderstaande thema's betreft:

  • grondwateroverlast;
  • volksgezondheid;
  • inrichting en beheer.

Uit deze watertoets kan de conclusie getrokken worden dat de geplande ontwikkelingen in het plangebied kansen kunnen bieden, voor de volgende waterthema’s:

  • wateroverlast (oppervlaktewater);
  • oppervlaktewaterkwaliteit;
  • volksgezondheid;
  • recreatie.

De belevingswaarde van het gebied wordt vergroot en water vormt een belangrijk visueel en natuurlijk aspect binnen het plan.

Uit deze watertoets kan ook de conclusie getrokken worden dat de geplande ontwikkelingen in het plangebied een mogelijke belemmering vormen voor de onderstaande waterthema’s:

  • grondwateroverlast;
  • verdroging;
  • inrichting en beheer.

In onderstaande paragraaf en bijlagen 12, 13 en 14 wordt daar nader op ingegaan.

4.5.1 Effecten

Op basis van onderzoek 2010

Het hydrologische effect van de plasuitbreiding is nader onderzocht op basis van de plannen. Het vergroten van de plas, zoals voorgenomen in het huidig plan, kan een behoorlijke wijziging van de hydrologische situatie van het plangebied en omgeving tot gevolg hebben. Om de effecten op het grondwater in beeld te brengen zijn de effecten van de plasuitbreiding berekend. Deze effecten zijn sterk afhankelijk van de wand- en bodemweerstand van de plas. Deze weerstand ontstaat op een natuurlijke manier door bezinking van fijne deeltjes. In de onderhavige situatie is in de voorbije periode zonder winning te verwachten dat zich een laag met fijnere deeltje heeft afgezet. De huidige put zal derhalve reeds een bepaalde mate van weerstand bezitten. Het is onbekend hoe deze laag exact loopt; derhalve is gerekend met en zonder sliblaag in de bodem.

Eerder onderzoek
Het onderzoek is gebaseerd op het rapport 'Geohydrologische effectenstudie ten behoeve van de uitbreiding van de zandwinput Werfhout te Didam, opdrachtnummer VN-52056-1, Wiertsema en Partners 18 november 2010'. De effecten van de plas zijn berekend voor de eindsituatie (met slib op de bodem van de plas) en in de tijdelijke situatie (als de sliblaag zich nog niet heeft gevormd). In de worstcase situatie zonder slib (op de plannen uit 2010) reikt de 5 cm verlagingslijn tot aan het EHS gebied aan de zuidkant van de plas. Voor de landbouw kan een droogteschade van 3 tot 4% optreden.  

Momenteel zijn twee hydrologische situaties bekend. De eerste is de huidige situatie waarbij geen effecten optreden en de tweede is de uitbreiding van de plas zoals in 2010 is voorgesteld en waarbij de maximale effecten optreden. De effecten van de nu voorgestelde uitbreiding zijn in eerste instantie vastgesteld door te interpoleren tussen deze twee extreme situaties. Daarbij wordt gebruik gemaakt van het isohypsenpatroon in het rapport van 2010 om de insnijding van de nu voorgestelde plas te bepalen, ten opzichte van de plas uit 2010. De grondwaterstandwijzigingen worden zowel bepaald voor de 'worstcase' situatie zonder slib op de bodem van de plas als in de eindsituatie met slib. Daarbij wordt met name aandacht besteed aan de grondwaterstandwijzigingen ten opzichte van de EHS2 en aan de (eventuele) effecten voor de landbouw. In 2014 is een nieuwe geohydrologische effectenstudie uitgevoerd ten behoeve van de uitbreiding van de zandwinput, zoals nu begrepen in dit bestemmingsplan. De resultaten van dat onderzoek beschrijven we in een aparte paragraaf.

Insnijding plas in isohypsenpatronen winter (GHG) en zomer (GLG)

De isohypsenpatronen in het gebied zijn navolgend aangegeven voor een wintersituatie (GHG) en een zomersituatie (GLG). De insnijding van de plas in het isohypsenpatroon van figuur 4.4 is in de verschillende situaties als volgt:

  • in de huidige situatie ligt de insnijding van de plas in het isohypsenpatroon tussen ca. NAP +12.25 m en ca. NAP +12.90 m. Daarbij bedraagt de insnijding 65 cm.
  • in de situatie volgens het plan van 2010 was de insnijding tussen ca. NAP +12.25 m en ca. NAP +13.20 m. De maximale insnijding bedraagt daarmee ca. 95 cm.
  • in de nieuwe plansituatie) blijft de maximale insnijding van de plas in het isohypsenpatroon gelijk aan de huidige situatie en liggen tussen ca. NAP +12.25 m en ca. NAP +12.90 m. Daarbij blijft de maximale insnijding 65 cm. Omdat de omvang van de plas waarover deze insnijding plaatsvindt toeneemt is nog wel sprake van enige invloed op de grondwaterstand.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgddmagrzndwwrfh-on02_0014.png"

Figuur 4.4: Isohypsenpatroon in de wintersituatie(Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand of GHG) in het gebied.

De insnijding van de plas in het isohypsenpatroon van figuur 4.5 is in de verschillende situaties als volgt:

  • in de huidige situatie ligt de insnijding van de plas in het isohypsenpatroon tussen ca. NAP +11.35 m en ca. NAP +11.85 m. Daarbij bedraagt de insnijding 50 cm.
  • in de situatie volgens het plan van 2010 ligt de insnijding tussen ca. NAP +11.35 m en ca. NAP +12.05 m (figuur 4). De maximale insnijding bedraagt dus ca. 70 cm.
  • in de nieuwe plansituatie blijft de maximale insnijding van de plas in het isohypsenpatroon gelijk aan de huidige situatie en ligt tussen ca. NAP +11.35 m en ca. NAP +11.85 m (figuur 4.5). Daarbij blijft de maximale insnijding 50 cm. Omdat de omvang van de plas waarover deze insnijding plaatsvindt toeneemt is nog wel sprake van enige invloed op de grondwaterstand, anders dan een vergroting van de maximale insnijding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgddmagrzndwwrfh-on02_0015.png"

Figuur 4.5: Isohypsenpatroon in de zomersituatie (Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand of GHG) in het gebied.

Effecten uitbreiding plas volgens het rapport van 2010

In het rapport van 2010 wordt onderscheid gemaakt in de zomer- en wintersituatie en daarbij weer in de eindsituatie en de tijdelijke situatie. In de eindsituatie wordt geen zand meer verwijderd. In beide situaties wordt bovendien onderscheid gemaakt in het al of niet aanwezig zijn van een sliblaag met een weerstand van 25 dagen in de plas. De meest 'worst-case' situaties zijn de tijdelijke situatie en de eindsituatie zonder sliblaag op de bodem en de taluds van de plas. Deze situaties worden hier behandeld (in beide gevallen een 'worst-case' situatie, waarbij de effecten in de zomer en winter vrijwel gelijk zijn). In de figuren 4.6 en 4.7 zijn deze effecten aangegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgddmagrzndwwrfh-on02_0016.png"

Figuur 4.6: Hydrologische effecten van de zandwinning in de tijdelijke situatie zonder sliblaag (zomer, GLG). In rood zijn lijnen van gelijke verlaging van de grondwaterstand in m gegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgddmagrzndwwrfh-on02_0017.png"

Figuur 4.7: Hydrologische effecten van de zandwinning in de eindsituatie zonder sliblaag (zomer, GLG). In rood zijn lijnen van gelijke verlaging van de grondwaterstand in m gegeven. In blauw verhogingen van de grondwaterstand.

In de tijdelijke situatie bedraagt de maximale verlaging van de grondwaterstand dicht langs de plas ruim 30 cm (gebaseerd op het toenmalig plan). De 5 cm dalingslijn reikt tot in het EHS gebied. In de eindsituatie bedraagt de maximale verlaging aan de rand van de plas ca. 25 cm. De 5 cm verlagingslijn reikt niet meer tot in het EHS gebied. Het verschil tussen beide situaties wordt veroorzaakt door het weghalen van zand in de tijdelijke situatie, waardoor in de tijdelijke situatie een extra toestroming van grondwater vanuit de omgeving plaatsvindt. Het weghalen van zand veroorzaakt een verlaging van ruim 5 cm.

In de eindsituatie bedraagt de maximale verlaging aan de rand van de plas ca. 25 cm en de maximale verhoging ruim 10 cm. Dit is totaal ruim 35 cm en dus meer dan de extra insnijding van de plas in het isohypsenpatroon door de uitbreiding, die ca. 30 cm bedraagt. Dit verschil van ruim 5 cm kan worden toegeschreven aan de invloed van de grotere verdamping van oppervlaktewater in vergelijking met landbouwgewassen.

Effecten kleinere uitbreiding van de plas

Door de kleinere uitbreiding van de plas worden de effecten op meerdere wijzen gereduceerd:

  • door de kleinere uitbreiding van de plas blijft de toename van de verdamping kleiner
  • door de kleinere uitbreiding van de plas en de ligging van deze uitbreiding neemt de maximale insnijding van de plas in het isohypsenpatroon niet toe ten opzichte van de huidige situatie.

In de figuren 4.6 en 4.7 is te zien dat de maximale verlagingen van 2010 vooral worden veroorzaakt door het deel van de uitbreiding oostelijk van de weg door de geplande uitbreiding. Nu dit deel thans buiten beschouwing wordt gelaten,worden de verlagingen aanzienlijk kleiner. De oppervlakte van de nu voorgestane uitbreiding wordt ongeveer de helft kleiner dan de uitbreiding die in 2010 was gepland. Omdat deze kleinere uitbreiding bovendien gunstig is gesitueerd (de maximale insnijding van de plas neemt niet toe) zijn de verlagingen van de grondwaterstanden meer dan de helft kleiner dan bij de oorspronkelijke uitbreiding. De toename van de verdamping van de plas is ongeveer de helft kleiner omdat de uitbreiding van de plas ongeveer de helft bedraagt van het plan in 2010.

Samenvattend kan worden gesteld dat de effecten van de kleinere uitbreiding van de plas minder dan de helft bedragen van de effecten van de oorspronkelijke uitbreiding die zijn berekend in 2010. Omdat in de tijdelijke situatie de verlagingen door het weghalen van zand blijven gehandhaafd (wordt gecompenseerd door extra aanvoer van grondwater uit de omgeving) wordt het volgende geconcludeerd:

  • door de kleinere uitbreiding van de plas worden de verlagingen van de grondwaterstanden in de eindsituatie meer dan de helft gereduceerd ten opzichte van de verlagingen die in 2010 zijn aangegeven. De waarden die bij de verlagingslijnen in figuur 4.6 staan zijn dus meer dan de helft kleiner. Ook de verhogingslijnen (blauw) worden meer dan de helft gereduceerd.
  • door de kleinere uitbreiding van de plas worden de verlagingen van de grondwaterstanden in de tijdelijke situatie ongeveer de helft gereduceerd ten opzichte van de verlagingen die in 2010 zijn aangegeven. De waarden die bij de verlagingslijnen in figuur 4.7 staan zijn dus ongeveer de helft kleiner.

Ten aanzien van de effecten op de natuur en de landbouw kan worden geconcludeerd:

  • het hydrologische invloedsgebied (de 5 cm verlagingslijn) bereikt in de tijdelijke situatie niet meer het EHS gebied (en ook niet in de eindsituatie).
  • omdat de verlagingen de helft kleiner uitvallen worden ook de effecten op de landbouw de helft kleiner.

In deze beschouwing is geen rekening gehouden met het verondiepen van de plas. Zoals eerder gezegd, vindt dit ook niet plaats.

Uit het rapport van 2010 volgt dat de berekening zonder sliblaag een 'worst-case' benadering is omdat geen weerstand voor grondwaterstroming op de bodem en taluds van de plas is meegenomen. Rekening houdend met een weerstand van 25 dagen treden in de eindsituatie geen effecten op, terwijl in de tijdelijke situatie deze effecten heel beperkt zijn (want de helft kleiner dan in het rapport van 2010 voor de tijdelijke situatie met sliblaag is aangegeven).

Tot slot wordt opgemerkt dat binnen het plangebied zich enkele (droogvallende) greppels voor de ontwatering van de (landbouw)percelen bevinden. Het gaat hierbij om kop- en zaksloten waarvan geen bovenstroomse aanvoer verwacht wordt. Afwatering vindt plaats op de leggerwatergangen. Door de uitbreiding van de zandwinlocatie zal de watergang die in oostwestelijke richting door het plangebied loopt (direct ten zuiden van de bestaande waterplas) onderdeel worden van de zandwinning. De watergang is beschermd door de Keur en Legger van het Waterschap Rijn en IJssel, die op alle leggerwatergangen van toepassing is.

Met het waterschap is afgesproken dat deze watergang wordt omgelegd. Dit is weergegeven in figuur 4.8. De wijze waarop zal in nauw overleg met het waterschap plaatsvinden. De aanleg van de watergang is mogelijk op basis van onderhavig bestemmingsplan.

Bescherming van deze watergang is niet geregeld via dit bestemmingsplan, maar via de wet- en regelgeving op het gebied van water.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgddmagrzndwwrfh-on02_0018.png"

Figuur 4.8: Watergang

Op basis van onderzoek 2014 en 2016

2014

In 2014 is door Raadgevend Ingenieursburo Wiertsema en Partners opnieuw een geohydrologische effectenstudie uitgevoerd, met als doel op basis van het voorhanden grondonderzoek en regionale gegevens inzicht te verkrijgen in de veranderende hydrologische processen als gevolg van de uitbreiding van de zandwinplas in zuidelijke richting. Bij de modelstudie is onderscheid gemaakt tussen een aantal scenario's ten aanzien van plasinrichting, verdiscontering van een uitgedempte werking van een sliblaag en de uiteindelijke eindsituatie versus de situatie tijdens de winning van zand. Het rapport 'geohydrologische effectenstudie ten behoeve van uitbreiding zandwinput Werfout te Didam' (Wietsema & Partners, projectnummer VN-59410-1, d.d. 16 januari 2014) is als bijlage 13 bijgevoegd.

Uit het rapport volgt dat de verschillen in de berekende effecten tussen de zomer- en winterperiode minimaal zijn. Dit duidt erop dat de effecten voor het overgrote deel een gevolg zijn van de veranderende verhanglijn en in veel mindere mate een gevolg van het verschil in neerslag en verdamping.

  • uiteindelijke situatie: de berekende grondwaterstandsveranderingen bedragen maximaal circa -0,15 m (grondwaterstandsverlaging) en +0,05 m (grondwaterstandsverhoging) in de uiteindelijke eindsituatie. Het invloedsgebied bedraagt maximaal circa 360 m uit de waterrand aan de verlagingskant (ZO) en maximaal circa 50 m uit de waterrand aan de verhogingskant (NW);
  • tijdens winningsfase: de berekende grondwaterstandsveranderingen bedragen minimaal circa -0,2 m (grondwaterstandsverlaging) tijdens de productiesituatie. het invloedsgebied bedraagt maximaal circa 600 m vanaf de rand van de toekomstige waterplas.

Wanneer uitgegaan wordt van de aanwezigheid van een sliblaag reduceren de invloeden en invloedsgebieden in zowel de eindsituatie als tijdens de winningssituatie. Aangezien de bestaande plassen reeds jaren ongeroerd zijn is het aannemelijk dat hier sprake is van een sliblaag. Peilbuismetingen gedurende en voorafgaand aan de werkzaamheden zullen hier meer inzicht in gaan verschaffen.

Op basis van de berekeningsresultaten zijn geen significante negatieve effecten te verwachten op de facetten zettingen, natuur en landbouw. Op basis van de resultaten van het geohydrologisch onderzoek wordt geconcludeerd, dat de hydrologische effecten van de zandwining in de omgeving niet zijn te voorkomen, maar dat deze in omvang en grootte beperkt zijn. Dit geldt met name voor de effecten in de uiteindelijke situatie (na beëindiging van de productie).

2016

In 2016 is het onderzoek uit 2014 geactualiseerd. Het rapport is als bijlage 14 bijgevoegd. Doel van dit onderzoek is om op basis van het voorhanden grondonderzoek en regionale gegevens inzicht te krijgen in de veranderende hydrologische processen als gevolg van een uitbreiding van de zandwinning in zuidelijke richting. De conclusies uit het onderzoek van 2014 blijven gehandhaafd. De conclusies zijn hieronder weergegeven; voor een volledig inzicht in het onderzoek wordt verwezen naar bijlage 14.

De verschillen in de berekende effecten tussen de zomer- en winterperiode zijn minimaal. Dit duidt erop dat de effecten voor het overgrote deel een gevolg zijn van de veranderende verhanglijn en in veel mindere mate een gevolg van het verschil in neerslag en verdamping.

Uiteindelijke situatie

De berekende grondwaterstandsveranderingen bedragen maximaal circa –0,15 m (grondwaterstandsverlaging) en +0,05 m (grondwaterstandsverhoging) in de uiteindelijke eindsituatie. Het invloedsgebied bedraagt maximaal circa 360 m uit de waterrand aan de verlagingskant (ZO) en maximaal circa 50 m uit de waterrand aan de verhogingskant (NW).

Tijdens winningsfase

De berekende grondwaterstandsveranderingen bedragen maximaal circa –0,2 m (grondwaterstandsverlaging) tijdens de productiesituatie. Het invloedgebied bedraagt maximaal circa 600 m vanaf de rand van toekomstige waterplas. Wanneer uitgegaan wordt van de aanwezigheid van een sliblaag, reduceren de invloeden en invloedsgebieden in zowel de eindsituatie als tijdens de winningssituatie. Aangezien de bestaande plas reeds jaren ongeroerd is, is het aannemelijk dat hier sprake is van een sliblaag. Peilbuismetingen gedurende en voorafgaand aan de werkzaamheden zullen hier meer inzicht in gaan verschaffen.

Op basis van de berekeningsresultaten verwachten wij geen significante negatieve effecten op de facetten zettingen, natuur en landbouw. Op basis van de resultaten van het geohydrologische onderzoek komen wij tot de slotsom dat de hydrologische effecten als gevolg van de uitbreiding van de zandwinning in grootte en omvang beperkt zijn. Dit geldt met name voor de effecten in de uiteindelijke situatie (na beëindiging van de productie).

4.5.2 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavig bestemmingplan. Deze waterparagraaf is voorgelegd aan het waterschap in het kader van de watertoets. Voor wat betreft het aspect grondwaterstandsveranderingen geldt, dat er geen voorwaardelijke verplichting is opgenomen. Uit het onderzoek volgt immers dat het er geen significant negatieve effecten zijn te verwachten. Daarnaast wordt dit aspect geborgd in de ontgrondingsvergunning.

4.6 Kabels en leidingen

In het plangebied zijn geen ruimtelijk relevante kabels of leidingen aanwezig. Op enige afstand van het plangebied (tenminste 140 meter) is een aardgastransportleiding gelegen. In paragraaf 5.4. wordt nader op ingegaan op de aardgastransportleiding.

4.7 Verkeer en parkeren

De verandering in functie van het plangebied van voornamelijk agrarisch naar water en natuur heeft een andere verkeersafwikkeling tot gevolg, mede gelet op de zandwinning. Om de toename van het gemotoriseerde verkeer in beeld te brengen en te toetsen of er op basis van het huidige wegennet capaciteitsproblemen kunnen worden verwacht als gevolg van de verkeerstoename is in 2010 een verkeersonderzoek uitgevoerd3 . In dat verkeersonderzoek is de eerder voorgestane ontwikkeling onderzocht (grotere plas inclusief een nieuw verblijfsrecreatiecomplex). Deze ontwikkeling werd passend geacht voor de locatie. De nu voorgestane ontwikkeling genereert echter amper gemotoriseerd verkeer (alleen transportverkeer naar het werk- en depotterrein en autoverkeer van het personeel dat binnen de inrichting werkzaam is). Onderstaand de conclusies over de nu voorgestane ontwikkeling.

Verkeersafwikkeling

De afvoer van zand vindt plaats door middel van vrachtwagens. Per jaar wordt ongeveer 200.000 m³ zand afgevoerd. Per vrachtwagen kan gemiddeld 20 m³ worden afgevoerd. Dit betekent dat per jaar 10.000 vrachten worden vervoerd, hetgeen verdeeld over 220 werkdagen resulteert in 45 vrachtwagens met zand. Deze bewegingen vinden niet alleen in de spits plaats, maar zijn gelijkmatig over de dag verdeeld. Ook zullen er werkdagen zijn dat het rustiger of drukker is. Tijdens een drukke dag komen en gaan in de dagperiode circa 75 vrachtwagens. Daarnaast is slechts circa 3 man personeel werkzaam binnen de inrichting. Dit betekent, dat de toename van het aantal verkeersbewegingen op de Bievankweg nihil is. De doorstroming van de Bievankweg wordt niet negatief beïnvloed.

Tijdelijke effecten zandwinning
In het plangebied wordt over een periode van circa 10 jaar zand gewonnen uit de zandwinplas Werfhout-Didam. Voor de verkeersbewegingen is uitgegaan van een optimistischer scenario van 7 -9 jaar (worst case). De effecten die ontstaan vanuit de zandwinning hebben met name betrekking op de verkeersbewegingen afkomstig van zandwagens. De afvoer van zand vindt plaats door middel van zware vrachtwagens. Per jaar wordt ongeveer 200.000 m³ zand afgevoerd. Per vrachtwagen kan gemiddeld 20 m³ worden afgevoerd. Dit betekent dat per jaar 10.000 vrachten worden afgevoerd, hetgeen verdeeld over 220 werkdagen resulteert in 45 vrachtwagens. Gemiddeld zullen dagelijks 3 personenauto’s van en naar de inrichting rijden. Uit het eerdere onderzoek (2010) blijkt dat het effect van het aantal verkeersbewegingen veroorzaakt door de zandwinning nihil is. De procentuele groei bedraagt volgens dat onderzoek slechts 1%. De effecten zijn daarom niet meegenomen in de effecten vanuit het plangebied Werfhout. Het cumulatief effect is eveneens verwaarloosbaar.  

Intensiteit/capaciteitsverhouding

In het eerder uitgevoerde onderzoek is voor de wegen Bievankweg (zuid en noord), A18 (west en oost), Arnhemseweg, Oud Arnhemseweg en A12 (noord en zuid) de intensiteit/ capaciteitsverhouding (I/C verhouding) onderzocht. In dit onderzoek is met een grotere verkeersproductie gerekend (worst case benadering). Uit de resultaten blijkt dat alleen op de A12-noord de verhouding hoger is dan 85%. De I/C verhouding is reeds in de huidige situatie meer dan 85%, waardoor de toename van verkeersintensiteiten als gevolg van de uitvoering van dit bestemmingsplan niet als oorzaak kan worden gezien en dus geen significant effect heeft. Wat betreft de voorgenomen ontwikkeling zorgt dit niet voor belemmeringen.

Verkeersveiligheid

De Pakopseweg maakt onderdeel uit van een 60 km/uur gebied. De Bievankweg is een provinciale 80 km/uur weg en wordt aangeduid als de N335. De huidige aansluiting bestaat uit een gescheiden rijbaan met een voorsorteervak komend vanuit de richting Rijksweg 15. Vanuit de richting Beek is geen voorsorteervak aangebracht. Het kruispunt voldoet in de huidige situatie aan de richtlijnen van "duurzaam veilig". Het verkeer van een naar de Pakopseweg is nihil in vergelijking met de Bievankweg. Aan de zuidwestzijde van de Bievankweg loopt een in twee richtingen bereden fietspad. Dit fietspad maakt deel uit van de snelfietsroute en is de schoolfietsroute tussen Beek en Didam. Fietsers die uit de Pakopseweg over moeten steken naar het fietspad hebben geen aparte oversteekplaats, ze staan gewoon tussen het overige verkeer.

Door uitbreiding van de zandwinning neemt het aantal verkeersbewegingen op het kruispunt Pakopseweg – Bievankweg (N335) toe. Er dient rekening te worden gehouden met een verkeerstoename van gemiddeld 45 zandwagens die per dag van en naar de zandwinning rijden. Op een piekmoment kan het aantal 75 zandwagens bedragen. Vanuit de zandwinning zal naar verwachting 80% van de zandwagens van en naar de A18 gaan, wat neer komt op circa 60 zandwagens per dag. Het overige deel van de zandwagens (15) gaat over de Bievankweg in de richting van Beek.

Het aantal afslaande vrachtwagens is relatief klein. In de oorspronkelijke situatie kwamen gemiddeld 9 zandwagens per dag vanuit de richting van Beek. In de toekomstige situatie worden dat gemiddeld 15 zandwagens per dag. Er is daarom geen capaciteits- uitbreiding van het kruispunt noodzakelijk in de vorm van het opnemen van een linksaf-vak voor het verkeer vanuit de richting van Beek.

Uitbuigen fietspad

Omwille van de veiligheid van het fietsverkeer zijn wel aanpassingen aan de vormgeving van het kruispunt noodzakelijk. Bij de huidige fietsoversteek parallel aan de N335 is het niet mogelijk om zandwagens te laten opstellen. Indien vrachtverkeer op de Pakopseweg voor de N335 opgesteld staat, wordt de fietsoversteek geblokkeerd. Daarom wordt voorgesteld het fietspad uit te buigen. Door het CROW zijn richtlijnen opgesteld voor de inrichting van fietsvoorzieningen die zijn opgenomen in de ‘Ontwerpwijzer Fietsverkeer’. Deze richtlijn is het uitgangspunt geweest voor het schetsontwerp dat in figuur 4.9 is weergegeven. In het ontwerp is er voor gekozen om het fietspad 3 meter verder uit te buigen dan wordt voorgesteld in de ontwerpwijzer fietsverkeer tot een afstand van 13 meter uit de kant van de weg. Bij deze lengte kan een zandwagen van 12 meter zich opstellen zonder dat het fietspad geblokkeerd wordt.

Om te attenderen op de uitbuiging van het fietspad wordt voor de fietsers komende vanaf het noordwesten (afrit viaduct A18) een schrikhek geplaatst. De exacte locatie wordt bepaald met inachtneming van zichthoeken, rijsnelheid, etc.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgddmagrzndwwrfh-on02_0019.png"

Figuur 4.9: Schetsontwerp

Oversteek in etappes

In de huidige situatie is er voor het fietsverkeer dat vanuit de Pakopseweg de Bievankweg oversteekt geen oversteekvoorziening aanwezig. Om een verkeersveiliger oversteek mogelijk te maken is er voor gekozen om een gefaseerde oversteek te maken via een verhoogde middengeleider van 3,5 meter. In het noordelijk deel van de Pakopseweg worden kanalisatiestrepen aangebracht om fietsers die in de richting van de Bievankweg fietsen naar het fietspad te geleiden.

Zicht fietsers

Bij de fietsoversteek is gekeken naar de zichtbaarheid van de fietsers voor het autoverkeer. Het zicht vanuit de Pakopseweg op het tegemoetkomend fietsverkeer moet op 5 meter voor de fietsoversteekplaats aanwezig zijn en in verband met de naderingssnelheid van de (brom)fietsers 75 meter bedragen. De hierbij behorende zichthoeken zijn in onderstaande figuur weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgddmagrzndwwrfh-on02_0020.png"

Figuur 4.10: Stopzichtafstand

Beschermde opstelplaats fietsverkeer

Om te voorkomen dat het doorgaande verkeer de berm gebruikt om een vrachtwagen die linksaf wil slaan te passeren en om de oversteekplaats te accentueren voor het autoverkeer wordt de opstelplaats beschermd uitgevoerd voorzien van leicon banden.

Door de benoemde maatregelen uit te voeren is er sprake van een verkeersveilige situatie. De provincie heeft als wegbeheerder aangegeven in te stemmen met de beschreven maatregelen (zie bijlage 9).

Variantenstudie kuispunt 2017

In 2017 heeft de gemeente een aanvullende variantenstudie gedaan naar de mogelijke vomgevingen van de kruising Pakopseweg?bievankweg. Deze studie is als bijlage 10 bijgevoegd. In de notitie wordt per mogelijke maatregel een aantal voor- en nadelen opgesomd. Een rotonde leidt tot verstoring van de verkeersafwikkeling en een minder goede doorstroming, een tunnel kan alleen worden aangelegd met een steile helling. De kosten-baten verhouding is niet ruimtelijke relevant. Dit is wel benoemd worden, maar dient niet het zwaarstwegendste argument te zijn.

Geconcludeerd is dat op basis van de in bijlage 10 beschreven afweging van de varianten het ontwerp van Roelofs als meest realistische naar voren komt. Met dit ontwerp wordt een verkeersveilige oplossing gemaakt, er is aandacht aan de fietsers langs de N335 besteed en verbetert de oversteekbaarheid van de N335. Wat de provincie en gemeente betreft is de verkeerssituatie voldoende verkend en is een functionele oplossing gevonden. Gelet op de geringe toename in afslaand vrachtverkeer richting de zandwinning is dit de oplossing met de beste kosten/baten verhouding. De provincie en gemeente willen vanuit het oogpunt van duurzaamheid en beheer en onderhoud ook geen onnodig kostbare en complexe oplossing.

Op nog geen kilometer afstand van de Pakopseweg is een vergelijkbare situatie als het plan van Roelofs. Dit betreft het kruispunt Oud Arnhemseweg en de Arnhemseweg (de parallelweg richting de Barrière). Ondanks dat hier aan twee zijden van de weg een fietspad is gelegen, kan de oplossing qua doorstroming en veiligheid vergeleken worden met het plan van Roelofs. Dit geeft aan dat er vaker voor deze oplossingsvorm wordt gekozen.

Parkeren

Wat betreft het parkeren kan worden opgemerkt, dat het parkeren geheel plaatsvindt op eigen terrein. Aan de zuidzijde van de plas wordt enige parkeerruimte gerealiseerd langs de openbare weg vanwaar de zogenaamde struinpaden en het geprojecteerde uitkijkpunt bereikbaar zijn.

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

5.1 Bodem

Bij functiewijzigingen die leiden tot een verandering van de bestaande bestemming moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem de realisatie van de gewenste functie ook toestaat. Daarnaast geldt dat de bodemkwaliteit invloed kan hebben op de financiële haalbaarheid als blijkt dat de bodem gesaneerd moet worden.

In dit kader is een bodemonderzoek uitgevoerd4 . Deze rapportage geeft de resultaten weer van het (historische) bodemonderzoek voor de planlocatie Werfhout nabij Didam (gemeente Montferland). De huidige situatie is geïnventariseerd, waarbij op basis van bestaande onderzoeken is vastgesteld in welke mate de bodem verontreinigd is.

Binnen het onderzoeksgebied is in het verleden één bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is uitgevoerd ter plaatse van het perceel ‘Werfhout 3’ en was benodigd voor het verkrijgen van een bodem geschiktheidsverklaring voor het bouwen van een nieuwe opstal. Het bodemonderzoek dateert van 10 juni 2000 en is verouderd. Het gedateerde onderzoek is daardoor van ondergeschikt belang in het kader van dit gebiedsonderzoek.

Naast bestaande bodemonderzoeken is ook het ‘Besluit opslag ondergrondse olietank’ (BOOT) geraadpleegd. Uit het BOOT blijkt dat er op één locatie binnen het onderzoeksgebied, een voormalige huisbrandolie-tank (HBO-tank) was gesitueerd. De tank, gelegen aan Werfhout 4, had een inhoud van 3000 liter. De tank is schoongemaakt en afgevuld met zand.

Ten slotte is de bodematlas van de Provincie Gelderland geraadpleegd. Hieruit blijkt dat binnen het onderzoeksgebied geen verdachte locaties gelegen zijn. Geconcludeerd wordt dat de bodemkundige toestand binnen het onderzoeksgebied geen knelpunt vormt. Er hoeft derhalve geen vervolgonderzoek plaats te vinden.

Geotechnische risicobeschouwing

In de eindsituatie en de winningsituatie worden enkele bestaande objecten in de omgeving van het plangebied mogelijk beïnvloed door een veranderde grondwaterstand. Uit het uitgevoerde onderzoek blijkt echter dat de ondergrond niet zettinggevoelig is. Dit gegeven in combinatie met de zeer beperkte verandering rechtvaardigt de conclusie, dat er geen funderingsschade voor omwonenden als gevolg van de zandwinning optreedt. Derhalve vormt het aspect bodem geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan.

Voordat het werk- en depotterrein wordt aangelegd en ingericht wordt de nulsituatie onderzocht. Een dergelijk onderzoek is in het kader van het bestemmingsplan niet relevant. Dit onderzoek wordt uitgevoerd in het kader van de omgevingsvergunning milieu.

5.2 Milieuhinder

De voorgenomen ontwikkeling maakt geen nieuwe gevoelige objecten mogelijk. Gelet hierop wordt ten aanzien van milieuhinder enkel gekeken naar de uitstraling van de ontwikkeling op de omgeving en niet van de omgeving op de ontwikkeling.

Algemeen

Milieuhinder is één van de factoren die de beleving van de leefomgeving in belangrijke mate bepalen. Door het plaatsen van een geluidsbelastende functie in de omgeving kan hinder ondervonden worden door omliggende geluidsgevoelige functies. Ten behoeve van het vastleggen van het bestemmingsplan is het van belang om inzichtelijk te krijgen of de voorgenomen ontwikkeling hinder geeft naar de reeds bestaande functies in de omgeving.

Regelgeving t.b.v. milieuhinder

Voor het bepalen van de benodigde milieuruimte wordt uitgegaan van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). De uitgave geeft handreikingen voor een verantwoorde inpassing van bedrijvigheid in haar fysieke omgeving en voor de inpassing van gevoelige bestemmingen nabij bedrijven.

In de publicatie worden per bedrijfssoort en milieucompartiment indicatieve afstanden gegeven tot gevoelige objecten. Deze indicatieve afstanden vormen vaak de basis voor de 'staat van inrichtingen' in bestemmingsplannen. Indien een milieuzonering een gevoelig object raakt of overlapt, is maatwerk noodzakelijk om de locatiespecifieke afstand te bepalen.

Beschouwing omgeving

In figuur 5.1 is de ligging van de planlocatie weergegeven ten opzichte van de omgeving. Rondom het plangebied zijn diverse woningen gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgddmagrzndwwrfh-on02_0021.png"

Figuur 5.1 Ruimtelijke ligging van de planlocatie ten opzichte van woningen (geel) en andere objecten (paars)

Toetsing aan VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering'

Zandwinning wordt genoemd in bijlage 1 van de VNG-uitgave (SBI 1421.1-0812.1 Algemeen) met daarbij 200 meter als aan te houden afstand ten opzichte van de ligging in een rustige woonwijk/rustig buitengebied vanwege geluid. Voor de hinderaspecten geur, stof en gevaar gelden minimale afstanden van respectievelijk 10 meter, 100 meter en 10 meter.

Wanneer er sprake is van een gemengd gebied kunnen de hierboven genoemde richtafstanden, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsstap worden verlaagd. Een gemengd gebied is volgens de VNG-uitgave een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Hiervan is sprake als direct naast woningen ook andere functies voorkomen, zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, horen eveneens tot het omgevingstype 'gemengd gebied'. Gelet op de ligging van het gebied nabij hoofdinfrastructuur (A18 en Bievankweg) is dit gebied beschouwd als gemengd gebied. Dit betekent, dat conform de VNG-systematiek de aan te houden richtafstanden met één afstandstap kan worden verminderd. Dit wordt ondersteund door jurisprudentie, zie bijvoorbeeld de uitspraaken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 2 juli 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:2414).

Bij de inpassing van de zandwinning dient derhalve voor geluid rekening te worden gehouden met een invloedsgebied rondom van 100 meter voor geluid, voor stof 50 meter en geur en gevaar 0 meter. Hierbij wordt tevens in acht genomen, dat de omgeving reeds geluidbelast is door buitenstedelijk wegverkeerslawaai en dat zandwinning per definitie in het buitengebied plaatsvindt. Een andere locatie is niet mogelijk.

Binnen 100 meter vanaf de bestemmingsgrens Bedrijf- Zandwinning zijn geen woningen gelegen. Voor wat betreft geluid vanwege de activiteiten op het werk- en depotterrein en de klasseerinstallatie wordt voldaan aan de afstandseis en is het plan planologisch inpasbaar. Gemeten vanaf de plangrens van de zandwinning, waar wordt gewerkt met een mobiele zandzuiger, zijn er woningen, zoals de woningen Pakopseweg 2 en 6/6a en 8 en de woningen aan noordoostkant van de Werfhout, gelegen binnen de 100 meter.

Om aan te tonen, dat de zandwinning vanwege geluid passend is, is daarom een akoestisch onderzoek voor de zandwinning en de activiteiten op het werkterrein uitgevoerd. Voor de resultaten daarvan verwijzen we naar paragraaf 5.3. Hieruit volgt dat het plan met toepassing van een geluidwal met scherm bij het werk- en depotterrein en het gebruik van een elektrische zandzuiger met een aggregaat op de wal akoestisch inpasbaar is. Het gebruik van een elektrische zandzuiger is via een voorwaardelijke verplichting in de planregels geborgd. Dit geldt ook voor de aanleg van de geluidwal met scherm. De klasseerinstallatie mag bovendien alleen worden gerealiseerd op de gronden die daarvoor zijn aangeduid. Op deze wijze is geregeld dat het plan akoestisch inpasbaar is in de omgeving.

Om stofhinder te voorkomen is in de regels opgenomen, dat uitsluitend ter plaatse van de bestemming Bedrijf - Zandwinning een werk- en depotterrein kan worden opgericht. De klasseerinstallatie moet worden gerealiseerd daar waar aangeduid op de verbeelding een klasseerinstallatie is toegestaan. De afstand van de gronden van de bestemming Bedrijf - Zandwinning en de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - klasseerinstallatie' ten opzichte van omliggende woningen bedraagt meer dan 50 meter (gerekend tot de kortste afstand tot de bouwvlakken waarbinnen de woningen kunnen worden gerealiseerd). De kortste afstand van de klasseerinstallatie tot omliggende woningen is circa 140 meter, gerekend vanaf de grens van de gronden waar de klasseerinstallatie is toegestaan tot het bouwvlak van de woningen. Voor wat betreft stofhinder is het plan derhalve ook inpasbaar; aan de afstandseis wordt voldaan. De overige activiteiten op het terrein, die buiten de gronden met de genoemde aanduiding plaatsvinden, veroorzaken geen stofhinder.

Voor wat betreft de aspecten geur en gevaar geldt een afstand van 0 meter, het plan is derhalve ten aanzien van deze aspecten ook inpasbaar.

Conclusie op basis van de VNG-uitgave

Op basis van de aan te houden minimale afstand van 100 meter vanwege geluid is het plan bezien vanuit de gronden waar de klasseerinstallatie, het werkterrein en het zanddepot zijn geprojecteerd, inpasbaar. Aangezien aan de afstand wordt voldaan kan worden aangenomen, dat vanwege de zandwinningsactiviteiten het woon- en leefklimaat ter plaatse van de omliggende woningen niet onevenredig wordt aangetast en dat het zandwinbedrijf haar
activiteiten binnen aanvaarbare voorwaarden kan uitvoeren.

Via een akoestisch onderzoek is aangetoond, dat bij het werkterrein een geluidwerende voorziening noodzakelijk is. In dat geval is er geen sprake van geluidhinder. De aanleg daarvan is geborgd in de regels van dit bestemmingplan. Voor de zandwinning is uitgegaan van een elektrische zandzuiger, die wordt aangedreven door een dieselaggregaat op de wal. In dat geval is er geen geluidhinder. Het gebruik van een elektrische zandzuiger is geborgd in de regels van dit plan. Het resultaat van het akoestisch onderzoek is beschreven in paragraaf 5.3 De aspecten geur, stof en gevaar vormen op grond van de afstand tot omliggende woningen en de gehanteerde wijze van bestemmen geen belemmering.

5.3 Geluid

In opdracht van Roelofs Zandwinning BV is door DPA Cauberg-Huygen BV een akoestisch onderzoek uitgevoerd voor de zandwinning Werfhout te Didam. Uit het onderzoek "Zandwinning Werfhout te Didam, akoestisch onderzoek in het kader van het bestemmingsplan (referentie 00310-11139-05) dat als bijlage 15 bij deze toelichting is gevoegd, blijkt het volgende.

De locatie van de zandwinning wordt begrensd door de A18 (noordwest), Bievankweg (N335) (noordoost), Werfhout (zuidwest) en de Pakopseweg (zuidoost). Het werkterrein, tevens depot, bevindt zich aan het oostelijke deel van het gebied. Werkterrein en ontgronding worden tezamen beschouwd als één inrichting zoals bedoeld in de Wet milieubeheer. Om het werkterrein wordt een aarden wal van 5 meter hoog aangelegd. Op deze aarden wal wordt
aan de noordwestzijde en evenwijdig aan de Bievankweg (N335) een 2 meter hoog scherm aangebracht. Daar bedraagt de totale hoogte van de afschermende voorziening 7 meter. De positionering van de klasseerinstallatie is op het zuidwestelijke deel van het terrein. Daarmee is de afstand tot omliggende woningen het grootst. De geluidwal heeft een functionele functie. De aanleg en kwaliteitseisen van de wal moeten voldoen aan het Besluit bodemkwaliteit

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgddmagrzndwwrfh-on02_0022.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgddmagrzndwwrfh-on02_0023.png"

Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau ten gevolge van activiteiten en installaties bedraagt ten hoogste 45 dB(A) in de dagperiode. Hiermee wordt voldaan aan de richtwaarde van 45 dB(A) in de dagperiode.

De maximale geluidniveaus ten gevolge van activiteiten en installaties bedraagt ten hoogste 47 dB(A) in de dagperiode. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de grenswaarde van 70 dB(A) in de dagperiode.

Het equivalente geluidniveau ten gevolge van het inrichtingsgebonden verkeer bedraagt ten hoogste 40 dB(A) in de dagperiode. Hiermee wordt voldaan aan de richtwaarde van 50 dB(A) in de dagperiode.

De verschillende onderdelen van de klasseerinstallatie worden trillings geïsoleerd opgesteld. Gelet hierop, alsmede de afstand van de installatie tot de meest nabijgelegen woningen van derden, is trillingshinder niet te verwachten.

Mogelijk laagfrequent geluid vanwege de klasseerinstallatie in de maatgevende woning van derden is lager dan de normstelling behorende bij het criterium ‘3 tot 10% gehinderden’ conform de ‘Vercammen-curve’. Hinder vanwege laagfrequent geluid is daarmee niet te verwachten.

Cumulatie

Vanwege de voorgenomen uitbreiding van de zandwinning verandert de geluidbelasting in de omgeving. De omgeving is geluidbelast door buitenstedelijk wegverkeerslawaai en door de voorgenomen uitbreiding van de zandwinning. Om deze verandering inzichtelijk te maken is de cumulatie van geluid bepaald conform de methode ‘Miedema’. Door DPA Cauberg Huynen BV is een notitie opgesteld, die is toegevoegd als bijlage 17. Uit deze notitie blijkt het volgende:

Uit de berekende MKM-waarden is af te leiden dat de milieukwaliteit ter hoogte van de woningen in het betrokken gebied in de situatie zonder zandwinning varieert van 'goed' tot 'tamelijk slecht'. In de situatie met zandwinning blijft de milieukwaliteitsmaat in absolute zin ongewijzigd. Slechts bij twee woningen verschuift de MKM-waarde van 'goed' naar 'redelijk', de toename bedraagt slechts 1,3 dB(A). De milieukwaliteitsmaat in het betrokken gebied wordt bepaald door het wegverkeerslawaai. De ingebruikname van de zandwinning brengt hierin geen verandering.

Het aspect geluid is derhalve geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

Geluid vanwege aanpassing kruispunt Pakopseweg – Bievankweg (N335)

Vanwege de voorgenomen uitbreiding van de zandwinning verandert het kruispunt Pakopseweg – Bievankweg (N335) .Vanuit de verkeersveiligheid wordt de middengeleider aan de zuidoost zijde vervangen door een nieuw voorsorteervak. Het voorsorteervak krijgt de lengte van de bestaande middengeleider, circa 35 meter. Om de effecten op de geluidbelasting te bepalen vanwege deze verandering is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Bijgevoegde notitie (bijlage 16) doet verslag hiervan.

Uit het onderzoek volgt dat vanwege de aanpassing van de Bievankweg de geluidbelasting in het maatgevende jaar 2027 met 1,37 dB toeneemt ten opzicht van het referentiejaar 2014. Er is derhalve geen sprake van reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder.

De maatregelen aan de Bievankweg vallen overigens buiten dit plangebied. Die maatregelen passen binnen het vigerende bestemmingsplan.

5.4 Luchtkwaliteit

De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in hoofdstuk vijf (luchtkwaliteitseisen) van de Wet milieubeheer (Wm). Het doel is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate bijdragen en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5).

De Wet luchtkwaliteit en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien:

  • de luchtkwaliteit ten gevolge van de plannen per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • de plannen niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de concentratie van NO2 en PM10 in de buitenlucht. Vanaf het in werking treden van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit op 1 augustus 2009 wordt onder een NIBM bijdrage een bijdrage van minder dan 3% verstaan;
  • de plannen niet leiden tot het overschrijden van een grenswaarde;
  • gevoelige bestemmingen (waaronder woningen, scholen en zorginstellingen) niet binnen 300 meter van een rijksweg en 50 meter van een provinciale weg worden gerealiseerd (of indien binnen deze zones geen sprake is van een (dreigende) overschrijding). Het plan omvat geen gevoelige bestemmingen.

Er is onderzoek uitgevoerd naar luchtkwaliteit door adviesbureau DPA Cauberg Huygen, waarbij niet alleen is gekeken naar de gevolgen vanwege de verkeersaantrekkende werking, maar ook naar de effecten van de inrichting zelf. Dit onderzoek is als bijlage 19 bijgevoegd.

In het onderzoek luchtkwaliteit zijn, uitgaande van representatieve jaargemiddelde bedrijfssituatie van de activiteiten in het plangebied, de concentraties (zeer) fijn stof en NO2 berekend bij de meest nabij de inrichting gesitueerde verblijfslocaties waar een significante blootstelling niet op voorhand kan worden uitgesloten.

De berekeningen zijn uitgevoerd overeenkomstig de rekenregels uit de Ministeriële regeling Beoordeling Luchtkwaliteit 2007 (RBL 2007). Uit de berekeningen volgt dat de activiteiten niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (zeer) fijn stof en NO2.

Er is in 2017 opnieuw luchtkwaliteitonderzoek uitgevoerd in het kader van de locatiestudie. Hierbij is de meest actuele achtergrondwaarde meegenomen. Ook uit dit onderzoek blijkt, dat aan de luchtkwaliteitnormen wordt voldaan. Dit onderzoek uit 2017 is opgenomen als bijlage 5 bij de Locatiestudie.

Conclusie

Gelet op de voorgenoemde bevindingen vormt de Wet luchtkwaliteit géén belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

5.5 Externe veiligheid

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • transport van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.

Risicovolle inrichtingen

In de omgeving van het plangebied zijn geen relevante risicovolle inrichtingen aanwezig.

Transport van gevaarlijke stoffen

In het kader van externe veiligheid geldt voor de A12 en A18 vanwege transport van gevaarlijke stoffen een PR-plafond van 1 en respectievelijk 0 meter, hierbinnen mogen geen kwetsbare objecten worden geprojecteerd. Bebouwing in deze zone is niet aan de orde. Er is geen sprake van belemmeringen. Het lage groepsrisico van de wegen ter hoogte van het plangebied (lage bebouwingsdichtheid) wijzigt niet ten gevolge van de voorgenomen ontwikkelingen. Er treden geen effecten op ten aanzien van externe veiligheid als gevolg van de ontwikkeling nabij de beide rijkswegen.

Buisleidingen

Ten zuiden van het plangebied ligt op plm. 140 meter afstand een hoogdrukgasleiding van N.V. Nederlandse Gasunie. Deze leiding heeft een druk van 66,2 bar en een diameter van circa 1,2 meter. Er mogen geen objecten gerealiseerd worden binnen de zgn. belemmeringenstrook. Met betrekking tot het plaatsgebonden risico van de leiding gelden geen beperkingen, omdat de ontwikkelingen plaatsvinden op voldoende afstand. Er treden dus geen effecten op ten aanzien van het plaatsgebonden risico als gevolg van de ontwikkeling.

Uit een uitgevoerde risicoberekening uit 2010 (bijlage vigerende bestemmingsplan Buitengebied) blijkt zoals hiervoor al aangegeven, dat het plaatsgebonden risico geen belemmering vormt. Uit deze berekening blijkt eveneens, dat het groepsrisico zich onder de oriëntatiewaarde bevindt. Ten gevolge van de voorgenomen ontwikkeling zal het groepsrisico niet of zeer beperkt toenemen (aantal personen binnen invloedsgebied neemt minimaal toe).

De Gasunie heeft in het kader van het vorige plan, waarin nog was voorzien in een recreatieve ontwikkeling met als thema's gezondheid en wellness aangegeven, dat het niet in de verwachting ligt, dat het groepsrisico de toekomstige inrichting belemmert. Nu deze ontwikkeling niet meer aan de orde is en er alleen nog sprake is van zandwinning waarbij slechts circa 3 mensen op het terrein werkzaam zijn, is de situatie voor wat betreft het GR gunstiger geworden en kan verwachting van de Gasunie worden gehandhaafd. Het groepsrisico zal ten gevolge van de voorgenomen ontwikkeling geen toename kennen.

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

5.6 Trillingen

Trillingen kunnen zich manifesteren als voelbare trillingen via de bodem. Deze voelbare trillingen worden bepaald en vervolgens getoetst aan de SBR richtlijn B 'Hinder voor personen in gebouwen'. Of in onderhavige situatie sprake is van voelbare trillingen via de bodem wordt navolgend besproken.

De zandzuiger is gelegen in de zandwinplas. De potentiële trillingsbronnen zijn gepositioneerd op het schip. Gelet op de activiteiten in relatie tot de afstand tot woningen wordt, ten gevolge van de zandzuiger, geen trillingshinder verwacht.

Op het werkterrein wordt de klasseerinstallatie geplaatst. Deze installatie bestaat uit een groot aantal zeven, pompen en andere aandrijvingen. Ten einde de goede werking van de installatie te garanderen, worden alle zeven en pompen zodanig opgesteld dat de overdracht van trillingen naar de hoofddraagconstructie zoveel mogelijk wordt beperkt. Ook zal periodiek onderhoud worden gepleegd aan de installatie ten einde de goede werking te garanderen. Trillingshinder is niet te verwachten.

Andere installaties op het werkterrein betreffen het materieel (rupskraan, shovel en vrachtwagens). Gelet op de lage rijsnelheid en de afstand van de dichtstbijzijnde woningen is trillingshinder niet te verwachten.

Voorts worden de transportbanden geplaatst op het werkterrein. Ook hiervan is geen trillingshinder te verwachten.

Zoals vermeld worden de verschillende onderdelen van de klasseerinstallatie trillingsgeïsoleerd opgesteld. Gelet hierop, alsmede de afstand van de installatie tot aan de meest nabijgelegen woningen van derden, is trillingshinder niet te verwachten.

Voor wat betreft trillinghinder geldt dat bij vergelijkbare zandwinning elders, geen sprake is van hinder door trillingen via de bodem. Bij die zandwinning is tevens sprake van een zandzuiger en een klasseerinstallatie, waarbij de afstand van de klasseerinstallatie tot woningen vergelijkbaar is. Daarbij is gebleken dat de optredende trillingen via de bodem (veel) lager zijn dan de streefwaarden uit SBR richtlijn B 'Hinder voor personen in gebouwen'. Het plan is daarmee planologisch acceptabel. Alle zeven en pompen worden zodanig opgesteld dat de overdracht van trillingen naar de hoofddraagconstructie zoveel mogelijk wordt beperkt. Ook zal periodiek onderhoud worden gepleegd aan de installatie ten einde de goede werking te garanderen. Hoe dit plaatsvindt wordt nader geregeld in het ontwerp van de installatie. De maatregelen zijn nu nog niet bepaald en dus niet vast te leggen in een voorwaardelijke verplichting. In de omgevingsvergunning milieu worden indien nodig regels opgenomen om trillinghinder te voorkomen.

Voor wat betreft trillingshinder bij woningen vanwege het transport van zand met vrachtwagens over de openbare weg, wanneer deze vrachtwagens langs woningen van derden rijden, geldt dat vrachtwagens over de bestaande provinciale wegen (Bievankweg en Oud Arnhemseweg) rijden als zij de woningen van derden passeren. Op die bestaande provinciale wegen rijden thans al volop vrachtwagens, die voor zover bekend niet leiden tot trillingshinder in de woningen van derden. Vanwege het te projecteren werk- en depotterein zal de intensiteit van vrachtwagens op de provinciale wegen beperkt toenemen. Intensivering van bestaand gebruik is geen reden om trillingshinder te verwachten. Immers, beoordeling van trillingshinder conform SBR-Richtlijn B vindt in eerste instantie plaats aan de streefwaarde van de maximale trillingssterkte in een woning (Vmax, A1). Nu de aard van het toegestane gebruik niet wijzigt, zal de maximale trillingssterkte in een woning (Vmax, A1) evenmin wijzigen.Trillingshinder vanwege vrachtwagens op de openbare weg is derhalve niet te verwachten.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

Voorliggend bestemmingsplan bestaat uit een geografische plaatsbepaling (verbeelding), regels en een toelichting. De geografische plaatsbepaling en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide onderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Het bestemmingsplan is opgesteld conform de RO Standaarden 2012.

De toelichting heeft in beginsel geen rechtskracht. Niettemin vormt zij een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het plan ten grondslag liggen. Daarbij is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

6.1 Verbeelding

Op de verbeelding van de kaart zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen. Deze bestemmingen betreffen in algemene termen de omschrijvingen waarvoor de gronden mogen worden gebruikt. Op de verbeelding van de kaart zijn tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling in de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.

6.2 Regels

6.2.1 Inleidende regels

Artikel 1: Begrippen

In dit artikel is een aantal begrippen verklaard die genoemd worden in de regels. Een en ander voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van de regels.

Artikel 2:Wijze van meten

In dit artikel is bepaald hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden. De regels inzake de wijze van meten voorkomen interpretatieverschillen bij de toepassing van de regels over maatvoeringen.

6.2.2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - Zandwinning

De voor 'Bedrijf - Zandwinning' aangewezen gronden zijn bestemd voor een bedrijf dat gericht is op de winning, bewerking, verwerking, opslag en afvoer van zand, grond en voorzieningen van een zandwinningsbedrijf, zoals een werkterrein, zanddepot en in- en uitritten ten behoeve van de ontsluiting van de zandwinning. Het daadwerkelijk winnen van zand is uitsluitend toegestaan binnen de gronden van dit plan met de bestemming Natuur.

De klasseerinstallatie mag uitsluitend ter plaats van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - klasseerinstallatie' worden gebouwd. Dit volgt uit het akoestisch onderzoek. Op het terrein zijn tevens aan de zandwinning gebonden kantoren toegestaan.

De gezamenlijke bebouwde oppervlakte van bedrijfsgebouwen mag binnen de bestemming ten hoogste 350 m2 bedragen.

Op de gronden mogen tevens bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, met dien verstande dat de klasseerinstallatie niet hoger mag zijn dan 20 meter. Er mogen
geluidwerende voorzieningen worden gebouwd met een maximale hoogte van 7 meter. In de gebruiksregels is geregeld, dat het terrein eerst voor de zandwinactiviteiten in gebruik mag worden genomen, nadat de geluidwerende voorziening zoals opgenomen in het akoestisch rapport is gerealiseerd; dit ter bescherming van de omgeving.

Voor het gehele gebied geldt dat in ieder geval geen risicovolle en geluidzonerings-plichtige inrichtingen zijn toegestaan. Via een voorwaardelijke beperking is geborgd dat de geluidwerende voorzieningen die nodig zijn voor een goede geluidsinpassing moeten worden aangelegd en in stand gehouden, om de gronden en bouwwerken te mogen gebruiken voor zandwinning.

Artikel 4 Natuur

De gronden met de bestemming Natuur mogen worden gebruikt voor de ontwikkeling van landschaps- en natuurwaarden, het winnen van zand en grind, extensieve recreatie uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'recreatie' en waterpartijen en watergangen met de daarbij behorende voorzieningen, waaronder begrepen aanvoer van materiaal, erven, terreinen, water en groenvoorzieningen, ontsluitingen/inritten en uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'recreatie': parkeervoorzieningen en nutsvoorzieningen.

Op de gronden mogen gebouwen ten dienste van de zandwinning worden gebouwd, met dien verstande dat er maximaal 40 m2 aan bedrijfsgebouwen mag worden gebouwd met een maximale hoogte van 10 meter. Er mogen tevens bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, met dien verstande dat van erf- en terreinafscheidingen de hoogte niet meer dan 3 meter bedraagt. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' mag één uitkijktoren worden gebouwd van maximaal 10 meter hoog. Tevens zijn binnen dat gebied aan de zuidkant van de zandwinning steigers en vlonders toegestaan.

In de specifieke gebruiksregels is op basis van het akoestisch onderzoek bepaald dat er voor wat betreft het gebruik van de zandzuiger geldt dat alleen een elektrische zandzuiger is toegestaan.

Artikel 5 Verkeer

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen en straten, wandel- en fietspaden met een functie hoofdzakelijk gericht op de afwikkeling van het doorgaande verkeer, parkeer-, groen- en speelvoorzieningen, waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen met bijbehorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Ten behoeve van het transport van het gewonnen zand en grond zijn (pers)leidingen toegestaan.

6.2.3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

De anti dubbeltelregel voorkomt dat dezelfde gronden meerdere keren in aanmerking mogen worden genomen bij het verlenen van (verschillende) bouwvergunningen, waardoor bebouwingsmogelijkheden onbedoeld kunnen worden verruimd.

Artikel 7 Algemene bouwregels

De algemene bouwregels regelen ten eerste dat ondergeschikte bouwdelen onder voorwaarden buiten beschouwing worden gelaten bij het toepassen van de bouwregels. Daarnaast wordt geregeld hoe om wordt gegaan met bestaande bouwwerken die qua maatvoering afwijken van de bestemmingsregels.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

De algemene afwijkingsregels bevatten bevoegdheden voor het bevoegd gezag om met een omgevingsvergunning af te wijken van de regels van het plan ten behoeve van afwijkingen van ondergeschikte aard.

Artikel 9 Algemene wijzigingsregels

De algemene wijzigingsregels bevatten bevoegdheden voor het college van burgemeester en wethouders om de bestemmingen binnen het plan gedeeltelijk te wijzigen. Om bijvoorbeeld afwijkingen van bestemmingsgrenzen in algemene zin te doen voor zover dit van belang is voor een betere realisering van bestemmingen.

6.2.4 Overgangsrecht en slotregel

Artikel 10 Overgangsrecht

Het overgangsrecht is van toepassing op bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd. Het opnemen van deze regel is verplicht op grond van de Wet ruimtelijke ordening en voldoet aan de eisen van het Besluit ruimtelijke ordening.

Artikel 11 Slotregel

De slotregel geeft aan hoe de regels van het plan worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Uitvoering

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Het voorliggende plan wordt gerealiseerd op initiatief van Roelofs Zandwinning B.V. De kosten die gepaard gaan met dit plan en de kosten voor inrichting van het plangebied zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Door middel van een overeenkomst met de gemeente is dit juridisch vastgelegd.

De initiatiefnemer heeft de beschikking over de gronden voor het werk- en depotterrein veilig gesteld door of een recht van koop of een meerjarige huurovereenkomst. De gronden voor de zandwinning zijn al jaren in eigendom bij Roelofs.

Voor de gemeente Montferland zijn aan het opstellen van dit plan en de uitvoering daarvan dan ook geen kosten verbonden. Een exploitatieplan is derhalve niet nodig.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan wordt getoetst met het opsturen van het plan naar de verschillende overlegpartners. Onderstaand wordt in het kader van het wettelijke vooroverleg ex artikel 3.1.1. Bro aangegeven op welke manier de maatschappelijke uitvoerbaarheid precies getoetst wordt.

7.2.1 Inspraak

Conform gemeentelijk beleid is er geen inspraakronde gehouden. Wel is er omtrent het nieuwe inrichtingsplan (bijlage 1) voor de zandwinning met uitbreiding een speciale informatiebijeenkomst belegd voor een grote groep omwonenden. Dit heeft 16 december 2015 plaats gehad. Daarnaast zijn omwonenden betrokken bij de opgestelde locatiestudie. Daarbij heeft de gemeente in samenspraak met omwonenden aan de initiatiefnemer schriftelijk aangegeven waar de locatiestudie aan moet voldoen. In dat kader is een extra potentiële locatie bij de locatiestudie betrokken. De initiatiefnemer heeft de concept locatiestudie beschikbaar gesteld aan omwonenden, waarbij de omwonenden zowel schriftelijk als mondeling tijdens een informatieavond vragen konden stellen. Uiteindelijk is een definitieve locatiestudie opgesteld, die als bijlage 2 is bijgevoegd.

7.2.2 Vooroverleg

In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) wordt het voorontwerpbestemmingsplan 'Zandwinning Werfhout' voorgelegd aan de volgende instanties:

  • provincie Gelderland;
  • Waterschap Rijn en IJssel;
  • Minsterie EL & I;
  • Gasunie;
  • Rijkswaterstaat.

Er is een reactie ontvangen van de provincie Gelderland en het Waterschap Rijn en IJssel. Deze zijn hieronder beschreven en van een beantwoording voorzien.

Reactie provincie Gelderland

De provincie heeft een per brief van 6 februari 2014 gereageerd. In bijlage 20 is de overlegreactie van de provincie opgenomen. De provinciale afdelingen staan positief tegenover het voornemen om de zandwinplas uit te breiden met 10 hectare en daarbij nieuwe natuur te ontwikkelen. De eindsituatie zal natuur zijn. Derhalve verzoekt de provincie de gronden te bestemmen als natuur, met daarin de mogelijkheid opgenomen om die natuur te maken door middel van de ontzanding.

Beantwoording gemeente

  • a. Aan de zandwinplas is de bestemming Natuur toegekend. Binnen deze bestemming is het winnen van zand en grind toegestaan.

Reactie waterschap Rijn en IJssel

Het waterschap verzoekt in haar reactie die als bijlage 21 is bijgevoegd

  • 1. de resultaten van het rapport geohydrologisch effectenstudie (projectnummer VN-59410-1) d.d. 16 januari 2014 te beschrijven in het bestemmingsplan.
  • 2. het ruimtebeslag van het oppervlak van 10 hectare vast te leggen op de verbeelding in de functie Bedrijf-Zandwinning. Dat ruimtebeslag staat in relatie met artikel 3 Bedrijf-Zandwinning 3.1 bestemmingsomschrijving lid a.
  • 3. bij de bestemmingsregels artikel 3 Bedrijf-Zandwinning 3.1 bestemmingsomschrijving lid f toe te voegen watervoorzieningen.
  • 4. bij de bestemmingsregels artikel 4 Verkeer 4.1 bestemmingsomschrijving lid g toe te voegen watervoorzieningen.
  • 5. op te nemen dat voor herinrichting van diepe plassen ofwel verondiepen van diepe plassen, het Besluit bodemkwaliteit van toepassing is.
  • 6. op te nemen dat op de legger watergangen de Keur van toepassing is.

Beantwoording gemeente

Aan de onderdelen van de reactie zoals genoemd onder ad 1 en 3 tot en met 6 is tegemoet gekomen. Die onderdelen van de reactie van het waterschap zijn verwerkt in de toelichting en/of regels, zoals door het waterschap verzocht.

Voor wat betreft ad 2 hebben we het ruimtebeslag van zandwinning van maximaal 10 hectare niet nader op de verbeelding vastgelegd. Het gemeentelijk standpunt is, dat de bestemmingsregeling nu al zo is ingericht dat maximaal 10 ha zandwinning mogelijk is. Waar de zandwinning plaats mag vinden is vervolgens verder geregeld in de ontgrondingsvergunning. Bovendien is het gebied waar zand kan worden gewonnen tevens begrensd door de specifieke gebruiksregeling die bepaalt, dat het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken ten behoeve van het beoogde gebruik alleen is toegestaan als de geluidswallen conform het bepaalde in het akoestisch onderzoek worden aangelegd en in stand gehouden. Deze bepaling beperkt ook het terrein waar zand kan worden gewonnen. Het gebied is daarmee voldoende begrensd. Om die redenen is aan de regeling/bestemming vastgehouden en niet meegegaan met de wens van het waterschap. Ten aanzien van punt 5 geldt dat er geen sprake meer is van het verondiepen van de plas.

De overige partijen hebben niet gereageerd.

7.2.3 Ter inzage legging 2014

Dit plan heeft in een andere vorm als ontwerpbestemmingsplan vanaf 17 april 2014 zes weken ter inzage gelegen. Er zijn destijds 12 zienswijzen ingediend die beantwoord zijn in een zienswijzennota. De procedure is daarna door de gemeente Montferland niet voortgezet. De bezwaren tegen het eerdere plan richtten zich vooral op het gedeeltelijk verondiepen van de zandwinplas met niet-gebiedseigen materiaal. Dat onderdeel is nu nadrukkelijk geschrapt. In overleg met de gemeente en het Kwaliteitsteam van de provincie Gelderland is een nieuw inrichtingsplan opgesteld om te komen tot een goede inrichting van de plas tijdens en na de zandwinning voor wat betreft natuurontwikkeling en landschappelijke meerwaarde, waarbij voor een gedeelte van de plas ook extensief recreatief medegebruik en educatief gebruik wordt toegestaan. Het bestemmingsplan is gewijzigd en wordt in 2017 opnieuw in ontwerp ter inzage gelegd.

7.2.4 Ter inzage legging 2017

PM