direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Nieuw woongebouw met 7 appartementen, Spoorstraat 32, Didam
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.1955.ovsgddmwonsprstr32-va01

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voorliggende ruimtelijke onderbouwing heeft betrekking op de realisatie van een nieuw woongebouw met zeven appartementen op het adres Spoorstraat 32 te Didam. Het nieuwe woongebouw is op basis van het vigerende bestemmingsplan niet toegestaan.

De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) biedt de mogelijkheid voor het bevoegd gezag om, ondanks de strijdigheid met het bestemmingsplan, een omgevingsvergunning te verlenen voor de ontwikkeling. Hierbij wordt als voorwaarde gesteld dat de betreffende activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat. Voorliggende ruimtelijke onderbouwing toont aan dat het initiatief hieraan voldoet.

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Montferland heeft daarom het voornemen om met toepassing van artikel 2.10 in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 3, van de Wabo, een omgevingsvergunning te verlenen voor het realiseren van een nieuw woongebouw met zeven appartementen.

1.2 Ligging en begrenzing

Het besluitgebied is gelegen binnen de bebouwde kom, ten zuiden van het centrum van Didam. Het besluitgebied wordt begrensd door de Spoorstraat aan de oostzijde. Aan de zuid-, noord en westzijde grenst het besluitgebied aan verschillende woonpercelen. Tegenover het besluitgebied aan de zijde van de Spoorstraat is de Stationslaan gelegen.

Op de navolgende afbeeldingen zijn de globale ligging en begrenzing van het besluitgebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing van het besluitgebied wordt verwezen naar Bijlage 1 bij deze ruimtelijke onderbouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.ovsgddmwonsprstr32-va01_0001.jpg"

Globale ligging besluitgebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.ovsgddmwonsprstr32-va01_0002.jpg"

Globale begrenzing besluitgebied

1.3 Geldende juridisch-planogische regeling

Voor het besluitgebied geldt het bestemmingsplan 'Woonwijken Didam', vastgesteld door de raad van de gemeente Montferland op 27 december 2010. Op grond van het vigerend bestemmingsplan heeft het besluitgebied de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin'. Binnen de bestemming 'Wonen' is een bouwvlak opgenomen. Binnen dit bouwvlak zijn alleen vrijstaande woningen toegestaan. De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen. Daarnaast geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2'. De voor ‘Waarde - Archeologische verwachting 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van het geldend bestemmingsplan weergegeven. Het besluitgebied is hierop met een rode omlijning weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.ovsgddmwonsprstr32-va01_0003.jpg"

Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Woonwijken Didam'

De realisatie van een nieuw woongebouw in het besluitgebied ten behoeve van zeven appartementen is niet toegestaan. Om de ontwikkeling alsnog mogelijk te maken moet door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Montferland op basis van artikel 2.10 in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 3, van de Wabo, een omgevingsvergunning te verlenen voor het realiseren van het nieuwe woongebouw met zeven appartementen.

1.4 Leeswijzer

Deze ruimtelijke onderbouwing is opgebouwd uit vier hoofdstukken. Het volgende hoofdstuk (Hoofdstuk 2) beschrijft de bestaande en toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 geeft en overzicht van het ruimtelijke beleidskader, de milieu- en de omgevingsaspecten en de economische uitvoerbaarheid van het initiatief. Het laatste hoofdstuk (Hoofdstuk 4) is gewijd aan de concluderende afweging ten aanzien van het initiatief.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het besluitgebied ligt gesitueerd in het zuiden van de bebouwde kom van Didam. In het besluitgebied bevindt zich één vrijstaande woning die is uitgevoerd met één bouwlaag en een kap. De woning grenst direct aan het trottoir van de Spoorstraat. Aan de achterzijde van de woning is een aanbouw gevestigd en is er een tuin met kleine bijgebouwen. Verder is aan de zuidzijde van de woning een inrit aanwezig die te bereiken is vanaf de Spoorstraat.

De navolgende afbeeldingen geven een impressie van de huidige situatie in het besluitgebied, gezien vanaf de Spoorstraat/Stationslaan en de achterzijde met de bestaande tuin.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.ovsgddmwonsprstr32-va01_0004.jpg"

Impressie huidige situatie besluitgebied, gezien vanaf de Stationslaan

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.ovsgddmwonsprstr32-va01_0005.jpg"

Impressie huidige situatie besluitgebied, gezien vanaf de Spoorstraat

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.ovsgddmwonsprstr32-va01_0006.jpg"

Impressie huidige situatie besluitgebied, gezien vanaf de achterzijde

2.2 Toekomstige situatie

Initiatiefnemer is voornemens op het perceel een woongebouw te realiseren. In het woongebouw worden in totaal zeven appartementen gerealiseerd. Het woongebouw heeft een bouwmassa bestaande uit twee bouwlagen en een kap. Dit sluit goed aan bij de reeds aanwezige bebouwing in de omgeving.

Het woongebouw heeft een nokhoogte van 11 m, een diepte van 16,5 m en wordt aan de achterzijde voorzien van een aanbouw met een diepte van 3,3 m. Achter deze aanbouw wil de initiatiefnemer het oorspronkelijke woongebouw vergunningsvrij vergroten met een diepte van maximaal 4 m conform BOR Bijlage II artikel 2 lid 3.a.

Met de huidige opzet heeft het perceel een bebouwingsgebied van 615 m2. De maximale oppervlakte bijbehorende bouwwerken is dan 90 m2 + 10% x 315 m2 = 121,5 m2 .

De oppervlakte van de vergunningsvrije aanbouw (= 10,35 x 4 = 41,4 m2) en de oppervlakte van de buitenbergingen (circa 45 m2) komt uit op 86,4 m2. Op deze wijze past dit binnen de voorschriften van de BOR.

Het gebouw krijgt een klassieke uitstraling met grotendeels metselwerk gevels en een pannendak met keramische pannen in een donkere kleurstelling. De kozijnen worden uitgevoerd in een lichte kleurstelling. De gekozen architectuur past goed binnen het straatbeeld.

De appartementen zijn geschikt voor kleine (1 tot 2 persoons-)huishoudens. De nieuwe appartementen worden verhuurd. De voorkeur van de initiatiefnemer is om de appartementen te verhuren aan senioren.

De navolgende afbeeldingen geven een impressie van de toekomstige inrichting van het besluitgebied en het nieuwe woongebouw (voor- en achterzijde).

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.ovsgddmwonsprstr32-va01_0007.jpg"

Toekomstige inrichting besluitgebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.ovsgddmwonsprstr32-va01_0008.jpg"

Toekomstige impressie besluitgebied, gezien vanaf de Spoorstraat

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.ovsgddmwonsprstr32-va01_0009.jpg"

Toekomstige impressie besluitgebied, gezien vanaf de achterzijde

Hoofdstuk 3 Haalbaarheid van het plan

3.1 Beleid

3.1.1 Algemeen

In deze paragraaf wordt een analyse gegeven van de relevante beleidskaders. De beleidsnota's die direct of indirect doorwerken in voorliggende ruimtelijke onderbouwing, worden in deze paragraaf behandeld. Gezien de aard en de schaal van de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied is het relevante beleid op Europees niveau buiten beschouwing gelaten en op Rijksniveau beperkt gehouden. Per bestuurslaag is een korte samenvatting gegeven van de meest relevante aspecten uit de verschillende beleidsnota's, alsmede de consequenties voor het voorliggende plan.

3.1.2 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Onderdeel van de Omgevingswet is een visie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Met de NOVI neemt het Rijk het voortouw voor een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Nederland. De NOVI richt zich op de volgende vier prioriteiten die onderling veel met elkaar te maken hebben en gevolgen hebben voor het inrichten van de fysieke leefomgeving:

  • Ruimte maken voor de klimaatverandering en energietransitie;
  • De economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden;
  • Steden en regio's sterker en gezonder maken;
  • Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.


In de NOVI staan de keuzes op nationaal niveau, maar in veel gevallen ligt de verantwoordelijkheid bij gemeenten en/of provincies. Op basis van drie uitgangspunten helpt de NOVI bij het wegen van belangen en het maken van keuzes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • Afwentelen wordt voorkomen.


De nationale belangen zijn geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het gaat bijvoorbeeld om rijksvaarwegen, defensie, ecologische hoofdstructuur, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, electriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en primaire waterkeringen. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In artikel 3.1.6, lid 2  van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Dit belang staat beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte binnen een breder kader van een goed systeem van ruimtelijke ordening.

Met de ladder worden eisen gesteld aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De toelichting bij een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien die ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.


Toetsing rijksbeleid 

Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Voorliggende ontwikkeling zou kunnen worden aangemerkt als een woningbouwlocatie. Deze term is echter niet gedefinieerd in het Bro. Uit jurisprudentie (zie bijvoorbeeld uitspraak ABRvS201501297/1/R4) blijkt dat woningbouwplannen met elf woningen niet hoeven te worden aangemerkt als woningbouwlocatie, maar grotere woningbouwplannen wel.

Voorliggende ontwikkeling ziet toe op de realisatie van zeven appartementen. Ten opzichte van de vigerende planologische situatie neemt het aantal woningen in het plangebied toe met zes woningen. De ontwikkeling wordt dus niet aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Om die reden kan toetsing aan de ladder achterwege blijven.

Desondanks is er binnen de gemeente Montferland behoefte aan dit type woningen. Het plan wordt zorgvuldig ingepast in de omgeving van het plangebied. De voorgenomen ontwikkeling is regionaal afgestemd met de regio 'De Liemers' (zie paragraaf 3.1.4).

Met de ontwikkelingen binnen het besluitgebied zijn geen overige nationale belangen gemoeid.

3.1.3 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

Op 19 december 2018 is de omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' vastgesteld. In deze visie beschrijft de provincie welke richting de provincie op wil op het gebied van energie, klimaat, water, voedsel en ook hoe de provincie de omgeving wil inrichten.

Om samen een Gaaf Gelderland te bereiken, legt de provincie bij het uitvoeren van haar taken de focus op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met behulp van zeven ambities geeft de provincie hier richting aan:

  • energietransitie;
  • klimaatadaptatie;
  • circulaire economie;
  • biodiversiteit;
  • bereikbaarheid;
  • economisch vestigingsklimaat;
  • woon- en leefklimaat.

Voor deze ruimtelijke onderbouwing is de ambitie voor het woon- en leefklimaat van toepassing. De provincie streeft naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Zo worden de economische kracht en kwaliteit van leven in Gelderland versterkt, nu en in de toekomst.

Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang. Bovendien draagt een goede kwaliteit van de leefomgeving bij aan gezondheid. Goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen, een mooie natuur; het is allemaal van belang. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende woonkwaliteiten, zowel stedelijke als landelijke. De Gelderse streken hebben ieder hun eigen aard, waar mensen zich thuis en verbonden met elkaar voelen. In onze groeiende Gelderse steden komen veel activiteiten samen. Tegelijkertijd wordt geïnvesteerd in een vitaal platteland, juist als daar krimp plaatsvindt. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand stedelijk gebied het vertrekpunt. De provincie geeft de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen en gaat voor concentraties van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, kan worden uitgebreid aan de randen van de steden of dorpen.

Omgevingsverordening

De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.

Ten aanzien van voorliggend bestemmingsplan zijn de regels ten aanzien van het onderwerp 'woonlocaties' relevant.

Wonen

De verordening bevat de regel dat nieuwe woningbouwontwikkelingen alleen zijn toegestaan wanneer deze passen in het door Gedeputeerde Staten (GS) vastgestelde regionale woonagenda. Ten behoeve van de flexibiliteit is het wel mogelijk om van een regionale woonagenda af te wijken, vooruitlopend op de actualisatie van die regionale woonagenda. Als er nog geen regionale woonagenda is vastgesteld of als de bestaande regionale woonagenda niet meer actueel is en niet geschikt meer is als beoordelingskader, zal de provincie totdat een nieuwe regionale woonagenda wordt vastgesteld bestemmingsplannen die de bouw van nieuwe woningen mogelijk maken, toetsen aan de volgende criteria: er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking, als bedoeld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening, het plan past binnen de meest recente provinciale visie op het woonbeleid, er heeft aantoonbaar regionale afstemming plaatsgevonden en de provincie stemt in met de ontwikkeling.

Toetsing provinciaal beleid

Met de realisatie van appartementen binnen het bestaand stedelijk gebied van Didam wordt voorzien in een actuele behoefte aan woningen in de gemeente Montferland. Het initiatief wordt zorgvuldig ingepast in de omgeving. De voorgenomen ontwikkeling is opgenomen in het woningbouwprogramma van de gemeente Montferland dat regionaal is afgestemd met de regio 'De Liemers' (zie paragraaf 3.1.4).

Het initiatief is hiermee in overeenstemming met het provinciaal beleid.

3.1.4 Regionaal beleid

Liemerse Woonagenda 2020-2025

De gemeente Montferland maakt onderdeel uit van de woningmarktregio Arnhem Nijmegen. Dit betekent dat in Montferland de in de regio Arnhem en Nijmegen afgestemde huisvestingsverordening van kracht is. De gemeente Montferland neemt op het gebied van wonen, zorg en welzijn, verduurzaming en veiligheid deel aan de regio Achterhoek. De gemeente Montferland vormt samen met de gemeenten Duiven, Zevenaar, Doesburg en Westervoort de subregio de Liemers.

Op 13 oktober 2020 is door de Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland de Liemerse Woonagenda 2020-2025 vastgesteld, waarmee de agenda onderdeel is van het provinciaal beleid. Bij de vaststelling van de Liemerse Woonagenda is aangegeven dat Woonvisie 2016-2020 van de gemeente nog het geldend beleidskader is.

De regionale woningbouwafspraken zijn tot stand gekomen op basis van recentelijk uitgevoerd onderzoek naar de toekomstige woonbehoeftes in de Liemers en is doorvertaald naar de verschillende gemeenten. Waar men vijf jaar geleden nog bezig was met de aanstaande krimp en het terugbrengen van de nieuwbouw aantallen, voorziet men nu dat er hard aan de slag gegaan moet worden met extra locaties om in de groeiende woningbehoefte te voorzien.

In de nieuwe woningbehoefte prognoses is er geen sprake meer van een krimp in de Liemers. De prognoses uit 2019 laat tenminste tot 2040 een huishoudensgroei zien. Voor die groeiende vraag van huishoudens zullen nieuwe woningen gebouwd moeten worden. De groei is het grootst in de komende vijf jaar (ongeveer 500 woningen per jaar). Vanaf 2025 ligt deze op ongeveer 300 per jaar en na 2030 is vooralsnog een beperkte groei van 50 woningen per jaar voorzien.

Met de Liemerse Woonagenda wordt sterker ingezet op bouwen naar behoefte (zowel kwalitatief als kwantitatief) en is men afgestapt van harde afspraken over het aantal te bouwen woningen. Ten opzichte van 2017 ligt het accent nu sterk op de oplopende woningtekorten en de betaalbaarheid van woningen voor midden inkomensgroepen. In de Liemerse Woonagenda wordt voor de gemeente Montferland een ruimte voorzien in de periode 2017 – 2027 van 880 tot 1.110 woningen (koop en huur). Volgens het woningbehoefte onderzoek zou tot 2025 bijna de helft van het woningbouwprogramma moeten bestaan uit betaalbare koopwoningen. De gemeente moet daarom bij nieuwbouwprojecten sturen op de te realiseren prijsklassen en het aandeel sociale huurwoningen. In de kleine kernen wordt bijvoorbeeld ingezet op specifiek maatwerk met woningbouw waarmee naar aard en omvang van de kern gericht wordt ingespeeld op de lokale woningvraag met het behouden en versterken van de groene kwaliteiten van de Liemers.

Toetsing regionaal beleid

Met de realisatie van zeven appartementen wordt voorzien in de actuele behoefte aan woningen in dit segment. De ontwikkeling is hiermee in overeenstemming met de 'Liemerse Woonagenda 2020-2025', dat lokaal is afgestemd (zie paragraaf 3.1.5).

Het initiatief is hiermee in overeenstemming met het regionaal beleid.

3.1.5 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Montferland 2009

Op 23 april 2009 is de Structuurvisie Montferland 'Ideeën voor een plek' vastgesteld. De structuurvisie geldt voor het gehele gemeentelijke grondgebied, met uitzondering van de bebouwde kommen. Het doel van de structuurvisie is tweeledig:

  • Het samenbrengen en actualiseren van bestaande visies en andere beleidsdocumenten in een nieuwe visie. Het gaat dus niet om het formuleren van nieuw beleid, maar om het samenbrengen in een visie van reeds bestaand beleid.
  • Het bestendigen van het gevestigde voorkeursrecht voor enkele uitbreidingslocaties; in het Regionaal Plan van de Stadsregio Arnhem/Nijmegen zijn een aantal uitbreidingsrichtingen van woonkernen opgenomen. In de structuurvisie worden deze zoekrichtingen vertaald en begrensd in concrete locaties. Daarnaast kan via de structuurvisie het gevestigde voorkeursrecht voor enkele uitbreidingslocaties worden bestendigd.


Deze structuurvisie blijft een visie op hoofdlijnen. De structuurvisie is in beeld gebracht op de kaart Structuurvisie Montferland. Op de kaart is het besluitgebied aangeduid als 'contour bebouwd gebied'. Hierbinnen is woningbouw mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.ovsgddmwonsprstr32-va01_0010.jpg"

Uitsnede kaart Structuurvisie Montferland 2009 (besluitgebied binnen blauwe cirkel)

Woonvisie Montferland 2016-2020

In de Woonvisie Montferland 2016-2020 legt de gemeente haar ambities, doelstellingen en maatregelen vast over het wonen in de gemeente voor de komende jaren. De gemeente hanteert daarbij de volgende visie op het wonen.

"De gemeente Montferland is een groene gemeente, die haar inwoners de kans geeft binnen deze gemeente de wooncarrière te doorlopen. Bijzondere aandacht krijgen de jonge, vaak startende huishoudens en de groeiende groep ouderen. Bestaande woongebieden, woningen en vastgoed worden optimaal benut en ontbrekende woningen en woonruimten voegen we toe. De gemeente Montferland wil haar bewoners een prettige woon- en leefsituatie op kernenniveau blijven bieden. De gemeente heeft vooral een regierol bij het realiseren van haar doelen."

Bij deze visie behoren de volgende ambities:

  • Inwoners moeten binnen de gemeente een wooncarrière kunnen doorlopen. Dat houdt in dat de gemeente jonge en startende woningzoekenden de kans wil geven binnen de gemeente de gewenste woning te vinden, waar mogelijk op kernenniveau.
  • Huishoudensgroei neemt af en bevolking verandert van samenstelling, o.a. vergrijzing. De gemeente wil deze groeiende groep ouderen en mensen met een zorgvraag ondersteunen om zo lang mogelijk zelfstandig te kunnen blijven wonen.
  • De gemeente wil een huurwoningvoorraad die wat betreft omvang en betaalbaarheid past bij de woningvraag van de huidige en toekomstige inwoners. Daarnaast streeft de gemeente naar een meer duurzame en energiezuinige woningvoorraad.
  • Er zijn nog ruim 1.000 woningen nodig in de periode 2015-2025; met de provincie zijn afspraken gemaakt voor het realiseren van 419 woningen in de periode 2015-2019.
  • Huisvesten van vergunninghouders om bijdrage te leveren aan het actuele vraagstuk.
  • Leefbaarheid in de kernen en wijken bevorderen door woningbouw, door verbetering van bestaande woningen en de woonomgeving.

Notitie woningbouwbehoefte 2019-2030

Woningmarkt Montferland

Bevolking en huishoudens

Op lange termijn gaat het aantal inwoners in de gemeente Montferland dalen wat wederom invloed heeft op de huishoudenontwikkeling. Het wordt geprognosticeerd dat vanaf 2030 het aantal inwoners als ook het aantal huishoudens gaat dalen. Hoewel het aantal huishoudens vanaf 2030 daalt, zal tot 2050 het totale aantal huishoudens niet onder 15.800 dalen, zoals geprognosticeerd in Primos 2017 en CBS. Tot 2030 wordt een huishoudengroei van 6,3% geprognosticeerd. In 2050 is het aantal huishoudens ten opzichte van 2018 met circa 3% gegroeid. Door een daling in de gemiddelde huishoudgrootte stijgt het aantal huishoudens, alsmede stijgt de vraag naar kleinere woonruimtes zoals bijvoorbeeld één en twee persoons huishoudens voor 75 plussers.

Woningvoorraad en woningbehoefte

70% van de woningvoorraad bestaat uit koopwoningen, circa 25% uit corporatiewoningen en 5% zijn commerciële huurwoningen. De huidige koopvoorraad bestaat voornamelijk uit eengezinswoningen en voor een klein deel uit appartementen. De gemeente gaat uit van een groei van de woningvoorraad die minimaal gelijk is aan de geprognosticeerde huishoudensgroei. De gemeente kiest voor de gewenste toename van de woningvoorraad tot 2030 een bandbreedte van 950 tot 1.350 woningen. De woningvoorraad is in 2030 hiermee 16.000 tot 16.400 woningen groot.

Woningmarkt Didam

Ten aanzien van de woningvraag in de kern Didam wonen er in 2018 circa 12.150 inwoners en circa 5.330 huishoudens. In het landelijk gebied rondom de kern wonen nog eens circa 960 huishoudens. De gemiddelde huishoudgrootte in de kern Didam is 2,18. Deze blijft nagenoeg gelijk tot het jaar 2030. Primos 2017 gaat voor de kern Didam uit van een daling van het aantal gezinnen -/- 30) en een daling van het aantal 55-65-jarige huishoudens (-/-70). Een groei is geprognosticeerd van het aantal 65-plussers (+ 380). Ook het aantal een- en tweepersoonshuishoudens tot 55 jaar neemt tot 2030 toe (+ 65).

Ten aanzien van het woningaanbod bedraagt de geprognosticeerde ontwikkeling van de totale woningvoorraad (koop en huur) tot 2030 tussen de 350 en 575 woningen (6,4% van 6.288 woningen; ca 400 woningen). Per 2019 was het aanbod in Didam totaal 6.288 woningen, waarvan 400 commerciële huurwoningen. Dit betekent een beperkt aanbod van dit segment in de huursector.

In Didam wordt er geprogrammeerd voor één- of tweepersoonshuishoudens van alle leeftijden:

  • Voor één- en tweepersoonshuishoudens tot 55 jaar appartementen en kleine woningen in de koopsector;
  • Een groot deel van de ouderen blijft wonen in hun huidige koopwoning. Een deel van de (toekomstige) ouderen patio- of bungalow-achtige koopwoningen en koopappartementen;
  • Voor de lagere inkomens sociale huurwoningen volgens deportefeuillestrategie van Plavei.

Klimaatadaptatieplan Montferland 2021-2026

Omdat klimaatverandering ons allemaal raakt moet iedereen daarin zijn bijdrage leveren. Op Nationaal niveau is in de Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie (2015) de ambitie vastgelegd om Nederland klimaatbestendig en waterrobuust in te richten. Daarmee is een transitie ingezet, die in 2050 voltooid moet zijn.

In het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie (2018) hebben gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk samen afgesproken om deze transitie te doorlopen. Het Deltaplan versnelt en intensiveert hiermee de aanpak van wateroverlast, hittestress, droogte en de beperking van gevolgen bij overstromingen.

In het Klimaatadaptatieplan Montferland staat hoe de gemeente Montferland de kwetsbaarheden in beeld hebben gebracht, hoe de risicodialogen zijn gevoerd en wat de visie, ambities, aanpak en speerpunten voor de periode 2021-2026 zijn. Door de visie, ambities en speerpunten van dit plan vast te stellen en het benodigde budget beschikbaar te stellen kan de gemeente Montferland werk maken van klimaatadaptatie.

In het Klimaatadaptatieplan Montferland staan vijf pijlers ('adaptief landelijk gebied', 'woonkernen gezond en groen', 'robuuste vitale infra en objecten', 'ontwikkelen klimaatbestendig' en 'betrokken actieve mensen') gedefinieerd waar de gemeentelijke visie op steunt. Per pijler zijn ambities/doelen gedefinieerd voor de komende 30 jaar. Er zijn leidende principes vastgesteld en dialogen gevoerd met inwoners, wijk- en dorpsraden, ondernemers en organisaties.

Dat alles heeft geleid tot drie speerpunten voor de korte termijn (planperiode 2021-2026):

1. Klimaatadaptatie vanzelfsprekend maken in de organisatie van gemeente Montferland;
2. Elke kans buiten benutten;
3. Stimuleren van klimaatbestendig gedrag bij inwoners, ondernemers en organisaties.

Bovenstaande gekozen speerpunten hebben met elkaar gemeen dat ze: het vaakst genoemd zijn in de gevoerde dialogen, uitvoerbaar zijn in de komende jaren, voor de komende jaren het grootste effect zullen bewerkstelligen en dat ze de basis vormen om in de volgende periode verder door te pakken.

Toetsing gemeentelijk beleid

Het besluitgebied ligt binnen de contour bebouwd gebied. Woningbouw is mogelijk binnen deze contour. Op basis hiervan kan worden gesteld dat onderhavig initiatief past binnen de Structuurvisie van de gemeente Montferland.

Daarnaast voorziet het initiatief in de realisatie van zeven appartementen die binnen bestaand stedelijk gebied worden gebouwd. Met het initiatief wordt invulling gegeven aan de ambitie dat inwoners binnen de gemeente een wooncarrière moeten kunnen doorlopen. Daarnaast heeft de initiatiefnemer de voorkeur om de appartementen te verhuren aan senioren, waardoor voldaan wordt aan de woonvraag van de (toekomstig) groeiende groep ouderen en daarmee het huisvesten van 65-plussers. Bovendien wordt met dit initiatief voorzien in de actuele woningbehoefte aan dit type woningen (huurappartementen) in de gemeente Montferland en een toename in het algehele woningaanbod.

Verder wordt er met voorliggend initiatief rekening gehouden met klimaatadaptatie door als klimaatbestendige maatregel infiltratiekratten voor hemelwater toe te passen onder het verhard oppervlak rondom het ontwerp van het woongebouw. Zo wordt er (tijdelijk) hemelwater opgevangen en langzaam afgegeven aan de omliggende grond in het plangebied. Op deze manier wordt de kans op wateroverlast in het plangebied en de directe omgeving verminderd. Mede hierdoor kan worden gesteld dat onderhavige ontwikkeling past binnen de contouren van het Klimaatadaptatieplan van de gemeente Montferland.

De ontwikkeling is hiermee in overeenstemming met het gemeentelijk beleid.

3.2 Millieu- en omgevingsaspecten

3.2.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt getoetst in hoeverre dit initiatief haalbaar is in het kader van milieu- en omgevingsaspecten.

3.2.2 Bodem

Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet aangetoond worden dat de bodem- en grondwaterkwaliteit ter plaatse van het besluitgebied geschikt zijn voor het beoogde gebruik.

Toetsing

Door Montferland Milieu B.V. is in april 2022 een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als Bijlage 2 bijgevoegd. De conclusies uit het onderzoek worden hierna kort behandeld.

Conclusie en aanbevelingen

  • Tijdens het veldwerk is de opgeboorde grond zintuiglijk beoordeeld op de mogelijke aanwezigheid van bodemverontreiniging. Hierbij zijn geen indicaties waargenomen die hierop duiden.
  • Uit de onderzoeksresultaten kan geconcludeerd worden dat er op de locatie geen ernstige bodemverontreinigingen aanwezig zijn. De vastgestelde waarden overschrijden enkel de achtergrondwaarde, wat duidt op enkel lichte (natuurlijke) verontreinigingen.
  • De tevoren gestelde hypothese ‘De gehele onderzoekslocatie kan op basis van het vooronderzoek als niet-verdacht worden beschouwd’ dient formeel gezien te worden verworpen. De verhogingen in de grond zijn echter gering en kunnen als niet significant beschouwd worden.
  • Het verkennend asbestonderzoek (druppelzone) zijn geen asbestverdachte materialen aangetroffen. In de grove fractie van de bodem is geen asbest aangetroffen. In het mengmonster ASMM01 van de fijne fractie is een gehalte van <0,7 mg/kg d.s. aangetoond. Het mengmonster bevind zich onder het criterium voor nader onderzoek (50 mg/kg d.s.) en een nader onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
  • De tevoren gestelde hypothese “verdacht” op basis van het vooronderzoek voor de onverharde afwateringszones wordt verworpen.
  • Uit milieukundig oogpunt is er naar onze mening geen bezwaar tegen de voorgenomen nieuwbouwplannen, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik.
  • Tenslotte dient in acht genomen te worden dat elk bodemonderzoek een momentopname is. Eventuele toekomstige calamiteiten (bijvoorbeeld brand of morsing van bodemvreemde vloeistoffen), sloopwerkzaamheden of bouwrijp maken en aanvoer van grond van elders kunnen de bodemkwaliteit (sterk) beïnvloeden.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoering van het initiatief.

3.2.3 Geluid

Algemeen

De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door industrie, onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.

Toetsing

Door Buro Ontwerp & Omgeving is in april 2022 een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als Bijlage 3 bijgevoegd. De conclusies uit het onderzoek worden hierna kort behandeld.

Selectie van geluidsbronnen

De nieuwe woningen staan nabij diverse geluidsbronnen. Aan de hand van de zones rondom de diverse wegen, spoorwegen en gezoneerde bedrijventerreinen kan worden bepaald voor welke geluidsbronnen akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd.

In de omgeving van de nieuwe woningen bevinden zich wegen en een spoorlijn. Gezoneerde industrieterreinen zijn in de nabijheid van de nieuwe woningen niet aanwezig. Het plangebied ligt dan ook niet in de zones van gezoneerde industrieterreinen. Akoestisch onderzoek naar gezoneerde industrieterreinen is dan ook niet nodig.

Ten zuiden van het appartementengebouw ligt de spoorlijn Winterswijk - Zevenaar. Het geluidsproductieplafond (GPP) van deze spoorlijn ter hoogte van het woongebouw bedraagt maximaal 52 dB, blijkt uit het geluidsregister. Deze spoorlijn heeft een zone van 100 meter. Hiermee liggen de nieuwe woningen binnen de zone van de spoorlijn Winterswijk - Zevenaar.

De wegen (Spoorstraat, Stationslaan en Hogenendseweg) rond de ontwikkeling hebben een 30 km/uur-regime. Formeel geldt voor deze weg volgens de Wgh geen onderzoeksplicht, omdat de maximaal toegestane snelheid 30 km/uur bedraagt. De verkeersintensiteit op de Spoorstraat, de Stationslaan en de Hogenendseweg zijn dusdanig dat een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet kan worden uitgesloten. Daarom is in het kader van een goede ruimtelijke ordening toch akoestisch onderzoek uitgevoerd naar deze omliggende 30 km-wegen.

Akoestisch onderzoek is noodzakelijk naar de geluidhinder afkomstig van de spoorlijn Winterswijk - Zevenaar en de omliggende 30 km-wegen.

Toetsing aan de Wgh

Spoorweg Winterswijk - Zevenaar

De hoogste geluidsbelasting afkomstig van de spoorlijn Winterswijk - Zevenaar bedraagt 47 dB. Bij de nieuwe woningen wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 55 dB uit de Wgh.

Omliggende 30 km-wegen

De omliggende 30 km-wegen hebben op basis van de Wgh geen zone. Formeel gelden de normen uit de Wgh dan ook niet voor 30 km-wegen. Echter, in het kader van een goede ruimtelijke ordening, zijn bij de beoordeling van de geluidsbelastingen zijn de voorkeursgrenswaarde van 48 dB en de hoogste toelaatbare geluidsbelastingen van 63 dB gebruikt. Deze normen gelden voor een vergelijkbare weg met een 50 km-regime.

De hoogste geluidsbelasting afkomstig van de omliggende 30 km-wegen bedraagt 56 dB, inclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh.

Bij de nieuwe woningen wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh overschreden, echter aan de hoogst toelaatbare geluidsbelasting van 63 dB wordt voldaan. De geluidsbelastingen liggen binnen de geluidsnormen uit de Wgh. Op grond van de Wgh zijn de optredende geluidsbelastingen dan ook acceptabel.

Toetsing aan het bouwbesluit 2012

Op grond van het Bouwbesluit 2012 dient een akoestische binnenwaarde van 33 dB bij woningen ten gevolge van wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai gegarandeerd te worden. Volgens artikel 3.2 van het Bouwbesluit 2012 bezit een standaard gevelconstructie een minimale geluidsisolatie van 20 dB.

In een aanvullend bouwakoestisch onderzoek in de vorm van een geluidweringonderzoek (Bijlage 4) is er door de Milieuadviseur in augustus 2022 onderzocht of aanvullende gevelmaatregelen nodig zijn om de binnenwaarde van 33 dB uit het Bouwbesluit 2012 te halen. Geconcludeerd kan worden dat uit de berekeningen blijkt dat, conform de voorzieningen (ventilatie, beglazing, kozijnen/naden/kieren, gesloten geveldelen, hellende dak, plat dak dakkapel en wangen dakkapel), er bij alle appartementen kan worden voldaan aan de binnenwaarde van 33 dB uit het Bouwbesluit 2012.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het initiatief. 

3.2.4 Luchtkwaliteit

Algemeen

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10  wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd, kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht, waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.

Toetsing
Volgens de ministeriële regeling NIBM draagt een bouwplan met minder dan 1.500 woningen niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de lokale luchtkwaliteit onderzocht, zodat onacceptabele gezondheidsrisico's kunnen worden uitgesloten. Hiertoe is de monitoringstool uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van de rijksoverheid geraadpleegd. De monitoringstool geeft inzicht in de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in het besluitgebied tussen 2020 en 2030. De monitoringstool kent scenario's zonder en met lokale maatregelen die er voor moeten zorgen dat op termijn overal aan de grenswaarden wordt voldaan. Beide typen scenario's laten in de toekomst een afname van de concentraties zien. Dit komt doordat bedrijven en het verkeer steeds schoner worden door technologische verbeteringen. De monitoringstool maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2020 en 2030 in het besluitgebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.

In het besluitgebied worden geen gevoelige functies beoogd zoals bedoeld in het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Toetsing aan de grenswaarden is daarom niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van het initiatief. 

3.2.5 Externe veiligheid

Algemeen

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.

Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen en Regeling externe veiligheid inrichtingen (Bevi en Revi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Circulaire effectafstanden LPG-tankstations

In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. Het bevoegd gezag wordt verzocht om rekening te houden met een effectafstand van 60 meter tot (beperkt) kwetsbare objecten. Dit wil zeggen dat deze afstand in beginsel aangehouden moet worden, maar dat gemotiveerd afwijken is toegestaan door het treffen van veiligheidsmaatregelen. Daarnaast wordt verzocht om rekening te houden met een effectafstand van 160 meter tot zeer kwetsbare objecten. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.

 

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)

Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt en basisnet), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb en Revb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

Toetsing

Ten behoeve van de toetsing is de risicokaart Nederland geraadpleegd, waarvan een fragment in onderstaande afbeelding is weergegeven. Onderhavig initiatief heeft betrekking op de realisatie van zeven appartementen binnen bestaand stedelijk gebied. Met de ontwikkeling is sprake van nieuwe kwetsbare objecten. Het besluitgebied is blauw omcirkeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.ovsgddmwonsprstr32-va01_0011.jpg"

Uitsnede risicokaart Nederland (besluitgebied in blauwe cirkel)

Stationaire bronnen

Op circa 270 meter ten zuidoosten van het besluitgbied ligt een gasdrukmeet- en regelstation van Gasunie. De afstand van het PR10-6 contour bedraagt 15 meter voor dit gasdrukmeet- en regelstation. Het besluitgebied bevindt zich ruim buiten de PR10-6 contour. Een nadere beoordeling is daarom niet noodzakelijk.

Mobiele risico bronnen

Ten zuidoosten en ten zuidwesten van het besluitgebied liggen verschillende gasleidingen van Gasunie. Het plaatsgebonden risicocontour ligt op deze leidingen. De leidingen hebben de volgende kenmerken:

Naam leiding   Uitwendige diameter   Werkdruk   Invloedsgebied groepsrisico   Werkelijke afstand  
N-566-10
 
4,49 inch   40,00 bar   61 m   circa 250 m  
N-566-11
 
12,76 inch   40,00 bar   144 m   circa 1.150 m  
N-566-02
 
8,62 inch   40,00 bar   103 m   circa 1.150 m  
A-512
 
35,98 inch   66,20 bar   430 m   circa 1.150 m  

De buisleidingen liggen op ruime afstand van het besluitgebied. Het besluitgebied ligt buiten het invloedsgebied van het groepsrisico voor voorgenoemde leidingen. Een nadere beoordeling van het groepsrisico is daarom niet noodzakelijk.

Ook ligt ten zuidwesten van het besluitgebied op circa 1.250 m de rijksweg A12 en ligt ten zuidoosten op circa 1.800 m de rijksweg A18. Over deze wegen worden gevaarlijke stoffen vervoerd volgens de Regeling Basisnet. Het besluitgebied ligt buiten het invloedsgebied van de A18 (= 355 m), maar binnen het invloedsgebied van de A12 (= 4.000 m). Daarnaast is het besluitgebied gelegen binnen het invoedsgebied van de Betuweroute (= 4.000 m), waarbij hoge aantallen giftige vloeistoffen en giftige gassen getransporteerd worden, zodat ten aanzien van deze risicobronnen een verantwoording van het groepsrisico opgesteld dient te worden. Gelet op de afstand (circa 1.250 m t.o.v. de rijksweg A12 en circa 2.700 m t.o.v. de Betuweroute) kan in het kader van een goede ruimtelijke ontwikkeling volstaan worden met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.

Beperkte verantwoording groepsrisico

Uit toetsing aan de signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het ruimtelijk besluit betrekking heeft op het mogelijk maken van kwetsbare objecten binnen het invloedsgebied van toxische stoffen over de Betuweroute en de rijksweg A12 en geheel buiten de 200 meter van de transportroute. Op basis van het Bevt dient voor een ruimtelijk besluit buiten de 200 meter vanaf de transportroute ingegaan te worden op:

  • De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg, spoorweg of dat binnenwater;
  • De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op die weg, spoorweg of dat binnenwater een ramp voordoet. Dit is alleen van toepassing op nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten.

Daarnaast stelt het Bevt dat de Veiligheidsregio in de gelegenheid gesteld moet worden om advies uit te brengen over de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

Uit de notitie 'VGR voor standaard externe veiligheidssituaties' blijkt dat wanneer een ruimtelijk besluit buiten de 200 meter zone van een transportroute ligt en het besluit geen objecten toestaat voor verminderd zelfredzame personen, er sprake is van een standaard externe veiligheidssituatie. Voor deze situaties wordt de onderstaande verantwoording van het groepsrisico gehanteerd.

Beperkte verantwoording groepsrisico

De maatgevende scenario's voor de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid waarbij het besluitgebied binnen het invloedsgebied van brandbare gassen en toxische vloeistoffen/gassen ligt is een wolkbrandexplosie en een toxische wolk. navolgend is vanuit deze scenario's ingegaan op de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp

Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident te beperken of te voorkomen. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het besluitgebied. Eventuele secundaire branden in het plangebied kunnen met behulp van de primaire bluswatervoorzieningen worden bestreden door de brandweer. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen

Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het besluitgebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen, is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. Bij een wolkbrandexplosie scenario is het advies om te vluchten van de risicobron af.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de realisatie van het initiatief.

3.2.6 Bedrijven- en milieuzonering

Algemeen

Indien door middel van een plan nieuwe, milieuhindergevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient te worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen milieuhindergevoelige functies in de directe omgeving van het besluitgebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkelingen die met een plan mogelijk worden gemaakt.

Wat betreft de aanbevolen afstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies, zoals wonen, is de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten geraadpleegd. Hierin worden richtafstanden voor het omgevingstype 'gemengd gebied' als 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied' aanbevolen.

Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een rustige woonwijk en het buitengebied komen vrijwel geen andere functies voor. De richtafstanden gelden voor een gemiddeld nieuw bedrijf en gaan uit van het gebiedstype 'rustig woongebied'. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf het op de verbeelding aangeduide deel voor de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van de woningen gelegen buiten het betreffende perceel.

Toetsing

Het besluitgebied en haar omgeving maakt gezien de aanwezige functies deel uit van een 'gemengd gebied'. Bovendien is de Spoorstraat een belangrijke doorgaande ontsluitingsweg vanuit het centrum van Didam richting het buitengebied.

Hinderveroorzakende functies in het besluitgebied

Binnen het besluitgebied worden geen functies gerealiseerd die milieuhinder veroorzaken. De appartementen kunnen worden aangemerkt als milieuhindergevoelig.

Hinderveroorzakende functies in de omgeving van het besluitgebied

Op basis van het bestemmingsplan 'Woonwijken Didam' zijn in de omgeving van het besluitgebied ten , ter plaatse van de bestemmingen 'Detailhandel', 'Kantoor', 'Horeca' en 'Wonen' verschillende functies toegestaan. De VNG-brochure geeft voor deze functies een aanbevolen minimale richtafstand aan van 10 m.

Aangezien het een 'gemengd gebied' betreft, kan de richtafstand met één stap worden verminderd tot 0 m. De afstand tussen de nieuw te realiseren appartementen en de meest nabijgelegen bebouwing binnen de benoemde bestemmingen is circa 12 m. Gelet op het voorgaande kan er aan de richtafstand worden voldaan.

Onderstaande tabel geeft nadere informatie over de verschillend functies rondom het besluitgebied.

Er zijn zes functies in de omgeving van het besluitgebied die eventuele hinder kunnen veroorzaken:

  • 1. Uw Apotheek De Liemers Vicky, apotheek, Spoorstraat 28
  • 2. Debby's Diervoeders, dierenwinkel, Spoorstraat 33
  • 3. Kantoorpand, kantoor, Hogenendseweg 2
  • 4. Doktershuis Didam, huisartsenpraktijk, Hogenendseweg 1a
  • 5. De Eetkamer, restaurant, Spoorstraat 31
  • 6. Café Uniek, café, Spoorstraat 31

Type inrichting (VNG)   Geur   Stof   Geluid   Gevaar   Minimale afstand   Minimale afstand in ´gemengd gebied´   Werkelijke afstand  
1. Apotheken en drogisterijen   0   0   0   10   10   0   circa 40 m  
2. Detailhandel voor zover n.e.g.   0   0   10   0   10   0   circa 12 m  
3. Overige zakelijke dienstverlening: kantoren   0   0   10   0   10   0   circa 40 m  
4. Artsenpraktijken, klinieken en dagverblijven   0   0   10   0   10   0   circa 30 m  
5. Restaurant   10   0   10   10   10   0   circa 12 m  
6. Café   0   0   10   10   10   0   circa 12 m  

Het besluitgebied ligt op voldoende afstand van de genoemde functies. Er kan dan ook geconcludeerd worden dat de appartementen goed ingepast kunnen worden in een gebied met een gemengde functie. Hiermee is sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen aanwezig zijn voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

3.2.7 Water

Beleid

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rijn en IJssel.

In het Waterbeheerprogramma 2022-2027 van Waterschap Rijn en IJssel staat beschreven wat de doelen zijn voor de komende zes jaar in de Achterhoek en Liemers en hoe het waterschap deze wil halen. Naast het uitvoeren van kerntaken zijn het aanpassen van de leefomgeving aan de gevolgen van klimaatverandering en waterveiligheid de grootste prioriteiten. Ook een schone leefomgeving en de circulaire economie en energietransitie staan hoog op de agenda.

Voor het waterbeheerprogramma zijn de werkzaamheden van het waterschap weergegeven in vier thema's.

Klimaatrobuust gebied

De ambitie is om richting 2050 wendbaar invulling te geven aan het beheer, het onderhoud en de inrichting van het regionaal watersysteem. Dit wordt gedaan in combinatie met aanpassingen in gebruik en inrichting van de omgeving, zodat jaarrond een optimale balans tussen te nat en te droog wordt bereikt en tegelijkertijd inwoners, bedrijven en medeoverheden voldoende weerbaar zijn tegen de onvermijdelijke gevolgen van extreem weer.

Veilig gebied

De bescherming tegen hoog water is een randvoorwaarde om veilig te kunnen wonen en werken in ons gebied. Het waterschap zorgt voor veilige dijken, nu en in de toekomst. Dat wordt gedaan door dagelijks beheer van de keringen en door continu inzicht in de keringen. Het beheer wordt op een duurzame wijze uitgevoerd en er wordt gewerkt aan behoud en verhoging van de biodiversiteit van de dijken. De ambitie is dat de keringen van het waterschap in 2050 voldoen aan de nieuwe normen voor waterveiligheid, en dat daarbij wendbaar ingespeeld wordt op ontwikkelingen.

Circulaire Economie en Energietransitie

Het waterschap wil bij het uitvoeren van haar primaire taak zoveel mogelijk bijdragen aan het beperken van klimaatverandering. Daarbij wil zij in 2050 onderdeel zijn van een 100% circulaire economie waarin de taken klimaatneutraal worden uitgevoerd.

Gezonde leefomgeving

Het waterschap zorgt voor een schoon en gezond watersysteem voor de mensen en de natuur in het gebied. Het waterschap streeft ernaar dat het water in de leefomgeving geschikt is voor verschillende maatschappelijke functies en dat het geen risico's oplevert voor de volksgezondheid. Het doel is een oppervlaktewatersysteem te bereiken dat optimaal is voor ecologisch functioneren en biodiversiteit en natuurwaarden daarbinnen en -buiten bevordert.

Situatie besluitgebied

Door Buro Ontwerp & Omgeving is in februari/maart 2022 een waterhuishoudkundige analyse uitgevoerd voor het besluitgebied. Het onderzoek is als Bijlage 5 bijgevoegd. De conclusies uit het onderzoek worden hierna kort behandeld.

De initiatiefnemer is voornemens om het adres Spoorstraat 32 te herontwikkelen. Voor de benodigdewijziging van het bestemmingsplan is een analyse van de waterhuishouding uitgevoerd. Uit de analyse blijkt dat:

  • De bodemopbouw binnen het plangebied is niet inzichtelijk. Aan de voorzijde van het plangebied bestaat de bodem uit matig fijn en zwak tot matig siltig zand;
  • Binnen het plangebied en de omliggende openbare ruimte zijn weinig variaties in de maaiveldhoogtes;
  • In de huidige situatie ligt het achterste deel van het plangebied circa 20 cm lager dan het voorste deel van het plangebied;
  • De rijbaan van de voorliggende Spoorstraat ligt slechts 5 cm lager dan het hoogste deel van het plangebied;
  • De hoogste grondwaterstand (GHG) binnen het plangebied wordt ingeschat op circa 2,2 m-mv (circa 11,1 m +NAP);
  • Op basis van de beschikbare informatie word de infiltratie van hemelwater binnen het plangebied als ‘kansrijk’ bestempeld;
  • Op basis van het beleid van de gemeente Montferland dient er circa 32 m3 water geborgen te worden;
  • Berging dient bij voorkeur gerealiseerd te worden in een bovengrondse infiltratievoorziening;
  • Middels de realisatie van het woongebouw met appartementen dient rekening gehouden te worden met een DWA van circa 1,9 m3 per dag.

Aanbevelingen

De uiteindelijke wijze van berging dient afgestemd te worden met de gemeente Montferland. Tevens zal gekeken moeten worden in hoeverre, met namen bij extreme neerslag, er hemelwater geloosd kan worden op het hemelwaterriool onder de Spoorstraat.

Het hemelwatersysteem dient in een latere fase verder gedimensioneerd te worden.

Aanbevolen wordt om het vloerpeil van het woongebouw circa 20 cm hoger te realiseren als het omliggende terrein. Hiermee kan bij extreme neerslag hemelwater geborgen worden op de omliggende bestrating en wordt waterschade aan het gebouw voorkomen. Bij extreme neerslag kan ‘water-op-straat’ voorkomen, zoals ook vastgelegd in het gemeentelijk beleid.

Watertoets

Het besluitgebied ligt in het beheersgebied van het waterschap Rijn en IJssel. Voor het doorlopen van de watertoets gebruikt dit waterschap de website www.dewatertoets.nl. Het waterschap kijkt, op basis van de antwoorden die op de website worden ingevuld, of bij de ruimtelijke ontwikkeling voldoende rekening is gehouden met de waterhuishouding ter plaatse en geeft een wateradvies.

Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het initiatief relevant zijn. Voor dit initiatief is op 23 februari 2022 de digitale watertoets doorlopen. Deze is als Bijlage 6 bijgevoegd.

Ten aanzien van wateradvies geldt er voor het initiatief een normale procedure. De totale oppervlakte aan verharding (inclusief daken) is na realisatie van het initiatief circa 845 m2. De verharding in de toekomstige situatie neemt toe met circa 423 m2. Volgens de meest recente uitgangspunten van het waterschap Rijn en IJssel wordt er bij sloop en herbouw uit van een bergingsopgave van 20 mm x het totale nieuwe verharde oppervlak. Dit zou betekenen dat er in het besluitgebied circa 8,46 m3 aan bergingsvoorziening moet worden gerealiseerd.

Om deze waterberging te realiseren, wordt gebruik gemaakt van de infiltratiemogelijkheid aan de achterzijde van het besluitgebied ter plaatse van het parkeerterrein. Infiltratiekratten zorgen hierbij voor de gewenste infiltratievoorziening/waterberging in het besluitgebied. De daadwerkelijke uitwerking van de infiltratiekratten in het besluitgebied wordt in een later stadium door de initiatiefnemer en aannemer uitgewerkt.

Onderstaande afbeelding laat totale verharding in het besluitgebied (circa 845 m2) zien en de locatie ter plaatse waar de infiltratiekratten gerealiseerd worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.ovsgddmwonsprstr32-va01_0012.jpg"

Door bovenstaande wordt er rekening gehouden met het advies van het waterschap om te kijken of er toch maatregelen meegenomen kunnen  worden. De klimaatatlas laat zien dat het besluitgebied ter plaatse last kan hebben van hittestress en verdroging. Cumulatieve effecten bij volgende plannen kan dit verergeren. Meer water in het gebied en daarmee een hogere grondwaterstand kan dit mede helpen te verhinderen.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van het voorgenomen initiatief.

3.2.8 Archeologie en cultuurhistorie

Algemeen

Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a van het Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst, hoe er wordt omgegaan met de aspecten archeologie en cultuurhistorie. De bescherming van archeologische waarden is verankerd in de 'Wet op de archeologische monumentenzorg' (Wamz), die op 1 september 2007 in werking is getreden. Het belangrijkste doel van de Wamz is de bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door het reguleren van bodemverstorende activiteiten.

Toetsing

Archeologie

Voorliggend initiatief voorziet in de realisatie van een nieuw woongebouw met zeven appartementen. Het besluitgebied heeft een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2'. Een archeologisch onderzoek is nodig op het moment dat de bodemingrepen groter zijn dan 100 m² en dieper gaan dan 0,3 m vanaf het maaiveld. De bodemingrepen voor het nieuwe woongebouw zijn groter dan deze gestelde maten. Om die reden is archeologisch onderzoek noodzakelijk. Door Hamaland Advies is in februari/maart 2022 een archeologisch bureauonderzoek en verkennend booronderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als Bijlage 7 bijgevoegd. De conclusies uit het onderzoek worden hierna kort behandeld.

Bureauonderzoek 

Voor het dekzandlandschap geldt dat de meest reliëfrijke delen (goed ontwaterde dekzandruggen en -koppen) die grenzen aan of worden omgeven door laaggelegen, natte gebieden een hoge archeologische verwachting hebben. Door plaggenbemesting zijn esdekken ontstaan op het dekzand. Binnen het plangebied is sprake van dekzandwelving en/of dekzandrug. Dekzandwelvingen nemen zowel in landschappelijk als in archeologisch opzicht een middenpositie in. Binnen de eenheid van de dekzandwelvingen is de kans op de aanwezigheid van archeologische resten het grootst op de hoogste delen en langs de randen van hoge dekzandruggen. De naar verwachting in het plangebied aanwezige hoge bruine enkeerdgrond met een dikte van meer dan 50 centimeter heeft als beschermende laag gefungeerd voor het onderliggende reliëf. De hierdoor mogelijk goede conservering van eventuele archeologische resten is de reden voor de hoge archeologische verwachtingswaarde.

Door de geo(morfo)logische situatie ter plaatse was het gebied geschikt voor bewoning en/of landgebruik vanaf de vroegste prehistorie. Eventuele vindplaatsen uit het Paleolithicum en Mesolithicum, de tijd van de jagers/verzamelaars, kunnen bestaan uit basis- en/of jachtkampementen die zich kenmerken door een strooiing van vuursteen, alsmede resten van houtskool, haardkuilen, kookstenen en andere stenen gebruiksvoorwerpen. Eventuele resten van (on)verbrande gereedschappen en gebruiksvoorwerpen van organisch materiaal (hout, leer, bot) zullen gezien de zandige ondergrond minder goed bewaard zijn gebleven.

Vanaf het Neolithicum deed de landbouw zijn intrede en werden de nederzettingen meer plaatsvast. Uit de periode Neolithicum tot en met de IJzertijd kunnen daarom ook resten van nederzettingen worden verwacht, zoals deze elders in Didam daadwerkelijk zijn aangetroffen. Resten van landgebruik zoals een akkerlaag en wegen/infrastructuur, alsmede resten van kleinschalige ambachtelijke activiteiten en urnenvelden kunnen eveneens worden verwacht. Naast de tot dan toe gebruikelijke houtbouw kunnen vanaf de Romeinse tijd in beginsel ook resten van gedeeltelijk in steen opgetrokken gebouwen worden verwacht, vanaf de Laat-Romeinse tijd ook inhumatiegraven. Het plangebied lag buiten de historische kern van Didam. Uit de periode Volle/Late Middeleeuwen tot en met de vroege Nieuwe tijd kunnen wel resten van bebouwing, erven, bouwland en infrastructuur (perceelsgreppels, paden, afrasteringen) worden verwacht. Resten van bebouwing zijn waarschijnlijk vanaf 1870 te dateren.

Booronderzoek 

De natuurlijke ondergrond bestaat uit dekzand. Of het gaat om dekzandwelvingen of een dekzandrug kon niet bepaald worden. In het plangebied werd een hoge bruine enkeerdgrond verwacht, welke tijdens het booronderzoek inderdaad aangetroffen is. De top van de eerdlaag (A1-horizont) dateert vermoedelijk in de 20e/21e eeuw omdat er gewapend glas in aan is getroffen. Het oudere plaggendek (A2-horizont) dateert vermoedelijk uit de Middeleeuwen en is mogelijk al ouder (vanaf de IJzertijd). De top van het dekzand (en de fluvioperiglaciale afzettingen in boring 2) is naar verwachting nog grotendeels intact, waardoor ook oudere resten nog aanwezig kunnen zijn.

Onder het woonhuis reikt de bodemverstoring naar verwachting tot maximaal 70 cm-mv ter plaatse van de poeren en tot maximaal 50 cm-mv tussen de dragende muren. De top van de eerdlaag komt vanaf 60 tot 70 cm-mv voor. Dit betekent dat het plaggendek nog deels intact aanwezig kan zijn onder de bebouwing. De top van het dekzand komt vanaf 95 à 100 cm-mv voor en kan dus nog (geheel) intact voor komen.

De hoge archeologische verwachting voor alle periodes kan op basis van het booronderzoek gehandhaafd worden.

Selectieadvies

Op basis van de resultaten van het booronderzoek acht Hamaland Advies vervolgonderzoek noodzakelijk. In het plangebied zijn archeologische waarden aanwezig die verloren kunnen gaan bij de geplande bodemingrepen. Normaliter zou een karterend booronderzoek een volgende onderzoeksstap zijn. Echter, omdat er bij het verkennend booronderzoek al vondsten aangetroffen zijn, wordt een karterend booronderzoek niet zinvol geacht. Het advies is daarom om binnen het plangebied een proefsleuvenonderzoek (IVO-P) uit te voeren om de aangetroffen waarden in kaart te kunnen brengen. Indien nodig kan het proefsleuvenonderzoek opgeschaald worden naar een opgraving (DO). Voorafgaand aan gravend onderzoek dient een Programma van Eisen opgesteld te worden dat getoetst wordt door het bevoegd gezag.

Selectiebesluit 

Het conceptrapport en het selectieadvies zijn op 1 maart 2022 namens gemeente Montferland getoetst door mw. A. Zonneveld. Mevrouw Zonneveld is akkoord met het rapport en het selectieadvies. Vervolgonderzoek wordt noodzakelijk geacht. Voorafgaand aan gravend onderzoek dient een Programma van Eisen opgesteld te worden dat getoetst zal worden door het bevoegd gezag.

Proefsleuvenonderzoek

Ten aanzien van het noodzakelijke proefsleuvenonderzoek in het plangebied worden er voorwaarden opgenomen in de omgevingsvergunning.

Cultuurhistorie

Op basis van de Cultuurhistorische kenmerkenkaart van de gemeente Montferland wordt de bestaande bebouwing binnen het besluitgebied niet aangemerkt als een historische nederzettingslocatie. De woning heeft geen specifieke bijzondere cultuurhistorische waarde. Met het initiatief is sprake van herontwikkeling door de verouderde woning te slopen en hiervoor in de plaats ruimte te bieden aan nieuwe appartementen in een woongebouw.

Met het voorgenomen initiatief vindt geen aantasting aan cultuurhistorisch waardevolle lijnen of elementen plaats. Het initiatief heeft geen negatieve gevolgen voor het aspect cultuurhistorie.

Conclusie

De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

3.2.9 Ecologie

Algemeen

Voordat ruimtelijke ingrepen mogen plaatsvinden, dienen de gevolgen voor beschermde natuurwaarden en de consequenties in het kader van de geldende natuurwet- en regelgeving in beeld te zijn gebracht. Bij de natuurwetgeving kan een tweedeling worden gemaakt in soort- en gebiedsbescherming.


Toetsing

Gebiedsbescherming

Het besluitgebied is niet gelegen binnen de grenzen of in de directe nabijheid van een gebied dat is aangewezen als Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is 'Rijntakken', gelegen op circa 3,4 km. Gezien de ligging van het projectgebied ten opzichte van de Natura 2000-gebieden en de aard van de werkzaamheden kunnen direct negatieve effecten op voorhand worden uitgesloten. Indirecte negatieve effecten als gevolg van stikstofdepositie kunnen echter niet op voorhand worden uitgesloten. Door Buro Ontwerp & Omgeving is in maart 2022 een AERIUS berekening uitgevoerd, die is bijgevoegd als Bijlage 8.

Het is dus niet op voorhand uit te sluiten of er sprake is van een significante toename van stikstof-depositie op het nabijgelegen Natura 2000-gebied. De uitvoering van een stikstofdepositieonderzoek is daarom noodzakelijk en moet middels AERIUS-berekening uitgevoerd worden. Uit de AERIUS-berekening blijkt dat er geen stikstofdepositie groter dan 0,00 mol/ha/jaar plaatsvindt in de gebruiksfase. Daarnaast blijkt uit de nieuwste informatie van de uitvoeringsorganisatie BIJ12 voor de provincies in Nederland dat de realisatiefase van projecten vrijgesteld zijn van de stikstoftoets, waardoor er dus zonder vergunning kan worden gebouwd.

Het besluit ligt op circa 1,9 kilometer afstand van gebieden die behoren tot het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en op circa 3,1 meter afstand van de Groene Ontwikkelingszone (GO). Gezien de ligging buiten deze gebieden worden de kernkwaliteiten en ontwikkelingen van het GNN en de GO bij de werkzaamheden niet aangetast. Het Gelders Natuurnetwerk betreft een planologische bescherming, de bestemming van het natuurnetwerk blijft gelijk. Aanvullende maatregelen of aanvullend advies ten aanzien van het natuurnetwerk zijn in onderhavige situatie niet benodigd.

Soortenbescherming

Door BNL advies is in februari 2022 een quickscan flora en fauna uitgevoerd, die is bijgevoegd als Bijlage 9. Bij een quickscan wordt in beeld gebracht of er (potentiële) vaste rust- of voortplantingsplaatsen aanwezig zijn van de soorten uit de verschillende beschermingsregimes. Vervolgens wordt beoordeeld of de voorgenomen ingreep verstorend kan zijn en of nader onderzoek noodzakelijk wordt geacht. Uit de quickscan komt naar voren dat het initiatief ten aanzien van verschillende soorten flora en fauna alleen verstorend kan zijn voor vleermuizen.

Vleermuizen

De te slopen bebouwing is gezien het bureauonderzoek, potentieel geschikt als vaste rust- en verblijfplaats voor gebouwbewonende vleermuizen. Te denken valt dan aan de gewone dwergvleermuis, de laatvlieger en in mindere mate de gewone grootoorvleermuis. Uit de verspreidingsatlas (NDFF) kwam naar voren dat deze soorten ook eerder gezien zijn in de directe omgeving van de te slopen bebouwing.

De woning en bijgebouw: in de bebouwing op kavel 814 zijn geschikte openingen aangetroffen in de gevels, schoorstenen, dakkappellen, schoorsteen en in overstekken en gevelbekleding aangetroffen. Bij een van de luiken aan de woning is mest van een vleermuis aangetroffen. Nader onderzoek naar vleermuizen, voorafgaand aan de sloop van de panden op de kavel, wordt dan ook nodig geacht.

Hierdoor is naar aanleiding van het resultaat van de quickscan flora en fauna door Ecologisch Adviesbureau Mulder in september 2022 nader vleermuisonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 10). Als resultaat is naar voren gekomen dat in de kraamperiode enkele waarnemingen van gewone (mogelijk een maal ook een ruige) dwergvleermuis en een eenmalige waarneming van een laatvlieger zijn gedaan. Deze waarnemingen zijn niet gerelateerd aan een functie die door het bestaande pand geboden wordt. Het betrof hier doorvliegende of kort boven de tuin foeragerende dieren. In de paarperiode zijn slechts enkele waarnemingen gedaan van langsvliegende vleermuizen van de soorten gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en laatvlieger. Daarnaast zijn er geen sociale geluiden gehoord.

Concluderend is de aanwezigheid van vaste verblijfplaatsen of andere belangrijke functies van/voor vleermuizen niet geconstateerd. Overtredingen van de Wet natuurbescherming kunnen dus uitgesloten worden. Vleermuizen staan de geplande werkzaamheden en de afgifte van een omgevingsvergunning niet in de weg.

Natuurinclusiviteit

Door niet alleen te kijken naar 'wat er niet is', is het juist belangrijk om te kijken naar mogelijkheden voor flora en fauna voor- en na de bouw van het woongebouw met appartementen. Er zijn altijd mogelijkheden om (nieuwe) soorten een kans te geven zich te vestigen of in stand te houden in het gebied door kleinschalige aanpassingen/maatregelen. Zo kan er gedacht worden aan het ophangen van nestkasten voor diverse vogelsoorten.

Om vleermuizen een mogelijkheid te bieden zich te vestigen/in stand te houden in het gebied kunnen vleermuiskasten opgehangen worden tegen de noord- of westgevel van het woongebouw, speciale vleermuiskasten ingemetseld worden in schoorstenen of muren, of er kunnen speciale 'vleermuispannen' aangebracht worden.

Met de natuurinclusiviteit wordt in het ontwerp van het nieuwe woongebouw rekening gehouden. Tijdens de aanvraag van de omgevingsvergunning bouw zal expliciet worden aangegeven waar in het ontwerp natuurinclusieve aanpassingen/maatregelen worden getroffen. Dit kan overigens een verplichting worden vanuit de Wet natuurbescherming, wanneer vaste rust- en verblijfplaatsen van beschermde soorten aangetroffen worden in de te slopen bebouwing.

Conclusie

Het aspect ecologie vormt ten aanzien van de gebiedsbescherming en soortenbescherming geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

3.2.10 Verkeer en parkeren

Algemeen

Bij ruimtelijke initiatieven moet worden aangetoond dat het initiatief geen negatieve gevolgen heeft voor de verkeer- en parkeersituatie ter plaatse.

Toetsing

Verkeer

Voor wat betreft het te verwachten aantal verkeersbewegingen van de appartementen is uitgegaan van de kengetallen van het CROW. Uitgaande van 'huur, appartementen, midden/goedkoop', van de verstedelijkingsgraad 'weinig stedelijk' en het gebiedstype 'rest bebouwde kom' is het aantal verkeersbewegingen per woning gemiddeld 4,1 per dag. Dit geeft een totaal aantal verkeersbewegingen van 28,7 per dag.

Het woongebouw wordt ontsloten op de Spoorstraat. Deze straat heeft voldoende capaciteit om het aantal verkeersbewegingen op te vangen.

Parkeren

Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door de aard en omvang van de activiteit waarin het initiatief voorziet.

Voor wat betreft het aantal te realiseren parkeerplaatsen voor de appartementen is uitgegaan van de kengetallen van het CROW. Uitgaande van 'huur, appartementen, midden/goedkoop', van de verstedelijkingsgraad 'weinig stedelijk' en het gebiedstype 'rest bebouwde kom' is het aantal benodigde parkeerplaatsen gemiddeld 1,4 per woning. Binnen het toekomstig woonperceel is voldoende ruimte aanwezig om te voorzien in de parkeerbehoefte die ontstaat als gevolg van het initiatief. Aan de achterzijde van het woongebouw worden 10 parkeerplaatsen gerealiseerd. Dit komt (inclusief de laad- en loszone / inrit) in totaal uit op 11 parkeerplaatsen. Hiermee wordt voldaan aan de gestelde parkeernorm.

Conclusie

De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

3.3 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

3.3.1 Economische uitvoerbaarheid

Voorliggend project betreft een particulier initiatief dat op particulier grondeigendom plaatsvindt. Met initiatief zijn geen kosten voor de gemeente gemoeid, anders dan kosten die op basis van de gemeentelijke legesverordening in rekening zullen worden gebracht. Daarnaast wordt met de initiatiefnemer te zijner tijd een planschade overeenkomst gesloten, teneinde eventuele kosten voor de gemeente te kunnen verhalen op initiatiefnemer.

3.3.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Er is ervoor gekozen om de ideeën van het initiatief in concept uit te laten werken door Italiaander Bouwkundig Ontwerpbureau. Op maandag 27 september 2021 zijn bij Café Uniek (gelegen aan Spoorstraat 31) de ideeën voor de eerste keer besproken met de buurt. De buurt stond hierbij open voor de ideeën van het initiatief. Wel was er hierbij bezorgdheid over de privacy met betrekking tot de gevelopeningen op de verdiepingen van het nieuwe woongebouw.

Hierop is het conceptplan door de initiatiefnemer en ontwerper aangepast. Het gewijzigde plan is op woensdag 17 november 2021 bij Café Uniek nogmaals voorgelegd aan de buurt. Met enkele omwonenden die niet bij deze avonden aanwezig konden zijn of aanwezig zijn geweest zijn er aparte afspraken gevoerd. Deze omwonenden hebben een hardcopy of digitale versie van de presentatie ontvangen.

Vervolgens is afgesproken met de buurt/omwonenden dat er met het gewijzigde schetsplan een principeverzoek wordt ingediend bij de gemeente Montferland en dat de buurt verder op de hoogte wordt gehouden van de ontwikkelingen omtrent voorgenomen initiatief.

Hoofdstuk 4 Conclusie

In voorgaande hoofdstukken is de beoogde realisatie van een woongebouw met zeven appartementen besproken. In voorliggende ruimtelijke onderbouwing is een toets naar relevante beleids-, milieu- en omgevingsaspecten uitgevoerd. In dit hoofdstuk worden hier de voornaamste conclusies uitgetrokken.

Voorliggend initiatief voorziet in de realisatie van een woongebouw met zeven appartementen. De locatie wordt in de huidige situatie gebruikt voor wonen in één vrijstaande woning. Het besluitgebied bestaat uit de woning, bijgebouwen en tuin. Er worden zes woningen extra gecreëerd in het besluitgebied. Het realiseren van een woongebouw met zeven appartementen draagt bij aan het verminderen van de woonvraag in de gemeente Montferland. Daarnaast zorgt het initiatief voor een toekomstbestendige invulling van het besluitgebied.

Bovendien blijkt uit de toetsing aan de verschillende milieu- en haalbaarheidsaspecten dat er voldaan wordt aan de wet- en regelgeving voor wat betreft de diverse aspecten en er geen nadelige effecten op de bestaande situatie in en in de omgeving van het besluitgebied te verwachten zijn.