Plan: | TAM-omgevingsplan hoofdstuk 22d, woningbouw Van Rouwenoortweg - Heeghstraat, Didam |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1955.opsgddmwonvrwghest-on01 |
Dit TAM-Omgevingsplan voorziet in de planologische basis voor de realisatie van maximaal 143 woningen (inclusief meeloopinitiatieven) in verschillende woningbouwtypen in het gebied tussen de Heeghstraat en de Van Rouwenoortweg, aangrenzend aan de kern Didam.
Het initiatief past niet binnen het van rechtswege verkregen vigerende omgevingsplan ''Omgevingsplan gemeente Montferland'' (planologisch kader ''Bestemmingsplan Buitengebied''). De gemeente Montferland heeft aangegeven medewerking te willen verlenen aan het initiatief door middel van een wijziging van het omgevingsplan door middel van een TAM-Omgevingsplan voor dit plangebied.
Onderstaande afbeelding geeft globaal de topografische ligging van voorliggend planvoornemen weer.
TOPOGRAFISCHE SITUATIE
Onderstaande afbeelding geeft de kadastrale situatie weer. Tevens is de plangrens van het TAM-omgevingsplan ingetekend.
KADASTRALE SITUATIE
De gezamenlijke oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 99.400 m². De gronden zijn zowel particulier als gemeentelijk eigendom.
Na dit inleidende hoofdstuk vormen de daaropvolgende hoofdstukken de verantwoording van het TAM- omgevingsplan. Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving en analyse van de huidige ruimtelijk-functionele situatie. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de gewenste situatie, de beoogde ontwikkeling en wordt aan het huidige omgevingsplan getoetst. In hoofdstuk 4 wordt het proces en participatietraject behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het Rijks-, provinciaal-, regionaal- en gemeentelijk beleid beschreven. In hoofdstuk 6 wordt inzicht gegeven in diverse omgevingsaspecten die relevant zijn voor de fysieke leefomgeving. In hoofdstuk 7 komen de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid aan de orde. In hoofdstuk 8 wordt de juridisch opzet beschreven.
In deze paragraaf is de huidige ruimtelijke en functionele situatie beschreven, ook in relatie tot de omgeving.
Namen
De eerste schriftelijke vermelding van Didam (Theodon) dateert uit het jaar 828. In het jaar 1025 wordt melding gemaakt van de naam Theodanhaim, Diedeheim. De naam is te herleiden op heem en de persoonsnaam Diede. Samengevoegd vormen deze ‘de woonplaats van Diede’. De heem-uitgang is van Frankische origine en verwijst zodoende naar een vroegmiddeleeuwse oorsprong. Didam is al sinds de vroege middeleeuwen bewoond.
Ruimtelijke ontwikkeling Didam
Door de natuurlijke gesteldheid rondom (het huidige) Didam is er al vrij vroeg sprake van een vorming van relatief dichte bebouwing. In het noorden en westen lagen de zogenaamde broeklanden, terwijl de rest van het gebied bestond uit hogere gronden bedekt met heide en bos. Op de grenzen van hoog en laag ontstonden de eerste nederzettingen of buurtschappen. Elk buurtschap had een eigen organisatie, die gemeenschappelijke gronden beheerden en sloten schouwde. Rond 1680 verenigden de buurtschappen zich tot het kerspel Didam. Didam heeft de kenmerkende structuur van enk-, veld- of esdorpen (oude zandnederzettingen) met een concentrisch-lineaire opbouw op en vanaf de hogere delen.
Het plangebied ligt aan de oostkant van Didam, noordelijk van de Heeghstraat en zuidelijk van de Van Rouwenoortweg. Aan de west- en zuidkant grenst het plangebied aan een woonwijk. De locatie bevindt zich op de overgang naar het buitengebied dat zich hier kenmerkt door agrarisch landschap. Het plangebied zelf bestaat momenteel ook uit agrarische gronden.
In de noordwesthoek wordt het plangebied geflankeerd door een klein bosje en in de noordoosthoek door bomen en hogere begroeiing van een aangrenzende privé-tuin. De verdere omgeving richting het buitengebied is vrij wijds en open en vlak. De aangrenzende woonwijk is gebouwd in de jaren '90 en wordt gekenmerkt door een homogene bebouwing die uitsluitend bestaat uit vrijstaande woningen. De bouwhoogte beperkt zich hier tot één laag met kap. Dezelfde woningtypologie, maar dan op ruimere kavels, vinden we ook aan de noordzijde van de Heeghstraat waar rond 2015 een aantal nieuwbouwwoningen aan het lint zijn toegevoegd.
De bestrating van zowel de Heeghstraat als de Van Rouwenoortweg bestaat uit asfalt. De Van Rouwenoortweg is vrij smal en heeft de uitstraling van een soort veldweg met aan weerszijden een groene berm. De Heeghstraat heeft een breder profiel en is meer een typische woonstraat met aan weerszijden een trottoir van betontegels. Aan één zijde wordt het trottoir van de weg gescheiden door een groenstrook met beplanting. Het gebied heeft daardoor twee verschillende gezichten: dorps (Heeghstraat) en meer organisch/agrarisch richting Van Rouwenoortweg en oostelijke groene rand.
LUCHTFOTO PLANGEBIED EN DIRECTE OMGEVING
Zoals in paragraaf 1.1 is omschreven voorziet dit TAM-omgevingsplan in de planologische basis voor de realisatie van maximaal 143 woningen (inclusief meeloopinitiatieven) in verschillende woningbouwtypen in het gebied tussen de Heeghstraat en de Van Rouwenoortweg, aangrenzend aan de kern Didam.
De hoofdstructuur van dit stedenbouwkundig ontwerp wordt met dit TAM-omgevingsplan vastgelegd. Om een beeld te geven hoe deze structuur kan worden ingevuld met woningen, is ook een voorlopig stedenbouwkundig ontwerp opgesteld.
MOGELIJKE INRICHTING PLANGEBIED (NOVEMBER 2024)
Naast de woningbouwontwikkeling tussen de Van Rouwenoortweg en Heeghstraat worden middels dit omgevingsplan ook 4 meeloopinitiatieven aan de Rouwenoortweg mogelijk gemaakt. Dit betreffen 4 vrijstaande woningen binnen de bestaande lintstructuur. In onderstaande afbeelding zijn de mogelijke locaties van de gewenste woningen geprojecteerd. Bij de werkelijke aanvraag zal de definitieve ligging van de woningen worden bepaald.
MEELOOPINITIATIEVEN VAN ROUWENOORTWEG
In de navolgende paragrafen wordt nader ingegaan op de hoofd- en verkeersstructuur en het woningbouwprogramma binnen het nieuwe woningbouwgebied tussen de Van Rouwenoortweg en Heeghstraat.
De nieuwe woonbuurt ligt aan de oostkant van Didam, op de rand van het woongebied en het agrarische landschap. Het projectgebied wordt gekenmerkt door agrarisch gebruik en heeft drie verschillende gezichten: een organisch/agrarisch karakter richting de Van Rouwenoortweg, een oostelijke groene rand richting het buitengebied en een meer dorps karakter richting de woonwijk aan de Heeghstraat. Dit drieledige karakter biedt de mogelijkheid om een woonwijk te creëren waarin het ene karakter in het andere overgaat en zo een behoedzame overgang biedt aan de rand van woongebied en buitengebied.
HOOFDSTRUCTUUR
Uit het participatieproces en het advies van diverse specialisten kwam het scenario 'Lint & Singel' het beste naar voren. Dit scenario wordt gewaardeerd vanwege zijn goede overgang van dorp naar landschap. Het bebouwingslint aan de Van Rouwenoortweg wordt gezien als een passende oplossing en ook de woonclusters in het groen kwamen goed aan bij de meeste mensen.
Door de compacte opzet van de woonclusters blijft er tussen en rondom de clusters veel ruimte voor openbaar groen met een hoge recreatie- en verblijfskwaliteit. De woonclusters worden van binnenuit ontsloten, waardoor het meeste parkeren uit het zicht is. Ook dit draagt bij aan het groene karakter van de wijk.
Het stedenbouwkundig ontwerp borduurt voort op de kwaliteiten die reeds aanwezig zijn. Dit betreft enerzijds het bestaande historische bebouwingslint aan de Van Rouwenoortweg met een meer organisch/agrarisch karakter (agrarisch lint). Anderzijds betreft het de noord-zuid oriëntatie van de aangrenzende woonwijk met zijn dorpse karakter aan de Heeghstraat (nieuwe dorpse buurt). De nieuwe landschappelijke dorpsrand met de solitairen in een landelijke setting zorgen voor een subtiele overgang van bebouwde omgeving naar buitengebied op een manier die past bij de stedenbouwkundige structuur ('ritme') en schaal van Didam.
Een belangrijk uitgangspunt in het stedenbouwkundig ontwerp is de groene opzet van het plan. Een groene leefomgeving is namelijk niet alleen gunstig voor welzijn en gezondheid van bewoners, maar kan ook zorgen voor waterafvoer, waterberging en verkoeling. Bovendien kan openbaar groen de biodiversiteit verrijken. Om tegelijkertijd de benodigde voorzieningen voor het gebied een plek te geven, wordt meervoudig ruimtegebruik van het openbare groen toegepast.
De hoofdgroenstructuur wordt gevormd door een groen rasterwerk. Het betreffen drie noordzuid-structuren te weten:
En drie oostwest-structuren te weten:
Dit rasternetwerk van groen biedt een hoofdstructuur waarbinnen diverse thema's een plek krijgen. Zo is er voldoende ruimte om te recreëren, men kan diverse ommetjes maken en het landschap is altijd nabij. Ook is er ruimte om de benodigde waterberging een plek te geven. De hoofdwaterberging ligt in de oostelijke landschapszone. Middels meerdere kleinere greppels/sloten wordt het water vastgehouden, geïnfiltreerd en afgevoerd. Het groen wordt biodivers ingericht. Dat betekent dat er verbindingen worden gelegd met het bestaande bosje. De bufferzone naar de bestaande percelen worden voorzien van een struweel met diverse soorten en hoogtes beplanting. Daarnaast worden en ruigtes en bloem- en kruidenrijk grasland aangelegd en is er ruimte voor diverse planten en bomen van verschillende maten.
Ontsluitingen
Een belangrijk uitgangspunt is dat deze nieuwe wijk richting het noorden wordt ontsloten. Er komt een nieuwe ontsluitingsweg vanuit de planlocatie naar de Doetinchemseweg (N813). Dit voorkomt dat al het verkeer via de Heeghstraat en de Van Rouwenoortweg wordt ontsloten. Ter hoogte van de Doetinchemseweg komt een rotonde die ook aanhaakt op de nieuwbouwontwikkeling in Loil.
Voor de kruising met de Van Rouwenoortweg is het van belang dat de bestaande bewoners en nieuwe bewoners aan deze weg wel gebruik kunnen maken van de Van Rouwenoortweg richting de Singel, maar dat er geen mogelijkheid tot 'links en rechts afslaan' is voor gemotoriseerd verkeer voor de nieuwe wijk. Richting de Heeghstraat komt een calamiteitenroute en langzaam verkeersverbinding.
Binnen het plan volgen de wegen het landschappelijke raamwerk. Diverse interne parkeerterreinen en geclusterde parkeerkoffers voorzien in de benodigde parkeerplaatsen.
Parkeren
Om de toekomstige parkeerbehoefte in beeld te krijgen, is in de hieronder opgenomen tabel de parkeerbalans op basis van het meest recente stedenbouwkundig ontwerp (d.d.3 september 2024) opgenomen, zijnde maximaal 143 woningen (inclusief meeloopinitiatieven). Voor het berekenen van het benodigd aantal parkeerplaatsen, op basis van het huidige mogelijke ontwerp, is uitgegaan van de parkeernormen die in het CROW-publicatie 317 zijn opgenomen en die nader met de gemeente zijn afgestemd.
PARKEERBALANS WOONLOCATIE DIDAM
De beoogde ontwikkeling (uitgaande van het stedenbouwkundig ontwerp, (d.d. 3 september 2024) zorgt naar verwachting voor een parkeerbehoefte van 191,7 parkeerplaatsen, waarvan 56 op eigen terrein en 136 in de openbare ruimte. In het stedenbouwkundig plan is ruimte voor 136 parkeerplaatsen in de openbare ruimte en op parkeerterreinen opgenomen.
Zodra het ontwerp definitief is, dient het definitieve stedenbouwkundig plan te voldoen aan de parkeernormen, zoals opgenomen in de CROW-publicatie 317 In de regels van dit omgevingsplan is een regeling opgenomen die borgt dat er voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd worden.
Verkeer
Het realiseren van nieuwe woningen heeft invloed op de verkeersgeneratie. Allereerst is hiertoe het aantal motorvoertuigbewegingen per etmaal voor de bestaande situatie van de totale ontwikkellocatie bepaald. De publicatie 744 'Parkeerkencijfers 2024' van het CROW" bevat kencijfers voor de verkeersgeneratie van diverse functies.
De beoogde ontwikkeling (uitgaande van het voorlopige stedenbouwkundig ontwerp, (d.d. 3 september 2024) zorgt naar verwachting voor een maximale verkeerstoename van 848 motorvoertuigbewegingen per etmaal (mvt/etmaal) op een gemiddelde werkdag (minimaal 733,6 en gemiddeld 789). Deze toename van het aantal verkeersbewegingen leidt niet tot een relevante verhoging van het totaal aantal verkeersbewegingen per etmaal. Het wegprofiel kan deze toename van het verkeer op een acceptabele wijze afwikkelen over het omliggend wegennet.
Met voorliggend woningbouwplan wordt een divers woningbouwprogramma voor verschillende doelgroepen gerealiseerd. Voor de definities van het segment wordt aangesloten bij de definities zoals opgenomen in de Woondeal, te weten:
In de volgende tabel is het maximale woningbouwprogramma (excl. meeloopinitiatieven aan Van Rouwenoortweg) opgenomen.
Type woning | Segment | Percentage (afgerond) |
Hoekwoning | sociale huur | 3 % |
Tussenwoning | sociale huur | 4 % |
Appartement | sociale huur | 23% |
Rug-aan-rugwoning | goedkope koop | 11,5% |
Tussenwoning | goedkope koop | 15% |
Tweekapper | betaalbare koop | 10 % |
Hoekwoning | betaalbare koop | 1 % |
Tussenwoning | betaalbare koop | 1,5 % |
Tussenwoning | dure koop | 7% |
Vrijstaand | dure koop | 11 % |
Tweekapper | dure koop | 13 % |
Totaal | 100 |
Het stedenbouwkundig plan biedt naast een groene leefomgeving ook diverse woningtypologieën voor verschillende soorten doelgroepen. Het aanbod varieert van vrijstaande woningen en twee-onder-één-kappers tot rijtjeswoningen, appartementen en rug-aan-rugwoningen. De diversiteit aan woningtypologieën binnen de wijk zorgt voor het samengaan van verschillende doelgroepen en leeftijdscategorieën en kan sociale cohesie binnen de wijk bevorderen. De groene opzet van het plan met de centrale doorgaande groene zone biedt optimale kansen voor contactmomenten en ontmoetingen in de openbare ruimte voor jong en oud.
De kwaliteit van de nieuwe woningen wordt bewaakt middels een kwaliteitsplan voor beeld, duurzaamheid en circulariteit (BKP CE+). Het BKP CE+ vormt een belangrijk instrument voor de kwaliteitsbewaking van ruimtelijke plannen. Het BKP CE+ geeft aanbevelingen voor zowel het uiterlijk van de gebouwen en de openbare ruimte als aan duurzaamheidsaspecten.
In het BKP CE+ is naast de gewenste uitstraling van de gebouwde omgeving en (landschappelijke) inrichting ook aandacht voor de wijze waarop natuurinclusief bouwen een meerwaarde voor de ontwikkeling kan zijn.
Dit instrument kan worden ingezet bij nieuwe ontwikkelingen. Het BKP CE+ is als bijlage 1 bijgevoegd. De gemeente kan met het BKP CE+ toezien dat afspraken met bouwpartijen over de ruimtelijke kwaliteit worden nagekomen. Om de realisatie van de gewenste (landschappelijke) inrichting te borgen is in de regels een voorwaardelijke verplichting opgenomen die aangeeft dat de (landschappelijke) inrichting dient plaats te vinden conform de opgenomen beleidsregels.
Bij het opstellen van het stedenbouwkundig plan is ook rekening gehouden met de relevante milieukundige aspecten, waaronder water en natuurwaarden. Er worden verschillende waterbergingen verdeeld over het plangebied aangelegd om het water snel te kunnen bergen en langzaam in de grond te laten infiltreren. Daarnaast is de bestaande groene begrenzing van het plangebied behouden als landschappelijke omzooming, maar nog meer voor behoud en versterking van de aanwezige flora en fauna. In het Kwaliteitsplan wordt daarnaast nog beschreven hoe de natuur ook in de nabijheid van de woningen zelf kan worden versterkt.
In hoofdstuk 6 worden de diverse milieuaspecten nader beschreven.
Ter plaatse van het plangebied vigeert het van rechtswege verkregen "Omgevingsplan gemeente Montferland", in werking vanaf 1 januari 2024. Onderliggend ruimtelijk kader betreft het bestemmingsplan ''Buitengebied'', onherroepelijk door de uitspraak van de Raad van State op 6 november 2013 (incl. 1e t/m 5e herziening en herziening woonregels).
Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de vigerende verbeelding. De ligging van het plangebied is aangegeven op onderstaande afbeelding.
UITSNEDE VERBEELDING VIGEREND BESTEMMINGSPLAN
De gronden ter plaatse van het plangebied hebben in het van rechtswege verkregen "Omgevingsplan gemeente Montferland" (onderliggende bestemmingsplan ''Buitengebied'') de volgende (dubbel)bestemmingen:
Agrarisch | De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor agrarische bedrijven, het (hobbymatig) houden van dieren en telen van gewassen en aan huis gebonden beroep of het bestaande bedrijf aan huis. |
Verkeer | De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor wegen, waarbij het aantal rijstroken niet meer mag bedragen dan het bestaande aantal op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan met uitzondering van een rijstrook van een parallelweg die uitsluitend ten behoeve van langzaam/landbouw- en bestemmingsverkeer is opengesteld. |
Wonen | De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor wonen; een beroep aan huis of het bestaande bedrijf aan huis met daarbij behorende tuinen. |
Waarde - Archeologische Verwachting 1 | De voor 'Waarde - Archeologische Verwachting 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem. |
Waarde - Archeologische Verwachting 2 | De voor 'Waarde - Archeologische Verwachting 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem. |
Daarnaast kent het plangebied de gebiedsaanduiding 'overige zone - conserverend dek', ter plaatse van deze aanduiding zijn specifieke regels van toepassing met betrekking tot archeologische onderzoeken (verruiming dieptemaat).
Voorliggend planvoornemen, nader toegelicht in paragraaf 3.1, is niet passend binnen het van rechtswege verkregen omgevingsplan, omdat binnen de functionele gebiedsaanwijzing 'Agrarisch' woningbouwontwikkelingen niet zijn toegestaan. Om het plan te kunnen realiseren, dient het omgevingsplan gewijzigd te worden.
Gelet op de woningbehoefte, de aansluiting van het plangebied op de bestaande woningbouw en daarmee op de bebouwde kom van de kern Didam, het gegeven dat de ontwikkeling aansluit en rekening houdt met de structuren van het gebied (lagenbenadering), passend is binnen het gemeentelijk beleid, past binnen de ruimtelijke visies en gelet op het feit dat de ontwikkeling past binnen de woonvisie is het gemeentebestuur bereid om het omgevingsplan te wijzigen om daarmee de voorgestane ontwikkeling mogelijk te maken.
Met dit TAM-omgevingsplan krijgen de gronden, die voorheen deel uitmaakten van het bestemmingsplan "Buitengebied", de functionele gebiedsaanwijzingen 'Agrarisch', 'Groen', 'Verkeer - Verblijfsgebied', 'Wonen' en 'Woongebied'. Hierdoor wordt gegarandeerd dat de gronden uitsluitend voor de in hoofdstuk 3 beschreven doeleinden worden gebruikt.
Participatie is onder de Omgevingswet een belangrijk aspect in de procedure van het wijzigen van het omgevingsplan. Dit komt omdat een omgevingsplan niet alleen invloed heeft op de fysieke leefomgeving, maar ook op de mensen die daar wonen, werken en recreëren. Het is daarom van belang dat deze mensen in een vroeg stadium worden betrokken bij het initiatief. In dit hoofdstuk zal hier verder op worden ingegaan.
De gemeente Montferland heeft in het voortraject, vooruitlopend op dit omgevingsplan, de omgeving en direct omwonenden actief geïnformeerd en betrokken bij de planvorming. De wijze waarop deze dialoog/dialoog heeft plaatsgevonden is hierna en in het verslag over de omgevingsdialoog opgenomen in bijlage 2.
Om tot een zoveel mogelijk gedragen stedenbouwkundig ontwerp op hoofdlijnen voor woningbouwlocatie Didam-Oost te komen, is een participatietraject opgestart. Uitgangspunt voor het gesprek met omwonenden, woningzoekenden en andere stakeholders in het participatietraject was een blanco vel met vooraf opgestelde kaders op basis van beleid en wetgeving.
Er zijn Didam in de periode 2022-2023 vier informatiebijeenkomsten georganiseerd, waarin samen met belanghebbenden en andere geïnteresseerden is toegewerkt naar een stedenbouwkundige schets op hoofdlijnen. Dit betrof de volgende bijeenkomsten: een startsessie op 5 september 2022, een ophaalsessie op 1 november 2022, twee ontwerpsessies op 8 en 22 maart 2023 en een terugkoppelsessie op 12 juli 2023. Gezien de impact op de omgeving en de ruimte in het plan voor aanpassingen, is er gekozen om hierbij te participeren op het niveau van mee-denken.
In de startsessie is gebleken dat direct omwonenden behoefte hadden aan een parallelle overlegstructuur. Hier is gehoor aan gegeven door separaat met een groep aanwonenden verschillende gesprekken te voeren om hun belangen goed in beeld te krijgen. Er hebben diverse gesprekken plaatsgevonden in de periode 2022 tot en met 2024.
Alle opgehaalde informatie is meegewogen om tot de stedenbouwkundige schets op hoofdlijnen te komen die de basis vormt voor het bijbehorende omgevingsplan voor deze woningbouwlocatie. Waar de informatie bij de eerste avond nog vooral op procesniveau is opgehaald, is dat bij daaropvolgende bijeenkomsten steeds meer verschoven naar concrete ontwerpkeuzes. Soms hebben we er voor gekozen om bepaalde suggesties of wensen niet mee te nemen in het ontwerp. Daar waar dat het geval is, is die keuze zo goed mogelijk onderbouwd en terug te lezen in het verslag.
Tijdens het participatietraject is alle actuele informatie bijgehouden op en gedeeld via de projectenwebsite van de gemeente: www.montferland.info/woningbouw. Alle informatiebijeenkomsten zijn daarnaast aangekondigd via sociale media en het lokale huis-aan-huis-blad Montferland Journaal. Speciaal voor jongeren hebben we ook een jongerenambassadeur gevraagd om het woningbouwplan zoveel mogelijk onder de aandacht van Didamse jongeren te brengen.
In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan het relevante vigerende beleid. Achtereenvolgens komt aan de orde het beleid op:
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie vastgesteld. De NOVI is tot stand gekomen in nauwe samenwerking met provincies en gemeenten, waterschappen, maatschappelijke partijen en burgers.
Met de NOVI geeft het kabinet richting aan grote opgaven waardoor Nederland de komende 30 jaar verandert. In Nederland staan we voor een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Denk aan:
Dit zijn voorbeelden van grote, ingewikkelde opgaven. Deze opgaven kunnen niet meer apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal.
De NOVI geeft weer voor welke uitdagingen we staan, wat daarbij de nationale belangen zijn, welke keuzes we maken en welke richting we meegeven aan decentrale keuzes. Die keuzes hangen samen met de toekomstbeelden van de fysieke leefomgeving, de maatschappelijke opgaven en economische kansen die daarbij horen.
Met de Nationale Omgevingsvisie geeft het Rijk dus een langetermijnvisie om de grote opgaven aan te pakken met als doel om het land mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden.
Analyse
Met de realisatie van maximaal 143 woningen (inclusief meeloopinitiatieven) wordt bijgedragen aan de bouw van nieuwe woningen om het nationale woningtekort op te lossen. Gelet op het feit dat er met voorliggend plan wordt voorzien in een toekomstbestendige invulling van de agrarische gronden in het buitengebied van Didam, aangrenzend aan de kern, waarbij de bestaande kwaliteiten en identiteit van de omgeving van het plangebied centraal staan, komen geen van bovenstaande nationale belangen in het geding.
Conclusie
De activiteit past binnen de doelstellingen, het beleid en de regels van de NOVI.
De Omgevingswet werkt door in vier algemene maatregelen van bestuur (AMvB’s):
1. het Omgevingsbesluit (Ob);
2. het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl);
3. het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal);
4. het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl).
In deze AMvB's staan regels voor het praktisch uitvoeren van de wet.
Voor de volgende onderwerpen gelden er rijksinstructieregels:
Daarnaast bevat afdeling 5.2 van het Bkl instructieregels voor de uitoefening van taken voor de fysieke leefomgeving. Daarbij gaat het onder meer om het voorkomen van belemmeringen van gebruik en beheer van spoorwegen en rijkswegen. In heel bijzondere gevallen kunnen B&W de Minister vragen om een ontheffing van bepaalde instructieregels te verlenen. Dit volgt uit afdeling 5.3 van het Bkl.
Analyse
Het voorgenomen plan raakt geen van de nationale belangen en is niet in strijd met de rijksinstructieregels uit de AMvB’s.
Conclusie
Het plan past binnen de instructieregels van de AMvB’s.
Op 19 december 2018 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland is op 19 december 2018 door Provinciale Staten van Gelderland vastgesteld en in werking getreden op 1 maart 2019. De visie beschrijft de lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving in Gelderland.
De provincie streeft naar een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Dit wil de provincie bereiken door de focus te leggen op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland.
Hiervoor zijn zeven ambities benoemd om richting te geven:
Themakaarten
Bij de visie is een aantal themakaarten aanwezig. Voor een aantal onderwerpen is hierin specifiek beleid vastgelegd Deze hebben betrekking op de volgende hoofdonderwerpen:
Met betrekking tot de woon- en leefomgeving speelt de kwaliteit een cruciale rol in het behoud van aantrekkelijkheid voor zowel bewoners als bedrijven, met een focus op gezondheid en diverse voorzieningen. Gelderland kenmerkt zich door een diversiteit aan woonmilieus, van stedelijk tot landelijk, die elk een unieke identiteit hebben en bewoners een gevoel van verbondenheid bieden. Om open en groene landschappen te behouden en leegstand te voorkomen, wordt prioriteit gegeven aan bouwen binnen bestaand stedelijk gebied en het hergebruik van bestaande gebouwen. De dynamische woningmarkt vereist aanpassingen aan bestaande woningen en stimuleert innovaties op het gebied van duurzaamheid, zoals aardgasvrije oplossingen en klimaatadaptatie. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, wordt uitgebreid aan de randen van steden/dorpen. Deze aanpak streeft naar een evenwichtige verhouding tussen vraag en aanbod in diverse prijscategorieën, met aandacht voor een gezonde leefomgeving voor alle inwoners.
Er wordt gestreefd naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat dat flexibel is in het anticiperen op ontwikkelingen, waardoor de economische kracht en levenskwaliteit in Gelderland worden versterkt, zowel nu als in de toekomst.
De ambitie is om een scala aan woningtypen en woonmilieus aan te bieden die passen bij diverse woonbehoeften, met optimale benutting van de bestaande bebouwde omgeving en ruimte voor klimaatadaptieve maatregelen. Alle nieuwbouw zal aardgasvrij en circulair zijn, met als doel om tegen 2035 alle wijken in Gelderland van aardgas te voorzien en tegen 2050 klimaatneutrale woningen te realiseren. Ook wordt innovatie gestimuleerd in duurzame woonwijken en de herbestemming van bestaande gebouwen tot woonruimtes.
Uitvoering beleid
In het kader van de uitvoering van de visie, zijn ook drie beleidsdocumenten
vastgesteld:
Analyse
Op de themakaart milieubeleid en waterbeleid staan geen aspecten die betrekking hebben op de het plangebied. Op onderstaande themakaart 'Ruimtelijk beleid' is de woningbouwlocatie aangewezen als aandachtsgebied voor windenergie.
THEMAKAART RUIMTELIJK BELEID
Deze aanwijzing betreft een algemene aanwijzing, die eigenlijk overal buiten de kern wind- en zonne-energie opwekking mogelijk is. Het is geen specifieke aanwijzing voor enkele plekken waarmee deze woningbouwontwikkeling een belemmering zou vormen voor de natuurlijke energieopwekking.
Met de realisatie van maximaal 143 nieuwe woningen (inclusief meeloopinitiatieven) in Didam wordt voorzien in de woningbehoefte in de gemeente Montferland. Samen met een goede stedenbouwkundige inpassing zorgt het initiatief voor een goede woon- en leefkwaliteit van de leefomgeving voor Didam, waarbij rekening is gehouden met de hierboven genoemde ambities. Het plan is daarmee in overeenstemming met ambitie voor het woon- en leefklimaat van de provinciale Omgevingsvisie.
Conclusie
Het plan past binnen het beleid van de 'Omgevingsvisie Gaaf Gelderland'.
De Omgevingsverordening is op 21 december 2022 door de Provinciale Staten van Gelderland vastgesteld en is in werking getreden na invoering van de Omgevingswet op 1 januari 204. In de verordening staan alle provinciale regels voor de fysieke leefomgeving. De verordening is onderdeel van de beleidscyclus van de provincie en één van de instrumenten waarmee wordt gewerkt aan de ambities uit de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland. Die beleidscyclus en daarmee ook de verordening is gericht op zowel het beschermen als het (duurzaam) benutten van de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Telkens wordt er gelet op een goede balans tussen het beschermen en borgen van belangen en het mogelijk maken van ontwikkelingen in een bepaald gebied binnen de provincie. Daarbij worden ook belangrijke waarden als het Gelders Natuurnetwerk en grondwaterbeschermingsgebieden voor de openbare drinkwatervoorziening beschermd.
Voor de volgende onderwerpen gelden er provinciale instructieregels:
De genoemde kernkwaliteiten voor de streek 'Liemers - Montferland & Land van Wehl' zijn:
Een planvoornemen dient op een volgende wijze aan de kernkwaliteiten getoetst te worden:
Analyse
Met de realisatie van maximaal 143 nieuwe woningen (inclusief meeloopinitiatieven) in Didam wordt voorzien in de woningbehoefte in de gemeente Montferland. Samen met een goede stedenbouwkundige inpassing zorgt het initiatief voor een goede kwaliteit van de leefomgeving voor Didam. Hierbij is rekening gehouden met zowel de cultuurhistorisch waarden, klimaatadaptatie als diverse omgevingsaspecten van de fysieke leefomgeving en de evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
In paragraaf 6.10.4 wordt een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de risico's van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt.
De kernkwaliteit voor Didam betreft het landschapstype 'kampenlandschap'. Het kampenlandschap wordt gekenmerkt door een grote mate van openheid en lange lijnvormige structuren. De verkaveling wordt gekenmerkt door een rationeel rechthoekig patroon. Nieuwe ontwikkelingen worden met de grootst mogelijke zorgvuldigheid ingepast, op basis van een landschappelijke visie op het 'Kampenlandschap' als geheel.
Het ontwerp is met aandacht voor dit landschap ontworpen. Het kenmerkende rationeel rechthoekig verkavelingspatroon en de lange lijnvormige structuren (noord-zuid) die tussen de Heeghstraat en Van Rouwenoortweg liggen zijn de basis voor de nieuwe wijk. Deze opzet heeft geleid tot een groen rasterwerk dat versterkt wordt door greppels en sloten. Als bewoner ervaar je de lange zichtlijnen door de wijk heen naar het open landschap. Aan de noordzijde wordt met lintwoningen aangesloten op het meer organische agrarische lint van het Holthuizercluster. Op deze manier blijft de leesbaarheid en van het landschap en de omgeving behouden en wordt er aangesloten op de kernkwaliteit.
Conclusie
Het plan past binnen de regels over activiteiten in de leefomgeving en instructieregels van de 'Omgevingsverordening Gelderland'.
Op 26 april 2012 is de Regionale Structuurvisie Achterhoek 2012 vastgesteld. Dit is een actualisatie van de Regionale structuurvisie uit 2004. Als basis voor ruimtelijk beleid is er een aantal speerpunten voor de regio benoemd. Dat zijn:
VISIEKAART
Bovenstaande kaart geeft de regionale structuren en kwaliteiten weer.
Landschap
De verschillen in landschapstypen zijn een belangrijke identiteitsdrager van de Achterhoek. De Achterhoekse gemeenten willen die kenmerken en landschappelijke verschillen in de toekomst behouden, versterken of herstellen. Het gaat er daarbij niet om terug te keren naar het verleden, maar om het opdoen van inspiratie uit het verleden bij de toekomstige inpassing van nieuwe ontwikkelingen. De karakteristieken van deze landschapstypen bieden aanknopingspunten voor de inpassing van nieuwe ontwikkelingen. Het Achterhoekse landschap kan veel functies absorberen. De 'landschapstypekaart' uit de structuurvisie is hieronder weergegeven en geeft het regionale kader weer. De aanbevelingen met betrekking tot lokale wijze van inpassing staan hier ook verder beschreven.
LANDSCHAPSTYPEKAART
Didam is in de structuurvisie binnen het landschapstype 'Heide-ontginningen' gelegen. Op de detailkaarten is echter te zien dat direct rondom Didam het landschap ontstaan is door kampontginningen.
De verkaveling wordt gekenmerkt door een rationeel rechthoekig patroon. De boerderijen zijn volgens een regelmatige spreiding direct langs de wegen gelegen. Erfbeplanting is grotendeels afwezig. Incidenteel komen lijnvormige landschapselementen voor. bestaande uit een enkel lijnelement. Kenmerkend voor dit landschap is de geleidelijke overgang van dorpskern naar landschap. De dorpsranden hebben een zacht en groen karakter
Het landschap in dit gebied is in hoge mate in evenwicht. Het streven is gericht op het behouden van het totale beeld. Nieuwe ontwikkelingen worden met de grootst mogelijke zorgvuldigheid ingepast, op basis van een landschappelijke visie op het 'kampenlandschap' als geheel.
Infrastructuur
Bereikbaarheid van en in de regio is van groot belang. De infrastructuur is derhalve wel functioneel van belang. Deze is voor de toekomst maar zeer beperkt ruimtelijk relevant (niet meer dan het nu het geval is).
Dorpenlandschap
Voorzieningen worden in een bepaalde mate geconcentreerd in bestaande grotere kernen, te weten Doetinchem, Winterswijk, Vorden, Hengelo, Borculo, Eibergen, Ruurlo, Neede, Lichtenvoorde, Groenlo, Aalten, Dinxperlo, Varsseveld, Gendringen, Steenderen, Wehl, Didam, 's-Heerenberg, Zelhem, Ulft /Gendringen en Silvolde/Gaanderen/Terborg.
Dit betekent echter niet dat overal hetzelfde voorzieningenniveau wordt nagestreefd. In eerste instantie bepalen lokale behoefte en initiatief het niveau van de voorzieningen. Regionaal wordt afstemming gezocht om overaanbod en/of concurrentie door nabijheid te voorkomen. Het
uitkristalliseren van deze afstemming is nog in voorbereiding.
Overige speerpunten, zoals duurzame energie, toerisme enzovoort
Deze speerpunten gelden regionaal. Er zijn geen specifieke locaties voor aangewezen. Wel wordt regionale afstemming nagestreefd.
Analyse
Het ontwerp is met aandacht voor het landschap ontworpen. Het kenmerkende rationeel rechthoekig verkavelingspatroon en de lange lijnvormige structuren (noord-zuid) die tussen de Heeghstraat en Van Rouwenoortweg liggen zijn de basis voor de nieuwe wijk. Deze opzet heeft geleid tot een groen rasterwerk dat versterkt wordt door greppels en sloten. Als bewoner ervaar je de lange zichtlijnen door de wijk heen naar het buitengebied. Aan de noordzijde wordt met lintwoningen aangesloten op het meer organische agrarische lint van het Holthuizercluster. Op deze manier blijft de leesbaarheid van het landschap en de omgeving behouden.
Conclusie
Het plan past binnen het beleid van de 'Regionale Structuurvisie Achterhoek 2012'.
De gemeenten binnen de Groene Metropoolregio werken samen aan de woningmarktopgaven in de Groene Metropoolregio. Aanleiding was de constatering dat de regio in de top 3 van regio's met het hoogste woningtekort stond, de woonopgaven bovengemiddeld zijn en de uitvoering onder druk staat. Het regionale woningbehoefteonderzoek herbevestigt dat de woonopgave het lokale niveau overstijgt. Landelijk is sindsdien de opgave steeds manifester geworden. Nationaal wordt daarom ingezet op de bouw van 900.000 woningen tot en met 2030, met als streven dat hiervan minimaal 2/3 deel betaalbaar is. In vervolg op deze nationale ambitie zijn bestuurlijke afspraken gemaakt tussen het Rijk en de provincie Gelderland over de realisatie van 100.000 woningen tot en met 2030. Dit krijgt nadere invulling via deze woondeal.
De woondeal moet de basis zijn om de komende jaren de noodzakelijke extra inzet te kunnen garanderen. Deze inzet bestaat onder andere uit het leveren van extra capaciteit en expertise, het beschikbaar stellen van subsidieregelingen, en het doen van ondersteunende investeringen voor de brede ruimtelijke investeringen die nodig zijn om de groei van de regio in goede banen te leiden.
Doorwerking in gemeente Montferland
Voor de gemeente Montferland is de ambitie om circa 1.500 woningen te realiseren tot en met 2030. Het regionaal Woonbehoefteonderzoek Groene Metropoolregio Arnhem-Nijmegen, zoals in paragraaf 5.5.3 opgenomen, laat onder andere zien dat op het niveau van de (sub)regio de opgave nog hoger ligt dan de afspraken en ambities uit de woondeal. Voor Montferland is vooral veel behoefte aan sociale- betaalbare woningen.
Geïndexeerde bedragen zijn bekend in de Woondeal 2.0 van 2024. Via afspraken met de bouwende partij kunnen we aan deze meest actuele woondeal voldoen. Enige uitzondering daarop is het aandeel sociale woningbouw (25% i.p.v. 30%) omdat daarover al voor vaststelling van de woondeal 2.0 afspraken met de woningcorporatie gemaakt zijn en het aandeel aan sociale woningbouw niet per kern, maar over het geheel aan woningaanbod voor de 4 kernen bezien moet worden omdat dit beter aansluit bij de lokale behoefte.
De sociale huur wordt opgepakt door woningcorporatie Plavei. De woningbouw in Didam, Beek, Kilder en Stokkum voldoet gezamenlijk aan de prestatieafspraken met woningbouwcorporatie Plavei, te weten 25% in de categorie sociaal. Dit is als volgt opgebouwd:
Analyse
Met de realisatie van maximaal 143 woningen (inclusief meeloopinitiatieven), bestaande uit een diverse woningbouwprogramma (o.a. vrijstaande woningen, rijwoningen, gestapelde woningen en rug-aan-rug-woningen) voor verschillende doelgroepen wordt ingespeeld op de regionale woningbehoefte. In paragraaf 3.1.5 is het woningbouwprogramma opgenomen. Hiermee wordt de woningvoorraad voor zowel jong als oud aangevuld.
Tot slot draagt de beoogde herontwikkeling van het plangebied bij aan het vergroten/ versterken van de leefbaarheid in de kern Didam. De voorliggende ontwikkeling sluit daarmee aan bij de ambities uit de Woondeal.
Conclusie
Het plan past binnen het beleid van de 'Woondeal 2.0 regio Arnhem-Nijmegen'.
De gemeente Montferland maakt deel uit van de woningmarktregio Arnhem-Nijmegen. Dit betekent dat in Montferland de in de regio Arnhem en Nijmegen afgestemde huisvestingsverordening van kracht is. De gemeente Montferland neemt op het gebied van wonen, zorg en welzijn, verduurzaming en veiligheid deel aan de regio Achterhoek. De gemeente Montferland vormt samen met de gemeenten Duiven, Zevenaar, Doesburg en Westervoort de subregio de Liemers. In de Liemerse woonagenda wordt voor Montferland een ruimte voorzien in de periode 2017 - 2027 van 880 tot 1.110 woningen (koop en huur).
Woningmarkt Montferland
Bevolking en huishoudens
Op lange termijn gaat het aantal inwoners in de gemeente Montferland dalen wat wederom invloed heeft op de huishoudenontwikkeling. Het wordt geprognosticeerd dat vanaf 2030 het aantal inwoners als ook het aantal huishoudens gaat dalen.
Hoewel het aantal huishoudens vanaf 2030 daalt, zal tot 2050 het totale aantal huishoudens niet onder 15.800 dalen, zoals geprognosticeerd in Primos2017 en CBS. Tot 2030 wordt een huishoudengroei van 6,3% geprognosticeerd. In 2050 is het aantal huishoudens ten opzichte van 2018 met ca. 3% gegroeid. Door een daling in de gemiddelde huishoudgrootte stijgt het aantal huishoudens, alsmede stijgt de vraag naar kleinere woonruimtes zoals bijvoorbeeld één- en tweepersoonshuishoudens voor 75 plussers.
Woningvoorraad en woningbehoefte
70% van de woningvoorraad bestaat uit koopwoningen, ca. 25% uit corporatiewoningen en 5% zijn commerciële huurwoningen. De huidige koopvoorraad bestaat voornamelijk uit eengezinswoningen en voor een klein deel uit appartementen. De gemeente gaat uit van een groei van de woningvoorraad die minimaal gelijk is aan de geprognosticeerde huishoudensgroei. De gemeente kiest voor de gewenste toename van de woningvoorraad tot 2030 een bandbreedte van 950 tot 1.350 woningen. De woningvoorraad is in 2030 hiermee 16.000 tot 16.400 woningen groot.
Er bestaat voornamelijk behoefte aan woningen voor een- en tweepersoonshuishoudens in de koopsector als ook sociale huurwoningen. Ook is er behoefte aan eengezins- en levensloopbestendige koopwoningen om gezinnen en ouderen te huisvesten.
Woningbehoefteonderzoek 2022 - 2040
De notitie woningbouwbehoefte 2019-2030 gaat nog uit van Primos2017. Inmiddels is de prognose aangepast. Voor de Groene Metropoolregio Arnhem-Nijmegen is in samenwerking met de provincie het 'Woonbehoefteonderzoek 2022 - 2040' uitgevoerd. Voor de gemeente Montferland is daarin de volgende woningbehoefte opgenomen.
Woningbehoefte gemeente Montferland
De woningbehoefte bestaat uit twee componenten: de huishoudensontwikkeling én een tekort aan woningen dat er nu al is en ingelopen moet worden. In de periode tot en met 2030 is er in Montferland behoefte aan 1.075 extra woningen. In de Woondeal zijn GMR 2.0 afspraken gemaakt om 1.500 woningen toe te voegen aan de woningvoorraad tot 2030 om zo bij te dragen aan het opvangen van de druk op de woningmarkt.
Voor de sociale huur is in de gemeente Montferland - afhankelijk van economische ontwikkelingen - behoefte aan 280 tot 330 extra woningen. In het lage scenario, dat het beste aansluit bij het huidige tijdsbeeld, is dit 30% van de totale woningbehoefte in de periode tot en met 2030. Het accent in de aanvullende behoefte ligt duidelijk op het toevoegen van appartementen en levensloopgeschikte woningen.
Analyse
Met de realisatie van maximaal 143 woningen (inclusief meeloopinitiatieven), bestaande uit een diverse woningbouwprogramma (o.a. vrijstaande woningen, rijwoningen, gestapelde woningen en rug-aan-rug-woningen) voor verschillende doelgroepen wordt ingespeeld op de woningbehoefte in de gemeente Montferland. Hiermee wordt de woningvoorraad voor zowel jong als oud aangevuld.
De woningbouw moet voldoen aan de woondeal 2.0 van de Groene Metropoolregio Arnhem-Nijmegen. Daarin is afgesproken dat Montferland een netto plancapaciteit van 1.930 woningen heeft en 1.490 te realiseren woningen bruto. In de woondeal is afgesproken dat vanaf 2025 in de nieuwbouw minimaal 67% betaalbare woningen en minimaal 30% sociale huur zit.
In april 2023 is door bureau Companen woonbehoefteonderzoek uitgevoerd voor de regio. Daaruit blijkt dat de behoefte nog groter is dan eerder gedacht, met name door buitenlande migratie. Companen concludeert dat er meer woningen nodig zijn dan in de woondeal 2.0 is afgesproken.
De sociale huur wordt opgepakt door woningcorporatie Plavei. De woningbouw in Didam, Beek, Kilder en Stokkum voldoet gezamenlijk aan de prestatieafspraken met woningbouwcorporatie Plavei, te weten 25% in de categorie sociaal. Dit is als volgt opgebouwd:
Tot slot draagt de beoogde herontwikkeling van het plangebied bij aan het vergroten/versterken van de leefbaarheid in de kern Stokkum. De voorliggende ontwikkeling sluit daarmee aan bij de ambities uit de woonvisie. De woonvisie vormt daarmee geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. In paragraaf 3.1.5 is het woningbouwprogramma opgenomen.
Conclusie
Voorliggend plan draagt bij aan de woningbehoefte voor de groene 'Metropoolregio Arnhem-Nijmegen'.
De woningmarkt in de Achterhoek heeft de laatste jaren aanzienlijk aangetrokken, waardoor de druk op de regio toeneemt en het woningtekort hoog is. Veel huishoudens ervaren moeilijkheden bij het vinden van een geschikte woning vanwege zowel het tekort als de betaalbaarheid van woningen. Het aanbod sluit vaak niet aan op de levensfase of woonbehoefte van woningzoekenden, vooral voor jonge huishoudens, starters, ouderen, arbeidskrachten en aandachtsgroepen. Er is een grote behoefte aan meer betaalbare woningen om de diversiteit in de woningvoorraad te vergroten en daarmee ook de bevolkingssamenstelling in de kernen.
De ambitie is om in elke kern en buurt een gevarieerd aanbod te creëren, geschikt voor verschillende leeftijdsgroepen en financiële mogelijkheden. Het streven is om 11.500 extra woningen te realiseren in de Achterhoek, waarbij een versnelde uitbreiding van de woningvoorraad wordt nagestreefd. Deze ambitie is vastgelegd in de Woondeal Achterhoek als onderdeel van de Nationale Woon- en Bouwagenda van het ministerie van BZK.
Met de vaststelling van de regionale woonagenda Achterhoek 2023-2030 zijn ook de kwalitatieve toetsingscriteria opnieuw beoordeeld. Dankzij afspraken in het kader van de woondeal hoeft de behoefte niet meer per project te worden aangetoond. Elke gemeente heeft de vrijheid om binnen de gemaakte afspraken haar eigen ambitie in te vullen en deze naar behoefte over de kernen te verdelen.
Analyse
Met de realisatie van de woonlocatie in Didam wordt bijgedragen aan de woningbouwopgave in de Achterhoek. Met de realisatie van maximaal 140 woningen, bestaande uit een diverse woningbouwprogramma (o.a. vrijstaande woningen, rijwoningen, gestapelde woningen en rug-aan-rug-woningen) voor verschillende doelgroepen wordt ingespeeld op de woningbehoefte in de gemeente Montferland. Hiermee wordt de woningvoorraad voor zowel jong als oud aangevuld. In paragraaf 3.1.5 is het woningbouwprogramma opgenomen.
Tot slot draagt de beoogde herontwikkeling van het plangebied bij aan het vergroten/ versterken van de leefbaarheid in de kern Didam. De voorliggende ontwikkeling sluit daarmee aan bij de ambities uit de woonagenda.
Conclusie
Het plan past binnen het beleid van de 'Regionale Woonagenda Achterhoek 2023-2030'.
De waterschapsverordening is de verordening op grond van de Omgevingswet, waarin vrijwel alle regels over de fysieke leefomgeving van het waterschap zijn opgenomen. Vrijwel alle regels, omdat enkele onderwerpen op grond van artikel 2.2 van het Omgevingsbesluit buiten de waterschapsverordening moeten blijven.
De kern van de waterschapsverordening bestaat uit regels over activiteiten van burgers, bedrijven en mede-overheden die van invloed zijn op het watersysteem, de waterveiligheid en de zuiveringtechnische werken (rioolwaterzuiveringsinstallaties, RWZI). Voor de opbouw van de waterschapsverordening is daarom gekozen naar een indeling in de verschillende soorten activiteiten.
Het beleid van het waterschap Rijn en IJssel (WRIJ) staat in het waterbeheerplan 2022-2027. Het waterbeheerplan is een uitwerking van de 'Watervisie 2030' waarin het waterschap de lange termijn visie heeft verwoord. In het waterbeheerplan is het beleid voor de primaire taak het bieden van waterveiligheid, voldoende water, schoonwater, afvalwaterketen en vaarwegbeheer beschreven.
In het Waterbeheerprogramma 2022-2027 zijn de doelen van waterschap Rijn en IJssel weergegeven in vier thema's:
Het waterschap heeft als norm dat 80 mm per m² aan toename van verhard oppervlak aan hemelwater geborgen dient te worden binnen het plangebied. Verder is het belangrijkste uitgangspunt voor het waterbeheer bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen 'waterneutraal ontwikkelen', dus dat een ontwikkeling zijn omgeving niet belast met meer of minder water. Zo wordt voorkomen dat verdroging of wateroverlast optreedt in het plangebied van de ontwikkeling en in zijn omgeving.
Analyse
In paragraaf 6.11 is een beschrijving en onderbouwing opgenomen van de wijze waarop rekening wordt gehouden met voorgenoemd beleid. In de Watertoets is beschreven op welke wijze het water wordt geborgen binnen het plangebied.
Conclusie
Het plan past binnen het beleid van Waterschap Rijn en IJssel.
De weging van het waterbelang is een instrument dat ruimtelijke plannen toetst aan de mate waarin zij rekening houden met het beleid om het water meer ruimte te geven. Het heeft als doel om in een vroegtijdig stadium alle relevante partijen te betrekken bij het opstellen van een wateradvies. De weging heeft betrekking op alle wateren en alle waterhuishoudkundige aspecten die van betekenis zijn voor het gebruik en de functie van het projectgebied en de directe omgeving van het gebied, bijvoorbeeld veiligheid (overstromingsgevaar), wateroverlast en waterkwaliteit.
Met behulp van de weging van het waterbelang kan eenvoudig worden bepaald welke wateraspecten van belang zijn. Naarmate er een groter waterbelang is, zal een uitgebreidere procedure van de weging van het waterbelang moeten worden doorlopen.
We maken onderscheid in de volgende drie resultaten van de weging van het waterbelang:
In de toelichting op de omgevingsplanwijziging moet een stapsgewijze benadering van het huidige en toekomstige watersysteem worden opgenomen. Deze bestaat uit de volgende stappen:
De weging van het waterbelang kan plaatsvinden via de Digitale Watertoets (dewatertoets.nl).
Hieruit kwam naar voren dat een watertoets uitgevoerd diende te worden. Deze weging van het waterbelang is opgenomen in paragraaf 6.11.
Zoals in voorgaande paragrafen is beschreven past de het wijzigingsbesluit binnen de doelstellingen en het beleid van het waterschap Rijn en IJssel. Voor de uitwerking/resultaten van de watertoets wordt verwezen naar paragraaf 6.11.
Op 23 april 2009 is de Structuurvisie Montferland 'Ideeën voor een plek' vastgesteld. De structuurvisie geldt voor het gehele gemeentelijke grondgebied, met uitzondering van de bebouwde kommen. Het doel van de structuurvisie is tweeledig:
Analyse
Deze structuurvisie is een visie op hoofdlijnen. De structuurvisie is in beeld gebracht op de kaart 'Structuurvisie Montferland'. Op de kaart is het plangebied gelegen in een gebied dat is aangeduid als 'hoofdfunctie landbouw'. Hierbinnen is woningbouw onder de voorwaarden mogelijk (opgenomen in het BKP, bijgevoegd als bijlage 1).
PLANGEBIED BINNEN STRUCTUURVISIE (RODE KADER)
Conclusie
Het plan past binnen het beleid van de 'Structuurvisie Montferland'.
In de 'Woonvisie Montferland 2016-2020' heeft de gemeente haar ambities, doelstellingen en maatregelen over het wonen in de gemeente voor de komende jaren vastgelegd. De gemeente hanteert daarbij de volgende visie op het wonen:
“De gemeente Montferland is een groene gemeente, die haar inwoners de kans geeft binnen deze gemeente de wooncarrière te doorlopen. Bijzondere aandacht krijgen de jonge, vaak startende huishoudens en de groeiende groep ouderen. Bestaande woongebieden, woningen en vastgoed worden optimaal benut en ontbrekende woningen en woonruimten voegen we toe. De gemeente Montferland wil haar bewoners een prettige woon- en leefsituatie op kernenniveau blijven bieden. De gemeente heeft vooral een regierol bij het realiseren van haar doelen.”
Bij deze visie behoren de volgende ambities:
Analyse
Met de realisatie van maximaal 143 woningen (inclusief meeloopinitiatieven), bestaande uit een diverse woningbouwprogramma (o.a. vrijstaande woningen, tweekappers, rijwoningen en rug-aan-rug-woningen) voor verschillende doelgroepen wordt ingespeeld op de woningbehoefte in de gemeente Montferland. Hiermee wordt de woningvoorraad voor zowel jong als oud aangevuld.
Tot slot draagt de beoogde herontwikkeling van het plangebied bij aan het vergroten/versterken van de leefbaarheid in de kern Didam. De voorliggende ontwikkeling sluit daarmee aan bij de ambities uit de woonvisie. De woonvisie vormt daarmee geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met de 'Woonvisie Montferland 2016-2020'.
In 2024 voerde Companen in opdracht van Plavei en gemeente Montferland een nieuw woningmarktonderzoek uit dat gebruikt wordt als basis voor de herziening van de woonvisie.
Krapte woningmarkt
In 2023 lag de gemiddelde transactieprijs van een koopwoning op bijna € 358.000. Ten opzichte van 2019 is de gemiddelde prijs voor een bestaande koopwoning met maar liefst 29% gestegen. De druk op de sociale huurvoorraad is de afgelopen jaren sterk toegenomen. Dit zien we terug in de toename van het gemiddeld aantal reacties per woning. Het gemiddeld aantal reacties is opgelopen van 83 in 2019 naar 185 in 2023. Didam trekt relatief veel vestigers uit Zevenaar en Arnhem aan.
Bevolkingsontwikkeling: groei door migratie
De gemeente Montferland groeide de afgelopen jaren met gemiddeld 260 inwoners per jaar. De bevolkingsgroei komt door binnenlandse migratie en door een toenemende buitenlandse migratie (sinds 2021). Er is een sterke verhuisrelatie met Doetinchem, Zevenaar, Oude IJselstreek en Arnhem. Het valt op dat het aantal vertrekkers naar Doetinchem daalt en het aantal vestigers uit de regio Arnhem-Nijmegen jaarlijks stijgt.
Migratie in de bevolkingsprognose
De ontwikkeling van de bevolking is in beeld gebracht met behulp van bevolkings- en huishoudensprognoses (Primos 2023). In de huishoudensprognose zijn verhuisstromen niet eenvoudig te voorspellen. We vergeleken daarom de uitgangspunten van Primos met betrekking tot migratie, met de daadwerkelijke migratie in de afgelopen 5 en de afgelopen 1 0 jaar. De migratiesaldo in de Primos prognose liggen substantieel lager dan de daadwerkelijke migratie van de afgelopen jaren:
De uitkomsten van Primos 2023 beschouwen we als de minimale behoefteontwikkeling in de komende jaren. Daarnaast is er een aanvullende variant (migratievariant) doorgerekend die de ontwikkeling weergeeft als de migratietrend van de afgelopen 10 jaar zich voortzet. Voor de periode 2023-2030 is gerekend met een extra jaarlijkse instroom van +100 personen en in de periode 2030-2040 gaat het om +60 personen gemiddeld per jaar.
Ontwikkeling bevolking
De bevolking van Montferland groeit in de periode tot 2030 met minimaal 770 personen. In de migratievariant is de groei geraamd op +1.470 personen. Ook in de periode daarna is de verwachting dat de bevolking verder toeneemt. Primos 2023 gaat uit van een toename van +970 personen in de periode tot 2040. In de migratievariant is de verwachte groei ruim twee keer zo hoog, namelijk +2.270 inwoners.
Ontwikkeling van het aantal huishoudens
Het aantal huishoudens neemt in de periode tot 2030 met circa +880 huishoudens toe. In de migratievariant gaat het om een groei van +1.200 huishoudens. In de periode tot 2040 is de groei geraamd op +1.080 tot +1.680 huishoudens afhankelijk van de prognose.
De komende jaren zal de huishoudenssamenstelling in de gemeente Montferland veranderen. Het aantal jonge huishoudens zal iets afnemen en het aantal ouderen huishoudens, met name van 75 jaar en ouder, neemt sterk toe. Het aantal gezinnen neemt licht af in de komende jaren, het aantal 1-ouder gezinnen zal iets toenemen.
Kwalitatieve woningbehoefte
De kwalitatieve woningbehoefte is in beeld gebracht op basis van feitelijke verhuisgedrag (CAB-Microdata) en op basis van de woonwensen (WoON). De belangrijkste accenten in de ontwikkelrichtingen zijn:
Veel (jonge) huishoudens zijn aangewezen op de vrije sectorhuur omdat zij teveel verdienen voor een sociale huurwoning, maar te weinig om een koopwoning te kunnen kopen. Als er voldoende betaalbare koopwoningen worden gerealiseerd neemt de vraag naar vrije sectorhuur af. Als dit niet het geval is, en de prijzen blijven stijgen, dan zal de vraag naar vrije sectorhuur toenemen.
Woningbehoefte
In Didam is er behoefte aan het toevoegen van 425 – 450 woningen in de periode t/m 2040, waarvan 225 – 250 huurwoningen. Er is behoefte aan het toevoegen van woningen in alle prijssegmenten en woningtypologieën. Didam heeft een goede OV-verbinding en is een aantrekkelijke plek voor jonge vestigers uit Zevenaar en Arnhem.
Analyse
De realisatie van maximaal 143 woningen (inclusief meeloopinitiatieven) in Didam met een gedifferentieerd woningbouwprogramma sluit aan bij de geraamde woningbehoefte en is wenselijk gezien de sterk toegenomen druk op de koop- en huurmarkt. De regio Achterhoek en de Liemers richten zich op het opvangen van de bovenregionale vraag naar woningen en voldoende plancapaciteit is wenselijk om een passend realisatieniveau te bereiken.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met het 'Woningmarktonderzoek Montferland 2024'.
Op 27 januari 2011 is het 'Groenstructuurplan' vastgesteld. Het groen is kenmerkend voor de ruimtelijke kwaliteit en aantrekkelijkheid van het landschap, met name ook van de kernen. Velen hebben belang bij aantrekkelijke kernen die, naast mogelijkheden voor een vitale economie, rust en ruimte bieden.
Voor iedere kern is een werkboek opgesteld dat handreikingen biedt voor het ontwikkelen en begeleiden van projecten. Drie motto's staan in het 'Groenstructuurplan' centraal:
De visie benoemt voor Didam op de groenstructuurkaart de volgende uitgangspunten tot het jaar 2030:
UITSNEDE GROENSTRUCTUURPLAN
Analyse
Op basis van bovenstaande uitsnede gelden ter plaatse van het plangebied het 'te behouden open dorpsrand met uitzicht'. De wijk is dusdanig opgezet dat er sprake is van een sterk groen raster met zichtlijnen op het landschap. De dorpsrand wordt hier opnieuw vormgegeven met aandacht voor het landschap.
Conclusie
Gelet op het voorgaande sluit de voorgenomen ontwikkeling aan bij de ambities uit het 'Groenstructuurplan'.
Op 9 januari 2020 is het bomenbeleidsplan 'De kracht van bomen' vastgesteld.
Het belang van bomen
Bomen spelen een belangrijke rol spelen in het landschap en de leefomgeving. Ze dragen bij aan welzijn, luchtkwaliteit en klimaatbeheersing, en vormen herkenningspunten in de omgeving. Door maatschappelijke en economische ontwikkelingen, zoals groei van dorpen en infrastructuur, staat het bomenbestand in Montferland onder druk. Dit vraagt om een doordacht bomenbeleid dat kap van bomen alleen toestaat met compensatie, fysiek of financieel. De gemeente Montferland streeft ernaar haar groene imago te versterken door een duurzaam en goed gedragen bomenbeleid te ontwikkelen en te implementeren.
Ruimtelijke plannen en Bomen
Het integreren van bomen in ruimtelijke plannen en projecten is van belang voor de gemeente Montferland. De uitgangspunten zijn het beschermen, behouden en verbeteren van groeicondities van bomen. Bomen moeten in een vroeg stadium van de planvorming worden meegenomen, en een "bomentoets" is verplicht bij ruimtelijke ontwikkelingen om de impact op bomen te beoordelen. Bomen dienen als waardevolle objecten gezien te worden, en er moet voldoende ruimte voor hun wortels en kruinen worden gecreëerd. Ook bij onderhoudswerkzaamheden, zoals het aanleggen van kabels en leidingen, moet rekening gehouden worden met de bescherming van bomen. De gemeente stimuleert het behoud van bomen in projecten en stelt compensatie verplicht als bomen worden gekapt.
Analyse
Binnen het plangebied ligt aan de Van Rouwenoortweg een klein bosperceel. Dit bosperceel blijft behouden en wordt onderdeel van de hoofdgroenstructuur. Rondom het bosperceel komt een bufferzone zodat de bestaande situatie zo veel mogelijk gehandhaafd blijft.
Conclusie
Gelet op het voorgaande sluit de voorgenomen ontwikkeling aan bij de ambities uit het Bomenbeleidsplan.
Op 16 februari 2023 is het Groenbeleidsplan 'Gemeente Montferland: Waardering voor Groen!' vastgesteld.
De gemeente Montferland staat bekend om haar rust, ruimte, afwisselende landschappen en veel groen, wat een belangrijke rol speelt in haar identiteit. Om dit groen te behouden, is toekomstbestendig beleid nodig dat inspeelt op maatschappelijke uitdagingen, zoals de toenemende druk op de openbare ruimte, een gezonde leefomgeving, klimaatverandering en betrokkenheid van inwoners. Montferland streeft naar een openbare ruimte die voor iedereen toegankelijk is, de leefbaarheid versterkt en aantrekkelijk is om in te wonen en werken. Het nieuwe beleid richt zich op actuele ontwikkelingen en vertaalt bestuurlijke doelen naar concrete resultaten en kwaliteitsniveaus voor beheer.
Montferland heeft een diepgaande visie op het belang van groen in de gemeente. Het groen speelt niet alleen een esthetische rol, maar is ook essentieel voor de biodiversiteit, klimaatadaptatie, gezondheid, recreatie en het toerisme in de regio. De gemeente heeft daarom vijf belangrijke thema's gedefinieerd die de basis vormen voor hun benadering van het groenbeheer. Deze thema’s helpen Montferland bij het waarborgen van de kwaliteit van leven voor de inwoners, en zijn leidend voor zowel toekomstige ontwikkelingen als het dagelijkse beheer van de openbare ruimte.
Analyse
Voorliggend plan geeft alle thema's uit het groenbeleidsplan ruimte. Hieronder staat kort beschreven hoe de thema's in het plan verwerkt zijn.
Conclusie
Gelet op het voorgaande sluit de voorgenomen ontwikkeling aan bij de ambities uit het Groenbeleidsplan.
Op 26 november 2015 is de welstandsnota van de gemeente Montferland vastgesteld. Op 1 januari 2016 is de 3e wijziging welstandsnota gemeente Montferland in werking getreden.
Destijds is de nota opgesteld naar aanleiding van gewijzigde regelgeving op het gebied van het omgevingsrecht en de behoefte aan deregulering. Het streven is nog steeds om onze inwoners zo min mogelijk met administratieve lasten en procedures te belasten en hen de mogelijkheid te geven om zoveel als mogelijk naar eigen inzichten te kunnen (ver)bouwen. In plaats van alles tot in detail van bovenaf te reguleren. Door het aanwijzen van welstandsvrije gebieden hebben we hiermee reeds een aanvang gemaakt.
Het vigerende bestemmingsplan geeft kaders ten aanzien van situering, gebruik en maatvoering. Hierdoor is het risico van achteruitgang van de (ruimtelijke) beeldkwaliteit van de omgeving is beperkt.
Het gehele grondgebied van de gemeente Montferland, met uitzondering van de historische kern van ‘s-Heerenberg, is welstandsvrij.
Analyse
Ondanks dat de realisatie van de woonlocatie in Didam welstandsvrij is, wordt de kwaliteit van de nieuwe woningen bewaakt middels een kwaliteitsplan voor beeld, duurzaamheid en circulariteit (BKP CE+). Het BKP CE+ vormt een belangrijk instrument voor de kwaliteitsbewaking van ruimtelijke plannen. Het BKP CE+ stelt eisen aan zowel het uiterlijk van de gebouwen en de openbare ruimte als aan duurzaamheidsaspecten. In het BKP CE+ is naast de gewenste uitstraling van de gebouwde omgeving en (landschappelijke) inrichting ook aandacht voor de wijze waarop natuurinclusief bouwen een meerwaarde voor de ontwikkeling kan zijn.
Dit instrument kan worden ingezet bij nieuwe ontwikkelingen. Het beeldkwaliteitplan is als bijlage 8 bijgevoegd. De gemeente kan met het BKP CE+ toezien dat afspraken met bouwpartijen over de ruimtelijke kwaliteit worden nagekomen.
Hoewel gemeente Montferland grotendeels welstandsvrij is, geeft dit het BKP CE+ handvatten aan de ontwikkelende en bouwende partijen om een kwalitatieve duurzame (openbare) buitenruimte en kwalitatieve duurzame bebouwing te realiseren. Uiteindelijk is dit het BKP CE+ een hulpmiddel om tot een passende inrichting van de openbare ruimte en architectuur van de bebouwing te komen.
Om minimaal een bepaald niveau na te streven zijn enkele onderdelen uit het BKP CE+ als juridisch beoordelingskader vastgelegd in de regels met een koppeling naar de beleidsregels 'Kwaliteit gemeentelijke woningbouwuitbreidingen Montferland' (zie 5.5.8).
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling past binnen de Welstandsnota.
In de (beeld)kwaliteitsplannen (afgekort KP) voor de gemeentelijke woningbouwuitbreidingen in Didam-Oost, Beek, Kilder en Stokkum ambities zijn geformuleerd voor een kwalitatieve duurzame (openbare) buitenruimte en kwalitatieve duurzame bebouwing. Die kwaliteit wordt in hoge mate bepaald door de inrichting van het openbaar gebied en de stedenbouwkundige structuur van het plan.
Daarnaast levert ook de bebouwing een belangrijk aandeel in de totale beleving van het plan. Hoewel gemeente Montferland grotendeels welstandsvrij is (met uitzondering van het historisch centrum van ’s-Heerenberg), geeft het KP aan de ontwikkelende en bouwende partijen die in het gebied woningen gaan realiseren de handvatten voor het ontwerp van de woningen. Het KP geeft richtlijnen voor de ruimtelijke kwaliteit en de nodige inspiratie biedt met tal van tekeningen en referentiebeelden.
Omdat het KP als bijlage in de toelichting (zie bijlage 1) van het omgevingsplan is opgenomen en daarmee geen formeel juridisch beoordelingskader is bestond de wens om enkele onderdelen uit het KP als juridisch beoordelingskader vast te leggen via beleidsregels.
In dit kader zijn de Beleidsregels ‘kwaliteit gemeentelijke woningbouwuitbreidingen Montferland’ (zie bijlage 3.2 bij de regels) opgesteld voor de aspecten Erfafscheidingen, Verhard oppervlak, Groene daken en nestvoorzieningen om een kwalitatieve duurzame (openbare) buitenruimte en kwalitatieve duurzame bebouwing te kunnen waarborgen.
Analyse
Tijdens de uitwerking van het stedenbouwkundig plan en het ontwerp van de woningen dienen de benoemde beleidsregels in acht te worden genomen.
Conclusie
Het Omgevingsplan vormt geen belemmering voor uitvoering van de beleidsregels.
Gemeente Montferland benoemt in hun Water & Rioleringsplan (2022 – 2026) dat het hemelwater bijna overal in de gemeente op eigen terrein kan worden verwerkt. Nieuw stedelijk gebied moet waterneutraal worden ontworpen. Dat betekent dat er niet meer water wordt afgevoerd dan in de natuurlijke situatie (voor de ontwikkeling). De richtlijn voor de maximum afvoer is 0,8 l/s/ha. Hemelwater dat niet op eigen percelen wordt geïnfiltreerd, moet worden opgevangen in voorzieningen met voldoende bergings- en of infiltratiecapaciteit. De benodigde omvang van de berging wordt bepaald door de hoeveelheid verhard oppervlak (daken en verhardingen) die naar de voorzieningen afvoeren.
Uitgangspunten voor het ontwerp van infiltratie- en waterbergingsvoorzieningen bij uitbreidingen zijn:
Het ontwerp moet daarnaast voldoen aan de eisen van het waterschap.
Analyse
In paragraaf 6.11 wordt hier verder op ingegaan.
Conclusie
Gelet op het voorgaande sluit de voorgenomen ontwikkeling aan bij het 'Water & Rioleringsplan (2022-2026).
In het 'Biodiversiteitsplan van Montferland 2021' geeft de gemeente haar visie op de biodiversiteit. Hierin geeft ze wat de wensen zijn om de biodiversiteit te bevorderen. De gemeente is tevreden wanneer het volgende is bereikt:
De gemeente gaat daarbij gebiedsgericht te werk omdat voor de vier verschillende gebiedstypen (bebouwd of onbebouwd) de eisen die soorten aan hun leefomgeving stellen én de al dan niet aanwezige elementen verschillend zijn. De vier gebiedstypen (kernen, agrarisch buitengebied, bedrijventerreinen en natuurgebieden) komen verspreid in de gemeente voor.
Bewustwording over de waarde en belang van biodiversiteit is van groot belang, zowel binnen de organisatie van de gemeente zelf, als bij haar bewoners. Deze bewustwording is noodzakelijk om een gedragsverandering mogelijk te kunnen maken.
Analyse
Om voor onderhavig plan te zoeken naar een passende invulling voor een wijk die bijdraagt aan de doelstellingen voor biodiversiteit is gebruik gemaakt van werkmethode CEES – Circulair, Energie, Ecologie en Samenleving. CEES heeft een “bottom-up” benadering en verbindt concrete duurzame ideeën met ambities en doelstellingen. Op deze manier krijgt het begrip duurzaamheid betekenis en kunnen projecten op lokale schaal bijdragen aan de mondiale opgave.
Het doel is om de biodiversiteit te versterken door verbetering van de kwaliteit van het leefgebied en de verbinding van leefgebieden. Daarnaast bevordert meer groen in de wijken een gezonde leefomgeving voor de inwoners. De ambitie is om de bestaande situatie (ecologische structuren) als uitgangspunt te nemen en natuurinclusief bouwen hier op af te stemmen. Daarnaast bestaande bomen en andere groenstructuren zoveel mogelijk handhaven en waar mogelijk is groenstructuren vergroten.
In voorliggend plan is er nadrukkelijk rekening gehouden met ruimte voor biodiversiteit. De nieuwe groenstructuur haakt direct aan op het bestaande bosperceel en staat op meerdere plekken in verbinding met het buitengebied. Hierdoor ontstaat een doorlopende groenstructuur die bestaande structuren verbindt. Deze nieuwe groenzone wordt voorzien van een gemengde houtsingel aan de zuid- en westzijde en een bloem- en kruidenrijk grasmengel voor alle groenvelden waarvoor een ecologisch maaibeleid geldt. Daarnaast worden diverse soorten heesters en bomen toegepast. Zo ontstaat een waardevol landschap voor de bestaande en toekomstige biodiversiteit. Daarnaast zijn er ook diverse maatregelen te nemen voor de nieuw te bouwen woningen. Voorwaarde is dat er sprake moet zijn van natuurinclusief bouwen dat is afgestemd om de bestaande ecologische structuren. Deze doelstellingen en inrichtingseisen worden bewaakt middels een kwaliteitsplan voor beeld, duurzaamheid en circulariteit (BKP CE+). Het BKP CE+ is als bijlage 1 bijgevoegd en staat nader beschreven in paragraaf 3.1.6.
Conclusie
De voorliggende ontwikkeling past binnen het beleid zoals omschreven in het 'Biodiversiteitsplan Montferland 2021'.
In het 'Uitvoeringsplan Klimaatadaptatie Montferland 2021' geeft de gemeente haar visie op een klimaatbestendig Montferland. In het uitvoeringsplan geeft ze aan wat de pijlers zijn waar deze visie op steunt:
Analyse
Om voor onderhavig plan te zoeken naar een passende invulling van een klimaatbestendige wijk is gebruik gemaakt van werkmethode CEES – Circulair, Energie, Ecologie en Samenleving. CEES heeft een “bottom-up” benadering en verbindt concrete duurzame ideeën met ambities en doelstellingen. Op deze manier krijgt het begrip duurzaamheid betekenis en kunnen projecten op lokale schaal bijdragen aan de mondiale opgave.
De context van klimaatadaptief ontwikkelingen betekent het voorkomen van wateroverlast, droogte en hittestress. De ambitie is groen en klimaatadaptief bouwen conform de maatlat groene klimaatadaptieve gebouwde omgeving. De consequentie is ruimer opgezet bouwen met meer groen en bergingsruimte voor water dat onvermijdelijk leidt tot een lager uitgeefbaar oppervlak en dus tot een andere kosten/baten-verhouding van de ontwikkeling. Daarnaast moet worden voorkomen dat wateroverlast afwentelt op omliggende percelen. Ook besparen klimaatadaptieve maatregelen op aanleg van ondergrondse infrastructuur (geen hemelwaterafvoer, infiltratiekratten en bergingsvoorzieningen, inclusief beheer en onderhoud daarvan).
In voorliggend plan is er nadrukkelijk rekening gehouden met ruimte voor hemelwaterberging door middel van een watersysteem van greppels en sloten. Zodoende blijft het water binnen het plangebied en infiltreert het evenredig in het gebied. Daarnaast wordt het besparen van verharding beoogd door het toepassen van grasbeton voor de parkeerplaatsen. Tot slot worden er door het behoud van bestaande bomen en het toevoegen van nieuwe bomen voldoende schaduwrijke plekken gecreëerd. Deze doelstellingen en inrichtingseisen worden bewaakt middels een kwaliteitsplan voor beeld, duurzaamheid en circulariteit (BKP CE+). Het BKP CE+ is als bijlage 1 bijgevoegd en staat nader beschreven in paragraaf 3.1.6.
Conclusie
De voorliggende ontwikkeling past binnen het beleid zoals omschreven in het 'Uitvoeringsplan Klimaatadaptatie Montferland 2021'.
De gemeente Montferland heeft in 2024 een uitgebreide mobiliteitsvisie opgesteld die gericht is op de toekomst, met als horizon het jaar 2035. De visie speelt in op veranderende trends in mobiliteit, zoals de opkomst van elektrische fietsen, deelmobiliteit, en emissievrije voertuigen, terwijl tegelijkertijd wordt ingespeeld op uitdagingen zoals vergrijzing, klimaatverandering en het teruglopende openbaar vervoer. De visie omvat drie basisprincipes en vier kernthema's die het mobiliteitsbeleid de komende jaren zullen sturen.
Drie basisprincipes van de mobiliteitsvisie:
De vier kernthema's van de mobiliteitsvisie:
Analyse
Middels voorliggend plan wordt aangesloten bij het basisprincipe dat de openbare ruimte toegankelijk is voor een ieder. Middels de oprichting van openbaar groen, straten en paden wordt hiermee een eigentijdse woningbouw ontwikkeling gerealiseerd. Daarnaast past voorliggende ontwikkeling binnen de vier kernthema's door de locatie van het planvoornemen.
Conclusie
De voorliggende ontwikkeling past binnen de 'Mobiliteitsvisie Montferland'.
Dit IVVP legt het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Montferland vast voor de periode 2020 tot 2030. Het biedt inzicht in de prioriteiten van de gemeente voor deze jaren, waarbij de bijbehorende maatregelen zijn gerangschikt in het uitvoeringsprogramma.
Het doel van dit IVVP is het vaststellen van een gebalanceerd beleid dat gericht is op veilige en duurzame mobiliteit, zowel voor dagelijkse verplaatsingen als voor de groei van de gemeente. Dit plan vormt de basis voor het opstellen van jaarlijkse actieprogramma’s met maatregelen tot 2030. Op gemeentelijk niveau is een aantal beleidsgebieden van belang voor het IVVP van Montferland:
Analyse
Middels voorliggend planvoornemen wordt aangesloten bij de toegankelijkheid die is opgenomen in het IVVP. De woningbouwontwikkeling wordt op een juiste wijze aangesloten op het bestaande weggenet, waarbij geen overspannen situatie ontstaat. De overige aspecten zijn niet aan de orde.
Conclusie
De voorliggende ontwikkeling past binnen het 'IVVP'.
In Montferland streven ze ernaar dat elke inwoner het vermogen heeft om in goede gezondheid te wonen, werken en recreëren. Ze willen dat alle kinderen gelijke kansen hebben om gezond en zelfstandig op te groeien, terwijl alle ouderen kunnen genieten van een vitale en zorgeloze oude dag in hun vertrouwde omgeving. In Montferland wordt elke inwoner gewaardeerd en krijgt de mogelijkheid om actief deel te nemen aan de samenleving op basis van hun eigen capaciteiten.
Montferland erkent het belang van gezondheid bij het behoud van zelfstandigheid en het voorkomen van zorgafhankelijkheid. Door in te zetten op sport, beweging en gezonde leefstijl als preventieve maatregelen, tracht de gemeente maatschappelijke effecten te bereiken. De focus ligt op voorlichting, gezondheidszorg en toegankelijke sport- en beweegfaciliteiten, vooral gericht op inwoners met een lagere sociaaleconomische status (SES) en beperkte gezondheidsvaardigheden. Gezien het feit dat in Montferland meer inwoners met gezondheidsachterstanden leven dan het landelijk gemiddelde, richt de gemeente zich op het verkleinen van deze gezondheidsverschillen, waarbij alle inwoners recht hebben op een kans op een goede gezondheid.
Deze ambities wil de gemeente bereiken door:
Met voorliggend plan is rekening gehouden met het aspect gezondheid. Het plan is voorzien van onder meer wandelroutes. De voorziene groenstructuur binnen het plangebied biedt onder meer de mogelijkheid om een ommetje te maken. Daarnaast is in paragraaf 6.15 aangetoond dat de ontwikkeling van de woonlocatie geen negatief effect heeft op de volksgezondheid.
Met stedelijke ontwikkelingen dient een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming nagestreefd. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet daarom altijd worden afgewogen en gemotiveerd. Daarbij moet een beschrijving worden gegeven van de behoefte aan de betreffende ontwikkeling. Indien de ontwikkeling ‘buiten het stedelijk groen aan de rand van de bebouwing van stedelijk gebied’ mogelijk wordt gemaakt, dient te worden gemotiveerd waarom de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied wordt voorzien. In paragraaf 6.13 is middels een Ladderonderbouwing voor duurzame verstedelijking de behoefte naar woningen aangetoond.
Zoals in voorgaande paragrafen is beschreven past het wijzigingsbesluit binnen de doelstellingen en het beleid van de gemeente Montferland
De gemeente heeft voorlopig geen gebruik gemaakt van de in het Bkl verankerde bevoegdheid tot het vastleggen van facultatieve omgevingswaarden. Toetsing hieraan is daarom niet mogelijk.
In dit hoofdstuk wordt beschreven op welke wijze bij de ontwikkeling rekening is gehouden met diverse aspecten van de fysieke leefomgeving en de evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Onderzocht is wat de gevolgen van de nieuwe ontwikkelingen zijn op het onderzochte omgevingsaspect.
Voor de meeloopinitiatieven heeft de beoordeling van de omgevingsaspecten nog niet plaatsgevonden. Deze beoordeling en mogelijk daaruit voortvloeiende onderzoeken dienen bij werkelijke realisatie van het initiatief nog worden uitgevoerd. Deze verplichting is opgenomen in de regels.
Veel activiteiten in de fysieke leefomgeving hebben te maken met geluid; ze veroorzaken geluid(hinder) of worden eraan blootgesteld. Daarom worden er regels gesteld aan geluid. Deze regels gaan over het beheersen van geluid door wegen, spoorwegen en industrieterreinen enerzijds en de bescherming van geluidgevoelige gebouwen en locaties anderzijds. In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect geluid.
De aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting onder de Omgevingswet is vooral een decentrale afweging. Gemeenten geven met het omgevingsplan voor elke locatie in de gemeente de gewenste geluidskwaliteit vorm. Geluid kan van grote invloed zijn op het woon- en leefklimaat van mensen en op hun gezondheid. Het Bkl bevat geluidsregels die via het omgevingsplan zullen gelden voor milieubelastende activiteiten die geluid voortbrengen. Voor de andere belangrijke geluidsbronnen zoals industrieterreinen, wegen en spoorwegen worden via de Aanvullingswet geluid, het Aanvullingsbesluit geluid en de Aanvullingsregeling geluid regels toegevoegd aan de Omgevingswet en het Bkl.
De regels voor geluid hebben een tweezijdige werking om de bescherming tegen geluidsbelasting vorm te geven. Enerzijds bij de aanleg of aanpassing van (spoor)wegen of industrieterreinen en anderzijds bij het mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige gebouwen en locaties nabij een geluidsbron.
De geluidinhoudelijke doelstellingen zijn:
Onder de Omgevingswet wordt gewerkt met geluidaandachtsgebieden. De geluidaandachtsgebieden worden rekenkundig afgeleid van geluidproductieplafonds en basisgeluidemissies. De geluidaandachtsgebieden moeten op termijn digitaal op kaart worden ontsloten in de Centrale Voorziening Geluidgegevens. De geluidnormen zijn opgenomen in het Bkl. Er moet ook rekening worden gehouden met cumulatie van alle relevante geluidbronnen.
Bij het toelaten van een geluidgevoelig gebouw of locatie binnen een geluidaandachtsgebied moet het aspect geluid beoordeeld worden.
Overigens moet ook waar geen sprake is van een geluidaandachtsgebied in het kader van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties het aspect geluid afgewogen worden.
Wegverkeerslawaai
In het kader van de Ow dienen nu ook 30 km/uur wegen meegenomen te worden in de berekeningen voor de geluidbelasting op de gevels en dient de geluidbelasting gecumuleerd te worden met alle betrokken wegen. Het plangebied ligt binnen de wettelijke geluidzone van de Heeghstraat en de Van Rouwenoortweg.
In het kader van de TAM-omgevingsplan procedure is conform het gestelde in de Omgevingswet een onderzoek uitgevoerd naar het geluid door wegen waarvan het geluidaandachtsgebied het plan overlapt. Het geluid is getoetst aan het stelsel van standaardwaarden en grenswaarden uit het Besluit kwaliteit leefomgeving (7 november 2024, MON046-0001). Het onderzoeksrapport is als bijlage 3 bijgevoegd.
Rekenresultaten
Het onderzoek is uitgevoerd volgens de standaard rekenmethode zoals omschreven in de meet- en rekenmethode geluid wegen uit bijlage IVe van de Omgevingsregeling.
Gemeentewegen - nieuwe woningen
Er zijn geen bouwvlakken die woningen mogelijk maken gelegen binnen de 53 dB-contour. Het geluid vanwege verkeer op de bestaande en nieuwe gemeentewegen voldoet aan de standaardwaarde van 53 dB.
Het geluid ter plaatse van de beoogde woningen is aanvaardbaar en de kans op gezondheidsschade is klein.
Nieuwe gemeentewegen - bestaande woningen
Het geluid vanwege de nieuwe wegen binnen en buiten het plangebied bedraagt ter plaatse van de bestaande woningen minder dan de standaardwaarde. Er wordt voldaan aan artikel 5.78m lid 1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving.
Indirecte akoestische effecten
Als gevolg van die toename van de verkeersintensiteit vanwege de beoogde ontwikkeling is geen sprake van een toename van het geluid vanwege omliggende wegen op bestaande geluidgevoelige gebouwen met meer dan 1,5 dB. Er wordt voldaan aan artikel 5.78af van het Besluit kwaliteit leefomgeving.
Op basis van het voorgaande is sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Industrielawaai
Het plangebied ligt niet binnen een geluidszone van een gezoneerd industrieterrein. Er is geen akoestisch onderzoek nodig. Uit nadere beschouwing van omliggende (bedrijfs)activiteiten (zie paragraaf 6.14) blijkt dat er geen belemmeringen te verwachten zijn.
Het aspect geluid vormt geen planologische belemmering voor het plan.
In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect luchtkwaliteit.
De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de instructieregels opgenomen in het Bkl. Ter bescherming van de gezondheid zijn voor het aspect luchtkwaliteit instructieregels opgenomen in paragraaf 5.1.4.1 Bkl. Volgens deze regels gelden zogeheten omgevingswaarden voor onder andere de in de buitenlucht voorkomende stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10 en PM2,5).
De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de instructieregels opgenomen in het Bkl. Ter bescherming van de gezondheid zijn voor het aspect luchtkwaliteit instructieregels opgenomen in paragraaf 5.1.4.1 Bkl. Volgens deze regels gelden zogeheten omgevingswaarden voor onder andere de in de buitenlucht voorkomende stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10 en PM2,5).
Een activiteit is toelaatbaar als aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
De beoordeling van de luchtkwaliteit vindt niet overal plaats. Voor een activiteit die iet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging, is geen toetsing aan de rijksomgevingswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof nodig. Uit artikel 5.53 en 5.54 Bkl volgt dat een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de toename van de concentratie NO2 en PM10 niet hoger is dan 1,2 ug/m3. Dat is 3% van de omgevingswaarde voor de jaargemiddelde concentraties. Er zijn twee mogelijkheden om aannemelijk te maken dat een project binnen de NIBM-grens blijft:
Buiten de zogenaamde aandachtsgebieden (die liggen in de grotere stedelijke agglomeraties) blijft toetsing aan het onderwerp luchtkwaliteit in het omgevingsplan beperkt tot de aanleg van auto(snel)wegen en langere tunnelbuistrajecten. De rijksomgevingswaarden voor luchtkwaliteit gelden niet voor arbeidsplaatsen. Daartoe behoren bijvoorbeeld bedrijventerreinen, maar ook bedrijfswoningen.
Tenslotte moet in het kader van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties moet afgewogen worden of de luchtkwaliteit ter plaatse van het plan aanvaardbaar is om een nieuwe woning te realiseren.
Effecten plan op luchtkwaliteit
In de "Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)" zijn categorieën van gevallen genoemd die niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Zo is een project met maximaal 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg één van de genoemde gevallen.
Onderhavig plan omvat maximaal 143 woningen (inclusief meeloopinitiatieven) en betreft daarmee een project dat niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Er is geen nader onderzoek nodig.
Toch zijn de (negatieve) effecten van onderhavig plan op de luchtkwaliteit onderzocht met behulp van de NIBM-rekentool (www.infomil.nl). Aan de hand van de toename van het aantal verkeersbewegingen is beoordeeld of het plan al of niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van genoemde stoffen in de lucht.
Op onderstaande afbeelding is het resultaat van de rekentool weergegeven.
Uit de berekening volgt dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van stoffen in de lucht.
Goed woon- en leefklimaat
In de Wet milieubeheer zijn voor een groot aantal stoffen grenswaarden opgenomen, maar uit onderzoek blijkt dat langs wegen alleen overschrijdingen van de grenswaarden voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) kunnen optreden. Voor de overige stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wm treden naar verwachting nergens langs het Nederlandse wegennet overschrijdingen van deze grenswaarden op. Voor de beoordeling van de luchtkwaliteit zijn daarom alleen de volgende criteria van toepassing:
Uit de monitoringstool volgt dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.
De monitoringstool die in het kader van het CIML (Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit) is opgesteld, geeft de volgende jaargemiddelden voor de relevante stoffen ter plaatse van het meest relevante meetpunt '51468751_15568457'.
categorie | grenswaarde | 2025 | 2030 | ||||||
jaargemiddelde concentratie NO2 | 40 µg/m³ | 11,8 | 10,0 | ||||||
jaargemiddelde concentratie PM10 | 40 µg/m³ | 14,0 | 13,1 | ||||||
overschrijdingsdagen per jaar- gemiddelde concentratie PM10 | 35 | 6,0 | 6,0 |
Uit de resultaten van de Monitoringstool blijkt dat aan alle grenswaarden wordt voldaan. Er is daarmee sprake van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.
In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect geur.
De instructieregels van het Bkl voor geur afkomstig van rioolwaterzuiveringen en landbouwhuisdieren zijn gericht op aangewezen geurgevoelige gebouwen. In de aanwijzing van geurgevoelige gebouwen is de functie bepalend. Hierbij kan gedacht worden aan wonen, onderwijs of zorg. Voor overige gebouwen of locaties bepaalt de gemeente zelf de mate van geurbescherming. Dat doet de gemeente vanuit haar taak van het evenwichtig toedelen van functies aan locaties.
Op industrie- en bedrijventerreinen kunnen bedrijfsmatige activiteiten voorkomen die geurhinder veroorzaken. Die activiteiten zijn dan zelf een relevante geurbron. Het bevoegd gezag bepaalt echter zelf welke mate van geurhinder ze aanvaardbaar vindt. Er moet dus worden beoordeeld of de geur van een activiteit op een geurgevoelig gebouw aanvaardbaar is.
Om de toetsten of ter plaatse van de nieuwe woningen voldaan wordt aan de eisen die de milieuregelgeving stelt ten aanzien van het aspect geur, heeft de Omgevingsdienst Achterhoek een advies opgesteld, rapport: ''Advies Luchtkwaliteit (ruimtelijke ordening)'' (26 juni 2023). Het advies is als bijlage 4 bijgevoegd.
Uit het advies volgt dat de rechten van het de bedrijven in de buurt van het plangebied in voldoende mate worden gerespecteerd. Op geen enkele wijze heeft de uitbreiding van het woongebied consequenties voor deze bedrijven. Het woon- en leefklimaat van de ontwikkellocatie, voldoet echter qua aan te houden vaste afstanden, voor- en achtergrond- geurbelasting, aan de hieraan te stellen eisen.
Het woon- en leefklimaat van de ontwikkellocatie, voldoet echter qua aan te houden vaste afstanden, voor- en achtergrond- geurbelasting, aan de hieraan te stellen eisen.
Het aspect geurhinder veehouderijen vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Bij iedere ontwikkeling met betrekking tot de fysieke leefomgeving is het van belang om te weten of de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie. Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen gezondheidsrisico oplevert voor de gebruikers van de bodem. In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect bodem.
Ter bescherming van de gezondheid en het milieu zijn voor het aspect bodem instructieregels in het Bkl opgenomen. De inhoud van deze regels is via het Aanvullingsbesluit bodem Omgevingswet opgenomen in paragraaf 5.1.4.5 Bkl. Het aanvullingsbesluit bepaalt voor welke activiteiten kan worden volstaan met een melding.
Er worden drie basisvormen van bodemgebruik onderscheiden: landbouw/natuur, wonen en industrie. De kaders zijn gebaseerd op de risicogrenswaarden die voor de betreffende situaties zijn afgeleid.
De algemene doelstelling van het bodembeleid is het waarborgen van de gebruikswaarde van de bodem en het faciliteren van het duurzaam gebruik van de functionele eigenschappen van de bodem, door in onderlinge samenhang;
Om de huidige bodemkwaliteit inzichtelijk te maken heeft Estinvent een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd: rapport "Verkennend en aanvullend bodemonderzoek; Heeghstraat, Didam" (24 juni 2022; 320322ao). Het onderzoeksrapport is als bijlage 5 bijgevoegd.
Geconcludeerd wordt dat:
Tijdens de veldwerkzaamheden is ter plaatse van de monsterpunten 35 en 36 in de bovengrond een weinig kolengruis waargenomen. Op de zuidwestzijde van het terrein (voormalige kwekerij gedeelte) is op het maaiveld sporadisch plastic en zijn resten bakstenen aangetroffen. Op de westzijde van de Van Rouwenoortweg bestaat een gedeelte van circa 2.000 m² uit bos. Dit gedeelte is niet te betreden en niet onderzocht. Verder zijn geen waarnemingen gedaan die kunnen duiden op de aanwezigheid van bodemverontreiniging. Zintuiglijk zijn op het maaiveld en in de opgeboorde grond geen asbestverdachte materialen waargenomen. Tijdens het veldwerk bevond het grondwater zich op een variërende diepte van circa 1,0 tot 2,0 m -mv.
Uit de analyseresultaten blijkt dat in de bovengrond van de zuidwestzijde van het terrein (globaal de voormalige kwekerij) licht verhoogde gehalten aan bestrijdingsmiddelen zijn gemeten. Het grootste gedeelte van dit gedeelte is indicatief getoetst als klasse 'industrie'. Ter plaatse van de beide monsterpunten (36 en 37) waar zintuiglijk kolengruis is waargenomen zijn licht verhoogde gehalten aan PAK en olie gemeten. Indicatief is hier getoetst als klasse industrie. Ter plaatse van de overige onderzochte mengmonsters zijn geen verhoogde gehalten gemeten. Indicatief zijn deze mengmonsters getoetst als 'Altijd toepasbaar'.
Uit de analyseresultaten blijkt dat plaatselijk in de ondergrond licht verhoogde gehalten aan nikkel en kobalt zijn gemeten. Indicatief is de ondergrond getoetst als 'Altijd toepasbaar'.
In het grondwater overschrijdt het bariumgehalte de streefwaarde. In het grondwater van peilbuis 5 is daarnaast een licht verhoogd oliegehalte gemeten. Ter plaatse van het grondwater uit peilbuis 3 zijn tevens nikkel, koper en cadmium in een licht verhoogd gehalte gemeten. Verder zijn geen verhoogde gehalten aangetroffen.
Uit de resultaten van het aanvullende onderzoek blijkt dat plaatselijk (monsterpunt 120, bodemlaag 0,3-0,5 m -mv) de interventiewaarde wordt overschreden. De omvang bedraagt enige kuubs. Rondom en dieper wordt de interventiewaarde niet meer overschreden.
Verder wordt op nagenoeg het gehele kadastrale perceel Didam sectie O, nr 1538 in de bodemlaag 0- 0,3 m -mv de achtergrondwaarde overschreden, Uit de indicatieve toetsing aan het besluit bodemkwaliteit blijkt dat de kwaliteit 'industrie' is. Op 0,5 m en plaatselijk 1,0 m is sprake van de kwaliteit 'Altijd toepasbaar'. Het terreingedeelte heeft een geschatte oppervlakte van 15.000 m².
Er zijn vanuit milieuhygiënisch oogpunt derhalve belemmeringen voor de voorgenomen eigendomstransactie en de voorgenomen nieuwbouw. Geadviseerd wordt in overleg met het bevoegde gezag een plan van aanpak op te stellen voor de verwijdering van de grond met de verhoogde organochloor bestrijdingsmiddelen gehalten. Het betreft een interventiewaarde overschrijding van een geringe omvang (enige kuubs). En een terreingedeelte van circa 15.000 m² dat niet voldoet aan de toetsing 'Wonen' maar is getoetst als 'Industrie'.
Naast bovenstaand onderzoek heeft Estinvent voor de locatie Heeghstraat 35B en 37 te Didam een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, rapport: ''Verkennend bodemonderzoek; Heegstraat 35B en 37 Didam'' (26 oktober 2024, 860924). Het onderzoeksrapport is als bijlage 6 bijgevoegd.
Geconcludeerd wordt dat:
Tijdens de veldwerkzaamheden zijn geen waarnemingen gedaan die kunnen duiden op de aanwezigheid van bodemverontreiniging. Zintuiglijk zijn op het maaiveld en in de opgeboorde grond geen asbestverdachte materialen waargenomen. Tijdens het veldwerk bevond het grondwater zich op een variërende diepte van circa 1,8 m -mv.
Uit de analyseresultaten blijkt dat in de bovengrond van perceel 1534 bestrijdingsmiddelen, DDT, DDD, DDE en drins zijn gemeten in een licht verhoogd gehalte. Indicatief is hier getoetst als klasse industrie. Ter plaatse van de overige onderzochte mengmonsters zijn geen verhoogde gehalten gemeten. Indicatief zijn deze mengmonsters getoetst als “landbouw en natuur” . Uit de analyseresultaten blijkt daarnaast dat in de ondergrond kobalt en nikkel in een licht verhoogd gehalte zijn gemeten. Indicatief is de ondergrond getoetst als “landbouw en natuur”.
In het grondwater zijn geen verhoogde gehalten aangetroffen.
Op basis van de onderzoeksresultaten wordt, de hypothese "onverdacht" voor de onderzoekslocatie verworpen. Er zijn in de grond licht verhoogde gehalten aangetoond. Een nader onderzoek of een aanpassing van de hypothese wordt niet noodzakelijk geacht.
Er zijn vanuit milieuhygiënisch oogpunt derhalve geen belemmeringen voor de voorgenomen eigendomstransactie en de voorgenomen nieuwbouw. Er is net als op het buurterrein door het intensieve gebruik in het verleden sprake van een heterogene verontreiniging met bestrijdingsmiddelen.
Het aspect bodem vormt vooralsnog planologische belemmering voor het plan. In de regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om maatregelen te treffen (verwijdering vervuilde grond) om een voor 'wonen' goede milieuhygiënische kwaliteit van de bodem te verkrijgen.
In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met de aspecten verkeer en parkeren.
In de Omgevingswet is geen regelgeving opgenomen met betrekking tot mobiliteit en parkeren. De verkeersveiligheid is primair geborgd in de weg- en verkeerswetgeving, waaronder de Wegenverkeerswet. Daarnaast zijn richtlijnen opgenomen in het ASVV (Aanbevelingen voor Verkeersvoorzieningen Binnen de Bebouwde Kom).
In paragraaf 3.1.4 is zowel de parkeerbehoefte als de verkeersgeneratie als gevolg van de nieuwe woonwijk nader uitgewerkt. Er zijn geen belemmeringen met betrekking tot de verkeersgeneratie en parkeerbalans te verwachten.
Voor het aspect verkeer en parkeren worden geen belemmeringen verwacht.
In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit de omgevingsveiligheid gewaarborgd wordt. Omgevingsveiligheid beschrijft de risico’s die ontstaan als gevolg van opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen en windturbines. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Ook wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
De hoofdlijnen van het (Wettelijk) kader voor de omgevingsveiligheid zijn opgenomen in instructieregels in afdeling 5.1.2 Bkl. In bijlage VII van het Bkl zijn activiteiten aangewezen als risicobronnen. Deze risicobronnen zijn van belang voor de regels over het plaatsgebonden risico en de aandachtsgebieden.
Het betreft de volgende activiteiten:
Het werken met aandachtsgebieden voor omgevingsveiligheidsrisico’s is een nieuwe manier van omgaan met het groepsrisico (artikel 5.12 t/m 5.15 Bkl). Een aandachtsgebied geldt van rechtswege. Deze worden vastgelegd in het Register Externe Veiligheid en zijn digitaal raadpleegbaar. In het deelplan moet binnen deze aandachtsgebieden rekening worden gehouden met het groepsrisico. Hier wordt aan voldaan door in het aandachtsgebied geen beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen toe te laten en ook geen beperkt kwetsbare en kwetsbare locaties. Deze gebouwen en locaties zijn wel toelaatbaar als er daarvoor extra maatregelen worden genomen. Dat dient te geschieden met voorschriftengebieden. In een deelplan dient in principe een aandachtsgebied als voorschriftengebied te worden aangewezen als er met het deelplan kwetsbare gebouwen zijn toegestaan. In een voorschriftengebieden gelden de extra bouweisen van paragraaf 4.2.14 Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl).
Daarnaast staan in het Bkl ook instructieregels voor de volgende risicobronnen die zijn aangewezen als milieubelastende activiteit in het Besluit activiteiten leefomgeving:
Uit een inventarisatie is gebleken dat het plangebied niet gelegen is binnen een relevant aandachtsgebied. De rijksweg A12 is op circa 2,2 kilometer gelegen, en de overige transportroutes, buisleidingen en inrichtingen liggen eveneens op voldoende afstand (zie afbeelding).
Het plangebied is eveneens niet gelegen is binnen een plaatsgebonden risicocontour(en). Daarnaast hoeft er geen rekening gehouden te worden met het groepsrisico. Uit de inventarisatie is daarnaast gebleken dat het plangebied eveneens niet gelegen is binnen een plaatsgebonden risicocontour.
Een beschouwing van het aspect externe veiligheid is derhalve niet noodzakelijk, aangezien het geen belemmeringen vormt voor de planvorming. Onderstaand is de ligging van het plangebied ten opzichte van de genoemde risicobronnen weergegeven.
UITSNEDE ATLAS LEEFOMGEVING
Het aspect externe veiligheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Binnen het plangebied en de directe omgeving zijn geen kabels, leidingen en/of straalpaden gelegen die zijn voorzien van een juridisch-planologische beschermingszone. Vanuit dit kader bestaan er geen belemmeringen en is sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect natuur en de gevolgen voor de omliggende natuur door stikstofdepositie.
Ter bescherming van de natuur zijn in het Bkl diverse regels opgenomen. Deze regels komen grotendeels overeen met de regels die zijn opgenomen in de Wet natuurbescherming. Het gaat hierbij in de eerste plaats om regels voor de gebiedsbescherming van aangewezen Natura 2000-gebieden, regels voor de soortenbescherming van te beschermen planten en diersoorten (waaronder vogels) en regels ter bescherming van houtopstanden (buiten bebouwingscontour en erven).
Het gebieds- en soortenbeschermingsregime vloeit voor een belangrijk deel voort uit twee Europese richtlijnen, te weten de Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en de Habitatrichtlijn (92/43/EEG).
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet in een Natura 2000 gebied. Het Natura 2000 gebied Rijntakken ligt op ongeveer 4,8 kilometer afstand van de planlocatie. Flora-Fauna-Habitat ‘NSG Hetter-Millinger Bruch, mit Erweiterung’ en Vogelschutzgebiet ‘Unterer Niederrhein’ liggen op ongeveer 7 km afstand ten zuiden in Duitsland. Ook bij ontwikkelingen buiten natuurgebieden moet het effect worden beoordeeld, de zogenaamde 'externe werking'. Het gaat dan enerzijds om verstorende effecten zoals geluid, licht en trillingen op natuurgebieden behorende tot het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en anderzijds om stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.
Verstorende effecten
Om na te gaan of voorliggend plan verstorende effecten heeft op gebieden behorende tot Natuurnetwerk Nederland is door Foreest Groen Consult B.V. een quickscan flora en fauna uitgevoerd, rapport: ''Quickscan natuuronderzoek van landbouwgrond tussen de Heeghstraat en Van Rouwenoortweg te Didam'' (25 oktober 2022). Het onderzoeksrapport is als bijlage 7 bijgevoegd.
Het plangebied ligt niet in de GNN of GO gebieden van het Gelders Natuur Netwerk. Delen van dit netwerk liggen niet ver ten oosten van de planlocatie. De kernkwaliteiten zijn hierdoor niet van toepassing op dit gebied.
Stikstofdepositie
Ook bij ontwikkelingen buiten natuurgebieden moet het effect worden beoordeeld, de zogenaamde 'externe werking'. Het gaat dan met name om stikstofdepositie. Conform de Wet natuurbescherming mag de stikstofdepositie namelijk niet toenemen.
Er geldt dan ook een grenswaarde van 0,00 mol/hectare/jaar. Om de effecten van het plan op de omliggende Natura 2000-gebieden te bepalen is een stikstofdepositie-onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is uitgevoerd overeenkomstig de 'Handreiking Passende Beoordeling Stikstofaspecten Bestemmingsplannen'. Het onderzoeksrapport 'Stikstofonderzoek, uitbreidingslocatie Didam' (17 januari 2025, MON046) is als bijlage 8 bijgevoegd.
Uit de uitgevoerde berekeningen naar de gebruiksfase en de aanlegfase blijkt dat de stikstofdepositie in beide situatie niet meer dan 0,00 mol N/ha/jaar bedraagt. Het onderhavige plan zal afzonderlijk – of in combinatie met andere plannen – geen relevante significante cumulatieve effecten kunnen veroorzaken ter plaatse van nabijgelegen Natura 2000-gebieden. In het kader van een voortoets kunnen significant negatieve effecten derhalve worden uitgesloten waardoor het uitvoeren van een passende beoordeling niet aan de orde is en het aspect stikstofdepositie geen belemmering vormt voor de realisatie van het plan.
Soortenbescherming
Om een indruk te verkrijgen van de (mogelijk) aanwezige beschermde planten- en diersoorten binnen is door Foreest Groen Consult B.V. een quickscan flora en fauna uitgevoerd, rapport: ''Quickscan natuuronderzoek van landbouwgrond tussen de Heeghstraat en Van Rouwenoortweg te Didam'' (25 oktober 2022). Het onderzoeksrapport is als bijlage 7 bijgevoegd.
Geconcludeerd wordt dat:
Flora
De aangetroffen plantensoorten zijn algemeen voorkomend. Ook uit de verspreidingsgegevens blijkt dat kwetsbare beschermde soorten niet voorkomen in de directe omgeving.
De Wet natuurbescherming wordt voor de soortgroep flora niet overtreden. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Zoogdieren
Het plangebied biedt huisvesting aan verscheidene zoogdiersoorten. In het open veld verblijven veldmuizen en hazen. Het bosje is een bijzonder biotoop in het verder open landschap. De hoge bomen en dicht struikgewas zorgen voor schaduw en beschutting. Dit stukje met diverse vegetatie is van groot belang voor diersoorten die daar afhankelijk van zijn. Hier zijn dan ook holen van vossen en konijnen aangetroffen. Eekhoornnesten of dassenburchten zijn niet gevonden in het bosje.
Voor veldmuis, egel, haas, konijn en vos geldt vrijstelling in provincie Gelderland in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden (Omgevingsverordening Gelderland artikel 3.68).
Steenmarter en wezel komen voor in de directe omgeving. Deze dieren zijn afhankelijk van beschutting om niet ten prooi te vallen aan roofdieren. Het bosje en ruige vegetatie aan de randen van het perceel kunnen van belang zijn voor marters.
Op een iets grotere afstand komen ook boommarter, bunzing en hermelijn voor. Ook voor deze drie soorten geldt dat het bosje en de randen van het perceel van belang kunnen zijn. Ook de eventuele verstoring die optreedt na het bebouwen kan van invloed zijn op het functioneren van een vaste rust- en verblijfplaats. De locatie kan via kleinere bosjes en landschappelijke beplantingen door deze soorten worden bereikt.
De Wet natuurbescherming wordt voor de soortgroep zoogdieren mogelijk overtreden. Nader onderzoek naar steen- en boommarter en de kleine marterachtigen is noodzakelijk.
Amfibieën
De voortplantingshabitat voor amfibieën ontbreekt. Open water is niet aanwezig. Waarnemingen van beschermde amfibieën zijn niet aanwezig.
De Wet natuurbescherming wordt voor de soortgroep amfibieën niet overtreden. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Reptielen
Reptielen komen niet voor in de directe omgeving. De landbouwgrond biedt geen geschikt habitat voor reptielen. Het is uitgesloten dat deze soortgroep op het plangebied wordt aangetroffen.
De Wet natuurbescherming wordt voor de soortgroep reptielen niet overtreden. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Ongewervelden
Vlinders
Beschermde vlindersoorten zijn niet aanwezig in de directe omgeving. Geschikte waardplanten ontbreken.
De Wet natuurbescherming wordt voor de soortgroep vlinders niet overtreden. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Libellen
Beschermde libelsoorten zijn niet aanwezig in de directe omgeving. Voortplantingswater is niet aanwezig.
De Wet natuurbescherming wordt voor de soortgroep libellen niet overtreden. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Overige ongewervelden
De specifieke biotoopeisen die de beschermde ongewervelden stellen zijn niet aanwezig in het plangebied. Hierdoor is het uitgesloten dat deze beschermde soorten aanwezig zijn.
De Wet natuurbescherming wordt voor de soortgroep overige ongewervelden niet overtreden. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Broedvogels
Huismussen komen voor bij de huizen en tuinen naast het plangebied. Huismussen kunnen door het plangebied vliegen, maar het open agrarisch gebied behoort niet tot functioneel leefgebied van de huismus. De ontwikkeling van het gebied heeft geen negatief effect op huismus. Deze vogels voelen zich thuis in woonwijken.
Ransuilen komen zeker voor in de omgeving (NDFF en waarneming.nl). Vanuit buurtbewoners is vernomen dat ransuilen ook gebruik maken van het bosje. De ransuil roest bij voorkeur in naaldbomen, welke hier te vinden zijn. Grote nesten (bijvoorbeeld van kraai of ekster) die eventueel bewoond kunnen worden door ransuilen of andere roofvogels met jaarrond beschermde nesten zijn niet ontdekt. Het is verboden opzettelijk rustplaatsen van vogels te vernielen of te beschadigen (Wet natuurbescherming Artikel 3.1Beschermingsregime soorten Vogelrichtlijn).
In de omgeving van de Heeghstraat 39 is een bewoonde steenuilenkast. De steenuil jaagt binnen 500 meter vanaf de locatie. Het plangebied valt voor een deel binnen deze actieradius. Onderzoek moet uitwijzen in hoeverre het plangebied tot het functionele leefgebied van dit broedpaar hoort.
De Wet natuurbescherming wordt voor de soortgroep broedvogels mogelijk overtreden. Nader onderzoek naar het gebruik van het bosje door ransuil en het belang van het gebied voor de steenuil is noodzakelijk.
Vissen
Niet van toepassing, de soortgroep is zeker niet aanwezig.
Vleermuizen
Vaste rust- en verblijfplaatsen
Er zijn waarnemingen bekend van laatvlieger, gewone dwergvleermuis en gewone grootoorvleermuis binnen een straal van een kilometer rondom de locatie. Laatvliegers verblijven in gebouwen. Ook gewone dwergvleermuizen verblijven bijna altijd in gebouwen en slechts zelden in bomen. Deze soorten zullen geen geschikte verblijfplaatsen kunnen vinden in het plangebied. Gewone grootoorvleermuizen kunnen (in de zomer) gebruik maken van bomenholten als verblijfplaats. Het bosje heeft enkele potentiële verblijfplaatsen voor deze soort of een andere boombewonende soort.
De Wet natuurbescherming wordt voor wat betreft de vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen mogelijk overtreden. Nader onderzoek is noodzakelijk.
Foerageergebied
Foerageergebieden zijn uitsluitend beschermd als deze een essentieel onderdeel vormen bij een vaste rust- en verblijfplaats. De afstand tussen verblijfplaats en jachtgebied van gewone grootoorvleermuizen bedraagt over het algemeen niet meer dan een halve kilometer. Dit betekent dat gewone grootoorvleermuizen mogelijk in buurt van het plangebied jagen. Prooien worden veelal van bladeren of de grond gegrepen. Omdat slechts een beperkte hoeveelheid bomen/struiken te vinden zijn in het verder open landschap, kan het bosje essentieel zijn voor gewone grootoorvleermuizen om te kunnen jagen.
De Wet natuurbescherming wordt voor wat betreft de foerageergebieden van vleermuizen mogelijk overtreden. Nader onderzoek is noodzakelijk.
Vliegroute
Vleermuizen benutten beschutte trajecten om foerageergebieden te bereiken. Deze vliegroutes kunnen bijvoorbeeld langs bomenrijen, gebouwen of watergangen lopen. Gewoonlijk blijven ze daarbij zoveel mogelijk in de beschutting van de structuren, maar moeten ze soms enkele tientallen meters door open gebied overbruggen.
Het bosje ligt redelijk geïsoleerd van andere hoge vegetatie. Hoewel de afstand tussen deze en andere bomen vrij groot (> 70 m1) is, kan het niet worden uitgesloten dat het onderdeel uitmaakt van een vleermuisvliegroute. De bomen langs de Van Rouwenoortweg bieden namelijk één van de weinige opties om beschut door het open landschap van west naar oost te vliegen.
De Wet natuurbescherming wordt voor wat betreft vliegrouten van vleermuizen mogelijk overtreden. Nader onderzoek is noodzakelijk.
Houtopstanden
Het aan de noordwestzijde gelegen bosje ligt buiten de grens bebouwde kom boswet en is 2300 m2 groot. Moet dit bosje geheel of gedeeltelijk worden geveld dan is een melding noodzakelijk bij de provincie Gelderland. De oppervlakte die verloren gaat zal moeten worden gecompenseerd. Dit bosje wordt geheel behouden en in de regels beschermd.
Naar aanleiding van voorgaande conclusies heeft Foreest Groen Consult B.V. een nader ecologisch onderzoek uitgevoerd, rapport: ''Nader onderzoek vleermuizen, uilen, das en marterachtigen van landbouwgrond tussen de Heeghstraat en Van Rouwenoortweg te Didam'' (11 juni 2024). Het onderzoeksrapport is als bijlage 9 bijgevoegd.
Geconcludeerd wordt dat:
Vleermuizen
Vaste rust- en verblijfplaatsen
Tijdens het vleermuisonderzoek is in geen van de boomholtes een verblijf aangetroffen. Dit betekent dat er geen ontheffing nodig is wat betreft het verstoren of vernielen van verblijfplaatsen van vleermuizen.
De omgevingswet wordt wat betreft vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen niet overtreden. Een ontheffing is daarom niet noodzakelijk.
Foerageergebied
Foerageergebieden zijn uitsluitend beschermd indien deze essentieel zijn voor het functioneren van een verblijfplaats. Er zijn in de nabijheid van het plangebied meerdere foeragerende en passerende vleermuizen aangetroffen.
De gewone dwergvleermuizen en laatvliegers foerageren langs veel verschillende groenobjecten zoals kleine bosjes, heggen en bomensingels bij omliggende boerderijen. Dit type foerageergebied blijft behouden. De rosse vleermuis jaagt voornamelijk hoog boven open gebied. Hierdoor is het zeker dat de plannen voor woningbouw geen gevolgen hebben voor het foerageergebied van de rosse vleermuis.
De omgevingswet wordt wat betreft foerageergebied van vleermuizen niet overtreden. Een ontheffing is daarom niet noodzakelijk.
Vliegroute
De waargenomen vliegroute loopt langs de noordelijke kant van het akker. Dit is de Van Rouwenoortweg. Er vliegen hier tot maximaal 8 individuen van gewone dwergvleermuis. Doordat de Van Rouwenoortweg niet verlicht is, kan de vliegroute verstoord worden door straatverlichting en ontsluiting van de nieuwe woonwijk. In dit geval is er een overtreding van de Omgevingswet.
Er is mogelijk een overtreding van de Omgevingswet wat betreft vliegroutes van vleermuizen. Indien de vliegroute wordt verstoord, is er een ontheffing van de Omgevingswet nodig.
Broedvogels
Steenuil
Het plangebied is leefgebied van de steenuil. De steenuil heeft een vaste broedlocatie op de boerderij gelegen aan de Van Rouwenoortweg 38. Braakballen zijn gevonden op rasterpalen die het plangebied omringen. De boerderij grenst aan het plangebied waardoor de woningbouw zich binnen 50 meter van de nestlocatie van de steenuil bevindt. Om de woningbouw te kunnen realiseren is een beoordeling van het leefgebied van de steenuil nodig.
De Omgevingswet wordt wat betreft de steenuil mogelijk overtreden. Er moet een leefgebied beoordeling voor de steenuil worden uitgevoerd. Dit moet uitwijzen of er een vergunning van de omgevingswet benodigd is wat betreft het verstoren van het leefgebied en nestplaats van de steenuil.
Ransuil
Ransuilen zijn bij geen van de inventarisaties aangetroffen. Het nest in de boom, wat mogelijk een roest- of slaapplaats was, is inmiddels uit de boom gewaaid en er zijn geen roestsporen aanwezig.
De omgevingswet wordt wat betreft de ransuil niet overtreden. Een vergunning is niet noodzakelijk.
Zoogdieren
Kleine marterachtigen
Steenmarter
Op de camerabeelden is te zien dat de steenmarter regelmatig actief is binnen het plangebied. Het plangebied is onderdeel van het territorium van de steenmarter. Het bosje ligt op de overgang van bebouwing naar buitengebied en biedt naast prooidieren ook schuilplaatsen.
Indien er verstorende werkzaamheden aan het bosje plaatsvinden, is er sprake van een overtreding van de Omgevingswet. In dat geval is een ontheffing benodigd.
Wezel
Op de camerabeelden is een jagende wezel aangetroffen. De wezel jaagt op de rosse woelmuis die tevens op de beelden is gezien. Het bosje kwalificeert als essentieel leefgebied van de wezel. In het bosje zijn takkenhopen, struiken en konijnenholen aanwezig. De wezel gebruikt de plek als vaste-rust en verblijfplaats.
De Omgevingswet wordt wat betreft kleine marterachtigen mogelijk overtreden. Voor de wezel is een beoordeling nodig van het leefgebied. Dit moet uitwijzen of er een ontheffing nodig is.
Das
Op de camerabeelden zijn op geen enkel moment dassen aangetroffen. De burchten zijn gegraven door vossen en worden nu gebruikt door konijnen. Van de das zijn geen sporen aangetroffen. Het is daarom uit te sluiten dat de das aanwezig is in het plangebied.
De Omgevingswet wordt wat betreft de das niet overtreden.
Overige waarnemingen
Intrinsieke waarde
Elke inheemse soort is beschermd voor diens intrinsieke waarde. Dit geldt ook voor soorten die niet worden vermeld in het Besluit Activiteiten Leefomgeving en voor vrijgestelde soorten.
Vrijgestelde soorten
De volgende soorten zijn vrijgesteld bij ruimtelijke ontwikkeling in Gelderland: gewone bosmuis, bruine rat, haas, rosse woelmuis, vos en konijn. Voor deze soorten zijn geen verdere maatregelen nodig.
Bescherming vogels tijdens het broedseizoen
Alle inheemse vogels, zoals de aangetroffen houtduif, roodborstje, heggenmus, vink, houtsnip, goudhaantje, gaai, merel, zanglijster en winterkoninkje zijn in het broedseizoen beschermd. Indien het nodig is (om delen van) het bosje te verwijderen dient dit te gebeuren buiten het broedseizoen. Indien dit niet mogelijk is dient de locatie vooraf te worden gecontroleerd door een ecoloog.
Categorie 4 jaarrond beschermde nesten
De buizerd en de ransuil hebben een categorie 4 jaarrond beschermd nest. De havik is ook eenmalig gezien op de camerabeelden. Het grote nest in het bosje is niet meer aanwezig. Het nest is uit de bomen gewaaid waardoor het uit te sluiten is dat er categorie 4 nesten in het plangebied verstoord gaan worden.
Categorie 5 jaarrond beschermde nesten bij onvoldoende alternatieven
Voor vogels met een categorie 5 nest, namelijk bosuil, ekster, grote bonte specht, koolmees en pimpelmees, is er voldoende alternatief in de omgeving. In het buitengebied zijn veel boerderijen met groenelementen om nesten in te kunnen maken. Overige vogels met een categorie 5 nest zoals de zwarte kraai is alleen in de wijdere omgeving aangetroffen en niet gezien in het bosje.
Overige soorten
Overige soorten zijn wijdverspreide insecten waarvoor geen beschermingsregime geldt. Het gaat hier om de atalanta, bruine sprinkhaan tuinhommel, en soorten van vliegen, muggen en wantsen.
Het aspect natuur vormt vooralsnog planologische belemmering voor het plan. In de regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voorafgaand aan het gebruik van de gronden om aanvullend onderzoek te verrichten.
Gemeenten moeten in hun omgevingsplan rekening houden met het belang van het behoud van cultureel erfgoed. In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening is gehouden met binnen of buiten de locatie van de activiteit aanwezige archeologische of cultuurhistorische waarde. Gezien de aspecten archeologie en cultuurhistorie vaak met elkaar verweven zijn, worden deze hier gezamenlijk besproken.
Bij het beschermen van cultureel erfgoed in het omgevingsplan moet rekening worden
gehouden met bepaalde uitgangspunten. Het Rijk geeft hiervoor instructieregels
(artikel 5.130 lid 2 Bkl).
Deze gaan over:
Binnen het plangebied zijn geen rijks- of gemeentelijke monumenten aanwezig. Op onderstaande uitsnede van de cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Montferland is te zien dat het plangebied is gelegen binnen het gebied dat is aangewezen als 'oude bossen in het nat-droge zandgebied' en 'droge kampontginningen'. Met de ontwikkeling van de woonlocatie worden geen relevante cultuurhistorische waarden aangetast.
CULTUURHISTORISCHE WAARDENKAART GEMEENTE MONTFERLAND
Het aspect cultuurhistorie vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Om te ondervinden of ter plaatse van het gehele plangebied historische resten in de bodem aanwezig zijn is een archeologisch bureau onderzoek en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd: Archeologisch bureau- en inventariserend veldonderzoek (verkennende fase)" (juni 2023; V-23.0044-003 ). Het rapport is als bijlage 10 bijgevoegd.
Op basis van de resultaten uit het bureauonderzoek komt naar voren dat:
Op basis van de resultaten uit het inventariserend veldonderzoek blijkt dat :
Bovenstaand advies is voorgelegd en wordt onderschreven door de bevoegde overheid (gemeente Montferland) en vormt de basis voor het selectiebesluit van de gemeente.
Ondanks een zorgvuldig onderzoek of een zorgvuldige afweging kan nooit volledig worden uitgesloten dat er tijdens werkzaamheden archeologische sporen of resten worden aangetroffen. Conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet dient hiervan melding te worden gemaakt bij bevoegd gezag.
Op basis van het archeologisch bureau onderzoek en inventariserend veldonderzoek adviseert BAAC om een vervolgonderzoek, in de vorm van een proefsleuvenonderzoek. Het proefsleuvenonderzoek wordt in het kader van de omgevingsvergunning uitgevoerd. Voorafgaand aan het proefsleuvenonderzoek is een Programma van Eisen (PvE) opgesteld.
Ter bescherming van de mogelijke archeologische vondsten, is de bestaande dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische Verwachting 1' overgenomen in dit TAM-omgevingsplan. Hierdoor is geborgd dat voorafgaand aan de werkzaamheden een proefsleuvenonderzoek dient plaats te vinden. Hiermee vormt het aspect archeologie geen planologische belemmering voor het plan.
Duurzaamheid krijgt een steeds prominentere rol in onze samenleving. De Omgevingswet biedt mogelijkheden om een transitie naar een duurzamere samenleving te bevorderen. In deze onderbouwing is het begrip duurzaamheid uitgesplitst in drie categorieën; ‘energietransitie’, ‘circulariteit’ en ‘klimaatadaptatie en water’.
Duurzaamheid is een belangrijk uitgangspunt van de Omgevingswet en komt tot uiting in verschillende aspecten van de wet. Zo introduceert de Omgevingswet het begrip ‘duurzame ontwikkeling’ als een overkoepelend doel. Duurzame ontwikkeling wordt gedefinieerd als een ontwikkeling die voorziet in de behoeften van de huidige generatie, zonder de behoeften van toekomstige generaties in gevaar te brengen. Dit betekent dat bij besluitvorming rekening moet worden gehouden met langetermijneffecten. Het (wettelijk) kader voor duurzaamheid onder de Omgevingswet wordt verder ingevuld door onderliggende regelgeving, zoals het Bkl en het Bbl.
Het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) stelt eisen aan de energiezuinigheid van nieuw te bouwen bouwwerken. Er gelden BENG-eisen voor de thermische isolatie, de luchtdichtheid en de technische bouwsystemen. De berekening dat aan de eisen wordt voldaan is onderdeel van een aanvraag omgevingsvergunning. Daarnaast moet gebruik worden gemaakt van een alternatief voor aardgas voor verwarming.
Circulariteit
Het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) stelt eisen aan de milieuprestatie van een woonfunctie, een kantoorgebouw en nevengebruiksfuncties daarvan (artikel 4.159 Bbl).
De milieuprestatie wordt bepaald volgens de Bepalingsmethode Milieuprestatie gebouwen en GWW-werken.
Klimaatadaptatie en water
Voor het kader voor klimaatadaptatie en water wordt verwezen naar het beleid van rijk, provincie, gemeente en waterschap op het gebied van klimaatadaptatie en water.
Natuurinclusief bouwen
Bij natuurinclusief bouwen wordt er extra rekening gehouden met alles wat leeft in de gebouwde omgeving door plek op te nemen voor flora en fauna Natuurinclusief ontwerpen wordt de norm. Deze landelijke ambitie wordt door de gemeente Montferland toegepast bij nieuwe initiatieven zoals nieuwbouw en herontwikkeling.
Bouwstenen Maatlat groene klimaatadaptieve gebouwde omgeving
De landelijke maatlat is de basis voor het klimaatadaptief bouwen, waaraan voldaan moet worden om toekomstbestendig te ontwikkelen.
Met het oog op het stimuleren van de energieopgave wordt in de gemeente Montferland gebruik gemaakt van bodemenergie. Om inzicht te krijgen in de haalbaarheid, effectiviteit en toepasbaarheid van diverse energieconcepten, heeft de gemeente Montferland aan IF Technology gevraagd om per deelgebied de meest kansrijke energieconcepten te onderzoeken. De woningbouwplannen voor Didam-Oost, Zeddam, Beek, Kilder en Stokkum hebben veel overeenkomsten, waardoor één algehele conclusie kan worden getrokken (met 2 uitzonderingen):
Op het gebied van circulariteit kan ook bijgedragen worden aan de duurzaamheidsambities. Daarbij kan gedacht worden aan een bijdragen aan de ambitie om in 2050 volledig circulair te zijn, klimaatneutraal bouwen en circulaire bouwsystemen. In het BKP CE+ (Bijlage 1)staat dit nader omschreven.
Onderhavig plan voorziet hier op de volgende wijze in:
Deze aspecten zijn tevens nader beschreven in bijlage 1. De wijze waarop de waterberging wordt gerealiseerd is opgenomen in paragraaf 6.11.
Met voorliggend plan wordt zo veel mogelijk gestreefd naar:
Deze aspecten zijn tevens nader beschreven in bijlage 1.
Voorliggend plan draagt bij aan het bevorderen van een duurzame samenleving.
In paragraaf 5.4 is het (wettelijk) kader voor het aspect Water opgenomen. Hierna is de uitwerking hiervan beschreven.
Door Kragten is de notitie 'Weging van het waterbelang, locatie Didam' (12 november 2024) opgesteld. Deze is opgenomen als bijlage 11. In onderstaande paragraaf zijn de relevante uitgangspunten zoals het beleid, de beoogde waterhuishoudkundige voorzieningen beschreven en getoetst aan het beleid van Waterschap Rijn en IJssel en Gemeente Montferland ten aanzien van het afkoppelen van hemelwater.
Het voornemen bestaat om in de gemeente Montferland in Didam woningen te ontwikkelen. Het waterschap heeft als norm dat 80 mm per m² aan toename van verhard oppervlak aan hemelwater geborgen dient te worden binnen het plangebied. De gemeente heeft als norm dat bij uitbreidingen minimaal 40 mm in bovengrondse infiltratievoorzieningen (zoals een wadi) geborgen dient te worden, maar dat het ontwerp ook dient te voldoen aan de eisen van het waterschap.
De GHG is vastgesteld op NAP +11,3 m en bevindt zich tussen circa 0,7 - 2,2 m onder het maaiveld. Hierdoor is bij deze ontwikkeling ontwatering in het zuiden een aandachtspunt.
Uit de boringen van het infiltratieonderzoek komt naar voren dat dat de bovenlaag van de bodem voornamelijk bestaat uit matig fijn zand dat zwak tot matig siltig is. In het westen van het projectgebied zit op een diepte van 1,5 m onder maaiveld een sterk siltige kleilaag van circa 10 - 20 cm dik. Deze ligt in het zuiden van het projectgebied oppervlakkiger (op 0,7 m onder maaiveld) en is bovendien ook dikker (60 cm dik). In het noordoosten is deze kleilaag helemaal niet aanwezig. Bij het bepalen van de locaties van de infiltratievoorzieningen dient hiermee rekening gehouden te worden.
De doorlatendheid waarmee voor een eventuele infiltratievoorziening in het matig fijne zand dat siltig is rekening gehouden dient te worden is 1,2 m/d en kan oplopen tot 5,2 m/d. De doorlatendheid waarmee voor een eventuele infiltratievoorziening in het sterk siltige klei rekening gehouden dient te worden is 0,4 m/d. Een waterberging kan leeglopen via infiltratie, maar de kleilaag dient wel doorboort te worden om hangwater te voorkomen.
In het ontwerp is verharding in de vorm van uitgeefbare percelen (bebouwing), en openbare verharding zoals wegen en parkeervakken aangegeven. De uitgeefbare percelen hebben een oppervlak van circa 27.273 m2. Hier zit het oppervlak van de tuinen die deels ook onverhard zijn bij in. We gaan ervanuit dat circa 20% van elk perceel onverhard zal zijn. In totaal bedraagt het verharde oppervlak in de toekomstige situatie 33.201 m2.
Door de ontwikkeling is er een toename van verhard oppervlak van circa 33.201 m2. Hierom dient er volgens het beleid van Waterschap Rijn en IJssel circa (33.201 *0,08=) 2.656 m3 water geborgen te worden binnen het plangebied.
In onderstaande tabellen zijn de berekeningen opgenomen:
Voorlopig gaan we ervanuit dat alle waterberging op openbaar terrein gerealiseerd wordt. Later kan bepaald worden dat een deel van de waterberging op particulier terrein gerealiseerd dient te worden, waardoor de berging op openbaar terrein kleiner kan zijn.
Waterberging kan op verschillende manieren worden ingericht. Er kan hierbij gekeken worden naar ondergrondse en bovengrondse oplossingen. Ondergrondse oplossingen zijn in de regel financieel minder aantrekkelijk dan bovengrondse oplossingen. Bovengrondse maatregelen kosten echter meer ruimte aan het maaiveld.
In het ontwerp is een aanzet gedaan voor de invulling van waterberging (zie onderstaande afbeelding). Hierin is te zien dat aan de oostkant een grote wadi voorzien is. Door het projectgebied heen liggen kleinere greppels in het groen die onderling verbonden worden en uiteindelijk ook op de grote wadi aangesloten worden. Omdat het huidige maaiveld niveau momenteel in het zuiden lager ligt en in het noorden hoger ligt en de afwatering richting het oosten voorzien is, dient hier met de uitwerking van de bouwpeilen rekeningen gehouden te worden.
VOORGESTELDE OPZET VOOR OMGANG MET WATER IN HET PROJECTGEBIED
Om voldoende waterberging te creëren kunnen de groengebieden 25 cm verlaagd aangelegd worden. De greppels in het groen blijven behouden en liggen dan nog eens 30 cm lager (de bodem ligt dan nog boven de GHG). Op deze manier vullen eerst de dieper gelegen greppels zich bij een regenbui, en daarna het omliggende groen. Ook kan de grote wadi in het oosten met een gemiddelde breedte van 7 m worden aangelegd..
Wanneer de waterberging op deze manier ingevuld wordt, kan dat circa 2.748 m3 water bergen (zie tabel 6 in rapportage voor de aannames voor de voorgestelde dimensies). Rekening houdend met deze uitgangspunten voldoet het ontwerp dan aan de bergingseis van 2.656 m3 water. Een andere optie om voldoende berging te realiseren is om een deel van de berging op particulier terrein te realiseren in plaats van alles op openbaar terrein. Ook kunnen de parkeerplaatsen in halfverharding gerealiseerd worden om de bergingsopgave te verlagen.
Er wordt vanuit gegaan dat het water in de infiltratievoorzieningen voornamelijk via de wanden infiltreert. In de loop van de tijd gaat de bodem namelijk dicht zitten door bezinksel en afzettingen in de bodem van de voorziening. Uit het infiltratieonderzoek komt naar voren dat de horizontale doorlatendheid van de bodem ter plekke van het projectgebied vrij goed tot zeer goed is. De doorlatendheid waarmee voor een eventuele infiltratievoorziening in het matig fijne zand dat siltig is rekening gehouden dient te worden is 1,2 m/d en dit kan oplopen tot 5,2 m/d. Dit is een goede doorlatendheid en de leegloop kan dus wel via infiltratie verlopen.
Echter, in het westen van het projectgebied zit op een diepte van 1,5 m onder maaiveld een sterk siltige kleilaag van circa 0,1 - 0,2 m dik. Deze ligt in het zuiden van het projectgebied oppervlakkiger (op 0,7 m onder maaiveld) en is bovendien ook dikker (0,6 m dik). In het noordoosten is deze kleilaag helemaal niet aanwezig. Onder de kleilagen is weer matig fijn zand aangetroffen. Hierdoor kunnen er schijngrondwaterstanden boven de kleilaag zijn en is er mogelijk kans op wateroverlast; dit kan in de beginperiode gemonitord worden. Indien gewenst, of wanneer dit nodig blijkt te zijn, kan de kleilaag doorboort worden ter plekke van infiltratievoorzieningen. Dit is waarschijnlijk zeker nodig ter plekke van de grote wadi's, omdat deze diepte precies tot op de kleilaag komt.
Voor het geval de bergingsinhoud ter plaatse van de voorzieningen overbelast raakt (om welke reden dan ook) dient een overstortmogelijkheid (escape) te worden voorzien. Op de perceelsgrens moet het water vrijelijk kunnen overstorten naar het openbare gebied zonder daarbij overlast te veroorzaken.
Montferland streeft naar water dat helder en schoon is. De kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater moet op alle punten aan de vereiste ecologische en milieukwaliteitsmaatstaven voldoen. De vuiluitworp van overstorten en andere lozingen mogen het oppervlaktewater niet nadelig beïnvloeden. Voor de waterkwaliteit wordt de strategie gevolgd van schoon houden, schoon en vuil scheiden, zuiveren.
De gemeentelijke riolering moet op termijn volledig voldoen aan het waterkwaliteitsspoor. Om dit te bereiken wordt zoveel mogelijk regenwater afgekoppeld van het riool en worden de schoon- en vuilwaterstromen zoveel mogelijk gescheiden. Al het afvalwater moet worden gezuiverd.
In het kader van het vooroverleg heeft het waterschap gereageerd op de waterparagraaf. Hieruit volgt dat:
''In het plan is goed rekening gehouden met waterneutraal bouwen en ontwerpen, als basis zij de uitgangspunten van het waterschap gehanteerd. Gezien de ligging van het terrein en het maaiveld is het van belang om vooral die delen die lager liggen voldoende droog te leggen. Uiteraard zonder dat dit afgewenteld wordt op de omliggende percelen. De klimaatatlas van de gemeente Montferland geeft aan dat het beoogde perceel nogal gevoelig is voor wateroverlast, vooral bij extreme buien. Dat geldt ook vooral voor het perceel ten oosten van het bouwplan, zaak is te voorkomen dat bij ophoging van het bouwperceel wateroverlast elders optreedt.
Volgens het infiltratieonderzoek is er voldoende mogelijkheid om hemelwater afkomstig van verhardingen te infiltreren. Wanneer er geen overstort vanuit infiltratievoorzieningen direct of indirect plaatsvindt naar het oppervlaktewatersysteem is er geen Omgevingsvergunning wateractiviteit nodig van het waterschap. Mocht dit wel het geval zijn dat geldt er een vergunningplicht vanaf 500 m².''
In het kader van de uitvoering zal een waterhuishoudkundig plan worden opgesteld waarin dit wordt meegenomen.
In bovenstaande waterparagraaf is aangetoond dat voldoende waterberging kan worden gerealiseerd binnen het voorgestelde stedenbouwkundig plan. Het aspect water vormt geen belemmering voor het plan.
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een toets om na te gaan of sprake is van een plan met grote milieugevolgen. Bij wijzigingen van het omgevingsplan en besluiten die mogelijk gevolgen kunnen hebben voor het milieu moet worden beoordeeld of ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling in het kader van de fysieke leefomgeving een milieueffectrapportage moet worden opgesteld. Een milieueffectrapportage is bedoeld om milieubelangen bij verschillende ruimtelijke procedures een volwaardige plaats bij de besluitvorming te geven.
De wetgeving over de milieueffectrapportage is opgenomen in afdeling 16.4 van de Omgevingswet en in hoofdstuk 11 en bijlage V bij het Omgevingsbesluit (hierna: Ob).
Onder de Omgevingswet geldt de plan-m.e.r.-plicht voor een plan:
In bijlage V van het Ob zijn de projecten genoemd met mogelijk aanzienlijke milieueffecten. Deze lijst is niet limitatief, zodat ook voor andere dan de hierin genoemde projecten moet worden bezien of sprake is van mogelijk aanzienlijke milieueffecten.
Daarnaast is er de figuur van de plan-m.e.r-beoordeling voor kleine gebieden op lokaal niveau of voor kleine wijzigingen. Deze beoordeling is alleen verplicht als het plan leidt tot mogelijk aanzienlijke milieueffecten en significant negatieve gevolgen voor Natura 2000-gebieden optreden. Een plan-m.e.r.-beoordeling is ook van toepassing op plannen of programma’s die een kader vormen voor m.e.r.-(beoordelings)plichtige projecten en besluiten die niet in het Ob zijn genoemd.
De beoogde ontwikkeling moet worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject en staat genoemd onder J11 van bijlage V bij het Omgevingsbesluit. In deze bijlage zijn voor deze activiteit geen indicatieve drempelwaarden meer benoemd. Dit betekent dat het bevoegd gezag ten behoeve van de besluitvorming over wijziging van het Omgevingsplan in alle gevallen dient te bepalen of het initiatief leidt tot aanzienlijke milieugevolgen en er aanleiding is tot het doorlopen van een m.e.r.-procedure. Ten behoeve van dit besluit stelt de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie op die dient te voldoen aan de criteria uit Bijlage III van de 'Europese richtlijn betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'.
Voor voorliggend project is een aanmeldingsnotitie opgesteld (21 januari 2025) die in bijlage 12 is opgenomen. Naar aanleiding hiervan heeft het bevoegd gezag ingestemd met de conclusie uit de aanmeldingsnotitie en besloten dat er voor de ontwikkeling geen verdere m.e.r.-procedure doorlopen hoeft te worden.
Gelet op de kenmerken van de ontwikkeling en de kenmerken van de potentiële effecten, zijn er geen belangrijke negatieve milieugevolgen te verwachten. Het opstellen van een milieueffectrapport is niet nodig.
De ladder voor duurzame verstedelijking is een instructieregel voor zorgvuldig gebruik van de ruimte en het tegengaan van leegstand. Het doel dat hiermee wordt beoogd is het stimuleren van zorgvuldig ruimtegebruik en de totstandkoming van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties, onder meer door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, het bevorderen van vraaggerichte programmering en het voorkomen van overprogrammering. Met de ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming nagestreefd. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet daarom altijd worden afgewogen en gemotiveerd. Daarbij moet een beschrijving worden gegeven van de behoefte aan de betreffende ontwikkeling. Indien de ontwikkeling ‘buiten het stedelijk groen aan de rand van de bebouwing van stedelijk gebied’ mogelijk wordt gemaakt, dient te worden gemotiveerd waarom de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied wordt voorzien.
Betekenis voor het plangebied
Voorliggend plan, zoals omschreven in paragraaf 1.1 voorziet in het realiseren van een woonlocatie met maximaal 143 woningen (inclusief meeloopinitiatieven) in Didam. Dit betekent een toename van maximaal 143 extra wooneenheden. Het planvoornemen valt daarmee onder de definitie van een 'stedelijke ontwikkeling'.
Verantwoording
Het plangebied is binnen bestaand stedelijk gebied (BSG) gelegen. Daarom is beoordeeld welke potentiële alternatieve locaties er in het verzorgingsgebied zijn binnen BSG. De gemeente Montferland heeft hiervoor input geleverd. Op basis van deze lijst wordt geconstateerd dat de potentiële locaties binnen BSG kunnen voorzien in circa 1.500 woningen. Voor Didam geldt een behoefte van 425 -450 woningen.
De toevoeging van 143 woningen is noodzakelijk om de opgave die op de gemeente Montferland afkomt de komende jaren, te kunnen faciliteren (zie hiervoor paragraaf 5.3.2, 5.3.3, 5.5.2, 5.5.3) Met de realisatie van de woningen wordt voorzien in de actuele behoefte aan woningen in de gemeente Montferland.
De nieuwe stedelijk e ontwikkeling voorziet in een actuele kwantitatieve en kwalitatieve behoefte. Geconcludeerd wordt dat het voorgenomen initiatief binnen bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. De voorliggende ontwikkeling voldoet wel aan de Ladder voor duurzame verstedelijking en is niet in strijd met het Bkl.
Een goede omgevingskwaliteit en de integratie van milieu en ruimte betekent het integreren van (vaak technische) milieunormen in het omgevingsplan/vergunning. In deze paragraaf is duidelijk gemaakt:
Om te voorkomen dat als gevolg van het plan voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten optreden moet worden getoetst of:
Basis voor deze toetsing vormt de handreiking "Bedrijven en milieuzonering" (VNG, Den Haag, 2009), waarin richtafstanden zijn opgenomen voor diverse bedrijfstypen.
In de handreiking wordt onderscheid gemaakt tussen twee omgevingstypen: een rustige woonwijk en gemengd gebied. In een gemengd gebied mag een kleinere richtafstand dan in een rustige woonwijk worden aangehouden. De richtafstanden mogen dan met één 'afstandstap' worden teruggebracht.
Het begrip 'milieubelastende activiteit' (mba) is als volgt gedefinieerd in de bijlage bij artikel 1 van de Omgevingswet: "activiteit die nadelige gevolgen voor het milieu kan veroorzaken, niet zijnde een lozingsactiviteit op een oppervlaktewater lichaam of een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk of een wateronttrekkingsactiviteit". Het gaat dus in feite om alle activiteiten die enig negatief effect op het milieu kunnen hebben (met uitzondering van 'directe lozingen' en wateronttrekkingsactiviteiten).
Het is een breed begrip; er vallen namelijk ook niet-bedrijfsmatige activiteiten, ook niet-plaatsgebonden activiteiten en tijdelijke activiteiten onder het mba-begrip.
In dit gedeelte worden regels over mba's bedoeld die op gemeentelijk niveau kunnen worden geregeld. Zie bijvoorbeeld afdeling 2.3 van de Bruidsschat, die met de inwerkingtreding van de Omgevingswet van rechtswege in het tijdelijke deel van elk gemeentelijk omgevingsplan wordt opgenomen. Deze afdeling 2.3 is getiteld 'Milieubelastende activiteiten' en bevat gemeentelijke regels over mba's. Het Bkl bevat in hoofdstuk 5 onder andere instructieregels voor het omgevingsplan over milieu. De Bkl-regels spreken daarbij van 'activiteiten'. Uit de NvT van het Bkl blijkt dat daarmee 'milieubelastende activiteiten' worden bedoeld.
Omgevingstype
Het omgevingstype van voorliggend plangebied is een rustige woonwijk. In de omgeving is sprake van beperkte functiemenging en er is weinig verstorend verkeer.
Invloed plan op de omgeving
Het plan betreft woningbouw. Er is derhalve geen sprake van milieutechnische uitstraling op de omgeving.
Invloed omliggende inrichtingen op plan
In de omgeving van het plangebied is één omliggend bedrijf gesitueerd dat van invloed kan zijn op het planvoornemen. Dit betreft het opslag, loon- en grondverzetbedrijf gevestigd aan de Heeghstraat 78-80 te Didam. Dit bedrijf is echter gesitueerd op circa 640 meter afstand van het plangebied. Gezien de zeer grote afstand van het bedrijf ten opzichte van het plangebied kan worden geconcludeerd dat het bedrijf geen belemmering vormt voor deze ontwikkeling.
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen planologische belemmering voor het plan.
De Omgevingswet bevordert integrale besluitvorming en samenhang door alle relevante aspecten - waaronder gezondheid - in een zo vroeg mogelijk stadium te betrekken. In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect gezondheid.
Het gaat om:
Volgens artikel 1.3 sub a Omgevingswet is het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit een belangrijk maatschappelijk doel van de Omgevingswet. De aspecten veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit hangen nauw met elkaar samen.
Bij het beoordelen van de effecten van veehouderijen op de volksgezondheid wordt onderscheid gemaakt in endotoxinen en geitenhouderijen. De Handreiking veehouderij en volksgezondheid 2.0 - die bedoeld is bij de nieuwvestiging of verandering van veehouderijen - biedt een stappenplan dat ook deels geschikt is voor de beoordeling van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van veehouderijen.
Endotoxinen
Endotoxinen zijn bouwstenen van bepaalde bacteriën die een giftig effect op de mens kunnen hebben en tot gezondheidsklachten kunnen leiden. Endotoxinen komen vaak voor in fijnstof van intensieve veehouderijen. Conform stap 5 van het stappenplan moet de ligging van het initiatief ten opzichte van veehouderijen worden beoordeeld. Bij een afstand van meer dan 1 kilometer tot pluimveehouderijen en van meer dan 250 meter tot overige veehouderijen (behoudens geitenhouderijen) is er geen gevaar voor de volksgezondheid als gevolg van endotoxinen. Het Bestand Veehouderijbedrijven biedt de benodigde gegevens van de veehouderijen.
Geitenhouderijen
Uit onderzoek is gebleken dat omwonenden in een straal van 2 km rondom geitenhouderijen een verhoogde kans hebben op longontsteking. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van geitenhouderijen moet beoordeeld worden of er een effect is op de volksgezondheid.
Bij boom- en fruitteelt worden vaak gewasbeschermingsmiddelen gebruikt. Deze middelen kunnen een gevaar opleveren voor de volksgezondheid. Als gevolg van de wind kunnen gewasbeschermingsmiddelen verwaaien. Dit wordt drift genoemd. Om te voorkomen dat derden als gevolg van drift in aanraking komen met gewasbeschermingsmiddelen wordt een spuitzone van 50 meter gehanteerd.
De magnetische velden in de buurt van hoogspanningsverbindingen kunnen invloed hebben op de gezondheid. Het beleid van de Rijksoverheid is erop gericht om zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rondom bovengrondse hoogspanningsverbindingen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla.
In een woonomgeving spelen veel verschillende aspecten een rol om te komen tot een gezonde leefomgeving , onder andere:
Bij het beoordelen van de effecten van veehouderijen op de volksgezondheid wordt onderscheid gemaakt in endotoxinen en geitenhouderijen. De Handreiking veehouderij en volksgezondheid 2.0 bevat een praktisch stappenplan om te beoordelen of nadere advisering vanuit de GGD wenselijk is. De stappen dienen stuk voor stuk te worden doorlopen en beantwoord om na te gaan of er knelpunten worden gevonden en of advisering door de GGD wenselijk is. De uiteindelijke keuze om wel of geen medewerking te verlenen aan een ontwikkeling is een afweging die wordt gemaakt door de gemeente.
Stap 1 Endotoxine
Op basis van het ‘Endotoxine toetsingskader 2.0’ kan worden beoordeeld of sprake is van een verhoogd volksgezondheidsrisico ten aanzien van varkenshouderijen en pluimveehouderijen. De concentratie endotoxine in het plangebied voldoet aan de adviesnorm van 30 EU/m³. Er is geen sprake van een verhoogd volksgezondheidsrisico.
Het plan omvat nieuwe, milieugevoelige objecten. In een straal van 1.000 meter rondom het plangebied zijn geen pluimveeveehouderijen actief. Er liggen daarnaast ook geen overige intensieve veehouderijen binnen 250 meter van het plangebied.
Stap 2 Emissies
Er is geen sprake van een ontwikkeling van een veehouderij. De ontwikkeling betreft een wijziging naar een woonbestemming en leidt niet tot een toename van emissies van geur en/of fijnstof en/of ammoniak.
Stap 3a Geur, toetsen aan aanvaardbaar woon-/leefklimaat a.d.h.v. wettelijk kader
De ontwikkeling vindt niet plaats in een gebied met een overbelaste geursituatie. Zie paragraaf 6.3 voor onderzoek naar geurbelasting.
Stap 3b Geur, toetsen aan aanvaardbaar woon-/ leefklimaat.
De geurbelasting voldoet voor het hele plangebied aan de gezondheidskundige advieswaarde van 5,0 ouE/m³. Er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat als gevolg van de geursituatie in het gebied.
Stap 4a Meerdere diersoorten in één veehouderij
Aan de Fuukweg 9 te Didam worden rundvee en varkens gehouden. Deze veehouderij is echter op ruim 1.500 m gesitueerd van het plangebied.
Stap 4b De afstand tussen een varkensbedrijf en pluimveebedrijf
De afstand tussen het plangebied en het dichtstbijzijnde varkensbedrijf en pluimveebedrijf is groter dan 100 meter.
Stap 5a Geitenhouderijen
Het plan omvat nieuwe, milieugevoelige objecten. In een straal van 2 km rondom het plangebied zijn 2 geitenhouderijen met meer dan 100 geiten actief. Deze geitenhouderijen bevinden zich aan de van Voorstweg 3 te Didam (250 geiten, ca. 1.600 m) en aan de Bosslagstraat 2 te Didam (1000 geiten, ca. 1.200 m). Beiden aan de noordzijde van Didam en Loil. In het kader van de geitenhouderij aan de Bosslagstraat wordt momenteel een wijzigingsprocedure doorlopen ten behoeve van beëindiging van de agrarische bedrijfsvoering.
De GGD adviseert inzake de aanwezigheid van geitenhouderijen binnen 2 km van het plangebied om de toekomstige bewoners van het plan te informeren over de geitenhouderijen en welk risico daarmee samenhangt. Op die manier kunnen toekomstige bewoners zelf een afweging maken.
Stap 5b Pluimveebedrijven
Het plangebied is niet gelegen binnen een afstand van 1 kilometer van pluimveebedrijven.
Stap 5c Overige veehouderijen
Binnen 250 meter liggen geen overige veehouderijen.
Stap 6 Mestbewerking
Er is in de nabijheid geen mestbewerking of verwerking.
Stap 7 Ongerustheid over de volksgezondheid
Voor zover bekend, zijn er geen klachten/vragen bekend in de omgeving wat betreft de volksgezondheid in relatie tot de veehouderijen.
Uit het stappenplan blijkt dat overwogen dient te worden om advies van de GGD in te winnen. De gemeente heeft derhalve de GGD verzocht een advies op te laten stellen. Dit advies is bijgevoegd als bijlage 13. Zie ook kopje Gezonde leefomgeving.
Het plan leidt tot het toevoegen van woningen of andere functies waar personen gedurende langere tijd verblijven. Desalniettemin wordt opgemerkt dat de gronden rondom het plangebied niet in gebruik zijn voor boom- en fruitteelt en bovendien ook niet zijn aangewezen als boomteeltontwikkelingsgebied. Er mogen volgens het vigerend omgevingsplan 'Buitengebied' alleen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kwekerij', nieuwe kwekerijen worden opgericht. Deze aanduiding is niet opgenomen op omliggende gronden.
Geconcludeerd wordt dat er geen rekening gehouden hoeft te worden met spuitzones als gevolg van boom- en fruitteelt.
Het plan leidt tot het toevoegen van woningen of andere functies waar kinderen gedurende langere tijd verblijven. Desalniettemin wordt opgemerkt dat er sprake is van een zeer grote afstand tot bovengrondse hoogspanningsverbindingen. Deze hoogspanningsverbinding ligt namelijk op ca 675 meter met een voltage van 150kV en met een maximale rekenafstand van 70 m aan weerkanten dat het schadelijke magneetveld zich uitstrekt. Er is geen nader onderzoek nodig.
De GGD ondersteunt de groene invulling van het plan. Aanvullend adviseert de GGD:
De genoemde aspecten ter bevordering van een gezonde leefomgeving zullen in de nadere uitwerking van het stedenbouwkundig ontwerp.
Het aspect volksgezondheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid voor dit plan.
Met dit omgevingsplan wordt de mogelijkheid geboden voor bouwactiviteiten in het plangebied. Hiervoor maakt de gemeente kosten, zoals voor het wijzigen van dit omgevingsplan, voor de aanleg van openbare voorzieningen en voor nadeelcompensatie. De gemeente is verplicht de gemaakte kosten te verhalen op een initiatiefnemer als deze nieuwe bouwactiviteiten wil uitvoeren (artikel 13.11 Omgevingswet).
Dit kostenverhaal kan privaatrechtelijk of publiekrechtelijk worden geregeld. Het privaatrechtelijk kostenverhaal heeft de voorkeur boven het publiekrechtelijk kostenverhaal. Bij privaatrechtelijk kostenverhaal sluiten de gemeente en de initiatiefnemer van de bouwactiviteit een overeenkomst.
Is het niet mogelijk om een overeenkomst te sluiten, dan past de gemeente de regeling van het publiekrechtelijk kostenverhaal toe. Publiekrechtelijk kostenverhaal vindt plaats bij:
Er vindt geen kostenverhaal plaats bij bouw op gronden die door gemeente zijn verkocht of in erfpacht zijn uitgegeven. De kosten worden dan verrekend in de verkoopprijs van de grond of in de erfpachtcanon.
Wanneer een (rechtmatig) besluit, zoals een omgevingsvergunning, leidt tot schade, kan deze schade onder voorwaarden voor vergoeding in aanmerking komen. Ook de schade bij uitvoering en onvoorziene schade kunnen voor vergoeding in aanmerking komen. Dit is de zogenaamde nadeelcompensatie (artikel 15.1 eerste lid van de Omgevingswet).
De voorwaarden zijn onder meer dat de schade uitstijgt boven normaal maatschappelijk risico en dat de burger/bedrijf onevenredig zwaar worden belast.
Het risico op nadeelcompensatie is betrokken in de exploitatieopzet.
Het overleg met de ketenpartners en het participatieproces met omwonenden en belanghebbenden is al besproken in het hoofdstuk 'voorbereiding en participatie' (zie paragraaf 4.1. Onder deze paragraaf wordt het formele participatietraject dat hierop volgt behandeld.
De gemeente publiceert de wijziging van het omgevingsplan digitaal via de Landelijke voorziening bekendmaken en beschikbaar stellen (LVBB), het landelijke publicatieplatform. De regels van het ontwerp-omgevingsplan komen dan automatisch in het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO-LV) c.q. Omgevingsloket. Via het onderdeel 'Regels op de Kaart' kan iedereen zien welke regels waar gelden.
Het ontwerp-wijzigingsbesluit en de daarbij behorende stukken worden gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegd (artikel 3:11, Awb). Binnen deze termijn heeft eenieder de mogelijkheid een zienswijze in te brengen. Dit kan zowel schriftelijk als mondeling. Eventuele zienswijzen worden beantwoord in een separate notitie, die te zijner tijd als bijlage bij het wijzigingsbesluit wordt opgenomen.
Onderhavig TAM-omgevingsplan vormt een wijziging van het omgevingsplan. Woningbouw op deze locatie is in strijd met in het tijdelijke deel onderdeel uitmakende bestemmingsplan 'Montferland', waardoor het omgevingsplan gewijzigd moet worden.
Het TAM-omgevingsplan is op het oog een omgevingsplan dat losstaat van de rest van het omgevingsplan. Toch is het functioneel en juridisch een integraal onderdeel van het omgevingsplan.
Om te zorgen dat het TAM-omgevingsplan juridisch één geheel is met het omgevingsplan van rechtswege, wordt het als het ware als een nieuw hoofdstuk toegevoegd. Onderhavig TAM-omgevingsplan dient dus ook als dusdanig gelezen te worden, in samenhang met de bruidsschat van het omgevingsplan. Daarom is er in de regels van onderhavig TAM-omgevingsplan een pre-ambule opgenomen, waarin staat dat het plan vigeert als hoofdstuk 22d. van het omgevingsplan.
Hoofdstuk 1 - Inleidende bepalingen
Dit TAM-omgevingsplan maakt onderdeel uit van het omgevingsplan van de gemeente Montferland. Dat betekent dat alle regels uit het omgevingsplan ook van toepassing zijn op onderhavige ontwikkeling in Stokkum (tenzij ze daarmee strijdig zijn). Daarom worden in de regels alleen maar bepalingen opgenomen welke specifiek relevant zijn voor onderhavige ontwikkeling. Zo is er voor dit plan ook gekozen om niet de specifieke bepaling over de het afwijken van bepalingen uit de bruidsschat op te nemen, aangezien er bij dit TAM-omgevingsplan nauwelijks wordt afgeweken van de bruidsschat. Op de onderdelen waar dit wel gebeurt (bijvoorbeeld reken- en meetbepalingen) zijn specifieke voorrangsbepalingen opgenomen.
Hoofdstuk 2 - Specifieke regels over functies en activiteiten
Conform de eisen vanuit de Omgevingswet worden in dit hoofdstuk de specifieke regels over functies en activiteiten beschreven voor de specifieke locatie. Alhoewel de regels niet hoeven te voldoen aan de SVBP, en er dus over 'functies en activiteiten' wordt gesproken in plaats van 'bestemmingen', staan deze op de verbeelding behorend bij onderhavig plan nog wel aangeduid als zijnde 'bestemming'. Dit vanwege het feit dat het plan anders niet juist gepubliceerd kan worden op de (nog tijdelijke) landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl. Voor onderhavig TAM-omgevingsplan is beoogd zoveel mogelijk aansluiting te vinden bij de regels en bepalingen voor vergelijkbare functies en activiteiten uit het tijdelijk deel omgevingsplan Montferland (bestemmingsplan 'Kernen'). Deze zijn wel dusdanig omgevormd dat deze voldoen aan de regels van de Omgevingswet.
Hoofdstuk 3 - Algemene regels over functies
Voor dit hoofdstuk zijn er algemene bepalingen opgenomen die alleen betrekking hebben op de artikelen uit dit TAM-omgevingsplan. Hier zitten bijvoorbeeld algemene bouw- en functieregels in die gelden voor het gehele grondgebied van de ontwikkellocatie.
Hoofdstuk 4: Overgangsregels
In TAM-omgevingsplannen hoeven geen bepalingen te worden opgenomen voor het overgangsrecht. Echter, in onderhavig voorbeeld TAM-omgevingsplan wordt een bestaande functie wegbestemd. Daarom zijn er overgangsrechtelijke bepalingen kopgenomen, zodat de bestaande functies mogen worden voortgezet zolang de nieuwe ontwikkeling nog niet is gerealiseerd.
Bijlagen bij de regels
Conform kernvereiste 1 wordt er zo min mogelijk gebruik gemaakt van bijlagen bij regels, om het plan zo overzichtelijk mogelijk te houden. Voor dit plan is er 1 bijlage opgenomen bij de regels die is gekoppeld aan de algemene beoordelingsregels.
Verbeelding
De verbeelding die is opgesteld voor voorliggend TAM-omgevingsplan dient te worden opgesteld conform de technische eisen van IMRO2012. Dat betekent dat er op de verbeelding wel 'bestemmingen' zijn te zien, en dat specifieke functies als zijnde 'functieaanduidingen' worden benoemd. Dit vanwege het feit dat het plan anders niet door de validator van ruimtelijke plannen komt.