direct naar inhoud van Regels
Plan: TAM-omgevingsplan hoofdstuk 22d, woningbouw Van Rouwenoortweg - Heeghstraat, Didam
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1955.opsgddmwonvrwghest-on01

Regels

Pre-ambule

Dit TAM-omgevingsplan is gericht op het faciliteren van een gebiedsontwikkeling op de locatie 'De Nieuwe Heegh' en vormt juridisch een nieuw hoofdstuk (hoofdstuk [22d.]) van het omgevingsplan van de gemeente Montferland. Dit hoofdstuk is op grond van artikel 11.1, tweede lid, van het Besluit elektronische publicaties, bekend gemaakt en digitaal beschikbaar gesteld met de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl. Het is met deze landelijke voorziening niet mogelijk dit hoofdstuk conform de juridische vormgeving van het omgevingsplan in STOP-TPOD beschikbaar te stellen.

De in dit op https://www.ruimtelijkeplannen.nl uitgegeven deel van het omgevingsplan (hierna: dit deel) weergegeven hoofdstukken moeten gelezen worden als paragrafen van hoofdstuk [22d.] van het omgevingsplan van de gemeente Montferland. In de artikelkop van de in dit deel weergegeven artikelen moet na het woord 'Artikel', na de spatie en direct voor het artikelnummer '[22d.]' gelezen worden. In de kop van de bijlagen bij het in dit deel weergegeven hoofdstuk moet na het woord 'Bijlage', na de spatie en direct voor het nummer van de bijlage '[22d.]' gelezen worden.

Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen

Artikel 1 Toepassingsbereik

1.1 Omgevingsplan Montferland

Dit plan wijzigt het omgevingsplan Montferland in die zin dat na hoofdstuk 22 een hoofdstuk 22d voor De Nieuwe Heegh wordt ingevoegd, bestaande uit de regels van dit plan.

1.2 Tijdelijk omgevingsplan - bestemmingsplan

De besluiten als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder a, b, c, g, h, i, j, k, l of m, van de Invoeringswet Omgevingswet zijn niet van toepassing op de locatie, bedoeld in het derde lid.

1.3 Tijdelijk omgevingsplan - bruidsschat

De regels in afdeling 22.2, met uitzondering van de regels van paragraaf 22.2.7.3, en afdeling 22.3 zijn niet van toepassing voor zover die regels in strijd zijn met regels in dit hoofdstuk.

1.4 Verwijzing naar verbeelding

De regels in dit hoofdstuk [22d.] zijn van toepassing op de locatie De Nieuwe Heegh, waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand met identificatienummer NL.IMRO.1955.opsgddmwonvrwghest-on01.

Artikel 2 Begripsbepalingen

2.1 Van toepassing verklaring

Begripsbepalingen die zijn opgenomen in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling, zijn van toepassing op dit plan.

Artikel 3 Aanvullende begripsbepalingen

In aanvulling op het bepaalde in artikel 2 worden voor de toepassing van de regels in dit plan de volgende begrippen gehanteerd:

3.1 plan

Het TAM-omgevingsplan hoofdstuk 22d, woningbouw Van Rouwenoortweg - Heeghstraat, Didam met identificatienummer NL.IMRO.1955.opsgddmwonvrwghest-on01 van de gemeente Montferland.

3.2 TAM-omgevingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten zoals vervat in het GML-bestand met identificatienummer NL.IMRO.1955.opsgddmwonvrwghest-on01 met de bijbehorende regels.

3.3 locatievlak

een geometrisch bepaald vlak dat is aangewezen voor een gebruiksdoel.

3.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

3.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

3.6 grens locatievlak

de grens van een locatievlak.

3.7 achtergevel

Een gevel van een gebouw aan de tegenovergestelde zijde van de voorgevel.

3.8 archeologisch onderzoek

Onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysisch onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het College voor de Archeologische Kwaliteit (CvAK/SIKB), beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 39 MW en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie.

3.9 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.10 bebouwingspercentage

De oppervlakte van de bebouwing binnen het bebouwingsvlak of, bij afwezigheid daarvan, het locatievlak, uitgedrukt in een percentage van de oppervlakte van dat vlak.

3.11 bed and breakfast

Een kleinschalige overnachtingsaccommodatie in een woning of bedrijfswoning, gericht op het bieden van een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt, waarbij de bed and breakfast ondergeschikt is aan de hoofdfunctie.

3.12 bedrijf

Een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, beroepen aan huis daaronder niet begrepen.

3.13 bedrijf aan huis

Een bedrijf dat in een (gedeelte van) of bij een woning wordt uitgeoefend en dat is gericht op het vervaardigen van producten en/of het leveren van diensten, door een bewoner van de woning, en dat niet krachtens een milieuwet vergunning- of meldingplichtig is. Hieronder wordt mede verstaan een bed and breakfast en een kleinschalige voorziening ten behoeve van kinderopvang. Hieronder wordt in ieder geval niet verstaan: een detailhandelsvestiging, een horecabedrijf, een baliefunctie die niet als ondergeschikt aan het bedrijf kan worden aangemerkt, een seksbedrijf of prostitutie in welke vorm dan ook.

3.14 bedrijfswoning

Een woning in of bij een gebouw of op een terrein, slechts bestemd voor (het huishouden van) één persoon, wiens huisvesting daar gelet op de functie van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.

3.15 beroep aan huis

Het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, zakelijk, financieel, juridisch, (para)medisch, therapeutisch, persoonlijk, educatief, kunstzinnig, ontwerptechnisch, maatschappelijk of daarmee gelijk te stellen gebied, in de woning en de bijbehorende bouwwerken daarvan, met behoud van de woonfunctie in overwegende mate en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie verenigbaar is. In ieder geval wordt hieronder niet verstaan: het voeren van kappersactiviteiten, het voeren van een baliefunctie die niet als ondergeschikt aan het beroep kan worden aangemerkt, een seksbedrijf of een beroep in de prostitutie, in welke vorm dan ook.

3.16 bestaand
  • a. Ten aanzien van bebouwing: bebouwing die op het moment van inwerkingtreding van het plan rechtens aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een vergunning;
  • b. ten aanzien van gebruik; het gebruik van grond en opstallen zoals op het moment van inwerkingtreding van het plan rechtens bestaat.

3.17 Bijbehorend bouwwerk:

Uitbreiding van een hoofdgebouw of functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar wel of niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

3.18 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

3.19 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

3.20 bouwlaag

Een al dan niet doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

3.21 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

3.22 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel.

3.23 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

3.24 bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

3.25 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Onder detailhandel wordt tevens verstaan verkoop via internet, waarbij sprake is van publieksgerichte activiteiten in de vorm van een showroom en/of een afhaalpunt voor consumenten.

3.26 detailhandel in brand- en/of explosiegevaarlijke stoffen

Detailhandel in goederen die naar hun aard zodanig brand- en/of explosiegevaar kunnen opleveren dat uitstalling ten verkoop in een woon-/winkelgebied niet verantwoord is.

3.27 dienstverlening

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij afnemers rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.

3.28 evenement

Een meerdaags jaarlijks terugkerend en verplaatsbare georganiseerde gebeurtenis die meestal publiek is, maar ook besloten kan zijn.

3.29 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

3.30 geluidzone

zone waarbinnen het verplicht is een akoestisch onderzoek uit te voeren bij de aanvraag van een omgevingsvergunning van geluidsgevoelig object.

3.31 hoofdgebouw

gebouw, of bouwkundig en functioneel te onderscheiden gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor het verrichten van andere activiteiten dan bouwactiviteiten die op grond van het omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit op het perceel zijn toegestaan en, als meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die toegestane activiteiten het belangrijkst is.

3.32 horeca

Hotel, restaurant, café, cafetaria of daaraan verwante inrichting waar tegen vergoeding logies wordt verstrekt, dranken worden geschonken of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt, een en ander tenzij uitdrukkelijk anders vermeld, met uitzondering van nachtclubs, discotheken, dancings of soortgelijke inrichtingen; onder horeca is in ieder geval niet begrepen een bed and breakfast en een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig gelegenheid wordt gegeven tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling.

3.33 hotel

een bedrijf dat in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van nachtverblijf voor beperkte duur en waarbij het verstrekken van voedsel en dranken (daaraan) ondergeschikt is.

3.34 huishouden

Eén of meer personen die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren, waarbij sprake is van continuïteit in samenstelling en onderlinge verbondenheid.

3.35 kelder

Onder de begane grondvloer, of, voor zover de begane grondvloer niet overeenkomt met peil, onder peil, aanwezige constructiedeel of -delen worden niet meegerekend voor zover die zijn gelegen binnen de denkbeeldig doorgetrokken buitenwerkse gevelvlakken (en/of harten van de scheidingsmuren) én voor zover niet rechtstreeks buiten de woning bereikbaar via een hellingbaan, trap of soortgelijke toegang.

3.36 kwaliteitsteam

Een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen team van deskundigen dat de realisatie kwalitatief begeleidt en beoordeelt op basis van de beleidsregels Ruimtelijke Kwaliteit.

3.37 levensloopbestendige woning

Een woning waarbij voorzieningen voor wonen, koken, slapen en baden/douchen gelijkvloers op de begane grond van de woning of de bijbehorende bouwwerken met een primaire functie zijn gerealiseerd en waarbij al deze ruimtes rolstoeltoegankelijk zijn zonder trappen of treden.

3.38 maatschappelijke voorzieningen

Culturele, educatieve, medische, sociale en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen. Hieronder wordt in ieder geval begrepen; kinderopvang en bestaande zorg.

3.39 molen

Een door windkracht aangedreven krachtwerktuig van monumentale waarde, inclusief het bouwwerk waarin bedoeld werktuig zich bevindt, dat specifiek is opgericht, bestemd of geschikt is voor de uitoefening van het maalbedrijf.

3.40 ondergeschikte functie

De functie die ondersteunend is aan de primaire functie overeenkomstig de planologische functie van het hoofdgebouw. Bij een woning zal dat in het merendeel van de gevallen gaan om een garage/berging, bijkeuken, atelier, tuinhuisje, fietsenberging of hobbyruimte.

3.41 overig bouwwerk

Een bouwkundige constructie -geen gebouw zijnde- van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

3.42 overkapping

Een bouwwerk dat, voor zover gebouwd vóór (het verlengde van) de voorgevel van een gebouw, geen tot de constructie zelf behorende wanden heeft en, voor zover gebouwd achter (het verlengde van) de voorgevel van een gebouw, maximaal drie wanden heeft waarvan maximaal twee tot de constructie behoren.

3.43 peil
  • a. Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte maaiveld, hierbij dient te worden uitgegaan van de oorspronkelijke hoogte van het bouwperceel;
  • c. indien in of op het water gebouwd: de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabijgelegen punt waar het water grenst aan het vaste land.

3.44 permanente bewoning

Bewoning van een ruimte als hoofdwoonverblijf, waarbij door betrokkene(n) niet aannemelijk is of kan worden gemaakt dat elders daadwerkelijk over een hoofdwoonverblijf wordt beschikt.

3.45 primaire functie

De functie conform de planologische functie van het hoofdgebouw, bijvoorbeeld de woning.

3.46 prostitutie

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

3.47 rug-aan-rug woning

Woning waarbij de achtergevel gedeeld wordt met een andere woning.

3.48 seksbedrijf

Een inrichting waarin bedrijfsmatig, of in de vorm alsof het bedrijfsmatig is, seksuele handelingen, dan wel in enige vorm erotisch-pornografische werkzaamheden worden uitgevoerd. Hieronder wordt begrepen:

  • a. seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof het bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elke geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
  • b. sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd.

3.49 slopen

Het al dan niet geheel afbreken van gebouwen en andere bouwwerken.

3.50 Staat van Bedrijfsactiviteiten

Een als bijlage bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en instellingen.

3.51 Stedenbouwkundig ontwerp

In een stedenbouwkundig ontwerp zijn de volgende zaken vastgelegd:

  • stedenbouwkundige hoofdopzet
  • duurzaamheidsmaatregelen die op gebiedsniveau getroffen moeten worden
  • woonmilieudifferentiatie, verdeling woningtypen
  • verkeersontsluiting
  • wandel- en fietroutes
  • waterstructuur, inclusief benodigde waterberging eventueel benodigde bruggen en duikers
  • groenstructuur
  • ligging en doelgroep speelvoorzieningen
  • parkeeroplossingen in het openbaar gebied
  • afbakening deelplannen binnen project
  • afbakening grens openbaar-privé
  • principeprofielen infrastructuur.

3.52 verbeelding

De analoge en digitale voorstelling van de in het omgevingsplan opgenomen digitale ruimtelijke informatie.

3.53 vloeroppervlak

De totale binnenwerks gemeten oppervlakte van alle voor mensen toegankelijke ruimten binnen een gebouw.

3.54 voorgevel

De naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw, of,

  • a. indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig dient te worden aangemerkt; of
  • b. de gevel ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn'.

3.55 voorgevellijn

Denkbeeldige lijn getrokken langs de voorgevel van een hoofdgebouw en het verlengde daarvan.

3.56 voorziening waterhuishouding

Voorzieningen die het waterhuishoudingsbelang dienen, zoals watergangen, waterstaatkundige kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang e.d., voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterafvoer, waterinfiltratie en waterberging; bijbehorende voorzieningen zoals bermen, paden, beschoeiingen.

3.57 woning

Een complex van ruimten bedoeld voor de huisvesting van één huishouden en niet zijnde een woonwagen. Kenmerkend voor de woning is de aanwezigheid van eigen voorzieningen met in ieder geval een eigen toegang, toiletruimte, badruimte en een keuken met kooktoestel.

Bij levensloopbestendige woningen mogen de badruimte, toiletruimte, keuken en badkamer ook in het bijbehorend bouwwerk met een primaire functie worden gerealiseerd.

3.58 wonen

Huisvesting in een woning waarbij de bewoner(s) gezamenlijk één afzonderlijk huishouden vormen.

3.59 woongebouw

Een woongebouw is een gebouw waarin twee of meer woningen zijn gelegen. Deze woningen zijn bereikbaar via een of meer gemeenschappelijke verkeersruimtes

3.60 woonwagen

Een voor de huisvesting van personen bestemde woonruimte die is geplaatst op een woonwagenstandplaats en die in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.

3.61 zijgevel

Een gevel van een gebouw, die niet een voorgevel of een achtergevel is.

Artikel 4 Meet- en rekenbepalingen

De meet- en rekenbepalingen uit artikel 22.24 van het omgevingsplan zijn van overeenkomstige toepassing op het meten van de waarden die in dit hoofdstuk in m, m2 of m3 zijn uitgedrukt, voor zover hiervan niet is afgeweken in het bepaalde in dit artikel.

4.1 afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens

Tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

4.2 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

4.3 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

4.4 diepte van een gebouw

De diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd.

4.5 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, uitgezonderd dakkapellen.

4.6 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

4.7 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein.

4.8 ondergeschikte bouwonderdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, luchtbehandelingskasten, schoorstenen, liftschachten, installaties, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen en de aangegeven maximale bouwhoogten, niet meer dan 1,5 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Specifieke regels over functies en activiteiten

Artikel 5 Agrarisch

5.1 Toepassingsbereik

De regels van dit artikel zijn van toepassing op de locatie die in het GML-bestand met identificatienummer NL.IMRO.1955.opsgddmwonvrwghest-on01 is aangewezen voor het gebruiksdoel Agrarisch.

5.2 Beschrijving gebruiksdoel

Een locatie die is aangewezen voor het gebruiksdoel Agrarisch heeft de volgende functies:

  • a. agrarische bedrijven, niet zijnde niet-grondgebonden veehouderijen, kwekerijen en (glas-)tuinbouwbedrijven;
  • b. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden van water, bergen, aan- en afvoeren van water en natuurvriendelijke oeverzones langs watergangen;
  • c. landschappelijke beplanting welke kenmerkend is voor het gebied, alsmede voor de natuur en op natuurlijke wijze ingerichte poelen daar waar dit uit oogpunt van natuurdoelstellingen wenselijk wordt geacht en waterhuishoudkundig mogelijk is, in beide gevallen uitsluitend voor zover de agrarische bedrijvigheid hierdoor niet wordt belemmerd;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' een ontsluitingsweg ten behoeve van voorliggend plan.

5.3 Gebruiksactiviteit - verboden
5.3.1 Algemeen
  • a. Het is verboden om gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze die niet ten dienste staat van de in 5.2 genoemde functies van de gronden.

5.4 Bouwactiviteiten - beoordelingsregels
5.4.1 Algemeen
  • a. bouwwerken zijn alleen toegestaan indien zij ten dienste staan van de functies genoemd in 6.2;
  • b. gebouwen mogen niet worden gebouwd.
5.4.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van licht- en andere masten, verkeerstekens en regelinstallaties mag niet meer dan 10 m bedragen; en
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 1 m.

Artikel 6 Groen

6.1 Toepassingsbereik

De regels van dit artikel zijn van toepassing op de locatie die in het GML-bestand met identificatienummer NL.IMRO.1955.opsgddmwonvrwghest-on01 is aangewezen voor het gebruiksdoel Groen.

6.2 Beschrijving gebruiksdoel

Een locatie die is aangewezen voor het gebruiksdoel Groen heeft de volgende functies:

  • a. groenvoorzieningen, bermen en beplanting;
  • b. inritten voor aanliggende woningen en parkeervoorzieningen;
  • c. dierenweiden;
  • d. geluidwerende voorzieningen;
  • e. paden en verhardingen;
  • f. kunstwerken;
  • g. speelvoorzieningen;
  • h. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterberging en waterlopen;
  • i. nutsvoorzieningen;
  • j. ter plaatse van aanduiding 'specifieke vorm van groen - structurerend groen', structurerend groen;

een en ander met de daarbij behorende voorzieningen en werken.

6.3 Gebruiksactiviteit - verboden
6.3.1 Algemeen

Het is verboden om gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze die niet ten dienste staat van de in 6.2 genoemde functies van de gronden.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4.1 Verboden uitvoering van andere werken

Het is verboden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - structurerend groen' om zonder of in afwijking van een schriftelijke (omgevings)vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, niet zijnde bouwwerken, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het vellen van houtgewas wat niet overeenkomt met de duurzame ontwikkeling of instandhouding van de bij de bestemming behorende landschappelijke en natuurlijke waarden;
  • b. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,40 m onder het maaiveld.
  • c. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen.
6.4.2 Uitzonderingen

Het verbod bedoeld in artikel 6.4.1 is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:

  • a. normaal onderhoud, gebruik en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  • b. welke reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende (omgevings)vergunning.
6.4.3 Toelaatbaarheid

De in artikel 6.4.1 genoemde werken en/of werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar indien:

  • a. zij verband houden met de genoemde doeleinden in artikel 6.2;
  • b. door het uitvoeren van deze werken of werkzaamheden noch direct noch indirect onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bestaande waarden en kwaliteiten van de desbetreffende gronden.

6.5 Bouwactiviteiten - beoordelingsregels
6.5.1 Algemeen
  • a. bouwwerken zijn alleen toegestaan indien zij ten dienste staan van de functies genoemd in 6.2;
  • b. gebouwen mogen niet worden gebouwd.
6.5.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • b. de bouwhoogte van speeltoestellen mag niet meer bedragen dan 5 m;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

Artikel 7 Verkeer - Verblijfsgebied

7.1 Toepassingsbereik

De regels van dit artikel zijn van toepassing op de locatie die in het GML-bestand met identificatienummer NL.IMRO.1955.opsgddmwonvrwghest-on01 is aangewezen voor het gebruiksdoel Verkeer - Verblijfsgebied.

7.2 Beschrijving gebruiksdoel

Een locatie die is aangewezen voor het gebruiksdoel Verkeer - Verblijfsgebied heeft de volgende functies:

  • a. wegen, pleinen en straten, wandel- en fietspaden met een functie voornamelijk gericht op verblijf, waaronder terrassen;
  • b. markten;
  • c. parkeer-, groen-, water- en speelvoorzieningen;
  • d. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterberging en waterlopen;
  • e. abri's;
  • f. esthetische kunstwerken zoals beelden, waaronder ook begrepen oorlogsmonumenten;

met overige bouwwerken waaronder ook begrepen zitelementen, podiums en bankjes.

7.3 Gebruiksactiviteit - verboden
7.3.1 Algemeen

Het is verboden om gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze die niet ten dienste staat van de in 7.2 genoemde functies.

7.4 Bouwactiviteiten - beoordelingsregels
7.4.1 Algemeen
  • a. bouwwerken zijn alleen toegestaan indien zij ten dienste staan van de functies genoemd in 7.2;
  • b. alleen bouwwerken in de vorm van:
    • 1. ondergeschikte gebouwen, zoals abri's, kabelkasten en gemaalgebouwtjes; en
    • 2. verkeerstekens, lichtmasten, palen, straatmeubilair en speelobjecten;
    • 3. gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen;

zijn toegestaan.

7.4.2 Bouwwerken

Voor het bouwen van bouwwerken, als bedoeld in 7.4.1 onder b gelden de volgende regels:

  • a. van gebouwen mag de oppervlakte niet meer dan 10 m² bedragen;
  • b. van gebouwen mag de bouwhoogte niet meer dan 3 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van licht- en andere masten, verkeerstekens en regelinstallaties mag niet meer dan 10 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.

Artikel 8 Wonen

8.1 Toepassingsbereik

De regels van dit artikel zijn van toepassing op de locatie die in het GML-bestand met identificatienummer NL.IMRO.1955.opsgddmwonvrwghest-on01 is aangewezen voor het gebruiksdoel Wonen.

8.2 Beschrijving gebruiksdoel

Een locatie die is aangewezen voor het gebruiksdoel Wonen heeft de volgende functies:

  • a. wonen;
  • b. beroep aan huis; en
  • c. tuinen en erven;
  • d. groen- en speel- en nutsvoorzieningen;
  • e. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterberging en waterlopen;
  • f. wegen en paden;
  • g. parkeervoorzieningen;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - hobbymatig gebruik', gebruik van de bebouwing ten behoeve van hobbymatige werkzaamheden;
  • i. ter plaatse van aanduiding 'specifieke vorm van groen - structurerend groen', structurerend groen;

een en ander met de daarbij behorende voorzieningen.

8.3 Gebruiksactiviteit - verboden
8.3.1 Algemeen
  • a. Het is verboden om gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze die niet ten dienste staat van de in 8.2 genoemde functies van de gronden;
  • b. Het is verboden om gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze die niet in overeenstemming is met de in 8.7 opgenomen nadere regels over het gebruik van gronden en bouwwerken.

8.4 Gebruiksactiviteit - voorwaardelijke verplichting onderzoeksaspecten

Het gebruik van de gronden overeenkomstig het bepaalde in 8.2 is uitsluitend toegestaan onder voorwaarde dat voldaan wordt aan de regeling in artikel 11.3.

8.5 Gebruiksactiviteit - voorwaardelijke verplichting bodemonderzoek

Indien de gronden nabij monsterpunt 120 en de gronden van het gehele kadastrale perceel Didam sectie O, nr 1538 (zie bijlage 5 bij de toelichting) op een andere wijze in gebruik worden genomen dan in de huidige situatie dienen aanvullende maatregelen (verwijdering vervuilde gronden) te worden getroffen en dienen deze voor uitvoering van het gewijzigd gebruik te worden uitgevoerd.

8.6 Gebruiksactiviteit - voorwaardelijke verplichting instandhouding structurerend groen

Het gebruik van de gronden overeenkomstig het bepaalde in 8.2 is uitsluitend toegestaan onder voorwaarde dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - structurerend groen', het bestaande structurerend groen in stand wordt gehouden.

8.7 Gebruiksactiviteit - nadere regels
8.7.1 Beroep aan huis

Voor het gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van een beroep aan huis gelden de volgende voorwaarden:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een aan huis gebonden beroep mag, in voorkomend geval samen met de oppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een bedrijf aan huis als bedoeld in 8.8.1, niet meer bedragen dan 30% van de totale oppervlakte van de betreffende woning en de daarbij behorende aanbouwen en bijgebouwen, en ieder geval niet meer dan 50 m².

8.8 Gebruiksactiviteit - omgevingsplanactiviteit
8.8.1 Bedrijf aan huis
  • a. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning gronden en bouwwerken te gebruiken ten behoeve van een bedrijf aan huis;
  • b. Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid a wordt verleend als toepassing wordt gegeven aan de volgende regels:
    • 1. het bedrijven betreft die in de van deze regels deel uitmakende bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten zijn aangeduid als categorie 1 en 2, dan wel daarmee gelijk kunnen worden gesteld wat betreft hun gevolgen voor de omgeving;
    • 2. de gezamenlijke vloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een bedrijf aan huis, in voorkomend geval samen met de vloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een aan huis gebonden beroep als bedoeld in 8.7.1, niet meer bedraagt dan 30% van de totale vloeroppervlakte van de betreffende woning en de daarbij behorende aanbouwen en bijgebouwen, en in ieder geval niet meer dan 50 m²;
    • 3. op de bij de betreffende woning behorende gronden geen buitenopslag van goederen ten behoeve van het bedrijf plaatsvindt;
    • 4. de bedrijfsactiviteiten geen prostitutie, horeca of detailhandel betreffen, behoudens detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit van de ter plaatse uitgeoefende bedrijfsactiviteit;
    • 5. in de omgeving van de betreffende woning geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk optreedt, met dien verstande dat:
      • het parkeren ten behoeve van het bedrijf zoveel mogelijk op eigen terrein dient plaats te vinden, en
      • behoudens in- en uitladen, geen bedrijfsactiviteiten in de openbare ruimte rond de betreffende woning mogen plaatsvinden, en
    • 6. de bedrijfsactiviteiten door hun aard en visuele aspecten, zoals reclame-uitingen en technische installaties, het woonkarakter van de buurt niet onevenredig aantasten.

8.9 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.9.1 Verboden uitvoering van andere werken

Het is verboden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - structurerend groen' om zonder of in afwijking van een schriftelijke (omgevings)vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, niet zijnde bouwwerken, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het vellen van houtgewas wat niet overeenkomt met de duurzame ontwikkeling of instandhouding van de bij de bestemming behorende landschappelijke en natuurlijke waarden;
  • b. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,40 m onder het maaiveld.
  • c. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen.
8.9.2 Uitzonderingen

Het verbod bedoeld in artikel 8.9.1 is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:

  • a. normaal onderhoud, gebruik en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  • b. welke reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende (omgevings)vergunning.
8.9.3 Toelaatbaarheid

De in artikel 8.9.1 genoemde werken en/of werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar indien:

  • a. zij verband houden met de genoemde doeleinden in artikel 8.2;
  • b. door het uitvoeren van deze werken of werkzaamheden noch direct noch indirect onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bestaande waarden en kwaliteiten van de desbetreffende gronden.

8.10 Bouwactiviteit - beoordelingsregels
8.10.1 Algemeen
  • a. Bouwwerken zijn alleen toegestaan indien zij ten dienste staan van de functies genoemd in 8.2;
  • b. Alleen bouwwerken in de vorm van (hoofdgebouwen van) woningen, aan- of uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen en bouwwerken , geen gebouw zijnde, zoals erf- of perceelafscheidingen en tuinmeubilair zijn toegestaan;
  • c. Het aantal woningen binnen de locatievlakken 'Wonen' mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven, onder voorwaarde dat voldaan wordt aan de regeling in artikel 11.1;
  • d. De uiterlijke vormgeving van woningen, aan- of uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen en bouwwerken, geen gebouw zijnde dient passend te zijn binnen het (Beeld)kwaliteitsplan zoals bijgevoegd in bijlage 3 bij de regels.
8.10.2 Woningen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen van woningen gelden de volgende regels:

  • a. woningen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' niet meer woningen zijn toegestaan dan in dat vlak aangegeven;
  • b. binnen bouwvlakken mogen vrijstaande, twee-aan-een gebouwde en aaneengebouwde woningen worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' uitsluitend aaneengebouwde, halfvrijstaande of vrijstaande woningen mogen worden gebouwd;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' uitsluitend halfvrijstaande of vrijstaande woningen mogen worden gebouwd;
    • 3. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' uitsluitend vrijstaande woningen mogen worden gebouwd;
  • c. woningen mogen uitsluitend worden gebouwd met een punt van de voorgevel in of ten hoogste 3 m achter de aanduiding 'gevellijn' of, bij afwezigheid daarvan, met een punt van de voorgevel in of ten hoogste 3 m achter bouwgrens die is gekeerd naar de weg, waaraan het betreffende gebouw is gelegen;
  • d. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens, zonder aanbouwen of aangebouwde bijgebouwen, bedraagt bij:
    • 1. vrijstaande woningen aan twee zijden minimaal 2,5 m;
    • 2. twee-aaneengebouwde woningen aan één zijde minimaal 2,5 m;
    • 3. aaneengebouwde woningen aan de niet-aaneengebouwde zijde van de eindwoningen minimaal 0 m;
    • 4. indien de bestaande afstand minder bedraagt dan hiervoor aangegeven, dan is dat de te hanteren minimale afstand;
  • e. de diepte van woningen, zonder aanbouwen of aangebouwde bijgebouwen, mag niet meer bedragen dan de bij de bouwwijze aangegeven diepte:

bouwwijze   max. diepte  
aaneengebouwd   12 m  
aaneengebouwd - levensloopbestendig   15 m  
twee-aan-een   12 m  
vrijstaand   15 m  

  • f. de goot- en bouwhoogte van woningen mogen niet meer bedragen op de verbeelding aangegeven goot- en bouwhoogte met de aanduiding 'maximale goothoogte, maximale bouwhoogte (m)'.
8.10.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken met een primaire functie gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken met een primaire functie mogen binnen het locatievlak 'Wonen' worden gebouwd;
  • b. bij levensloopbestendige woningen mogen voorzieningen voor wonen, koken, slapen en baden/douchen gelijkvloers op de begane grond van de woning in de bijbehorende bouwwerken met een primaire functie worden gerealiseerd;
  • c. bijbehorende bouwwerken met een primaire functie met een verbinding naar buiten mogen aan de voorgevel van een woning worden gebouwd mits voldaan wordt aan de volgende eisen:
    • 1. de diepte ten opzichte van de voorgevel mag ten hoogste 1,5 meter bedragen;
    • 2. de breedte mag niet meer bedragen dan 33% van de breedte van de voorgevel;
    • 3. er kan worden afgeweken van de geldende maximum goothoogte, doch niet van de in het omgevingsplan maximum toegestane hoogte;
  • d. bijbehorende bouwwerken met een primaire functie zonder verbinding naar buiten mogen aan de voorgevel van een woning worden gebouwd, mits voldaan wordt aan de volgende eisen:
    • 1. de hoogte maximaal 4 meter bedraagt;
    • 2. de diepte ten opzichte van de voorgevel mag maximaal bedragen:
      • indien het voorerf ten minste 6 meter diep is: 2,5 meter;
      • indien het voorerf minder dan 6 meter diep is, 1,5 meter;
      • de breedte mag maximaal 60% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw bedragen.
    • 3. onverminderd het vorenstaande dient de afstand tot het openbaar toegankelijk gebied minimaal 1 meter te bedragen;
    • 4. onverminderd het vorenstaande dient de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens minimaal 0,25 meter te bedragen;
  • e. bijbehorende bouwwerken met een primaire functie mogen aan de zijgevel van een woning worden gebouwd, mits:
    • 1. minimaal 1 meter achter het verlengde van de voorgevelrooilijn;
    • 2. mits de diepte van het bijbehorend bouwwerk niet meer dan 3 meter of maximaal 60% van de breedte van de voorgevel van de woning bedraagt;
    • 3. mits de goothoogte niet meer dan 4 meter en de nokhoogte niet meer dan 5 meter bedraagt;
  • f. bijbehorende bouwwerken met een primaire functie mogen aan de achtergevel van een woning worden gebouwd , mits
    • 1. de in het omgevingsplan toegestane diepte van het hoofdgebouw plus maximaal 3 meter niet wordt overschreden;
    • 2. de goothoogte niet meer dan 4 meter en de bouwhoogte niet meer dan 5 meter bedraagt;
  • g. onverminderd het vorenstaande dienen bijbehorende bouwwerken met een functioneel ondergeschikt gebruik op minimaal 1 meter achter de voorgevel te zijn gelegen en mag het bouwperceel voor ten hoogste 50% worden bebouwd, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken met een functioneel ondergeschikt gebruik en/of overige bouwwerken:
    • 1. op een perceel met een oppervlakte van tot en met 400 m² niet meer dan 75 m² bedragen;
    • 2. op een perceel met een oppervlakte van meer dan 400 m² niet meer dan 100 m² bedragen;
    • 3. voor bijbehorende bouwwerken met een functioneel ondergeschikt gebruik mag de goothoogte niet meer dan 4 meter bedragen en mag de bouwhoogte niet meer dan 5 meter bedragen;
  • h. In afwijking van het gestelde onder f mag de gezamenlijke oppervlakte van bestaande bijgebouwen meer bedragen dan aangegeven in lid f sublid 1 of sublid 2, en mogen deze bestaande bijgebouwen worden behouden.
8.10.4 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van pergola's mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • b. de bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen achter de voorgevelrooilijn, op een terrein waarop een gebouw staat mag niet meer bedragen dan 2 m;
  • c. de bouwhoogte van overige erf- of perceelafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 4,5 m.
8.10.5 Ondergronds bouwen

Voor het ondergronds bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. ondergrondse gebouwen (kelders) zijn uitsluitend toegestaan onder het hoofdgebouw en aan- of uitbouwen;
  • b. ondergrondse gebouwen zijn uitsluitend toegestaan in één bouwlaag.

Artikel 9 Woongebied

9.1 Toepassingsbereik

De regels van dit artikel zijn van toepassing op de locatie die in het GML-bestand met identificatienummer NL.IMRO.1955.opsgddmwonvrwghest-on01 is aangewezen voor het gebruiksdoel Woongebied.

9.2 Beschrijving gebruiksdoel

Een locatie die is aangewezen voor het gebruiksdoel Woongebied heeft de volgende functies:

  • a. wonen;
  • b. beroep aan huis;
  • c. tuinen en erven;
  • d. wegen, pleinen en straten, wandel- en fietspaden met een functie voornamelijk gericht op verblijf;
  • e. parkeer-, groen-, speel- en nutsvoorzieningen;
  • f. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterberging en waterlopen;
  • g. nutsvoorzieningen;

een en ander met de daarbij behorende voorzieningen en werken.

9.3 Gebruiksactiviteit - verboden
9.3.1 Algemeen
  • 1. Het is verboden om gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze die niet ten dienste staat van de in 9.2 genoemde functies van de gronden.
  • 2. Het is verboden om gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze die niet in overeenstemming is met de in 9.6 opgenomen nadere regels over het gebruik van gronden en bouwwerken.

9.4 Gebruiksactiviteit - voorwaardelijke verplichting stedenbouwkundig plan

Het gebruik van de gronden overeenkomstig het bepaalde in 9.2 is uitsluitend toegestaan onder voorwaarde dat voldaan wordt aan de regeling in artikel 11.1 en 11.2;

9.5 Gebruiksactiviteit - voorwaardelijke verplichting onderzoeksaspecten

Het gebruik van de gronden overeenkomstig het bepaalde in 9.2 is uitsluitend toegestaan onder voorwaarde dat voldaan wordt aan de regeling in artikel 11.3.

9.6 Gebruiksactiviteit - nadere regels
9.6.1 Beroep aan huis

Voor het gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van een beroep aan huis gelden de volgende voorwaarden:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een aan huis gebonden beroep mag, in voorkomend geval samen met de oppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een bedrijf aan huis als bedoeld in 9.7.1, niet meer bedragen dan 30% van de totale oppervlakte van de betreffende woning en de daarbij behorende aanbouwen en bijgebouwen, en ieder geval niet meer dan 50 m².

 

9.7 Gebruiksactiviteit - omgevingsplanactiviteit
9.7.1 Bedrijf aan huis
  • a. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning gronden en bouwwerken te gebruiken ten behoeve van een bedrijf aan huis.
  • b. Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid a wordt verleend als toepassing wordt gegeven aan de volgende regels:
    • 1. het bedrijven betreft die in de van deze regels deel uitmakende bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten zijn aangeduid als categorie 1 en 2, dan wel daarmee gelijk kunnen worden gesteld wat betreft hun gevolgen voor de omgeving;
    • 2. de gezamenlijke vloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een bedrijf aan huis, in voorkomend geval samen met de vloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een aan huis gebonden beroep als bedoeld in 9.6.1, niet meer bedraagt dan 30% van de totale vloeroppervlakte van de betreffende woning en de daarbij behorende aanbouwen en bijgebouwen, en in ieder geval niet meer dan 50 m²;
    • 3. op de bij de betreffende woning behorende gronden geen buitenopslag van goederen ten behoeve van het bedrijf plaatsvindt;
    • 4. de bedrijfsactiviteiten geen prostitutie, horeca of detailhandel betreffen, behoudens detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit van de ter plaatse uitgeoefende bedrijfsactiviteit;
    • 5. in de omgeving van de betreffende woning geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk optreedt, met dien verstande dat:
      • het parkeren ten behoeve van het bedrijf zoveel mogelijk op eigen terrein dient plaats te vinden, en
      • behoudens in- en uitladen, geen bedrijfsactiviteiten in de openbare ruimte rond de betreffende woning mogen plaatsvinden, en
    • 6. de bedrijfsactiviteiten door hun aard en visuele aspecten, zoals reclame-uitingen en technische installaties, het woonkarakter van de buurt niet onevenredig aantasten.

9.8 Bouwactiviteit - beoordelingsregels
9.8.1 Algemeen
  • a. Bouwwerken zijn alleen toegestaan indien zij ten dienste staan van de functies genoemd in 9.2.
  • b. Alleen bouwwerken in de vorm van woningen, aan- of uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zoals erf- of perceelafscheidingen en tuinmeubilair zijn toegestaan;
  • c. het aantal woningen binnen het locatievlak 'Woongebied' mag in totaal niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven, onder voorwaarde dat voldaan wordt aan de regeling in artikel 11.1;
9.8.2 Woningen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen van woningen gelden de volgende regels:

  • a. woningen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. binnen het bouwvlak mogen uitsluitend het volgende type woningen worden gebouwd:
    • 1. 'gestapeld': gestapelde woningen;
    • 2. 'specifieke bouwaanduiding - woongebouw': woongebouwen;
  • c. de goot- en bouwhoogte van woningen mogen niet meer bedragen op de verbeelding aangegeven goot- en bouwhoogte met de aanduiding 'maximale goothoogte, maximale bouwhoogte (m)';
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'woongebouw' dient de bebouwing alzijdig te worden uitgevoerd.
9.8.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van pergola's mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • b. de bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen achter de voorgevelrooilijn, op een terrein waarop een gebouw staat mag niet meer bedragen dan 2 m;
  • c. de bouwhoogte van overige erf- of perceelafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m.
  • d. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 6 m
  • e. de bouwhoogte van voorzieningen buurthub mogen niet meer bedragen dan 4,5 m.
  • f. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 4,5 m.
9.8.4 Ondergronds bouwen

Voor het ondergronds bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. ondergrondse gebouwen (kelders) zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  • b. ondergrondse gebouwen zijn uitsluitend toegestaan in één bouwlaag.

Hoofdstuk 3 Algemene regels over functies

Artikel 10 Aanvraagvereisten

  • a. De aanvraagvereisten, bedoeld in paragraaf 22.5.2 van omgevingsplan Montferland, zijn van overeenkomstige toepassing op een omgevingsvergunning die is vereist op grond van dit plan. In het bijzonder geldt dat:
    • 1. het bepaalde in artikel 22.284 van omgevingsplan Montferland van toepassing is op een aanvraag om omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit voor werken en werkzaamheden in dit plan; en
    • 2. het bepaalde in 22.286 van omgevingsplan Montferland van toepassing is op een aanvraag om omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit inhoudende een gebruiksactiviteit of een bouwactiviteit in dit plan;
  • b. In aanvulling op het bepaalde onder 1 worden bij de aanvraag om omgevingsvergunning die gegevens en bescheiden overlegd die naar het oordeel van het bevoegde gezag noodzakelijk zijn voor een toets aan de aan de omgevingsvergunning verbonden beoordelingsregels.

 

Artikel 11 Algemene beoordelingsregels

11.1 Aantal en type woningen
  • a. Het maximum aantal te bouwen woningen voor het gehele plangebied mag niet meer bedragen dan 143;
  • b. Binnen het plangebied dient minimaal 30% van het aantal woningen als sociale huurwoningen te worden gerealiseerd en minimaal 25 jaar als sociale huurwoningen in stand te worden gehouden;
  • c. De gerealiseerde middenhuur woningen dienen minimaal 10 jaar als middenhuur woningen in stand te worden gehouden.

11.2 Groen en biodiversiteit

Het gebruiken en/of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ter plaatse van de bestemming 'Wonen' en 'Woongebied', is uitsluitend toegestaan wanneer is aangetoond dat het initiatief voldoet aan de eisen die worden gesteld in het kader van groen en biodiversiteit:

  • a. per woning dient ten minste het aantal faunavoorzieningen te worden gerealiseerd, zoals voorgeschreven in de Beleidsregels ‘kwaliteit gemeentelijke woningbouwuitbreidingen Montferland’, zoals opgenomen in bijlage 3 bij de regels;
  • b. op het bouwperceel groene erfafscheidingen gerealiseerd, zoals voorgeschreven in de Beleidsregels ‘kwaliteit gemeentelijke woningbouwuitbreidingen Montferland’, zoals opgenomen in bijlage 3 bij de regels;
  • c. het verhardingspercentage van het bouwperceel mag niet meer bedragen, zoals voorgeschreven in de Beleidsregels ‘kwaliteit gemeentelijke woningbouwuitbreidingen Montferland’, zoals opgenomen in bijlage 3 bij de regels;
  • d. per kavel dienen bijbehorende bouwwerken met een functioneel ondergeschikt gebruik (bijgebouwen) voorzien te zijn van een groen dak, zoals voorgeschreven in de Beleidsregels ‘kwaliteit gemeentelijke woningbouwuitbreidingen Montferland’, zoals opgenomen in bijlage 3 bij de regels.

11.3 Onderzoeksaspecten

Het oprichten van gebouwen en/of gebruiken en/of laten gebruiken van gronden en bouwwerken waarop het gebruiksdoel van toepassing is, danwel het verlenen van een omgevingsvergunning is uitsluitend toegestaan wanneer is aangetoond dat het initiatief voldoet aan een gezonde en veilige fysieke leefomgeving met een goede omgevingskwaliteit, waarbij getoetst wordt aan de volgende milieuaspecten:

  • a. geluid: er dient sprake te zijn van een aanvaardbare geluidsituatie;
  • b. water: er dient voldoende waterberging te worden gerealiseerd en deze waterberging dient te worden gehandhaafd waarbij voldaan wordt aan de regeling artikel 11.6;
  • c. stikstof; de stikstofdepositie op Natura2000 gebieden mag niet meer dan 0,00 mol/ha bedragen;
  • d. bodemkwaliteit: de bodem dient geschikt te zijn voor de beoogde functie, waarbij voldaan wordt aan de regeling in artikel 11.4.

11.4 Bodemonderzoek

Indien de gronden nabij monsterpunt 120 en de gronden van het gehele kadastrale perceel Didam sectie O, nr 1538 (zie bijlage 5 bij de toelichting) op een andere wijze in gebruik worden genomen dan in de huidige situatie dienen aanvullende maatregelen (verwijdering vervuilde gronden) te worden getroffen en dienen deze voor uitvoering van het gewijzigd gebruik te worden uitgevoerd.

11.5 Natuurwaarden

Het oprichten van gebouwen en/of gebruiken en/of laten gebruiken van gronden en bouwwerken waarop het gebruiksdoel van de functies 'Groen', 'Verkeer - Verblijfsgebied', 'Wonen' en/of 'Woongebied' toepassing is is alleen toegestaan indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. middels onderzoek dient aangetoond te worden dat er geen verstoring plaatsvindt van het leefgebied van:
    • 1. de steenuil;
    • 2. steenmarter;
    • 3. wezel;
  • b. bij aantasten bosje in 'ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - structurerend groen' dient de aanwezige vlinder- en vogelkastje voor de broedperiode te worden verhangen;
  • c. indien uit onder a genoemde aanvullende onderzoeken naar voren komt dat aanvullende maatregelen dienen te worden getroffen om verstoring te voorkomen of ontheffingen worden verleend dienen deze te worden getroffen voordat de gronden in gebruik worden genomen.

11.6 Hemelwaterberging

Het oprichten van gebouwen en/of gebruiken en/of laten gebruiken van gronden en bouwwerken waarop het gebruiksdoel van toepassing is is alleen toegestaan indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. er dient te zijn aangetoond dat de toename van de afvoer van afstromend regenwater gecompenseerd wordt conform de eisen van het waterschap en voorzien is een waterberging met voldoende capaciteit;
  • b. de compensatie dient tenminste naar evenredigheid van de realisatie van verhardingen gerealiseerd te worden;
  • c. de compensatie bedraagt tenminste 80 mm per m2 verharding;
  • d. de waterhuishoudkundige voorzieningen welke strekken tot de berging van het hemelwater als opgenomen in de omgevingsvergunning bouwen danwel een voorziening die een daarmee vergelijkbaar resultaat bewerkstelligd dienen uiterlijk binnen één jaar na de bouw van het project worden gerealiseerd en in stand gehouden.

11.7 Parkeren
11.7.1 Parkeernormen
  • a. Bij het oprichten van gebouwen of het veranderen van gebruik dient de inrichting van elk perceel zodanig te zijn dat voldoende ruimte aanwezig is om zowel het parkeren voor motorvoertuigen als eventueel het laden en lossen op eigen terrein te kunnen afwikkelen. Op eigen terrein dient voorzien te zijn in voldoende parkeeraccommodatie, inclusief parkeergelegenheid voor werknemers en bezoekers, conform de parkeernormen als opgenomen in de CROW-publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' dan wel de opvolger(s) hiervan. Uitgegaan wordt van de categorieën 'weinig stedelijk' en 'rest bebouwd kom';
  • b. De parkeerplaatsen voor motorvoertuigen dienen de afmetingen te hebben die zijn afgestemd op gangbare motorvoertuigen zoals deze zijn opgenomen in de richtlijnen van het CROW.
11.7.2 Maatwerkvoorschrift
  • a. Met een maatwerkvoorschrift kunnen nadere eisen worden gesteld aan het aantal parkeerplaatsen, de situering van de parkeerplaatsen en de situering van de laad- en losruimte.
  • b. Met een maatwerkvoorschrift kunnen nadere eisen worden gesteld aan de maatvoering van een parkeerplaats.
  • c. Met een maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken van het gestelde in 11.7.1:
    • 1. indien het voldoen aan die bepaling door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    • 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
    • 3. Het maatwerkvoorschrift moet worden voorzien van een motivering waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd blijft.

Artikel 12 Algemene beoordelingsregels gebruiksactiviteiten

12.1 Strijdig gebruik

Het is in ieder geval verboden om de gronden en bouwwerken te gebruiken ten behoeve van:

  • a. een seksinrichting;
  • b. als stand- of ligplaats van onderkomens;
  • c. als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, een en ander tenzij dit gebruik verband houdt met het op de functie gerichte beheer van de gronden;
  • d. het gebruik van een woning door meer dan één huishouden;
  • e. het gebruik van één afzonderlijk gebouw voor wonen in combinatie met een hotel.

12.2 Evenementen
  • a. Voor het gebruik van gronden binnen de locatievlakken 'Groen', 'Verkeer - Verblijfsgebied', 'Wonen' en voor evenementen gelden de volgende regels:
    • 1. evenementen zijn uitsluitend in de vorm van medegebruik toegestaan;
    • 2. er dient sprake te zijn van een evenement in de vorm van een voor publiek bestemde uitvoering/ verrichting van vermaak, op het gebied van sport, muziek of op sociaal-cultureel vlak;
    • 3. het evenement duurt maximaal 5 (aaneengesloten) dagen;
    • 4. de bereikbaarheid voor hulpdiensten gewaarborgd is;
  • b. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in a. om het tijdelijk gebruik van gronden voor langduriger evenementen toe te kunnen staan. Hierbij dient te worden voldaan aan het volgende voorwaarden:
    • 1. er dienen voldoende parkeerplaatsen al dan niet op eigen terrein beschikbaar te zijn;
    • 2. de aan te brengen voorzieningen dienen tijdelijk te zijn. Dit betekent dat het houden van een evenement niet mag leiden tot onomkeerbare voorzieningen en/of ingrepen;
    • 3. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de binnen het gebied aanwezige waarden;
    • 4. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig mogen worden geschaad;
    • 5. de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 13 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 14 Specifieke beoordelingsregels bouwen

14.1 Bevoegdheden

Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.26 Omgevingsplan 'Montferland' verlenen in afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 2:

  • a. ten behoeve van het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor nutsvoorzieningen, zoals gasdrukregelstations, wachthuisjes, bewaarplaatsen van huisvuilcontainers en transformatorhuisjes, uitgezonderd verkooppunten voor motorbrandstoffen, waarvan de oppervlakte niet meer dan 30 m² en de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen;
  • b. indien en voorzover afwijkingen ten aanzien van de ligging van locatievlakken, bouwgrenzen en van aanduidingen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer dan 5 m bedragen;
  • c. voor afwijkingen van regels, gesteld ten aanzien van maten en percentages, mits die afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages;
  • d. ten behoeve van het bouwen van antennemasten tot een bouwhoogte van 10 m;
  • e. ten behoeve van het bouwen van masten en bijbehorende installaties voor telecommunicatie, al of niet op of aan gebouwen of andere bouwwerken, tot vanaf peil een bouwhoogte van 40 m, waarbij als voorwaarde kan worden gesteld dat gebruik dient te worden gemaakt van bestaande masten voor telecommunicatie of andere bestaande hoge objecten, zoals hoge gebouwen, lichtmasten of hoogspanningsmasten, indien deze aanwezig zijn binnen een redelijke afstand van de gevraagde locatie.

14.2 Voorwaarden

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 14.1 kan slechts worden verleend, mits:

  • a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.

Hoofdstuk 4 Regels ter bescherming van waarden en objecten

Artikel 15 Waarde - Archeologie 1

15.1 Voorrangsregeling

De regels in dit artikel hebben voorrang op de regels in hoofdstuk 2 en 3.

15.2 Toepassingsbereik

De regels van dit artikel zijn van toepassing op de locatie die in het GML-bestand met identificatienummer NL.IMRO.1955.opsgddmwonvrwghest-on01 is aangewezen als 'Waarde - Archeologie 1'.

15.3 Functieomschrijving

Een locatie die is aangewezen als 'Waarde - Archeologie 1' heeft als functie het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

15.4 Bouwactiviteit
15.4.1 Aanvullende aanvraagvereisten
  • a. Bij de aanvraag om omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.26 Omgevingsplan 'Montferland' wordt indien grondwerkzaamheden dieper dan 0,30 m onder het maaiveld plaatsvinden, een rapport (archeologisch inventariserend veldonderzoek - IVO-overig) overlegd, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. in afwijking van het gestelde onder a geldt dat ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - conserverend dek' eerst een onderzoeksrapport als bedoeld onder a behoeft te worden overlegd wanneer grondwerkzaamheden dieper dan 0,40 m onder het maaiveld plaatsvinden;
  • c. Het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld. Het in sub b bepaalde is van overeenkomstige toepassing;
  • d. Het bepaalde onder a. geldt niet indien:
    • 1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
    • 2. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met maximaal 250 m² wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of
    • 3. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot.
15.4.2 Aanvullende vergunningvoorschriften

Indien uit het onder 1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.26 Omgevingsplan 'Montferland':

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige; en/of
  • d. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
15.4.3 Advies archeoloog

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in 22.26 Omgevingsplan 'Montferland', winnen zij advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

15.4.4 Maatwerkvoorschrift

Het bevoegd gezag kan nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

15.4.5 Beoordelingsregels
  • a. De omgevingsvergunning wordt alleen verleend indien en voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate zijn vastgesteld. Indien het rapport daartoe aanleiding geeft, dient op advies van de erkend archeoloog zonodig een opgraving plaats te vinden;
  • b. het overleggen van een rapport als bedoeld onder 1 is niet nodig indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.

15.5 Omgevingsplanactiviteit voor werken en werkzaamheden
15.5.1 Vergunningplicht

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden te verrichten:

  • a. het ophogen van de bodem met meer dan 1 m;
  • b. grondwerkzaamheden dieper dan 0,3 m onder het maaiveld, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen;
  • c. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • f. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  • g. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
15.5.2 Uitzondering vergunningplicht

Het verbod van 15.5.1 geldt niet voor werken en werkzaamheden:

  • a. in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • b. in het kader van het normale agrarische gebruik;
  • c. binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  • d. voor werken en werkzaamheden in de bodem waarvoor ten tijde van het van kracht worden van dit artikel een aanlegvergunning of omgevingsvergunning in dit kader is verleend.
15.5.3 Aanvullende aanvraagvereisten
  • a. Bij de aanvraag om omgevingsvergunning wordt een rapport overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. Een rapport als bedoeld onder 1 is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.

15.6 Vergunningvoorschriften
  • a. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning onder beperkingen verlenen en kan voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden, waaronder:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
    • 3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
  • b. Voordat het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een vergunning als bedoeld in 15.5.1 winnen zij advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

Artikel 16 Waarde - Archeologische Verwachting 1

16.1 Voorrangsregeling

De regels in dit artikel hebben voorrang op de regels in hoofdstuk 2 en 3.

16.2 Toepassingsbereik

De regels van dit artikel zijn van toepassing op de locatie die in het GML-bestand met identificatienummer NL.IMRO.1955.opsgddmwonvrwghest-on01 is aangewezen als 'Waarde - Archeologische Verwachting 1'.

16.3 Functieomschrijving

Een locatie die is aangewezen als 'Waarde - Archeologische Verwachting 1' heeft als functie het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

16.4 Bouwactiviteit
16.4.1 Aanvullende aanvraagvereisten
  • a. Bij de aanvraag om omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.26 Omgevingsplan 'Montferland' wordt indien het bouwwerk groter is dan 250 m² en de grondwerkzaamheden dieper dan 0,30 m onder het maaiveld plaatsvinden, een rapport (archeologisch inventariserend veldonderzoek - IVO-overig) overlegd, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. in afwijking van het gestelde onder a geldt dat ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - conserverend dek' eerst een onderzoeksrapport als bedoeld onder a behoeft te worden overlegd wanneer grondwerkzaamheden dieper dan 0,40 m onder het maaiveld plaatsvinden;
  • c. Het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld. Het in sub b bepaalde is van overeenkomstige toepassing;
  • d. Het bepaalde onder a. geldt niet indien:
    • 1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
    • 2. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met maximaal 250 m² wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of
    • 3. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot.
16.4.2 Aanvullende vergunningvoorschriften

Indien uit het onder 1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.26 Omgevingsplan 'Montferland':

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige; en/of
  • d. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
16.4.3 Advies archeoloog

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in 22.26 Omgevingsplan 'Montferland', winnen zij advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

16.4.4 Maatwerkvoorschrift

Het bevoegd gezag kan nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

16.4.5 Beoordelingsregels
  • a. De omgevingsvergunning wordt alleen verleend indien en voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate zijn vastgesteld. Indien het rapport daartoe aanleiding geeft, dient op advies van de erkend archeoloog zonodig een opgraving plaats te vinden;
  • b. het overleggen van een rapport als bedoeld onder 1 is niet nodig indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.

16.5 Omgevingsplanactiviteit voor werken en werkzaamheden
16.5.1 Vergunningplicht

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden te verrichten:

  • a. het ophogen van de bodem met meer dan 1 m;
  • b. grondwerkzaamheden dieper dan 0,3 m onder het maaiveld over een oppervlakte van meer dan 250 m², waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen;
  • c. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • f. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  • g. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
16.5.2 Uitzondering vergunningplicht

Het verbod van 16.5.1 geldt niet voor werken en werkzaamheden:

  • a. in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • b. in het kader van het normale agrarische gebruik;
  • c. binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  • d. voor werken en werkzaamheden in de bodem waarvoor ten tijde van het van kracht worden van dit artikel een aanlegvergunning of omgevingsvergunning in dit kader is verleend.
16.5.3 Aanvullende aanvraagvereisten
  • a. Bij de aanvraag om omgevingsvergunning wordt een rapport overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. Een rapport als bedoeld onder 1 is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.

16.6 Vergunningvoorschriften
  • a. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning onder beperkingen verlenen en kan voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden, waaronder:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
    • 3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
  • b. Voordat het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een vergunning als bedoeld in 16.5.1 winnen zij advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

Artikel 17 Waarde - Archeologische Verwachting 2

17.1 Voorrangsregeling

De regels in dit artikel hebben voorrang op de regels in hoofdstuk 2 en 3.

17.2 Toepassingsbereik

De regels van dit artikel zijn van toepassing op de locatie die in het GML-bestand met identificatienummer NL.IMRO.1955.opsgddmwonvrwghest-on01 is aangewezen als 'Waarde - Archeologische Verwachting 2'.

17.3 Functieomschrijving

Een locatie die is aangewezen als 'Waarde - Archeologische Verwachting 2' heeft als functie het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

17.4 Bouwactiviteit
17.4.1 Aanvullende aanvraagvereisten
  • a. Bij de aanvraag om omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.26 Omgevingsplan 'Montferland' wordt indien het bouwwerk groter is dan 1.000 m² en de grondwerkzaamheden dieper dan 0,30 m onder het maaiveld plaatsvinden, een rapport (archeologisch inventariserend veldonderzoek - IVO-overig) overlegd, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. in afwijking van het gestelde onder a geldt dat ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - conserverend dek' eerst een onderzoeksrapport als bedoeld onder a behoeft te worden overlegd wanneer grondwerkzaamheden dieper dan 0,40 m onder het maaiveld plaatsvinden;
  • c. Het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld. Het in sub b bepaalde is van overeenkomstige toepassing;
  • d. Het bepaalde onder a. geldt niet indien:
    • 1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
    • 2. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met maximaal 1.000 m² wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of
    • 3. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot.
17.4.2 Aanvullende vergunningvoorschriften

Indien uit het onder 1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.26 Omgevingsplan 'Montferland':

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige; en/of
  • d. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
17.4.3 Advies archeoloog

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in 22.26 Omgevingsplan 'Montferland', winnen zij advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

17.4.4 Maatwerkvoorschrift

Het bevoegd gezag kan nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

17.4.5 Beoordelingsregels
  • a. De omgevingsvergunning wordt alleen verleend indien en voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate zijn vastgesteld. Indien het rapport daartoe aanleiding geeft, dient op advies van de erkend archeoloog zonodig een opgraving plaats te vinden;
  • b. het overleggen van een rapport als bedoeld onder 1 is niet nodig indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.

17.5 Omgevingsplanactiviteit voor werken en werkzaamheden
17.5.1 Vergunningplicht

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden te verrichten:

  • a. het ophogen van de bodem met meer dan 1 m;
  • b. grondwerkzaamheden dieper dan 0,3 m onder het maaiveld over een oppervlakte van meer dan 1.000 m², waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen;
  • c. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • f. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  • g. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
17.5.2 Uitzondering vergunningplicht

Het verbod van 17.5.1 geldt niet voor werken en werkzaamheden:

  • a. in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • b. in het kader van het normale agrarische gebruik;
  • c. binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  • d. voor werken en werkzaamheden in de bodem waarvoor ten tijde van het van kracht worden van dit artikel een aanlegvergunning of omgevingsvergunning in dit kader is verleend.
17.5.3 Aanvullende aanvraagvereisten
  • a. Bij de aanvraag om omgevingsvergunning wordt een rapport overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. Een rapport als bedoeld onder 1 is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.

17.6 Vergunningvoorschriften
  • a. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning onder beperkingen verlenen en kan voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden, waaronder:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
    • 3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
  • b. Voordat het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een vergunning als bedoeld in 17.5.1 winnen zij advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

Artikel 18 Vrijwaringszone - Molenbiotoop

18.1 Toepassingsbereik

De regels van dit artikel zijn van toepassing op de locatie die in het GML-bestand met identificatienummer NL.IMRO.1955.opsgddmwonvrwghest-on01 is aangewezen als 'Vrijwaringszone - Molenbiotoop'.

18.2 Functieomschrijving

Een locatie die is aangewezen als 'Vrijwaringszone - Molenbiotoop' heeft als functie het behoud en de bescherming van de windvangzone van de molen en/of de waarde van de molen als landschapsbepalend element daardoor niet onevenredig wordt aangetast.

18.3 Bouwactiviteit

Voor de gronden ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone - molenbiotoop' gelden, in afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, de volgende regels:

  • a. binnen de zone van 100 m gemeten vanaf de molen mogen geen bouwwerken worden gebouwd met een bouwhoogte van meer dan de hoogte van het onderste punt van de verticaal staande wiek van de betreffende molen;
  • b. Binnen de zone gemeten van 100 m vanaf de molen tot een afstand van 400 m gemeten vanaf de molen, mogen geen hogere gebouwen worden gebouwd dan door middel van onderstaande formule wordt bepaald:

H = X/n + c·z

Waarin:

H = de toelaatbare bouwhoogte in meters (gemeten vanaf het peil ter plaatse van de molen)

X = de afstand in meters vanaf het gebouw tot de wieken van de molen

n = de ruwheidcoëfficiënt volgens de ruwheidsklassentabel van Wieringa:

- 140 voor open gebied;

- 75 voor een ruw gebied;

- 50 voor een gesloten gebied.

c = 0,2 (constante in verband met een windreductie van 5%)

z = de askophoogte van de molen. Deze zijn weergegeven in de onderstaande tabel:

Adres   Plaats   Askophoogte  
Kloosterstraat 8   Loil   28,0 m  

  • c. In afwijking van het bepaalde onder sub a en b is tevens de bestaande bebouwing toegestaan met dien verstande dat voor zover sprake is van een grotere hoogte dan op grond van de molenbiotoop is toegestaan, deze hoogte niet mag worden vergroot.

18.4 Bouwactiviteit - omgevingsplanactiviteit

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 41.4.1, ten behoeve van het bouwen overeenkomstig het ten aanzien van de bestemmingen bepaalde, mits de windvangzone van de molen en/of de waarde van de molen als landschapsbepalend element daardoor niet onevenredig wordt aangetast.

18.5 Omgevingsplanactiviteit voor werken en werkzaamheden
18.5.1 Vergunningplicht

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden te verrichten:

  • a. bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters;
  • b. het ophogen van gronden.

18.5.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het verbod van 18.5.1 geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden:

  • a. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis, in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • b. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van inwerkingtreden van het plan.

18.5.3 Toelaatbaarheid werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden

Werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in lid 18.5.1 zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen onevenredige aantasting van de windvang van de molen en/of waarde van de molen als landschapsbepalend element ontstaat of kan ontstaan.

Hoofdstuk 5 Overgangsregels

Artikel 19 Overgangsrecht

19.1 Overgangsrecht bouwwerken
19.1.1 Algemeen

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van dit plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
19.1.2 Afwijken bij omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in 19.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 19.1.1 met maximaal 10 %.

19.1.3 Uitzondering

Het bepaalde in 19.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel, maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd zijn met het omgevingsplan zoals dat gold voor inwerkingtreding van dit plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen.

19.2 Overgangsrecht gebruik
19.2.1 Algemeen

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

19.2.2 Strijdig gebruik

Het is verboden het met dit plan strijdige gebruik, bedoeld in 19.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dit plan strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

19.2.3 Onderbroken gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in 19.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

19.2.4 Uitzondering

Het bepaalde in 19.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het bestemmingsplan c.q. (tijdelijk) omgevingsplan voor inwerkingtreding van dit artikel, daaronder begrepen de overgangsbepalingen.