direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Loil, Wehlseweg 19-21
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1955.wpsglolwonwehl1921-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

Het plangebied van het project Maalderij Loil is in het verleden in gebruik geweest als bedrijfslocatie en is gelegen op de hoek Wehlseweg/Rosmulderweg. De Wehlseweg is de belangrijkste ontsluitingsweg van het kerkdorp Loil.

Nadat de bedrijfsactiviteiten zijn beëindigd zijn de eigenaren in gesprek gegaan met de gemeente Montferland over de ontwikkeling van deze locatie.


Hierna zijn er verschillende plannen ontwikkeld voor de locatie. In 2015 is door de initiatiefnemers een plan opgesteld die de instemming heeft van de omwonenden en van de Kontaktraad Loil, een belangengroepering die zich bezighoudt met de leefbaarheid van het kerkdorp Loil.


Op 15 maart 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders aangegeven in principe medewerking te willen verlenen aan de herontwikkeling van de locatie naar 12 kleine wooneenheden met een gemeenschappelijke ontmoetingsruimte die gebruikt kan worden door bewoners of andere geïnteresseerden.

1.2 Plangebied

Het plangebied ligt op de hoek van de Wehlseweg en de Rosmulderweg en is in het verleden in gebruik geweest is als maalderij. Op de afbeelding 1.1 en 1.2 is de ligging van het plangebied in Loil weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.wpsglolwonwehl1921-va01_0001.png"

Afbeelding 1.1 Topografische kaart plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.wpsglolwonwehl1921-va01_0002.png"
Afbeelding 1.2 Luchtfoto met plangebied

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voor het plangebied is het bestemmingsplan 'Kernen' vigerend. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad op 30 juni 2016 en voorziet in de juridisch planologische regels voor de kernen Loerbeek, Loil, Nieuw-Dijk, Azewijn, Braamt, Kilder, Stokkum, Lengel en de woonwijken van 's-Heerenberg.


In het bestemmingsplan is de bestemming 'Gemengd' opgenomen met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 3'. Het bestemmingsplan staat de voorgenomen ontwikkeling niet toe.


Wijzigingsbevoegdheid

In het bestemmingsplan Kernen zijn twee wijzigingsbevoegdheden opgenomen. In artikel 7.4.2 is bepaald dat het college de mogelijkheid heeft om voor deze locatie de functies gezondheidszorg en bejaardenzorg toe te staan, als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • het wijzigen mag uitsluitend geschieden conform de door de gemeente geformuleerde beleidsuitgangspunten op het gebied van zorg (zie paragraaf 3.4.4);
  • het wijzigen mag uitsluitend geschieden, indien vooraf overleg is gepleegd met buurtbewoners, ontwikkelaar, kontaktraad en andere participanten (zie hoofdstuk 6).


Daarnaast is in het bestemmingsplan 'Kernen' in artikel 30 een wijziging opgenomen die het college de mogelijkheid biedt om na bedrijfsbeëindiging de bestemming 'Gemengd' te wijzigen naar 'Wonen' en 'Tuinen' (artikel 30 lid 2). Hiervoor zijn de volgende voorwaarden opgenomen:

  • woningen mogen uitsluitend als niet gestapelde woningen worden gebouwd, dan wel gestapeld met een beperking tot twee bouwlagen met een kap;
  • de woningen dienen naar aantal en soort te passen binnen het gemeentelijke woonbeleid;
  • artikel 'Wonen' en 'Tuin' zijn zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing;
  • op geen van de gevels van de woningen mag, bij voltooiing, de geluidsbelasting vanwege de ter plaatse toegestane grenswaarde krachtens de Wet geluidhinder overschrijden;
  • er dient rekening te worden gehouden met de realisering van 1,5 parkeerplaatsen per gerealiseerde woning, waarvan minimaal 1 parkeerplaats op eigen terrein dient te worden aangelegd;


Ten aanzien van de uitvoerbaarheid is in het bestemmingsplan aangegeven dat het volgende in ieder geval aangetoond moet worden:

  • door middel van een bodemonderzoek dient te worden aangetoond, dat de bodem in milieuhygiënische zin geschikt is voor woondoeleinden (zie paragraaf 4.1);
  • er mag geen onevenredige aantasting van aan de grond eigen zijnde archeologische waarden plaatsvinden (zie paragraaf 4.8);
  • het plan voldoet aan eisen gesteld in verband met de luchtkwaliteit (zie paragraaf 4.3);
  • er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de ter plaatse voorkomende ecologische waarden (zie paragraaf 4.6).


Het college van burgemeester en wethouders heeft op 15 maart 2016 aangegeven dat zij in principe medewerking wil verlenen aan de voorgenomen ontwikkeling.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting bestaat uit 6 hoofdstukken. Na het inleidende hoofdstuk is in hoofdstuk 2 ingegaan op de bestaande en de toekomstige situatie. In hoofdstuk 3 is de voorgenomen ontwikkeling getoetst aan het relevante ruimtelijk beleid van het Rijk, de provincie, de regio(s) en de gemeente Montferland. Hoofdstuk 4 gaat nader in op de haalbaarheid van de verschillende milieu- en omgevingsaspecten. Hierna is in hoofdstuk 5 nader ingegaan op de juridische planaspecten. Tot slot is in hoofdstuk 6 aangegeven op welke wijze de initiatiefnemers met de betrokken partijen gecommuniceerd hebben en hoe de procedure is verlopen.

Hoofdstuk 2 Bestaande en toekomstige situatie

2.1 Bestaande situatie

In de jaren 30 van de vorige eeuw is de bestaande bebouwing gerealiseerd. Hier is jarenlang een maalderij gesitueerd geweest. Sinds 2000 zijn de bestaande gebouwen niet meer in gebruik als bedrijfsbebouwing. Vanaf circa 2008 is de bedrijfswoning ook niet meer bewoond en zijn verschillende mogelijkheden voor een herontwikkeling van de locatie onderzocht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.wpsglolwonwehl1921-va01_0003.png" Afbeelding 2.1 foto van de Maalderij toen deze nog in gebruik was

2.2 Toekomstige situatie

De eigenaren hebben een plan opgesteld voor de ontwikkeling van het perceel Wehlseweg 19/21. Het plan omvat 12 kleine wooneenheden die geschikt zijn voor mensen die eventuele ondersteunende zorg nodig hebben. Tevens is er een gemeenschappelijke ontmoetingsruimte die gebruikt kan worden door bewoners of andere geïnteresseerden. Deze gemeenschappelijke ontmoetingsruimte kan in de toekomst als 13e appartement worden gebruikt als er onvoldoende gebruik gemaakt wordt van de gemeenschappelijke ontmoetingsruimte. In dit plan wordt daarom uitgegaan van een ontwikkeling van 13 appartementen als maximale invulling.


Op navolgende afbeelding (2.2) is de situatietekening weergegeven van de voorgenomen ontwikkeling. Op de begane grond zijn 6 appartementen gesitueerd, op de eerste verdieping ook 6 en een gemeenschappelijke ontmoetingsruimte/7e appartement gesitueerd.


In het plan is, conform de wijzigingsvoorwaarden ruimte voor 15 parkeerplaatsen op eigen terrein. In paragraaf 4.9 is nader ingegaan op de parkeerbehoefte in de toekomstige situatie.


afbeelding "i_NL.IMRO.1955.wpsglolwonwehl1921-va01_0004.png"
Afbeelding 2.2 Situatietekening van de voorgenomen ontwikkeling. Op de locatie van appartement 7 zal in eerste instantie een gemeenschappelijke ontmoetingsruimte worden gerealiseerd.


Ruimtelijke Effecten

Door de voorgenomen ontwikkeling wordt de locatie getransformeerd van een terrein met een aantal vervallen bedrijfsgebouwen naar een woongebied. Deze functie past beter bij de locatie en de directe omgeving waar voornamelijk woningen zijn gesitueerd.


De bebouwing is na de bedrijfsbeëindiging inmiddels verouderd waardoor de locatie een rommelige en verouderde indruk maakt. Door de voorgenomen ontwikkeling maakt de omgeving straks een meer verzorgde indruk. Tevens worden door de ontwikkeling (potentieel) hinderveroorzakende bedrijven die op grond van het bestemmingsplan op de locatie gesitueerd kunnen worden voor de omliggende woningen weggenomen.


Door de zorgvuldige inpassing van het plan in de bestaande omgeving en de aansluiting bij de bestaande omgeving heeft de transformatie een positief effect op de omgeving en Loil in zijn algemeen.


In bijlage 1 van de toelichting is het ontwerp van de nieuwe bebouwing opgenomen.

Hoofdstuk 3 Beleid en regelgeving

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Barro (2011) en Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)


In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) heeft het kabinet bepaalt welke kaderstellende uitspraken beperkingen stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Deze kaderstellende uitspraken zijn juridisch verankerd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het gaat onder meer om nationale belangen als Rijksvaarwegen, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en Primaire waterkeringen.


Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.


Toetsing

De voorgenomen ontwikkeling raken geen van de nationale belangen en zijn niet in strijd met het rijksbeleid.

3.1.2 Ladder van duurzame verstedelijking (Bro 3.1.6, lid 2)

In artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Dit belang staat beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte binnen een breder kader van een goed systeem van ruimtelijke ordening.

Met de ladder worden eisen gesteld aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De toelichting bij een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien die ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.


Toetsing

Met de voorgenomen ontwikkeling, die voorziet in maximaal 13 appartementen wordt voorzien in een behoefte (zie paragraaf 3.3.2). De bebouwing in het plangebied wordt gesloopt en op deze locatie worden maximaal 13 appartementen gerealiseerd, waarbij deels gebruik gemaakt wordt van de bestaande bebouwing. Er is daarmee sprake van herstructurering/transformatie binnen het bestaand stedelijk gebied.

3.1.3 Nationaal Waterplan 2016-2021

Met de vaststelling van het Nationaal Waterplan op 14 december 2015 is dit het officiële rijksplan voor het nationale waterbeleid. De looptijd van het Nationaal Waterplan 2016-2021 is van 22 december 2015 tot 22 december 2021. Het Nationaal Waterplan wordt elke zes jaar herzien.


Het plan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan moet een stap zijn in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem.


Vanuit de verantwoordelijkheid voor het watersysteem heeft het Rijk een drie principes in het Nationaal Waterplan verankert: Integraal waterbeheer; Afwenteling voorkomen (Vasthouden-bergen-afvoeren en Schoonhouden-scheiden-schoonmaken) en Ruimte en water verbinden.


Om het Nationaal Waterplan te implementeren kiest het kabinet om met de waterpartners met een adaptieve aanpak te anticiperen op toekomstige ontwikkelingen. Op deze wijze kunnen op korte termijn adequate maatregelen worden genomen die op de lange termijn zijn aan te passen aan nieuwe inzichten of ontwikkelingen. Hierbij is een goede samenwerking tussen de verschillende partijen van belang.


De uitgangspunten uit het Nationaal Waterplan zijn, voor zover van toepassing, door vertaald in beleidsstukken van de provincie en de waterbeheerders.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.wpsglolwonwehl1921-va01_0005.png"
Afbeelding 3.1 Uitsnede Waterplan


Toetsing

Het plangebied is gelegen in het stroomgebied Rijn, zoals opgenomen in voorgaande kaart. In het Nationaal Waterplan zijn verder geen beleidsuitspraken opgenomen die relevant zijn voor de voorgenomen ontwikkeling. In paragraaf 4.7 wordt ingegaan op de wijze waarop invulling is gegeven aan de watertoets als bedoeld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie

In de provinciale Omgevingsvisie (vastgesteld op 9 juli 2014 en daarna meerdere malen geactualiseerd) zijn de provinciale maatschappelijke opgaven het vertrekpunt geweest.


Door de veranderende context nu en de komende jaren nodigt de provincie mensen uit bij te dragen en in gesprek te blijven over de aanpak van de opgaven en doelen van deze maatschappelijke opgaven.


De provincie kiest in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven:

  • 1. een duurzame economische structuur. Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om krachtige steden en vitale dorpen met voldoende werkgelegenheid. Het verbeteren van de economische structuur is een belangrijke opgave voor de Gelderse samenleving. Er zijn veel kansen om de economische structuur te verbeteren. De provincie wil samen met haar partners de kansen benutten, met oog voor de unieke kwaliteiten van Gelderland. Het streven is om de concurrentiekracht van Gelderland te vergroten door een duurzame versterking van de ruimtelijk-economische structuur.
  • 2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving. Een aantrekkelijke leefomgeving vergt een goede kwaliteit en beleving van natuur en landschap in Gelderland, een gezonde en veilige leefomgeving en een robuust bodem- en watersysteem. De provincie zet daarom in op het waarborgen en op het verder ontwikkelen van die kwaliteiten van Gelderland.


Deze twee hoofddoelen benadrukken de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur. Zij beïnvloeden elkaar. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat: een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland.


De provinciale hoofddoelen zijn in verschillende hoofdstukken opgenomen en vertaald in provinciale ambities. Afhankelijk van het accent van de ambitie, zijn ze opgenomen onder het deel 'Divers', 'Dynamisch' of 'Mooi' Gelderland:

  • 1. Divers Gelderland betreft de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten. Zo heeft het Rivierenland andere regionale economische en culturele motoren dan de Stedendriehoek;
  • 2. Dynamisch Gelderland betreft de provinciale ambities die zich afspelen op met name ruimtelijk-economisch vlak, bijvoorbeeld wonen, werken, mobiliteit;
  • 3. Mooi Gelderland betreft de Gelderse kwaliteiten die bescherming dan wel ontwikkeling nodig hebben en die tegelijk richting geven aan ontwikkelingen. Denk aan cultuurhistorie, natuur, water, ondergrond.


Per ambitie is de aanpak op hoofdlijnen beschreven. De nadere invulling vindt plaats via provinciale uitvoeringsprogramma's en samenwerking met partners. Daarmee is de Omgevingsvisie een 'plan' dat richting geeft en ruimte biedt; geen plan met exacte antwoorden. Ofwel: 'de Omgevingsvisie gaat over het speelveld en de spelregels, niet over de uitkomst van het spel.'


Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik

In aanvulling op de Ladder voor duurzame verstedelijking zoals opgenomen in paragraaf 3.1.2 is in de omgevingsvisie de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik opgenomen in de Omgevingsvisie.


Voor de voorgenomen ontwikkeling is de reikwijdte van de beide ladders gelijk omdat het hier gaat om een ontwikkeling in stedelijk gebied. Toepassing van de ladder zorgt voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen. Met deze ladder wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing.


Een goede afweging volgens de ladder vraagt om kennis van de bestaande voorraad. Gekoppeld daaraan zijn er vragen over de opgaven en kwaliteiten in een gebied:

  • past de ontwikkeling bij de doelen in Gelderland? Zo ja:
  • hoe voegt de ontwikkeling extra kwaliteit toe aan een gebied?


De systematiek van de ladder is het meest waardevol als deze op regionaal en structuurvisieniveau wordt toegepast. Alleen op die niveaus kan de samenhang tussen (de herstructureringsopgave van) de bestaande voorraad in de diverse kernen en de nieuwe ontwikkelingen op de diverse in- en uitbreidingslocaties beschouwd worden.


Toetsing

De herstructurering draagt bij aan de leefbaarheid van Loil. Doordat er geen duurzame invulling voor de huidige bebouwing is gevonden ligt een herontwikkeling voor de hand. De voorliggende plannen zijn in overleg met de monumentencommissie opgesteld, tevens is er diverse keren overleg geweest met omwonenden. Op deze wijze is een plan ontwikkeld dat qua verschijningsvorm aansluit bij de huidige bebouwing. Daarnaast dragen de woningen bij aan een vergroting van het draagvlak voor voorzieningen en versterkt de vitaliteit van Loil.


De voorgenomen ontwikkeling, die voorziet in de sloop van de huidige bebouwing en de bouw van maximaal 13 appartementen, voorziet in een actuele regionale behoefte (zie paragraaf 3.3.2). De locatie bevindt zich binnen het bestaand stedelijk gebied.


Hiermee vult de voorgenomen ontwikkeling een aantal provinciale ambities zoals opgenomen in de Omgevingsvisie en past hierdoor binnen de bepalingen van de Omgevingsvisie.

3.2.2 Gelders Kwalitatief Woonbeleid

Op 12 januari 2010 is het Kwalitatief Woonprogramma 2010 t/m 2019 (KWP 3) door Provinciale Staten vastgesteld. In het KWP3 is en geeft een actueel beeld van de programmatische opgave voor de provincie.


In aanvulling op het KWP3 is in de provinciale Omgevingsverordening de status van de kwantitatieve opgave vastgelegd (art. 2.2.1.1). Nieuwe woningen in bestemmingsplannen moeten passen in de door Gedeputeerde Staten goedgekeurde programmering. Zolang er in een regio geen afspraken over de 'kwantitatieve opgave t/m 2024' zijn, blijft het Kwalitatief Woonprogramma 2010 t/m 2019 (KWP3) van kracht.


Binnen de provincie wordt deze kwantitatieve invulling regionaal uitgewerkt in een aanbod aan woningen, dat past bij de geconstateerde regionale woningbehoefte. Dit is vastgelegd in de kwantitatieve opgave wonen, vastgesteld op 9 juni 2015. Een belangrijk onderdeel van de regionale afspraken is de introductie van het stoplichtmodel.


In dit model worden de geplande woningbouwplannen de kleur groen, oranje of rood toe gekend aan. Indien een plan groen licht krijgt is deze afgestemd in de regio en past binnen de regionale behoefte. De gemeente Montferland maakt voor het volkshuisvestelijk beleid onderdeel uit van de subregio De Liemers, samen met de gemeenten Doesburg, Duiven, Rijnwaarden, Westervoort en Zevenaar, binnen de regio Arnhem Nijmegen. In paragraaf 3.3.2 wordt nader ingegaan op de afstemming van de voorgenomen ontwikkeling binnen het stoplichtmodel.


Het Gelders kwalitatief woonbeleid richt zich binnen deze regio zowel op bestaand bebouwd gebied (herstructurering, transformatie) als op nieuw stedelijk gebied (uitbreiding). De belangrijkste ruimtelijke beleidsaccenten zijn:

  • het aanbod aan woningen en woonmilieus moet beter aansluiten bij de voorkeuren van bewoners (om deze reden bevordert de provincie vooral de realisatie van woningen voor ouderen en starters en van de woonmilieus centrumstedelijk en landelijk wonen);
  • een versnelling van herstructurering en transformatie van bestaand bebouwd gebied;
  • het aanpakken van de stagnerende (nieuwbouw)productie;
  • het vergroten van het aanbod aan levensloopbestendige woningen en wijken;
  • en het versterken van verscheidenheid en identiteit.


Toetsing

Met de voorgenomen ontwikkeling, die voorziet in maximaal 13 appartementen wordt voorzien in een actuele regionale behoefte (zie paragraaf 3.3.2). De bebouwing in het plangebied wordt gesloopt en op deze locatie worden 13 appartementen gerealiseerd, waarbij geprobeerd wordt voor een deel gebruik gemaakt wordt van de gevels van de bedrijfswoning en het naastgelegen appartement. Er is daarmee sprake van herstructurering/transformatie binnen het bestaand stedelijk gebied.


De ontwikkeling is niet in strijd met de bepalingen van het Gelders Kwalitatief Woonbeleid.

3.2.3 Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. Veel van deze regels dienen een op een verwerkt te worden in gemeentelijke bestemmingsplannen.


De Omgevingsverordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De verordening is het juridisch instrument waarmee de provincie de doorwerking van het provinciaal beleid af kan dwingen. De Omgevingsverordening heeft de status van Ruimtelijke verordening in de zin van artikel 4.1 Wet ruimtelijke ordening.


Toetsing

Voor de voorgenomen ontwikkeling zijn er, in aanvulling op paragraaf 3.2.1, geen onderwerpen die een directe vertaling vereisen in dit bestemmingsplan.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Koersnota Verstedelijking en Verstedelijkingsvisie

De gemeenten binnen de voormalige Stadsregio Arnhem Nijmegen hebben met het Rijk afgesproken om in de periode 2010-2020 circa 26.000 woningen te realiseren. Om deze ambitie te realiseren is er op 11 maart 2010 de Koersnota Verstedelijking vastgesteld. De koersnota is een discussienota over de gewenste verstedelijkingsstructuur 2010-2020 met een doorkijk naar 2040. Hierbij ligt de focus op de ruimtelijke en functionele samenhang tussen wonen, mobiliteit en ruimtelijke economie.


De Koersnota Verstedelijking is uitgewerkt in een Verstedelijkingsvisie. In de Verstedelijkingsvisie staat het 'vraaggericht ontwikkelen' centraal. Op deze wijze wil de stadsregio (toekomstige) inwoners, ondernemers en bezoekers aan zich (blijven) binden met de vele kwaliteiten die de stadsregio biedt. Hiervoor is in de Verstedelijkingsvisie een kwalitatieve benadering opgenomen waarin beter ingespeeld wordt op de specifieke kwaliteiten en er verbindingen worden gelegd tussen het aanbod van woningen en woonmilieus, bedrijven en werkmilieus een bijpassend wegennet en openbaar vervoer.


In de Verstedelijkingsvisie is de Stadsregio onderverdeeld in een aantal subregio's. De gemeente Montferland maakt deel uit van de subregio Liemers, samen met de gemeenten Zevenaar, Duiven, Westervoort, Rijnwaarden en Doesburg. Door de vergrijzing/verzilvering is er binnen de subregio Liemers is sprake van een lichte bevolkingsafname in combinatie met een groei van het aantal huishoudens en een toename van het aantal kleinere huishoudens. De bouwopgave binnen de subregio is erop gericht om het woningtekort te verminderen.


In 2014 is de Woonagenda 2020 vastgesteld. In de Woonagenda is aangegeven dat voor het prioriteren van de woningbouwplannen de gemeenten in de stadsregio een stoplichtmodel invoeren.


Toetsing

Met de voorgenomen ontwikkeling wordt voorzien in realisatie van maximaal 13 kleine wooneenheden. Hiermee wordt aangesloten aan de behoefte die is opgenomen in de Verstedelijkingsvisie door de toename van kleine huishoudens. In de paragraaf 3.3.2 wordt nader ingegaan op het stoplichtmodel.

3.3.2 (Sub)regionale afstemming woningbouwplannen (stoplichtmodel)

Het stoplichtmodel werkt met een codering van drie soorten plannen:

  • Groene plannen: deze plannen liggen in een aantrekkelijk woonmilieu, voldoen aan de behoefte en de locatie past binnen de toepassing van de rijksladder voor duurzame verstedelijking door de provincie.
  • Rode plannen: Plannen die niet meer voldoen aan de huidige woningbehoefte, die niet een aantrekkelijk woonmilieu liggen en/of niet voldoen aan de rijksladder. Deze plannen worden van de planningslijst afgevoerd.
  • Oranje plannen: plannen die voldoen aan de rijksladder, maar qua programma niet aansluiten op de huidige behoefte.


De oranje plannen zijn te beschouwen als de 'flexibele planvoorraad' die ingezet kan worden na herprogrammering en/of als de economische situatie verandert, of ze krijgen een code rood als ze blijvend niet aan een behoefte kunnen voldoen. De lijst wordt jaarlijks geactualiseerd.


In de hiernavolgende figuur is de (Gelderse) ladder schematisch weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.wpsglolwonwehl1921-va01_0006.png" Afbeelding 3.2 De Gelderse Ladder voor duurzaam ruimtegebruik


In de voorgenomen ontwikkeling is ruimte voor maximaal 13 wooneenheden. De gemeente Montferland heeft de woningbouwplanningslijsten afgestemd binnen de (sub)regio De Liemers. Op deze planningslijst staat voor dit project 6 wooneenheden op groen in het stoplichtmodel zoals vastgelegd in de regionaal en provinciaal afgestemde woonagenda.


De gemeenten binnen de regio hebben de vrijheid om binnen de gemeente 'groene' plannen die niet tot ontwikkeling komen op andere projecten in te zetten.


Toetsing

Op de planninglijst staan voor dit project 6 wooneenheden op groen. In het stoplichtmodel is voor de locatie 'Klimop/Polstraat' in Didam rekening gehouden met 20 wooneenheden. Op deze locatie worden echter maximaal 13 wooneenheden ontwikkeld. De gemeente heeft besloten om de resterende 7 woningen in te zetten voor dit project. Hiermee krijgt dit project met maximaal 13 wooneenheden groen licht in het stoplichtmodel en is het regionaal afgestemd, omdat er sprake is van een netto toename van 12 wooneenheden.

3.3.3 Waterbeheerplan Waterschap Rijn & IJssel 2016-2021

Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rijn & IJssel. In het Waterbeheerplan 2016-2021 van Waterschap Rijn & IJssel laat het waterschap zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten zij in de samenwerking met haat partners wil leggen. Vanuit deze omgevingsverkenning is vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor primaire taakgebieden van het waterschap:

  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water.
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water.
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water.
  • Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.
  • Zorgen voor een goede randvoorwaarden voor beroepsvaart op de Oude IJssel: Vaarwegbeheer.

Waterschap Rijn & IJssel heeft een watertoetstabel ontwikkeld om de watertoets, zoals omschreven in paragraaf 3.1.3, uit te voeren. In de watertoetstabel wordt met een aantal vragen in beeld gebracht welke wateraspecten relevant zijn en met welke intensiteit het watertoetsproces doorlopen dient te worden.


De vragen zijn gericht op de locatie van de ruimtelijke ontwikkeling en welke veranderingen er mogelijk worden gemaakt.


Toetsing

Met de voorgenomen ontwikkeling wordt de bestaande bebouwing in het plangebied gesloopt en worden op deze locatie worden 13 wooneenheden gerealiseerd. Er is daarmee sprake van herstructurering/transformatie binnen het bestaand stedelijk gebied.


De ontwikkeling past binnen de bepalingen van het Waterbeheerplan, in paragraaf 4.7 wordt nader ingegaan op de watertoetstabel.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Montferland

In 2008 heeft de gemeente Montferland besloten, om voor het grondgebied van de gemeente, met uitzondering van de bebouwde kommen, een structuurvisie op te stellen. De Structuurvisie Montferland is op 23 april 2009 vastgesteld door de gemeenteraad.


Het doel van de Structuurvisie Montferland is tweeledig:

  • Het bestendigen van het gevestigde voorkeursrecht voor enkele uitbreidingslocaties;
  • Het samenbrengen en actualiseren van bestaande visies en andere beleidsdocumenten in een nieuwe visie. Het gaat dus niet om het formuleren van nieuw beleid, maar om het samenbrengen in een visie van reeds bestaand beleid.


Op enkele onderdelen zijn nieuwe ambities toegevoegd, zoals een aansluiting van de Hengelderweg nabij Kollenburg bij Didam op de A12.


De structuurvisie is in beeld gebracht op de kaart Structuurvisie Montferland


Voor de begrenzing van de bebouwde kommen (contour bebouwd gebied) is aangesloten op het Regionaal Plan. In beginsel zijn de gronden die vallen binnen de 'contour woningbouw' uit dat plan aangewezen als 'contour bebouwd gebied'.


De locatie voor de voorgenomen ontwikkeling is gelegen in de bebouwde kom (zie afbeelding 3.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.wpsglolwonwehl1921-va01_0007.png" Afbeelding 3.3 Kaart structuurvisie met uitsnede

In de structuurvisie gemeente Montferland is voor de bebouwde kommen aansluiting gezocht bij het bestaande beleid.

Toetsing

In de structuurvisie wordt niet specifiek ingegaan op de voorgenomen ontwikkeling. Hierna zullen de gemeentelijke beleidsdocumenten die van toepassing zijn op de voorgenomen ontwikkeling worden samengevat en zal worden aangegeven in hoeverre de voorgenomen ontwikkeling past in de betreffende beleidsnotitie.

3.4.2 Actualisering woningbehoefteonderzoek gemeente Montferland 2009

Het woonbeleid van de gemeente Montferland is vastgelegd in de Actualisering woningbehoefte-onderzoek gemeente Montferland 2009, het betreft een actualisering van het woningbehoefteonderzoek uit 2006.


In de Actualisering woningbehoefte 2009 is aangegeven dat de gemeente vanaf 2009 zo'n 1.400 woningen wil realiseren in de periode 2010-2020. Hiermee wil de gemeente het inwoneraantal van circa 35.000 stabiliseren. Daarnaast is in de Actualisering woningbehoefte 2009 opgenomen dat er in Loil behoefte is aan 50 woningen, in 2009 waren er voor 33 woningen concrete plannen. Daarnaast is aangegeven dat er behoefte is aan nultredenwoningen en levensloopbestendige woningen.


In 2016 is de gemeente gestart met een nieuwe actualisering in het rapport Woonvisie Montferland 2016-2020. In deze Woonvisie is als ambitie aangegeven om, jonge en startende woningzoekenden in Montferland de kans te geven binnen de gemeente de gewenste woning te vinden, waar mogelijk op kernenniveau. Tevens wil de gemeente de groeiende groep ouderen en de mensen met een zorgvraag ondersteunen om zo lang mogelijk zelfstandig te kunnen blijven wonen in Montferland. Tot slot wil de gemeente waar mogelijk de leefbaarheid in de kernen bevorderen door woningbouw.


Om deze ambities te realiseren wil de gemeente in ieder geval 419 woningen realiseren tot 2020. Deze 419 woningen zijn 'groene plannen' zoals opgenomen in het stoplichtmodel (zie ook paragraaf 3.3.2).


Toetsing


De voorgenomen ontwikkeling voorziet in maximaal 13 wooneenheden in het goedkope koopsegment, die levensloopbestendig zijn. Kwalitatief gezien past dit segment binnen de gemeentelijke beleidskaders.


Kwantitatief gezien heeft de gemeente Montferland de woningbouwplanningslijsten afgestemd binnen de (sub)regio De Liemers. Op de planningslijst, zoals ook opgenomen als bijlage bij de Woonvisie is voor dit project rekening gehouden met een ontwikkeling van 6 wooneenheden.


De gemeenten binnen de regio hebben de vrijheid om binnen de gemeente 'groene' plannen die niet tot ontwikkeling komen op andere projecten in te zetten. In het stoplichtmodel is voor de locatie 'Klimop/Polstraat' in Didam rekening gehouden met 20 wooneenheden. Op deze locatie worden echter maximaal 13 wooneenheden ontwikkeld. De gemeente heeft besloten om de resterende 7 woningen in te zetten voor dit project. Hiermee krijgt dit project met maximaal 13 wooneenheden groen licht in het stoplichtmodel en is het regionaal afgestemd, omdat er sprake is van een netto toename van 12 wooneenheden.

3.4.3 Waterplan gemeente Montferland

Het Waterplan is een parapluplan voor de disciplines riolering, ruimtelijke ordening, milieu, recreatie en groen- en waterbeheer, waarin de samenwerking op het aspect water is afgestemd. Het waterplan is opgesteld aan de hand van zeven thema's. Hierna worden de thema's met de kern van het betreffende thema weergegeven:

  • Waterkwantiteit, waterberging en wateroverlast: Droge voeten en voldoende water.
  • Waterkwaliteit en ecologie: Gezond water waarin de waterkwaliteit voldoende is voor de functie van het water. Het watersysteem draagt bij aan de ontwikkeling van de natuur in de gemeente en de regio.
  • Grondwater en drinkwaterwinning: Er is voldoende grondwater beschikbaar voor drinkwaterbereiding en de natuur- en landbouwfuncties in het gebied.
  • Waterketen: Er wordt zo min mogelijk hemelwater naar de RWZI's afgevoerd en het streven is om afstromend hemelwater lokaal vast te houden. In het gemeentelijk rioleringsplan (GRP) zijn de doelen en ambities van de gemeente uitgebreid beschreven.
  • Water en ruimtelijke ordening: Water draagt bij aan de kwaliteit van de openbare ruimte. Nieuwe ontwikkelingen kunnen dit versterken. Hiervoor en om tot robuuste inrichting van het watersysteem te komen, is het nodig water vroegtijdig bij nieuwe ontwikkelingen op de kaart te zetten.
  • Beheer en onderhoud: Voor een goed functionerend water- en rioolsysteem is beheer en onderhoud essentieel. Over het beheer en onderhoud vindt afstemming plaats tussen waterschap, gemeente en overige betrokkenen. Dit overleg leidt tot afspraken over taakverdeling, efficiente uitvoering en de na te streven situatie.
  • Samenwerking en communicatie: Verschillende instanties zijn betrokken bij het waterbeheer en het waterbeheer raakt de belangen van burgers en bedrijven. Daarom is afstemming over de inrichting en het beheer en voorlichting over water nodig.


Om het belang van een goede waterhuishouding te onderstrepen en te waarborgen, wordt bij het thema 'Water en ruimtelijke ordening' als vuistregel aangehouden dat 10% van het oppervlak voor water wordt gereserveerd. In gezamenlijk overleg kan hiervan worden afgeweken.


Toetsing

Met de voorgenomen ontwikkeling wordt de bestaande bebouwing in het plangebied gesloopt en worden op deze locatie worden maximaal 13 nieuwe appartementen gerealiseerd. Het terrein is op dit moment grotendeels verhard. Met de voorgenomen ontwikkeling zijn daarom geen negatieve gevolgen te verwachten voor de waterhuishouding ter plaatse.


Uitgangspunt is dat (nieuwe) ontwikkelingen minimaal hydrologisch neutraal zijn of een verbetering opleveren ten opzichte van de bestaande situatie. Indien mogelijk zal bij de verdere uitwerking van de plannen gestreefd worden naar een verbetering ten opzichte van de bestaande situatie.


Omdat het een nieuwe invulling betreft van bestaand gebied worden bij de verdere uitwerking, in overleg met de gemeente, de mogelijkheden onderzocht om hemelwater van het verhard oppervlak te infiltreren op eigen terrein en hiervoor voorzieningen op te nemen. Hiermee wordt ook recht gedaan aan de vraag uit de watertoetstabel over de kansen om bestaand verhard oppervlak af te koppelen.


De ontwikkeling past hiermee binnen het Waterplan van de gemeente Montferland.

3.4.4 Beleidsplan WMO 2017-2018 gemeente Montferland

Op 30 maart 2017 is het Wmo-beleidsplan 2017-2018 vastgesteld. Dit beleidsplan is een herijking van het beleidsplan Wmo 2015-2016. In het Wmo-beleidsplan 2017-2018 is rekening gehouden met de beleids- en maatschappelijke ontwikkelingen, rechtelijke uitspraken en voortschrijdend inzicht.


Participatie staat centraal in de Wmo. Het uitgangspunt is te kijken naar wat iemand zelf wel en niet kan en wat er nodig is als het participeren even niet lukt door ondersteuning te bieden aan de inwoners die niet op eigen kracht of met behulp van het sociale netwerk kunnen deelnemen aan de samenleving.


In het Wmo-beleidsplan 2017-2018 doet de gemeente in sterkere mate als voorheen aan te sluiten bij het zelf oplossend vermogen en eigen verantwoordelijkheid van haar inwoners. Hierbij staan de inwoner, zijn behoeften, mogelijkheden en directe leefomgeving centraal. De Wmo biedt de gemeente de mogelijkheid om integraal beleid te voeren in het fysieke domein en op het gebied van veiligheid, waarbij maatwerk geboden kan worden geboden op de individuele ondersteuningsbehoefte. Hierbij wordt gezocht naar mogelijkheden om te voorzien in een zorgvraag dicht bij of in de eigen leefomgeving zodat gebruik gemaakt kan worden van het eigen netwerk.


Naast deze maatwerkvoorzieningen zijn de volgende actiepunten opgenomen:

  • 1. Nieuwe aanbesteding (het garanderen van de continuïteit van ondersteuning; verbetering van het administratieve proces; vernieuwing van de inhoudelijke kaders en het nastreven van een hogere kwaliteit).
  • 2. Versterken van het voorliggend veld (ontwikkeling van algemene voorzieningen).
  • 3. Integrale aanpak (Wmo 2015, Jeugdwet, Participatiewet, ontschotting tussen deze beleidsvelden en de daarbij behorende geldstromen).
  • 4. 'Maak de burger meester' (Deens model wat het mogelijk maakt dat kwetsbare inwoners en vooral 65-plussers ondersteund worden in het behouden van zijn/haar functies en het terugwinnen van verloren functies).
  • 5. Verbinding van gezondheidszorg en preventie (waarbij aandacht is voor zowel sociale als fysieke factoren die bevorderen dat iemand vermogen heeft zijn/haar kracht te behouden of te hervinden).
  • 6. Vervoer (sturen op locatie van de voorzieningen; versterken eigen kracht; hervormen en beter benutten van de onderkant van het huidige OV-aanbod; ontwikkeling van nieuwe vervoersconcepten en stimuleren van vrijwilligers initiatieven).


Deze actiepunten worden gedurende de looptijd van het beleidsplan invulling krijgen.


Toetsing

Met de voorgenomen ontwikkeling wordt voorzien in een kleinschalig levensloopbestendig wooncomplex waarbij ook maatwerk geleverd kan worden aan ondersteunende zorg als daar behoefte aan is. Hierdoor wordt extra woonruimte in Loil gerealiseerd die de mogelijkheid biedt voor inwoners van Loil om langer gebruik te maken van het eigen sociale netwerk.


Hierbij dient tevens de kanttekening geplaatst te worden dat bij de gemeente geen aanvragen voor woningaanpassingen in verband met zorg worden ingediend.


Hierdoor past de voorgenomen ontwikkeling binnen de mogelijkheden die de Wmo wil bieden.

Hoofdstuk 4 Haalbaarheid

4.1 Bodem

Algemeen

In het kader van de herziening van het bestemmingsplan moet aangetoond worden dat de bodem geschikt voor de voorgenomen ontwikkeling. Dit houdt in dit geval in dat uit onderzoek moet blijken dat er geen verontreiniging aanwezig is, of dat de eventueel aanwezige verontreiniging niet schadelijk is, of welke maatregelen nodig zijn om de bodem geschikt te maken om de voorgenomen ontwikkeling te realiseren.

Toetsing

Verkennend bodemonderzoek
In verband met het voorgaande is er voor het plangebied een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd in april 2008 (rapportnummer 07126009). Dit onderzoek is als bijlage 2 bijgevoegd.


Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie 'onverdacht' (ONV). Omdat de locatie bedrijfsmatig in gebruik is (geweest), zijn de onderzoeksinspanningen zekerheidshalve enigszins verruimd. Bij onverdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem niet verontreinigd is.


De bovengrond bestaat uit zwak siltig, matig fijn zand. Plaatselijk is de bovengrond zwak humeus. De ondergrond bestaat uit zwak siltig, matig fijn tot grof zand. Vanaf 1,5 m onder het maaiveld is de ondergrond plaatselijk bovendien zwak tot matig grindig. In het opgeboorde materiaal zijn zintuigelijk geen verontreinigingen waargenomen.


Er zijn geen aanwijzingen gevonden, die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten.


De bovengrond is licht verontreinigd met PAK. Het PAK gehalte overschrijdt de voor het gebied geldende achtergrondwaarde. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen geconstateerd.


Het grondwater is licht verontreinigd met zink. De metaalverontreiniging is mogelijk te relateren aan regionaal verhoogde achtergrondconcentraties van metalen in het grondwater.


De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als 'onverdacht' kan worden beschouwd wordt, op basis van de lichte verontreiniging, verworpen. Echter, gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er geen reden voor een nader onderzoek en bestaan er geen milieuhygiënische belemmeringen voor de voorgenomen nieuwbouw van de onderzoekslocatie.


Indien er werkzaamheden plaatsvinden, waarbij grond vrij komt, kan de grond niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Bouwstoffenbesluit danwel het Besluit Bodemkwaliteit zijn hierop mogelijk van toepassing


Aanvullend bodem- en verkennend asbestonderzoek

Aangezien de verharding niet onderzocht is en de verharding bij bouwrijp maken mogelijk separaat ontgraven en afgevoerd dient te worden naar een erkende verwerker, is in februari 2017 een aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd. Daarnaast is door de provincie in 2009 een asbestkansenkaart opgesteld. De locatie heeft een matige kans op asbest in de bodem. Ook bevat de bebouwing asbestverdachte golfplaten. Derhalve is tevens een verkennend onderzoek naar asbest in bodem uitgevoerd. Het aanvullend bodem- en verkennend asbestonderzoek is als bijlage 3 bijgevoegd.

Op basis van het vooronderzoek kan de gehele onderzoekslocatie voor het bodem onderzoek als heterogeen verdacht worden beschouwd en hiervoor wordt de 'Onderzoeksstrategie voor een heterogeen verdachte locatie (VED-HE)' gehanteerd. Tevens is specifiek onderzoek gedaan naar de kwaliteit van de halfverharding.


De gehele locatie kan op basis van het vooronderzoek voor het verkennend asbestonderzoek als heterogeen verdacht worden beschouwd en hiervoor wordt de 'Onderzoeksstrategie voor een verdachte locatie met diffuse bodembelasting, heterogeen verdeeld' gehanteerd.


Voorafgaand aan de werkzaamheden is een visuele inspectie van het maaiveld worden uitgevoerd. Het maaiveld wordt hierbij steekproefsgewijs geïnspecteerd. De locatie is opgedeeld in inspectiestroken van 1,5 m en deze zijn geïnspecteerd.


Uit het uitgevoerde bodemonderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:

  • De aangetroffen licht verhoogde gehalten PAK in de grond onder de halfverhardingslaag vormen geen belemmering voor het toekomstige gebruik.
  • Uit de resultaten van het monster van de halfverhardingslaag blijkt dat het materiaal niet toepasbaar is. De halfverhardingslaag (± 50 m3) kan afgevoerd worden naar een erkende verwerker.
  • Bij het asbestonderzoek zijn geen asbestverdachte materialen aangetroffen. In de grove fractie van de bodem is over de gehele locatie geen asbest aangetroffen. In de beide mengmonsters van de fijne fractie zijn gehalten van 4,4 mg/kg aangetoond. Dit is onder het criterium voor nader onderzoek (50 mg/kg d.s.) en een nader onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
  • De hypothese voor het asbestonderzoek "De gehele onderzoekslocatie kan op basis van het vooronderzoek als heterogeen verdacht worden beschouwd" wordt grotendeels verworpen.


Eventueel vrijkomende grond kan niet zondermeer in het grondverkeer worden opgenomen. Mocht de grond naar elders worden getransporteerd, dient te worden nagegaan in hoeverre de kwaliteit van de af te voeren grond overeenstemt met de verwerkingsmogelijkheden die voor de betreffende stort- c.q. hergebruikslocatie gelden. Deze zijn geformuleerd in het Besluit bodemkwaliteit. Aanbevolen wordt dan ook de eindverwerkingslocatie in overleg met het bevoegd gezag vast te stellen. Mocht grondwater onttrokken worden ten behoeve van bemaling, dient bekeken te worden in hoeverre de grondwaterkwaliteit de lozingsnormen overschrijdt.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.2 Geluid

Algemeen

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van geluidsgevoelige bestemmingen zoals aangegeven in de Wet geluidhinder (Wgh). In de Wgh is bepaald welke mate van geluidsbelasting is toegestaan. In het bestemmingsplan moet worden aangetoond dat de nieuwe woonruimtes, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.


Toetsing

Op grond van de bepalingen van de Wgh dient akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden als nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de geluidszone van een weg worden gesitueerd. Het uitgevoerde onderzoek is als bijlage 4 bijgevoegd.


De geluidsbelasting van de voorgenomen ontwikkeling wordt veroorzaakt door het wegverkeer over de Wehlseweg en de Rosmulderweg. De woningbouwlocatie is gelegen binnen de bebouwde kom van Loil op een afstand van circa 10 meter uit de as van de Wehlseweg en circa 7 meter uit de as van de Rosmulderweg. Alle wegen in de omgeving hebben een maximum snelheid van 30 km/uur en hebben daarom geen geluidszone volgens de Wgh. De geluidsbelasting door wegverkeer hoeft daarom niet te worden getoetst aan de Wgh. Er zijn voor de voorgenomen woningen op de locatie geen hogere grenswaarden noodzakelijk.


Bij de berekeningen is uitgegaan van prognoses uit het regionale verkeersmodel (RVMK) van de gemeente. Voor de prognose voor 2026 is uitgegaan van een jaarlijkse autonome groei van het wegverkeer van 1% per jaar tussen het prognosejaar en 2026. De verkeersintensiteit op de Rosmulderweg is afgeleid uit het verschil tussen de verkeersgegevens van de Wehlseweg NW en ZO.


De op de geplande ontwikkeling invallende geluidbelasting is bepaald met een rekenmodel, volgens het Reken- en Meetvoorschrift Geluid 2012. In deze situatie is binnen de randvoorwaarden gebruik gemaakt van rekenmethode II. Er zal voor het aspect geluid zeker sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening als voor de woningen de geluidbelasting op de gevels niet hoger is dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB na aftrek van 5 dB, dat is 53 dB zonder aftrek.


Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat voor alle rekenpunten aan deze voorkeursgrenswaarde wordt voldaan, de geluidbelasting bedraagt ten hoogste 53 dB zonder aftrek. Er is dus sprake van een goede ruimtelijke ordening voor het aspect geluid.


Voor gevels met een geluidbelasting van ten hoogste 53 dB zonder aftrek bedraagt de benodigde karakteristieke geluidwering GA;k 20 dB. Dit is de minimale waarde conform het Bouwbesluit. Voor de gevels zijn geen aanvullende geluidwerende voorzieningen nodig die boven de standaard eisen uitgaan.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

4.3 Luchtkwaliteit

Algemeen
De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin onder ander grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen.


Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijk situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarden voor PM10. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM10 wordt voldaan.


Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio's waar overschrijdingen plaatsvinden. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarde ligt. Plannen die in 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet langer getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens is in de AMvB-NIBM vastgelegd bij 3% van de grenswaarden van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het plan tot maximaal 1,2 ug/m3 verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.


Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij kan blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het plan 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstelling als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag is. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.


Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreidingen binnen 50 meter van een (drukke) provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.


Toetsing

De voorgenomen ontwikkeling omvat maximaal 13 wooneenheden. Volgens de ministeriële regeling NIBM draagt een bouwplan van deze omvang (minder dan 1500 woningen) niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk.

In het plangebied worden geen gevoelige functies beoogd zoals bedoeld in het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Toetsing aan de grenswaarden is daarom niet noodzakelijk.


In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de lokale luchtkwaliteit onderzocht, zodat onacceptabele gezondheidsrisico's kunnen worden uitgesloten. Hiertoe is de Monitoringstool uit het NSL van de rijksoverheid geraadpleegd. De monitoringstool geeft inzicht in de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in het plangebied tussen 2015 en 2030. De monitoringstool kent scenario's zonder en met lokale maatregelen die er voor moeten zorgen dat op termijn overal aan de grenswaarden wordt voldaan. Beide scenario's laten in de toekomst een afname van concentraties zien. Dit komt doordat bedrijven en het verkeer steeds schoner worden door technologische verbeteringen. De monitoringstool maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2015, 2020 en 2030 in het plangebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.

Conclusie
Op basis van voorgaande kan worden geconcludeerd dat zowel vanuit de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor onderhavig initiatief.

4.4 Externe Veiligheid

Algemeen
Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen; de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Hierbij wordt gekeken naar de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Er wordt daarbij een onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico.


Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.


Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico wordt uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.


Groepsrisico

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in een keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de affectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi (Besluit externe veiligheid inrichtingen) (stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.

Toetsing
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van nieuwe kwetsbare objecten, namelijk woningen. Om te bepalen waar er zich stationaire en mobiele bronnen bevinden, is de risicokaart Nederland geraadpleegd. De navolgende afbeelding bevat een uitsnede van de risicokaart met daarop aangegeven het plangebied.


Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van de Risicokaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.wpsglolwonwehl1921-va01_0008.png"


Afbeelding 4.1 uitsnede risicokaart


Ten noorden van de locatie ligt een buisleiding. Deze hogedruk aardgasleiding betreft de N-566-01, heeft een druk van 40 bar en een diameter van 324 mm. Met betrekking tot het plaatsgebonden risico geldt voor de aanwezige buisleiding dat er geen 10-6 contour aanwezig is. Het plangebied bevindt zich op circa 100 meter afstand van de leiding. Het invloedsgebied van de deze buisleiding bedraagt 140 m.

Omdat er nieuwe kwetsbare objecten worden mogelijk gemaakt in het invloedsgebied van de buisleiding is in juni 2017 een risicoberekening hogedruk aardgastransportleiding uitgevoerd. Het rapport is als bijlage 5 bijgevoegd. Uit het rapport komt naar voren dat er niet ten minste 10 personen komen te overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van de buisleiding, om die reden is geen groepsrisicowaarde berekend. Een verantwoording van het groepsrisico is daarmee niet noodzakelijk.

Overleg

Het initiatief en het onderzoek is voorgelegd aan de Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland om advies. Het advies is als bijlage 6 bijgevoegd. De Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland geeft aan dat er wordt voldaan aan de wettelijke eisen die worden vermeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Het plan past binnen het Bevi en Bevb. In haar reactie geeft de Veiligheidsregio tevens advies over de algemene veiligheid.


Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect externe veiligheid geen belemmeringen vormt ten aanzien van de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied.

4.5 Bedrijvigheid en milieuzonering

Algemeen
Een goede ruimtelijke ordening houdt ook in dat wordt voorkomen dat er voorzienbare hinder ontstaat. Deze hinder ontstaat wanneer bedrijvigheid en woningen zich niet op een verantwoorde afstand van elkaar bevinden. Indien door middel van een plan nieuwe, gevoelige functies mogelijk worden gemaakt, moet woorden aangetoond dat een goed leefmilieu mogelijk kan worden gemaakt. Hierbij moet enerzijds rekening worden gehouden met omliggende functies met een milieuzone. Anderzijds mogen de omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van een nieuwe gevoelige functie.


Na een inventarisatie van de aanwezige bedrijven is aan de hand van de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' (2009) als leidraad voor milieuzonering gebruikt. In deze VNG publicatie zijn richtafstanden voor diverse omgevings- en gebiedstypen opgenomen.


Het gaat onder andere om de volgende omgevings- en gebiedstypen: 'rustige woonwijk', 'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'. In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningen, horeca en kleine bedrijvigheid. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegende agrarische en andere bedrijvigheid kan als een gemengd gebied worden beschouwd. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf het op de verbeelding aangeduide deel voor de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van een nieuwe of bestaande gevoelige functies gelegen buiten het betreffende perceel.

Toetsing
In de navolgende tabel is aangegeven op welke afstand zich de verschillende bedrijven bevinden tot de planlocatie. Tevens is de richtafstand aangegeven die is opgenomen in de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering.


afbeelding "i_NL.IMRO.1955.wpsglolwonwehl1921-va01_0009.png" Tabel 4.1 afstand van omliggende bedrijven tot dichtstbijzijnde woning


Daar waar voldaan wordt aan deze afstand kan worden aangenomen dat er geen voorzienbare hinder ontstaat en dat een goed woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd.


Uit tabel 4.1 blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling op voldoende afstand liggen van de omliggende bedrijven.


Conclusie

Uit bovenstaande wordt geconcludeerd dat er vanuit het aspect bedrijvigheid en milieuzonering geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.

4.6 Flora en fauna

Algemeen
Ruimtelijke ontwikkelingen moeten getoetst worden aan de Wet natuurbescherming. Bij de toets van een ruimtelijke ontwikkeling wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Toetsing
In 15 april 2016 is een Quick-scan natuuronderzoek uitgevoerd op de locatie Wehlseweg 19/21 in Loil. Op basis van de aangetroffen situatie is de Quick-scan uitgebreid met een eerste nader onderzoek naar vleermuizen. Dit onderzoek is uitgevoerd op 17 mei 2015. De resultaten van beide onderzoeken zijn in de Quick-scan opgenomen, welke als bijlage 7 bij deze rapportage is opgenomen.


Het onderzoek moet uitwijzen of in de aanwezige gebouwen en de directe omgeving beschermde en/of strikt beschermde natuurwaarden aanwezig zijn.


Conclusie Broedvogels

In de quickscan natuurtoets is geconcludeerd dat er kauwen, merels en duiven In de gebouwen nestelen. De nesten van deze soorten zijn beschermd tijdens het broedseizoen. Soorten waarvan de nesten onder de categorieën 1,2,3 en 4 vallen zijn niet aanwezig en worden ook niet verwacht. Braakballen of andere sporen van uilen zijn niet aangetroffen. Ook zijn er geen uilen of gierzwaluwen gezien of gehoord tijdens het avond bezoek op 17 mei 2016 dat gericht was op vleermuizen.


De Wet natuurbescherming wordt voor de soortgroep broedvogels niet overtreden als de sloop wordt uitgevoerd buiten het broedseizoen. Worden de panden tijdens het broedseizoen gesloopt dan wordt de Wet natuurbescherming overtreden en is een nader onderzoek noodzakelijk.


Conclusie Vleermuizen

Op basis van de bouwkundige inspectie kon niet helemaal worden uitgesloten dat vleermuizen niet aanwezig waren. Daarom is op 17 mei 2016 een eerste nader onderzoek uitgevoerd naar deze soortgroep. Op basis van deze waarnemingen van 17 mei 2016 en de eerder uitgevoerde gebouweninspectie kan worden geconcludeerd dat het gebouw van geen belang is voor vleermuizen, de Wet natuurbescherming wordt voor de soortgroep vleermuizen niet overtreden. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.


Conclusie Natura 2000

Het slopen heeft geen gevolgen voor de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000 gebied Rijntakken. De afstand tot het gebied bedraagt 5 tot 6 kilometer. De directe invloeden van slopen en bouwen worden door het tussenliggende gebied geabsorbeerd. De plannen zijn ook niet dusdanig van omvang dat een beoordeling van de externe werking kan worden verlangd.


Hiervoor is de afstand tot het gebied te groot. De instandhoudingsdoelen van het Natura 2000 gebied lopen geen risico.


Conclusie Gelders natuur netwerk

Het plangebied ligt buiten de invloedssfeer van het Gelders natuur netwerk. De plannen hebben hierdoor geen invloed op de ontwikkeldoelstellingen van dit natuurnetwerk.

Conclusie
Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.7 Water

Algemeen
Zoals aangegeven in hoofdstuk 3.1 wordt hier ingegaan op de invulling van de Watertoets zoals opgenomen in artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).


Het doel van de watertoets is de vroegtijdige betrokkenheid van de waterbeheerder bij ruimtelijke planprocessen te borgen. Daarmee wordt beoogd alle doelstellingen van het waterbeleid expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing te nemen bij alle ruimtelijke plannen en besluiten die relevant zijn voor het watersysteem. De watertoets heeft daarmee meer een procesmatig karakter dan dat van een echte toets.

Toetsing
In deze paragraaf worden de effecten van de ruimtelijke ontwikkelingen per waterthema afgewogen. De relevante waterthema's worden door middel van de watertoetstabel van Waterschap Rijn & IJssel. Het Waterschap heeft deze watertoetstabel ontwikkeld om op een overzichtelijke wijze de relevante wateraspecten in beeld te brengen en te duiden met welke intensiteit het watertoetsproces doorlopen moet worden. De vragen zijn er op gericht op de locatie van de ruimtelijke ontwikkeling en welke veranderingen er mogelijk worden gemaakt.


In de tabel zijn 12 waterthema's opgenomen. Aan de hand van een aantal toets vragen wordt duidelijk in hoeverre het waterthema relevant is voor de locatie en de voorgenomen ontwikkeling. Voor het vervolgproces is het van belang of een watertoetsvraag met de relevantie 2 met 'ja' wordt beantwoord. Als er op een categorie 2 vraag 'ja' geantwoord is, is een uitgebreide watertoets noodzakelijk. Is er op geen van de categorie 2 vragen 'ja' geantwoord dan is de voorgenomen ontwikkeling waterhuishoudkundig niet van belang en is er geen wateradvies van het waterschap vereist.


afbeelding "i_NL.IMRO.1955.wpsglolwonwehl1921-va01_0010.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1955.wpsglolwonwehl1921-va01_0011.png"
Tabel 4.2 watertoetstabel


Conclusie

Op grond van bovenstaande tabel kan worden geconcludeerd dat het aspect water geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.8 Archeologie en cultuurhistorie

Algemeen
Door ondertekening van het verdrag van Malta (1992) heeft Nederland zich verplicht om bij ruimtelijke planvorming nadrukkelijk rekening te houden met het niet-zichtbare deel van het cultuurhistorisch erfgoed, te weten de archeologische waarden. In de Erfgoedwet is geregeld hoe met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden moet worden omgegaan. Het streven is om deze belangen tijdig bij het plan te betrekken.


Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast.


In aanvulling hierop dient op grond van artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.

Toetsing

Cultuurhistorie

De Wehlseweg is de belangrijkste weg van het kerkdorp Loil waar de voorzieningen in het dorp aan zijn gesitueerd.


De vroegste kaart, uit het eind van de 18e eeuw, laat zien dat de Wehlseweg in die tijd al bestond. Langs de weg stond ook al bebouwing, maar het lijkt er op dat deze ter plaatse van het plangebied ontbrak. In het begin van de 19e eeuw wordt het plangebied weergegeven als tuin.


Op kaarten uit het midden van de 19e en de eerste helft van de 20e eeuw is het plangebied nog steeds onbebouwd; wel staat vanaf het midden van de 19e eeuw bebouwing afgebeeld direct ten zuiden van het plangebied. Ook op de kadastrale minuut uit circa 1832 en op latere kaarten uit de 19e eeuw wordt geen bebouwing weergegeven in het plangebied. Oostelijk van het plangebied (ter hoogte van Wehseweg 27 en 29) heeft in de 19e eeuw een molen gestaan. Het betrof in eerste instantie een rosmolen en is later omgebouwd tot een windkorenmolen, maar werd rond 1850 gesloopt.


De huidige bebouwing dateert uit circa 1930 en bestaat uit een woonhuis op de hoek van de Wehlseweg en Rosmulderweg. Westelijk van het woonhuis bevindt zich een pand dat in gebruik is geweest als maalderij en achter het woonhuis een (opslag)schuur.


Volgens de initiatiefnemer is alleen in het woonhuis een kelder aanwezig (oppervlak enkele vierkante meters).


Archeologie

Bureauonderzoek

Door RAAP Archeologisch Adviesbureau is een bureauonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 8 bijgevoegd.

Op basis van de gespecificeerde archeologische verwachting in het archeologisch rapport en de voorgenomen bodemingrepen kan niet worden uitgesloten dat binnen het plangebied archeologische resten aanwezig zijn. Vermoedelijk is het plangebied gelegen op (de flank van) een dekzandrug die is afgedekt met een plaggendek. De geraadpleegde gegevens geven onvoldoende detail om uit te sluiten dat het plangebied aan de rand van een beekdal ligt.


Gezien de verstoringen die er in het plangebied hebben plaatsgevonden met de bouw van de bestaande bebouwing en het feit dat er grotendeels gebruikt gemaakt wordt van de bestaande bebouwing blijft de bodemverstoringen buiten de 2,5 meter grens van de bestaande bebouwing beperkt tot circa 30 m2, is aan de gemeente verzocht af te zien van aanvullend archeologisch onderzoek.


Bouwhistorisch onderzoek

In aanvulling op het bureauonderzoek is door Hamaland Advies een Bouwdossieronderzoek en Verkennend booronderzoek archeologie uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 9 bijgevoegd.

Naar aanleiding van het het bureauonderzoek van RAAP Archeologisch Adviesbureau werd het advies gegeven om gecombineerde verkennende en karterende boringen uit te voeren. Omdat de huidige bebouwing pas in de 20e eeuw gerealiseerd is, heeft Hamaland Advies een bouwdossieronderzoek uitgevoerd om de aard en de diepte van de bodemverstoring in het plangebied vast te stellen.


Uit het bouwdossieronderzoek blijkt dat het merendeel van de bebouwing gefundeerd is middels strookfunderingen en/of fundering op poeren. Hierdoor is de bodem onder de huidige bebouwing mogelijk maar beperkt verstoord geraakt. De diepte van de strookfundering varieert tussen 0,40 m -mv en 1,50 m -mv, maar ligt voor grote delen van het plangebied tussen de 60 en 90 cm diepte. Verwacht wordt dat hier de top van de C-horizont (dekzand) nog intact zal zijn. Voor de het woonhuis, uitgezonderd de berging, geldt een uitzondering. Hier is door de aanleg van een kelder en kruipruimte de bodem tot een diepte van respectievelijk 1,70 m -mv en circa 1,20 m -mv volledig weggegraven.


Booronderzoek

Aan de hand van het booronderzoek is vastgesteld dat in een deel van het plangebied sprake is van een intacte bodem. Drie van de zes boringen vertonen een duidelijk A>B>C-profiel dat geïnterpreteerd kan worden als een veldpodzol. Dit komt niet overeen met de uit het bureauonderzoek verwachtte beekeerdgronden. Daarnaast bestaat de C-horizont uit matig fijn zand dat geïnterpreteerd kan worden als fluvioperiglaciale afzettingen van de Formatie van Boxtel. In de A1-horizont van deze drie boringen zijn archeologische indicatoren aangetroffen. Daarnaast is in de Ap2 van één boring eveneens een archeologische indicator aangetroffen. In de overige boringen is de bodem tot in de C-horizont verstoord (boring 3) of gestuit op een betonplaat of bakstenen fundering (boring 4 en 5).


Selectieadvies

Aan de hand van het uitgevoerde booronderzoek kan worden herleid dat in een deel van het plangebied een intacte bodem aanwezig is met een A1- en B-horizont. Geadviseerd wordt dan ook om in de delen van het plangebied waar een intacte bodem is aangetroffen voorafgaand of tijdens de nieuwbouw een proefsleuvenonderzoek uit te laten voeren om de in het plangebied aanwezig archeologische vindplaatsen te waarderen. Hierbij dient minimaal een oppervlak van 200 m2 onderzocht te worden middels twee proefsleuven van 4 x 25 m. Dit onderzoek dient uitgevoerd te worden na de sloop van de huidige bebouwing en voor verdere bodemverstorende activiteiten plaatsvinden. Een andere mogelijkheid is om de funderingsstroken van de nieuwbouw onder Archeologische Begeleiding uit te graven.


De in boring 5 aangetroffen bakstenenfundering is mogelijk van de boerderij die op het naastgelegen perceel heeft gestaan en kan eveneens middels vervolgonderzoek gewaardeerd worden.

Om te waarborgen dat de proefsleuven worden gegraven, dan wel dat het graven van de funderingsstroken van de nieuwbouw onder Archeologische Begeleiding plaatsvindt, is het plangebied bestemd met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 3'. Deze dubbelbestemming is overgenomen uit het moederplan.

Conclusie

Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.9 Verkeer en parkeren


Verkeer

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van maximaal 13 appartementen in het goedkope segment op een locatie waar een (voormalige) maalderij met bedrijfswoning aanwezig is. Op grond van de kengetallen uit het CROW (Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek) is berekend wat de verkeerstoename is.


Hiervoor is uitgegaan van de typologie 'koop, etage, goedkoop' van de verstedelijkingsgraad 'weinig stedelijk' en het gebiedstype 'rest bebouwde kom'. Op grond hiervan komt het aantal verkeersbewegingen op maximaal 6,0 per dag. Hierdoor komt er met de realisatie van de voorgenomen ontwikkeling 78 verkeersbewegingen per dag tot stand.


Dit aantal verkeersbewegingen leidt niet tot een substantiële toename van het aantal verkeersbewegingen in de omgeving van het plangebied. De bestaande ontsluitingswegen in de omgeving van het plangebied (Wehlseweg en Rosmulderweg) hebben voldoende (rest)capaciteit om het aantal verkeersbewegingen te verwerken.


Parkeren

In het geldende bestemmingsplan is ten aanzien van parkeren aangegeven dat uitgegaan dient te worden van een parkeernorm van 1,5 parkeerplaats per gerealiseerde woning. Hiervan dient minimaal 1 parkeerplaats op eigen terrein te worden aangelegd.


Aan deze voorwaarde wordt voldaan, in het plangebied is parkeerruimte voor 15 auto's.


Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat vanuit de aspecten verkeer en parkeren er geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied.

4.10 Kabels en leidingen

Binnen het plangebied liggen geen regionale en hoofdleidingen en kabels die beperkingen opleggen ten aanzien van de voorziene ontwikkelingen.

4.11 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Tussen de gemeente en de ontwikkelaar wordt een anterieure overeenkomst gesloten. Het opstellen van een exploitatieplan is in dat geval niet noodzakelijk. De financiële haalbaarheid van het plan wordt hiermee geacht te zijn aangetoond.

Hoofdstuk 5 Juridische planaspecten

De grondslag voor dit wijzigingsplan wordt gevormd door het bestemmingsplan 'Kernen' van de gemeente Montferland. In het bestemmingsplan zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen voor burgemeester en wethouders om, onder voorwaarden, de bestemming 'Gemengd' te wijzigen naar 'Wonen' en 'Tuin' en om in het plangebied zorgfuncties toe te staan.

De regels van dit wijzigingsplan maken in juridische zin deel uit van het bestemmingsplan. Artikel 3.6 lid 1 onder a Wro bepaalt immers, dat wijzigingen worden geacht deel uit te maken van het (bestemmings)plan, met dien verstande, dat zij, zolang en voor zover de bestemming nog niet is verwerkelijkt, kunnen worden herzien op dezelfde wijze als waarop zij tot stand zijn gekomen. Het wijzigingsplan is dus onderdeel van en vormt een aanvulling op het bestemmingsplan. Een en ander betekent, onder meer, dat de regels van het moederplan ('Kernen') van toepassing zijn op de nieuwe ontwikkeling.

Het plangebied is in het wijzigingsplan bestemd als 'Wonen' en 'Tuin'. Daarnaast is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 3' opgenomen.

In dit plan worden 13 wooneenheden mogelijk gemaakt binnen de bestemming 'Wonen'. Het maximum aantal wooneenheden is opgenomen op de verbeelding. Ter plaatse van de beoogde bebouwing is een bouwvlak opgenomen.

De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 3' is overgenomen uit het moederplan. Dit is gedaan omdat uit het archeologisch onderzoek (zie paragraaf 4.8) is gebleken dat er op een deel van het plangebied nog proefsleuven moeten worden gegraven. Een andere mogelijkheid is dat het graven van de funderingsstroken van de nieuwbouw onder Archeologische Begeleiding plaats vindt. Om voorgaande te waarborgen is de dubbelbestemming opgenomen.

De regels van de bestemmingen zijn afkomstig van het moederplan. Voor een verdere inhoudelijke beschrijving van de bestemmingen, wordt daarom verwezen naar de toelichting van het bestemmingsplan 'Kernen' van gemeente Montferland.

Ten behoeve van de ontwikkeling zijn enkele aanvullingen in de regels opgenomen. Het gaat om de volgende aanvullingen:

artikel 1 

Dit artikel betreft de begrippen van het bestemmingsplan. De begrippen worden aangevuld met het begrip 'zorgwoning' (sublid 1.65). Dit begrip is opgenomen omdat in de bestemmingsomschrijving van de bestemming 'Wonen' de functie zorgwoning is toegevoegd.

artikel 17.1 

Dit artikel betreft de bestemmingsomschrijving van de bestemming 'Wonen'. In de bestemming 'Wonen' zijn geen regels opgenomen voor een zorgcomponent bij de functie wonen. Omdat voorliggend plan wel voorziet in een dergelijke zorgcomponent, wordt artikel 17.1 aangevuld met sub h "zorgwoningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'zorgwoning'". Op de verbeelding is ter plaatse van het bouwvlak de aanduiding 'zorgwoning' opgenomen. Ter plaatse van de aanduiding zijn naast de overige functies die op basis van artikel 17.1 van het moederplan mogelijk zijn, tevens zorgwoningen toegestaan. Door de aanpassing mag er in het plangebied zelfstandig worden gewoond, maar wonen in combinatie met zorgverlening is eveneens toegestaan.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Overleg

Vooruitlopend op de terinzagelegging in het kader van de wijziging van het bestemmingsplan is de voorgenomen ontwikkeling op verschillende momenten besproken met buurtbewoners, de kontaktraad, de gemeente en andere participanten. Ook is er met verschillende ontwikkelaars gesproken over de plannen.


Er is overeenstemming met Buurtzorg over de ontwikkeling van voorliggend plan.


Door deze besprekingen is het plan op een aantal onderdelen gewijzigd. De laatste plannen zijn op 1 februari 2017 tijdens een inloopbijeenkomst toegelicht. Deze inloopavond is druk bezocht en de reacties op het plan waren overwegend positief.

6.2 Zienswijzen

Het ontwerpwijzigingsplan heeft vanaf 20 juli 2017 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld zienswijzen kenbaar te maken aan het college van burgemeester en wethouders. Er zijn geen zienswijzen naar voren gebracht.