direct naar inhoud van Toelichting
Plan: TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22c, woningbouw Sint Jansgildestraat-Arnhemseweg, Beek
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1955.opsgbekwonstjaarwg-on01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Dit TAM-omgevingsplan voorziet in de planologische basis voor de realisatie van maximaal 69 woningen in verschillende woningbouwtypologieën in het gebied tussen de Sint Jansgildestraat en de Arnhemseweg, aangrenzend aan de kern Beek.

Het initiatief past niet binnen het van rechtswege verkregen vigerende omgevingsplan ''Omgevingsplan gemeente Montferland'' (planologisch kader ''Bestemmingsplan Buitengebied''. De gemeente Montferland heeft aangegeven medewerking te willen verlenen aan het initiatief door middel van een wijziging van het omgevingsplan door middel van een TAM-omgevingsplan voor dit plangebied.

1.2 Projectgebied

Onderstaande afbeelding geeft globaal de topografische ligging van voorliggend planvoornemen weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.opsgbekwonstjaarwg-on01_0001.png"

TOPOGRAFISCHE SITUATIE

Onderstaande afbeelding geeft de kadastrale situatie weer. Tevens is de plangrens van het TAM-omgevingsplan ingetekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.opsgbekwonstjaarwg-on01_0002.png"

KADASTRALE SITUATIE

De gezamenlijke oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 30.000 m². De gronden zijn zowel particulier als gemeentelijk eigendom.

1.3 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk vormen de daaropvolgende hoofdstukken de verantwoording van het TAM- omgevingsplan. Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving en analyse van de huidige ruimtelijk-functionele situatie. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de gewenste situatie, de beoogde ontwikkeling en wordt aan het huidige omgevingsplan getoetst. In hoofdstuk 4 wordt het proces en participatietraject behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het Rijks-, provinciaal-, regionaal- en gemeentelijk beleid beschreven. In hoofdstuk 6 wordt inzicht gegeven in diverse omgevingsaspecten die relevant zijn voor de fysieke leefomgeving. In hoofdstuk 7 komen de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid aan de orde. In hoofdstuk 8 wordt de juridisch opzet beschreven.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

In deze paragraaf is de huidige ruimtelijke en functionele situatie beschreven, ook in relatie tot de omgeving.

2.1 Ruimtelijk

Namen

De naam Beek is voor het eerst genoemd in 1206 als Beke en betekent, zoals de naam al zegt, 'natuurlijke waterloop'. De Sint Jansgildestraat is genoemd naar het Gilde van Sint-Jan, dat volgens overlevering opgericht is in het jaar 1435. Het gilde regelde het gebruik van de gemeinte, de gemeenschappelijke 'woeste' gronden door de inwoners van Beek. In 1799 werden de eerste besprekingen gehouden over verdeling van de Berghse Bossen en op 4 maart 1800 werd met meerderheid van stemmen besloten de bosmarken op te heffen en de gronden te verdelen. In 1813 kreeg de verdeling uiteindelijk zijn beslag.

Ruimtelijke ontwikkeling Beek

Beek is een typische plattelandskern met een agrarische achtergrond. De kerk van Beek heeft een middeleeuwse oorsprong. Deze kerk bleef lang in een verder verspreid bewoond agrarisch cultuurlandschap staan, dit in tegenstelling tot de kerk in bijvoorbeeld Zeddam die in de Late Middeleeuwen geleidelijk nieuwe inwoners aantrok zodat daar al vroeg een bewoningskern ontstond. Maar ook rondom de kerk van Beek ontwikkelde zich later een volwaardige kern die in nauwe samenhang stond met de pre-industriële landschappelijke structuur. De kern heeft zich gevormd op het middeleeuwse akkercomplex, waarbij de boerderijen zich bevonden in de strook tussen de akkers en de Beekse Heide in. De kerk was een centraal punt, maar aanvankelijk trok die maar weinig bebouwing aan. Tot 1900 bestond de kernbebouwing uit niet meer dan enkele gebouwen, waaronder volgens het kadaster in 1832: een school, de Herberg De Roos en de pastorie. Ook in 1950 was de omvang van de kern nog beperkt. Na 1950 heeft Beek zich ontwikkeld tot een aanzienlijke dorpskern.

Tot aan het begin van de twintigste eeuw was de omgeving van het plangebied een rustige landelijke omgeving. Het plangebied maakte deel uit van een onbebouwd akkerbouwgebied bij de kern Beek. De wegenstructuur in de omgeving van het plangebied volgt nog vrijwel ongewijzigd de tracés van de oude, waarschijnlijk grotendeels middeleeuwse wegen in de omgeving. In de loop van de twintigste eeuw vond er verdichting van de bebouwing plaats aan deze uitvalswegen. Waar het onderzoeksgebied in 1900 nog geheel omgeven was door open akkers, was dat in 2000 nog maar zeer gedeeltelijk het geval. De huidige ruimtelijke situatie is die van een typische oude akker: een open gebied te midden van opgaande beplanting rondom bebouwde erven. In het onderzoeksgebied werd in 1906 een windmolen gebouwd. Deze molen werd na 1926 ontwiekt en is, samen met de bijbehorende maalderij, na blikseminslag in 1931 afgebrand en niet meer teruggebouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.opsgbekwonstjaarwg-on01_0003.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.1955.opsgbekwonstjaarwg-on01_0004.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.1955.opsgbekwonstjaarwg-on01_0005.png"  

TOPOGRAFISCHE KAARTEN VAN BEEK IN 1900 (LINKS), 1950 (MIDDEN) EN 2000 (RECHTS).

De cultuurhistorische en landschappelijke waarden van een gebied zijn in hoge mate verbonden met de fysiek-landschappelijke, bodemkundige en geomorfologische context. Bijzonder aan de onderzoekslocatie is het feit dat deze gelegen is aan de rand van het stuwwallenlandschap van Montferland. Een stuwwal is een rug in het landschap, die bestaat uit door een ijstong van het landijs opgestuwd materiaal. Stuwwallen zijn herkenbaar in het landschap als hogere ruggen te midden van lagere vlakken. Later, tijdens de laatste IJstijd, toen het landijs niet tot Nederland reikte, zette de koude poolwind zandruggen af, waarvan er één in het plangebied ligt.

Later werd het gebied bedekt met een plaggendek, ontstaan doordat de mens de grond langdurig bemestte, waardoor een dikke, bruine bovenlaag ontstond. In het terrein is nog een opvallend reliëf aanwezig. Aan de kant van de Sint Jansgildestraat is er sprake van een hogere rug (hoogte 18,74 m +NAP), vervolgens naar het oosten toe is er een kleine dalvormige laagte herkenbaar (hoogte 18,41 m +NAP) en vervolgens weer een rug (hoogte 19,48 +NAP). Dit micro-reliëf is kenmerkend voor deze omgeving en heeft te maken met de dekzandafzettingen in de laatste ijstijd en met de vorming van het esdek sinds de late middeleeuwen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.opsgbekwonstjaarwg-on01_0006.png"  
AARDKUNDIGE KAART PLAGGENDEK BRUIN -
DEKZANDRUG GEEL  
HOOGTEKAART AHN  

Over het plangebied in zijn omgeving kan opgemerkt worden dat de situatie geheel past de ontwikkeling van Beek. Woonwijken snoepten het dichtst bij de kern gelegen deel van het akkercomplex weg, terwijl over de rest van het gebied een deken van verspreide bebouwing kwam te liggen waardoor de aaneengesloten openheid van het gebied grotendeels verdwenen is. De akkerbouw moest bovendien plaatsmaken voor veeteelt en grasland. Daardoor is het oorspronkelijke beeld in hoge mate vertroebeld, waarbij opgemerkt kan worden dat veel van die verspreide bebouwing al vóór 1940 tot stand gekomen is. De voor de essen kenmerkende strokenverkaveling is door de toenemende schaalvergroting van de landbouw weliswaar verdwenen, maar de authentieke omlijningen van complexen van stroken, de oorspronkelijke ontginningsblokken, zijn als zodanig nog op veel plekken goed te herkennen. Slechts hier en daar is de landschappelijke verhouding tussen open akkercomplex en nieuwe bebouwing sterk veranderd.

2.2 Functioneel

Het plangebied is een open gebied en bestaat overwegend uit agrarische gronden in de vorm van akkers en weilanden. Het gebied ligt in de oksel van de kruising van de wegen Sint Jansgildestraat en Arnhemseweg. Het plangebied wordt aan diverse zijden omsloten door grote woonpercelen die aan voorgenoemde wegen liggen. Aan de noordzijde is sprake van een bedrijfsperceel.

De plangrenzen worden deels gedefinieerd door de begroeide erfgrenzen. Aan de noordzijde ligt een klein bosje dat onderdeel is van een tuin die aan de Sint Jansgildestraat ligt. Aan de noordoostzijde wordt deze structuur onderbroken door een zichtrelatie met het open landschap en zicht op de stuwwal van het Bergherbos. Aan de westzijde is sprake van een zichtrelatie met het agrarisch landschap aan de overzijde van de Sint Jansgildestraat. Aan de zuidzijde is in de huidige situatie sprake van een zichtrelatie over het naburig perceel heen met het Bergherbos. Er is geen oppervlaktewater aanwezig in het plangebied.

Op de navolgende luchtfoto is de bestaande situatie van het plangebied en de directe omgeving in kaart gebracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.opsgbekwonstjaarwg-on01_0007.png"

LUCHTFOTO PLANGEBIED EN DIRECTE OMGEVING

Hoofdstuk 3 Voorgenomen ontwikkeling

3.1 Wat houdt de ontwikkeling in?

3.1.1 Algemeen

Zoals in paragraaf 1.1 is omschreven voorziet dit TAM-omgevingsplan in de planologische basis voor de realisatie van maximaal 69 woningen in verschillende woningbouwtypen in het gebied tussen de Sint Jansgildestraat en de Arnhemseweg, aangrenzend aan de kern Beek.

De hoofdstructuur van dit stedenbouwkundig ontwerp wordt met dit TAM-omgevingsplan vastgelegd. Om een beeld te geven hoe deze structuur kan worden ingevuld met woningen, is ook een voorlopig stedenbouwkundig ontwerp opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.opsgbekwonstjaarwg-on01_0008.png"

VOORLOPIG STEDENBOUWKUNDIG ONTWERP

In de navolgende paragrafen wordt nader ingegaan op de hoofd- en verkeersstructuur en het woningbouwprogramma binnen het plangebied.

3.1.2 Hoofdstructuur

Voor de hoofdopzet van de nieuwe buurt is het landschap leidend. In het geval van deze locatie is dat het feit dat deze gelegen is aan de rand van het stuwwallenlandschap van Montferland. In het terrein is nog een opvallend reliëf aanwezig. Richting het oosten toe is er een kleine dalvormige laagte herkenbaar (hoogte 18,41 m +NAP) en vervolgens weer een rug (hoogte 19,48 +NAP). Dit micro-reliëf van circa 1 meter is kenmerkend voor deze omgeving. Het is de reden geweest om de lijn van het reliëf tot volgen en herkenbaar terug te laten komen in de openbare ruimte. Het gevolg is het ontstaan van een lager en een hoger deel dat wordt verbonden middels het 'reliëf park'.

Naast dit micro-reliëf is er ook sprake van een zichtrelatie vanuit de Sint-Jansgildestraat met het openlandschap en het Bergherbos (op de stuwwal). Deze zichtrelatie gaat over het oude zandpad en langs de bestaande perceelsbeplanting. Daar waar deze zichtlijn samenkomt met de reliëfrand is er een zichtvenster met het landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.opsgbekwonstjaarwg-on01_0009.png"

HOOFDSTRUCTUUR

De hoofdgroenstructuur van het plangebied bestaat voornamelijk uit het groen rondom het bestaande reliëf en steekt vanaf daar door naar de Sint Jansgildestraat. Het reliëf volgt een golvende lijn waaraan ruimtes zijn gehouden voor het groen. Dit reliëf park verbindt het hoge en het lage deel met elkaar en biedt ruimte aan waterberging, speelvoorzieningen en ontmoetingsplekken. Op het hogere deel komen een divers aantal woningen te staan. Om dit hoogteverschil extra te benadrukken komt er een wadi tegen het talud aan te liggen waardoor het hoogteverschil nog groter wordt.

De beleving van dit stuwwallandschap wordt daarnaast benadrukt door het grote zichtvenster aan de noordoostzijde. Vanuit de hoofdgroenstructuur, het reliëf park, heb je zicht op open landschap aan de voet van het Bergherbos. Met deze opzet wordt het stuwwallandschap van de omgeving het plangebied binnen gehaald. en draagt het sterk bij aan de beleving van de identiteit van de omgeving.

Vanuit het landschap is een ander leidend principe om de randen grotendeels vrij te houden voor een doorlopende groenstructuur die de huidige perceelgrenzen markeren. Dit heeft geresulteerd in een aantal woonvelden die in het groen liggen. De groene erfafscheiding aan de noordzijde krijgt ruimte door er met openbare ruimte op aan te sluiten. Aan de oost- en zuidoostzijde komt een groene buffer richting de direct aangrenzende woonpercelen in aansluiting op de al bestaande groene erfafscheidingen. Aan de zuidzijde komt een berm met greppel tegen de aangrenzende percelen aan te liggen. De interne wegenstructuur wordt voorts met groene bermen en bomen vormgegeven zodat er een groen netwerk binnen de buurt ontstaat.

Voor de inpassing aan de Sint Jansgildestraat blijft de ontwikkeling dichtbij de herkenbare lintbebouwing. Een aantal vrijstaande woningen voegen zich in het ritme van de straat. Tussen deze woningen ligt de entree naar de nieuwe buurt.

3.1.3 Verkeersstructuur

Ontsluitingen

Het plangebied wordt middels één ontsluiting voor gemotoriseerd verkeer en één ontsluiting voor langzaam verkeer op de Sint Jansgildestraat ontsloten. Ten zuiden van de noordelijke vrijstaande woning aan de Sint Jansgildestraat komt de entree van de nieuwe buurt te liggen. Hiervoor zal een herinrichting van de Sint Jansgildestraat noodzakelijk zijn om dit kruispunt verkeersveilig te maken. Vanuit de entree splitst de ontsluitingsweg in twee richtingen. Enerzijds naar de bestaande percelen aan de noordzijde (Sint Jansgildestraat 45 en 45a), hiermee komen deze woningen in de nieuwe buurt te liggen en liggen deze niet meer afgezonderd achter de bestaande lintbebouwing. De andere ontsluitingsweg leidt naar de woningen op het hogere deel aan de oostzijde. Voor deze route geldt dat de weg aan de zuidzijde is gelegd om zodoende in het middengebied een autovrije groenzone te creëren.

Voor langzaam verkeer is er de mogelijkheid om vanaf de Sint Jansgildestraat via de hoofdentree naar binnen te gaan. Voetgangers kunnen ook gebruik maken van het oude zandpad. Via het reliëf park en het zichtvenster kom je uit bij het buurtje op het hoge deel, vanuit daar kan men via de zuidzijde weer de buurt in lopen richting de Sint Jansgildestraat. Zodoende is er een goede mogelijkheid om een rondje door de nieuwe buurt te lopen.

Parkeren

Om de toekomstige parkeerbehoefte in beeld te krijgen, is in de hieronder opgenomen tabel de parkeerbalans op basis van het meest recente stedenbouwkundig ontwerp (d.d. 15 oktober 2024) opgenomen, zijnde 69 woningen. Voor het berekenen van het benodigd aantal parkeerplaatsen is uitgegaan van de parkeernormen die in het CROW-publicatie 317 zijn opgenomen en zijn afgestemd met de gemeente.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.opsgbekwonstjaarwg-on01_0010.jpg"

PARKEERBALANS WOONLOCATIE BEEK

De beoogde ontwikkeling (uitgaande van het stedenbouwkundig ontwerp, d.d. 15 oktober 2024) zorgt naar verwachting voor een parkeerbehoefte van 100 parkeerplaatsen. Hiervan zijn er 32 op eigen terrein voorzien en 68 in de openbare ruimte middels parkeerkoffers in het groen langs de ontsluitingswegen en middels een interne parkeerkoffer in het middelste woonveld. Hiermee zijn er ruim voldoende parkeerplaatsen opgenomen in het plan.

Zodra het ontwerp definitief is, dient het definitieve stedenbouwkundig plan te voldoen aan de parkeernormen, zoals opgenomen in de CROW-publicatie 'Parkeerkencijfers 2024'. In de regels van dit TAM-omgevingsplan is een regeling opgenomen die borgt dat er voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd worden.

Verkeer

Het realiseren van nieuwe woningen heeft invloed op de verkeersgeneratie. Allereerst is hiertoe het aantal motorvoertuigenbewegingen per etmaal voor de bestaande situatie van de totale ontwikkellocatie bepaald. De publicatie "Parkeerkencijfers 2024" van het CROW, d.d. 20 juni 2024, bevat kencijfers voor de verkeersgeneratie van diverse functies.

De beoogde ontwikkeling (uitgaande van het voorlopige stedenbouwkundige ontwerp) zorgt naar verwachting voor een verkeerstoename van 497 motorvoertuigbewegingen per etmaal (mvt/etmaal) op een gemiddelde werkdag. De toename van het aantal verkeersbewegingen leidt niet tot een relevante verhoging van het totaal aantal verkeersbewegingen (Sint Jansgildestraat kent per etmaal een capaciteit van 5.000 tot 15.000 verkeersbewegingen (ontsluitingsweg), toename betreft worst-case gezien maximaal 10%). Het wegprofiel (inclusief vrijliggend fietspad) kan deze toename van het verkeer op een acceptabele wijze afwikkelen over het omliggend wegennet.

3.1.4 Programma

Met voorliggend plan wordt een divers woningbouwprogramma voor verschillende doelgroepen gerealiseerd. Voor de definities van het segment wordt aangesloten bij de definities zoals opgenomen in de Woondeal, te weten:

  • Sociale huurwoning: woningen tot aan de liberalisatiegrens;
  • Goedkope woning (middenhuur): woningen boven de liberalisatiegrens en met een maximale prijs, gelijk aan 187 'Woningwaarderingsstelselpunten';
  • Betaalbare woning: koopwoning met een verkoopprijs van maximaal € 355.000,- (prijspeil 2022).
  • Dure woning: koopwoning boven een verkoopprijs van € 355.000,- (prijspeil 2022).

In de volgende tabel is het maximale woningbouwprogramma opgenomen.

Type woning   Segment   Percentage (afgerond)  
Hoekwoning   sociale huur   6  
Tussenwoning   sociale huur   16  
Rug aan rug woning   sociale huur   15 (37 cumulatief)  
Tussenwoning   goedkope koop   9  
Hoekwoning   betaalbare koop   11  
Tussenwoning   betaalbare koop   6 (17 cumulatief)  
Vrijstaande woning   dure koop   14  
Twee-onder-een-kapwoning   dure koop / middel koop   14  
Levensloopbestendige woning   dure koop   9 (37 cumulatief)  
Totaal     100  

Het stedenbouwkundig plan biedt naast een groene leefomgeving ook diverse woningtypologieën voor verschillende soorten doelgroepen. Het aanbod varieert van vrijstaande woningen en twee-onder-één-kappers tot rijtjeswoningen en rug-aan-rugwoningen. De diversiteit aan woningtypologieën binnen de wijk zorgt voor het samengaan van verschillende doelgroepen en leeftijdscategorieën en kan sociale cohesie binnen de wijk bevorderen. De groene opzet van het plan met de centrale doorgaande groene zone biedt optimale kansen voor contactmomenten en ontmoetingen in de openbare ruimte voor jong en oud.

3.1.5 Kwaliteitsplan voor beeld, duurzaamheid en circulariteit (BKP CE+)

De kwaliteit van de nieuwe woningen wordt bewaakt middels een kwaliteitsplan voor beeld, duurzaamheid en circulariteit (BKP CE+). Het BKP CE+ vormt een belangrijk instrument voor de kwaliteitsbewaking van ruimtelijke plannen. Het BKP CE+ geeft aanbevelingen voor zowel het uiterlijk van de gebouwen en de openbare ruimte als aan duurzaamheidsaspecten.

In het BKP CE+ is naast de gewenste uitstraling van de gebouwde omgeving en (landschappelijke) inrichting ook aandacht voor de wijze waarop natuurinclusief bouwen een meerwaarde voor de ontwikkeling kan zijn.

Dit instrument kan worden ingezet bij nieuwe ontwikkelingen. Het BKP CE+ is als bijlage 2 bijgevoegd. De gemeente kan met het BKP CE+ toezien dat afspraken met bouwpartijen over de ruimtelijke kwaliteit worden nagekomen. Om de realisatie van de gewenste (landschappelijke) inrichting te borgen is in de regels een voorwaardelijke verplichting opgenomen die aangeeft dat de (landschappelijke) inrichting dient plaats te vinden conform de opgenomen beleidsregels.

3.1.6 Milieukundige aandachtspunten

Bij het opstellen van het stedenbouwkundig plan is ook rekening gehouden met de relevante milieukundige aspecten, waaronder water en natuurwaarden.

Er wordt een waterberging centraal in het plangebied aangelegd om het water snel te kunnen bergen en langzaam in de grond te laten infiltreren.

Daarnaast zijn de bestaande hoogteverschillen in het plangebied behouden als landschappelijke structuur. De bestaande groen randen worden behouden. In het Kwaliteitsplan wordt daarnaast nog beschreven hoe de natuur ook in de nabijheid van de woningen zelf kan worden versterkt.

In hoofdstuk 6 worden de diverse milieuaspecten nader beschreven.

3.2 Toetsing aan omgevingsplan

3.2.1 Huidige bouw- en gebruiksmogelijkheden

Ter plaatse van het plangebied vigeert het van rechtswege verkregen "Omgevingsplan gemeente Montferland", in werking vanaf 1 januari 2024. Onderliggend ruimtelijk kader betreft het bestemmingsplan ''Buitengebied'', onherroepelijk door de uitspraak van de Raad van State op 6 november 2013 (incl. 1e t/m 5e herziening en herziening woonregels).

Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de vigerende verbeelding. De ligging van het plangebied is aangegeven op onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.opsgbekwonstjaarwg-on01_0011.png"

UITSNEDE VERBEELDING VIGEREND BESTEMMINGSPLAN

De gronden ter plaatse van het plangebied hebben in het van rechtswege verkregen "Omgevingsplan gemeente Montferland" (onderliggende bestemmingsplan ''Buitengebied'') de volgende (dubbel)bestemmingen:

Agrarisch met waarden   De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor agrarische bedrijven, het (hobbymatig) houden van dieren en telen van gewassen en aan huis gebonden beroep of het bestaande bedrijf aan huis.  
Waarde - Archeologische Verwachting 1   De voor 'Waarde - Archeologische Verwachting 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.  

Daarnaast kent het plangebied de volgende gebiedsaanduidingen:

  • 'overige zone - conserverend dek', ter plaatse van deze aanduiding zijn specifieke regels van toepassing met betrekking tot archeologische onderzoeken (verruiming dieptemaat);
  • 'overige zone - openheid', ter plaatse van deze aanduiding zijn specifieke regels van toepassing met betrekking tot de instandhouding en versterking van de openheid van het landschap;
  • 'overige zone - reliëf', ter plaatse van deze aanduiding zijn specifieke regels van toepassing met betrekking tot de instandhouding en versterking van de kenmerkende hoogteverschillen van het landschap;
  • 'overige zone - waardevol landschap', ter plaatse van deze aanduiding zijn specifieke regels van toepassing met betrekking tot de aantasting van de kernkwaliteiten behorende bij het waardevolle landschap.

3.2.2 Strijdigheden met omgevingsplan

Voorliggend planvoornemen, nader toegelicht in paragraaf 3.1, is niet passend binnen het van rechtswege verkregen omgevingsplan, omdat binnen de functionele gebiedsaanwijzing 'Agrarisch met waarden' woningbouwontwikkelingen niet zijn toegestaan. Om het plan te kunnen realiseren, dient het omgevingsplan gewijzigd te worden.

3.2.3 Medewerking opheffen strijdigheid

Gelet op de woningbehoefte, de aansluiting van het plangebied op de bestaande woningbouw en daarmee op de bebouwde kom van de kern Beek, het gegeven dat de ontwikkeling aansluit en rekening houdt met de structuren van het gebied (lagenbenadering), passend is binnen het gemeentelijk beleid, past binnen de ruimtelijke visies en gelet op het feit dat de ontwikkeling past binnen de woonvisie is het gemeentebestuur bereid om het omgevingsplan te wijzigen om daarmee de voorgestane ontwikkeling mogelijk te maken.

3.2.4 Wijze van toedeling functies omgevingsplan

Met dit TAM-omgevingsplan krijgen de gronden, die voorheen deel uitmaakten van het bestemmingsplan "Buitengebied", de functionele gebiedsaanwijzingen 'Groen', Verkeer - Verblijfsgebied' en 'Wonen'. Hierdoor wordt gegarandeerd dat de gronden uitsluitend voor de in hoofdstuk 3 beschreven doeleinden worden gebruikt.

Hoofdstuk 4 Voorbereiding en participatie

Participatie is onder de Omgevingswet een belangrijk aspect in de procedure van het wijzigen van het omgevingsplan. Dit komt omdat een omgevingsplan niet alleen invloed heeft op de fysieke leefomgeving, maar ook op de mensen die daar wonen, werken en recreëren. Het is daarom van belang dat deze mensen in een vroeg stadium worden betrokken bij het initiatief. In dit hoofdstuk zal hier verder op worden ingegaan.

4.1 Participatie omgeving

De gemeente Montferland heeft in het voortraject, vooruitlopend op dit omgevingsplan, de omgeving en direct omwonenden actief geïnformeerd en betrokken bij de planvorming. De wijze waarop deze dialoog/dialoog heeft plaatsgevonden is hierna en in het verslag over de omgevingsdialoog opgenomen in bijlage 3.

Om te komen tot een zoveel mogelijk gedragen stedenbouwkundig ontwerp op hoofdlijn voor woningbouwlocatie Beek is er een participatietraject opgestart. Uitgangspunt voor het gesprek met omwonenden, woningzoekenden en andere stakeholders in het participatietraject was een blanco vel met vooraf opgestelde kaders op basis van beleid en wetgeving.

Er zijn Beek in de periode 2022-2023 vier informatiebijeenkomsten georganiseerd waarin samen met belanghebbenden en andere geïnteresseerden is toegewerkt naar een stedenbouwkundige schets op hoofdlijnen. Dit betrof de volgende bijeenkomsten: een startsessie op 12 september 2022, een ophaalsessie op 3 november 2022, een ontwerpsessie op 15 februari 2023 en een terugkoppelsessie op 6 juli 2023. Gezien de impact op de omgeving en de ruimte in het plan voor aanpassingen, is er gekozen om hierbij te participeren op het niveau van mee-denken.

In de startsessie is gebleken dat direct omwonenden behoefte hadden aan een parallelle overlegstructuur. Hier is gehoor aan gegeven door separaat met een groep aanwonenden verschillende gesprekken te voeren om hun belangen goed in beeld te krijgen. Er hebben diverse gesprekken plaatsgevonden in de periode 2022 tot en met 2024.

Alle opgehaalde informatie is meegewogen om tot de stedenbouwkundige schets op hoofdlijn te komen die de basis vormt voor het bijbehorende omgevingsplan voor deze woningbouwlocatie. Waar de informatie bij de eerste avond nog vooral op procesnivo is opgehaald, is dat bij daaropvolgende bijeenkomsten steeds meer verschoven naar concrete ontwerpkeuzes. Soms hebben we er voor gekozen om bepaalde suggesties of wensen niet mee te nemen in het ontwerp. Daar waar dat het geval is, is die keuze zo goed mogelijk onderbouwd en terug te lezen in het verslag.

Tijdens het participatietraject is alle actuele informatie bijgehouden op en gedeeld via de projectenwebsite van de gemeente: www.montferland.info/woningbouw. Alle informatiebijeenkomsten zijn daarnaast aangekondigd via sociale media en het lokale huis-aan-huis-blad Montferland Journaal. Speciaal voor jongeren hebben we ook een jongerenambassadeur gevraagd om het woningbouwplan zoveel mogelijk onder de aandacht van Beekse jongeren te brengen.

Hoofdstuk 5 Visie en beleid op locatie

In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan het relevante vigerende beleid. Achtereenvolgens komt aan de orde het beleid op:

  • nationaal niveau;
  • provinciaal niveau;
  • gemeentelijk niveau.

5.1 Nationaal niveau

5.1.1 De Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie vastgesteld. De NOVI is tot stand gekomen in nauwe samenwerking met provincies en gemeenten, waterschappen, maatschappelijke partijen en burgers.

Met de NOVI geeft het kabinet richting aan grote opgaven waardoor Nederland de komende 30 jaar verandert. In Nederland staan we voor een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Denk aan:

  • periodes van droogte afgewisseld met extreme regenval;
  • de zeespiegelstijging;
  • de overgang naar duurzame energie;
  • de ruimte die nodig is voor windmolens en zonnepanelen;
  • de bouw van nieuwe woningen om het nationale woningtekort op te lossen;
  • de groei en het bereikbaar houden van steden;
  • plekken voor distributiecentra;
  • het versterken van de natuur en biodiversiteit;
  • het behoud van het landschap;
  • de vitaliteit van de landbouw.

Dit zijn voorbeelden van grote, ingewikkelde opgaven. Deze opgaven kunnen niet meer apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal.

De NOVI geeft weer voor welke uitdagingen we staan, wat daarbij de nationale belangen zijn, welke keuzes we maken en welke richting we meegeven aan decentrale keuzes. Die keuzes hangen samen met de toekomstbeelden van de fysieke leefomgeving, de maatschappelijke opgaven en economische kansen die daarbij horen.

Met de Nationale Omgevingsvisie geeft het Rijk dus een langetermijnvisie om de grote opgaven aan te pakken met als doel om het land mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden.

Analyse

Met de realisatie van maximaal 69 woningen wordt bijgedragen aan de bouw van nieuwe woningen om het nationale woningtekort op te lossen. Gelet op het feit dat er met voorliggend plan wordt voorzien in een toekomstbestendige invulling van de agrarische gronden in het buitengebied van Beek, aangrenzend aan de kern, waarbij de bestaande kwaliteiten en identiteit van de omgeving van het plangebied centraal staan, komen geen van bovenstaande nationale belangen in het geding.

Conclusie

De activiteit past binnen de doelstellingen, het beleid en de regels van de NOVI.

5.1.2 Instructieregels Rijk (AMvB's)

De Omgevingswet werkt door in vier algemene maatregelen van bestuur (AMvB’s):

  • 1. het Omgevingsbesluit (Ob);
  • 2. het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl);
  • 3. het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal);
  • 4. het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl).

In deze AMvB's staan regels voor het praktisch uitvoeren van de wet.

Voor de volgende onderwerpen gelden er rijksinstructieregels:

  • Waarborgen van veiligheid (paragraaf 5.1.2 Bkl);
  • Beschermen van waterbelangen (paragraaf 5.1.3 Bkl);
  • Beschermen van gezondheid en milieu, waaronder instructieregels voor de kwaliteit van de buitenlucht, trillingen, geluid en geur en bodemkwaliteit (paragraaf 5.1.4 Bkl);
  • Beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden en cultureel erfgoed, waaronder de ladder voor duurzame verstedelijking (paragraaf 5.1.5 Bkl);
  • Het behoud van ruimte voor toekomstige functies voor autowegen, buisleidingen, natuur- en recreatiegebieden (paragraaf 5.1.6 Bkl);
  • Het behoeden van de staat en werking van infrastructuur of voorzieningen voor nadelige gevolgen van activiteiten, waaronder landsverdediging en nationale veiligheid, elektriciteitsvoorziening, rijksvaarwegen en luchtvaart, fiets- en wandelroutes, aanwijzing van woningbouwcategorieën (paragraaf 5.1.7 Bkl);
  • Het bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte voor personen (paragraaf 5.1.8 Bkl).

Daarnaast bevat afdeling 5.2 van het Bkl instructieregels voor de uitoefening van taken voor de fysieke leefomgeving. Daarbij gaat het onder meer om het voorkomen van belemmeringen van gebruik en beheer van spoorwegen en rijkswegen. In heel bijzondere gevallen kunnen B&W de Minister vragen om een ontheffing van bepaalde instructieregels te verlenen. Dit volgt uit afdeling 5.3 van het Bkl.

Analyse

Het voorgenomen plan raakt geen van de nationale belangen en is niet in strijd met de rijksinstructieregels uit de AMvB’s.

Conclusie

Het plan past binnen de instructieregels van de AMvB’s.

5.2 Provinciaal niveau

5.2.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

Op 19 december 2018 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland is op 19 december 2018 door Provinciale Staten van Gelderland vastgesteld en in werking getreden op 1 maart 2019. De visie beschrijft de lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving in Gelderland.

De provincie streeft naar een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Dit wil de provincie bereiken door de focus te leggen op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Hiervoor zijn zeven ambities benoemd om richting te geven:

  • 1. Energietransitie;
  • 2. Klimaatadaptatie;
  • 3. Circulaire economie;
  • 4. Biodiversiteit;
  • 5. Bereikbaarheid;
  • 6. Vestigingsklimaat;
  • 7. Woon- en leefklimaat.

Themakaarten

Bij de visie is een aantal themakaarten aanwezig. Voor een aantal onderwerpen is hierin specifiek beleid vastgelegd Deze hebben betrekking op de volgende hoofdonderwerpen:

  • ruimtelijk beleid;
  • waterbeleid;
  • milieubeleid;
  • natuur- en landschapsbeleid.

Met betrekking tot de woon- en leefomgeving speelt de kwaliteit een cruciale rol in het behoud van aantrekkelijkheid voor zowel bewoners als bedrijven, met een focus op gezondheid en diverse voorzieningen. Gelderland kenmerkt zich door een diversiteit aan woonmilieus, van stedelijk tot landelijk, die elk een unieke identiteit hebben en bewoners een gevoel van verbondenheid bieden. Om open en groene landschappen te behouden en leegstand te voorkomen, wordt prioriteit gegeven aan bouwen binnen bestaand stedelijk gebied en het hergebruik van bestaande gebouwen. De dynamische woningmarkt vereist aanpassingen aan bestaande woningen en stimuleert innovaties op het gebied van duurzaamheid, zoals aardgasvrije oplossingen en klimaatadaptatie. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, wordt uitgebreid aan de randen van steden/dorpen. Deze aanpak streeft naar een evenwichtige verhouding tussen vraag en aanbod in diverse prijscategorieën, met aandacht voor een gezonde leefomgeving voor alle inwoners.

Er wordt gestreefd naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat dat flexibel is in het anticiperen op ontwikkelingen, waardoor de economische kracht en levenskwaliteit in Gelderland worden versterkt, zowel nu als in de toekomst.

De ambitie is om een scala aan woningtypen en woonmilieus aan te bieden die passen bij diverse woonbehoeften, met optimale benutting van de bestaande bebouwde omgeving en ruimte voor klimaatadaptieve maatregelen. Alle nieuwbouw zal aardgasvrij en circulair zijn, met als doel om tegen 2035 alle wijken in Gelderland van aardgas te voorzien en tegen 2050 klimaatneutrale woningen te realiseren. Ook wordt innovatie gestimuleerd in duurzame woonwijken en de herbestemming van bestaande gebouwen tot woonruimtes.

Uitvoering beleid

In het kader van de uitvoering van de visie, zijn ook drie beleidsdocumenten

vastgesteld:

  • Regionaal waterprogramma;
  • Handreiking plussenbeleid;
  • Beleidslijn windenergie.

Analyse

Op de themakaart milieubeleid en waterbeleid staan geen aspecten die betrekking hebben op de het plangebied. Op onderstaande themakaart 'Ruimtelijk beleid' is de woningbouwlocatie aangewezen als aandachtsgebied voor windenergie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.opsgbekwonstjaarwg-on01_0012.png"

THEMAKAART RUIMTELIJK BELEID

Deze aanwijzing betreft een algemene aanwijzing, die eigenlijk overal buiten de kern wind- en zonne-energie opwekking mogelijk is. Het is geen specifieke aanwijzing voor enkele plekken waarmee deze woningbouwontwikkeling een belemmering zou vormen voor de natuurlijke energieopwekking.

Met de realisatie van maximaal 69 nieuwe woningen in Beek wordt voorzien in de woningbehoefte in de gemeente Montferland. Samen met een goede stedenbouwkundige inpassing zorgt het initiatief voor een goede woon- en leefkwaliteit van de leefomgeving voor Beek, waarbij rekening is gehouden met de hierboven genoemde ambities. Het plan is daarmee in overeenstemming met ambitie voor het woon- en leefklimaat van de provinciale Omgevingsvisie.

Conclusie

Het plan past binnen het beleid van de 'Omgevingsvisie Gaaf Gelderland'.

5.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

De Omgevingsverordening is op 21 december 2022 door de Provinciale Staten van Gelderland vastgesteld en is in werking getreden na invoering van de Omgevingswet op 1 januari 2024. In de verordening staan alle provinciale regels voor de fysieke leefomgeving. De verordening is onderdeel van de beleidscyclus van de provincie en één van de instrumenten waarmee wordt gewerkt aan de ambities uit de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland. Die beleidscyclus en daarmee ook de verordening is gericht op zowel het beschermen als het (duurzaam) benutten van de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Telkens wordt er gelet op een goede balans tussen het beschermen en borgen van belangen en het mogelijk maken van ontwikkelingen in een bepaald gebied binnen de provincie. Daarbij worden ook belangrijke waarden als het Gelders Natuurnetwerk en grondwaterbeschermingsgebieden voor de openbare drinkwatervoorziening beschermd.

Voor de volgende onderwerpen gelden er provinciale instructieregels:

  • Algemeen (afd. 5.1 Omgevingsverordening);
  • Natuur (afd. 5.2 Omgevingsverordening);
  • Landschap (afd. 5.3 Omgevingsverordening);
  • Erfgoed (afd. 5.4 Omgevingsverordening);
  • Milieu (afd. 5.5 Omgevingsverordening);
  • Provinciale wegen (afd. 5.6 Omgevingsverordening);
  • Ruimtelijke inrichting, ontwikkeling van gebieden en regionale samenwerking (afd. 5.7 Omgevingsverordening);
  • Klimaatadapatie (afd. 2.7a).

De genoemde kernkwaliteiten voor de streek 'Liemers - Montferland & Land van Wehl' zijn:

  • Doorgaande, gave structuur van open escomplexen op de flank;
  • Wehlse broeklanden, groen gebied tussen bebouwing;
  • Besloten boscomplex Montferland;
  • Panorama's vanaf en zichten op de stuwwal;
  • Bakens in het landschap.

Een planvoornemen dient op een volgende wijze aan de kernkwaliteiten getoetst te worden:

  • houd bij elke ontwikkeling rekening met de kernkwaliteiten landschap;
  • mocht de kernkwaliteit worden aangetast, zorg dat er per saldo landschapsversterking plaatsvindt. De versterking mag ook elders in de streek toegepast worden;
  • en zorg dat de landschapsversterking geborgd is.

Analyse

Met de realisatie van maximaal 69 nieuwe woningen in Beek wordt voorzien in de woningbehoefte in de gemeente Montferland. Samen met een goede stedenbouwkundige inpassing zorgt het initiatief voor een goede kwaliteit van de leefomgeving voor Beek. Hierbij is rekening gehouden met zowel de cultuurhistorisch waarden, klimaatadaptatie als diverse omgevingsaspecten van de fysieke leefomgeving en de evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

In paragraaf 6.10.4 wordt een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de risico's van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt.

De landschappelijke kernkwaliteit van dit deel van Beek is bestaat uit een aantal componenten:

  • 1. De verbinding tussen het lager gelegen broekontginningsgebied ten westen van de Sint Jansgildestraat en de stuwwal met daartussen een overgang van broekgebied, via de oude verbindingsweg Sint Jansgildestraat zelf, via de oude akkercomplexen op de helling naar de hoge woeste gronden van de stuwwal.
  • 2. Het kleine, maar vrij abrupte hoogteverschil in het achterste deel van de ontwikkellocatie is een microreliëf dat verwijst naar het ontstaan van het landschap. Mogelijk ontstaan door een gletsjertong, mogelijk door smeltwater
  • 3. De houtwal langs de noordrand van de ontwikkellocatie, het parallel en direct daarnaast gelegen zandpad én de open akker daarnaast zijn de belangrijkste cultuurhistorische elementen, die verwijzen naar het eeuwenlange agrarische gebruik van dit landschap. De houtwal markeert van oudsher erven en wegen en zandpaden waren veelvuldig aanwezig, zowel voor doorgaande wegen als voor de ontsluiting van akkers en weiden.

In dit plan worden de te toetsen kernkwaliteiten niet alleen zo veel mogelijk ontzien, maar dragen ze ook bij aan de leesbaarheid van het nieuwe landschap na de ontwikkeling. Wie straks thuis komt in deze wijk weet waar hij of zij woont. De genoemde belangrijke landschapselementen zijn integraal onderdeel van de inrichting en groenstructuur van de wijk. De wijk wordt omgekeerd onderdeel van het landschap en speelt ermee. Met name de ruimtelijke combinatie van de entreeweg, het restant akkercomplex, de zandweg en de houtwal zorgt voor een zichtas naar de stuwwal. Staande op de Sint Jansgildestraat blijft hier in twee kijkrichtingen de relatie van het broekontginningsgebied en de stuwwal intact.

Deze groene corridor fungeert als veilig groen uitloop- en speelgebied dat zich verder richting de stuwwal voorzet lang de lichte glooiing in het terrein. De groene corridor volgt hier een andere richting, waardoor ook het achterste deel van de wijk bij het landschap wordt betrokken en ook hier groen prominent aanwezig is als uitloop- en speel gebied. Daarbij is deze groene V door de variatie aan landschappelijke elementen (houtwallen, zandpad, open kruidenrijk grasland, reliëf, laagtes en wadi's) een potentiële oase voor de biodiversiteit, die kansen biedt voor de 5 V’s, die noodzakelijk zijn voor ontwikkeling van biodiversiteit (Voedsel, Vocht, Verbinding, Veiligheid en Voortplanting). In de punt van de V kan dit allemaal optimaal worden beleefd en daarmee is deze plek bijzonder aantrekkelijk voor de bewoners van de wijk

De bebouwingslijn langs de Sint Jansgildestraat is nu vrij onregelmatig, met een onderbroken lint van steeds een stuk of 4 huizen. Deze ontwikkeling vult de 'gaten' tussen twee 'blokken' op en doet daarmee de sfeer van de Sint Jansgildestraat geen geweld aan, mits niet wordt gekozen voor een eenheid in uitstraling van de te bouwen woningen. De bestaande clusters huizen bestaan ook uit verschillende typen huizen uit verschillende momenten in de tijd. In die zin draagt ook een verscheidenheid aan woningverschijningen in de wijk bij aan de landschappelijke kwaliteit van deze ontwikkeling.

Conclusie

Het plan past binnen de regels over activiteiten in de leefomgeving en instructieregels van de 'Omgevingsverordening Gelderland'.

5.3 Regionaal beleid

5.3.1 Regionale structuurvisie Achterhoek 2012

Op 26 april 2012 is de 'Regionale Structuurvisie Achterhoek 2012' vastgesteld. Dit is een actualisatie van de 'Regionale structuurvisie uit 2004'. Als basis voor ruimtelijk beleid is er een aantal speerpunten voor de regio benoemd. Dat zijn:

  • omgaan met de krimp;
  • externe relaties;
  • veranderingen in het landelijk gebied;
  • overstap naar duurzame energie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.opsgbekwonstjaarwg-on01_0013.png"

VISIEKAART

Bovenstaande kaart geeft de regionale structuren en kwaliteiten weer.

Landschap

De verschillen in landschapstypen zijn een belangrijke identiteitsdrager van de Achterhoek. De Achterhoekse gemeenten willen die kenmerken en landschappelijke verschillen in de toekomst behouden, versterken of herstellen. Het gaat er daarbij niet om terug te keren naar het verleden, maar om het opdoen van inspiratie uit het verleden bij de toekomstige inpassing van nieuwe ontwikkelingen. De karakteristieken van deze landschapstypen bieden aanknopingspunten voor de inpassing van nieuwe ontwikkelingen. Het Achterhoekse landschap kan veel functies absorberen. De 'landschapstypekaart' uit de structuurvisie is hieronder weergegeven en geeft het regionale kader weer. De aanbevelingen met betrekking tot lokale wijze van inpassing staan hier ook verder beschreven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.opsgbekwonstjaarwg-on01_0014.png"

LANDSCHAPSTYPEKAART

Beek is binnen het landschapstype 'Heide-ontginningen' gelegen. De heideontginning wordt gekenmerkt door een grote mate van openheid en lange lijnvormige structuren. Incidenteel komen lijnvormige landschapselementen voor. De verkaveling wordt gekenmerkt door een rationeel rechthoekig patroon. De boerderijen zijn volgens een regelmatige spreiding direct langs de wegen gelegen. Erfbeplanting is grotendeels afwezig. Indien aanwezig bestaat het uit een enkel lijnelement. Vrij scherpe overgang tussen kernen en landelijk gebied.

Het landschap in dit gebied is in hoge mate in evenwicht. Het streven is gericht op het behouden van het totale beeld. Nieuwe ontwikkelingen worden met de grootst mogelijke zorgvuldigheid ingepast, op basis van een landschappelijke visie op het 'Heide-ontginningslandschap' als geheel.

Infrastructuur

Bereikbaarheid van en in de regio is van groot belang. De infrastructuur is derhalve wel functioneel van belang. Deze is voor de toekomst maar zeer beperkt ruimtelijk relevant (niet meer dan het nu het geval is).

Dorpenlandschap

Voorzieningen worden in een bepaalde mate geconcentreerd in bestaande grotere kernen, te weten Doetinchem, Winterswijk, Vorden, Hengelo, Borculo, Eibergen, Ruurlo, Neede, Lichtenvoorde, Groenlo, Aalten, Dinxperlo, Varsseveld, Gendringen, Steenderen, Wehl, Didam, 's-Heerenberg, Zelhem, Ulft /Gendringen en Silvolde/Gaanderen/Terborg.

Dit betekent echter niet dat overal hetzelfde voorzieningenniveau wordt nagestreefd. In eerste instantie bepalen lokale behoefte en initiatief het niveau van de voorzieningen. Regionaal wordt afstemming gezocht om overaanbod en/of concurrentie door nabijheid te voorkomen. Het uitkristalliseren van deze afstemming is nog in voorbereiding.

Overige speerpunten, zoals duurzame energie, toerisme enzovoort

Deze speerpunten gelden regionaal. Er zijn geen specifieke locaties voor aangewezen. Wel wordt regionale afstemming nagestreefd.

Analyse

Het ontwerp is dusdanig opgebouwd dat de beleving van het landschap (reliëf en openheid) vanuit de nieuwe buurt in stand blijft, wetende dat het altijd anders zal zijn dan de huidige situatie. Dit landschap maakt deze plek uniek en is een meerwaarde voor de te realiseren buurt. De beleving van het landschap begint bij de entree van de buurt vanaf de Sint-Jansgildestraat. Vanuit daar blijft een zichtlijn op de achtergelegen stuwwal bewaard. De zichtlijn wordt begeleid door oude en nieuwe perceelsbeplanting. In het midden van het plan ligt het 'reliëfpark' waarover de zichtlijn heengaat. Het betreft een autovrij groen binnengebied met een breed uitzicht over het bestaande open landschap en met zicht op de stuwwal. Daarnaast is hier ruimte voor wadi's en een natuurlijke inrichting. De wadi's lopen tegen een talud aan. Dit bestaande natuurlijke gradiënt blijft behouden en wordt een zichtbaar onderdeel van het landschap. Op deze manier blijft de leesbaarheid van het landschap behouden.

Conclusie

Het plan past binnen het beleid van de 'Regionale Structuurvisie Achterhoek 2012'.

5.3.2 Woondeal 2.0 Groene Metropoolregio Arnhem Nijmegen

De gemeenten binnen de Groene Metropoolregio werken samen aan de woningmarktopgaven in de Groene Metropoolregio. Aanleiding was de constatering dat de regio in de top 3 van regio's met het hoogste woningtekort stond, de woonopgaven bovengemiddeld zijn en de uitvoering onder druk staat. Het regionale woningbehoefteonderzoek herbevestigt dat de woonopgave het lokale niveau overstijgt. Landelijk is sindsdien de opgave steeds manifester geworden. Nationaal wordt daarom ingezet op de bouw van 900.000 woningen tot en met 2030, met als streven dat hiervan minimaal 2/3 deel betaalbaar is. In vervolg op deze nationale ambitie zijn bestuurlijke afspraken gemaakt tussen het Rijk en de provincie Gelderland over de realisatie van 100.000 woningen tot en met 2030. Dit krijgt nadere invulling via deze woondeal.

De woondeal moet de basis zijn om de komende jaren de noodzakelijke extra inzet te kunnen garanderen. Deze inzet bestaat onder andere uit het leveren van extra capaciteit en expertise, het beschikbaar stellen van subsidieregelingen, en het doen van ondersteunende investeringen voor de brede ruimtelijke investeringen die nodig zijn om de groei van de regio in goede banen te leiden.

Doorwerking in gemeente Montferland

Voor de gemeente Montferland is de ambitie om circa 1.500 woningen te realiseren tot en met 2030. Het meest recente woonbehoefteonderzoek, zoals in paragraaf 5.5.3 opgenomen, laat onder andere zien dat op het niveau van de (sub)regio de opgave nog hoger ligt dan de afspraken en ambities uit de woondeal. Voor Montferland is vooral veel behoefte aan sociale- betaalbare woningen.

Geïndexeerde bedragen zijn bekend in de Woondeal 2.0 van 2024. Via afspraken met de bouwende partij kunnen we aan deze meest actuele woondeal voldoen. Enige uitzondering daarop is het aandeel sociale woningbouw (25% i.p.v. 30%) omdat daarover al voor vaststelling van de woondeal 2.0 afspraken met de woningcorporatie gemaakt zijn en het aandeel aan sociale woningbouw niet per kern, maar over het geheel aan woningaanbod voor de 4 kernen bezien moet worden omdat dit beter aansluit bij de lokale behoefte.

De sociale huur wordt opgepakt door woningcorporatie Plavei. De woningbouw in Didam, Beek, Kilder en Stokkum voldoet gezamenlijk aan de prestatieafspraken met woningbouwcorporatie Plavei, te weten 25% in de categorie sociaal. Dit is als volgt opgebouwd:

  • In Didam 42 sociaal op 143 woningen totaal is 29%.
  • In Beek 17 sociaal op 69 woningen totaal is 25%.
  • In Kilder 15 sociaal op 85 woningen totaal is 18%.
  • In Stokkum 10 sociaal op 46 woningen totaal is 22%.
  • In totaal 84 sociaal op 343 woningen totaal is 24,5%.

Analyse

Met de realisatie van maximaal 69 woningen, bestaande uit een diverse woningbouwprogramma (o.a. vrijstaande woningen, rijwoningen, gestapelde woningen en rug-aan-rug-woningen) voor verschillende doelgroepen wordt ingespeeld op de regionale woningbehoefte. In paragraaf 3.1.4 is het woningbouwprogramma opgenomen. Hiermee wordt de woningvoorraad voor zowel jong als oud aangevuld.

Tot slot draagt de beoogde herontwikkeling van het plangebied bij aan het vergroten/ versterken van de leefbaarheid in de kern Beek. De voorliggende ontwikkeling sluit daarmee aan bij de ambities uit de Woondeal.

Conclusie

Het plan past binnen het beleid van de Woondeal 2.0 regio Arnhem-Nijmegen.

5.3.3 Regionaal Woonbehoefteonderzoek 2022 Groene Metropoolregio Arnhem-Nijmegen

De gemeente Montferland maakt deel uit van de woningmarktregio Arnhem-Nijmegen. Dit betekent dat in Montferland de in de regio Arnhem en Nijmegen afgestemde huisvestingsverordening van kracht is. De gemeente Montferland neemt op het gebied van wonen, zorg en welzijn, verduurzaming en veiligheid deel aan de regio Achterhoek. De gemeente Montferland vormt samen met de gemeenten Duiven, Zevenaar, Doesburg en Westervoort de subregio de Liemers. In de Liemerse woonagenda wordt voor Montferland een ruimte voorzien in de periode 2017 - 2027 van 880 tot 1.110 woningen (koop en huur).


Woningmarkt Montferland

Bevolking en huishoudens

Op lange termijn gaat het aantal inwoners in de gemeente Montferland dalen wat wederom invloed heeft op de huishoudenontwikkeling. Het wordt geprognosticeerd dat vanaf 2030 het aantal inwoners als ook het aantal huishoudens gaat dalen.


Hoewel het aantal huishoudens vanaf 2030 daalt, zal tot 2050 het totale aantal huishoudens niet onder 15.800 dalen, zoals geprognosticeerd in Primos2017 en CBS. Tot 2030 wordt een huishoudengroei van 6,3% geprognosticeerd. In 2050 is het aantal huishoudens ten opzichte van 2018 met ca. 3% gegroeid. Door een daling in de gemiddelde huishoudgrootte stijgt het aantal huishoudens, alsmede stijgt de vraag naar kleinere woonruimtes zoals bijvoorbeeld één- en tweepersoonshuishoudens voor 75 plussers.


Woningvoorraad en woningbehoefte

70% van de woningvoorraad bestaat uit koopwoningen, ca. 25% uit corporatiewoningen en 5% zijn commerciële huurwoningen. De huidige koopvoorraad bestaat voornamelijk uit eengezinswoningen en voor een klein deel uit appartementen. De gemeente gaat uit van een groei van de woningvoorraad die minimaal gelijk is aan de geprognosticeerde huishoudensgroei. De gemeente kiest voor de gewenste toename van de woningvoorraad tot 2030 een bandbreedte van 950 tot 1.350 woningen. De woningvoorraad is in 2030 hiermee 16.000 tot 16.400 woningen groot.


Er bestaat voornamelijk behoefte aan woningen voor een- en tweepersoonshuishoudens in de koopsector als ook sociale huurwoningen. Ook is er behoefte aan eengezins- en levensloopbestendige koopwoningen om gezinnen en ouderen te huisvesten.


Woningbehoefteonderzoek 2022 - 2040

De notitie woningbouwbehoefte 2019-2030 gaat nog uit van Primos2017. Inmiddels is de prognose aangepast. Voor de Groene Metropoolregio Arnhem-Nijmegen is in samenwerking met de provincie het 'Woonbehoefteonderzoek 2022 - 2040' uitgevoerd. Voor de gemeente Montferland is daarin de volgende woningbehoefte opgenomen.


Woningbehoefte gemeente Montferland

De woningbehoefte bestaat uit twee componenten: de huishoudensontwikkeling én een tekort aan woningen dat er nu al is en ingelopen moet worden. In de periode tot en met 2030 is er in Montferland behoefte aan 1.075 extra woningen. In de Woondeal zijn GMR 2.0 afspraken gemaakt om 1.500 woningen toe te voegen aan de woningvoorraad tot 2030 om zo bij te dragen aan het opvangen van de druk op de woningmarkt.

  • In Montferland is veel behoefte aan sociale- betaalbare woningen. Van de totale woningbehoefte betreft 75% een sociale huur-, middeldure huur- of koopwoning < € 355.000.
  • Per saldo is er ook relatief veel behoefte aan duurdere koopwoningen (> € 355.000), waarbij het accent ligt op grondgebonden woningen.
  • In de middeldure huursector is behoefte aan extra appartementen en levensloopgeschikte woningen. De vraag is met name afkomstig van ouderen. Per saldo komen de grondgebonden middeldure huurwoningen op termijn mogelijk onder druk te staan. Jongeren geven vaak de voorkeur aan een koopwoning, middenhuur is voor hen vaak tweede keus.
  • In de goedkope koop (< € 250.000) is behoefte aan appartementen (voor ouderen en jongeren) en grondgebonden woningen (voor starters).
  • In de betaalbare koop (€ 250.000 - € 355.000) ligt het accent in de aanvullende behoefte op grondgebonden woningen.


Voor de sociale huur is in de gemeente Montferland - afhankelijk van economische ontwikkelingen - behoefte aan 280 tot 330 extra woningen. In het lage scenario, dat het beste aansluit bij het huidige tijdsbeeld, is dit 30% van de totale woningbehoefte in de periode tot en met 2030. Het accent in de aanvullende behoefte ligt duidelijk op het toevoegen van appartementen en levensloopgeschikte woningen.

  • Door de vergrijzing neemt het aantal ouderen in de komende jaren toe. Vooral het aantal 75-plussers neemt sterk toe.
  • In de praktijk hebben lang niet alle ouderen een zorgvraag. De meeste ouderen wonen ook in de toekomst in een gewone woning, eventueel met (kleine) aanpassingen.
  • De komende jaren zal de vraag naar geclusterd wonen voor ouderen in verhouding veel toenemen. Enerzijds doordat het aantal ouderen met een zorgvraag toeneemt, anderzijds omdat ook vitale ouderen vaker zullen kiezen voor deze woonvorm. Uit sociale overwegingen en om zelf regie te blijven houden over hun woon(zorg)situatie.
  • Tot 2040 is in Montferland een groeiende vraag naar geclusterd wonen voor ouderen van 510 in 2022 naar 1.480 in 2040 te verwachten.


Analyse

Met de realisatie van 69 woningen, bestaande uit een diverse woningbouwprogramma (o.a. vrijstaande woningen, tweekappers, rijwoningen en gestapelde woningen) voor verschillende doelgroepen wordt ingespeeld op de woningbehoefte in de gemeente Montferland. Hiermee wordt de woningvoorraad voor zowel jong als oud aangevuld.


De woningbouw moet voldoen aan de woondeal 2.0 van de Groene Metropoolregio Arnhem-Nijmegen. Daarin is afgesproken dat Montferland een netto plancapaciteit van 1.930 woningen heeft en 1.490 te realiseren woningen bruto. In de woondeal is afgesproken dat vanaf 2025 in de nieuwbouw minimaal 67% betaalbare woningen en minimaal 30% sociale huur zit.


In april 2023 is door bureau Companen woonbehoefteonderzoek uitgevoerd voor de regio. Daaruit blijkt dat de behoefte nog groter is dan eerder gedacht, met name door buitenlandse migratie. Companen concludeert dat er meer woningen nodig zijn dan in de woondeal 2.0 is afgesproken.


Tot slot draagt de beoogde herontwikkeling van het plangebied bij aan het vergroten/versterken van de leefbaarheid in de kern Beek. De voorliggende ontwikkeling sluit daarmee aan bij de ambities uit de woonvisie. De woonvisie vormt daarmee geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. In paragraaf 3.1.4 is het woningbouwprogramma opgenomen.


Conclusie

Voorliggend plan draagt bij aan de woningbehoefte voor de groene 'Metropoolregio Arnhem-Nijmegen'.

5.3.4 Regionale Woonagenda Achterhoek 2023-2030

De woningmarkt in de Achterhoek heeft de laatste jaren aanzienlijk aangetrokken, waardoor de druk op de regio toeneemt en het woningtekort hoog is. Veel huishoudens ervaren moeilijkheden bij het vinden van een geschikte woning vanwege zowel het tekort als de betaalbaarheid van woningen. Het aanbod sluit vaak niet aan op de levensfase of woonbehoefte van woningzoekenden, vooral voor jonge huishoudens, starters, ouderen, arbeidskrachten en aandachtsgroepen. Er is een grote behoefte aan meer betaalbare woningen om de diversiteit in de woningvoorraad te vergroten en daarmee ook de bevolkingssamenstelling in de kernen.

De ambitie is om in elke kern en buurt een gevarieerd aanbod te creëren, geschikt voor verschillende leeftijdsgroepen en financiële mogelijkheden. Het streven is om 11.500 extra woningen te realiseren in de Achterhoek, waarbij een versnelde uitbreiding van de woningvoorraad wordt nagestreefd. Deze ambitie is vastgelegd in de Woondeal Achterhoek als onderdeel van de Nationale Woon- en Bouwagenda van het ministerie van BZK.

Met de vaststelling van de regionale woonagenda Achterhoek 2023-2030 zijn ook de kwalitatieve toetsingscriteria opnieuw beoordeeld. Dankzij afspraken in het kader van de woondeal hoeft de behoefte niet meer per project te worden aangetoond. Elke gemeente heeft de vrijheid om binnen de gemaakte afspraken haar eigen ambitie in te vullen en deze naar behoefte over de kernen te verdelen.

Analyse

Met de realisatie van de woonlocatie in Beek wordt bijgedragen aan de woningbouwopgave in de Achterhoek. Met de realisatie van maximaal 69 woningen, bestaande uit een diverse woningbouwprogramma (o.a. vrijstaande woningen, rijwoningen, gestapelde woningen en rug-aan-rug-woningen) voor verschillende doelgroepen wordt ingespeeld op de woningbehoefte in de gemeente Montferland. Hiermee wordt de woningvoorraad voor zowel jong als oud aangevuld. In paragraaf 3.1.4 is het woningbouwprogramma opgenomen.

Tot slot draagt de beoogde herontwikkeling van het plangebied bij aan het vergroten/ versterken van de leefbaarheid in de kern Beek. De voorliggende ontwikkeling sluit daarmee aan bij de ambities uit de woonagenda.

Conclusie

Het plan past binnen het beleid van de 'Regionale Woonagenda Achterhoek 2023-2030'.

5.4 Beleid waterschap Rijn en IJssel

5.4.1 Waterschapsverordening Rijn en IJssel

De waterschapsverordening is de verordening op grond van de Omgevingswet, waarin vrijwel alle regels over de fysieke leefomgeving van het waterschap zijn opgenomen. Vrijwel alle regels, omdat enkele onderwerpen op grond van artikel 2.2 van het Omgevingsbesluit buiten de waterschapsverordening moeten blijven.

De kern van de waterschapsverordening bestaat uit regels over activiteiten van burgers, bedrijven en mede-overheden die van invloed zijn op het watersysteem, de waterveiligheid en de zuiveringtechnische werken (rioolwaterzuiveringsinstallaties, RWZI). Voor de opbouw van de waterschapsverordening is daarom gekozen naar een indeling in de verschillende soorten activiteiten.

  • regels over activiteiten bij waterstaatswerken, zoals oppervlaktewaterlichamen en waterkeringen. Dit zijn regels over bijvoorbeeld het aanleggen van bruggen of steigers bij oppervlaktewaterlichamen, het aanleggen van kabels bij waterkeringen of het lozen van water in of onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam.
  • regels over activiteiten met betrekking tot grondwater. Daarbij kan gedacht worden aan grondwateronttrekkingen voor bijvoorbeeld beregening, veedrenking of bronneringen, maar ook het infiltreren van water in de bodem en het aanbrengen van drainage.
  • regels over het aansluiten van de gemeentelijke riolering op de RWZI.
  • regels opgenomen die afkomstig zijn uit de bruidsschat (de voormalige rijksregels die niet terugkomen onder de Omgevingswet).

5.4.2 Waterbeheerprogramma 2022-2027 Rijn en IJssel

Het beleid van het Waterschap Rijn en IJssel (WRIJ) staat in het waterbeheerplan 2022-2027. Het waterbeheerplan is een uitwerking van de 'Watervisie 2030' waarin het waterschap de lange termijn visie heeft verwoord. In het waterbeheerplan is het beleid voor de primaire taak het bieden van waterveiligheid, voldoende water, schoonwater, afvalwaterketen en vaarwegbeheer beschreven.

In het Waterbeheerprogramma 2022-2027 zijn de doelen van waterschap Rijn en IJssel weergegeven in vier thema's:

  • 1. Klimaatrobuust gebied
    Het doel is het beheer, het onderhoud en de inrichting van het regionaal watersysteem zodanig te invullen, dat jaarrond een optimale balans tussen te nat en te droog wordt bereikt en tegelijkertijd inwoners, bedrijven en medeoverheden voldoende weerbaar zijn tegen de onvermijdelijke gevolgen van extreem weer.
  • 2. Veilig gebied
    Het waterschap zorgt voor veilige dijken, nu en in de toekomst. De ambitie van het waterschap is dat in 2050 de keringen voldoen aan de nieuwe normen voor waterveiligheid, en dat daarbij wendbaar op ontwikkelingen kan worden ingespeeld. Daarbij is er aandacht voor een duurzame wijze van beheer en behoud en verhoging van de biodiversiteit van de dijken.
  • 3. Circulaire Economie en Energietransitie
    Het waterschap wil in het uitvoeren van haar primaire taak zoveel mogelijk bijdragen aan het beperken van klimaatverandering. Daarbij wil het waterschap in 2050 onderdeel zijn van een 100% circulaire economie waarin ze haar taken klimaatneutraal uitvoert.
  • 4. Gezonde leefomgeving
    Het waterschap zorgt voor een schoon en gezond watersysteem voor de mensen en de natuur in het gebied. Er wordt naar gestreefd dat het water in onze leefomgeving geschikt is voor verschillende maatschappelijke functies en dat het geen risico’s oplevert voor de volksgezondheid. Het doel is een oppervlaktewatersysteem te bereiken dat optimaal is voor ecologisch functioneren en biodiversiteit en natuurwaarden daarbinnen en -buiten bevordert.

Het waterschap heeft als norm dat 80 mm per m² aan toename van verhard oppervlak aan hemelwater geborgen dient te worden binnen het plangebied. Verder is het belangrijkste uitgangspunt voor het waterbeheer bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen 'waterneutraal ontwikkelen', dus dat een ontwikkeling zijn omgeving niet belast met meer of minder water. Zo wordt voorkomen dat verdroging of wateroverlast optreedt in het plangebied van de ontwikkeling en in zijn omgeving.

Analyse

In paragraaf 6.11 is een beschrijving en onderbouwing opgenomen van de wijze waarop rekening wordt gehouden met voorgenoemd beleid. In de Watertoets is beschreven op welke wijze het water wordt geborgen binnen het plangebied.

Conclusie

Het plan past binnen het beleid van Waterschap Rijn en IJssel.

5.4.3 Overig relevant beleid waterschap Rijn en IJssel

De weging van het waterbelang is een instrument dat ruimtelijke plannen toetst aan de mate waarin zij rekening houden met het beleid om het water meer ruimte te geven. Het heeft als doel om in een vroegtijdig stadium alle relevante partijen te betrekken bij het opstellen van een wateradvies. De weging heeft betrekking op alle wateren en alle waterhuishoudkundige aspecten die van betekenis zijn voor het gebruik en de functie van het projectgebied en de directe omgeving van het gebied, bijvoorbeeld veiligheid (overstromingsgevaar), wateroverlast en waterkwaliteit.

Met behulp van de weging van het waterbelang kan eenvoudig worden bepaald welke wateraspecten van belang zijn. Naarmate er een groter waterbelang is, zal een uitgebreidere procedure van de weging van het waterbelang moeten worden doorlopen.

We maken onderscheid in de volgende drie resultaten van de weging van het waterbelang:

  • 1. Plan raakt geen wateraspecten: geen wateradvies van het waterschap nodig.
  • 2. Korte procedure: het plan past binnen de uitgangspunten van het waterschap.
    De initiatiefnemer of gemeente ontvangt van het waterschap een standaardwaterparagraaf, en werkt de voor het plan relevante wateraspecten uit. De waterparagraaf wordt vervolgens door het waterschap van een wateradvies voorzien.
  • 3. Normale procedure: er zijn grote of meerdere wateraspecten van belang.
    De initiatiefnemer overlegt met het waterschap om tot maatwerk te komen. De initiatiefnemer brengt opties in beeld en onderbouwt keuzes m.b.t. de waterhuishouding.

In de toelichting op de omgevingsplanwijziging moet een stapsgewijze benadering van het huidige en toekomstige watersysteem worden opgenomen. Deze bestaat uit de volgende stappen:

  • Omschrijf het huidig watersysteem;
  • Omschrijf de visie op het watersysteem in het plangebied. Houdt hierbij rekening klimaatontwikkeling en benut uitkomsten uit stresstesten voor wateroverlast, droogte, hitte en overstroming;
  • Omschrijf de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling op het watersysteem;
  • Omschrijf welke maatregelen worden genomen om met de gevolgen om te gaan. Hierbij geldt als uitgangspunt, dat de ontwikkeling waterneutraal en klimaatrobuust is.

De weging van het waterbelang kan plaatsvinden via de Digitale Watertoets (dewatertoets.nl).

Hieruit kwam naar voren dat een watertoets uitgevoerd diende te worden. Deze weging van het waterbelang is opgenomen in paragraaf 6.11.

5.4.4 Conclusie beleid waterschap Rijn en IJssel

Zoals in voorgaande paragrafen is beschreven past de het wijzigingsbesluit binnen de doelstellingen en het beleid van het waterschap Rijn en IJssel. Voor de uitwerking/resultaten van de watertoets wordt verwezen naar paragraaf 6.11.

5.5 Gemeentelijk niveau

5.5.1 Structuurvisie Montferland

Op 23 april 2009 is de Structuurvisie Montferland 'Ideeën voor een plek' vastgesteld. De structuurvisie geldt voor het gehele gemeentelijke grondgebied, met uitzondering van de bebouwde kommen. Het doel van de structuurvisie is tweeledig:

  • Het samenbrengen en actualiseren van bestaande visies en andere beleidsdocumenten in een nieuwe visie. Het gaat dus niet om het formuleren van nieuw beleid, maar om het samenbrengen in een visie van reeds bestaand beleid.
  • Het bestendigen van het gevestigde voorkeursrecht voor enkele uitbreidingslocaties; in het Regionaal Plan van de Stadsregio Arnhem/Nijmegen zijn een aantal uitbreidingsrichtingen van woonkernen opgenomen. In de structuurvisie worden deze zoekrichtingen vertaald en begrensd in concrete locaties. Daarnaast kan via de structuurvisie het gevestigde voorkeursrecht voor enkele uitbreidingslocaties worden bestendigd.

Analyse

Deze structuurvisie is een visie op hoofdlijnen. De structuurvisie is in beeld gebracht op de kaart 'Structuurvisie Montferland'. Op de kaart is het plangebied gelegen in een gebied dat is aangeduid als 'hoofdfunctie landbouw met behoud van openheid'. Hierbinnen is woningbouw onder de voorwaarden (met behoudt van openheid en een BKP) mogelijk.

Zoals beschreven in paragrafen 5.2.2 en 5.3.1 kan met het behoud van de openheid en relatie met het landschap woningbouw worden toegevoegd op deze locatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.opsgbekwonstjaarwg-on01_0015.png"

PLANGEBIED BINNEN STRUCTUURVISIE (RODE KADER)

Conclusie

Het plan past binnen het beleid van de 'Structuurvisie Montferland'.

5.5.2 Woonvisie Montferland 2016-2020

In de 'Woonvisie Montferland 2016-2020' heeft de gemeente haar ambities, doelstellingen en maatregelen over het wonen in de gemeente voor de komende jaren vastgelegd. De gemeente hanteert daarbij de volgende visie op het wonen:

“De gemeente Montferland is een groene gemeente, die haar inwoners de kans geeft binnen deze gemeente de wooncarrière te doorlopen. Bijzondere aandacht krijgen de jonge, vaak startende huishoudens en de groeiende groep ouderen. Bestaande woongebieden, woningen en vastgoed worden optimaal benut en ontbrekende woningen en woonruimten voegen we toe. De gemeente Montferland wil haar bewoners een prettige woon- en leefsituatie op kernenniveau blijven bieden. De gemeente heeft vooral een regierol bij het realiseren van haar doelen.”

Bij deze visie behoren de volgende ambities:

  • Inwoners moeten binnen de gemeente een wooncarrière kunnen doorlopen. Dat houdt in dat de gemeente jonge en startende woningzoekenden de kans wil geven binnen de gemeente de gewenste woning te vinden, waar mogelijk op kernenniveau.
  • Huishoudensgroei neemt af en bevolking verandert van samenstelling, o.a. vergrijzing. De gemeente wil deze groeiende groep ouderen en mensen met een zorgvraag ondersteunen om zo lang mogelijk zelfstandig te kunnen blijven wonen.
  • De gemeente wil een huurwoningvoorraad die wat betreft omvang en betaalbaarheid past bij de woningvraag van de huidige en toekomstige inwoners. Daarnaast streeft de gemeente naar een meer duurzame en energiezuinige woningvoorraad.
  • Er zijn nog ruim 1.000 woningen nodig in de periode 2015-2025; met de provincie zijn afspraken gemaakt voor het realiseren van 419 woningen in de periode 2015-2019.
  • Leefbaarheid in de kernen en wijken bevorderen door woningbouw, door verbetering van bestaande woningen en de woonomgeving.

Analyse

Met de realisatie van maximaal 69 woningen, bestaande uit een diverse woningbouwprogramma (o.a. vrijstaande woningen, tweekappers, rijwoningen en rug-aan-rug-woningen) voor verschillende doelgroepen wordt ingespeeld op de woningbehoefte in de gemeente Montferland. Hiermee wordt de woningvoorraad voor zowel jong als oud aangevuld.

Tot slot draagt de beoogde herontwikkeling van het plangebied bij aan het vergroten/versterken van de leefbaarheid in de kern Beek. De voorliggende ontwikkeling sluit daarmee aan bij de ambities uit de woonvisie. De woonvisie vormt daarmee geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met de 'Woonvisie Montferland 2016-2020'.

5.5.3 Woningmarktonderzoek Montferland 2024

In 2024 voerde Companen in opdracht van Plavei en gemeente Montferland een nieuw woningmarktonderzoek uit dat gebruikt wordt als basis voor de herziening van de woonvisie.


Krapte woningmarkt

In 2023 lag de gemiddelde transactieprijs van een koopwoning op bijna € 358.000. Ten opzichte van 2019 is de gemiddelde prijs voor een bestaande koopwoning met maar liefst 29% gestegen. De druk op de sociale huurvoorraad is de afgelopen jaren sterk toegenomen. Dit zien we terug in de toename van het gemiddeld aantal reacties per woning. Het gemiddeld aantal reacties is opgelopen van 83 in 2019 naar 185 in 2023. Didam trekt relatief veel vestigers uit Zevenaar en Arnhem aan.


Bevolkingsontwikkeling: groei door migratie

De gemeente Montferland groeide de afgelopen jaren met gemiddeld 260 inwoners per jaar. De bevolkingsgroei komt door binnenlandse migratie en door een toenemende buitenlandse migratie (sinds 2021). Er is een sterke verhuisrelatie met Doetinchem, Zevenaar, Oude IJselstreek en Arnhem. Het valt op dat het aantal vertrekkers naar Doetinchem daalt en het aantal vestigers uit de regio Arnhem-Nijmegen jaarlijks stijgt.


Migratie in de bevolkingsprognose

De ontwikkeling van de bevolking is in beeld gebracht met behulp van bevolkings- en huishoudensprognoses (Primos 2023). In de huishoudensprognose zijn verhuisstromen niet eenvoudig te voorspellen. We vergeleken daarom de uitgangspunten van Primos met betrekking tot migratie, met de daadwerkelijke migratie in de afgelopen 5 en de afgelopen 10 jaar. De migratiesaldo in de Primos prognose liggen substantieel lager dan de daadwerkelijke migratie van de afgelopen jaren:

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.opsgbekwonstjaarwg-on01_0016.png"

De uitkomsten van Primos 2023 beschouwen we als de minimale behoefteontwikkeling in de komende jaren. Daarnaast is er een aanvullende variant (migratievariant) doorgerekend die de ontwikkeling weergeeft als de migratietrend van de afgelopen 10 jaar zich voortzet. Voor de periode 2023-2030 is gerekend met een extra jaarlijkse instroom van +100 personen en in de periode 2030-2040 gaat het om +60 personen gemiddeld per jaar.


Ontwikkeling bevolking

De bevolking van Montferland groeit in de periode tot 2030 met minimaal 770 personen. In de migratievariant is de groei geraamd op +1.470 personen. Ook in de periode daarna is de verwachting dat de bevolking verder toeneemt. Primos 2023 gaat uit van een toename van +970 personen in de periode tot 2040. In de migratievariant is de verwachte groei ruim twee keer zo hoog, namelijk +2.270 inwoners.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.opsgbekwonstjaarwg-on01_0017.png"


Ontwikkeling van het aantal huishoudens

Het aantal huishoudens neemt in de periode tot 2030 met circa +880 huishoudens toe. In de migratievariant gaat het om een groei van +1.200 huishoudens. In de periode tot 2040 is de groei geraamd op +1.080 tot +1.680 huishoudens afhankelijk van de prognose.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.opsgbekwonstjaarwg-on01_0018.png"

De komende jaren zal de huishoudenssamenstelling in de gemeente Montferland veranderen. Het aantal jonge huishoudens zal iets afnemen en het aantal ouderen huishoudens, met name van 75 jaar en ouder, neemt sterk toe. Het aantal gezinnen neemt licht af in de komende jaren, het aantal 1-ouder gezinnen zal iets toenemen.


Kwalitatieve woningbehoefte

De kwalitatieve woningbehoefte is in beeld gebracht op basis van feitelijke verhuisgedrag (CAB-Microdata) en op basis van de woonwensen (WoON). De belangrijkste accenten in de ontwikkelrichtingen zijn:

  • Tot 2040 is er een behoefte van 360 sociale huurwoningen (netto toevoeging), waarvan het grootste deel appartementen/ levensloopgeschikt. In de vrije sector huur ligt de vraag bij appartementen en niet bij grondgebonden woningen.
  • Er is een sterke behoefte aan betaalbare koopwoningen. De vraag naar grondgebonden koopwoningen tot € 250.000 en tot € 355.000 komt vanuit de jonge huishoudens en gezinnen. Vooral in de kleinere kernen ontbreekt op dit moment aanbod van koopwoningen in deze prijsklassen.
  • Er is ook een behoefte aan koopappartementen. De vraag hiernaar komt vooral vanuit ouderen die graag een toegankelijke woning betrekken.
  • In de periode na 2030 tot 2040 neemt de vraag naar woningen in elk segment in meer of mindere mate toe en in de vrije sector huur verder af. De vraag naar sociale huurwoningen neemt in vergelijking tot de andere segmenten het meest toe na 2030.


Veel (jonge) huishoudens zijn aangewezen op de vrije sectorhuur omdat zij teveel verdienen voor een sociale huurwoning, maar te weinig om een koopwoning te kunnen kopen. Als er voldoende betaalbare koopwoningen worden gerealiseerd neemt de vraag naar vrije sectorhuur af. Als dit niet het geval is, en de prijzen blijven stijgen, dan zal de vraag naar vrije sectorhuur toenemen.


Woningbehoefte

De huishoudensgroei in de kleine kernen is door de beperkte omvang van de kern lastig te voorspellen. Voor de kleine kernen gezamenlijk wordt een woningbehoefte van 250 tot 275 woningen t/m 2040 geraamd. De grootste behoefte ligt in het toevoegen van 2 onder 1 kap en vrijstaande koopwoningen. De behoefte aan het toevoegen van sociale huurwoningen is in de kleine kernen het laagst.


Analyse

De realisatie van maximaal 69 woningen in Beek met een gedifferentieerd woningbouwprogramma sluit aan bij de geraamde woningbehoefte en is wenselijk gezien de sterk toegenomen druk op de koop- en huurmarkt. De regio Achterhoek en de Liemers richten zich op het opvangen van de bovenregionale vraag naar woningen en voldoende plancapaciteit is wenselijk om een passend realisatieniveau te bereiken.


Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met het 'Woningmarktonderzoek Montferland 2024'.

5.5.4 Groenstructuurplan

Op 27 januari 2011 is het 'Groenstructuurplan' vastgesteld. Het groen is kenmerkend voor de ruimtelijke kwaliteit en aantrekkelijkheid van het landschap, met name ook van de kernen. Velen hebben belang bij aantrekkelijke kernen die, naast mogelijkheden voor een vitale economie, rust en ruimte bieden.

Voor iedere kern is een werkboek opgesteld dat handreikingen biedt voor het ontwikkelen en begeleiden van projecten. Drie motto's staan in het 'Groenstructuurplan' centraal:

  • 1. sluit aan bij het landschap;
  • 2. versterk de karakteristiek van de kern;
  • 3. draagvlak in projecten.

De visie benoemt voor Beek op de groenstructuurkaart de volgende uitgangspunten tot het jaar 2030:

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.opsgbekwonstjaarwg-on01_0019.png"

UITSNEDE GROENSTRUCTUURPLAN

Analyse

Op basis van bovenstaande uitsnede gelden ter plaatse van het plangebied geen uitgangspunten met betrekking tot groen. De hoofdgroenstructuur van het plangebied bestaat voornamelijk uit het reliëf park en de groenstructuren rondom het plangebied. In het voorliggend stedenbouwkundig plan is rekening gehouden met doorzichten naar het open landschap. Met het groen aan de noordoostkant van het plangebied wordt het landschap naar binnen gehaald. Deze groenstructuur leidt tot een groene dooradering van de hele woonlocatie.

Conclusie

Gelet op het voorgaande sluit de voorgenomen ontwikkeling aan bij de ambities uit het Groenstructuurplan.

5.5.5 Bomenbeleidsplan 'De kracht van bomen' 2019

Op 9 januari 2020 is het bomenbeleidsplan 'De kracht van bomen' vastgesteld.

Het belang van bomen

Bomen spelen een belangrijke rol spelen in het landschap en de leefomgeving. Ze dragen bij aan welzijn, luchtkwaliteit en klimaatbeheersing, en vormen herkenningspunten in de omgeving. Door maatschappelijke en economische ontwikkelingen, zoals groei van dorpen en infrastructuur, staat het bomenbestand in Montferland onder druk. Dit vraagt om een doordacht bomenbeleid dat kap van bomen alleen toestaat met compensatie, fysiek of financieel. De gemeente Montferland streeft ernaar haar groene imago te versterken door een duurzaam en goed gedragen bomenbeleid te ontwikkelen en te implementeren.

Ruimtelijke plannen en Bomen

Het integreren van bomen in ruimtelijke plannen en projecten is van belang voor de gemeente Montferland. De uitgangspunten zijn het beschermen, behouden en verbeteren van groeicondities van bomen. Bomen moeten in een vroeg stadium van de planvorming worden meegenomen, en een "bomentoets" is verplicht bij ruimtelijke ontwikkelingen om de impact op bomen te beoordelen. Bomen dienen als waardevolle objecten gezien te worden, en er moet voldoende ruimte voor hun wortels en kruinen worden gecreëerd. Ook bij onderhoudswerkzaamheden, zoals het aanleggen van kabels en leidingen, moet rekening gehouden worden met de bescherming van bomen. De gemeente stimuleert het behoud van bomen in projecten en stelt compensatie verplicht als bomen worden gekapt.

Analyse

In het plan wordt overal afstand gehouden tot de bestaande bomen op de perceelsgrenzen zodat deze ruimte houden om te groeien. Ter plaatse van het bestaande bosje aan de noordwestzijde, aan de Sint-Jansgildestraat, komt een woning. Hierbij wordt gekeken om de gezonde bomen zo veel mogelijk te sparen. Daar waar dit niet lukt zullen nieuwe bomen op het perceel geplant en gecompenseerd worden. Ook in de wijk is veel ruimte om nieuwe bomen aan te planten in verschillende categorieën. Dit zal in de nadere uitwerking van het stedenbouwkundig plan worden gedefinieerd.

Conclusie

Gelet op het voorgaande sluit de voorgenomen ontwikkeling aan bij de ambities uit het Bomenbeleidsplan.

5.5.6 Groenbeleidsplan Montferland

Op 16 februari 2023 is het Groenbeleidsplan 'Gemeente Montferland: Waardering voor Groen!' vastgesteld.

De gemeente Montferland staat bekend om haar rust, ruimte, afwisselende landschappen en veel groen, wat een belangrijke rol speelt in haar identiteit. Om dit groen te behouden, is toekomstbestendig beleid nodig dat inspeelt op maatschappelijke uitdagingen, zoals de toenemende druk op de openbare ruimte, een gezonde leefomgeving, klimaatverandering en betrokkenheid van inwoners. Montferland streeft naar een openbare ruimte die voor iedereen toegankelijk is, de leefbaarheid versterkt en aantrekkelijk is om in te wonen en werken. Het nieuwe beleid richt zich op actuele ontwikkelingen en vertaalt bestuurlijke doelen naar concrete resultaten en kwaliteitsniveaus voor beheer.

Montferland heeft een diepgaande visie op het belang van groen in de gemeente. Het groen speelt niet alleen een esthetische rol, maar is ook essentieel voor de biodiversiteit, klimaatadaptatie, gezondheid, recreatie en het toerisme in de regio. De gemeente heeft daarom vijf belangrijke thema's gedefinieerd die de basis vormen voor hun benadering van het groenbeheer. Deze thema’s helpen Montferland bij het waarborgen van de kwaliteit van leven voor de inwoners, en zijn leidend voor zowel toekomstige ontwikkelingen als het dagelijkse beheer van de openbare ruimte.

  • Biodiversiteit: Een Rijk Leefgebied voor Flora en Fauna
    Biodiversiteit is van cruciaal belang voor Montferland. De gemeente streeft naar een toekomstbestendig, afwisselend en gevarieerd openbaar groen dat een thuis biedt aan allerlei plant- en diersoorten. Hierbij wordt aandacht besteed aan de verbinding tussen groenstructuren en waterpartijen om de biodiversiteit te versterken. Het gebruik van inheemse planten, nectarrijke bloemen en bomen zorgt voor een kleurrijk en levendig landschap dat niet alleen mooi is, maar ook functioneel bijdraagt aan de gezondheid van ecosystemen. Door deze focus op biodiversiteit wil Montferland problemen zoals ziekten en plagen voorkomen, terwijl het tegelijkertijd een omgeving creëert waar de natuur en haar bewoners centraal staan.

  • Klimaat:
    Tegen effecten van klimaatverandering zet Montferland groen in als een belangrijk middel om het klimaatprobleem aan te pakken. Het openbaar groen helpt bijvoorbeeld om de gevolgen van hittestress en droogte tegen te gaan door verkoeling te bieden in de stedelijke omgeving. Vegetatie zoals bomen en struiken biedt schaduw en zorgt voor een prettiger microklimaat. Bovendien fungeert een gezonde bodem als een natuurlijke spons, die regenwater opneemt en overstromingen voorkomt. Door klimaatadaptieve inrichting en beheer wil de gemeente zorgen voor een leefbare en veilige toekomst, waarin zowel mensen als dieren kunnen gedijen.

  • Gezondheid: Groen voor Lichaam en Geest
    Groen is meer dan alleen mooi; het draagt actief bij aan de gezondheid van de inwoners van Montferland. Groene ruimtes nodigen uit tot bewegen, ontmoeten en ontspannen, wat niet alleen bijdraagt aan de fysieke, maar ook aan de mentale gezondheid. Mensen voelen zich beter in een groene omgeving, en dit verlaagt stress en stimuleert een gezondere levensstijl. Het openbaar groen in Montferland moet daarom toegankelijk zijn voor iedereen, met voldoende plekken waar mensen kunnen recreëren, wandelen en tot rust kunnen komen. Ook kinderen worden aangemoedigd om op een natuurlijke manier te spelen en de natuur te ontdekken, wat hun sociale en fysieke ontwikkeling ten goede komt.
    Recreatie en Toerisme: Groene Ruimtes als Trekpleisters
    Recreatie en toerisme spelen een belangrijke rol in de economie van Montferland. De groene omgeving trekt niet alleen toeristen aan, maar biedt ook de lokale bevolking volop mogelijkheden om te genieten van de natuur. De gemeente werkt nauw samen met natuurorganisaties, ondernemers en vrijwilligers om een balans te vinden tussen recreatief gebruik en het beschermen van de kwetsbare natuur. Groene fiets- en wandelroutes, zoals de bekende klompenpaden en mountainbikeroutes, zijn een essentieel onderdeel van het recreatieve landschap. Door aandacht te besteden aan de beplanting langs deze routes, zoals bomen en kruidenrijke bermen, wordt niet alleen de biodiversiteit versterkt, maar ook de recreatieve waarde van de gemeente vergroot.

  • Esthetiek: Groen als Sfeermaker en Identiteitsdrager
    Tot slot speelt esthetiek een grote rol in hoe mensen het groen in hun omgeving ervaren. Groen draagt bij aan de sfeer, de identiteit en de tevredenheid van de inwoners van Montferland. Door een gevarieerde beplanting die aansluit bij de seizoenen, kunnen mensen het hele jaar door genieten van de veranderingen in kleur en geur. Het groene landschap wordt zorgvuldig afgestemd op de omringende natuur en cultuur, waardoor het niet alleen functioneel is, maar ook aantrekkelijk en uitnodigend. Zo zorgt Montferland ervoor dat de openbare ruimte een fijne plek blijft om te wonen, werken en recreëren.

  • Naar de Toekomst: Samen Werken aan een Groen Montferland
    Montferland ziet groen als een onmisbaar onderdeel van de toekomst van de gemeente. Door deze vijf thema’s te combineren, wordt er gewerkt aan een groene openbare ruimte die bijdraagt aan biodiversiteit, klimaatbestendigheid, gezondheid, recreatie en esthetiek. Deze thema's zijn niet alleen van belang binnen de gemeentelijke organisatie, maar ook daarbuiten. De gemeente streeft ernaar om inwoners, bedrijven en andere organisaties actief te betrekken bij de ontwikkeling en bescherming van het groen. Dit kan door het stimuleren van eigen initiatieven en het samenwerken aan concrete projecten.

Analyse

Voorliggend plan geeft alle thema's uit het groenbeleidsplan ruimte. Hieronder staat kort beschreven hoe de thema's in het plan verwerkt zijn.

  • Esthetiek
    De opzet van de wijk, met het reliëfpark, de zichtlijn vanuit de Sint Jansgildestraat en het zichtvenster op het open landschap zijn grote kenmerken van het huidige waardevolle landschap. Op deze manier wordt de openbare ruimte en het groen ingezet als sfeermaker en identiteitsdrager van de nieuwe wijk.
  • Klimaatbestendigheid
    Om het reliëf nog beter beleefbaar te maken worden grote wadi's tegen het talud aangelegd. Deze wadi's zijn onderdeel van een watersysteem dat er voor zorgt dat het hemelwater langzaam de bodem intrekt. Zo blijft het water in de wijk. De inrichting van het groen en de plaatsing van de bomen zullen verder bijdragen aan een klimaatbestendige wijk.
  • Biodiversiteit
    De groenstructuur in dit plan zorgt voor nieuwe verbindingen voor flora en fauna en laat bestaand groen in zijn waarde. Het groen in de wijk zal zo veel mogelijk biodivers worden ingericht met diverse soorten, ruigtes en diverse hoogtes.
  • Gezondheid
    Voorgaande punten leiden tot een uitnodigende openbare ruimte. Diverse autoluwe paden in het plan maken deze groene ruimtes ook toegankelijk en nodigen uit tot bewegen en ontmoeten. Zo wordt de geestelijke en fysieke gezondheid van mensen gestimuleerd.

Conclusie

Gelet op het voorgaande sluit de voorgenomen ontwikkeling aan bij de ambities uit het Groenbeleidsplan.

5.5.7 Welstandsnota (derde wijziging) gemeente Montferland

Op 26 november 2015 is de welstandsnota van de gemeente Montferland vastgesteld. Op 1 januari 2016 is de 3e wijziging welstandsnota gemeente Montferland in werking getreden.

Destijds is de nota opgesteld naar aanleiding van gewijzigde regelgeving op het gebied van het omgevingsrecht en de behoefte aan deregulering. Het streven is nog steeds om onze inwoners zo min mogelijk met administratieve lasten en procedures te belasten en hen de mogelijkheid te geven om zoveel als mogelijk naar eigen inzichten te kunnen (ver)bouwen. In plaats van alles tot in detail van bovenaf te reguleren. Door het aanwijzen van welstandsvrije gebieden hebben we hiermee reeds een aanvang gemaakt.

Het vigerende bestemmingsplan geeft kaders ten aanzien van situering, gebruik en maatvoering. Hierdoor is het risico van achteruitgang van de (ruimtelijke) beeldkwaliteit van de omgeving is beperkt.

Het gehele grondgebied van de gemeente Montferland, met uitzondering van de historische kern van ‘s-Heerenberg, is welstandsvrij.

Analyse

Ondanks dat de realisatie van de woonlocatie in Beek welstandsvrij is, wordt de kwaliteit van de nieuwe woningen bewaakt middels een 'Kwaliteitsplan voor beeld, duurzaamheid en circulariteit' (BKP CE+). Het BKP CE+ vormt een belangrijk instrument voor de kwaliteitsbewaking van ruimtelijke plannen. Het BKP CE+ stelt eisen aan zowel het uiterlijk van de gebouwen en de openbare ruimte als aan duurzaamheidsaspecten. In het BKP CE+ is naast de gewenste uitstraling van de gebouwde omgeving en (landschappelijke) inrichting ook aandacht voor de wijze waarop natuurinclusief bouwen een meerwaarde voor de ontwikkeling kan zijn.

Dit instrument kan worden ingezet bij nieuwe ontwikkelingen. Het beeldkwaliteitplan is als bijlage 2 bijgevoegd. De gemeente kan met het BKP CE+ toezien dat afspraken met bouwpartijen over de ruimtelijke kwaliteit worden nagekomen.

Hoewel gemeente Montferland grotendeels welstandsvrij is, geeft dit het BKP CE+ handvatten aan de ontwikkelende en bouwende partijen om een kwalitatieve duurzame (openbare) buitenruimte en kwalitatieve duurzame bebouwing te realiseren. Uiteindelijk is dit het BKP CE+ een hulpmiddel om tot een passende inrichting van de openbare ruimte en architectuur van de bebouwing te komen.

Om minimaal een bepaald niveau na te streven zijn enkele onderdelen uit het het BKP CE+ als juridisch beoordelingskader vastgelegd in de regels met een koppeling naar de beleidsregels 'Kwaliteit gemeentelijke woningbouwuitbreidingen Montferland' (zie 5.5.8).

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de Welstandsnota.

5.5.8 Beleidsregels ‘kwaliteit gemeentelijke woningbouwuitbreidingen Montferland’ (ontwerp)

In de (beeld)kwaliteitsplannen (afgekort KP) voor de gemeentelijke woningbouwuitbreidingen in Didam-Oost, Beek, Kilder en Stokkum ambities zijn geformuleerd voor een kwalitatieve duurzame (openbare) buitenruimte en kwalitatieve duurzame bebouwing. Die kwaliteit wordt in hoge mate bepaald door de inrichting van het openbaar gebied en de stedenbouwkundige structuur van het plan.

Daarnaast levert ook de bebouwing een belangrijk aandeel in de totale beleving van het plan. Hoewel gemeente Montferland grotendeels welstandsvrij is (met uitzondering van het historisch centrum van ’s-Heerenberg), geeft het KP aan de ontwikkelende en bouwende partijen die in het gebied woningen gaan realiseren de handvatten voor het ontwerp van de woningen. Het KP geeft richtlijnen voor de ruimtelijke kwaliteit en de nodige inspiratie biedt met tal van tekeningen en referentiebeelden.


Omdat het KP als bijlage in de toelichting (zie bijlage 2) van het omgevingsplan is opgenomen en daarmee geen formeel juridisch beoordelingskader is bestond de wens om enkele onderdelen uit het KP als juridisch beoordelingskader vast te leggen via beleidsregels.

In dit kader zijn de Beleidsregels ‘kwaliteit gemeentelijke woningbouwuitbreidingen Montferland’ (zie bijlage 3 bij de regels) opgesteld voor de aspecten Erfafscheidingen, Verhard oppervlak, Groene daken en nestvoorzieningen om een kwalitatieve duurzame (openbare) buitenruimte en kwalitatieve duurzame bebouwing te kunnen waarborgen.

Analyse

Tijdens de uitwerking van het stedenbouwkundig plan en het ontwerp van de woningen dienen de benoemde beleidsregels in acht te worden genomen.

Conclusie

Het Omgevingsplan vormt geen belemmering voor uitvoering van de beleidsregels.

5.5.9 Water & Rioleringsplan (2022 – 2026)

Gemeente Montferland benoemt in hun Water & Rioleringsplan (2022 – 2026) dat het hemelwater bijna overal in de gemeente op eigen terrein kan worden verwerkt. Nieuw stedelijk gebied moet waterneutraal worden ontworpen. Dat betekent dat er niet meer water wordt afgevoerd dan in de natuurlijke situatie (voor de ontwikkeling). De richtlijn voor de maximum afvoer is 0,8 l/s/ha. Hemelwater dat niet op eigen percelen wordt geïnfiltreerd, moet worden opgevangen in voorzieningen met voldoende bergings- en of infiltratiecapaciteit. De benodigde omvang van de berging wordt bepaald door de hoeveelheid verhard oppervlak (daken en verhardingen) die naar de voorzieningen afvoeren.

Uitgangspunten voor het ontwerp van infiltratie- en waterbergingsvoorzieningen bij uitbreidingen zijn:

  • Voorkeur 1: niet inzamelen in gemeentelijk stelsel, maar regenwater verwerken op eigen terrein;
  • Minimaal: 40 mm in bovengrondse infiltratievoorziening (wadi).

Het ontwerp moet daarnaast voldoen aan de eisen van het waterschap.

Analyse

In paragraaf 6.11 wordt hier verder op ingegaan.

Conclusie

Gelet op het voorgaande sluit de voorgenomen ontwikkeling aan bij het 'Water & Rioleringsplan (2022-2026).

5.5.10 Biodiversiteitsplan Montferland 2021

In het 'Biodiversiteitsplan van Montferland 2021' geeft de gemeente haar visie op de biodiversiteit. Hierin geeft ze wat de wensen zijn om de biodiversiteit te bevorderen. De gemeente is tevreden wanneer het volgende is bereikt:

  • De basisbehoeften voor planten en dieren zijn aanwezig in alle gebiedstypen, bebouwd en onbebouwd
  • In Montferland zijn veel mensen zich bewust van de waarde en het belang van biodiversiteit.

De gemeente gaat daarbij gebiedsgericht te werk omdat voor de vier verschillende gebiedstypen (bebouwd of onbebouwd) de eisen die soorten aan hun leefomgeving stellen én de al dan niet aanwezige elementen verschillend zijn. De vier gebiedstypen (kernen, agrarisch buitengebied, bedrijventerreinen en natuurgebieden) komen verspreid in de gemeente voor.

Bewustwording over de waarde en belang van biodiversiteit is van groot belang, zowel binnen de organisatie van de gemeente zelf, als bij haar bewoners. Deze bewustwording is noodzakelijk om een gedragsverandering mogelijk te kunnen maken.

Analyse

Om voor onderhavig plan te zoeken naar een passende invulling voor een wijk die bijdraagt aan de doelstellingen voor biodiversiteit is gebruik gemaakt van werkmethode CEES – Circulair, Energie, Ecologie en Samenleving. CEES heeft een “bottom-up” benadering en verbindt concrete duurzame ideeën met ambities en doelstellingen. Op deze manier krijgt het begrip duurzaamheid betekenis en kunnen projecten op lokale schaal bijdragen aan de mondiale opgave.

Het doel is om de biodiversiteit te versterken door verbetering van de kwaliteit van het leefgebied en de verbinding van leefgebieden. Daarnaast bevordert meer groen in de wijken een gezonde leefomgeving voor de inwoners. De ambitie is om de bestaande situatie (ecologische structuren) als uitgangspunt te nemen en natuurinclusief bouwen hier op af te stemmen. Daarnaast bestaande bomen en andere groenstructuren zoveel mogelijk handhaven en waar mogelijk is groenstructuren vergroten.

In voorliggend plan is er nadrukkelijk rekening gehouden met ruimte voor biodiversiteit. De nieuwe groenstructuur haakt direct aan op de bestaande omliggende groenstructuur van erfbeplanting. Hierdoor ontstaat een doorlopende groenstructuur die bestaande structuren verbindt. Deze nieuwe groenzone wordt voorzien van een bloem- en kruidenrijk grasmengel waarvoor een ecologisch maaibeleid geldt. Zo ontstaat een waardevol landschap voor de bestaande en toekomstige biodiversiteit. Daarnaast zijn er ook diverse maatregelen te nemen voor de nieuw te bouwen woningen. Voorwaarde is dat er sprake moet zijn van natuurinclusief bouwen dat is afgestemd om de bestaande ecologische structuren. Deze doelstellingen en inrichtingseisen worden bewaakt middels een kwaliteitsplan voor beeld, duurzaamheid en circulariteit (BKP CE+). Het BKP CE+ is als bijlage 2 bijgevoegd en staat nader beschreven in paragraaf 3.1.5.

Conclusie

De voorliggende ontwikkeling past binnen het beleid zoals omschreven in het Biodiversiteitsplan Montferland 2021.

5.5.11 Uitvoeringsplan Klimaatadaptatie Montferland 2021

In het 'Uitvoeringsplan Klimaatadaptatie Montferland 2021' geeft de gemeente haar visie op een klimaatbestendig Montferland.

In het uitvoeringsplan geeft ze aan wat de pijlers zijn waar deze visie op steunt:

  • Adaptief landelijk gebied: Het Bergherbos op de stuwwal en de heidevelden kenmerken Montferland. Droogte bedreigt landbouw en natuur. We streven naar een toekomstbestendig landelijk gebied voor deze functies.
  • Woonkernen gezond en groen: In deze groene, landelijke gemeente wonen meer dan 36.000 mensen, met name in de dorpskernen. Er heerst hier een gezond en aantrekkelijk woonklimaat. Dat wil ze behouden en versterken
  • Robuuste vitale infra en objecten: De vitale functies van de gemeente moeten worden beschermd omwille van de gezondheid, veiligheid en economie. De vitale netwerken zijn knooppunten van wegen, energie, dataverkeer en meer
  • Ontwikkelingen klimaatbestendig: Er wordt gebouwd met het oog op de toekomst. Als er nu iets wordt ontwikkelt, moet er rekening worden gehouden met het klimaat van de toekomst.
  • Betrokken en actieve mensen: De mensen maken Montferland. Als de gemeente zich wil aanpassen aan het veranderende klimaat moeten samen gebeuren. Er wordt ingezet op samenwerking met inwoners en organisaties in de gemeente.

Analyse

Om voor onderhavig plan te zoeken naar een passende invulling van een klimaatbestendige wijk is gebruik gemaakt van werkmethode CEES – Circulair, Energie, Ecologie en Samenleving. CEES heeft een “bottom-up” benadering en verbindt concrete duurzame ideeën met ambities en doelstellingen. Op deze manier krijgt het begrip duurzaamheid betekenis en kunnen projecten op lokale schaal bijdragen aan de mondiale opgave.


De context van klimaatadaptief ontwikkelingen betekent het voorkomen van wateroverlast, droogte en hittestress. De ambitie is groen en klimaatadaptief bouwen conform de maatlat groene klimaatadaptieve gebouwde omgeving. De consequentie is ruimer opgezet bouwen met meer groen en bergingsruimte voor water dat onvermijdelijk leidt tot een lager uitgeefbaar oppervlak en dus tot een andere kosten/baten-verhouding van de ontwikkeling. Daarnaast moet worden voorkomen dat wateroverlast afwentelt op omliggende percelen. Ook besparen klimaatadaptieve maatregelen op aanleg van ondergrondse infrastructuur (geen hemelwaterafvoer, infiltratiekratten en bergingsvoorzieningen, inclusief beheer en onderhoud daarvan).

In voorliggend plan is er nadrukkelijk rekening gehouden met ruimte voor hemelwaterberging door middel van een grote en een kleine wadi in het reliëfpark. Daarnaast is er ook sprake van greppels en veel groen waar het water in infiltreert. Zodoende blijft het water binnen het plangebied en infiltreert het evenredig in het gebied. Daarnaast wordt het besparen van verharding beoogd door het toepassen van grasbeton voor de parkeerplaatsen. Tot slot worden er door het behoud van bestaande bomen en het toevoegen van nieuwe bomen voldoende schaduwrijke plekken gecreëerd. Deze doelstellingen en inrichtingseisen worden bewaakt middels een kwaliteitsplan voor beeld, duurzaamheid en circulariteit (BKP CE+). Het BKP CE+ is als bijlage 2 bijgevoegd en staat nader beschreven in paragraaf 3.1.5.

Conclusie

De voorliggende ontwikkeling past binnen het beleid zoals omschreven in het 'Uitvoeringsplan Klimaatadaptatie Montferland 2021'.

5.5.12 Mobiliteitsvisie Montferland

De gemeente Montferland heeft in 2024 een uitgebreide mobiliteitsvisie opgesteld die gericht is op de toekomst, met als horizon het jaar 2035. De visie speelt in op veranderende trends in mobiliteit, zoals de opkomst van elektrische fietsen, deelmobiliteit, en emissievrije voertuigen, terwijl tegelijkertijd wordt ingespeeld op uitdagingen zoals vergrijzing, klimaatverandering en het teruglopende openbaar vervoer. De visie omvat drie basisprincipes en vier kernthema's die het mobiliteitsbeleid de komende jaren zullen sturen.


Drie basisprincipes van de mobiliteitsvisie:

  • 1. Toegankelijke openbare ruimte voor iedereen:
    De gemeente wil dat de openbare ruimte uitnodigt om te wandelen en fietsen. Binnen de kernen krijgen voetgangers en fietsers voorrang en wordt de leefbaarheid versterkt door meer groen en ruimte voor ontmoeting. De infrastructuur moet toegankelijk zijn voor iedereen, inclusief mensen met beperkingen zoals rolstoelgebruikers en slechtzienden. Verkeersroutes voor auto's, vrachtwagens en landbouwvoertuigen worden zoveel mogelijk buiten de dorpskernen gehouden om doorstroming te bevorderen en de druk op de kernen te verminderen.
  • 2. Inspelen op de mobiliteitstransitie: De gemeente zet in op het stimuleren van duurzamer vervoer. Dit omvat drie belangrijke pijlers:
    • a. Verminderen van fossielbrandstofgebruik door de overstap naar elektrische of emissievrije voertuigen.
    • b. Stimuleren van duurzamere vervoersmiddelen, zoals fietsen en lopen, waarbij autoverkeer minder de norm is.
    • c. Flexibel autogebruik, zoals deelauto's, wordt aangemoedigd voor de momenten dat autovervoer noodzakelijk is.
  • 3. Rekening houden met de identiteit van kernen:
    Elke kern binnen de gemeente heeft zijn eigen karakter en behoeften. Bij het uitwerken van mobiliteitsplannen wordt hier rekening mee gehouden, zodat elke kern op een passende manier wordt ontwikkeld.


De vier kernthema's van de mobiliteitsvisie:

  • 1. Montferland verbindt:
    De gemeente wil een breed scala aan vervoersmogelijkheden bieden, zodat inwoners, bedrijven, forenzen en bezoekers keuzevrijheid hebben. Duurzame en ruimte-efficiënte vervoersmiddelen worden gestimuleerd, zoals fietsen en openbaar vervoer, terwijl gemotoriseerd verkeer in de kernen minder prioriteit krijgt. Er komen verbeterde fietsroutes en openbaarvervoersverbindingen tussen kernen. Ook worden maatregelen genomen om sluipverkeer tegen te gaan en de verkeersveiligheid rondom scholen te verbeteren. Dit zorgt ervoor dat Montferland kan groeien, terwijl het gebied leefbaar en bereikbaar blijft.
  • 2. Montferland zorgt:
    Mobiliteit wordt gezien als een essentieel onderdeel van deelname aan de samenleving. Iedereen moet zich gemakkelijk en zelfstandig kunnen verplaatsen naar bijvoorbeeld scholen, markten of bibliotheken. Veel straten zijn nu ingericht voor auto's, maar de gemeente wil deze ruimte meer delen met andere vervoersmiddelen en gebruiksvormen, zoals voetgangers, fietsers, natuur en spelende kinderen. Door lagere snelheden in te voeren, fietspaden te verlichten en veilige routes te creëren, worden de straten aantrekkelijker en veiliger voor alle gebruikers. Zo zorgt Montferland voor gezondheid, veiligheid en duurzaamheid, met oog op zowel huidige als toekomstige generaties.
  • 3. Montferland onderneemt:
    Bereikbaarheid is van groot belang voor zowel het lokale bedrijfsleven als het toerisme. De gemeente wil een gezond ondernemersklimaat creëren door de bereikbaarheid van bedrijven te verbeteren en tegelijkertijd de leefbaarheid in de kernen te behouden. Dit betekent dat vrachtverkeer en landbouwverkeer via routes buiten de kernen worden geleid, terwijl het verblijfsklimaat binnen de dorpskernen wordt verbeterd. Toeristisch vervoer wordt geconcentreerd op locaties waar dit gewenst is, terwijl fietsvoorzieningen en deelfietsen voor toeristen worden verbeterd. Voor lokale ondernemers worden specifieke laad- en losplekken ingericht en tijden voor bevoorrading afgestemd om de overlast te beperken.
  • 4. Montferland leeft:
    Als een van de weinige rurale gemeenten in de Achterhoek groeit Montferland in inwoneraantal. Deze groei biedt kansen, maar brengt ook mobiliteitsuitdagingen met zich mee. De gemeente wil de groene omgeving en de ruimtelijke kwaliteit behouden door de openbare ruimte anders in te richten. Dit houdt in dat auto's in woonwijken en centra minder ruimte krijgen en voetgangers en fietsers voorrang hebben. Parkeren wordt buiten de centra geconcentreerd en wordt zodanig ingericht dat het toegankelijk blijft voor mensen met fysieke of visuele beperkingen. De gemeente streeft ernaar dat basisvoorzieningen zoals winkels en scholen binnen 15 minuten lopen of fietsen bereikbaar zijn. In 2035 moet Montferland een plek zijn waar ontmoeting, ontspanning en toegankelijkheid voor iedereen centraal staan.

Analyse

Middels voorliggend plan wordt aangesloten bij het basisprincipe dat de openbare ruimte toegankelijk is voor een ieder. Middels de oprichting van openbaar groen, straten en paden wordt hiermee een eigentijdse woningbouw ontwikkeling gerealiseerd. Daarnaast past voorliggende ontwikkeling binnen de vier kernthema's door de locatie van het planvoornemen.

Conclusie

De voorliggende ontwikkeling past binnen de 'Mobiliteitsvisie Montferland'.

5.5.13 Integraal verkeers- en vervoersplan

Dit IVVP legt het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Montferland vast voor de periode 2020 tot 2030. Het biedt inzicht in de prioriteiten van de gemeente voor deze jaren, waarbij de bijbehorende maatregelen zijn gerangschikt in het uitvoeringsprogramma.

Het doel van dit IVVP is het vaststellen van een gebalanceerd beleid dat gericht is op veilige en duurzame mobiliteit, zowel voor dagelijkse verplaatsingen als voor de groei van de gemeente. Dit plan vormt de basis voor het opstellen van jaarlijkse actieprogramma’s met maatregelen tot 2030. Op gemeentelijk niveau is een aantal beleidsgebieden van belang voor het IVVP van Montferland:

  • Economisch beleid: De logistieke sector biedt kansen voor werkgelegenheid, met de verdere ontwikkeling van ’s-Heerenberg als logistieke hotspot EMZ (Emmerich-Montferland-Zevenaar). Ook toerisme en recreatie vormen belangrijke speerpunten, waarbij de gemeente zich verder wil profileren als aantrekkelijke bestemming voor bezoekers.
  • Toegankelijkheid: Er wordt gestreefd naar een hoge toegankelijkheidsstandaard in de openbare ruimte, vooral rondom publieksaantrekkende voorzieningen.
  • Onverharde wegen: Het beleid is om zandwegen onverhard te laten, met de nadruk op behoud van natuur- en cultuurhistorische waarden, waarbij gemotoriseerd verkeer een ondergeschikte rol speelt.
  • Laadinfrastructuur: Voor het plaatsen van oplaadpalen is een ontheffing nodig, waarbij het college toetst op criteria zoals behoefte, gedeeld gebruik en parkeerdruk.

Analyse

Middels voorliggend planvoornemen wordt aangesloten bij de toegankelijkheid die is opgenomen in het IVVP. De woningbouwontwikkeling wordt op een juiste wijze aangesloten op het bestaande weggenet, waarbij geen overspannen situatie ontstaat. De overige aspecten zijn niet aan de orde.

Conclusie

De voorliggende ontwikkeling past binnen het 'IVVP'.

5.5.14 Relevante programma’s
5.5.14.1 Gezondheid

In Montferland streven ze ernaar dat elke inwoner het vermogen heeft om in goede gezondheid te wonen, werken en recreëren. Ze willen dat alle kinderen gelijke kansen hebben om gezond en zelfstandig op te groeien, terwijl alle ouderen kunnen genieten van een vitale en zorgeloze oude dag in hun vertrouwde omgeving. In Montferland wordt elke inwoner gewaardeerd en krijgt de mogelijkheid om actief deel te nemen aan de samenleving op basis van hun eigen capaciteiten.

Montferland erkent het belang van gezondheid bij het behoud van zelfstandigheid en het voorkomen van zorgafhankelijkheid. Door in te zetten op sport, beweging en gezonde leefstijl als preventieve maatregelen, tracht de gemeente maatschappelijke effecten te bereiken. De focus ligt op voorlichting, gezondheidszorg en toegankelijke sport- en beweegfaciliteiten, vooral gericht op inwoners met een lagere sociaaleconomische status (SES) en beperkte gezondheidsvaardigheden. Gezien het feit dat in Montferland meer inwoners met gezondheidsachterstanden leven dan het landelijk gemiddelde, richt de gemeente zich op het verkleinen van deze gezondheidsverschillen, waarbij alle inwoners recht hebben op een kans op een goede gezondheid.

Deze ambities wil de gemeente bereiken door:

  • het beheren en onderhouden van een goed dekkend AED netwerk;
  • het integraal bevorderen van gezondheid bij andere beleidsterreinen;
  • het opstellen van een preventie- en handhavingsplan alcohol en drugs;
  • het sluiten van een lokaal preventieakkoord;
  • het stimuleren van een gezonde en rookvrije omgeving;
  • het uitvoeren van taken vanuit de wet Publieke Gezondheid door de GGD Noord en Oost Gelderland;
  • het stimuleren van een gezonde leefstijl bij kwetsbare groepen/trajecten.

Met voorliggend plan is rekening gehouden met het aspect gezondheid. Het plan is voorzien van onder meer wandelroutes. De voorziene groenstructuur binnen het plangebied biedt onder meer de mogelijkheid om een ommetje te maken. Daarnaast is in paragraaf 6.15 aangetoond dat de ontwikkeling van de woonlocatie geen negatief effect heeft op de volksgezondheid.

5.5.15 Maatschappelijke behoefte

Met stedelijke ontwikkelingen dient een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming nagestreefd. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet daarom altijd worden afgewogen en gemotiveerd. Daarbij moet een beschrijving worden gegeven van de behoefte aan de betreffende ontwikkeling. Indien de ontwikkeling ‘buiten het stedelijk groen aan de rand van de bebouwing van stedelijk gebied’ mogelijk wordt gemaakt, dient te worden gemotiveerd waarom de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied wordt voorzien. In paragraaf 6.13 is middels een Ladderonderbouwing voor duurzame verstedelijking de behoefte naar woningen aangetoond.

5.5.16 Conclusie gemeentelijk beleid

Zoals in voorgaande paragrafen is beschreven past het wijzigingsbesluit binnen de doelstellingen en het beleid van de gemeente Montferland

5.6 Omgevingswaarden

De gemeente heeft voorlopig geen gebruik gemaakt van de in het Bkl verankerde bevoegdheid tot het vastleggen van facultatieve omgevingswaarden. Toetsing hieraan is daarom niet mogelijk.

Hoofdstuk 6 Omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk wordt beschreven op welke wijze bij de ontwikkeling rekening is gehouden met diverse aspecten van de fysieke leefomgeving en de evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Onderzocht is wat de gevolgen van de nieuwe ontwikkelingen zijn op het onderzochte omgevingsaspect.

6.1 Geluid

Veel activiteiten in de fysieke leefomgeving hebben te maken met geluid; ze veroorzaken geluid(hinder) of worden eraan blootgesteld. Daarom worden er regels gesteld aan geluid. Deze regels gaan over het beheersen van geluid door wegen, spoorwegen en industrieterreinen enerzijds en de bescherming van geluidgevoelige gebouwen en locaties anderzijds. In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect geluid.

6.1.1 (Wettelijk) kader

De aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting onder de Omgevingswet is vooral een decentrale afweging. Gemeenten geven met het omgevingsplan voor elke locatie in de gemeente de gewenste geluidskwaliteit vorm. Geluid kan van grote invloed zijn op het woon- en leefklimaat van mensen en op hun gezondheid. Het Bkl bevat geluidsregels die via het omgevingsplan zullen gelden voor milieubelastende activiteiten die geluid voortbrengen. Voor de andere belangrijke geluidsbronnen zoals industrieterreinen, wegen en spoorwegen worden via de Aanvullingswet geluid, het Aanvullingsbesluit geluid en de Aanvullingsregeling geluid regels toegevoegd aan de Omgevingswet en het Bkl.

De regels voor geluid hebben een tweezijdige werking om de bescherming tegen geluidsbelasting vorm te geven. Enerzijds bij de aanleg of aanpassing van (spoor)wegen of industrieterreinen en anderzijds bij het mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige gebouwen en locaties nabij een geluidsbron.

De geluidinhoudelijke doelstellingen zijn:

  • Het voorkomen van een onbeheerste groei van de geluidsbelasting op en in geluidsgevoelige gebouwen en locaties;
  • Het reduceren van geluidbelastingen op en in geluidsgevoelige gebouwen en locaties die blootstaan aan zeer hoge geluidsbelastingen;
  • Het bevorderen van bronmaatregelen;
  • Het scheppen van een beter toegankelijk en minder complex geheel van regels;
  • Het beperken van de lasten bij de uitvoering van de regels.

Onder de Omgevingswet wordt gewerkt met geluidaandachtsgebieden. De geluidaandachtsgebieden worden rekenkundig afgeleid van geluidproductieplafonds en basisgeluidemissies. De geluidaandachtsgebieden moeten op termijn digitaal op kaart worden ontsloten in de Centrale Voorziening Geluidgegevens. De geluidnormen zijn opgenomen in het Bkl. Er moet ook rekening worden gehouden met cumulatie van alle relevante geluidbronnen.

Bij het toelaten van een geluidgevoelig gebouw of locatie binnen een geluidaandachtsgebied moet het aspect geluid beoordeeld worden.

Overigens moet ook waar geen sprake is van een geluidaandachtsgebied in het kader van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties het aspect geluid afgewogen worden.

6.1.2 Onderzoek

Wegverkeerslawaai

In het kader van de Omgevingswet dienen nu ook 30 km/uur wegen meegenomen te worden in de berekeningen voor de geluidbelasting op de gevels en dient de geluidbelasting gecumuleerd te worden met alle betrokken wegen. Het plangebied ligt daarom binnen de wettelijke geluidzone van de Sint Jansgildestraat, N335 (Sint Jansgildestraat- Oude Eltenseweg) en interne ontsluitingsweg. In het kader van de TAM-IMRO procedure is conform het gestelde in de Omgevingswet een onderzoek uitgevoerd naar het geluid door wegen waarvan het geluidaandachtsgebied het plan overlapt. Het geluid is getoetst aan het stelsel van standaardwaarden en grenswaarden uit het Besluit kwaliteit leefomgeving (7 november 2024, MON048-0001). Het onderzoeksrapport is als bijlage 4 bijgevoegd.

Nav de aanpassing van het stedenbouwkundig plan wordt het akoestisch onderzoek geactualiseerd. Deze aanpassingen leiden niet tot compleet andere resultaten.
Het geactualiseerde onderzoek en de geactualiseerde geluidzone zullen voor publicatie van het Ontwerp OP in de toelichting en op de verbeelding worden verwerkt.

Rekenresultaten

Provinciale wegen

Zoals uit het onderzoek is gebleken, bedraagt de geluidsbelasting ten gevolge van verkeer op de N335 ter plaatse van woningen in het zuidoosten van het plangebied meer dan 48 dB.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.opsgbekwonstjaarwg-on01_0020.png"

Er wordt ter plaatse van de bouwvlakken wel voldaan aan de grenswaarde van 60 dB.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.opsgbekwonstjaarwg-on01_0021.png"

Gemeentewegen

Het geluid vanwege verkeer op de gemeentewegen bedraagt nabij de Sint Jansgildestraat meer dan de standaardwaarde van 50 dB. Er wordt wel overal voldaan aan de grenswaarde van 70 dB.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.opsgbekwonstjaarwg-on01_0022.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.opsgbekwonstjaarwg-on01_0023.png"

Nieuwe weg(en)

Het geluid vanwege de nieuwe ontsluitingsweg bedraagt ter plaatse van de bestaande woningen minder dan de standaardwaarde. Er wordt voldaan aan artikel 5.78m lid 1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.opsgbekwonstjaarwg-on01_0024.png"

Indirecte akoestische effecten

Als gevolg van die toename van de verkeersintensiteit vanwege de beoogde ontwikkeling is geen sprake van een toename van het geluid vanwege omliggende wegen op geluidgevoelige gebouwen met meer dan 1,5 dB. Er wordt voldaan aan artikel 5.78af van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

Beoordeling en afweging maatregelen
Maatregelen om het geluid te reduceren tot de standaardwaarde zijn onderzocht. Deze stuiten op overwegende bezwaren.

Aangezien het plangebied niet is gelegen binnen het geluidaandachtsgebied van spoorwegen, gezoneerde industrieterreinen en luchtvaart, en er ook geen sprake is van andere geluidbronnen (windturbine, windpark, buitenschietbaan of militair springterrein), is enkel sprake van gecumuleerd en gezamenlijk geluid vanwege de beschouwde provinciale en gemeentewegen.

Zowel het gecumuleerd geluid als het gezamenlijk geluid bedraagt maximaal 60 dB ter plaatse van de maatgevende beoogde woning(en) aan de Sint Jansgildestraat. Middels een in het kader van de aanvraag om Omgevingsvergunning Bouwen uit te voeren onderzoek dient aangetoond te worden dat de karakteristieke geluidwering van de geluidbelaste gevels van de geluidgevoelig gebouwen voldoet aan de eisen uit het Besluit bouwwerken leefomgeving.

De beoogde woningen hebben allen minimaal één gevel die, ten opzichte van de geluidbelaste gevel, relatief weinig belast wordt door geluid en voldoet aan de standaardwaarde. Deze is daarom als geluidluw aan te merken.

Industrielawaai
Het plangebied ligt niet binnen een geluidszone van een gezoneerd industrieterrein. Er is geen akoestisch onderzoek nodig. Uit nadere beschouwing van omliggende (bedrijfs)activiteiten (zie paragraaf 6.14) blijkt dat er geen belemmeringen te verwachten zijn.

6.1.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

6.2 Luchtkwaliteit

In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect luchtkwaliteit.

6.2.1 (Wettelijk) kader

De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de instructieregels opgenomen in het Bkl. Ter bescherming van de gezondheid zijn voor het aspect luchtkwaliteit instructieregels opgenomen in paragraaf 5.1.4.1 Bkl. Volgens deze regels gelden zogeheten omgevingswaarden voor onder andere de in de buitenlucht voorkomende stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10 en PM2,5).

De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de instructieregels opgenomen in het Bkl. Ter bescherming van de gezondheid zijn voor het aspect luchtkwaliteit instructieregels opgenomen in paragraaf 5.1.4.1 Bkl. Volgens deze regels gelden zogeheten omgevingswaarden voor onder andere de in de buitenlucht voorkomende stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10 en PM2,5).

Een activiteit is toelaatbaar als aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • Er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • Het project leidt per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • Het project draagt alleen niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging

De beoordeling van de luchtkwaliteit vindt niet overal plaats. Voor een activiteit die iet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging, is geen toetsing aan de rijksomgevingswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof nodig. Uit artikel 5.53 en 5.54 Bkl volgt dat een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de toename van de concentratie NO2 en PM10 niet hoger is dan 1,2 ug/m3. Dat is 3% van de omgevingswaarde voor de jaargemiddelde concentraties. Er zijn twee mogelijkheden om aannemelijk te maken dat een project binnen de NIBMgrens blijft:

  • 1. Motiveren dat het project binnen de getalsmatige grenzen van een aangewezen categorie blijft. Onder deze ‘standaardgevallen NIBM’ vallen kantoren, woonwijken en het telen van gewassen. Dit moet wel onder een bepaalde omvang blijven conform artikel 5.54 Bkl. Valt een project binnen de genoemde categorie, maar niet binnen de gestelde grenzen? Het is dan mogelijk om alsnog via detailberekeningen aannemelijk te maken dat de 3%-grens niet wordt overschreden;
  • 2. Op een andere manier aannemelijk maken dat een project de 3%-grens niet overschrijdt. Soms kan een kwalitatieve berekening voldoende zijn. Veel mensen bepalen met de NIBM-tool op een eenvoudige en snelle manier of een project in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Soms zijn detailberekeningen nodig als aanvulling op de NIBM-tool.

Buiten de zogenaamde aandachtsgebieden (die liggen in de grotere stedelijke agglomeraties) blijft toetsing aan het onderwerp luchtkwaliteit in het omgevingsplan beperkt tot de aanleg van auto(snel)wegen en langere tunnelbuistrajecten. De rijksomgevingswaarden voor luchtkwaliteit gelden niet voor arbeidsplaatsen. Daartoe behoren bijvoorbeeld bedrijventerreinen, maar ook bedrijfswoningen.

Tenslotte moet in het kader van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties moet afgewogen worden of de luchtkwaliteit ter plaatse van het plan aanvaardbaar is om een nieuwe woning te realiseren.

6.2.2 Onderzoek

Effecten plan op luchtkwaliteit
In de "Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)" zijn categorieën van gevallen genoemd die niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Zo is een project met maximaal 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg één van de genoemde gevallen.

Onderhavig plan omvat maximaal 69 woningen en betreft daarmee een project dat niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Er is geen nader onderzoek nodig.

Toch zijn de (negatieve) effecten van onderhavig plan op de luchtkwaliteit onderzocht met behulp van de NIBM-rekentool (www.infomil.nl). Aan de hand van de toename van het aantal verkeersbewegingen is beoordeeld of het plan al of niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van genoemde stoffen in de lucht.

Op onderstaande afbeelding is het resultaat van de rekentool weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.opsgbekwonstjaarwg-on01_0025.png"

Uit de berekening volgt dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van stoffen in de lucht.

Goed woon- en leefklimaat

In de Wet milieubeheer zijn voor een groot aantal stoffen grenswaarden opgenomen, maar uit onderzoek blijkt dat langs wegen alleen overschrijdingen van de grenswaarden voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) kunnen optreden. Voor de overige stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wm treden naar verwachting nergens langs het Nederlandse wegennet overschrijdingen van deze grenswaarden op. Voor de beoordeling van de luchtkwaliteit zijn daarom alleen de volgende criteria van toepassing:

  • 40 µg/m3 jaargemiddelde concentratie NO2;
  • 40 µg/m3 jaargemiddelde concentratie PM10;

Uit de monitoringstool volgt dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.

De monitoringstool die in het kader van het CIML (Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit) is opgesteld, geeft de volgende jaargemiddelden voor de relevante stoffen ter plaatse van het meest relevante meetpunt '51468751_15569067 '.

categorie   grenswaarde   2025   2030  
jaargemiddelde concentratie NO2   40 µg/m³   11,8   9,9  
jaargemiddelde concentratie PM10   40 µg/m³   13,6   12,7  
overschrijdingsdagen per jaar- gemiddelde concentratie PM10   35   6,0   6,0  

6.2.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.

6.3 Geur

In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect geur.

6.3.1 (wettelijk) kader

De instructieregels van het Bkl voor geur afkomstig van rioolwaterzuiveringen en landbouwhuisdieren zijn gericht op aangewezen geurgevoelige gebouwen. In de aanwijzing van geurgevoelige gebouwen is de functie bepalend. Hierbij kan gedacht worden aan wonen, onderwijs of zorg. Voor overige gebouwen of locaties bepaalt de gemeente zelf de mate van geurbescherming. Dat doet de gemeente vanuit haar taak van het evenwichtig toedelen van functies aan locaties.

Op industrie- en bedrijventerreinen kunnen bedrijfsmatige activiteiten voorkomen die geurhinder veroorzaken. Die activiteiten zijn dan zelf een relevante geurbron. Het bevoegd gezag bepaalt echter zelf welke mate van geurhinder ze aanvaardbaar vindt. Er moet dus worden beoordeeld of de geur van een activiteit op een geurgevoelig gebouw aanvaardbaar is.

6.3.2 Onderzoek

Om de toetsten of ter plaatse van de nieuwe woningen voldaan wordt aan de eisen die de milieuregelgeving stelt ten aanzien van het aspect geur, heeft de Omgevingsdienst Achterhoek een advies opgesteld. Het advies is als bijlage 5 bijgevoegd.

Uit het advies volgt dat de rechten van het aanwezige bedrijf aan de St. Jansgildestraat 38 in voldoende mate worden gerespecteerd, aangezien het bedrijf ook in de huidige situatie, qua geuremissie, al geen uitbreidingsmogelijkheden meer heeft. De nabijheid van de bebouwde kom van Beek maakt dat hiertoe geen geurruimte meer aanwezig is.

Het woon- en leefklimaat van de ontwikkellocatie, voldoet echter qua aan te houden vaste afstanden, voor- en achtergrond- geurbelasting, aan de hieraan te stellen eisen.

6.3.3 Conclusie

Het aspect geurhinder veehouderijen vormt geen planologische belemmering voor het plan.

6.4 Bodemkwaliteit

Bij iedere ontwikkeling met betrekking tot de fysieke leefomgeving is het van belang om te weten of de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie. Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen gezondheidsrisico oplevert voor de gebruikers van de bodem. In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect bodem.

6.4.1 (Wettelijk) kader

Ter bescherming van de gezondheid en het milieu zijn voor het aspect bodem instructieregels in het Bkl opgenomen. De inhoud van deze regels is via het Aanvullingsbesluit bodem Omgevingswet opgenomen in paragraaf 5.1.4.5 Bkl. Het aanvullingsbesluit bepaalt voor welke activiteiten kan worden volstaan met een melding.

Er worden drie basisvormen van bodemgebruik onderscheiden: landbouw/natuur, wonen en industrie. De kaders zijn gebaseerd op de risicogrenswaarden die voor de betreffende situaties zijn afgeleid.

De algemene doelstelling van het bodembeleid is het waarborgen van de gebruikswaarde van de bodem en het faciliteren van het duurzaam gebruik van de functionele eigenschappen van de bodem, door in onderlinge samenhang;

  • Beschermen van de bodem tegen nieuwe verontreinigen en aantastingen;
  • Evenwichtig toedeling van functies aan locaties, rekening houdend met demkwaliteiten van de bodem;
  • Duurzaam en doelmatig beheren van de resterende historische verontreinigingen en -aantastingen.

6.4.2 Onderzoek

Verkennend bodem- en asbestonderzoek

Om de huidige bodemkwaliteit inzichtelijk te maken heeft Buro Antares een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd: rapport "Verkennend bodemonderzoek Sint Jansgildestraat te Beek" (03-02-2022, 401777). Het onderzoeksrapport is als bijlage 6 bijgevoegd.

Op basis van de onderzoeksresultaten van het verkennend bodemonderzoek blijkt dat er geen milieuhygiënische belemmeringen zijn voor de voorgenomen overdracht van de percelen en de voorgenomen ontwikkeling.

In het grondwater zijn enkel licht verhoogde concentraties gemeten. Het licht verhoogd gehalte aan barium komt vermoedelijk van nature verhoogd voor. Voor de licht verhoogde concentraties xylenen en naftaleen hebben we geen verklaring. Echter behoort het tot de mogelijkheden dat de verhoogd gemeten troebelheid invloed heeft gehad op deze parameters. De licht verhoogde concentraties geven geen aanleiding voor aanvullend onderzoek.

6.4.3 Conclusie

Het aspect bodem vormt geen planologische belemmering voor het plan.

6.5 Mobiliteit en parkeren

In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met de aspecten verkeer en parkeren.

6.5.1 (Wettelijk) kader

In de Omgevingswet is geen regelgeving opgenomen met betrekking tot mobiliteit en parkeren. De verkeersveiligheid is primair geborgd in de weg- en verkeerswetgeving, waaronder de Wegenverkeerswet. Daarnaast zijn richtlijnen opgenomen in het ASVV (Aanbevelingen voor Verkeersvoorzieningen Binnen de Bebouwde Kom).

6.5.2 Onderzoek

In paragraaf 3.1.3 is zowel de parkeerbehoefte als de verkeersgeneratie als gevolg van de nieuwe woonwijk nader uitgewerkt. Er zijn geen belemmeringen met betrekking tot de verkeersgeneratie en parkeerbalans te verwachten.

6.5.3 Conclusie

Voor het aspect verkeer en parkeren worden geen belemmeringen verwacht.

6.6 Omgevingsveiligheid

In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit de omgevingsveiligheid gewaarborgd wordt. Omgevingsveiligheid beschrijft de risico’s die ontstaan als gevolg van opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen en windturbines. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Ook wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

6.6.1 (Wettelijk) kader

De hoofdlijnen van het (Wettelijk) kader voor de omgevingsveiligheid zijn opgenomen in instructieregels in afdeling 5.1.2 Bkl. In bijlage VII van het Bkl zijn activiteiten aangewezen als risicobronnen. Deze risicobronnen zijn van belang voor de regels over het plaatsgebonden risico en de aandachtsgebieden.

Het betreft de volgende activiteiten:

  • Activiteiten met gevaarlijke stoffen bij bedrijven. Dit zijn verschillende milieubelastende activiteiten uit het Besluit activiteiten leefomgeving;
  • Het basisnet vervoer gevaarlijke stoffen (weg, water en spoor);
  • Buisleidingen met gevaarlijke stoffen die zijn aangewezen als milieubelastende activiteit in het Besluit activiteiten leefomgeving;
  • Windturbines die zijn aangewezen als milieubelastende activiteit in het Besluit activiteit leefomgeving.

Het werken met aandachtsgebieden voor omgevingsveiligheidsrisico’s is een nieuwe manier van omgaan met het groepsrisico (artikel 5.12 t/m 5.15 Bkl). Een aandachtsgebied geldt van rechtswege. Deze worden vastgelegd in het Register Externe Veiligheid en zijn digitaal raadpleegbaar. In het deelplan moet binnen deze aandachtsgebieden rekening worden gehouden met het groepsrisico. Hier wordt aan voldaan door in het aandachtsgebied geen beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen toe te laten en ook geen beperkt kwetsbare en kwetsbare locaties. Deze gebouwen en locaties zijn wel toelaatbaar als er daarvoor extra maatregelen worden genomen. Dat dient te geschieden met voorschriftengebieden. In een deelplan dient in principe een aandachtsgebied als voorschriftengebied te worden aangewezen als er met het deelplan kwetsbare gebouwen zijn toegestaan. In een voorschriftengebieden gelden de extra bouweisen van paragraaf 4.2.14 Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl).

Daarnaast staan in het Bkl ook instructieregels voor de volgende risicobronnen die zijn aangewezen als milieubelastende activiteit in het Besluit activiteiten leefomgeving:

  • Opslaan, bewerken en herverpakken van vuurwerk (afdeling 5.1.2.4 Bkl);
  • Opslaan en bewerken van ontplofbare stoffen voor civiel gebruik (afdeling5.1.2.5 Bkl);
  • Exploiteren van een IPPC-installatie voor het maken van explosieven (afdeling 5.1.2.5 Bkl);
  • Opslaan en bewerken van ontplofbare stoffen voor militair gebruik (afdeling 5.1.2.5 Bkl).

6.6.2 Onderzoek

Uit een inventarisatie is gebleken dat het plangebied niet gelegen is binnen een relevant aandachtsgebied. De rijksweg A12 is op circa 2,2 kilometer gelegen, en de overige transportroutes, buisleidingen en inrichtingen liggen eveneens op voldoende afstand (zie afbeelding).

Het plangebied is eveneens niet gelegen is binnen een plaatsgebonden risicocontour(en). Daarnaast hoeft er geen rekening gehouden te worden met het groepsrisico.

Een beschouwing van het aspect externe veiligheid is derhalve niet noodzakelijk, aangezien het geen belemmeringen vormt voor de planvorming.

Onderstaand is de ligging van het plangebied ten opzichte van de genoemde risicobronnen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.opsgbekwonstjaarwg-on01_0026.png"

6.6.3 Conclusie

Het aspect omgevingsveiligheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

6.7 Kabels, leidingen en straalpaden

Binnen het plangebied en de directe omgeving zijn geen kabels, leidingen en/of straalpaden gelegen die zijn voorzien van een juridisch-planologische beschermingszone. Vanuit dit kader bestaan er geen belemmeringen en is sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

6.8 Natuur

In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect natuur en de gevolgen voor de omliggende natuur door stikstofdepositie.

6.8.1 (Wettelijk) kader

Ter bescherming van de natuur zijn in het Bkl diverse regels opgenomen. Deze regels komen grotendeels overeen met de regels die zijn opgenomen in de Wet natuurbescherming. Het gaat hierbij in de eerste plaats om regels voor de gebiedsbescherming van aangewezen Natura 2000-gebieden, regels voor de soortenbescherming van te beschermen planten en diersoorten (waaronder vogels) en regels ter bescherming van houtopstanden (buiten bebouwingscontour en erven).

Het gebieds- en soortenbeschermingsregime vloeit voor een belangrijk deel voort uit twee Europese richtlijnen, te weten de Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en de Habitatrichtlijn (92/43/EEG).

6.8.2 Analyse
6.8.2.1 Quickscan natuuronderzoek

Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet in een Natura 2000 gebied. Natura 2000 gebied Rijntakken ligt op

ongeveer 4,75 km afstand van het plangebied. Ook bij ontwikkelingen buiten natuurgebieden moet het effect worden beoordeeld, de zogenaamde 'externe werking'. Het gaat dan enerzijds om verstorende effecten zoals geluid, licht en trillingen op natuurgebieden behorende tot het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en anderzijds om stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.

Verstorende effecten
Om na te gaan of voorliggend plan verstorende effecten heeft op gebieden behorende tot Natuurnetwerk Nederland, is een quickscan natuuronderzoek uitgevoerd: rapport 'Quickscan natuuronderzoek Sint Jansgildestraat 53 te Beek', (25 oktober 2022). Het onderzoeksrapport is als bijlage 7 bijgevoegd.


Het plangebied ligt buiten een GNN of Groene Ontwikkelingszone. De kernkwaliteiten zijn hierdoor niet van toepassing op dit gebied.

Stikstofdepositie

Ook bij ontwikkelingen buiten natuurgebieden moet het effect worden beoordeeld, de zogenaamde 'externe werking'. Het gaat dan met name om stikstofdepositie. Conform de Wet natuurbescherming mag de stikstofdepositie namelijk niet toenemen.

Er geldt dan ook een grenswaarde van 0,00 mol/hectare/jaar. Om de effecten van het plan op de omliggende Natura 2000-gebieden te bepalen is een stikstofdepositie-onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is uitgevoerd overeenkomstig de 'Handreiking Passende Beoordeling Stikstofaspecten Bestemmingsplannen'. Het onderzoeksrapport 'Stikstofonderzoek, uitbreidingslocatie Beek' (17 januari 2025; 20250117-MON048-RAP-STD-40 ) is als bijlage 8 bijgevoegd.

Uit de uitgevoerde berekeningen van de aanlegfase en gebruiksfase blijkt dat de stikstofdepositie niet meer dan 0,00 mol N/ha/jaar bedraagt. Het onderhavige plan zal afzonderlijk – of in combinatie met andere plannen – geen relevante significante cumulatieve effecten kunnen veroorzaken ter plaatse van nabijgelegen Natura 2000-gebieden. In het kader van een voortoets kunnen significant negatieve effecten derhalve worden uitgesloten waardoor het uitvoeren van een passende beoordeling niet aan de orde is en het aspect stikstofdepositie geen belemmering vormt voor de realisatie van het plan

Soortenbescherming
Om een indruk te verkrijgen van de (mogelijk) aanwezige beschermde planten- en diersoorten binnen is middels het rapport 'Quickscan natuuronderzoek Sint Jansgildestraat 53 te Beek', (25 oktober 2022) beoordeeld of en zo ja, welke functie het onderzoeksgebied heeft voor beschermde soorten. Het onderzoeksrapport is als bijlage 7 bijgevoegd.

Op basis van de resultaten van de quickscan natuuronderzoek komt naar voren dat:

  • de Omgevingswet (natuurbescherming) voor de soortgroep flora niet overtreden wordt.
  • de Omgevingswet (natuurbescherming) voor de soortgroep amfibieën niet overtreden wordt.
  • de Omgevingswet (natuurbescherming) voor de soortgroep reptielen niet overtreden wordt .
  • de Omgevingswet (natuurbescherming) voor de soortgroep vlinders niet wordt overtreden.
  • de Omgevingswet (natuurbescherming) voor de soortgroep libellen niet overtreden wordt. .
  • de Omgevingswet (natuurbescherming) voor de soortgroep overige ongewervelden niet overtreden wordt.

Nadere onderzoeken zijn niet noodzakelijk.

  • de Omgevingswet (natuurbescherming) voor de soortgroep zoogdieren mogelijk wordt overtreden. Nader onderzoek naar de kleine marterachtigen en eekhoorn is alleen noodzakelijk in het geval de houtwallen en de bijbehorende bomen aan de randen van het plangebied toch aangetast gaan worden.
  • de Omgevingswet (natuurbescherming) voor de soortgroep broedvogels met de huidige plannen mogelijk wordt overtreden. Nader onderzoek naar grote nesten in een straal van 75 meter in de winterperiode en het belang van de planlocatie voor de steenuil is noodzakelijk.
  • de Omgevingswet (natuurbescherming) voor wat betreft de vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen met de huidige plannen niet wordt overtreden. Nader onderzoek is niet noodzakelijk zolang de bomen die net buiten het plangebied aanwezig zijn, niet door nieuwe openbare verlichting worden verlicht.
  • de Omgevingswet (natuurbescherming) voor wat betreft de foerageergebieden van vleermuizen wordt niet overtreden. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.
  • de Omgevingswet (natuurbescherming) voor wat betreft vliegrouten van vleermuizen niet wordt overtreden zolang de beplantingen niet worden verlicht of geen grote gaten worden gemaakt. Nader onderzoek is onder deze condities niet noodzakelijk.

Houtopstanden

In het plangebied liggen houtopstanden die worden gekapt. Hiervoor moet een ontheffing worden aangevraagd bij de provincie Gelderland.

Conclusie

Uit de quickscan komt naar voren dat een nader soortenonderzoek naar de kleine marterachtigen en eekhoorn alleen noodzakelijk is in het geval de houtwallen en de bijbehorende bomen aan de randen van het plangebied toch aangetast gaan worden. Daarnaast is een nader onderzoek naar grote nesten van broedvogels in een straal van 75 meter in de winterperiode en het belang van de planlocatie voor de steenuil noodzakelijk.

De ontheffing voor de kap van de houtopstand is reeds aangevraagd bij de Provincie.

6.8.2.2 Nader soorten onderzoek

Uit de quickscan is gebleken dat een nader onderzoek is vereist wanneer de houtwallen en de bijbehorende bomen aan de randen van het plangebied toch aangetast gaan worden. Hiervoor is een nader soorten onderzoek uitgevoerd door Foreest Groen Consult B.V. (datum: 7 februari 2024). Het rapport is als bijlage 9 toegevoegd.

Op basis van het onderzoek komt naar voren dat:

  • indien de bomenrij wordt gekapt, zal er tijdig een ontheffing van de Wet natuurbescherming aangevraagd moeten worden. Zo kunnen mitigerende maatregelen worden genomen en kunnen de vleermuizen tijdig wennen aan de veranderingen in de leefomgeving.
  • Door eenvoudige middelen/aanpassingen kunnen voor verschillende dieren en planten belangrijke voorzieningen worden gerealiseerd die de kwaliteit van hun leefgebied verbeteren en hun aantallen kunnen laten groeien. Door deze aanpassingen zal de biodiversiteit worden versterkt.

In aanvulling op de quickscan natuurwaarden is in het nader soortenonderzoek (naar aanleiding van raadsberaad) een passage opgenomen voor de 'Patrijs'. De patrijs is een inheemse vogel en daardoor beschermd in de Wet natuurbescherming. Omdat de patrijs geen zogenaamde 'vaste rust- en verblijfplaats' heeft, de vogels bouwen elk jaar op nieuwe locaties hun nesten, is de patrijs alleen juridisch beschermd tijdens de broedperiode. Daarom worden soorten zoals de patrijs nooit specifiek benoemd in natuuronderzoeken die vooral gericht zijn op de soorten met een verhoogde beschermde status.

Bij de woningbouwprojecten rondom het Bergherbos kan rekening worden gehouden met de patrijs bij de inpassing van deze projecten. Dit is een waardevolle aanvulling op het akkerrandenproject.

Door gebruik te maken van inheems plantmateriaal en inheemse (overjarige) kruidenmengsels kunnen ook langs de randen van woningbouwprojecten waardevolle aanvullingen ontstaan voor deze soort. Een goede methode om al heel snel voor op de bodem broedende soorten zoals de patrijs een gunstige leefomgeving te creëren is door de beplanting uit te voeren volgens de integrale beplantingsmethode. Hierbij wordt groter plantmateriaal direct op eindafstand geplant, waardoor tussen de beplantingen veel ruimte over blijft voor een kruidachtige vegetatie. Omdat op eindafstand wordt geplant is het plantmateriaal groter en hoeft er minder te worden ingegrepen. Dit komt de rust in de beplante gebieden ten goede. De patrijs en andere bodem broedende soorten vinden vrijwel direct na aanplant een geschikt leefgebied. Deze methode heeft ook op vele andere diersoorten direct een positief effect.

6.8.3 Conclusie

Het aspect Natuur vormt geen planologische belemmering voor het plan.

6.9 Cultureel erfgoed

Gemeenten moeten in hun omgevingsplan rekening houden met het belang van het behoud van cultureel erfgoed. In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening is gehouden met binnen of buiten de locatie van de activiteit aanwezige archeologische of cultuurhistorische waarde. Gezien de aspecten archeologie en cultuurhistorie vaak met elkaar verweven zijn, worden deze hier gezamenlijk besproken.

6.9.1 (Wettelijk) kader

Bij het beschermen van cultureel erfgoed in het omgevingsplan moet rekening worden

gehouden met bepaalde uitgangspunten. Het Rijk geeft hiervoor instructieregels

(artikel 5.130 lid 2 Bkl).

Deze gaan over:

  • Ontsiering, beschadiging of sloop van beschermde monumenten of archeologische monumenten;
  • Verplaatsing van beschermde monumenten;
  • Gebruik van monumenten ter voorkoming van leegstand;
  • Aantasting van de omgeving van een beschermd monument;
  • Conserveren en in stand houden van archeologische monumenten.

6.9.2 Cultuurhistorie

Binnen het plangebied zijn geen rijks- of gemeentelijke monumenten aanwezig. Op onderstaande uitsnede van de cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Montferland is te zien dat het plangebied is gelegen binnen het gebied dat is aangewezen als 'droge kampontginningen'. Met de ontwikkeling van de woonlocatie worden geen relevante cultuurhistorische waarden aangetast.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.opsgbekwonstjaarwg-on01_0027.png"

CULTUURHISTORISCHE WAARDENKAART GEMEENTE MONTFERLAND

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen planologische belemmering voor het plan.

6.9.3 Archeologie

Om te ondervinden of ter plaatse van het gehele plangebied historische resten in de bodem aanwezig zijn is een archeologisch bureau onderzoek en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd: Archeologisch bureau- en inventariserend veldonderzoek (verkennende fase)" (juni 2023; V-23.0044-002). Het rapport is als bijlage 10 bijgevoegd.

Op basis van de resultaten uit het bureauonderzoek komt naar voren dat:

  • binnen het plangebied bekende archeologische waarden aanwezig zijn. In de Tweede Wereldoorlog heeft een loopgraaf door het zuidelijke deel van het plangebied gelopen. Ten zuiden van het plangebied is eerder een booronderzoek uitgevoerd waarbij enkele fragmenten keramiek uit de volle en late middeleeuwen zijn gevonden.
  • het plangebied in een zone met (gordel)dekzandafzettingen ligt, waarop zich een hoge bruine enkeerdgrond (plaggendek) heeft ontwikkeld. Met uitzondering van de loopgraaf zijn geen bekende bodemverstorende ingrepen in het plangebied uitgevoerd.
  • vanwege eeuwenlang gebruik als akker en daarmee samenhangende verploeging en egalisatie in delen van het plangebied de oorspronkelijke bodem ondiep verstoord zal zijn, waardoor oppervlakkige sites uit het laat-paleolithicum en mesolithicum verstoord zijn. Derhalve wordt aan deze delen van het plangebied een middelhoge verwachting toegekend voor vindplaatsen van jager-verzamelaars uit deze periode. Vanaf het neolithicum kunnen diepere sporen voorkomen, waarvan de sporen nog terug te vinden zijn. Voor landbouwers uit het neolithicum tot en met de nieuwe tijd geldt een hoge kans op het aantreffen van archeologische resten.

Op basis van de resultaten uit het inventariserend veldonderzoek blijkt dat :

  • in vrijwel het hele plangebied een 20 tot 30 cm dikke matig humeuze, donkerbruine bouw voorkomt (Ap-horizont) voor die geleidelijk overgaat in een zwak humeuze, lichter gekleurde Aa-horizont (plaggendek). Het plaggendek loopt door tot 10 cm onder de Ap-horizont tot maximaal 80 cm -mv en gaat doorgaans geleidelijk tot zeer geleidelijk over in een BC-horizont of C-horizont die zijn opgebouwd als dekzand. In één boring (31) is de bodem tot circa 1,25 m -mv zeer sterk gevlekt. Dit betreft vermoedelijk de loopgraaf. Begraven bodems zijn niet aangetroffen.
  • de kans op het aanwezigheid van archeologische waarden conform de vooraf opgestelde archeologische verwachting in het hele plangebied middelhoog is voor het aantreffen van resten uit het laat-paleolithicum en mesolithicum en hoog voor resten uit later perioden.
  • bij ingrepen in de bodem waarbij de bovengrond wordt verwijderd of vergraven, eventuele archeologische waarden worden bedreigd. Om de middelhoge tot hoge archeologische verwachting te toetsen adviseert BAAC een proefsleuvenonderzoek uit te laten voeren. Het proefsleuvenonderzoek is erop gericht om de aan- of afwezigheid, de aard, de omvang, de datering, de gaafheid, de conservering en de inhoudelijke kwaliteit van de archeologische waarden vast te stellen.
  • een proefsleuvenonderzoek de meest geëigende methode vormt om de aanwezigheid van een archeologische vindplaats in één keer uit te sluiten of vast te stellen. Na een proefsleuvenonderzoek kunnen mogelijk delen van het terrein vrij worden geven voor verder onderzoek en delen kunnen gewaardeerd worden op onder meer behoudenswaardigheid. Voorafgaand aan het proefsleuvenonderzoek dient een (door het bevoegd gezag goedgekeurd) Programma van Eisen (PvE) te worden opgesteld, waarin de eisen waaraan het onderzoek dient te voldoen, zijn vastgelegd.

Bovenstaand advies is voorgelegd en wordt onderschreven door de bevoegde overheid (gemeente Montferland) en vormt de basis voor het selectiebesluit van de gemeente.

Ondanks een zorgvuldig onderzoek of een zorgvuldige afweging kan nooit volledig worden uitgesloten dat er tijdens werkzaamheden archeologische sporen of resten worden aangetroffen. Conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet dient hiervan melding te worden gemaakt bij bevoegd gezag.

Programma van eisen proefsleuvenonderzoek

Op basis van het archeologisch bureau onderzoek en inventariserend veldonderzoek adviseert BAAC om een vervolgonderzoek, in de vorm van een proefsleuvenonderzoek. Het proefsleuvenonderzoek wordt in het kader van de omgevingsvergunning uitgevoerd. Voorafgaand aan het proefsleuvenonderzoek is een Programma van Eisen (PvE) opgesteld.

Conclusie

Ter bescherming van de mogelijke archeologische vondsten, is de bestaande dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische Verwachting 1 overgenomen in dit omgevingsplan. Hierdoor is geborgd dat voorafgaand aan de werkzaamheden een het proefsleuvenonderzoek wordt uitgevoerd. Hiermee vormt het aspect archeologie geen planologische belemmering voor het plan.

6.10 Duurzaamheid

Duurzaamheid krijgt een steeds prominentere rol in onze samenleving. De Omgevingswet biedt mogelijkheden om een transitie naar een duurzamere samenleving te bevorderen. In deze onderbouwing is het begrip duurzaamheid uitgesplitst in drie categorieën; ‘energietransitie’, ‘circulariteit’ en ‘klimaatadaptatie en water’.

6.10.1 (Wettelijk) kader

Duurzaamheid is een belangrijk uitgangspunt van de Omgevingswet en komt tot uiting in verschillende aspecten van de wet. Zo introduceert de Omgevingswet het begrip ‘duurzame ontwikkeling’ als een overkoepelend doel. Duurzame ontwikkeling wordt gedefinieerd als een ontwikkeling die voorziet in de behoeften van de huidige generatie, zonder de behoeften van toekomstige generaties in gevaar te brengen. Dit betekent dat bij besluitvorming rekening moet worden gehouden met langetermijneffecten. Het (wettelijk) kader voor duurzaamheid onder de Omgevingswet wordt verder ingevuld door onderliggende regelgeving, zoals het Bkl en het Bbl.

Het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) stelt eisen aan de energiezuinigheid van nieuw te bouwen bouwwerken. Er gelden BENG-eisen voor de thermische isolatie, de luchtdichtheid en de technische bouwsystemen. De berekening dat aan de eisen wordt voldaan is onderdeel van een aanvraag omgevingsvergunning. Daarnaast moet gebruik worden gemaakt van een alternatief voor aardgas voor verwarming.

Circulariteit

Het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) stelt eisen aan de milieuprestatie van een woonfunctie, een kantoorgebouw en nevengebruiksfuncties daarvan (artikel 4.159 Bbl).

De milieuprestatie wordt bepaald volgens de Bepalingsmethode Milieuprestatie gebouwen en GWW-werken.

Klimaatadaptatie en water

Voor het kader voor klimaatadaptatie en water wordt verwezen naar het beleid van rijk, provincie, gemeente en waterschap op het gebied van klimaatadaptatie en water.

Natuurinclusief bouwen

Bij natuurinclusief bouwen wordt er extra rekening gehouden met alles wat leeft in de gebouwde omgeving door plek op te nemen voor flora en fauna Natuurinclusief ontwerpen wordt de norm. Deze landelijke ambitie wordt door de gemeente Montferland toegepast bij nieuwe initiatieven zoals nieuwbouw en herontwikkeling.

Bouwstenen Maatlat groene klimaatadaptieve gebouwde omgeving

De landelijke maatlat is de basis voor het klimaatadaptief bouwen, waaraan voldaan moet worden om toekomstbestendig te ontwikkelen.

6.10.2 Energietransitie

Met het oog op het stimuleren van de energieopgave wordt in de gemeente Montferland gebruik gemaakt van bodemenergie. Om inzicht te krijgen in de haalbaarheid, effectiviteit en toepasbaarheid van diverse energieconcepten, heeft de gemeente Montferland aan IF Technology gevraagd om per deelgebied de meest kansrijke energieconcepten te onderzoeken. De woningbouwplannen voor Didam-Oost, Zeddam, Beek, Kilder en Stokkum hebben veel overeenkomsten, waardoor één algehele conclusie kan worden getrokken (met 2 uitzonderingen):

  • Door de hoge variatie in woningen en de lage woning- en warmtedichtheid wordt het individuele concept het meest kansrijk geacht;
  • Gesloten bodem energiesystemen (GBES) hebben hoge potentie;
  • In kader van netcongestie kan worden gekeken naar slimme warmtepompen en E-boilers en koppeling met dynamische energieprijzen.

6.10.3 Circulariteit

Op het gebied van circulariteit kan ook bijgedragen worden aan de duurzaamheidsambities. Daarbij kan gedacht worden aan een bijdragen aan de ambitie om in 2050 volledig circulair te zijn, klimaatneutraal bouwen en circulaire bouwsystemen. In het BKP CE+ (Bijlage 2) staat dit nader omschreven.

6.10.4 Klimaatadaptatie

Onderhavig plan voorziet hier op de volgende wijze in:

  • water in openbare ruimte (waterbergende, ecologische, landschappelijke, recreatieve functie);
  • waterberging op eigen terrein;
  • zo min mogelijk verharding / halfverharding;
  • aantrekkelijk verblijfsklimaat voor de gebruikers, gebiedseigen planten en dieren;
  • eventuele verblijfsmogelijkheden in gebouwen (nestkastjes, vleermuiskasten etc.);
  • groen / bomen aanleggen ten behoeve van opname van stikstof en CO2, het vast houden van water en het tegengaan van hittestress;
  • zoveel mogelijk behoud van bestaand groen en versterken van bestaande groenstructuren;
  • goede langzaam verkeersnetwerken.

Deze aspecten zijn tevens nader beschreven in bijlage 2. De wijze waarop de waterberging wordt gerealiseerd is opgenomen in paragraaf 6.11.

6.10.5 Natuurinclusief bouwen

Met voorliggend plan wordt zo veel mogelijk gestreefd naar:

  • het behoud van het leefgebied van aanwezige dieren; met name vogels en vleermuizen;
  • een natuurinclusief gebied met onder andere geïntegreerde nestkasten, insectenhotels etc., zowel in bebouwing als in openbaar gebied;
  • ruimte voor volwassen bomen; zowel bij inpassen bestaande bomen als bij nieuwe bomen;
  • een gebiedseigen beplantingsassortiment, met voldoende variatie. Zowel natuurlijk als meer aangeharkt en gecultiveerd groen. Versterk daarmee de lokale biotopen.

Deze aspecten zijn tevens nader beschreven in bijlage 2.

6.10.6 Conclusie

Voorliggend plan draagt bij aan het bevorderen van een duurzame samenleving.

6.11 Water

6.11.1 (Wettelijk) kader

In paragraaf 5.4 is het (wettelijk) kader voor het aspect Water opgenomen. Hierna is de uitwerking hiervan beschreven.

6.11.2 Waterparagraaf

Door Kragten is de notitie 'Weging van het waterbelang, locatie Beek' (21 oktober 2024) opgesteld. Deze is opgenomen als bijlage 11.

In onderstaande paragraaf zijn de relevante uitgangspunten zoals het beleid, de beoogde waterhuishoudkundige voorzieningen beschreven en getoetst aan het beleid van Waterschap Rijn en IJssel en Gemeente Montferland ten aanzien van het afkoppelen van hemelwater.

6.11.2.1 Uitgangspunten wateropgave

Het voornemen bestaat om in de gemeente Montferland in Beek woningen te ontwikkelen. Het waterschap heeft als norm dat 80 mm per m² aan toename van verhard oppervlak aan hemelwater geborgen dient te worden binnen het plangebied. De gemeente heeft als norm dat bij uitbreidingen minimaal 40 mm in bovengrondse infiltratievoorzieningen (zoals een wadi) geborgen dient te worden, maar dat het ontwerp ook dient te voldoen aan de eisen van het waterschap.

De GHG bevindt zich tussen circa 3,1 – 4,2 m onder het maaiveld, waardoor er genoeg ruimte is voor bovengrondse infiltratievoorzieningen die boven de GHG liggen. Uit de boringen van het infiltratieonderzoek komt naar voren dat de bovenlaag van de bodem voornamelijk bestaat uit matig fijn zand dat matig siltig en zwak grindig is. Op een wisselende diepte van 1,3 – 1,8 m onder maaiveld zit een matig zandige kleilaag van circa 2,0 – 2,4 m dik. Daaronder zit een sterk kleiige veenlaag. In het zuiden van het gebied zit op 0,6 m onder maaiveld een grindlaag waardoor niet verder geboord is dan 1,1 m onder maaiveld. Bij het bepalen van de locaties van de infiltratievoorzieningen dient hiermee rekening gehouden te worden.

De doorlatendheid waarmee voor een eventuele infiltratievoorziening in het matig fijne zand rekening gehouden dient te worden is 4,7 m/d en kan oplopen tot 17,7 m/d. Dit is een goede doorlatendheid en de leegloop kan waarschijnlijk via infiltratie verlopen.

6.11.2.2 Waterbergingsopgave

Onderstaand zijn uitgangspunten opgesteld, met punten waarmee rekening gehouden dient te worden tijdens het verder uitwerken van het stedenbouwkundig plan.

Door de ontwikkeling is er een toename van verhard oppervlak.

Aan de hand van het schetsontwerp (d.d. 18 oktober 2024) is het toekomstig verhard oppervlak van de ontwikkeling vastgesteld. In het ontwerp is verharding in de vorm van uitgeefbare percelen (bebouwing), en openbare verharding zoals wegen en parkeervakken aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.opsgbekwonstjaarwg-on01_0028.png"

VOORLOPIG STEDENBOUWKUNDIG ONTWERP

De uitgeefbare percelen hebben een oppervlak van circa 14.261 m2. Hier zit het oppervlak van de tuinen die deels ook onverhard zijn bij in. We gaan ervanuit dat circa 20% van elk perceel onverhard zal zijn. De openbare verharding heeft een verhard oppervlak van circa 6.204 m2.

In totaal bedraagt het verharde oppervlak in de toekomstige situatie circa (14.261* 0,8 + 6.204) =17.613 m2.

In de onderstaande tabel zijn de berekeningen opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.opsgbekwonstjaarwg-on01_0029.png"

Waterbergingsopgave

Door de ontwikkeling is er een toename van verhard oppervlak van circa 17.614 m2. Hierom dient er volgens het beleid van Waterschap Rijn en IJssel circa (17.614 * 0,08=) 1.409 m3 water geborgen te worden binnen het plangebied.

6.11.2.3 Invulling waterberging

Waterberging kan op verschillende manieren worden ingericht. Er kan hierbij gekeken worden naar ondergrondse en bovengrondse oplossingen. Ondergrondse oplossingen zijn in de regel financieel minder aantrekkelijk dan bovengrondse oplossingen. Bovengrondse maatregelen kosten echter meer ruimte op maaiveld.

In het ontwerp is een aanzet gedaan voor de invulling van de waterberging (zie onderstaande afbeelding). Hierin is te zien dat het water in verschillende wadi's opgevangen wordt. Verder is rekening gehouden met het natuurlijke hoogteverschil in het projectgebied en dit reliëf is in het ontwerp versterkt. Hierdoor ligt het oostelijk deel hoger dan het westelijk deel. Met de pijlen is de afwateringsrichting aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.opsgbekwonstjaarwg-on01_0030.png"

VOORGESTELDE OPZET VOOR OMGANG MET WATER IN HET PROJECTGEBIED

Wanneer de waterberging op deze manier ingevuld wordt, kan dat circa 1.330 m3 water bergen. Rekening houdend met bovenstaande uitgangspunten, dient de berging te worden verruimd aangezien er nog (1.409 – 1.330 =) 79 m3 waterberging vereist is.

Wanneer berging 5 wordt verruimd met circa 80 m², dan kan er in totaal circa 80 m³ extra worden geborgen. Er is hiermee voldoende capaciteit om het hemelwater te bergen binnen het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.opsgbekwonstjaarwg-on01_0031.png"

VOORGESTELDE VERRUIMING WATERBERGING 5

Indien deze verruiming niet gewenst is, kan ingezet worden op groene daken of ondergrondse berging zoals infiltratiekratten bij de openbare parkeerplaatsen.

6.11.2.4 Leegloop en overstort

Er wordt vanuit gegaan dat het water in de infiltratievoorzieningen voornamelijk via de wanden infiltreert. In de loop van de tijd gaat de bodem namelijk dicht zitten door bezinksel en afzettingen in de bodem van de voorziening. Uit het infiltratieonderzoek komt naar voren dat de horizontale doorlatendheid van de bodem ter plekke van het projectgebied goed tot zeer goed is. De doorlatendheid waarmee voor een eventuele infiltratievoorziening in het matig fijne zand dat zwak tot matig siltig is rekening gehouden dient te worden is 1,6 m/d en dit kan oplopen tot 12,6 m/d. Dit is een goede doorlatendheid en de leegloop kan dus wel via infiltratie verlopen.

6.11.2.5 Overstort-/ escapemogelijkheid

Voor het geval de bergingsinhoud ter plaatse van de voorzieningen overbelast raakt (om welke reden dan ook) dient een overstortmogelijkheid (escape) te worden voorzien. Op de perceelsgrens moet het water vrijelijk kunnen overstorten naar het openbare gebied zonder daarbij overlast te veroorzaken.

6.11.3 Waterkwaliteit

Montferland streeft naar water dat helder en schoon is. De kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater moet op alle punten aan de vereiste ecologische en milieukwaliteitsmaatstaven voldoen. De vuiluitworp van overstorten en andere lozingen mogen het oppervlaktewater niet nadelig beïnvloeden. Voor de waterkwaliteit wordt de strategie gevolgd van schoon houden, schoon en vuil scheiden, zuiveren.

6.11.4 Waterketen

De gemeentelijke riolering moet op termijn volledig voldoen aan het waterkwaliteitsspoor. Om dit te bereiken wordt zoveel mogelijk regenwater afgekoppeld van het riool en worden de schoon- en vuilwaterstromen zoveel mogelijk gescheiden. Al het afvalwater moet worden gezuiverd.

6.11.5 Conclusie

In bovenstaande waterparagraaf is aangetoond dat voldoende waterberging kan worden gerealiseerd binnen het voorgestelde stedenbouwkundig plan. Het aspect water vormt geen belemmering voor het plan.

6.12 M.e.r.-beoordeling

De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een toets om na te gaan of sprake is van een plan met grote milieugevolgen. Bij wijzigingen van het omgevingsplan en besluiten die mogelijk gevolgen kunnen hebben voor het milieu moet worden beoordeeld of ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling in het kader van de fysieke leefomgeving een milieueffectrapportage moet worden opgesteld. Een milieueffectrapportage is bedoeld om milieubelangen bij verschillende ruimtelijke procedures een volwaardige plaats bij de besluitvorming te geven.

6.12.1 (Wettelijk) kader

De wetgeving over de milieueffectrapportage is opgenomen in afdeling 16.4 van de Omgevingswet en in hoofdstuk 11 en bijlage V bij het Omgevingsbesluit (hierna: Ob).

Onder de Omgevingswet geldt de plan-m.e.r.-plicht voor een plan:

  • Dat een kader vormt voor een te nemen project-m.e.r.-plichtig of projectm.e.r.-beoordelingsplichtig besluit of;
  • Waarvoor een passende beoordeling vanwege Natura 2000-gebieden nodig is.

In bijlage V van het Ob zijn de projecten genoemd met mogelijk aanzienlijke milieueffecten. Deze lijst is niet limitatief, zodat ook voor andere dan de hierin genoemde projecten moet worden bezien of sprake is van mogelijk aanzienlijke milieueffecten.

Daarnaast is er de figuur van de plan-m.e.r-beoordeling voor kleine gebieden op lokaal niveau of voor kleine wijzigingen. Deze beoordeling is alleen verplicht als het plan leidt tot mogelijk aanzienlijke milieueffecten en significant negatieve gevolgen voor Natura 2000-gebieden optreden. Een plan-m.e.r.-beoordeling is ook van toepassing op plannen of programma’s die een kader vormen voor m.e.r.-(beoordelings)plichtige projecten en besluiten die niet in het Ob zijn genoemd.

6.12.2 Analyse

De beoogde ontwikkeling moet worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject en staat genoemd onder J11 van bijlage V bij het Omgevingsbesluit. In deze bijlage zijn voor deze activiteit geen indicatieve drempelwaarden meer benoemd. Dit betekent dat het bevoegd gezag ten behoeve van de besluitvorming over wijziging van het Omgevingsplan in alle gevallen dient te bepalen of het initiatief leidt tot aanzienlijke milieugevolgen en er aanleiding is tot het doorlopen van een m.e.r.-procedure. Ten behoeve van dit besluit stelt de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie op die dient te voldoen aan de criteria uit Bijlage III van de 'Europese richtlijn betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'.

Voor voorliggend project is een aanmeldingsnotitie opgesteld (15 juli 2024) die in bijlage 12 is opgenomen. Naar aanleiding hiervan heeft het bevoegd gezag ingestemd met de conclusie uit de aanmeldingsnotitie en besloten dat er voor de ontwikkeling geen verdere m.e.r.-procedure doorlopen hoeft te worden.

6.12.3 Conclusie

Gelet op de kenmerken van de ontwikkeling en de kenmerken van de potentiële effecten, zijn er geen belangrijke negatieve milieugevolgen te verwachten. Het opstellen van een milieueffectrapport is niet nodig.

6.13 Ladder voor duurzame verstedelijking

De ladder voor duurzame verstedelijking is een instructieregel voor zorgvuldig gebruik van de ruimte en het tegengaan van leegstand. Het doel dat hiermee wordt beoogd is het stimuleren van zorgvuldig ruimtegebruik en de totstandkoming van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties, onder meer door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, het bevorderen van vraaggerichte programmering en het voorkomen van overprogrammering. Met de ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming nagestreefd. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet daarom altijd worden afgewogen en gemotiveerd. Daarbij moet een beschrijving worden gegeven van de behoefte aan de betreffende ontwikkeling. Indien de ontwikkeling ‘buiten het stedelijk groen aan de rand van de bebouwing van stedelijk gebied’ mogelijk wordt gemaakt, dient te worden gemotiveerd waarom de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied wordt voorzien.

6.13.1 Onderzoek

Betekenis voor het plangebied 

Voorliggend plan, zoals omschreven in paragraaf 1.1 voorziet in het realiseren van een woonlocatie met maximaal 69 woningen in Beek. Dit betekent een toename van maximaal 69 extra wooneenheden. Het planvoornemen valt daarmee onder de definitie van een 'stedelijke ontwikkeling'.

Verantwoording

Het plangebied is buiten bestaand stedelijk gebied (BSG) gelegen. Daarom is beoordeeld welke potentiële alternatieve locaties er in het verzorgingsgebied zijn binnen BSG. De gemeente Montferland heeft hiervoor input geleverd. Op basis van deze lijst wordt geconstateerd dat de potentiële locaties binnen BSG kunnen voorzien in circa 1.500 woningen. Voor de kleine kernen gezamenlijk wordt een woningbehoefte van 250 tot 275 woningen t/m 2040 geraamd

De toevoeging van maximaal 69 woningen is noodzakelijk om de woningbouwopgave die op de gemeente Montferland afkomt de komende jaren, te kunnen faciliteren (zie hiervoor paragraaf 5.3.2, 5.3.4, 5.5.2, 5.5.3) Met de realisatie van de woningen wordt voorzien in de actuele behoefte aan woningen in de gemeente Montferland. Binnen de beperkt beschikbare inbreidingslocaties in Beek zijn deze 120 woningen niet in te passen. Die beschikbare ruimte is veel kleiner dan de vraag aan capaciteit van nieuwbouw.

6.13.2 Conclusie

De nieuwe stedelijk e ontwikkeling voorziet in een actuele kwantitatieve en kwalitatieve behoefte. Geconcludeerd wordt dat het voorgenomen initiatief buiten bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd, maar de grote behoefte aan woningen in de kern en de gehele gemeente Montferland daarmee helpt oplossen. De voorliggende ontwikkeling voldoet wel aan de Ladder voor duurzame verstedelijking en is niet in strijd met het Bkl.

6.14 Milieubelastende activiteiten

Een goede omgevingskwaliteit en de integratie van milieu en ruimte betekent het integreren van (vaak technische) milieunormen in het omgevingsplan/vergunning. In deze paragraaf is duidelijk gemaakt:

  • Of de ontwikkeling een nieuwe milieubelastende activiteit (mba's) mogelijk maakt, en zo ja;
  • Op welke manier een keuze is gemaakt in de na te streven omgevingskwaliteit binnen het gemeentelijk grondgebied vanuit het thema milieubelastende activiteiten;
  • Op welke manier aan het reguleren van de omgevingskwaliteit vanuit het thema milieubelastende activiteiten in een omgevingsplan vorm zou kunnen worden gegeven dan wel via een omgevingsvergunning kan worden geregeld.

6.14.1 Inleiding

Om te voorkomen dat als gevolg van het plan voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten optreden moet worden getoetst of:

  • de voorgenomen ontwikkeling van invloed is op omliggende milieugevoelige objecten (woningen etc.) en of de voorgenomen ontwikkeling een belemmering vormt voor de bedrijfsvoering van omliggende inrichtingen;
  • bestaande milieubelastende inrichtingen (bedrijven) van invloed zijn op de voorgenomen ontwikkeling.

Basis voor deze toetsing vormt de handreiking "Bedrijven en milieuzonering" (VNG, Den Haag, 2009), waarin richtafstanden zijn opgenomen voor diverse bedrijfstypen.

In de handreiking wordt onderscheid gemaakt tussen twee omgevingstypen: een rustige woonwijk en gemengd gebied. In een gemengd gebied mag een kleinere richtafstand dan in een rustige woonwijk worden aangehouden. De richtafstanden mogen dan met één 'afstandstap' worden teruggebracht.

6.14.2 (Wettelijk) kader

Het begrip 'milieubelastende activiteit' (mba) is als volgt gedefinieerd in de bijlage bij artikel 1 van de Omgevingswet: "activiteit die nadelige gevolgen voor het milieu kan veroorzaken, niet zijnde een lozingsactiviteit op een oppervlaktewater lichaam of een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk of een wateronttrekkingsactiviteit". Het gaat dus in feite om alle activiteiten die enig negatief effect op het milieu kunnen hebben (met uitzondering van 'directe lozingen' en wateronttrekkingsactiviteiten).

Het is een breed begrip; er vallen namelijk ook niet-bedrijfsmatige activiteiten, ook niet-plaatsgebonden activiteiten en tijdelijke activiteiten onder het mba-begrip.

In dit gedeelte worden regels over mba's bedoeld die op gemeentelijk niveau kunnen worden geregeld. Zie bijvoorbeeld afdeling 2.3 van de Bruidsschat, die met de inwerkingtreding van de Omgevingswet van rechtswege in het tijdelijke deel van elk gemeentelijk omgevingsplan wordt opgenomen. Deze afdeling 2.3 is getiteld 'Milieubelastende activiteiten' en bevat gemeentelijke regels over mba's. Het Bkl bevat in hoofdstuk 5 onder andere instructieregels voor het omgevingsplan over milieu. De Bkl-regels spreken daarbij van 'activiteiten'. Uit de NvT van het Bkl blijkt dat daarmee 'milieubelastende activiteiten' worden bedoeld.

6.14.3 Onderzoek

Omgevingstype

Het omgevingstype van voorliggend plangebied is een gemengd gebied. In de omgeving is sprake van functiemenging, gezien het overgangsgebied en ligging nabij de N335 (hoofdinfrastructuur).

Invloed plan op de omgeving

Het plan betreft woningbouw. Er is daarom geen sprake van milieutechnische uitstraling van het plan op de omgeving

Invloed omliggende inrichtingen op plan

Uit het vigerende bestemmingsplan blijkt dat er een bedrijf in de nabijheid van het plangebied is gesitueerd. De onderneming Bergh Offset is gevestigd op Sint Jansgildestraat 45a te Beek en is actief in de branche Overige drukkerijen. Kleine drukkerijen en kopieerinrichtingen hebben een richtafstand voor geluid van 30 meter. Gelet op de melding Activiteitenbesluit van 2016 bedraagt de richtafstand voor geluid 30 meter.

Bedrijf   SBI-code   Richtafstand tov gemengd gebied  
    geur   stof   geluid   gevaar  
Sint Jansgildestraat 45a   18129 Kleine drukkerijen en kopieerinrichtingen   0   0   10   0  

Gezien de ligging van de drukkerij in de directe nabijheid en direct aansluitend aan bestaande woonpercelen kan worden geconcludeerd dat deze percelen geen bedrijven herbergen die een hogere milieucategorie hebben dan cat. 2.


De afstand van de perceelsgrens van de drukkerij tot de bouwvlakken van de aanliggende geprojecteerde woningen bedraagt minimaal 10 meter. Hiermee wordt voldaan aan de richtafstand van 10 m in gemengd gebied.

6.14.4 Conclusie

Het aspect milieubelastende activiteiten vormt geen planologische belemmering voor het plan.

6.15 Volksgezondheid

De Omgevingswet bevordert integrale besluitvorming en samenhang door alle relevante aspecten - waaronder gezondheid - in een zo vroeg mogelijk stadium te betrekken. In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect gezondheid.

Het gaat om:

  • Het beschermen van gezondheid (is er sprake van bijzondere omstandigheden waardoor het verlenen van de vergunning leidt tot ernstige nadelige of mogelijk ernstige nadelige gevolgen voor de gezondheid?);
  • Het bevorderen van de gezondheid, zoals bevorderen sport en ontspanning (positieve gezondheid).

6.15.1 (Wettelijk) kader

Volgens artikel 1.3 sub a Omgevingswet is het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit een belangrijk maatschappelijk doel van de Omgevingswet. De aspecten veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit hangen nauw met elkaar samen.

6.15.2 Onderzoek
6.15.2.1 Veehouderijen

Bij het beoordelen van de effecten van veehouderijen op de volksgezondheid wordt onderscheid gemaakt in endotoxinen en geitenhouderijen. De Handreiking veehouderij en volksgezondheid 2.0 - die bedoeld is bij de nieuwvestiging of verandering van veehouderijen - biedt een stappenplan dat ook deels geschikt is voor de beoordeling van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van veehouderijen.

Endotoxinen
Endotoxinen zijn bouwstenen van bepaalde bacteriën die een giftig effect op de mens kunnen hebben en tot gezondheidsklachten kunnen leiden. Endotoxinen komen vaak voor in fijnstof van intensieve veehouderijen. Conform stap 5 van het stappenplan moet de ligging van het initiatief ten opzichte van veehouderijen worden beoordeeld. Bij een afstand van meer dan 1 kilometer tot pluimveehouderijen en van meer dan 250 meter tot overige veehouderijen (behoudens geitenhouderijen) is er geen gevaar voor de volksgezondheid als gevolg van endotoxinen. Het Bestand Veehouderijbedrijven biedt de benodigde gegevens van de veehouderijen.

Geitenhouderijen
Uit onderzoek is gebleken dat omwonenden in een straal van 2 km rondom geitenhouderijen een verhoogde kans hebben op longontsteking. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van geitenhouderijen moet beoordeeld worden of er een effect is op de volksgezondheid.

6.15.2.2 Boom- en fruitteelt

Bij boom- en fruitteelt worden vaak gewasbeschermingsmiddelen gebruikt. Deze middelen kunnen een gevaar opleveren voor de volksgezondheid. Als gevolg van de wind kunnen gewasbeschermingsmiddelen verwaaien. Dit wordt drift genoemd. Om te voorkomen dat derden als gevolg van drift in aanraking komen met gewasbeschermingsmiddelen wordt een spuitzone van 50 meter gehanteerd.

6.15.2.3 Hoogspanningsverbindingen

De magnetische velden in de buurt van hoogspanningsverbindingen kunnen invloed hebben op de gezondheid. Het beleid van de Rijksoverheid is erop gericht om zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rondom bovengrondse hoogspanningsverbindingen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla.

6.15.2.4 Gezonde Leefomgeving

In een woonomgeving spelen veel verschillende aspecten een rol om te komen tot een gezonde leefomgeving , onder andere:

  • geluid op de gevels van woningen,
  • waterkwaliteit van wadi's,
  • toestaan van houtstook,
  • vormgeving weg mbt geluid, luchtkwaliteit en snelheid verkeer,
  • spuitzones ten opzichte van agrarische percelen.

6.15.2.5 Toetsing

Veehouderijen

Endotoxinen

Het plan omvat nieuwe, milieugevoelige objecten. In een straal van 1000 meter rondom het plangebied zijn geen pluimveeveehouderijen actief. Bovendien liggen er geen overige intensieve veehouderijen binnen 250 meter van het plangebied. Er hoeft geen nadere beoordeling van het aspect endotoxinen plaats te vinden. Er is sprake van een gezonde leefomgeving ten aanzien van endotoxinen.

Geitenhouderijen

Het plan omvat nieuwe, milieugevoelige objecten. In een straal van 2 km rondom het plangebied zijn echter geen geitenhouderijen met meer dan 100 geiten actief. Er hoeft geen nadere beoordeling van het aspect geitenhouderijen plaats te vinden. Er is sprake van een gezonde leefomgeving ten aanzien van geitenhouderijen.

Boom- en fruitteelt

Het plan leidt tot het toevoegen van woningen of andere functies waar personen gedurende langere tijd verblijven. Desalniettemin wordt opgemerkt dat de gronden rondom het plangebied in de nieuwe situatie niet in gebruik zijn voor boom- en fruitteelt en bovendien ook niet zijn aangewezen als boomteeltontwikkelingsgebied. Geconcludeerd wordt dat er geen rekening gehouden hoeft te worden met spuitzones als gevolg van boom- en fruitteelt.

Hoogspanningsverbindingen

Het plan leidt tot het toevoegen van woningen of andere functies waar kinderen gedurende langere tijd verblijven. Desalniettemin wordt opgemerkt dat er sprake is van een zeer grote afstand tot bovengrondse hoogspanningsverbindingen. Deze hoogspanningsverbinding ligt namelijk op ca. 3.200 meter met een voltage van 150 kV en met een maximale rekenafstand van 70 m aan weerskanten dat het schadelijke magneetveld zich uitstrekt. Er is geen nader onderzoek nodig.

Gezonde Leefomgeving

De gemeente heeft de GGD verzocht een advies op te laten stellen. Dit advies is bijgevoegd als bijlage 13.

De GGD ondersteunt de groene invulling van het plan. Aanvullend adviseert de GGD:

  • Maak zo veel mogelijk gebruik van het bestaande groen.
  • Vermijd indien mogelijk soorten die allergieën kunnen veroorzaken.
  • Voorkom dat bijvoorbeeld honden in of vlak bij open water en wadi's hun behoefte doen, om zo het risico op infectieziekten te verkleinen. Probeer daarnaast stilstaand water in wadi’s te voorkomen (in verband met het voorkomen van verontreiniging en muggen).
  • Zorg tenslotte naast een klimaatadaptieve buitenruimte ook voor klimaatadaptieve woningen, door middel van voldoende ventilatie, dakoverstekken en/of zonwering.
  • Heb aandacht voor toegankelijkheid bij het inrichten van de buitenruimte.

De genoemde aspecten ter bevordering van een gezonde leefomgeving zullen in de nadere uitwerking van het stedenbouwkundig ontwerp.

6.15.3 Conclusie

Het aspect gezondheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsbesluit.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Kostenverhaal en nadeelcompensatie

7.1.1 Algemeen

Met dit omgevingsplan wordt de mogelijkheid geboden voor bouwactiviteiten in het plangebied. Hiervoor maakt de gemeente kosten, zoals voor het wijzigen van dit omgevingsplan, voor de aanleg van openbare voorzieningen en voor nadeelcompensatie. De gemeente is verplicht de gemaakte kosten te verhalen op een initiatiefnemer als deze nieuwe bouwactiviteiten wil uitvoeren (artikel 13.11 Omgevingswet).

Dit kostenverhaal kan privaatrechtelijk of publiekrechtelijk worden geregeld. Het privaatrechtelijk kostenverhaal heeft de voorkeur boven het publiekrechtelijk kostenverhaal. Bij privaatrechtelijk kostenverhaal sluiten de gemeente en de initiatiefnemer van de bouwactiviteit een overeenkomst.

Is het niet mogelijk om een overeenkomst te sluiten, dan past de gemeente de regeling van het publiekrechtelijk kostenverhaal toe. Publiekrechtelijk kostenverhaal vindt plaats bij:

  • 1. Het publiekrechtelijk toelaten van kostenverhaalplichtige activiteiten en
  • 2. Er geen overeenkomst met de initiatiefnemer is gesloten.

Er vindt geen kostenverhaal plaats bij bouw op gronden die door gemeente zijn verkocht of in erfpacht zijn uitgegeven. De kosten worden dan verrekend in de verkoopprijs van de grond of in de erfpachtcanon.

7.1.2 Nadeelcompensatie

Wanneer een (rechtmatig) besluit, zoals een omgevingsvergunning, leidt tot schade, kan deze schade onder voorwaarden voor vergoeding in aanmerking komen. Ook de schade bij uitvoering en onvoorziene schade kunnen voor vergoeding in aanmerking komen. Dit is de zogenaamde nadeelcompensatie (artikel 15.1 eerste lid van de Omgevingswet).

De voorwaarden zijn onder meer dat de schade uitstijgt boven normaal maatschappelijk risico en dat de burger/bedrijf onevenredig zwaar worden belast.

Het risico op nadeelcompensatie is betrokken in de exploitatieopzet.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.2.1 Participatie

Het overleg met de ketenpartners en het participatieproces met omwonenden en belanghebbenden is al besproken in het hoofdstuk 'voorbereiding en participatie' (zie paragraaf 4.1. Onder deze paragraaf wordt het formele participatietraject dat hierop volgt behandeld.

De gemeente publiceert de wijziging van het omgevingsplan digitaal via de Landelijke voorziening bekendmaken en beschikbaar stellen (LVBB), het landelijke publicatieplatform. De regels van het ontwerp-omgevingsplan komen dan automatisch in het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO-LV) c.q. Omgevingsloket. Via het onderdeel 'Regels op de Kaart' kan iedereen zien welke regels waar gelden.

7.2.2 Ter inzagelegging

Het ontwerp-wijzigingsbesluit en de daarbij behorende stukken worden gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegd (artikel 3:11, Awb). Binnen deze termijn heeft eenieder de mogelijkheid een zienswijze in te brengen. Dit kan zowel schriftelijk als mondeling. Eventuele zienswijzen worden beantwoord in een separate notitie, die te zijner tijd als bijlage bij het wijzigingsbesluit wordt opgenomen.

Hoofdstuk 8 Opzet regels

Onderhavig TAM-omgevingsplan vormt een wijziging van het omgevingsplan. Woningbouw op deze locatie is in strijd met in het tijdelijke deel onderdeel uitmakende bestemmingsplan 'Montferland', waardoor het omgevingsplan gewijzigd moet worden.

Het TAM-omgevingsplan is op het oog een omgevingsplan dat losstaat van de rest van het omgevingsplan. Toch is het functioneel en juridisch een integraal onderdeel van het omgevingsplan.

Om te zorgen dat het TAM-omgevingsplan juridisch één geheel is met het omgevingsplan van rechtswege, wordt het als het ware als een nieuw hoofdstuk toegevoegd. Onderhavig TAM-omgevingsplan dient dus ook als dusdanig gelezen te worden, in samenhang met de bruidsschat van het omgevingsplan. Daarom is er in de regels van onderhavig TAM-omgevingsplan een pre-ambule opgenomen, waarin staat dat het plan vigeert als hoofdstuk 22c. van het omgevingsplan.

Hoofdstuk 1 - Inleidende bepalingen

Dit TAM-omgevingsplan maakt onderdeel uit van het omgevingsplan van de gemeente Montferland. Dat betekent dat alle regels uit het omgevingsplan ook van toepassing zijn op onderhavige ontwikkeling in Beek (tenzij ze daarmee strijdig zijn). Daarom worden in de regels alleen maar bepalingen opgenomen welke specifiek relevant zijn voor onderhavige ontwikkeling. Zo is er voor dit plan ook gekozen om niet de specifieke bepaling over de het afwijken van bepalingen uit de bruidsschat op te nemen, aangezien er bij dit TAM-omgevingsplan nauwelijks wordt afgeweken van de bruidsschat. Op de onderdelen waar dit wel gebeurt (bijvoorbeeld reken- en meetbepalingen) zijn specifieke voorrangsbepalingen opgenomen.

Hoofdstuk 2 - Specifieke regels over functies en activiteiten

Conform de eisen vanuit de Omgevingswet worden in dit hoofdstuk de specifieke regels over functies en activiteiten beschreven voor de specifieke locatie. Alhoewel de regels niet hoeven te voldoen aan de SVBP, en er dus over 'functies en activiteiten' wordt gesproken in plaats van 'bestemmingen', staan deze op de verbeelding behorend bij onderhavig plan nog wel aangeduid als zijnde 'bestemming'. Dit vanwege het feit dat het plan anders niet juist gepubliceerd kan worden op de (nog tijdelijke) landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl. Voor onderhavig AM-omgevingsplan is beoogd zoveel mogelijk aansluiting te vinden bij de regels en bepalingen voor vergelijkbare functies en activiteiten uit het tijdelijk deel omgevingsplan Montferland (bestemmingsplan 'Kernen'). Deze zijn wel dusdanig omgevormd dat deze voldoen aan de regels van de Omgevingswet.

Hoofdstuk 3 - Algemene regels over functies

Voor dit hoofdstuk zijn er algemene bepalingen opgenomen die alleen betrekking hebben op de artikelen uit dit TAM-omgevingsplan. Hier zitten bijvoorbeeld algemene bouw- en functieregels in die gelden voor het gehele grondgebied van de ontwikkellocatie.

Hoofdstuk 4 - Regels ter bescherming van waarden en objecten

Voor dit hoofdstuk zijn er bepalingen opgenomen ter bescherming van de aanwezig waarden en objecten. Voor Beek betreft dit alleen de Archeologische waarden. Deze worden als 'dubbelbestemming' in de regels en op de verbeelding opgenomen.

Hoofdstuk 5: Overgangsrecht

In TAM-omgevingsplannen hoeven geen bepalingen te worden opgenomen voor het overgangsrecht. Echter, in onderhavig voorbeeld TAM-omgevingsplan wordt een bestaande functie wegbestemd. Daarom zijn er overgangsrechtelijke bepalingen kopgenomen, zodat de bestaande functies mogen worden voortgezet zolang de nieuwe ontwikkeling nog niet is gerealiseerd.

Bijlagen bij de regels

Conform kernvereiste 1 wordt er zo min mogelijk gebruik gemaakt van bijlagen bij regels, om het plan zo overzichtelijk mogelijk te houden. Voor dit plan is er 1 bijlage opgenomen bij de regels die is gekoppeld aan de algemene beoordelingsregels.

Verbeelding

De verbeelding die is opgesteld voor voorliggend TAM-omgevingsplan dient te worden opgesteld conform de technische eisen van IMRO2012. Dat betekent dat er op de verbeelding wel 'bestemmingen' zijn te zien, en dat specifieke functies alszijnde 'functieaanduidingen' worden benoemd. Dit vanwege het feit dat het plan anders niet door de validator van ruimtelijke plannen komt.