| Plan: | TAM-Omgevingsplan hoofdstuk 22l, Hoeveslag 9, Didam |
|---|---|
| Status: | ontwerp |
| Plantype: | bestemmingsplan |
| IMRO-idn: | NL.IMRO.1955.oplgddmfwohoeveslg-on01 |
Deze toelichting beschrijft de wijziging van het omgevingsplan van de gemeente Montferland voor de locatie Hoeveslag 9 te Didam. Bij een wijziging van het omgevingsplan voor een locatie is het van belang dat de gevolgen voor de fysieke leefomgeving van de activiteiten die de wijziging mogelijk maakt, worden afgewogen zodat, ook na wijziging van het omgevingsplan sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Deze afweging vindt plaats in deze toelichting.
De initiatiefnemer heeft ervoor gekozen om met zijn voormalige veehouderij deel te nemen aan de Landelijke Beëindigingsregeling Veehouderijen met Piekbelasting. In het kader van deze regeling is het verplicht planologisch vast te leggen dat op de betreffende locatie geen landbouwhuisdieren meer mogen worden gehouden. Dit vereist een wijziging van het geldende omgevingsplan. Op de locatie wordt een nieuwe bedrijfsactiviteit gestart, gericht op statische opslag van kampeermiddelen en verhuur van opslagruimte. Deze nieuwe onderneming valt buiten de bestaande bestemming in het huidige omgevingsplan. Om zowel de beëindiging van de agrarische activiteiten juridisch te borgen als de vestiging van de nieuwe bedrijfsactiviteiten mogelijk te maken, is een wijziging van het omgevingsplan voor de gemeente Montferland noodzakelijk.
De locatie is gelegen aan de Hoeveslag 9 te Didam. De locatie ligt in het landelijk gebied van de gemeente Montferland. De locatie is kadastraal bekend onder gemeente Didam, sectie P, nummer 793. In de volgende afbeelding is de topografische ligging van de locatie weergegeven.
Uitsnede topografische kaart met locatie in het rood omkaderd (Kadaster)
Het landschap waarin de locatie is gelegen betreft “het zogenaamde oude hoevenlandschap”. Voor dit type landschap zijn de kleinschalige erven met weinig onderling reliëf verschil de belangrijkste kernkwaliteiten.
De verkaveling bestaat uit een grillige verkaveling met een zeer verschillende opzet. Het groen in de omgeving bestaat slechts af en toe uit bospercelen, houtwallen en houtsingels. De erven zijn elk op verschillende wijzen ingepast. Enkele erven hebben hoog opgaande houtsingels, andere erven liggen wat kaal in het landschap. Het erf ligt in een kleinschalig verkavelingspatroon, ingebed in een agrarisch cultuurlandschap met houtsingels en singels. De open ruimte vormt een buffer tussen de erven; zichtlijnen naar nabije landbouwpercelen versterken de ruimtelijke samenhang.
Het perceel (DDM00-P-793) beslaat ongeveer 11.725 m² (1,17 ha), met een bebouwd gebruiksoppervlakte van circa 4.655 m².
De bebouwing ligt tegen de weg, strak geplaatst langs de Hoeveslag, wat aansluit bij een lintbebouwingspatroon dat typisch is voor de omgeving. De bedrijfswoning is het meest vooraan het erf gesitueerd, zoals dat bij de andere erven in de omgeving ook het geval is.
In de volgende afbeelding is de huidige situatie in een luchtfoto weergegeven.
Luchtfoto huidige situatie locatie met rood omkaderd (PDOK)
Per 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. Vanuit de Omgevingswet moet iedere gemeente een omgevingsplan voor het gehele grondgebied van de gemeente vaststellen. Veel gemeenten hebben echter nog geen nieuw omgevingsplan vast kunnen stellen. Voor de gemeenten die nog geen nieuw omgevingsplan hebben vastgesteld geldt het zogenaamde omgevingsplan van rechtswege. Dit bestaat uit de regels uit verschillende ruimtelijke instrumenten die met de ingang van de Omgevingswet zijn komen te vervallen (zoals bijvoorbeeld bestemmingsplannen en verordeningen) en uit de regels over activiteiten die vanuit de Rijksoverheid gelden (de zogenaamde bruidsschat). De gemeente Montferland heeft nog geen nieuw omgevingsplan vastgesteld, waarmee het zogenaamde omgevingsplan van rechtswege van toepassing is binnen deze gemeente. Voor het toetsen van nieuwe ontwikkelingen wordt vanuit het omgevingsplan van rechtswege nog getoetst aan het voorheen geldende bestemmingsplan en, waar nodig, aan de aanvullende bepalingen uit de zogenaamde bruidsschat. Dit wordt dan gezien als een toetsing aan het geldende omgevingsplan.
Ter plaatse zijn het “Omgevingsplan gemeente Montferland” en ook het van het tijdelijke deel van het Omgevingsplan uitmakend bestemmingsplan “Buitengebied”, geconsolideerd op 26 april 2022, van toepassing.
Ter plaatse gelden de volgende bestemmingen, functies en aanduidingen:
In de volgende afbeelding is een uitsnede van de kaart van het geldende omgevingsplan ter plaatse van de locatie weergegeven.
Uitsnede kaart geldend omgevingsplan ter plaatse van de locatie (Omgevingsloket)
De nieuwe functie mag vanwege de deelname aan de LBV subsidieregeling niet worden gerealiseerd met een buitenplanse omgevingsplan activiteit. Het volledig gebruik van de locatie voor een werkfunctie is strijdig met de huidige agrarische gebruiksfunctie.
In de algemene wijzigingsregels van het bestemmingsplan Buitengebied is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Hiermee kon functieverandering naar ‘werken’ mogelijk worden gemaakt. Hoewel deze wijzigingsbevoegdheid niet meer toegepast kan worden, kan bij een dergelijke ontwikkeling nog steeds worden getoetst aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid.
Functieverandering naar werken
Deze toelichting bestaat uit:
Dit hoofdstuk van de toelichting bevat de uiteenzetting van de bestaande en toekomstige situatie en geeft een ruimtelijke vergelijking van beide situaties.
Op de locatie is een varkenshouderij gevestigd. In de grote stallen werden tot voor kort varkens gehuisvest. De vloeroppervlakte is 3.578 m². In het bedrijfsgebouw dat centraal op het erf ligt, worden caravans gestald als nevenactiviteit, met een oppervlakte van 913 m². Op het terrein is geen bedrijfswoning aanwezig.
Luchtfoto bestaand erf planlocatie (StreetSmart)
Op de locatie wenst de initiatiefnemer voor zijn vervolgfunctie de volgende zaken te realiseren en te behouden.
De LBV+ -regeling vraagt om de sloop van de stalgebouwen, de mestopslag en de voersilo's. Dat is het minimale vereiste. De bestaande caravanstalling wordt door de opslagfunctie niet als productiecapaciteit gezien en valt derhalve buiten de regeling. Er wordt op de plaats van de dierenverblijven een loods herbouwd met een oppervlakte van 1.244 m².
Dat is een reductie van bebouwd oppervlak van meer dan 50% op de plaats van de dierenverblijven. De ontstening in het buitengebied verhoogt in de regel de ruimtelijke kwaliteit, en is daarmee een wenselijke ontwikkeling. De inrit is afgesloten met een hekwerk, voor de veiligheid en zal worden gehandhaafd.
De gewenste situatie is in de volgende afbeelding in een situatietekening weergegeven. De volledige tekening op schaal is opgenomen als bijlage 1.
Situatietekening gewenste situatie (DLV Advies)
Bij nieuwe ontwikkelingen is het belangrijk dat de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit van de omgeving niet verloren gaat of dat deze, waar mogelijk, juist wordt versterkt. Afhankelijk van de impact die een ontwikkeling heeft op het landschap en de omgeving wordt een tegenprestatie gevraagd om bij te dragen aan het behouden of het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. Daarbij is het belangrijk om het initiatief op een goede manier landschappelijk in te passen.
Ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing van het initiatief is door een landschappelijk deskundige een landschappelijk inrichtingsplan opgesteld. Daarin is een nadere afweging gemaakt van het omliggende landschap en hoe de voorgestelde landschappelijke inpassing kan bijdragen aan het behoud en/of de versterking van de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving. Daarnaast is in het landschappelijk inrichtingsplan opgenomen welke landschappelijke elementen worden aangebracht en welke beplanting daarvoor wordt gebruikt.
In de volgende afbeelding is de tekening met daarop de voorgestelde landschappelijke inpassing weergegeven. Het volledige landschappelijk inrichtingsplan is opgenomen als “Bijlage 2: Landschappelijk inrichtingsplan”.
Tekening landschappelijke inpassing van het initiatief.(Dirk Luijendijk)
De voorgestelde landschappelijke inpassing sluit aan bij de belangrijke kwaliteiten van het landschap op de locatie. Daarbij is bekeken op welke wijze de landschappelijke inpassing bijdraagt aan de kwaliteit ervan, zonder dat dit al te veel ten koste gaat van een efficiënte inrichting van het erf. Daarmee is ter plaatse sprake van een goede landschappelijke inpassing van het initiatief. De nieuwe loods wordt landschappelijk ingepast met een singel van streekeigen beplanting, waarbij aansluiting wordt gezocht bij de bestaande beplanting. De landschappelijke inrichting sluit aan bij de geldende beleidsregels. Daarnaast kan het resterende weiland extensief worden beheerd, wat bijdraagt aan de kwaliteit van het omliggende landschap.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie vastgesteld. De NOVI is tot stand gekomen in nauwe samenwerking met provincies en gemeenten, waterschappen, maatschappelijke partijen en burgers. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan grote opgaven waardoor Nederland de komende 30 jaar verandert. In Nederland staan we voor een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Denk aan:
Dit zijn voorbeelden van grote, ingewikkelde opgaven. Deze opgaven kunnen niet meer apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. De NOVI geeft weer voor welke uitdagingen we staan, wat daarbij de nationale belangen zijn, welke keuzes we maken en welke richting we meegeven aan decentrale keuzes. Die keuzes hangen samen met de toekomstbeelden van de fysieke leefomgeving, de maatschappelijke opgaven en economische kansen die daarbij horen. Met de Nationale Omgevingsvisie geeft het Rijk dus een langetermijnvisie om de grote opgaven aan te pakken met als doel om het land mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden.
Toetsing:
Met het voorliggend initiatief wordt bijgedragen aan de vitaliteit van het buitengebied. Het stallen van caravans is een aan het buitengebied gebonden functie. Caravanstallingen vragen veel fysieke ruimte, wat vaak niet beschikbaar of wenselijk is in stedelijke gebieden. Het in- en uitrijdend verkeer, bijvoorbeeld tijdens vakantieperiodes, kan tot hinder leiden voor bewoners wanneer de stalling in een woongebied zou liggen. Veel agrariërs beschikken over schuren of loodsen die geschikt gemaakt kunnen worden voor caravanstalling, zo ook de initiatiefnemer. Met de voortzetting als bedrijfslocatie zal er sprake zijn van een toekomst bestendige ondernemingsvorm, die het voor de initiatiefnemer mogelijk maakt om een inkomen te verdienen na het beëindigen van de veehouderij.
De Omgevingswet werkt door in vier algemene maatregelen van bestuur (AMvB’s):
In deze AMvB's staan regels voor het praktisch uitvoeren van de wet. Voor de volgende onderwerpen gelden er op grond van het Besluit kwaliteit leefomgeving instructieregels voor het vaststellen van een (wijziging van het) omgevingsplan:
Daarom wordt nu al breed getoetst aan alle geldende beleidskaders en ook instructieregels voor het uiteindelijke omgevingsplan. Daarnaast bieden de instructieregels een goed kader voor het motiveren van de evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
De instructieregels met betrekking tot de afwegingen over effecten op de fysieke leefomgeving, de ladder voor duurzame verstedelijking en Dienstenrichtlijn zijn uitgewerkt in hoofdstuk 4 van deze onderbouwing.
Het initiatief past binnen de doelstellingen van de Nationale Omgevingsvisie. Het initiatief past binnen de kaders die de landelijke regelingen stellen voor lagere overheden. Die doorwerking van beleid wordt getoetst in de relevante paragrafen van hoofdstuk 4. Voor nu wordt dan ook volstaan met de stelling dat aan deze landelijke voorschriften kan worden voldaan.
Ambities
De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland is op 19 december 2018 door Provinciale Staten van Gelderland vastgesteld en in werking getreden op 1 maart 2019. De visie beschrijft de lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving in Gelderland. De provincie streeft naar een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Dit wil de provincie bereiken door de focus te leggen op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Hiervoor zijn zeven ambities benoemd om richting te geven:
Toetsing van de ambities:
Het initiatief sluit aan bij het in stand houden van een vitaal platteland met een gezond vestigingsklimaat voor nieuwe bedrijven. Het gaat om bedrijven die in het buitengebied thuishoren, maar het ‘net even anders doen dan anders’. Hiermee wordt het ondernemerschap in het buitengebied versterkt.
Themakaarten
Bij de visie is een aantal themakaarten aanwezig. Deze hebben betrekking op de volgende hoofdonderwerpen:
Daarmee is voor een aantal onderwerpen specifiek beleid vastgelegd.
Toetsing van de thema's:
1. Ruimtelijk beleid
De planlocatie ligt in het gebied dat is aangewezen voor mogelijkheden in het kader van de energietransitie in de vorm van onder andere windenergie. Met dit initiatief wordt geen windenergie opgewerkt. Het initiatief vormt echter ook geen belemmering voor mogelijke andere projecten. Daarmee is het initiatief in dit opzicht beleidsneutraal.
2. Waterbeleid
Binnen deze themakaart zijn er geen aanwijzingen voor de planlocatie zelf. Het initiatief heeft geen invloed op de betreffende watergang; het initiatief is daarmee beleidsneutraal. .
3. Milieubeleid
Het milieubeleid kent geen aanwijzingen voor de planlocatie. De planlocatie ligt niet in een stiltegebied en grenst er ook niet aan. Daarmee zijn er geen negatieve effecten te verwachten op dit thema.
4. Natuur- en landschapsbeleid
De planlocatie ligt niet in de gebieden die zijn aangewezen voor bescherming van flora of fauna. De planlocatie ligt niet in het Gelders Natuur Netwerk of de Groene Ontwikkelingszone. En ook niet in het zoekgebied voor nieuwe natuurontwikkeling. Evenwel levert de beëindiging van de veehouderij een positieve bijdrage aan de rust en natuur in de directe omgeving van de planlocatie.
De Omgevingsverordening is op 21 december 2022 door de Provinciale Staten van Gelderland vastgesteld en is in werking getreden na invoering van de Omgevingswet op 1 januari 2024. In de verordening staan alle provinciale regels voor de fysieke leefomgeving. De verordening is onderdeel van de beleidscyclus van de provincie en één van de instrumenten waarmee wordt gewerkt aan de ambities uit de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland. Die beleidscyclus en daarmee ook de verordening is gericht op zowel het beschermen als het (duurzaam) benutten van de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Telkens wordt er gelet op een goede balans tussen het beschermen en borgen van belangen en het mogelijk maken van ontwikkelingen in een bepaald gebied binnen de provincie.
Daarbij worden ook belangrijke waarden als het Gelders Natuurnetwerk en grondwaterbeschermingsgebied en voor de openbare drinkwatervoorziening beschermd.
Voor de volgende onderwerpen gelden er provinciale instructieregels:
Voor dit initiatief zijn sommige afdelingen zijn relevant, andere minder. Zo heeft het initiatief geen negatieve invloed op de provinciale wegen of het gebruik daarvan. Instructieregels gelden rechtstreeks tussen provincie en gemeente. Dit type regels heeft geen rechtstreekse werking voor burgers of bedrijven. Toch vormen de materiële regels een goed toetsingskader voor dit initiatief, zeker in deze overgangsrechtelijke fase. Daarom wordt het initiatief hieronder aan verschillende instructieregels getoetst. De instructieregels met betrekking tot klimaatadaptatie is verder uitgewerkt in hoofdstuk 4.
Artikel 5.33 e.v. beschermen landschap & artikel 5.40 beschermen landschap Gelderse streken: Liemers
Deze artikelen borgen dat bij iedere ruimtelijke ontwikkeling voldoende oog is voor het behoud en eventueel herstel van de kernkwaliteiten van de aangewezen Gelderse Streek. In dit geval is dat Gelderse Streek Liemers. De kernkwaliteiten gelden binnen thema's als landschappelijke inrichting en ruimtelijke kwaliteit. Voor de Gelderse Steek Liemers zijn er de volgende kernkwaliteiten en ontwikkeldoelen gesteld (uit de bijlage van artikel 5.40 uitgesneden):
Uitgangspunt is dat het initiatief bijdraagt aan ontstening in fysieke en ruimtelijke zin bijdraagt. Door een zorgvuldige landschappelijke inpassing dragen de voorgenomen activiteiten van de initiatiefnemer positief bij aan de ontwikkeldoelen van diverse landschappelijke kwaliteiten, doordat een goed onderhouden terrein zowel de landschapsbeleving als de ecologische diversiteit versterkt.
Artikel 5.72 Solitaire bedrijvigheid
1. Een omgevingsplan kan in het buitengebied een bedrijfsmatige activiteit toelaten, tenzij die activiteit naar huidige planologische inzichten thuishoort op een bedrijventerrein.
2.In afwijking van het eerste lid kan een omgevingsplan een nieuwe bedrijfsmatige activiteit in het buitengebied toelaten als:
a.sprake is van functieverandering; of
b.die ontwikkeling past binnen de in het regionaal programma werklocaties gemaakte afspraken over solitaire bedrijvigheid.
3. Een omgevingsplan kan in het buitengebied uitbreiding van solitaire bedrijvigheid die leidt tot bedrijfsbebouwing groter dan 1.000 vierkante meter en waarbij de uitbreiding zelf groter is dan 250 vierkante meter bedrijfsbebouwing toelaten als in de toelichting bij het omgevingsplan wordt:
a.gemotiveerd dat de uitbreiding past in regionale functieveranderingsafspraken of het regionaal programma werklocaties; of
b.aangetoond dat:
1. de uitbreiding qua aard en schaal past bij de omgeving;
2. verplaatsing naar een bedrijventerrein niet wenselijk is; en
3. de uitbreiding een maatbestemming krijgt.
Toetsing:
De voorgenomen ontwikkeling betreft een functieverandering op een bestaande locatie in het buitengebied. De Omgevingsverordening Gelderland staat in beginsel de nieuwvestiging van solitaire bedrijvigheid in het buitengebied toe, mits deze past binnen de aard en schaal van het gebied. Ook functieverandering op een bestaand erf is onder voorwaarden toegestaan. Voor solitaire bedrijvigheid geldt dat vestiging in het buitengebied niet is toegestaan wanneer het gaat om werkfuncties die uitsluitend thuishoren op een bedrijventerrein. In het geval van functieverandering op een bestaand erf ligt dat anders: vestiging is wel mogelijk, mits passend bij het erf en de ruimtelijke kwaliteit.
De beoogde activiteit, het stallen van caravans en het verhuren van opslagruimte, wordt in de huidige planologische praktijk niet beschouwd als een functie die uitsluitend thuishoort op bedrijventerreinen. Integendeel, het betreft een functie die zowel op bedrijventerreinen als in het buitengebied ruimtelijk aanvaardbaar is. Caravanstallingen kenmerken zich doorgaans door een relatief groot ruimtebeslag in verhouding tot een lage opbrengst per vierkante meter. Omdat de grondprijzen op bedrijventerreinen hoog zijn en de ruimte schaars, is vestiging daar economisch nauwelijks rendabel. Het buitengebied biedt, mede vanwege lagere grondprijzen en de aanwezigheid van infrastructuur voor zwaar materieel, een realistisch en geschikt alternatief. De locatie aan de Hoeveslag is hiervan een goed voorbeeld: deze is goed ontsloten en beschikt over passende bereikbaarheid.
De planlocatie leent zich uitsluitend voor een bedrijfsmatige invulling. Het toekennen van een functie die leidt tot de aanwezigheid van een kwetsbaar object is niet toegestaan vanwege de ligging binnen de magneetveldzone van de nabijgelegen hoogspanningsverbinding. Daarnaast schrijft de Landelijke Beëindigingsregeling Veehouderijlocaties (LBV) voor dat de veehouderij op deze locatie definitief wordt beëindigd. De locatie is te klein om als zelfstandig akkerbouwbedrijf voortgezet te worden. Concreet betekent dit dat er geen realistisch alternatief beschikbaar is, anders dan het voortzetten van een bedrijfsmatige activiteit op het erf.
De ontwikkeling omvat de toevoeging van een bedrijfsgebouw, waarmee het totale bedrijfsoppervlakte de 1.000 m² overschrijdt (conform lid 3 van de betreffende bepaling). Deze uitbreiding past qua aard en schaal binnen de bestaande situatie; omliggende erven beschikken over vergelijkbare bebouwingsvolumes of zijn daarvoor bestemd. Verplaatsing van het initiatief naar een bedrijventerrein is niet wenselijk of doelmatig. Op bedrijventerreinen in de omgeving is onvoldoende ruimte beschikbaar, en de voorgenomen activiteit vormt een voortzetting van bestaande gebruiksvormen op het erf. Het zou daarom niet getuigen van zorgvuldig ruimtegebruik om een bestaande, passende locatie in het buitengebied in te ruilen voor schaarse ruimte op een bedrijventerrein. Die ruimte kan beter worden benut voor functies die wel exclusief thuishoren op een dergelijk terrein.
Tot slot wordt de uitbreiding planologisch begrensd tot de huidige omvang, als onderdeel van een maatwerkbenadering passend bij de specifieke locatie.
Het initiatief voldoet aan de doelstellingen en regels van de Omgevingsverordening Gelderland en aan de kaders die de provincie aan gemeenten stelt. De doorwerking van dit beleid wordt getoetst in de relevante paragrafen van hoofdstuk 3 en 4. Vooralsnog wordt volstaan met de constatering dat aan deze provinciale voorschriften kan worden voldaan.
Het waterschap Rijn en IJssel draagt zorg voor het water in en rond het plangebied van dit Omgevingsplan. Vanuit het leidend principe ‘Water en mens in hun element’ draagt het waterschap bij aan ruimtelijke kwaliteit en een duurzame leefomgeving. De zorg voor waterveiligheid, schoon water en voldoende water vraagt structureel aandacht. Dat geeft het waterschap door het (grond)waterpeil te beheren, rioolwater te zuiveren en te zorgen voor schoon water in beken, sloten en rivieren en te zorgen voor stevige dijken.
De fysieke leefomgeving en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Veranderingen in ruimtegebruik hebben gevolgen voor het waterbeheer. Daarnaast wordt onze leefomgeving en het waterbeheer sterk beïnvloed door de klimaatverandering. Er is meer ruimte nodig voor water, omdat klimaatverandering zorgt voor hoge piekafvoeren in de zomer en een gemiddeld hogere waterafvoer in de winter. Het gaat ook om langduriger periodes van droogte en om extreem warm weer, waar vooral stedelijk gebied last van kan hebben.
Als belangrijkste speerpunt voor de periode 2022-2027 ziet het waterschap de opgave om zijn gebied veerkrachtiger te maken tegen klimaatverandering. Hiervoor werkt het waterschap toe naar een andere balans van vasthouden-bergen-afvoeren (voorraadbeheer), rekening houdend met de meest recente inzichten over de snelheid van klimaatverandering.
In het waterbeheerprogramma 2022-2027 heeft het waterschap zijn doelen en werkzaamheden weergegeven in vier thema’s.
1. Klimaatrobuust gebied
Het doel is het beheer, het onderhoud en de inrichting van het regionaal watersysteem zodanig te invullen, dat jaarrond een optimale balans tussen te nat en te droog wordt bereikt en tegelijkertijd inwoners, bedrijven en medeoverheden voldoende weerbaar zijn tegen de onvermijdelijke gevolgen van extreem weer.
2. Veilig gebied
Het waterschap zorgt voor veilige dijken, nu en in de toekomst. Onze ambitie is dat in 2050 de waterkeringen voldoen aan de nieuwe normen voor waterveiligheid, en dat we daarbij wendbaar inspelen op ontwikkelingen. We voeren ons beheer op een duurzame wijze uit en werken aan behoud en verhoging van de biodiversiteit van de dijken.
3. Circulaire Economie en Energietransitie
Het waterschap wil in het uitvoeren van zijn primaire taak zoveel mogelijk bijdragen aan het beperken van klimaatverandering. Daarbij willen we in 2050 onderdeel zijn van een 100% circulaire economie waarin we onze taken klimaatneutraal uitvoeren.
4. Gezonde leefomgeving
Als waterschap zorgen we voor een schoon en gezond watersysteem voor de mensen en de natuur in het gebied. Wij streven ernaar dat het water in onze leefomgeving geschikt is voor verschillende maatschappelijke functies en dat het geen risico's oplevert voor de volksgezondheid. Ons doel is een oppervlaktewater systeem te bereiken dat optimaal is voor ecologisch functioneren en biodiversiteit en natuurwaarden daarbinnen en -buiten bevordert.
De samenhang van de wateropgaven met andere opgaven in het gebied vraagt om nauwe samenwerking met gemeenten, provincies, inwoners en bedrijven.
Toetsing:
Het initiatief draagt op verschillende manieren bij aan de doelen uit het Waterbeheerprogramma, maar is ten minste beleidsneutraal. Er is sprake van een verkleining van het bebouwd oppervlak. Tevens vraagt het gebruik van de gronden rond het erf niet om aanvullende drainage of andere aanpassingen in de bodem of het watersysteem.
De weging van het waterbelang is een instrument dat ruimtelijke plannen toetst aan de mate waarin zij rekening houden met het beleid om het water meer ruimte te geven. Het heeft als doel om in een vroegtijdig stadium alle relevante partijen te betrekken bij het opstellen van een wateradvies. De weging heeft betrekking op alle wateren en alle waterhuishoudkundige aspecten die van betekenis zijn voor het gebruik en de functie van het projectgebied en de directe omgeving van het gebied, bijvoorbeeld veiligheid (overstromingsgevaar), wateroverlast en waterkwaliteit.
Met behulp van de weging van het waterbelang kan eenvoudig worden bepaald welke wateraspecten van belang zijn. Naarmate er een groter waterbelang is, zal een uitgebreidere procedure van de weging van het waterbelang moeten worden doorlopen.
Toetsing:
Het initiatief sluit waterhuishoudkundig aan bij de uitgangspunten van het Waterschapsbeleid. Dit is de uitkomst van het Digitale Wateradvies, dat tijdens de planvorming is doorlopen. De korte procedure wordt gevolgd. De waterparagraaf in hoofdstuk 4 biedt een volledige uitwerking van de wateraspecten. Hierbij volstaat de constatering dat het Waterschap is gevraagd een wateradvies uit te brengen, waarmee is voldaan aan het vereiste van het zorgvuldig afwegen van de belangen.
Zoals in voorgaande paragrafen is beschreven past de activiteit binnen de doelstellingen en het beleid van het waterschap Rijn en IJssel. Voor de uitwerking van de watertoets wordt verwezen naar hoofdstuk 4.
De Omgevingsvisie Ons Mooie Montferland is in mei 2025 vastgesteld. De planlocatie ligt in het westelijk kommenlandschap, een gebied dat in de visie zijn agrarische karakter behoudt. Openheid vormt een essentieel landschappelijk kenmerk dat dient te worden versterkt en behouden. Het plan sluit hierop aan door het bouwvlak te verkleinen, het bebouwingspercentage te reduceren en de nieuwe functies landschappelijk in te passen met een laagblijvende, groene inrichting. Daarmee wordt aangesloten bij de ruimtelijke kwaliteit zoals beoogd in de ontwerp-Omgevingsvisie.
Uitsnede visiekaart westelijk kommenlandschap (Omgevingsloket)
Zoals in voorgaande paragrafen is beschreven past de activiteit binnen de doelstellingen en het beleid van zowel de structuurvisie als de aankomende Omgevingsvisie van de gemeente Montferland.
Vanuit de Omgevingswet geldt een verplichting voor het opstellen van een milieueffectrapportage als sprake is van een plan of programma dat aanzienlijke milieueffecten kan hebben. Om te kunnen bepalen of sprake is van een dergelijk plan of programma dient eerst te worden bekeken welke activiteiten met het plan of programma mogelijk worden gemaakt en of deze activiteiten kunnen leiden tot aanzienlijke milieueffecten. In het Omgevingsbesluit is in artikel 11.6, in bijlage V daarvan, een overzicht opgenomen voor welke activiteiten een beoordelingsplicht geldt. Komt een activiteit niet op de lijst uit bijlage V van het Omgevingsbesluit dan geldt voor die activiteit geen beoordelingsplicht en hoeft dus geen milieueffectrapportage te worden opgesteld.
Toetsing & conclusie:
Met het initiatief is geen sprake van activiteiten waarvoor een verplichting voor het opstellen van een milieueffectrapportage en/of een beoordelingsplicht geldt. Een verdere beoordeling is daarmee niet nodig.
Bij iedere ontwikkeling met betrekking tot de fysieke leefomgeving is het van belang om te weten of de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie. Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen gezondheidsrisico oplevert voor de gebruikers van de bodem. In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect bodem.
Ter bescherming van de gezondheid en het milieu zijn voor het aspect bodem instructieregels in paragraaf 5.1.4.5 van het Besluit kwaliteit leefomgeving opgenomen. Deze instructieregels hebben betrekking op het bouwen van bodem gevoelige gebouwen op een bodem gevoelige locatie. Er worden drie basisvormen van bodemgebruik onderscheiden: landbouw/natuur, wonen en industrie. De algemene doelstelling van het bodembeleid is het waarborgen van de gebruikswaarde van de bodem en het faciliteren van het duurzaam gebruik van de functionele eigenschappen van de bodem, door in onderlinge samenhang;
Toetsing:
Met het initiatief omvat geen sprake van activiteiten die kunnen leiden tot een verontreiniging van de bodem of van het grondwater. Er worden geen chemische middelen gebruikt in de bedrijfsvoering. Door de verwijdering van de dierenverblijven wordt ook het spuitwater van de luchtwassystemen niet langer gebruikt of opgeslagen, waardoor het risico op bodemverontreiniging verder afneemt. bodemverontreiniging.
Met het initiatief worden geen verblijfsruimten opgericht of gewijzigd. Er is daarmee geen sprake van mogelijke risico's voor de gebruikers van de gronden. Er is geen sprake van een bodem gevoelig gebouw in de zin van artikel 5.89g Besluit Kwaliteit Leefomgeving.
In het kader van het initiatief vindt sloop plaats van bebouwing die dateert van vóór 1993. Daarnaast is sprake van een functieverandering. Om deze redenen is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is uitgevoerd conform de richtlijnen van NEN 5725. De resultaten geven geen aanleiding tot nader bodemonderzoek. De bodemkwaliteit wordt als toelaatbaar beoordeeld voor de beoogde nieuwe functie. Het volledige bodemonderzoeksrapport is opgenomen als bijlage 3.
Voor de te slopen gebouwen is tevens een asbestinventarisatieonderzoek (AIR) uitgevoerd. Uit dit onderzoek blijkt dat zich op het perceel twee gebouwen bevinden met asbesthoudende materialen. De sloop dient te worden uitgevoerd met inachtneming van de in het rapport opgenomen aanbevelingen. Het volledige asbestrapport is opgenomen als bijlage 4.
Conclusie:
Er is geen sprake van mogelijke risico's voor het milieu of de gezondheid. Het initiatief zal de kwaliteit van bodem en grondwater niet nadelig beïnvloeden.
In de Tweede Wereldoorlog hebben in Nederland oorlogshandelingen plaatsgevonden. Als gevolg hiervan is het mogelijk dat er in en/of om het plangebied nog niet gesprongen explosieven (NGE) in de bodem aanwezig zijn.
De locatie Hoeveslag 9 bevindt zich NIET in een OO-verwachtingsgebied. Dat betekent dat de kans op aantreffen van Ontplofbare Oorlogsrechten hier ‘nihil’ is.
In paragraaf 5.1.4.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving staan instructieregels over het geluid van activiteiten op de gevels van geluidgevoelige gebouwen. Op grond van deze instructieregels moet er in het omgevingsplan worden zorggedragen voor een aanvaardbaar geluidsbelasting. Er is in ieder geval sprake van een aanvaardbare geluidsbelasting indien de standaard- en grenswaarden van artikel 5.65 van het Besluit kwaliteit leefomgeving worden opgenomen in het omgevingsplan. Tot het moment waarop de gemeente Montferland een permanent omgevingsplan heeft, gelden in de gemeente Montferland de regels van paragraaf 22.3.4 van het tijdelijk omgevingsplan gemeente Montferland.
Toetsing:
In de huidige omgevingsvergunning milieu zijn normen opgenomen op de representatieve bedrijfssituatie en voor incidentele bedrijfssituaties. Deze omgevingsvergunning is van rechtswege overgegaan in een omgevingsvergunning voor milieubelastende activiteiten. Deze vergunning moet (gedeeltelijk) worden ingetrokken in verband met de deelname Landelijke Beëindigingsregeling.
De belangrijkste geluidsbron, de dierenverblijven, wordt gesloopt. Vanwege de nabijheid van de woning aan Hoeveslag 7, een gevoelig gebouw, is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek richt zich op de akoestische belasting van de nieuwe activiteiten. Het volledige akoestisch onderzoek is opgenomen als bijlage 5.
Uit het onderzoek blijkt dat bij een representatieve bedrijfssituatie de akoestische normen uit het omgevingsplan en het Bkl worden gehaald
Voor incidentele bedrijfssituaties, zoals activiteiten in de avonduren, wordt de normstelling van 65 db/a incidenteel overschreden. De overschrijding wordt veroorzaakt door het dichtslaan van portieren van auto's en bestelauto's nabij de voormalige stal. Deze overschrijding kan worden voorkomen door caravans die in de avondperiode worden gebracht of afgehaald, tussen de bedrijfsgebouwen te plaatsen. Met deze maatregel wordt de normstelling gehaald.
Conclusie:
De representatieve bedrijfssituatie voldoet aan de normen van het Bkl en het omgevingsplan. Met de voorgestelde managementmaatregel vallen ook de incidentele bedrijfsactiviteiten binnen de gestelde akoestische normen. Dit is het resultaat van het akoestisch onderzoek, dat in deze toelichting wordt overgenomen.
In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) zijn standaardwaarden en grenswaarden opgenomen voor geluid op geluidgevoelige gebouwen. Voor geluid door wegen, spoorwegen en industrieterreinen moet binnen de zogenaamde aandachtszones voor geluid die daaromheen gelegen zijn een nadere afweging van de geluidbelasting op nieuwe geluidgevoelige gebouwen en/of geluidgevoelige gebouwen die van functie worden veranderd te worden gemaakt. In het geldende omgevingsplan moeten gemeenten daarvoor aanvullende regels opnemen voor de bescherming van geluidgevoelige gebouwen binnen de aandachtszones van wegen, spoorwegen en industrieterreinen.
In paragraaf 5.1.4.2a.4 Bkl staan de instructieregels voor het toestaan van geluidgevoelige gebouwen in geluidaandachtsgebieden. Op grond van artikel 5.78s Bkl moet de geluidsbelasting van een weg op een geluidgevoelig gebouw in een geluidsaandachtgebied aanvaardbaar zijn. De geluidsbelasting is aanvaardbaar als voldaan wordt aan de standaardwaarden zoals deze zijn opgenomen in artikel 5.78t Bkl.
Toetsing & conclusie:
Met het initiatief worden geen nieuwe geluidgevoelige gebouwen opgericht en/of worden geen bestaande geluidgevoelige gebouwen van functie veranderd. Een nadere afweging op dit punt is daarmee niet nodig.
In paragraaf 5.1.4.1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving zijn instructieregels over de kwaliteit van de buitenlucht opgenomen. Deze instructieregels verwijzen naar omgevingswaarden die het Rijk heeft opgenomen in paragraaf 2.2.1 Bkl. De instructieregels zijn echter alleen van toepassing in zogenaamde aandachtsgebieden. De gemeente Montferland is niet aangewezen als of gelegen in een aandachtsgebied. De gemeente Montferland is echter wel gelegen in de nabijheid van het aandachtsgebied gemeente Arnhem. Ontwikkelingen binnen de gemeente Montferland die ten gevolge van een toename van de verkeersintensiteit leiden tot een verhoging van de concentratie stikstofdioxide en fijnstof binnen het aandachtsgebied gemeente Arnhem, moeten voldoen aan de hiervoor bedoelde omgevingswaarden.
Toetsing:
De locatie is in een van de aangewezen aandachtsgebieden of in de buurt van een van deze gebieden gelegen. Daarmee kan het verkeer als gevolg van het initiatief gevolgen hebben voor de concentratie van fijnstof en/of stikstofoxide in de aandachtsgebieden. Met het initiatief zal, zoals verder omschreven in de paragraaf “verkeersbewegingen", het aantal verkeersbewegingen niet toenemen. Er zal daarmee geen sprake zijn van een toename van de emissie van fijnstof en/of stikstofoxide vanuit het verkeer, waarmee er geen sprake zal zijn van een verhoging van de concentratie van fijnstof en/of stikstofoxide door het verkeer als gevolg van het initiatief in de aandachtsgebieden.
Conclusie:
De locatie ligt binnen of nabij een van de aangewezen aandachtsgebieden. Het aantal verkeersbewegingen als gevolg van het initiatief zal niet toenemen, waardoor de verkeersconcentraties in de aandachtsgebieden niet stijgen.
Een van de uitgangspunten van de Omgevingswet is dat overheden bij hun plannen zo vroeg mogelijk kijken naar de veiligheid in de fysieke leefomgeving. Zo kunnen zij een brand, ramp of crisis voorkomen of de gevolgen daarvan beperken. De omgevingsveiligheid, of ook wel externe veiligheid genoemd, krijgt daarom een belangrijke plaats in de Omgevingsvisie en het omgevingsplan.
De hoofdlijnen van het kader voor de omgevingsveiligheid zijn opgenomen in instructieregels in afdeling 5.1.2 Bkl. In bijlage VII van het Bkl zijn activiteiten aangewezen als risicobronnen. Deze risicobronnen zijn van belang voor de regels over het plaatsgebonden risico en het groepsrisico (de aandachtsgebieden). Het betreft de volgende activiteiten:
Bij het afwegen van de mogelijke effecten ten aanzien van de veiligheid in de leefomgeving wordt gekeken naar het plaatsgebonden risico en naar het groepsrisico.
Plaatsgebonden risico:
In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) staan instructieregels over het plaatsgebonden risico voor het omgevingsplan. Gemeenten moeten in hun omgevingsplan een grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht nemen voor zeer kwetsbare en kwetsbare gebouwen en/of locaties. Bij beperkt kwetsbare gebouwen en/of locaties moeten gemeenten rekening houden met de grenswaarde. Zij mogen daar bij beperkt kwetsbare gebouwen en/of locaties dus, als zij dit goed afwegen en onderbouwen, van afwijken.
De waarden voor het plaatsgebonden risico worden ruimtelijk vertaald in afstanden tot gebouwen en locaties. (Zeer) kwetsbare gebouwen en locaties mogen niet binnen de plaatsgebonden risicocontour (PR-10-6-contour) van een activiteit komen. Beperkt kwetsbare gebouwen en/of locaties mogen in beginsel ook niet binnen een PR-10-6-contour van een activiteit komen, maar hiervoor kan de gemeente, mits goed onderbouwd, maatwerk toepassen.
Daarnaast gelden de regels over het plaatsgebonden risico ook wanneer de gemeente een risicovolle activiteit wil toelaten of vergunnen.
Toetsing:
Achter de planlocatie is een hoogspanningsverbinding gelegen. Er worden geen verblijfsruimten opgericht.
Uitsnede risico kaart (Atlas van de Fysieke Leefomgeving)
Het betreft de lijn Dodewaard- Doetinchem Langerak en heeft een 380 kv-spanning op de lijn. Er geldt een rekenafstand van 115 meter aan weerszijden van de lijn, waarbinnen een voorzorgsgebied is afgebakend. Op de planologische kaart is aan weerszijden van de lijn een zone van 35 meter ingetekend, waarbinnen aangescherpte bouwregels zijn gesteld. Binnen de zones wordt geen kwetsbaar object gerealiseerd. Er worden geen verblijfsfuncties toegevoegd. Daarmee is de aanwezigheid van de hoogspanningslijn niet beperkend voor de voorgenomen ontwikkeling.
Uitsnede kaart Bovengrondse Hoogspanningslijnen (Atlas van de Fysieke Leefomgeving)
Brandaandachtsgebied
Vanwege een ondergrondse gasleiding ligt de locatie in een brandaandachtsgebied. Het aandachtsgebied bestrijkt de volledige planlocatie en de omringende gronden. Er worden met dit initiatief geen (zeer) kwetsbare objecten opgericht. Zowel de huidige als de beoogde functie zijn beperkt kwetsbare objecten. Er worden evenmin risicovolle activiteiten in de zin van het Bkl gestart. Daarom is het brandaandachtsgebied mogelijk belangrijk in de ontwerpfase van het nieuwe bouwwerk. Dit vormt naar verwachting geen belemmering voor het initiatief. Voor nu kan worden volstaan met de constatering dat het brandaandachtsgebied geen belemmering vormt voor het initiatief.
De stroom door de draden van een hoogspanningsverbinding veroorzaakt een magneetveld. De sterkte van het magneetveld hangt onder andere af van de hoeveelheid stroom die door de draden gaat, van de onderlinge afstand tussen de draden en van de volgorde waarin de draden aan de mast hangen. Daarnaast speelt de afstand van personen tot aan de draden een belangrijke rol. Hierdoor kan de veldsterkte per hoogspanningsverbinding verschillen. De magneetvelden zijn het sterkst direct onder de draden, op het punt tussen twee masten waar de draden het laagst boven de grond hangen. Hoe groter de afstand tot de hoogspanningsverbinding, des te zwakker is het magneetveld.
Wanneer mensen in aanraking komen met een magneetveld van een hoogspanningsverbinding dan kunnen gezondheidseffecten optreden als dat magneetveld te sterk is. Uit onderzoek is gebleken dat acute effecten (effecten die meteen optreden en merkbaar zijn) alleen voorkomen bij magneetvelden die een sterkte hebben die in Nederland niet voorkomen op plaatsen die voor publiek toegankelijk zijn.
Daarnaast kunnen echter effecten op de lange termijn optreden bij langdurige blootstelling aan een magneetveld. Het risico op effecten voor de gezondheid is groter naarmate sprake is van een magneetveldsterkte van 0,3 tot 0,4 microtesla of hoger.
Om effecten op de gezondheid te voorkomen is het daarom belangrijk dat gevoelige gebouwen of functies op voldoende afstand van een hoogspanningsverbinding worden gerealiseerd. De afstand die daarbij aangehouden moet worden is afhankelijk van het type hoogspanningsverbinding en de hoeveelheid stroom die er door loopt.
Toetsing:
Op ongeveer 66 meter van de stallen is de hoogspanningsverbinding gelegen. De locatie is daarmee binnen de magneetveldzone van de betreffende hoogspanningsverbinding gelegen.
Binnen de magneetveldzone mogen in beginsel geen kwetsbare of beperkt kwetsbare gebouwen of functies worden opgericht. Daarnaast is voor het bouwen binnen een magneetveldzone mogelijk een advies van de beheerder van de hoogspanningsverbinding nodig.
Voor een dergelijke hoogspanningsverbinding geldt als richtlijn voor de grootte van de magneetveldzone van 115 meter.
Bij het initiatief is geen sprake van het oprichten van (zeer) kwetsbare gebouwen en/of functies. De netbeheerder Tennet heeft ook geadviseerd. De veiligheid en leveringszekerheid worden op de beoogde afstand niet in het geding gebracht. Er zal daarmee geen sprake zijn van mogelijke risico's voor de gezondheid door hoogspanningsverbindingen.
Vanuit de Omgevingswet is het van belang dat geurgevoelige gebouwen worden beschermd tegen geur van activiteiten in de omgeving. Gemeenten moeten hier regels voor opstellen in het omgevingsplan. In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) staan hiervoor instructieregels die gemeenten bij het opstellen van het omgevingsplan in acht moeten nemen. In deze instructieregels staan standaardwaarden en grenswaarden. Binnen deze waarden hebben gemeenten de ruimte om naar eigen inzicht normen in het omgevingsplan op te nemen die zij voor de geurbelasting op geurgevoelige gebouwen aanvaardbaar vinden. De geldende normen voor wat betreft geur zijn dan ook opgenomen in het omgevingsplan van de gemeente.
De gemeente Montferland heeft nog geen nieuw omgevingsplan vastgesteld. Tot de tijd dat de gemeente een nieuw omgevingsplan heeft vastgesteld waarin zij de normen voor geur hebben opgenomen is de zogenaamde “bruidsschat” van toepassing waarin de regels uit de voormalige Wet geurhinder en eventuele gemeentelijke verordeningen zijn opgenomen. De “bruidsschat” valt onder het zogenaamde “omgevingsplan van rechtswege” en is tot het moment waarop de gemeente een nieuw omgevingsplan vaststelt leidend.
Toetsing:
Met het initiatief wordt statische opslag van caravans en verhuur van opslagunits mogelijk gemaakt. Deze niet-agrarische activiteit veroorzaakt geen geurhinder en zal daarmee geen overlast geven voor geurgevoelige gebouwen in de omgeving.
Daarnaast zijn er in de caravanstalling gemiddeld minder personen aanwezig dan in de voormalige varkensstallen. Bovendien beschikt een caravanstalling niet over ventilatieopeningen zoals inlaat ventilatie die in een varkensstal aanwezig zijn. Hierdoor neemt de geurbelasting voor de omgeving verder af.
Trillingen kunnen mogelijk nadelige gevolgen hebben voor de kwaliteit van de fysieke leefomgeving. Ze kunnen mogelijk effect hebben op het welzijn van mensen of schade aan gebouwen veroorzaken. Vanuit de Omgevingswet worden (delen van) gebouwen beschermd tegen trillingen. Er zijn verschillende soorten trillingen die kunnen worden veroorzaakt door verschillende bronnen. In de Omgevingswet wordt in de instructieregels voor dit onderwerp onderscheid gemaakt in trillingen die continu plaatsvinden en trillingen die herhaald voorkomen.
In de Omgevingswet zijn het verkeer over de weg of het spoor, machines in de industrie en bouw- en sloop werkzaamheden opgenomen als bronnen voor trillingen. Verder is het soort trilling afhankelijk van de eigenschappen van de bron van de trillingen. Daarbij zijn vooral de massa, de snelheid en de versnelling van de bron belangrijk. Vanuit de Omgevingswet wordt alleen gekeken naar trillingen die zich verspreiden via de bodem en/of de funderingen van gebouwen en het effect hiervan op gebouwen en de mensen die daarin verblijven. Voor trillingen die zich via de lucht verspreiden zijn de regels opgenomen in de regels voor geluid.
In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) zijn instructieregels opgenomen voor trillingen in relatie tot voor trilling gevoelige gebouwen. Deze regels zijn van toepassing op het toelaten van activiteiten die trillingen veroorzaken in een trillinggevoelige ruimte van een trillinggevoelig gebouw, in een frequentie van 1 tot 80 Hertz (Hz) en/of voor het toelaten van trillinggevoelige gebouwen.
Bij nieuwe ontwikkelingen is het belangrijk om te kijken of sprake is van het uitvoeren van activiteiten die trillingen kunnen veroorzaken in een trillinggevoelige ruimte van een trillinggevoelig gebouw en/of sprake is van het oprichten van trillinggevoelige ruimtes in trillinggevoelige gebouwen. Als sprake is van het oprichten of wijzigen van trillinggevoelige ruimtes in trillinggevoelige gebouwen dan moet verder worden onderzocht of sprake is van mogelijke trillingen door activiteiten in de omgeving.
Toetsing & conclusie:
Met het initiatief wordt statische opslag van caravans en verhuur van opslagunits mogelijk gemaakt. Daarbij worden geen activiteiten uitgevoerd die trillingen veroorzaken tussen 1 en 80 Hz. Er is daarmee geen sprake van nadelige effecten op trillinggevoelige gebouwen in de omgeving door de ter plaatse uitgevoerde activiteiten. .
In artikel 5.37 van het Besluit kwaliteit leefomgeving is een instructieregel voor het meewegen van het waterbelang opgenomen.
In paragraaf 3.4 is het beleid van het waterschap en de watertoets beschreven. Dit resulteert in de volgende toetsing. Ook is het Digitale Wateradvies is doorlopen. De resultaten van het Digitale Wateradvies zijn opgenomen als bijlage 6. Daarnaast wordt per aspect het GWRP Montferland 2022-2026 beschouwd, waar relevant.
Waterveiligheid gaat over de bescherming tegen overstromingen. Dit gebeurt met waterkeringen, zoals bijvoorbeeld dijken en duinen. Daarnaast draagt ook het beheren van de waterwegen, zoals rivieren en meren, bij aan het beschermen tegen overstromingen.
Toetsing:
De locatie is niet in de buurt van een waterkering gelegen. Het initiatief zal daarmee niet leiden tot een aantasting van de werking van waterkeringen.
In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) zijn normen opgenomen waaraan de kwaliteit van het water in Nederland moet voldoen, waarbij een onderverdeling is gemaakt tussen het behalen van een goede ecologische toestand en een goede chemische toestand. Dit vertaalt zich vooral in het stellen van regels voor een maximale concentratie aan schadelijke stoffen in het oppervlaktewater.
Verder is het belangrijk dat oppervlaktewater goed beheerd kunnen worden. Voor een aantal oppervlaktewateren is daarom een beschermingszone of zone die vrij moet blijven van obstakels opgenomen.
Toetsing:
Zoals te zien in de volgende afbeelding is de locatie niet in de buurt van een oppervlaktewater in beheer van het Waterschap gelegen. Er vinden daarmee geen activiteiten plaats in de omgeving van een oppervlaktewater en/of binnen de beschermingszone of zone die vrij moet blijven van obstakels plaats.
Uitsnede legger oppervlaktewateren bij Waterschapsverordening (Waterschap Rijn en IJssel)
Verder is het behoud van een goede ecologische toestand en een goede chemische toestand belangrijk. Het initiatief voorziet niet in activiteiten met stoffen die het oppervlaktewater kunnen verontreinigen. Er wordt geen wasplaats gerealiseerd bij deze caravanstalling. Er wordt daarnaast alleen gebruik gemaakt van duurzame en niet-uitloogbare bouwmaterialen. Het initiatief zal de doelstellingen voor het behoud van een goede ecologische toestand en een goede chemische toestand daarmee niet in de weg staan.
Het grondwater maakt deel uit van de fysieke leefomgeving en verdient daarom bescherming. Meer dan de helft van het drinkwater wordt namelijk bereid uit grondwater. Er moet sprake zijn van voldoende grondwater (kwantiteit) en dat dit grondwater chemisch schoon en ecologisch gezond is (kwaliteit). Het in stand houden van het peil van het grondwater speelt daarnaast een belangrijke rol.
Toetsing:
Met het initiatief is geen sprake van activiteiten die het grondwater onttrekken aan de bodem. Er is daarnaast geen sprake van activiteiten die kunnen leiden tot een structurele wijziging van het grondwaterpeil. Het initiatief zal daarmee niet leiden tot een mogelijke belemmering voor het in stand houden van het grondwaterpeil.
De planlocatie, gelegen aan de Hoeveslag 9, ligt buiten het kwetsbaar drinkwaterreserveringsgebied en bevindt zich ook niet in een drinkwaterbeschermingsgebied. Hierdoor gelden er geen aanvullende regels waaraan het initiatief getoetst hoeft te worden.
Uitsnede kaart kwetsbaar drinkwaterreserveringsgebied (Overheid.nl)
Het initiatief voorziet niet in activiteiten met stoffen die het grondwater kunnen verontreinigen. Er is/wordt daarnaast alleen gebruik gemaakt van duurzame en niet-uitloogbare bouwmaterialen. Het initiatief zal de doelstellingen voor het behoud van een goede ecologische toestand en een goede chemische toestand daarmee niet in de weg staan.
Hemelwater moet lokaal verwerkt worden op eigen terrein of in overleg met waterschap afgevoerd worden naar sloten of watergangen op grond van het GWRP. Er zal bij het initiatief sprake zijn van een afname in verhard oppervlakte. De nieuwbouw zal het hemelwater laten afvloeien naar het grasland achter de nieuwbouw. Dit betekent dat er sprake is van het gebruik van het infiltrerend vermogen van het grasland en waterberging op eigen terrein wordt gerealiseerd.
Per saldo neemt het verhard oppervlakte op dit erf, af. Er wordt 3.578 m² aan opstallen gesloopt, waarvoor slechts 1.244 m² terugkeert. De erfverharding wordt gereduceerd tot een passende hoeveelheid. Het hemelwater wordt gescheiden afgevoerd van het afvalwater. Daarmee is er geen sprake van noodzaak tot compenserende waterberging. Immers is er sprake van een afname van het verhard oppervlakte op de locatie. Dit is in lijn met de doelen uit het GWRP.
Tabel verhardingen huidig-beoogd (DLV Advies)
Waterveiligheid
De planlocatie ligt niet in de nabijheid van een waterkering. Het initiatief heeft daarom geen negatieve invloed op de waterveiligheid.
Oppervlaktewater
Er liggen geen oppervlaktewateren of beschermingszones in de directe omgeving van de locatie. Het plan voorziet niet in het gebruik van stoffen die het oppervlaktewater kunnen verontreinigen en gebruikt duurzame, niet-uitloogbare materialen. De ecologische en chemische waterkwaliteit wordt hierdoor niet aangetast.
Grondwater
Er is geen sprake van grondwateronttrekking of peilverlaging. De locatie ligt buiten een grondwaterbeschermingsgebied. Er worden geen verontreinigende stoffen gebruikt. Daarmee blijft de kwaliteit en kwantiteit van het grondwater behouden.
Hemelwater
Door het plan wordt de verharding op het erf aanzienlijk verminderd (3.578 m² sloop, 1.244 m² nieuwbouw). Hemelwater wordt lokaal geïnfiltreerd in het omliggende grasland. Dit past binnen het beleid van het GWRP en maakt aanvullende waterbergingsmaatregelen niet vereist.
De instructieregels van het Rijk ten aanzien van cultureel erfgoed en werelderfgoed staan in artikel 5.130 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). In artikel 5.130 wordt bepaald dat in een omgevingsplan rekening moet worden gehouden met het belang van het behoud van cultureel erfgoed, met inbegrip van bekende of aantoonbaar te verwachten archeologische monumenten. Met het oog hierop worden er in ieder geval regels gesteld ter bescherming van daarvoor in aanmerking komend cultureel erfgoed.
Gemeenten moeten bij het vaststellen van het omgevingsplan rekening houden met het belang van het behoud van cultureel erfgoed. Hieronder vallen ook bekende of aantoonbaar te verwachten archeologische monumenten. De gemeente kan in het belang van archeologische monumentenzorg regels opnemen in het omgevingsplan over archeologisch onderzoek.
In beginsel moeten gemeenten ontwikkelingen met een oppervlakte van minder dan 100 m² vrijstellen van archeologisch onderzoek. Echter kan een gemeente in een omgevingsplan een grotere of kleinere vrijstellingsgrens vastleggen. Bijvoorbeeld in historische binnensteden, waar de kans op het aantreffen van archeologische sporen heel groot is en daarom een kleinere grens nodig is. Zo kan een gemeente in gebieden met een lage archeologische verwachtingswaarde kiezen om een grotere vrijstellingsgrens vast te leggen. De mate van vrijstelling is afhankelijk van de archeologische verwachtingswaarde van het gebied. De gemeente zal daarom goed moeten onderbouwen met inhoudelijke argumenten waarom voor een bepaalde vrijstellingsgrens wordt gekozen.
Gemeenten moeten de gekozen vrijstellingsgrenzen in het geldende omgevingsplan opnemen. De vrijstellingsgrenzen zijn afhankelijk van de archeologische verwachtingswaarde in de verschillende gebieden.
Toetsing:
In het tijdelijk deel van het Omgevingsplan Montferland is een archeologische verwachtingswaarde aangegeven (zie de onderstaande uitsnede). Er is geen sprake van overschrijding van de grenswaarden van artikel 36.2.1, onder a, omdat het bouwwerk niet én groter dan 1.000 m² én dieper dan 30 centimeter wordt gerealiseerd.
Uitsnede plankaart met verwachtingswaarde (Omgevingsloket)
Daarnaast is de bodem ter plaatse van de te slopen gebouwen met mestkelders door eerdere bedrijfsactiviteiten tot op grotere diepte verstoord, tot in het archeologievlak zoals te zien is op onderstaande milieutekening.
Uitsnede milieutekening Hoeveslag 9 Didam (bron: Omgevingsdienst Achterhoek, kenmerk 20200761)
Dit maakt dat de archeologische waarde op deze locatie beperkt aanwezig is.
Om de natuur te beschermen heeft de Rijksoverheid regels vastgesteld over activiteiten die een Natura 2000-gebied kunnen benadelen. Degene die een dergelijke activiteit uitvoert moet voldoen aan die regels, zoals de specifieke zorgplicht en een verplichting tot het geven van informatie bij zogenaamde “ongewone voorvallen”. Ook kan hierbij een omgevingsvergunning verplicht zijn.
Voor de bescherming van Natura 2000-gebieden wordt onderscheid gemaakt in Natura 2000-activiteiten (activiteiten die significant nadelige gevolgen kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied) en activiteiten die nadelige gevolgen kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied, maar waarbij deze zeker niet significant zijn.
Een Natura 2000-activiteit kan plaatsvinden in een Natura 2000-gebied. Maar heel vaak vindt de activiteit juist plaats buiten een Natura 2000-gebied. Ook dan kan een activiteit effect op het Natura 2000-gebied hebben. Dit wordt dan de “externe werking van een Natura 2000-gebied” genoemd.
Als het effect significant kan zijn, moet de initiatiefnemer meestal een omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit hebben. Als een activiteit niet significant is dan is geen sprake van een Natura 2000-activiteit en is meestal geen omgevingsvergunning nodig.
Om te bepalen of een activiteit significante gevolgen heeft voor Natura 2000-gebieden moet worden gekeken of de activiteit de instandhoudingsdoelen van het betreffende Natura 2000-gebied in gevaar kan brengen. Activiteiten die de kwaliteit van de habitats (leefgebieden) kunnen verslechteren of een verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het betreffende gebied is aangewezen zijn daarbij aan te merken als significant.
Vanuit de specifieke zorgplicht voor Natura 2000-gebieden is het van belang om te bepalen of nadelige gevolgen op de betreffende gebieden zijn uit te sluiten. Als nadelige gevolgen niet zijn uit te sluiten dan moet worden nagegaan wat de nadelige gevolgen zijn en moeten maatregelen worden genomen om verslechterende of verstorende gevolgen te voorkomen. Als deze maatregelen ook niet mogelijk blijken of geen effect blijken te hebben dan moet de activiteit stoppen of moeten passende herstelmaatregelen worden getroffen.
Toetsing:
Zoals te zien in de volgende afbeelding is de locatie niet in een Natura 2000-gebied gelegen. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, Rijntakken, is gelegen op een afstand van ongeveer 3,01 kilometer van de locatie. Op een dergelijke afstand kunnen activiteiten die op de locatie worden uitgevoerd nadelige gevolgen hebben op de betreffende gebieden. Daarom moet eerst verder worden bekeken welke activiteiten nadelige gevolgen kunnen hebben op de betreffende gebieden.
Uitsnede kaart Natura 2000-gebieden (Aerius Calculator)
Nadelige gevolgen van de activiteiten op Natura 2000-gebieden in de zin van licht, geluid en trillingen naar de betreffende gebieden en de depositie (neerslag) van stikstof op de betreffende gebieden zijn niet te verwachten.
Voor het initiatief zijn met het rekenprogramma Aerius Calculator berekeningen gemaakt om te bepalen of sprake is van een toename van de depositie van stikstof in de betreffende gebieden. Uit de uitgevoerde berekeningen blijkt dat geen sprake zal zijn van een toename van de depositie van stikstof op Natura 2000-gebieden in de realisatie- en gebruiksfase. De berekeningen zijn opgenomen in bijlage 7 bij deze toelichting.
Er is daarmee geen sprake van significant nadelige gevolgen op Natura 2000-gebieden, waarmee geen sprake is van het uitvoeren van een Natura 2000-activiteit.
In de Omgevingswet staan regels over het vellen van houtopstand en herbeplanten om bossen te beschermen. Degene die een dergelijke activiteit uitvoert moet aan die regels voldoen. Een houtopstand is een zelfstandige eenheid van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend. Het (deels) vellen ervan zorgt ervoor dat die verdwijnen of beschadigd raken. Herbeplanten zorgt voor nieuwe houtopstand.
De regels voor het vellen van houtopstanden en herbeplanten gelden in beginsel voor alle houtopstanden. In het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) staan echter gevallen waarvoor deze regels niet van toepassing zijn, de zogenaamde uitzonderingsgevallen.
Gemeenten moeten een bebouwingscontour houtkap vaststellen en opnemen in het omgevingsplan. Houtopstanden binnen deze contour gelden altijd als uitzondering vanuit het Bal.
Toetsing:
Met het initiatief is geen sprake van het vellen van houtopstand in de zin van de Omgevingswet. Er worden wel enkele struiken gesnoeid. De aanvullende regels over het vellen van houtopstand en herbeplanten om bossen te beschermen niet van toepassing op het initiatief.
In de Omgevingswet zijn regels opgenomen voor de bescherming van soorten flora en fauna. Vanuit deze regels moet de uitvoerder van een zogenaamde flora- en fauna activiteit controleren of en welke soorten dieren en planten aanwezig zijn bij het uitvoeren van de activiteit. Het is daarbij van belang of sprake is van een zogenaamde flora- en fauna activiteit. Een flora- en fauna activiteit is een activiteit die mogelijke gevolgen voor van nature in het wild levende dieren of planten heeft. Concreet betekent dit dat voor iedere activiteit in de fysieke leefomgeving moet worden gecontroleerd of er soorten aanwezig zijn en welke soorten dit dan zijn. Deze controle moet plaatsvinden voordat de activiteit wordt uitgevoerd.
Nadat deze controle heeft plaatsgevonden moet worden bepaald of nadelige effecten op deze mogelijk aanwezige soorten kunnen worden uitgesloten. Als nadelige gevolgen niet zijn uit te sluiten dan moet worden nagegaan wat de nadelige gevolgen zijn en moeten maatregelen genomen worden om nadelige gevolgen voor planten en dieren te voorkomen. Als deze maatregelen ook niet mogelijk blijken of geen effect blijken te hebben dan moet de activiteit stoppen of moeten passende herstelmaatregelen worden getroffen.
Toetsing:
Voor het initiatief is een ecologische quickscan uitgevoerd, waarin is onderzocht of er ter plaatse mogelijk soorten aanwezig zijn, welke soorten mogelijk aanwezig zijn en wat de eventuele effecten van het initiatief op de (leefgebieden van de) betreffende soorten zijn. Uit deze quickscan blijkt het volgende dat er geen beschermde soorten leven of fourageren in de te slopen bebouwing. Met de adviezen omtrent uitvoering van werkzaamheden in het kader van de algemene zorgplicht wordt rekening gehouden.
Het volledige onderzoeksrapport van de uitgevoerde quickscan is als bijlage 8 bijgevoegd.
Als met een nieuwe ontwikkeling sprake is van een grote toename van het aantal verkeersbewegingen dan kan dit leiden tot verkeershinder in de omgeving. Het is daarom belangrijk om in beeld te brengen wat voor gevolgen een ontwikkeling heeft op de verkeersgeneratie (het aantal verkeersbewegingen als gevolg van een activiteit). Gemeenten kunnen voor de verkeersgeneratie van activiteiten richtlijnen of normen opnemen in het geldende omgevingsplan.
Toetsing:
Bij het initiatief is sprake van statische opslag van caravans en verhuur van bedrijfsunits. Bij het toepassen van de CROW kencijfers (editie 2024) vertoont het de meeste gelijkenis met een arbeidsextensief/bezoekersextensief bedrijf. De nieuwbouw biedt plaats voor circa 50 caravans. De bestaande voormalige rundveestal biedt plaats voor 40 caravans. Gezamenlijk is dit 90 objecten.
De verkeersgeneratie volgens de CROW-norm is berekend als volgt. De bestaande varkenshouderij wordt óók gekwalificeerd als een arbeidsextensief/bezoekersextensief bedrijf.
Het CROW benoemd voor de verkeersgeneratie van een 'bedrijf arbeidsextensief/bezoekersextensief (loods, opslag, transportbedrijf)' een waarde van 1,3 bewegingen voor licht verkeer en 5,7 bewegingen voor alle verkeer (dus 4,4 bewegingen van vrachtverkeer) per 100 m2 bvo. Hieruit volg de volgende verkeersgeneratie:
Tabel verkeersgeneratie initiatief o.b.v. editie 2024 (DLV Advies)
Volgens de CROW-cijfers genereert dit gemiddeld 4,65 voertuigen per 100 m² BVO, wat neerkomt op ongeveer 58 voertuigbewegingen per dag voor de loods aan de Hoeveslag. Omdat niet wordt verwacht dat er dagelijks caravans worden opgehaald of bezocht, zal de werkelijke verkeersgeneratie waarschijnlijk lager liggen.
Het initiatief zal niet leiden tot een toename van het aantal verkeersbewegingen van en naar de locatie. Daarmee zal met het initiatief geen sprake zijn van verkeershinder in de omgeving. De verkeersintensiteit ten gevolge van de bedrijfsvoering ter plaatse, neemt met de nieuwe bedrijfsvorm dus af. Daarmee geeft het initiatief geen belemmeringen in het verkeersbeeld.
Met het oog op een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit is het belangrijk dat wordt voorzien in een goed beleid voor het parkeren. Hiervoor kunnen gemeenten specifieke regels en normen opnemen in het omgevingsplan.
Toetsing:
De locatie aan de Hoeveslag 9 valt volgens de Parkeernota Montferland in gebied D, het buitengebied. Voor de nieuwe functie geldt een parkeernorm van 1,1 parkeerplaats per 100 m² BVO (bedrijf arbeids-/bezoekersextensief). Voor de loods van 1.244 m² resulteert dit in een parkeerbehoefte van circa 13 parkeerplaatsen. Voor de berekening van de parkeernorm en de verkeersgeneratie wordt alleen de oppervlakte van de loods meegenomen. Dit is conform de in het CROW opgenomen cijfers. Met een bvo van 1.244 m² is er een parkeernorm van 12,44 * 1,1 = 13,7 parkeerplaatsen.
Uitsnede Nota Parkeernormen Montferland 2024 (Montferland.info)
Op eigen terrein is meer dan voldoende ruimte om de benodigde parkeerplekken te realiseren. De parkeerplaats is in blauw aangeduid op de kaart. Deze plaats is goed bereikbaar voor zowel de bestaande bouw als de nieuwbouw. Het zorgt ook voor een goede doorstroming bij het ophalen/leveren van kampeervoertuigen. De inrit wordt niet geblokkeerd door geparkeerde auto's. Het plan gaat uit van 13 parkeerplaatsen á 15 m2 = 195 m2.
Uitsnede
Het klimaat verandert. Steeds vaker is sprake van perioden van droogte afgewisseld met perioden van hevige regenval. Daarnaast komen hevige buien steeds vaker voor. Het is belangrijk om met ontwikkelingen rekening te houden met het veranderende klimaat. Daarbij is het belangrijk om te ontwikkelen met het oog op de mogelijke risico's van wateroverlast door overvloedige neerslag, overstromingen, hitte en droogte. Verder is het van belang te ontwikkelen op manieren om verdere opwarming van de aarde door broeikasgassen te voorkomen. Vanuit een duurzame samenleving biedt de Omgevingswet mogelijkheden om regels voor energietransitie vast te leggen in een omgevingsplan.
1. Vermindering van de uitstoot van broeikasgassen
Met dit initiatief wordt een veehouderij beëindigd. Hierdoor wordt ter plaatse een reductie van de productie van methaan en andere broeikasgassen bewerkstelligd. De terugkerende functie kent een lager aantal verkeersbewegingen, wat tevens leidt tot een verdere vermindering van de uitstoot van broeikasgassen. Het initiatief draagt daarmee bij aan de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen en/of belemmert de doelstellingen voor het verminderen van de uitstoot van broeikasgassen niet.
2. Voorkomen van wateroverlast door overvloedige neerslag
Het initiatief betreft een hydrologisch neutrale ontwikkeling. Dit betekent dat voldoende rekening is gehouden met de afvoer van hemelwater op eigen terrein. Daarbij wordt voldaan aan de richtlijnen van de waterbeheerder en/of de gemeente. Het initiatief draagt daarmee bij aan het voorkomen van wateroverlast door overvloedige neerslag en/of belemmert de doelstellingen hiervoor niet.
3. Overstromingen
De locatie ligt niet nabij een waterkering, grote rivier, meer of zee. Daarnaast is de locatie relatief hoog gelegen (ongeveer +9,80 meter ten opzichte van het Nieuw Amsterdams Peil, NAP). Rondom de bestaande bebouwing is de grond verder opgehoogd tot ruim 10 meter boven NAP (10,10 meter). Daarmee is de kans op overstromingen op de locatie relatief laag.
Uitsnede Algemeen Hoogtebestand Nederland (AHN Viewer.nl)
Volgens de Atlas Leefomgeving van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) bevindt de planlocatie zich in een gebied met een middelgrote kans op overstroming, met een waarschijnlijkheid van 1/30 tot 1/300 per jaar. Er worden op de locatie geen (beperkt) kwetsbare objecten gerealiseerd. Daarnaast is er geen reëel risico op overstroming van de bedrijfsbebouwing, in elk geval niet in een mate die als levensbedreigend beschouwd moet worden. De locatie ligt bovendien op voldoende hoogte om overstromingsgevaar te beperken.
“Kans op een overstroming vanuit zee, meer of rivier” onder “Veilige Leefomgeving” (Atlas Fysieke Leefomgeving)
Verder zijn de daken van de bedrijfsbebouwing veilig, waardoor er bij een overstroming daar toevlucht kan worden gezocht. De gemiddelde waterhoogte in deze uitzonderlijke situatie is 2.0-5.0 meter en de dakhoogte van de nieuwbouw is minimaal 6 meter. De betekent dat er steeds de mogelijkheid is voor personen om in het geval van een dijkdoorbraak, toevlucht te vinden op de bebouwing.
“Droge verdiepingen” en “Maximale waterdiepte bij een dijkdoorbraak” onder “Veilige leefomgeving” (Atlas Fysieke Leefomgeving)
In het Bkl is verder de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Dit houdt in dat wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling er een zorgvuldige afweging gemaakt dient te worden van de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte van de betreffende ontwikkeling.
De ladder voor duurzame verstedelijking is van toepassing op een stedelijke ontwikkeling die bestaat uit de ontwikkeling of uitbreiding van een bedrijventerrein, een zeehaven terrein, een woningbouwlocatie, kantoren, een detailhandelvoorziening of een andere stedelijke voorziening en die voldoende substantieel is.
Toetsing & conclusie:
Het initiatief voorziet niet in de ontwikkeling van een bedrijventerrein, een zeehaven terrein, kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties en/of een andere stedelijke voorziening die voldoende substantieel is. Een verdere afweging van de (kwalitatieve en kwantitatieve) behoefte is daarmee dan ook niet nodig.
Het verhaal van de gemaakte kosten is wettelijk verplicht indien de wijziging van het omgevingsplan een nieuwe (gebieds)ontwikkeling mogelijk maakt met daarin kostenverhaalplichtige activiteiten. De volgende activiteiten zijn kostenverhaalplichtig:
Indien de wijziging van het omgevingsplan nieuwe kostenverhaalplichtige activiteiten mogelijk maakt, dient het kostenverhaal via een van onderstaande opties te worden verzekerd:
De overheid mag de kosten alleen verhalen als ze voldoen aan drie criteria: profijt, proportionaliteit en toerekenbaarheid. Ook moet de locatie het kostenverhaal kunnen dragen. Dat houdt in dat er niet meer kosten mogen worden verhaald dan dat er opbrengsten zijn.
Tussen de gemeente en de initiatiefnemer wordt naast dit project een aparte overeenkomst gesloten met betrekking tot het verhalen van de gemaakte kosten. In deze overeenkomst is opgenomen dat alle gemaakte kosten voor het uitvoeren en doorlopen van de procedure voor rekening van de initiatiefnemer zijn. Verder zal ook het verhalen van eventuele planschade in een aparte overeenkomst worden geregeld.
Voorliggend TAM-omgevingsplan betreft een wijziging van het omgevingsplan. De voorgenomen ontwikkeling is in strijd met het tijdelijk deel van het omgevingsplan Montferland, onderdeel bestemmingsplan “Buitengebied geconsolideerd”. Het TAM-omgevingsplan is een omgevingsplan dat los staat van de rest van het omgevingsplan. Toch is het functioneel en juridisch een integraal onderdeel van het omgevingsplan.
Om te zorgen dat het TAM-omgevingsplan juridisch één geheel is met het omgevingsplan van rechtswege, wordt als het ware als een nieuw hoofdstuk toegevoegd. Onderhavig TAM-omgevingsplan dient dus ook als dusdanig gelezen te worden, in samenhang met de bruidsschat van het omgevingsplan. Daarom is er in de regels van onderhavig TAM-omgevingsplan een preambule opgenomen, waarin staat dat het plan vigeert als hoofdstuk 22l van het omgevingsplan.
Hoofdstuk 2- Functies en activiteiten
Conform de eisen vanuit de Omgevingswet worden in dit hoofdstuk de toegestane functies en activiteiten beschreven voor het plangebied. Alhoewel de regels niet hoeven te voldoen aan de SVBP, en er dus over 'functies en activiteiten' wordt gesproken in plaats van 'bestemmingen', staan deze op de verbeelding behorend bij onderhavig plan nog wel aangeduid als zijnde 'bestemming'. Dit vanwege het feit dat het plan anders niet juist gepubliceerd kan worden op de (nog tijdelijke) landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl.
Voorliggend TAM-omgevingsplan sluit zoveel mogelijk aan bij de regels en bepalingen voor vergelijkbare functies en activiteiten uit het tijdelijk deel van het omgevingsplan (Buitengebied, geconsolideerd). Deze zijn wel dusdanig omgevormd dat deze voldoen aan de regels van de Omgevingswet.
De functiewijziging op locatie voorziet in een het opnemen van een gebruiksbeperking, namelijk het uitsluiten van een veehouderij. De planregels bevatten regels met betrekking tot het bouwen en gebruiken van grond en gebouwen. Voor de locatie zijn de gebruiksactiviteiten nader gespecificeerd.
In de regels is een voorwaardelijke bepaling opgenomen ter waarborging van de aanleg, het onderhoud en het in stand houding van de landschappelijke inpassing, zoals vastgelegd in het bijbehorende landschappelijk inpassingsplan.
Daarnaast zal een deel van het plangebied de agrarische functie behouden. Ook zijn regels opgenomen ter bescherming van archeologische waarden.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Voor dit hoofdstuk zijn er algemene bepalingen opgenomen die alleen betrekking hebben op de artikelen uit dit TAM-omgevingsplan. Hier zitten bijvoorbeeld algemene bouw- en functieregels in die gelden voor het gehele grondgebied van de locatie.
Hoofdstuk 4: Overgangsrecht
Het is niet verplicht om in een TAM-omgevingsplan bepalingen op te nemen voor het overgangsrecht. Voor deze situatie is het opnemen van een overgangsbepaling ook niet noodzakelijk. De agrarische activiteiten zijn reeds beëindigd en blijven beëindigd.
Wanneer het TAM-omgevingsplan onherroepelijk is geworden, is de feitelijke situatie in overeenstemming met de planologische situatie.
De verbeelding behorende bij dit TAM-omgevingsplan is opgesteld conform de eisen van IMRO2012. Hierdoor zijn op de verbeelding wel ‘bestemmingen’ en ‘aanduidingen’ opgenomen. Dit is noodzakelijk zodat het plan gevalideerd kan worden via de site www.ruimtelijkeplannen.nl.