direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Lengel - Woonlocatie VVL-terrein
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1955.bpsglglwonvvl-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Aanleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Montferland maakt de komende jaren samen met partners en bewoners van 's-Heerenberg Oost een mooiere, groenere, levendigere en veerkrachtige wijk. Aan de Antoniusstraat in Lengel liggen de voormalige voetbalvelden van Voetbalvereniging Lengel (VVL). Deze locatie is aangewezen als ontwikkellocatie voor woningbouw. Het voornemen bestaat om op deze locatie twee woonvelden te ontwikkelen, met in totaal maximaal 64 woningen.

Het plangebied valt onder de werking van het bestemmingsplan 'Kernen', dat is vastgesteld op 30 juni 2016 door de gemeente Montferland. Op basis van dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Recreatie' en voor een klein gedeelte de bestemmingen 'Groen', 'Verkeer' en 'Water'.

De voorgenomen ontwikkeling is in strijd met het geldende bestemmingsplan. De gemeente Montferland is voornemens het bestemmingsplan te herzien. Voor deze woningbouwontwikkeling is, na het volgen van verscheidene participatiebijeenkomsten, een stedenbouwkundig plan opgesteld, dat als basis dient voor onderhavig bestemmingsplan.

1.2 Plangebied

De locatie van de VVL velden te Lengel ligt aansluitend aan diverse woonwijken, naast het dorpshuis ('t Bosman Huus) van Lengel en krijgt een aansluitende verbinding met de toekomstige woningbouwlocatie ‘De Lakermaat’. De voormalige voetbalvelden van de VVL zijn – ondanks dat ze niet meer in gebruik zijn als voetbalvelden - als zodanig nog goed te herkennen in het terrein.

Het plangebied kenmerkt zich door een bestaande groene afbakening dat als begrenzing fungeert richting de omliggende woonbuurten en de aanwezigheid van een groen-/waterstructuur.

Op de navolgende afbeelding is globaal de ligging van het plangebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding van onderhavig bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsglglwonvvl-va01_0001.png"

Plangebied op topografische kaart

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Het plangebied valt onder de werking van het bestemmingsplan 'Kernen', dat is vastgesteld op 30 juni 2016 door de gemeente Montferland. Op basis van dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Recreatie' en voor een klein gedeelte de bestemmingen 'Groen', 'Verkeer' en 'Water'. Er is geen bouwvlak aanwezig. Verder is de 'Parapluherziening Wonen en Horeca' van toepassing.

Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan 'Kernen' opgenomen. Het plangebied is daarop met een rode belijning weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsglglwonvvl-va01_0002.png"

Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Kernen'

Parapluherziening Wonen en Horeca

Om de regie te houden op de huisvesting van arbeidsmigranten, heeft de gemeente Montferland het bestemmingsplan 'Parapluherziening Wonen en Horeca' opgesteld. Het bestemmingsplan heeft de vorm van een paraplubestemmingsplan. Dit betekent dat ter plaatse van het plangebied de geldende bestemmingsplannen onverkort van toepassing blijven, met uitzondering van de aanpassingen die in het (paraplu)bestemmingsplan zijn opgenomen.

1.4 Leeswijzer

Voorliggend bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord.

De toelichting is opgebouwd uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in Hoofdstuk 2 de beschrijving van het plangebied. Hierin wordt ingegaan op de huidige en nieuwe situatie van het plangebied en de planologische afwegingen die hieraan ten grondslag liggen. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van het ruimtelijke beleidskader. In Hoofdstuk 4 is de haalbaarheid van het plan beschreven. Vanuit de verschillende van invloed zijnde haalbaarheidsaspecten, waaronder milieu en archeologie, wordt in dit hoofdstuk beschreven waarom het voorliggend bestemmingsplan kan worden uitgevoerd. In Hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de juridische planaspecten. In het laatste hoofdstuk, Hoofdstuk 6, wordt ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid, waaronder de procedure die het bestemmingsplan doorloopt.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied bevindt zich aan de zuidwestkant van Lengel, op de locatie van de voormalige voetbalvelden van VVL. Het plangebied is globaal gelegen tussen de Veenseweg, de Antoniusstraat en De Koppelpaarden. De Antoniusstraat ligt aan de noordzijde van het VVL terrein en is de belangrijkste ontsluitingsweg in Lengel. Daarnaast is het een historische route naar Zeddam. Het plangebied wordt aan de zuid- en westkant begrensd door enkele woonwijken van 's-Heerenberg.

De voormalige velden van VVL zijn nog goed te herkennen. De inmiddels braakliggende terreinen zijn afgebakend met groen, dat de begrenzing vormt richting de omliggende woonbuurten. Dwars door het gebied loopt een sloot, die aansluit op de groen-/waterstructuur aan de zuidzijde. Het VVL terrein is lager gelegen dan de directe omliggende wijken.

De navolgende afbeeldingen geven een impressie van de huidige situatie in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsglglwonvvl-va01_0003.png"

Luchtfoto huidige situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsglglwonvvl-va01_0004.jpg"

Impressie huidige situatie

2.2 Toekomstige situatie

De ontwikkeling bestaat uit twee woonvelden, met in totaal maximaal 64 woningen. Bij de uitwerking van het stedenbouwkundig plan zijn de bestaande kenmerken van een groene afbakening en de aanwezigheid van een groen-/waterstructuur als waardevolle basis genomen en geïntegreerd in de planvorming.

Bij het ene woonveld is er sprake van woningen rondom een centrale groene ruimte en bij het andere woonveld wordt ingestoken op een zogenaamd ‘meergeneratiehofje’. Het meergeneratiehofje wordt ontwikkeld door woningcorporatie Plavei en in samenspraak met de gemeente verder uitgewerkt.

De ontwikkeling bestaat uit verschillende woningtypes, waarvan minimaal 40% sociale huur. De koopwoningen bestaan uit een mix van vrijstaande woningen, tweekappers en enkele rijtjes (goedkope koopwoningen en levensloopbestendige woningen). De woningen worden duurzaam en energiezuinig opgeleverd.

De entree wordt centraal vanaf de Antoniusstraat gerealiseerd, deze gaat vervolgens over in een groene zone gecombineerd met waterberging. Tussen de woonvelden komt een groengebied met bomen, struiken, bloemen en wadi's. In dit middengebied kan de waterberging voor het plangebied en vanuit de wijk Rodingsveen plaatsvinden.

Er komt een verbinding met de omgeving voor onder andere voetgangers en fietsers (richting centrum, de Bongerd en Lakermaat).

Op de navolgende afbeelding is het stedenbouwkundige plan voor de toekomstige invulling van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsglglwonvvl-va01_0005.jpg"

Stedenbouwkundig plan

Openbare ruimte en groen

De bestaande groenstructuur rondom de voormalige voetbalvelden wordt zoveel mogelijk in stand gehouden en versterkt. Het middengebied bestaat uit bomen, struiken, bloemen, en wadi’s. Er lopen wandelpaden doorheen die de twee woonvelden met elkaar verbinden, en verbindingen maken met omliggende wegen, wandelpaden en fietspaden, onder andere richting de bestaande groenstructuur aan de zuidzijde van het gebied, en de nieuwe groenstructuur richting de Lakermaat. De huidige speelplaats aan De Koppelpaarden blijft op dezelfde locatie en kan worden vergroot door extra speelmogelijkheden in de wadi.

In het plan is aandacht voor een groene klimaatbestendige omgeving. De wadi en het groen aan de zuidzijde worden doorgezet in het plangebied. De reeds aanwezige watergang blijft behouden. Het realiseren van waterberging is ook noodzakelijk vanwege het afvoeren van mogelijke wateroverlast vanuit de bestaande woonwijk Rodingsveen bij extreme regenbuien. Verder wordt er gekeken naar het beperkt toepassen van verharding en waar mogelijk worden grasklinkers op parkeerplaatsen gebruikt. Bestaande bomen worden zoveel mogelijk in stand gehouden. De woningen krijgen de mogelijkheid voor groene daken, wat goed is voor biodiversiteit, waterberging en het voorkomen van hittestress.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleid

In dit hoofdstuk wordt een analyse gegeven van het relevante beleidskader. De beleidsnota's die direct of indirect doorwerken in voorliggend bestemmingsplan, worden in dit hoofdstuk behandeld. Gezien de aard en de schaal van de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied is het relevante beleid op Europees niveau buiten beschouwing gelaten en op Rijksniveau beperkt gehouden. Per bestuurslaag is een korte samenvatting gegeven van de meest relevante aspecten uit de verschillende beleidsnota's, alsmede de consequenties voor het voorliggende plan.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Onderdeel van de Omgevingswet is een visie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Met de NOVI neemt het Rijk het voortouw voor een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Nederland. De NOVI richt zich op de volgende vier prioriteiten die onderling veel met elkaar te maken hebben en gevolgen hebben voor het inrichten van de fysieke leefomgeving:

  • Ruimte maken voor de klimaatverandering en energietransitie;
  • De economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden;
  • Steden en regio's sterker en gezonder maken;
  • Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.

In de NOVI staan de keuzes op nationaal niveau, maar in veel gevallen ligt de verantwoordelijkheid bij gemeenten en/of provincies. Op basis van drie uitgangspunten helpt de NOVI bij het wegen van belangen en het maken van keuzes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • Afwentelen wordt voorkomen.

De nationale belangen zijn geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het gaat bijvoorbeeld om rijksvaarwegen, defensie, ecologische hoofdstructuur, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, electriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en primaire waterkeringen. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Dit belang staat beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte binnen een breder kader van een goed systeem van ruimtelijke ordening.

Met de ladder worden eisen gesteld aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De toelichting bij een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien die ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

3.1.3 Toetsing rijksbeleid

Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Voorliggende ontwikkeling wordt aangemerkt als een woningbouwlocatie. Deze term is echter niet gedefinieerd in het Bro. Uit jurisprudentie (zie bijvoorbeeld uitspraak ABRvS201501297/1/R4) blijkt dat woningbouwplannen met elf woningen niet hoeven te worden aangemerkt als woningbouwlocatie, maar grotere woningbouwplannen wel.

Voorliggend plan voorziet in de realisatie van twee woonvelden, met in totaal maximaal 64 woningen. Daardoor wordt de ontwikkeling aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Om die reden is er door Buro Ontwerp & Omgeving een Ladder voor duurzame verstedelijking opgesteld. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 1. Hieronder worden de uitkomsten van het onderzoek kort behandeld.

Met het plan wordt een bijdrage geleverd aan het voorzien in de kwantitatieve behoefte in de regio Arnhem-Nijmegen en meer specifiek de gemeente Montferland. Dit plan voegt maximaal 64 woningen toe aan de voorraad.

Het plan voorziet in een variëteit aan woningtypen, die geschikt zijn voor verschillende doelgroepen. Deels worden koopwoningen gerealiseerd die ruimte kunnen bieden aan gezinnen en senioren (vrijstaande woningen en twee-aan-ééngebouwde woningen). Daarnaast worden rijwoningen gerealiseerd die kunnen worden aangemerkt als sociale huurwoning, betaalbare koop, dan wel middenhuur. Het toevoegen van verschillende typen woningen zorgt voor doorstroming op de markt en voor het bedienen van een zo groot mogelijke groep woningzoekenden. Het initiatief sluit aan op de kwalitatieve woningbehoefte in het ruimtelijk verzorgingsgebied.

Geconcludeerd kan worden dat met het initiatief binnen bestaand stedelijk gebied wordt voorzien in zowel de kwantitatieve als kwalitatieve behoefte aan woningen binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de (her)ontwikkellocatie. De ontwikkeling van het VVL-terrein voorziet daarmee in een volkshuisvestelijke behoefte en voldoet daarmee aan de Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6, lid 2 van het Bro).

Met de ontwikkelingen binnen het plangebied zijn geen overige nationale belangen gemoeid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsviesie Gaaf Gelderland

Op 19 december 2018 is de omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' vastgesteld. In deze visie beschrijft de provincie welke richting de provincie op wil op het gebied van energie, klimaat, water, voedsel en ook hoe de provincie de omgeving wil inrichten.

Om samen een Gaaf Gelderland te bereiken, legt de provincie bij het uitvoeren van haar taken de focus op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met behulp van zeven ambities geeft de provincie hier richting aan:

  • energietransitie;
  • klimaatadaptatie;
  • circulaire economie;
  • biodiversiteit;
  • bereikbaarheid;
  • economisch vestigingsklimaat;
  • woon- en leefklimaat.

Voor dit bestemmingsplan zijn de ambities voor klimaatadaptatie en het woon- en leefklimaat van toepassing.

Woon- en leefklimaat

Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang. Bovendien draagt een goede kwaliteit van de leefomgeving bij aan gezondheid. Goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen, een mooie natuur; het is allemaal van belang. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende woonkwaliteiten, zowel stedelijke als landelijke. De Gelderse streken hebben ieder hun eigen aard, waar mensen zich thuis en verbonden met elkaar voelen. In onze groeiende Gelderse steden komen veel activiteiten samen. Tegelijkertijd wordt geïnvesteerd in een vitaal platteland, juist als daar krimp plaatsvindt. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand stedelijk gebied het vertrekpunt. De provincie geeft de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen en gaat voor concentraties van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, kan worden uitgebreid aan de randen van de steden of dorpen.

Klimaatadaptatie

Het klimaat is merkbaar aan het veranderen, waarbij hoosbuien, extreme hitte en langdurige droogte hierbij goede voorbeelden van zijn. Provincie Gelderland wil zich voorbereiden op het veranderende klimaat door in te zetten op het tegengaan van de bijbehorende risico's en gevaren. Dit heeft prioriteit: In 2050 wil Gelderland optimaal beschermd zijn en kunnen meebewegen met het veranderend klimaat. De provincie Gelderland werkt hierbij vooral vanuit haar betrokkenheid bij waterveiligheid, waterkwaliteit, bodem en natuur. Daarnaast wordt er rekening gehouden met de variatie van de Gelderse streken.

De provincie Gelderland wil met haar partners verder kijken. Bij de aanleg, inrichting, veiligheid en leefbaarheid van de gebouwde omgeving nemen we de gevolgen van het veranderende klimaat mee en maken afspraken over hoe met de risico's om te gaan. Klimaatbestendig werken is daarbij voor de provincie Gelderland een logische voorwaarde als er samengewerkt wordt met anderen. Verschillende ontwikkelingen binnen toerisme en recreatie horen hier ook bij. Deze ontwikkelingen wil de provincie Gelderland benutten. Hierbij is het van belang dat de ontwikkelingen passen bij de Gelderse kwaliteiten. De provincie streeft naar een op de toekomst toegerust beschermend klimaatbeleid zodat Gelderland versterkt wordt voor nu en in de toekomst.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

De provincie Gelderland beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De omgevingsverordening is op 24 september 2014 vastgesteld en daarna meerdere malen geactualiseerd.

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.

Ten aanzien van voorliggend bestemmingsplan zijn de regels ten aanzien van de onderwerpen 'wonen' en 'klimaatadaptatie' relevant.

Wonen

In de verordening wordt aangegeven dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts zijn toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma, successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.

Instructieregel klimaatadaptie (art. 2.65b)

De provinciale omgevingsverordening die op 1 februari 2022 van kracht is geworden bevat de instructieregel klimaatadaptie (2.65b). Voor zover een bestemmingsplan een nieuwe activiteit of ontwikkeling mogelijk maakt, moet op basis van deze instructieregel de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving bevatten van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de risico's van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt. In die beschrijving moeten in ieder geval de volgende aspecten worden betrokken: waterveiligheid, wateroverlast, droogte en hitte.

3.2.3 Actieplan Wonen 2020 - 2025

Het Actieplan Wonen is op 27 mei 2020 vastgesteld door de Provinciale Staten van Gelderland. Gelderland heeft te maken met een urgente vraag naar meer woonruimte. Tot 2030 moeten er in de provincie ruim 80.000 nieuwe woningen gebouwd worden. Het provinciale 'Actieplan Wonen 2020-2025' is een actieplan voor heel Gelderland. Met het plan wil de provincie het tekort aan (betaalbare) huizen terugdringen. Er moet worden gewerkt aan het oplossen van het woningtekort. Vanuit deze insteek benoemt het 'Actieplan Wonen 2020-2025' twaalf acties voor de woningmarkt en nodigt gemeenten en andere bij het bouwen en wonen betrokken partijen uit om samen met de provincie een impuls te geven aan de (verdere) versterking en vernieuwing van de regionale samenwerking. De twaalf acties zijn ondergebracht in drie thema's. Deze thema's betreffen:

  • 1. acties om de woningbouw te versnellen;
  • 2. acties voor betaalbaar wonen;
  • 3. acties voor meer flexibele woonvormen.

Acties om de woningbouw te versnellen

Het 'Actieplan Wonen' versnelt de komende vijf jaar de bouwproductie van 43.000 woningen, met vijftig doorbraakprojecten beginnend met grote projecten met een harde status die voor 2025 gerealiseerd kunnen zijn. Daarnaast zorgen de acties ervoor dat overal in Gelderland in bestemmingsplannen voldoende bouwplannen zijn opgenomen die uitgevoerd kunnen worden.

Acties voor betaalbaar wonen

Het 'Actieplan Wonen' zorgt voor de betere beschikbaarheid en betaalbaarheid van sociale en middeldure huur- en koopwoningen. De provincie zet daarbij niet alleen bestaande provinciale instrumenten in, zoals afspraken in de regionale woonagenda's, maar draagt ook bij aan de financiering en/of totstandkoming van deze woningen.

Acties voor meer flexibele woonvormen

Het 'Actieplan Wonen' wil 2.000 flexibele woningen (tijdelijke huizen gerealiseerd door nieuwbouw of transformatie van bestaande woningen) toevoegen.

3.2.4 Toetsing provinciaal beleid

Voorliggend plan voorziet in de realisatie van twee woonvelden, met in totaal maximaal 64 woningen, binnen het bestaand stedelijk gebied van Lengel. De provincie geeft de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen en gaat voor concentraties van bebouwing. Bouwen binnen bestaand stedelijk gebied is het vertrekpunt. De nieuwe bebouwing wordt zorgvuldig ingepast in de bestaande bebouwingsstructuur in de omgeving van het plangebied. Met de realisatie van maximaal 64 woningen wordt daarnaast voorzien in een actuele behoefte aan woningen in de gemeente Montferland. De voorgenomen realisatie van maximaal 64 woningen is opgenomen in het woningbouwprogramma van de gemeente Montferland dat regionaal is afgestemd met de regio 'De Liemers' (zie paragraaf 3.3.3).

In het plan is aandacht voor een groene klimaatbestendige omgeving. Met de inrichting van het plangebied is rekening gehouden met klimaatadaptatie, meer hierover in paragraaf 3.4.8.

De ontwikkeling is hiermee passend binnen de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening van de Provincie Gelderland en het Actieplan Wonen 2020-2025. Het initiatief is in overeenstemming met het provinciaal beleid.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Woondeal 2.0 Regio Arnhem-Nijmegen

Op 8 maart 2023 hebben de gemeenten in de Regio Arnhem-Nijmegen met minister Hugo de Jonge (Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening) en gedeputeerde van de provincie Gelderland Peter Kerris (verantwoordelijk voor wonen), de Woondeal 2.0 Regio Arnhem-Nijmegen ondertekend. In de woondeal maken de gemeenten, woningcorporaties, provincie en Rijk afspraken over woningbouw in de regio. De afspraken gaan over de hoeveelheid te bouwen woningen, waar dit gaat gebeuren en het aantal betaalbare woningen. In totaal gaat het in de regio om de bouw van 33.000 woningen in de periode tot en met 2030. Daarbij zorgt iedere gemeente vanaf 2025 dat binnen de nieuwbouw voor minimaal 30% sociale huur en minimaal 35% middenhuur en betaalbare koop (tot € 355.000) wordt gerealiseerd.

Voor de gemeente Montferland geldt een woningbouwopgave van 1.490 woningen tot 2030. Om dit aantal te realiseren bestaat er een harde plancapaciteit van 360 woningen. Dit betekent dat de behoefte aan het mogelijk maken van nieuwe woningen groot is en er meer dan voldoende vraag is om nieuwe harde plancapaciteit toe te voegen. De gemeenteraad van Montferland heeft de Woondeal ook vastgesteld als gemeentelijk volkshuisvestelijk en ruimtelijk beleid.

3.3.2 Woonbehoefteonderzoek 2022 - 2040

In de Groene Metropoolregio Arnhem-Nijmegen werken de gezamenlijke overheden samen aan een beter functionerende woningmarkt. Om vinger aan de pols te houden voor de juiste woning, op de juiste plek, op het juiste moment voeren zij periodiek een regionaal woonbehoefteonderzoek uit. Het Woonbehoefteonderzoek 2022 - 2040 (d.d. 14 maart 2023) vervangt het onderzoek uit 2019.

Op basis van het nieuwe onderzoek is er behoefte aan 41.850 extra woningen die in de periode 2022 - 2030 aan de woningvoorraad in de Groene Metropoolregio toegevoegd moeten worden. Daarmee ligt de behoefte aanmerkelijk hoger dan bij het laatste onderzoek (2019) en de afspraken die in het kader van de Woondeal zijn gemaakt (minimaal 33.000 woningen tot en met 2030, indien haalbaar verhogen tot 38.000 woningen). Als de periode tussen 2031 en 2040 ook in beschouwing wordt genomen, bedraagt de totale extra woningbehoefte zo'n 54.000 woningen. Dat sluit aan bij de bandbreedte waar in het kader van de Woondeal 1.0 werd uitgegaan (50.000 tot 60.000 woningen). Dit betekent dat de woningbehoefte tot 2040 niet zozeer is toegenomen ten opzichte van eerdere prognoses, maar dat de behoefte zich manifesteert op de kortere termijn.

Op regioniveau is er behoefte aan 12.125 sociale huurwoningen tot en met 2030; zo'n 29% van de totale woningbehoefte. Daarmee ligt deze vraag naar sociale huur in lijn met de landelijke richtlijn uit de Nationale Woon- en Bouwagenda; namelijk dat iedere gemeente minimaal 30% sociale huur in haar nieuwbouwprogramma opneemt. Op gemeenteniveau zien we wel enkele verschillen. In sommige gemeenten ligt de behoefte aan sociale huur boven de 30%, terwijl andere gemeenten juist een relatief kleine behoefte kennen.

Ten opzichte van het vorige onderzoek is de vraag naar betaalbare koopwoningen (< € 355.000) in de regio verder toegenomen. Hierbij speelt waarschijnlijk mee dat de prijzen voor koopwoningen de afgelopen jaren sterk zijn toegenomen en woningzoekenden daardoor nu een woning willen kopen om te voorkomen dat 'ze de boot dreigen te missen'. Een deel van de vraag naar betaalbare woningen richt zich op grondgebonden woonvormen. Daarnaast neemt de vraag naar levensloopgeschikte woonvormen toe. Een logisch gevolg door het toenemend aantal ouderen en andere mensen met (toekomstige) fysieke beperkingen in de regio. Daar komt bij dat een deel van de doelgroep voor deze woningen iets meer dan alleen een levensloopgeschikte woning wenst. De locatie moet kloppen (liefst dichtbij voorzieningen en het eigen sociaal netwerk) net als de woonvorm. Concepten zoals het wonen in een hofje zijn zeer gewild, maar zijn kosten verhogend.

Daarnaast blijft de bouw van dure koopwoningen (> € 355.000) belangrijk. Niet alleen omdat er behoefte aan is (ongeveer 26% van de totale extra woningbehoefte), maar ook om de realisatie van de betaalbare huur- en koopwoningen financieel rond te krijgen.

Er is de komende jaren enige vraag naar middeldure huur (ongeveer 1.365 woningen tot en met 2030; ongeveer 3% van de totale behoefte). Daarmee ligt de behoefte aan dit segment een stuk lager dan bij het vorige onderzoek in 2019. Ook in de Woondeal-afspraken ligt de ambitie (14% van de woningbouwopgave) een stuk hoger dan uit de behoefte naar voren komt. De vraag naar middeldure huur is vooral afkomstig van kleine 1- en 2-persoonshuishoudens; zowel jongeren (die nog niet in staat zijn een goedkope koopwoning te kopen) als kapitaalkrachtige ouderen die op zoek zijn naar een comfortabele woonruimte. De vraag van deze doelgroepen richt zich vooral op appartementen.

Een groot deel van de woningbehoefte is afkomstig van woningzoekenden die enkel op zoek zijn naar een woning die past bij hun woonwensen en financiële mogelijkheden. Maar een deel van de vraag is afkomstig van huishoudens voor wie - naast woonwens en inkomen - ook de zorg- of ondersteuningsvraag een factor van belang is in hun woningbehoefte. De komende jaren zullen deze aandachtsgroepen op de woningmarkt toenemen. Vanuit het landelijke programma 'Een thuis voor iedereen' is als ambitie opgenomen dat jaarlijks 30% van de vrijkomende sociale huurvoorraad moet worden toegewezen aan aandachtsgroepen. Dit betekent dat de druk op de sociale huursector (die de afgelopen jaren al is opgelopen in de groene Metropoolregio) verder zal toenemen.

De tendens dat steeds meer zorgvragers langer zelfstandig willen wonen is al jaren gaande, maar komt ook uit het onderzoek weer naar voren. Ouderen vormen hierbinnen niet alleen de grootste groep, maar zullen de komende jaren ook het sterkst toenemen. Vooral het aandeel 75-plussers neemt sterk toe. Op dit moment is 13% van de inwoners van de Groene Metropoolregio 75 jaar of ouder, in 2040 ligt dat aandeel op 20%. De grootste vraag gaat de komende jaren uit naar zelfstandige woningen, eventueel met aanpassingen. Maar de sterkste toename is te zien in de vraag naar geclusterde woonvormen met zorg nabij (bijvoorbeeld zelfstandige appartementen in de buurt van een woonzorgcentrum of een hofjesconcept).

3.3.3 Liemerse Woonagenda 2020-2025

Op 13 oktober 2020 is door de Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland de Liemerse Woonagenda 2020-2025 vastgesteld, waarmee de agenda onderdeel is van het provinciaal beleid. Met dit document wil de regio de gezamenlijke koers vastleggen over hoe er lokaal voor wordt gezorgd dat er ruimte wordt gegeven aan kwalitatief goede woningbouwplannen.

De regionale woningbouwafspraken zijn tot stand gekomen op basis van recentelijk uitgevoerd onderzoek naar de toekomstige woonbehoeftes in de Liemers en is doorvertaald naar de verschillende gemeenten. Waar men vijf jaar geleden nog bezig was met de aanstaande krimp en het terugbrengen van de nieuwbouw aantallen, voorziet men nu dat er hard aan de slag gegaan moet worden met extra locaties om in de groeiende woningbehoefte te voorzien. Op basis van het Woningmarktonderzoek 2019 Arnhem Nijmegen is in beeld gebracht wat de belangrijkste opgaven zijn in de komende jaren. De opgaven voor de Liemerse Woningmarkt zijn:

  • 1. Groeiende woningbehoefte;
  • 2. Ruimte voor nieuwe woningbouwlocaties;
  • 3. Behoefte aan betaalbaar wonen;
  • 4. Kleine uitbreidingsvraag sociale huur;
  • 5. Aan de slag met de versnelling van de woningbouw in de Liemers.

Groeiende woningbehoefte en behoefte aan betaalbaar wonen

De Liemerse Woonagenda gaat qua woningbehoefte nog uit van de prognoses uit 2019. Zoals beschreven in paragraaf 3.3.2 is er inmiddels een recenter Woonbehoefteonderzoek 2022 - 2040, welke het onderzoek uit 2019 vervangt.

Ruimte voor nieuwe woningbouwlocaties

De woningvraag in de Liemers concentreert zich in de kernen langs de A12. Er is dan ook voor gekozen om in de kernen langs de A12 en de spoorlijn, Westervoort, Duiven, Zevenaar en Didam de bouwopgave in de komende jaren te concentreren.

Kleine uitbreidingsvraag sociale huur

De sociale huursector wordt (door Rijksregels) ingezet voor de laagste inkomensgroepen. Afhankelijk van de economische ontwikkelingen is er in de Liemers volgens het woningbehoefteonderzoek een beperkte uitbreidingsbehoefte. Bij nieuwe ontwikkelingen ligt er een opgave in het toevoegen van woningen in het midden- en dure segment om meer ruimte te bieden voor doorstroming.

Aan de slag met de versnelling van de woningbouw in de Liemers

Om voor de komende 10 jaar voldoende plancapaciteit beschikbaar te hebben zijn extra locaties nodig. Naast nieuwe transformatielocaties (vrijkomende scholen, sportvelden, kerken etc.) is daarvoor ook een beperkt aantal nieuwe uitleglocaties nodig. De groei wordt op een groene manier gerealiseerd. Daarbij gaat om de woningen én de woonomgeving om te zorgen voor toekomstbestendige nieuwbouwwijken. Bij de uitleglocaties sturen we dan ook op kwaliteit: duurzaam, klimaatadaptieve woonomgevingen, circulair bouwen en een goede overgang naar het open Liemerse landschap. Dit aansluitend op de ambities uit de Woondeal. Samen met het Rijk, de provincie, woningcorporaties en marktpartijen maakt de regio Liemers in de Woondeal Arnhem-Nijmegen actief werk van de versnelling.

Op basis van bovenstaande opgaven worden de volgende zes uitgangspunten van de Liemerse Woonagenda gehanteerd:

  • 1. De regio legt de prioriteit bij inbreiding en vullen dat aanbod aan met uitleglocaties;
  • 2. De regio zet in op verduurzaming en vernieuwing van de woningvoorraad;
  • 3. De regio stuurt op de 'groene' kwaliteit van nieuwbouw;
  • 4. Ruimte voor goede woningbouwplannen: maatwerk per kern voor aanvullend woningaanbod;
  • 5. Ruimte voor goede woningbouwplannen: opgave in betaalbare woningbouw;
  • 6. Woningbouwopgave en versnelling.

Met de Liemerse Woonagenda wordt sterker ingezet op bouwen naar behoefte (zowel kwalitatief als kwantitatief) en is men afgestapt van harde afspraken over het aantal te bouwen woningen.

3.3.4 Toetsing regionaal beleid

Voorliggend plan voorziet in de realisatie van twee woonvelden, met in totaal maximaal 64 woningen, binnen het bestaand stedelijk gebied van Lengel. Anno september 2023 is er nagenoeg geen harde plancapaciteit in 's-Heerenberg en Lengel. Dit betekent dat de behoefte aan nieuwe woningen groot is en er meer dan voldoende vraag is om nieuwe harde plancapaciteit toe te voegen. Met het plan wordt er een bijdrage geleverd aan het voorzien in de kwantitatieve behoefte in de regio Arnhem-Nijmegen en meer specifiek de gemeente Montferland.

Het onderwerp 'betaalbaarheid' maakt nadrukkelijk deel uit van de kernafspraken uit de Woondeal. Zo is afgesproken om toe te werken naar een regionale programmering waarvan twee derde deel bestaat uit betaalbare huur- en koopwoningen. Het beoogde programma op de VVL-locatie sluit hier nadrukkelijk op aan. Met het plan wordt ingezet op het toevoegen van maximaal 64 woningen van verschillende woningtypen. Een deel van de woningen zullen voor de doelgroepen starters en senioren geschikt zijn. Ook worden er woningen in het betaalbare segment gerealiseerd en is minimaal 40% van de woningen bedoeld voor sociale huur.

De beoogde ontwikkeling draagt hiermee bij aan de doelstellingen uit de 'Woondeal 2.0 Regio Arnhem-Nijmegen' en is passend binnen de 'Liemerse Woonagenda 2020-2025'.

De ontwikkeling is in overeenstemming met het regionaal beleid.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Montferland 2009

Op 23 april 2009 is de Structuurvisie Montferland 'Ideeën voor een plek' vastgesteld. De structuurvisie geldt voor het gehele gemeentelijke grondgebied, met uitzondering van de bebouwde kommen. Het doel van de structuurvisie is tweeledig:

  • Het samenbrengen en actualiseren van bestaande visies en andere beleidsdocumenten in een nieuwe visie. Het gaat dus niet om het formuleren van nieuw beleid, maar om het samenbrengen in een visie van reeds bestaand beleid.
  • Het bestendigen van het gevestigde voorkeursrecht voor enkele uitbreidingslocaties; in het Regionaal Plan van de Stadsregio Arnhem/Nijmegen zijn een aantal uitbreidingsrichtingen van woonkernen opgenomen. In de structuurvisie worden deze zoekrichtingen vertaald en begrensd in concrete locaties. Daarnaast kan via de structuurvisie het gevestigde voorkeursrecht voor enkele uitbreidingslocaties worden bestendigd.


Deze structuurvisie blijft een visie op hoofdlijnen. De structuurvisie is in beeld gebracht op de kaart Structuurvisie Montferland. Op de kaart is het plangebied gelegen in een gebied dat is aangeduid als 'contour bebouwd gebied'. Hierbinnen is woningbouw mogelijk. Het plangebied is globaal rood omcirkeld aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsglglwonvvl-va01_0006.png"

Uitsnede Structuurvisie Montferland 2009 (plangebied rood omcirkeld)

3.4.2 Visie 's-Heerenberg-Oost

De gemeente Montferland, woningcorporatie Plavei en maatschappelijke partners zoals politie en welzijn maken de komende jaren samen met bewoners een mooiere, groenere, levendigere en veerkrachtigere wijk. Oost moet een wijk worden waar kinderen, jongeren, hun ouders en hún ouders zich thuis voelen en waar ze trots op zijn. Om deze visie te realiseren wordt ingezet op vier pijlers:

  • 1. Leefomgeving;
  • 2. Woningprogramma;
  • 3. Sociale aanpak;
  • 4. Herpositionering van de wijk.

Leefomgeving
Het verbeteren van de leefbaarheid in de wijk door het verbeteren van de voorzieningen in de Bongerd. De gemeente pakt knelpunten in de openbare ruimte aan door de inrichting en het beheer van de openbare ruimte te verbeteren. Zo worden ontmoetingsmogelijkheden voor jong en oud gecreëerd onder andere in een nieuw stadspark dat de verbinding legt tussen ’s-Heerenberg-Oost en de rest van de stad.

Woningprogramma
Er wordt ingezet op het doorbreken van buurten met een concentratie van sociale huurwoningen (> 60%) en daar waar de veerkracht onder druk staat. Op nieuwe ontwikkellocaties maakt de gemeente wijken met een goede mix aan woningtypes en koop- en huurwoningen.

Sociale aanpak
Er wordt ingezet op het vergroten van de zelfredzaamheid van bewoners waardoor uiteindelijk wordt bijgedragen aan het verbeteren van de samenredzaamheid van de wijk.

Herpositionering van de wijk
Er worden maatregelen genomen om een andere doelgroep naar de wijk te trekken. Hiermee willen de gemeente een betere verhouding krijgen tussen bewoners die dragen en bewoners die vragen.

3.4.3 Woonvisie Montferland 2016-2020

In de Woonvisie Montferland 2016-2020 legt de gemeente haar ambities, doelstellingen en maatregelen vast over het wonen in de gemeente voor de komende jaren. De gemeente hanteert daarbij de volgende visie op het wonen.

De gemeente Montferland is een groene gemeente, die haar inwoners de kans geeft binnen deze gemeente de wooncarrière te doorlopen. Bijzondere aandacht krijgen de jonge, vaak startende huishoudens en de groeiende groep ouderen. Bestaande woongebieden, woningen en vastgoed worden optimaal benut en ontbrekende woningen en woonruimten worden toegevoegd. De gemeente Montferland wil haar bewoners een prettige woon- en leefsituatie op kernenniveau blijven bieden. De gemeente heeft vooral een regierol bij het realiseren van haar doelen.

Bij deze visie behoren de volgende ambities:

  • Inwoners moeten binnen de gemeente een wooncarrière kunnen doorlopen. Dat houdt in dat de gemeente jonge en startende woningzoekenden de kans wil geven binnen de gemeente de gewenste woning te vinden, waar mogelijk op kernenniveau.
  • Huishoudensgroei neemt af en bevolking verandert van samenstelling, o.a. vergrijzing. De gemeente wil deze groeiende groep ouderen en mensen met een zorgvraag ondersteunen om zo lang mogelijk zelfstandig te kunnen blijven wonen.
  • De gemeente wil een huurwoningvoorraad die wat betreft omvang en betaalbaarheid past bij de woningvraag van de huidige en toekomstige inwoners. Daarnaast streeft de gemeente naar een meer duurzame en energiezuinige woningvoorraad.
  • Er zijn nog ruim 1.000 woningen nodig in de periode 2015-2025; met de provincie zijn afspraken gemaakt voor het realiseren van 419 woningen in de periode 2015-2019.
  • Huisvesten van vergunninghouders om bijdrage te leveren aan het actuele vraagstuk.
  • Leefbaarheid in de kernen en wijken bevorderen door woningbouw, door verbetering van bestaande woningen en de woonomgeving.

De Woonvisie Montferland 2016-2020 gaat qua woningbehoefte nog uit van oudere prognoses. Zoals beschreven in paragraaf 3.3.2 is er inmiddels een recenter Woonbehoefteonderzoek 2022 - 2040, waardoor de cijfers in de Woonvisie gedateerd zijn.

3.4.4 Notitie woningbouwbehoefte 2019-2030

De gemeente Montferland maakt deel uit van de woningmarktregio Arnhem-Nijmegen. Dit betekent dat in Montferland de in de regio Arnhem en Nijmegen afgestemde huisvestingsverordening van kracht is. De gemeente Montferland neemt op het gebied van wonen, zorg en welzijn, verduurzaming en veiligheid deel aan de regio Achterhoek. De gemeente Montferland vormt samen met de gemeenten Duiven, Zevenaar, Doesburg en Westervoort de subregio de Liemers. In de Liemerse woonagenda wordt voor Montferland een ruimte voorzien in de periode 2017 – 2027 van 880 tot 1.110 woningen (koop en huur).

Woningmarkt Montferland

Bevolking en huishoudens

Op lange termijn gaat het aantal inwoners in de gemeente Montferland dalen wat wederom invloed heeft op de huishoudenontwikkeling. Het wordt geprognosticeerd dat vanaf 2030 het aantal inwoners als ook het aantal huishoudens gaat dalen. Hoewel het aantal huishoudens vanaf 2030 daalt, zal tot 2050 het totale aantal huishoudens niet onder 15.800 dalen, zoals geprognosticeerd in Primos2017 en CBS. Tot 2030 wordt een huishoudengroei van 6,3% geprognosticeerd. In 2050 is het aantal huishoudens ten opzichte van 2018 met ca. 3% gegroeid. Door een daling in de gemiddelde huishoudgrootte stijgt het aantal huishoudens, alsmede stijgt de vraag naar kleinere woonruimtes zoals bijvoorbeeld één- en tweepersoonshuishoudens voor 75 plussers.

Woningvoorraad en woningbehoefte

70% van de woningvoorraad bestaat uit koopwoningen, ca. 25% uit corporatiewoningen en 5% zijn commerciële huurwoningen. De huidige koopvoorraad bestaat voornamelijk uit eengezinswoningen en voor een klein deel uit appartementen. De gemeente gaat uit van een groei van de woningvoorraad die minimaal gelijk is aan de geprognosticeerde huishoudensgroei. De gemeente kiest voor de gewenste toename van de woningvoorraad tot 2030 een bandbreedte van 950 tot 1.350 woningen. De woningvoorraad is in 2030 hiermee 16.000 tot 16.400 woningen groot.

Er bestaat voornamelijk behoefte aan woningen voor een- en tweepersoonshuishoudens in de koopsector als ook sociale huurwoningen. Ook is er behoefte aan eengezins- en levensloopbestendige koopwoningen om gezinnen en ouderen te huisvesten.


Woningbehoefteonderzoek 2022 - 2040

De notitie woningbouwbehoefte 2019-2030 gaat nog uit van Primos2017. Inmiddels is de prognose aangepast. Voor de Groene Metropoolregio Arnhem-Nijmegen is in samenwerking met de provincie het Woonbehoefteonderzoek 2022 - 2040 uitgevoerd, zoals eerder beschreven in paragraaf 3.3.2. Voor de gemeente Montferland is daarin de volgende woningbehoefte opgenomen.

Woningbehoefte gemeente Montferland

De woningbehoefte bestaat uit twee componenten: de huishoudensontwikkeling én een tekort aan woningen dat er nu al is en ingelopen moet worden. In de periode tot en met 2030 is er in Montferland behoefte aan +1.075 extra woningen.

  • In Montferland is veel behoefte aan sociale- betaalbare woningen. Van de totale woningbehoefte betreft 75% een sociale huur-, middeldure huur- of koopwoning < € 355.000.
  • Per saldo is er ook relatief veel behoefte aan duurdere koopwoningen (> € 355.000), waarbij het accent ligt op grondgebonden woningen.
  • In de middeldure huursector is behoefte aan extra appartementen en levensloopgeschikte woningen. De vraag is met name afkomstig van ouderen. Per saldo komen de grondgebonden middeldure huurwoningen op termijn mogelijk onder druk te staan. Jongeren geven vaak de voorkeur aan een koopwoning, middenhuur is voor hen vaak tweede keus.
  • In de goedkope koop (< € 250.000) is behoefte aan appartementen (voor ouderen en jongeren) en grondgebonden woningen (voor starters).
  • In de betaalbare koop (€ 250.000 - € 355.000) ligt het accent in de aanvullende behoefte op grondgebonden woningen.

Voor de sociale huur is in de gemeente Montferland – afhankelijk van economische ontwikkelingen – behoefte aan +280 tot +330 extra woningen. In het lage scenario, dat het beste aansluit bij het huidige tijdsbeeld, is dit 30% van de totale woningbehoefte in de periode tot en met 2030. Het accent in de aanvullende behoefte ligt duidelijk op het toevoegen van appartementen en levensloopgeschikte woningen.

  • Door de vergrijzing neemt het aantal ouderen in de komende jaren toe. Vooral het aantal 75-plussers neemt sterk toe.
  • In de praktijk hebben lang niet alle ouderen een zorgvraag. De meeste ouderen wonen ook in de toekomst in een gewone woning, eventueel met (kleine) aanpassingen.
  • De komende jaren zal de vraag naar geclusterd wonen voor ouderen in verhouding veel toenemen. Enerzijds doordat het aantal ouderen met een zorgvraag toeneemt, anderzijds omdat ook vitale ouderen vaker zullen kiezen voor deze woonvorm. Uit sociale overwegingen en om zelf regie te blijven houden over hun woon(zorg)situatie.
  • Tot 2040 is in Montferland een groeiende vraag naar geclusterd wonen voor ouderen van 510 in 2022 naar 1.480 in 2040 te verwachten.
3.4.5 Groenstructuurplan (GSP) 'Groen met karakter!'

Op 27 januari 2011 is het Groenstructuurplan (GSP) voor de gemeente Montferland vastgesteld. Het (GSP) is een beleidsnota van de gemeente voor het behoud en de ontwikkeling van het groen in de gemeente. Het GSP dient de volgende doelen: beschermen, ontwikkelen en toetsen. In elke kern dienen de groene kwaliteiten beschermd te worden. Tegelijkertijd moet er ook ruimte zijn voor hedendaagse dynamiek. Het belangrijkste doel van het GSP is een stimulans te bieden aan het voortbouwen aan mooie karakteristieke woonkernen waarin mensen zich thuis voelen.

Bij ontwikkelingen in stedelijk gebied, zoals woningbouwprojecten, infrastructuur en de ontwikkeling van bedrijventerreinen kan een relatie met het GSP liggen en is het aspect groen op z'n minst een aandachtspunt. Door tijdig groen een invulling te geven in plannen en dit integraal af te stemmen op overige functies, kan er synergie tussen verschillende functies ontstaan, die ook nog eens kostenbesparend kunnen werken. Daarbij dient onderkend te worden dat het groenaspect vaak één van vele aspecten is die een rol spelen bij ruimtelijke ontwikkelingsprojecten, hetgeen in het geval van een goede integrale benadering impliceert dat er evenwicht bestaat tussen de diverse ruimtelijke aanspraken; kortom een kwestie van geven en nemen.

De visie benoemt op de groenstructuurkaart de volgende uitgangspunten tot het jaar 2030:

  • lanen herstellen met nieuwe linden;
  • pleksgewijs solitaire eiken en linden in historische linten;
  • laanbeplanting met allure als zuidelijke entree;
  • groene poorten bij rotondes randweg versterken;
  • parken nieuw leven inblazen;
  • brinken op knooppunten historische linten creëren;
  • iedere wijk eigen variatie op grote lijn;
  • groenstructuur in het centrum behouden en versterken;
  • twee groene corridors in hoofdgroenstructuur versterken;
  • water beleefbaar maken in de Blauwe Graaf;
  • beplanting om dorp langs randweg versterken;
  • belangrijke zichtlijnen koesteren;
  • doorzichten vanuit dorp naar landschap behouden.


's-Heerenberg en Lengel

De gemeente Montferland ligt op de overgang van het rivierengebied van Rijn en IJssel naar het zandgebied van Oost-Nederland. ‘s-Heerenberg en Lengel zijn twee van de kernen die om de Montferlandse berg liggen op de overgang tussen de berg en een krans van broekontginningen. Als brug tussen de groenstructuurvisie en de uitwerking ervan in projecten bevat het GSP voor elke kern een apart werkboek. Het boek biedt handreikingen voor het ontwikkelen en begeleiden van ontwikkelingen en projecten. 's-Heerenberg is de afgelopen eeuw aan Lengel vastgegroeid.

Op de visiekaart is het plangebied aangewezen als "versterk de oude kern van 's-Heerenberg met 25 linden en Lengel met een iep en behoud hagen". De voetbalvelden van Lengel zijn daarnaast aangewezen als aandachtsgebied. Karakteristiek voor Lengel zijn de vele goed onderhouden hagen van diverse soorten. Hier maakt de soort niet uit, wel de hoogte. Voor die hagenstructuur verdient Lengel een pluim en het is te verwachten dat de inwoners van Lengel deze hagen nog lang zullen bewaren. De beplanting rond de sportvelden van Lengel is bijzonder. Het bestaat uit 'hagen' van knotbomen. Deze zijn typerend voor Lengel en zouden voor de toekomst bewaard moeten blijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsglglwonvvl-va01_0007.png"

Visie op de groenstructuur 2010-2030 's-Heerenberg-Lengel

3.4.6 Klimaatadaptatieplan Montferland 2021-2026

Omdat klimaatverandering ons allemaal raakt moet iedereen daarin zijn bijdrage leveren. Op Nationaal niveau is in de Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie (2015) de ambitie vastgelegd om Nederland klimaatbestendig en waterrobuust in te richten. Daarmee is een transitie ingezet, die in 2050 voltooid moet zijn.

In het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie (2018) hebben gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk samen afgesproken om deze transitie te doorlopen. Het Deltaplan versnelt en intensiveert hiermee de aanpak van wateroverlast, hittestress, droogte en de beperking van gevolgen bij overstromingen.

In het Klimaatadaptatieplan Montferland staat hoe de gemeente Montferland de kwetsbaarheden in beeld hebben gebracht, hoe de risicodialogen zijn gevoerd en wat de visie, ambities, aanpak en speerpunten voor de periode 2021-2026 zijn. Door de visie, ambities en speerpunten van dit plan vast te stellen en het benodigde budget beschikbaar te stellen kan de gemeente Montferland werk maken van klimaatadaptatie.

In het Klimaatadaptatieplan Montferland staan vijf pijlers ('adaptief landelijk gebied', 'woonkernen gezond en groen', 'robuuste vitale infra en objecten', 'ontwikkelen klimaatbestendig' en 'betrokken actieve mensen') gedefinieerd waar de gemeentelijke visie op steunt. Per pijler zijn ambities/doelen gedefinieerd voor de komende 30 jaar. Er zijn leidende principes vastgesteld en dialogen gevoerd met inwoners, wijk- en dorpsraden, ondernemers en organisaties.

Dat alles heeft geleid tot drie speerpunten voor de korte termijn (planperiode 2021-2026):

  • 1. Klimaatadaptatie vanzelfsprekend maken in de organisatie van gemeente Montferland;
  • 2. Elke kans buiten benutten;
  • 3. Stimuleren van klimaatbestendig gedrag bij inwoners, ondernemers en organisaties.

Bovenstaande gekozen speerpunten hebben met elkaar gemeen dat ze: het vaakst genoemd zijn in de gevoerde dialogen, uitvoerbaar zijn in de komende jaren, voor de komende jaren het grootste effect zullen bewerkstelligen en dat ze de basis vormen om in de volgende periode verder door te pakken.

3.4.7 Biodiversiteitsplan gemeente Montferland

De gemeente Montferland heeft in december 2021 het Biodiversiteitsplan 'Ruimte voor biodiversiteit' opgesteld. De gemeenteraad van Montferland erkent het belang van een goede biodiversiteit en wil de biodiversiteit in de gemeente versterken. Zij heeft daarom in de vergadering van 27 september 2018 een motie aangenomen om (1) aan te geven welke maatregelen nu al door de gemeente worden genomen om biodiversiteit te bevorderen en (2) om een integrale visie en uitvoeringsagenda ter bevordering van biodiversiteit op te stellen. Het biodiversiteitsplan geeft invulling aan beide onderdelen.

De gemeente kiest voor een brede aanpak van adviezen bij ruimtelijke ordening projecten tot concrete uitvoeringsprojecten. Het behouden en versterken van de biodiversiteit past ook bij de uitgangspunten van de (aankomende) nieuwe Omgevingswet, namelijk het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit.

De centrale gedachte als het gaat om verbeteren van de biodiversiteit is dat het niet gaat om het behoud van soorten in natuurgebieden alleen. Om de biodiversiteit te verbeteren is het volgende nodig:

  • 1. Biodiversiteit ontwikkelen binnen de huidig beschikbare ruimte én;
  • 2. Het verbinden van gebieden met goede biodiversiteit én;
  • 3. Onderhoud en beheer richten op behoud en verbinding van de leefgebieden.

Voor de verbetering van de biodiversiteit kiest de gemeente voor een gebiedsgerichte benadering. Elk gebiedstype heeft te maken met verschillende knelpunten die zorgen voor een vermindering van de biodiversiteit. De gemeente hanteert daarbij een indeling in vier gebiedstypen:

  • Agrarisch buitengebied;
  • Kernen;
  • Bedrijventerreinen;
  • Natuurgebieden.

Op verschillende niveaus en in verschillende gebieden vinden handelingen plaats die van (negatieve) invloed zijn op de biodiversiteit. Om richting te kunnen geven aan een uitwerking gebruikt de gemeente drie sporen:

  • Ruimtelijke ontwikkelingen;
  • Onderhoud en beheer;
  • Bewustwording.

Per spoor kan worden bepaald op welke wijze invulling wordt gegeven aan het behalen van de randvoorwaarden van herstel van biodiversiteit en wat daarin de opgave is. Per gebiedstype (in totaal vier) worden voor de drie sporen keuzes gemaakt in opgaves en de wijze van invulling. Deze vormen de basis voor de keuzes van maatregelen die uiteindelijk getroffen moeten gaan worden. Het onderscheid dat voor het gemeentelijke biodiversiteitsplan globaal wordt gemaakt is weergegeven in onderstaande tabel. In deze tabel is te zien welke sporen voor de verschillende gebiedstypen het belangrijkste zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsglglwonvvl-va01_0008.png"

Inzet maatregelen per gebiedstype en per spoor

Kernen

Voor het plangebied is het gebiedstype 'Kernen' van toepassing. In de kernen is het leefgebied van soorten vaak sterk versnipperd. Het openbaar groen is voor veel soorten van onvoldoende kwaliteit omdat er geen dekking in de vorm van struiklagen is of omdat verbindingen zijn doorbroken door wegen en gebouwen. Door het toepassen van planten die van oorsprong niet in Nederland voorkomen is er weinig voedsel voor insecten te vinden. De particuliere tuinen zijn veelal intensief onderhouden (zoals maaien met robotmaaiers) óf geheel onderhoudsvrij en verhard met tegels en grind. Rommelige hoekjes en tuinen vol bloemen, bomen en struiken komen steeds minder voor. Hierdoor ontbreekt het voor veel soorten aan veiligheid, voedsel of voortplantingsmogelijkheden. Daarnaast worden woningen door energiemaatregelen voor soorten zoals huismus, gierzwaluw en gewone dwergvleermuis ongeschikt als verblijfplaats. Spouwmuren waar vleermuizen overdag verblijven worden opgevuld met isolatie materiaal (soms met dodelijke afloop voor de vleermuizen). Kleine openingen achter dakgoten en ruimtes onder de pannen worden steeds meer ontoegankelijk als nestelplek voor vogels.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt natuurinclusief ontwerpen de norm. Deze landelijke ambitie wordt door de gemeente toegepast bij nieuwe initiatieven zoals nieuwbouw en herontwikkeling. Vooralsnog wordt een vrijwillige bijdrage gevraagd per initiatief. Door middel van voorlichting worden initiatiefnemers op de hoogte gebracht van de mogelijkheden van natuurinclusief ontwerpen. Bij gemeentelijke initiatieven wordt van opdrachtnemers een natuurinclusief ontwerp verplicht gesteld.

3.4.8 Toetsing gemeentelijk beleid

Voorliggend plan voorziet in de realisatie van twee woonvelden, met in totaal maximaal 64 woningen, binnen het bestaand stedelijk gebied van Lengel. Het plangebied is gelegen binnen en aansluitend aan de bestaande bebouwingsstructuur van Lengel. Op basis hiervan kan worden gesteld dat het plan past binnen de Structuurvisie van de gemeente Montferland.

In de notitie woningbouwbehoefte 2019-2030 voor de gemeente Montferland blijkt een grote vraag naar woningen (tussen de 950 en 1.350 woningen tot 2030). De notitie woningbouwbehoefte 2019-2030 gaat nog uit van Primos2017. Inmiddels is de prognose aangepast. Voor de Groene Metropoolregio Arnhem-Nijmegen is in samenwerking met de provincie het Woonbehoefteonderzoek 2022 - 2040 uitgevoerd. In de periode tot en met 2030 is er in Montferland behoefte aan +1.075 extra woningen. Met het plan wordt een bijdrage geleverd aan de actuele vraag naar woningen in de gemeente Montferland. Het toevoegen van verschillende type woningen zorgt voor doorstroming op de markt en voor het bedienen van een zo groot mogelijke groep woningzoekenden. Het plan voorziet in twee woonvelden, met maximaal 64 woningen, waarvan minimaal 40% sociale huur. Bij het ene woonveld is sprake van woningen rondom een centrale groene ruimte met een variëteit aan woningtypen. Bij het andere woonveld wordt ingestoken op een zogenaamd ‘meergeneratiehofje’. De koopwoningen bestaan uit een mix van vrijstaande woningen, tweekappers en enkele rijtjes (goedkope koopwoningen en levensloopbestendige woningen). Deze woningen zijn geschikt voor starters, gezinnen en senioren. Het plan is hiermee in overeenstemming met de Woonvisie en de Notitie woningbouwbehoefte.

In het plan is aandacht voor een groene klimaatbestendige omgeving. Om inzicht te krijgen in de kwaliteit en risico's met betrekking tot de locatie heeft NL Greenlabel in oktober 2023 een Omgevingsscan uitgevoerd. Dit rapport is bijgevoegd als Bijlage 2. Met de inrichting van het plangebied is rekening gehouden met klimaatadaptatie. Tussen de woonvelden komt een groengebied met bomen, struiken, bloemen en wadi's. In dit middengebied kan de waterberging voor het plangebied en vanuit Rodingsveen plaatsvinden. De wadi en het groen aan de zuidzijde worden doorgezet in het plangebied. De reeds aanwezige watergang blijft behouden. Het realiseren van waterberging is ook noodzakelijk vanwege het afvoeren van mogelijke wateroverlast vanuit de bestaande woonwijk Rodingsveen bij extreme regenbuien. Verder wordt er gekeken naar het beperkt toepassen van verharding en waar mogelijk worden grasklinkers op parkeerplaatsen gebruikt. Bestaande bomen worden zoveel mogelijk in stand gehouden. De bestaande groenstructuur rondom de voormalige voetbalvelden wordt eveneens zoveel mogelijk in stand gehouden en versterkt. De woningen krijgen de mogelijkheid voor groene daken, wat goed is voor biodiversiteit, waterberging en het voorkomen van hittestress. De waterhuishoudkundige maatregelen staan verder beschreven in paragraaf 4.7. De ontwikkeling voldoet daarmee aan het Groenstructuurplan (GSP), het Klimaatadaptatielplan en het Biodiversiteitsplan.

Het plan is hiermee in overeenstemming met het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

Ten behoeve van het bestemmingsplan moet de uitvoerbaarheid van het plan worden aangetoond. Het al dan niet voldoen aan verschillende randvoorwaarden en uitgangspunten is bepalend voor de vraag of een nieuwe ontwikkeling ook daadwerkelijk uitvoerbaar is. Hierbij moet worden gedacht aan onder meer het ruimtelijke beleid van de hogere overheden en de gemeente zelf, milieuaspecten als geluid, bodem en hinder van bedrijven, water, externe veiligheid, archeologie en economische haalbaarheid. De beoogde ontwikkeling is op deze aspecten getoetst. In dit hoofdstuk is aangegeven wat hiervan de resultaten zijn.

4.1 Vormvrije m.e.r. beoordeling

Om te bepalen of voor het project een milieueffectrapport (M.E.R.) moet worden opgesteld, is het van belang om te kijken of de ontwikkeling een activiteit is als opgenomen in de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.).

In de bijlage van het Besluit m.e.r. zijn twee onderdelen (C en D) opgenomen. Het onderscheid tussen deze twee bijlagen is dat in bijlage C er direct sprake is van een m.e.r.-plicht voor besluiten met een omvang boven de drempelwaarden en besluiten onder de drempelwaarden zijn niet m.e.r.-plichtig. Onderdeel D geeft aan of er voor besluiten beoordeeld moet worden of er m.e.r. noodzakelijk is. Voor besluiten met een omvang boven de drempelwaarden moet een m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd en voor besluiten met een omvang onder de drempelwaarden een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling. Pas na het uitvoeren van een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling is duidelijk of er een M.E.R. moet worden opgesteld.

Toetsing

Voor de ontwikkeling is een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. Deze is als Bijlage 3 bijgevoegd. Op grond van de vormvrije m.e.r.-beoordeling kan geconcludeerd worden dat mogelijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu als gevolg van het initiatief kunnen worden uitgesloten.

Conclusie

Het bestemmingsplan kan zonder m.e.r.(-beoordeling) worden vastgesteld.

4.2 Bodem

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet worden aangetoond dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik.

Toetsing

Door Buro Antares is in juli 2022 een verkennend (water)bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 4. De conclusies uit het onderzoek worden hierna kort behandeld.

Uit het vooronderzoek blijkt dat de voormalige bebouwing van het clubgebouw asbest bevatte welke bij sloop verwijderd is.

Uit eerder uitgevoerde bodemonderzoeken op het perceel Antoniusstraat 25 is gebleken dat het grondwater verontreinigd is met zware metalen. Binnen de onderzoekslocatie kunnen in het grondwater dan ook verhoogde concentraties aan zware metalen worden gemeten.

Voor het overige deel van de onderzoekslocatie zijn in het vooronderzoek geen aanleidingen gevonden om de locatie als verdacht te beschouwen. Op basis van het vooronderzoek is de onderzoekslocatie ingedeeld in vier deellocaties.

Deellocatie A perceel Antoniusstraat
Tijdens de uitvoering van het bodemonderzoek is onder de verharding een funderingslaag aangetroffen. De funderingslaag bestaat uit menggranulaat. In de ondergrond zijn geen bijmengingen aangetroffen welke op de aanwezigheid van een bodemverontreiniging zouden kunnen duiden.

Uit de analyseresultaten blijkt dat in de bovengrond een licht verhoogd gehalte PCB is gemeten. In het mengmonster van de ondergrond zijn voor geen van de onderzochte parameters verhoogde waardes ten opzichte van de achtergrondwaarde gemeten.

In het grondwater uit peilbuizen 202 en 203 is een licht verhoogde concentratie barium en chroom gemeten.

Deellocatie B voormalige sportaccommodatie
Tijdens de uitvoering van het bodemonderzoek zijn in de bovengrond antropogene bijmengingen aangetroffen. Daarnaast is waargenomen dat de ondergrond plaatselijk zwak roesthoudend is.

Uit de analyseresultaten blijkt dat in de boven- en ondergrond voor geen van de onderzochte parameters verhoogde waardes ten opzichte van de achtergrondwaarde zijn gemeten.

In het grondwater uit peilbuis 106 is een licht verhoogde concentratie chroom gemeten.

Deellocatie C voormalige ligging watergang

Tijdens de uitvoering van het veldwerk is plaatselijk in de bovengrond menggranulaat aangetroffen. Daarnaast is waargenomen dat de ondergrond plaatselijk zwak roesthoudend is. Er zijn geen waarnemingen gedaan welke op de aanwezigheid van niet-gebiedseigen dempingsmateriaal leiden. De grond is dan ook niet analytisch onderzocht.

Deellocatie D gehele onderzoekslocatie

Tijdens de uitvoering van het veldwerk zijn in het opgeboorde materiaal geen antropogene bijmengingen aangetroffen welke op de aanwezigheid van een bodemverontreiniging zal kunnen duiden. Wel is waargenomen dat de ondergrond plaatselijk zwak roesthoudend is.

Uit de analyseresultaten blijkt dat in de boven- en ondergrond voor geen van de geanalyseerde parameters verhoogde waardes ten opzichte van de achtergrondwaarde zijn gemeten.

In het grondwater uit één peilbuis is een licht verhoogde concentratie barium gemeten. In het grondwater uit een andere peilbuis is een licht verhoogde concentratie barium, cadmium en zink en een sterk verhoogde concentratie kobalt en nikkel gemeten. De verhoogde gehalten zijn vermoedelijk afkomstig van de historische bedrijfslocatie gelegen aan de Antoniusstraat 25. Het grondwater ter plaatse kan dan ook niet gebruikt worden voor veedrinking of besproeing van gewassen en/of als drinkwater.

Verkennend asbestonderzoek

Tijdens de inspectie van het maaiveld zijn nabij het voormalige clubgebouw drie stukjes asbesthoudend materiaal aangetroffen. Het betreft hechtgebonden vlakke plaat en cement met cellulosevezels. Binnen de deellocatie zijn in totaal zes proefgaten gegraven. Bij het inspecteren van de vrijgekomen grond zijn geen asbestverdachte materialen aangetroffen. Wel zijn bijmengingen met sporen baksteen en beton aangetroffen. Uit de analyseresultaten blijkt dat in het monster van de fijne fractie (<20) analytisch geen asbest is aangetoond.

De asbestconcentratie is berekend op maximaal 1,1 mg/kg ds. De concentratie is ruim beneden de interventiewaarde of grens voor nader asbestonderzoek gelegen. Aanvullend onderzoek wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

Verkennend waterbodemonderzoek

Binnen de onderzoekslocatie is een watergang aanwezig welke is onderzocht als één onderzoeksvak. In de watergangen is een waterkolom variërend van 10 tot 30 cm aangetroffen. In alle meetpunten is een slibhoudende laag aangetroffen waarvan de dikte varieert tussen 5 en 20 cm. Onder de sliblaag is een zandbodem aanwezig.

Uit de analyseresultaten blijkt dat de waterbodem bij toepassing op landbodem voldoet aan de klasse industrie. Voor toepassing in oppervlaktewater voldoet de waterbodem aan klasse A. Het slib uit de onderzochte watergangen is verspreidbaar op het aangrenzend perceel en in oppervlaktewater.

Conclusie

De vastgestelde milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt op basis van het onderzoek geen belemmering voor de herziening van het bestemmingsplan.

4.3 Geluid

De mate waarin het geluid onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals woningen, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies binnen de geluidszone van (spoor)wegen en/of industrieterreinen worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting.

Toetsing

Het plan betreft de ontwikkeling van twee woonvelden, met in totaal maximaal 64 woningen. Woningen zijn geluidgevoelige objecten. Om deze reden is door Buro Ontwerp & Omgeving in juli 2023 een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 5. Onderstaand worden de belangrijkste conclusies behandeld.

Er zijn geen spoorlijnen in de nabijheid van de nieuwe woningen aanwezig. Ten zuiden van de nieuwe woningen ligt het gezoneerde bedrijventerrein 't Goor. Uit de geluidszone blijkt dat de nieuwe woningen buiten de geluidszone van het bedrijventerrein liggen. Akoestisch onderzoek naar gezoneerde industrieterreinen en spoorlijnen is dan ook niet noodzakelijk. De gevolgen van geluid afkomstig van andere omliggende bedrijven en andere voorzieningen staan beschreven in paragraaf 4.6.

Op basis van de Wgh ligt het plangebied wel binnen de (onderzoeks)zone van de 's-Heerenbergseweg.

Formeel geldt voor 30 km/uur wegen volgens de Wgh geen onderzoeksplicht. De verkeersintensiteit op de Antoniusstraat en de Kornhorst is echter dusdanig dat een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet kan worden uitgesloten. Daarom is in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook akoestisch onderzoek uitgevoerd naar deze omliggende 30 km-wegen.

's-Heerenbergseweg

De hoogste geluidsbelasting afkomstig van de ‘s-Heerenbergseweg bedraagt 36 dB, inclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh. Bij de nieuwe woningen wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh.

Omliggende 30 km-wegen

De omliggende 30 km-wegen hebben op basis van de Wgh geen zone. Formeel gelden de normen uit de Wgh dan ook niet voor 30 km-wegen. Echter, in het kader van een goede ruimtelijke ordening, zijn bij de beoordeling van de geluidsbelastingen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB en de hoogste toelaatbare geluidsbelastingen van 63 dB gebruikt. Deze normen gelden voor een vergelijkbare weg met een 50 km-regime.

De hoogste geluidsbelasting afkomstig van de omliggende 30 km-wegen bedraagt 41 dB, inclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh. Bij de nieuwe woningen wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh.

Gevelgeluidwering

Op grond van het Bouwbesluit 2012 dient bij woningen, ten gevolge van wegverkeerslawaai, een akoestische binnenwaarde van 33 dB gegarandeerd te worden. Volgens artikel 3.2 van het Bouwbesluit 2012 bezit een standaard gevelconstructie een minimale geluidsisolatie van 20 dB. De hoogste cumulatieve geluidsbelasting bedraagt 47 dB, exclusief aftrek ex artikel 110g. Om de binnenwaarde bij de woningen te halen, is een minimale gevelwering van (47 - 33 =) 14 dB benodigd. Volgens het Bouwbesluit 2012 bezit een standaard gevelconstructie een minimale geluidsisolatie van 20 dB. Als de gevels van de nieuwe woningen voldoen aan het Bouwbesluit 2012, dan worden de binnenwaarden van 33 dB ook gehaald.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

4.4 Luchtkwaliteit

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10  wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd, kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht, waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m3 verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.

Toetsing

In het plangebied bestaat het voornemen om maximaal 64 woningen te realiseren. Volgens de ministeriële regeling NIBM draagt een bouwplan met minder dan 1.500 woningen niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging.

In het plangebied worden geen gevoelige functies beoogd zoals bedoeld in het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Op basis van het voorgaande is een toetsing aan de grenswaarden niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de lokale luchtkwaliteit onderzocht, zodat onacceptabele gezondheidsrisico's kunnen worden uitgesloten. Hiertoe is het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit (CIMLK)1 uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van de rijksoverheid geraadpleegd. Het CIMLK geeft inzicht in de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in het plangebied tussen 2021 en 2030. Het CIMLK maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2021 en 2030 in het plangebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

4.5 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.

Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen en Regeling externe veiligheid inrichtingen (Bevi en Revi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Circulaire effectafstanden LPG-tankstations

In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. In beginsel zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 60 meter en geen zeer kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 160 meter toegestaan. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg) 

Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt en basisnet), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen 

Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb en Revb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

Toetsing

Onderhavig plan heeft betrekking op de realisatie van maximaal 64 nieuwe woningen binnen bestaand stedelijk gebied. Met de ontwikkeling is sprake van de realisatie van nieuwe kwetsbare objecten. Het aantal personen in het plangebied neemt hierdoor in de dag- en nachtperiode toe, ten opzichte van de huidige situatie.

De navolgende afbeelding bevat een uitsnede van de risicokaart van Nederland. Het plangebied is globaal rood omkaderd weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsglglwonvvl-va01_0009.png"

Uitsnede risicokaart van Nederland (plangebied rood omkaderd)


Stationaire bronnen

In de omgeving van het plangebied zijn op basis van de risicokaart de volgende bedrijven/inrichtingen aanwezig die een beperking kunnen vormen in het laders van externe veiligheid:

  • a. Drieheuvelenweg 1, 'Service Station Bergh', brandstofverkooppunt met LPG tantstation
  • b. Lengelseweg 76, gasdrukregel- en meetstation van de N.V. Nederlandse Gasunie
  • c. Industriestraat 12, 'Mainfreight Holding B.V.', opslag gevaarlijke stoffen
  • d. Distributiestraat 5, 'JCL Logistics Benelux BV, opslag gevaarlijke stoffen

a. Brandstofverkooppunt met LPG tankstation 'Service Station Bergh'

Het brandstofverkooppunt met LPG tankstation “Service Station Bergh” aan de Drieheuvelenweg 1 ligt op circa 765 meter ten zuidwesten van het plangebied. Het brandstofverkooppunt valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Voor alle onderdelen van het LPG-tankstation (vulpunt, reservoir en afleverzuil) gelden met betrekking tot het plaatsgebondenrisico verschillende veiligheidsafstanden tot kwetsbare objecten. Het plangebied valt buiten de veiligheidsafstanden en risicocontouren van het tankstation. Het plangebied is ook niet gelegen binnen de explosie- en brandaandachtsgebieden. Een nadere beoordeling is daarom niet noodzakelijk.

b. Gasdrukregel- en meetstation

Op circa 650 meter ten zuidwesten van het plangebied ligt een gasdrukmeet- en regelstation van Gasunie. De afstand van het PR10-6 contour bedraagt 15 meter voor dit gasdrukmeet- en regelstation. Het plangebied bevindt zich ruim buiten de PR10-6 contour. Een nadere beoordeling is daarom niet noodzakelijk.

c. Mainfreight Holding B.V.'

Op circa 495 meter ten zuiden van het plangebied ligt Mainfreight Holding B.V. waar de opslag van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Het bedrijf is bij provinciale milieuvergunning aangemerkt als niet categoriale inrichting en BRZO-bedrijf. In de vergunning zijn op basis van een QRA risicocontouren vergund. De PR10-6 contour voor de zuidoostelijke hal is als veiligheidszone op de vigerende verbeelding opgenomen. Het plangebied valt buiten deze zone. Een nadere beoordeling is daarom niet noodzakelijk.

d. Transportbedrijf 'JCL Logistics Benelux BV'

Op circa 595 meter ten zuidoosten van het plangebied ligt transportbedrijf JCL Logistics Benelux BV waar de opslag van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. In de vergunning zijn op basis van een QRA risicocontouren vergund. Het plangebied valt niet binnen de PR10-6 contour. Een nadere beoordeling is daarom niet noodzakelijk.

Mobiele risicobronnen

Op circa 120 meter ten zuiden van het plangebied ligt een gasleiding van Gasunie. De leiding heeft de volgende kenmerken:

Naam leiding   Uitwendige diameter   Werkdruk   Invloedsgebied groepsrisico  
N-566-09   6,61 inch   40,00 bar   79 m  

Vanuit het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) krijgen dit soort hogedruk aardgasleidingen een beschermende dubbelbestemming toegekend. De dubbelbestemming is opgenomen in de verbeelding en de regels van het bestemmingsplan 'Kernen' van de gemeente Montferland.

Met betrekking tot het plaatsgebonden risico geldt voor de hogedruk gasleiding dat er geen 10-6 contour aanwezig is buiten de leiding, de risicoafstand bedraagt 0 meter. Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van de gasleiding. Nader onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

Wegverkeer

Rondom het plangebied zijn een aantal (kleine) lokale en provinciale (N316 en N827) wegen gelegen. Over De Immenhorst en omringende straten worden in beperkte mate gevaarlijke stoffen vervoerd, met name ter bevoorrading van het lpg tankstation aan de Drieheuvelenweg 1 en de bedrijven op het Euregionaal bedrijventerrein. De bevoorrading van deze bedrijven vormt geen belemmering.

Daarnaast ligt het plangebied op circa 2.000 meter van de Duitse snelweg A3. Over dit traject gaan dezelfde gevaarlijke stoffen als aan de Nederlandse kant van deze weg (A12). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over rijkswegen is het Basisnet Weg van belang. Voor de A12 geld een invloedsgebied van >4.000 meter. Het plangebied zou daarmee binnen het invloedsgebied van de snelweg vallen, maar buiten de toetsingsafstand van 200 meter. Doordat er sprake is sprake van een toename van het aantal personen in de dag- en nachtperiode, wijzigt het groepsrisico als gevolg van het plan. Om die reden is een beperkte verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk.

Beperkte verantwoording groepsrisico
Door een ongeval op de weg (A12) kan bij een tankauto gevuld met een toxisch gas of toxische vloeistof de aansluiting van de afsluiter afbreken. Er ontstaat een gat waardoor in korte tijd een groot deel van de toxische gas of vloeistof vrijkomt. De toxische vloeistof verspreidt zich over het wegdek, dampt uit en er ontstaat een giftige wolk die zich snel met de wind mee verspreidt. De toxische wolk kan bij lage concentraties worden geroken. Hogere concentraties veroorzaken vergiftiging. Hierdoor kunnen personen in de omgeving slachtoffer worden. De omvang van de giftige wolk is afhankelijk van de inrichting van de omgeving en de weersomstandigheden.
Navolgend is vanuit voorgaand scenario ingegaan op de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp

Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident te beperken of te voorkomen. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen

Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen, is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden.


Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

4.6 Bedrijven en milieuzonering

Indien door middel van een plan nieuwe, gevoelige functies of milieuhinderveroorzakende functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu binnen en buiten het plangebied mogelijk is. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van nieuwe gevoelige functies.

Wat betreft de aanbevolen richtafstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies is de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' als leidraad voor milieuzonering gebruikt. In de VNG-publicatie zijn richtafstanden voor diverse omgevings- en gebiedstypen opgenomen. Het gaat onder andere om de volgende omgevings- en gebiedstypen: 'rustige woonwijk', 'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'. In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningen, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Voor gemengde gebieden kunnen de aanbevolen richtafstanden met één stap worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf de grens van de locatie van de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande gevoelige functies.

Toetsing

Het plan voorziet in de realisatie van maximaal 64 woningen. Het plangebied en haar omgeving maakt gezien de aanwezige functies in en in de omgeving van het plangebied deel uit van een 'rustige woonwijk'.

Hinder veroorzakende functies in het plangebied

Binnen het plangebied worden geen functies gerealiseerd die milieuhinder veroorzaken. De woningen kunnen worden aangemerkt als milieuhindergevoelig.

Hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied

Bedrijventerrein

Ten zuiden en zuidwesten van het plangebied zijn op basis van de bestemming 'Bedrijventerrein' bedrijfsfuncties tot en met categorie 2 toegestaan. De VNG-brochure geeft hiervoor een aanbevolen richtafstand aan van 30 meter in een 'rustig gebied'. De afstand tussen de nieuw te realiseren woningen en de meest nabijgelegen bebouwing binnen de bestemming 'Bedrijventerrein' is circa 120 meter. Gelet op het voorgaande kan aan de richtafstanden worden voldaan.

't Bosman Huus

Op circa 5 meter ten noorden van het plangebied ligt 't Bosman Huus, dit betreft een buurt- en clubhuis met een milieucategorie 2.0. Hiervoor geldt een grootste richtafstand van 30 meter voor geluid. Er wordt niet voldaan aan de richtafstanden. Om die reden is door Buro Ontwerp & Omgeving in januari 2024 een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 15 bijgevoegd. De conclusies uit het onderzoek worden hierna kort behandeld.

Langtijdgemiddelde geluidsbelasting2 

In de normale situatie (zonder oefenen van de tamboers) wordt bij de nieuwe en bestaande woningen voldaan aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit en de richtwaarden (stap 3) en de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering, editie 2009'.

Op dinsdagavond oefenen de tamboers (trommelaars) tussen 19:00 en 21:00. Gedurende deze twee uren is er sprake van een hogere geluidsemissie uit 't Bosman huus. Aangezien de trommels onversterkte muziek zijn, is het geluid van de trommels uitgesloten voor de toetsing in het kader van het Activiteitenbesluit. Daardoor wordt ook tijdens het oefenen van de tamboers voldaan aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit.

Echter, in het kader van een goede ruimtelijke ordening moet het geluid van de trommels wel worden meegenomen in de berekening van de geluidsbelastingen. Uit deze berekening blijkt dat de langtijdgemiddelde geluidsbelasting op de gevel van de nieuwe woningen maximaal 58 dB bedraagt. Daardoor wordt de richtwaarde (stap 3) met 8 dB(A) overschreden bij de nieuwe woningen, deze overschrijding vindt plaats gedurende maximaal 2 uur per week.

De overschrijding bij de nieuwe woningen kan worden beperkt door aanvullende geluidsisolatie van het dak, ventilatieroosters en ramen bij de 't Bosman Huus. De geluidsisolatie van het maatgevende dak kan met maximaal 3 dB worden verbeterd door het aanbrengen van glaswol in de ruimte tussen het plafond en het dak. Deze aanvullende geluidsisolatie zal leiden tot een verlaging van de geluidsbelasting bij de nieuwe woningen van maximaal 1,4 dB(A). De hoogste langtijdgemiddelde geluidsbelasting met aanvullende isolatie van het dak bedraagt 56 dB(A). Aanvullende maatregelen bij 't Bosman Huus zullen dan ook niet leiden geluidsbelasting van 50 dB(A) of minder bij de nieuwe woningen tijdens de repetitie van tamboers.

Bij de nieuwe woningen is het wel mogelijk om in de woningen door middel van een binnenwaarde van maximaal 35 dB(A) een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te garanderen. Hierdoor is een minimale gevelwering van (58-35=) 23 dB(A) noodzakelijk.

Ter indicatie: volgens artikel 3.2 van het Bouwbesluit 2012 bezit een standaard gevelconstructie een minimale geluidsisolatie van 20 dB. Echter, door de hogere eisen voor de thermische isolatie voor nieuwe woningen is ook de geluidsisolatie van nieuwe woningen verbeterd. Bij nieuwe woningen is een gevelisolatie van 24 dB zonder extra geluidsisolatie goed mogelijk, wanneer er is gekozen voor goed geluidsgeïsoleerde ventilatievoorzieningen. Naar verwachting wordt de binnenwaarde van 35 dB in de nieuwe woningen gehaald zonder dat er aanvullende geluidsisolerende maatregelen worden getroffen.

Maximale geluidsbelasting

Bij de nieuwe en bestaande woningen wordt voldaan aan de grenswaarden voor de maximale geluidsbelastingen uit het Activiteitenbesluit en de richtwaarden (stap 3) en de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering, editie 2009'.

Transformatorhuisje

Op circa 10 meter ten noorden van het oostelijk deel van het plangebied ligt een transformatorhuisje. Bij de productie van stroom is er sprake van elektromagnetische straling in een elektromagnetisch veld. Uit onderzoek van het RIVM over gezondheid en elektromagnetische velden als gevolg van de aanwezigheid van transformatorstations is geconcludeerd dat de sterkte van de velden afneemt wanneer de afstand tot de bron groter wordt. Uit dit onderzoek blijkt dat 0,4 iT (jaargemiddelde) wordt bereikt op een afstand van 7 meter van het transformatorstation. Dit wordt door de Rijksoverheid als grenswaarde aangenomen bij situaties van langdurige blootstelling. Het transformatorhuisje staat op circa 10 meter van de dichtstbijzijnde geplande woningen. Er wordt daarom aan de richtafstand voldaan.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

4.7 Water

Beleid

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rijn en IJssel.

In het Waterbeheerprogramma 2022-2027 van Waterschap Rijn en IJssel staat beschreven wat de doelen zijn voor de komende zes jaar in de Achterhoek en Liemers en hoe het waterschap deze wil halen. Naast het uitvoeren van kerntaken zijn het aanpassen van de leefomgeving aan de gevolgen van klimaatverandering en waterveiligheid de grootste prioriteiten. Ook een schone leefomgeving en de circulaire economie en energietransitie staan hoog op de agenda.

Voor het waterbeheerprogramma zijn de werkzaamheden van het waterschap weergegeven in vier thema's.

Klimaatrobuust gebied

De ambitie is om richting 2050 wendbaar invulling te geven aan het beheer, het onderhoud en de inrichting van het regionaal watersysteem. Dit wordt gedaan in combinatie met aanpassingen in gebruik en inrichting van de omgeving, zodat jaarrond een optimale balans tussen te nat en te droog wordt bereikt en tegelijkertijd inwoners, bedrijven en medeoverheden voldoende weerbaar zijn tegen de onvermijdelijke gevolgen van extreem weer.

Veilig gebied

De bescherming tegen hoog water is een randvoorwaarde om veilig te kunnen wonen en werken in ons gebied. Het waterschap zorgt voor veilige dijken, nu en in de toekomst. Dat wordt gedaan door dagelijks beheer van de keringen en door continu inzicht in de keringen. Het beheer wordt op een duurzame wijze uitgevoerd en er wordt gewerkt aan behoud en verhoging van de biodiversiteit van de dijken. De ambitie is dat de keringen van het waterschap in 2050 voldoen aan de nieuwe normen voor waterveiligheid, en dat daarbij wendbaar ingespeeld wordt op ontwikkelingen.

Circulaire Economie en Energietransitie

Het waterschap wil bij het uitvoeren van haar primaire taak zoveel mogelijk bijdragen aan het beperken van klimaatverandering. Daarbij wil zij in 2050 onderdeel zijn van een 100% circulaire economie waarin de taken klimaatneutraal worden uitgevoerd.

Gezonde leefomgeving

Het waterschap zorgt voor een schoon en gezond watersysteem voor de mensen en de natuur in het gebied. Het waterschap streeft ernaar dat het water in de leefomgeving geschikt is voor verschillende maatschappelijke functies en dat het geen risico's oplevert voor de volksgezondheid. Het doel is een oppervlaktewatersysteem te bereiken dat optimaal is voor ecologisch functioneren en biodiversiteit en natuurwaarden daarbinnen en -buiten bevordert.

Situatie plangebied

BWZ Ingenieurs heeft op basis van het stedenbouwkundig plan bepaald hoeveel waterberging er gerealiseerd kan worden. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 6.

De waterelementen in het plan zijn voor de bergingsbepaling opgedeeld in vijf delen. Op basis van grondwatergegevens in Dinoloket is een inschatting gemaakt voor de gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG). Deze is in het VVL-terrein geschat op 2,5 m onder maaiveld. De GLG in het westelijke deel is geschat op NAP+13,20 m (geldend voor waterelement 1 en 2) en in het oostelijke deel NAP+12,00 m (geldend voor waterelement 3, 4 en 5). De bodemhoogte van de wadi moet (ruim) boven de laagste grondwaterstand liggen, zodat er ruimte is om water te infiltreren. Er wordt uitgegaan van een bodemhoogte van 70 cm boven de GLG. Dit betekent voor waterelement 1 en 2 een bodemhoogte van NAP+13,90 m en voor waterelement 3, 4 en 5 een bodemhoogte van NAP +12,70 m.

Totaal is er circa 860 m3 waterberging te realiseren op basis van het stedenbouwkundig plan voor het VVL-terrein. Optioneel is er circa 230 m3 extra te bergen door flauwe talud van 1:7 steiler uit te voeren naar 1:3. Daarnaast is er (beperkt) ruimte voor extra berging te maken door lokaal waar iets meer ruimte is, de waterelementen verder te verdiepen. Dit levert mogelijk nog enkele tientallen m3.

In de notitie ‘Afvoerroutes Rodingsveen naar VVL en Lakermaat’, bijgevoegd als Bijlage 7, is aangegeven dat er behoefte is aan berging voor 1.100 m3 water uit Rodingsveen.

In aanvulling op de voorgaande notities heeft BWZ Ingenieurs een waterparagraaf opgesteld. Deze notitie is als Bijlage 14 bijgevoegd.

Grondwater

In het plangebied is overwegend sprake van wegzijging, tot ongeveer 1 mm/dag. In de zuidoosthoek kan sprake zijn van beperkte kwel. De grondwaterstand wordt gekarakteriseerd door de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) en de gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG). De gemiddeld hoogste grondwaterstand in het plangebied bevindt zich op ongeveer 1-2 m onder maaiveld. De gemiddeld laagste grondwaterstand ligt ongeveer 2,5 m onder maaiveld.

In het plangebied komen wadi's om de infiltratie van neerslag te faciliteren. Zowel overtollig regenwater uit de aangrenzende woonwijk Rodingsveen als de lokale neerslag wordt opgevangen en infiltreert in de bodem. Hiermee is er extra aanvulling van het grondwater voorzien in de nieuwe inrichting. In het plangebied bestaat de bodem uit zand en zware zavel. In het zand is de infiltratiecapaciteit met 0,33 m/dag relatief hoog. De infiltratiecapaciteit van de zware zavel is lager (0,08 m/dag). De wadi's liggen deels op het zand en deels op de zavel. Op de zavel zal bij hevige neerslag langer water in de wadi blijven staan dan op zand. Er is in de bodem voldoende ruimte voor infiltratie, gezien de relatief lage grondwaterstanden. De infiltratie levert extra aanvoer naar het grondwater en gaat verdroging tegen.

De aanleg van wadi's in het inrichtingsplan sluit aan op de geohydrologische situatie van het gebied. Ze zijn gericht op het voeden van het grondwater in het gebied waar overwegend wegzijging plaatsvindt. Er is geen negatief effect op het grondwater te verwachten.

Oppervlaktewater

In het plangebied ligt één watergang die in de legger van het waterschap is opgenomen. Hierin ligt zowel bovenstrooms als benedenstrooms van het plangebied een duiker. De afwateringsrichting is naar het zuiden. De bodemhoogte van deze watergang ligt ruim 1 m onder maaiveld.

Het plangebied bestaat uit voetbalvelden en is grotendeels onverhard. In de toekomstige situatie is er in het plangebied meer verhard oppervlak. De extra en versnelde afvoer die de extra verharding oplevert, wordt vanuit het oogpunt van duurzaamheid in het plangebied zelf opgevangen. De toename aan verhard oppervlak in het plangebied levert dus geen extra afvoer, doordat het neerslagwater lokaal wordt geborgen. De neerslag op de openbare ruimte wordt opgevangen in het groen en de wadi's. De neerslag op privéterreinen wordt op de percelen zelf vastgehouden. In de toekomstige situatie neemt de afvoer naar de watergang niet toe.

De wadi's gaan ook water uit Rodingsveen opvangen. Overtollig regenwater uit de aangrenzende woonwijk Rodingsveen wordt in de huidige situatie deels via een duiker onder de Veenseweg afgevoerd naar de watergang. In de toekomstige situatie wordt de bestaande wadi in Rodingsveen aangesloten op de wadi's in het plangebied, waardoor in ieder geval een deel van het overtollig regenwater in die wadi's wordt opgevangen en niet meer tot afvoer komt. De navolgende afbeelding toont de ligging van Rodingsveen de duiker onder de Veenseweg en de nieuwe verbinding van Rodingsveen naar het VVL-terrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsglglwonvvl-va01_0010.jpg"

Ligging Rodingsveen ten opzichte van VVL-terrein met in blauw gestippeld de duiker onder de Veenseweg naar de primaire watergang (donkerblauwe lijn) en in roze gestippeld de toekomstige verbinding van de wadi in Rodingsveen naar de wadi's in het VVL-terrein)

Uitgangspunt vanuit het waterschap is dat (nieuwe) ontwikkelingen minimaal hydrologisch neutraal zijn of een verbetering ten opzichte van de huidige situatie. In het plangebied is er sprake van een verbetering ten opzichte van de huidige situatie.

Waterberging

Door aanleg van greppels/watergangen en wadi's is sprake van toename van waterbergingscapaciteit met circa 860 m3. Er gaat geen waterberging verloren. De waterbergingscapaciteit wordt vergroot ten opzichte van de huidige situatie. Bij uitvoering van het plan zijn er geen negatieve effecten op de waterbergingscapaciteit van het watersysteem.

Vooroverleg Waterschap

Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rijn en IJssel. In het voortraject van de ontwikkeling is er meermaals overleg gevoerd met het waterschap. Het waterschap heeft aangegegeven in principe bereid te zijn om het beheer van de bestaande watergang in het plangebied over te dragen aan de gemeente.

In het kader van het vooroverleg is het bestemmingsplan aan het waterschap voorgelegd. Het waterschap heeft geen reactie op het bestemmingsplan gegeven.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.8 Archeologie en cultuurhistorie

Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a, van het Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst, hoe er wordt omgegaan met de aspecten archeologie en cultuurhistorie. De bescherming van archeologische waarden is verankerd in de Erfgoedwet. Het belangrijkste doel van deze wet is de bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door het reguleren van bodemverstorende activiteiten.

Toetsing archeologie

Op de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart heeft het westen van het plangebied een hoge verwachting en het oosten van het plangebied een middelmatige verwachting. Door KSP Archeologie is in maart 2022 een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 8. Hieronder worden de conclusies van dit onderzoek kort behandeld.

Bureauonderzoek

Op de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart heeft het westen van het plangebied een hoge verwachting. Naar aanleiding van de resultaten van het bureauonderzoek kan deze verwachting nader worden gespecificeerd per periode. Op basis van de landschappelijke ligging op een gordeldekzandrug heeft het westen van het plangebied een hoge verwachting voor zowel vuursteenvindplaatsen uit het LaatPaleolithicum tot en met het Neolithicum als voor nederzettingsresten uit het Neolithicum tot en met de Volle Middeleeuwen (tot in de 13e eeuw) en een lage verwachting voor huisplaatsen uit de Late Middeleeuwen (vanaf de 13e eeuw) tot en met de Nieuwe Tijd. Het lager gelegen oostelijke deel van het plangebied heeft een lage verwachting voor dergelijke resten, maar hier kunnen bij een niet-verstoorde bodemopbouw wel off-site resten worden verwacht die samenhangen met de nederzettingen of grafvelden die reeds zijn aangetroffen op de gordeldekzandruggen ten westen en ten zuidoosten van het plangebied. Daarnaast geldt voor het oostelijke deel een specifieke verwachting voor zogenaamde vindplaatsen in ‘natte context’ ouder dan de Late Middeleeuwen (vanaf de 13e eeuw).

Inventariserend veldonderzoek

Vervolgens is deze verwachting getoetst door middel van een inventariserend veldonderzoek, verkennende fase. Uit het booronderzoek is gebleken dat binnen het westelijke deel van het plangebied de bodem bestaat uit een plaggendek, die is verploegd met de Bs-horizont van een podzolbodem dan wel met het zand van de C-horizont. De natuurlijke afzettingen maken onderdeel uit van een daluitspoelingswaaier en niet van een gordeldekzandrug, zoals op grond van het bureauonderzoek werd verwacht. Binnen het oostelijke deel van het plangebied bestaat de bodem grotendeels uit een in één of enkele keren opgebracht plaggendek, die aan de onderzijde is verploegd met een sterk siltige tot matig zandige klei van de C-horizont. Voor zover er een poldervaaggrond aanwezig is geweest, is deze verploegd met het opgebrachte plaggendek. Op een dieper niveau vanaf 13,40 tot 14,10 m +NAP is een vorstvaaggrond aangetroffen in de zandige daluitspoelingswaaier dan wel hellingafspoelingen, die in enkele boringen was verploegd, wat op menselijke activiteit in het verleden duidt. Onder de zandige daluitspoelingswaaier dan wel hellingafspoelingen is vaak een leemlaag aangetroffen met daaronder fluviatiel dan wel hellingafspoelingszand. Op basis hiervan is de hoge verwachting voor vuursteenvindplaatsen uit het Laat-Paleolithicum tot en met het Neolithicum voor het westelijke deel van het plangebied bijgesteld naar laag en blijft de lage verwachting voor het oostelijke deel gehandhaafd. De hoge verwachting voor nederzettingsresten uit het Neolithicum tot en met de Volle Middeleeuwen (tot in de 13e eeuw) blijft voor het westelijke deel van het plangebied gehandhaafd evenals de lage verwachting voor het oostelijke deel. De resultaten van het booronderzoek geven geen aanleiding om de lage verwachting voor resten uit de Late Middeleeuwen (vanaf de 13e eeuw) tot en met de Nieuwe tijd voor zowel het westelijke als het oostelijke deel van het plangebied bij te stellen. Wel kunnen in het oostelijke deel off-site sporen aanwezig zijn die samenhangen met eventueel aanwezige vindplaatsen in het westelijke deel van het plangebied. Het booronderzoek geeft geen aanleiding om de specifieke verwachting voor zogenaamde vindplaatsen in ‘natte context’ voor het oostelijke deel van het plangebied ouder dan de Late Middeleeuwen (vanaf de 13e eeuw) bij te stellen.

Selectieadvies archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek

Op basis van de diepteligging van het potentiële archeologische niveau wordt door KSP Archeologie vervolgonderzoek aanbevolen bij bodemingrepen dieper dan 60 cm beneden maaiveld in het westelijke deel van het plangebied en dieper dan 50 cm in het oostelijke deel van het plangebied.

Er bestaat een kans dat naast nederzettingssporen ook begravingen binnen vooral het westelijke deel van het plangebied begravingen aanwezig kunnen zijn. Begravingen kunnen niet door middel van een karterend booronderzoek kunnen worden opgespoord. Daarom adviseert KSP Archeologie een vervolgonderzoek in de vorm van een proefsleuvenonderzoek om vast te stellen of in het westelijke en oostelijke deel van het plangebied archeologische resten aanwezig zijn en zo ja, welke waardering hieraan gegeven kan worden.

De gemeente Montferland heeft ingestemd met het advies en besloten dat vervolgonderzoek zich in eerste instantie zal concentreren op het westelijk deel van het plangebied om vast te stellen of er in het plangebied archeologische waarden aanwezig zijn.

Proefsleuvenonderzoek westelijk deel

Door Econsultancy is in oktober 2022 een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd naar het westelijk deel van het plangebied. Het onderzoek is als Bijlage 9 bijgevoegd.

Binnen het onderzoeksgebied is een tweedeling waargenomen in de landschappelijke indeling. In het westen en noorden van het onderzoeksgebied is sprake van een hoger gelegen dekzandrug, dat afloopt in een beekdal in het zuidoostelijk deel van het plangebied. Binnen de hogere delen is veel van de bodem aangetast door bewerking van het land in zowel het verleden (plaggendek) als in recente perioden (egalisering t.b.v. de aanleg van sportvelden). De recent verstoorde delen liggen in het westen direct op de C-horizont, iets verder naar het oosten toe lag hier nog het plaggendek onder. Verder aflopend naar het beekdal is op de flank van de dekzandrug een deel van de oorspronkelijke bodem met A-, E-, en B-horizont nog intact aangetroffen. In de lager gelegen, nattere delen van het landschap was deze bodem minder goed ontwikkeld. De laag van Wijchen heeft in deze delen mogelijk gezorgd voor hoge schijngrondwaterstanden. In één sleuf is de beek doorsneden. Afzettingen van verschillende afzettingsfasen van de beek zijn hier aangetroffen.

Sporen zijn aangetroffen in de noordwesthoek van het onderzoeksgebied en het centraal/westelijk deel. Lichtgrijze, ondiepe sporen met breed dateerbare vondsten wijzen op de restanten van bewoning uit de IJzer-tijd/Romeinse tijd. Het is niet duidelijk of de twee sporenclusters tot één vindplaats of tot twee vindplaatsen uit de IJzertijd/Romeinse tijd behoren. Grote greppels lijken te wijzen op de aanwezigheid van een middeleeuwse percelerings- of erfgrens. De NNO-ZZW lopende greppels, lijken de oostelijke grens van de vindplaats te vormen. Ten oosten van de greppels zijn geen sporen meer aangetroffen. Waarschijnlijk was dit deel van het terrein te nat om in gebruik te nemen. De westelijke en noordelijke begrenzing van de vindplaatsen is nog niet duidelijk. Door de recente egalisatie ten behoeve van de voormalige sportvelden, en mogelijk ingrepen ten behoeve van de voorheen aanwezige trambaan, zijn sporen aan de westzijde van het terrein verdwenen.

Selectieadvies proefsleuvenonderzoek westelijk deel

Binnen het centraal/westelijke deel van het plangebied zijn behoudenswaardige archeologische resten aangetroffen. Het gaat om een of meerdere vindplaats(en) van het type Bewoning: niet-opgehoogde individuele huisplaats uit de IJzertijd/Romeinse tijd. Daarnaast zijn er meerdere fases van een middeleeuwse percelerings- of erfgrens aangetroffen. Mogelijk is er ook sprake van middeleeuwse bewoningssporen binnen het onderzoeksgebied.

Er wordt geadviseerd om beide vindplaatsen binnen het onderzoeksgebied in situ te behouden. Indien behoud in situ niet mogelijk is, wordt aanbevolen om bij bodemingrepen van >60 cm -mv de vindplaats(en) op te graven (behoud ex situ).

In de overige delen van het onderzoeksgebied worden geen archeologische waarden verwacht. Voor deze delen adviseert Econsultancy geen aanvullend onderzoek. De gemeente Montferland heeft aangegeven in te kunnen stemmen met het onderzoek. Aangezien de locatie van de vindplaats al relatief hoog ligt (t.o.v. andere deel plangebied) is 'behoud in-situ' (door ophoging terrein) niet waarschijnlijk. Gelet op de voorgenomen ontwikkeling met bodemingrepen > 60 cm (vorstvrij bouwen, kabels en leidingen, infiltratie hemelwater etc) zal het 'behoudenswaardig aangemerkte deel' voorafgaand aan de werkzaamheden in het plangebied ex-situ opgegraven en gedocumenteerd moeten worden.

Ter bescherming van de aanwezige archeologische waarden is voor dit deel van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2' opgenomen. In deze dubbelbestemming is opgenomen dat voorafgaand aan bouwwerkzaamheden en werken, geen bouwwerken zijnde, moet worden aangetoond dat er geen sprake is van een mogelijke verstoring van archeologische waarden, dan wel dat deze waarden kunnen worden veilig gesteld.

Proefsleuven oostelijk deel

Het proefsleuvenonderzoek voor het oostelijk gedeelte van het plangebied vindt in een later stadium plaats. Ter bescherming van de aanwezige archeologische waarden is voor dit deel van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 3' opgenomen. In deze dubbelbestemming is opgenomen dat voorafgaand aan bouwwerkzaamheden en werken, geen bouwwerken zijnde, moet worden aangetoond dat er geen sprake is van een mogelijke verstoring van archeologische waarden, dan wel dat deze waarden kunnen worden veilig gesteld.

Toetsing Cultuurhistorie

In het eerdergenoemde archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek wordt ook ingegaan op het historische grondgebruik van het plangebied. Daarbij is gebruik gemaakt van diverse historische kaarten. Hierop is de ontwikkeling van het plangebied door de jaren heen te zien.

Het plangebied ligt aan de oostelijke flank van het Montferland. In dit gebied bestond in de 8e tot 10e eeuw een bloeiende grootschalige ijzerindustrie, waardoor vermoed wordt dat de meeste plaatsen in die periode ontstaan zijn. De naam Lengel is ontleend aan de mark Lengel die zich uitstrekte tussen Azewijn, Zeddam en ’s-Heerenberg. In oorkonden daterend uit de 15e eeuw wordt de markgemeenschap Lenglo of Lengelo genoemd (lang/groot bos). Het buurtschap Lengel wordt in de historische bronnen als bewoonde nederzetting voor het eerst genoemd in een oorkonde van 1 september 1358 waarin ook het ‘hof te Lengel’ genoemd wordt. De huidige Antoniusstraat vormt de as van het buurtschap Lengel.

Op de Hottingerkaart uit het eind van de 18e eeuw is het plangebied onbebouwd en lijkt te zijn verkaveld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsglglwonvvl-va01_0011.jpg"

Het plangebied op de Hottingerkaart 1773-1794

De kaart is grofschalig. De naam ‘Lingele’ komt op de kaart voor, maar het buurtschap is hierop slecht te herkennen. Op basis van de projectie van de kaart lag ten zuidoosten van het plangebied een doorgaand weg van ’s-Heerenberg via Lengel naar Azewijn. Deze weg is op historische kaartmateriaal ter herkennen als de weg van ’s-Heerenberg naar Gendringen (de huidige Lengelseweg), die tot aan de jaren ’70 van de vorig eeuw doorliep als ‘Damse straat’ richting Azewijn. Het plangebied zal iets verder naar het noordwesten hebben gelegen dan in deze projectie. Ten noorden van het plangebied is een straat te herkennen met een west-oost oriëntatie. Dit lijkt een historische weg die ongeveer heeft gelopen langs de huidige wegen ‘De Aam’ en ‘Hartjensstraat’. Eind 18e eeuw lijkt er nog geen sprake van de huidige Antoniusstraat.

Voor de toemalige gemeente ’s-Heerenberg is in 1822 een verzamelminuut opgesteld o.b.v. de losse minuutbladen (zie navolgende afbeelding). Op deze kaart is de huidige Antoniusstraat wel te herkennen als één van de wegen van Lengel naar Zeddam. Op de kaart van ca. 1822 zijn de voorgangers van de Veenseweg, Antoniusstraat en Oude Kapelstraat reeds te herkennen. Ter hoogte van het plangebied is enkel aan de noordoostzijde van de Antoniusstraat bewoning aanwezig. Deze bebouwing ligt direct ten oosten van de kruising Veenseweg/Antoniusstraat en bestaat uit een woonhuis en twee schuren. Ten noorden van het plangebied is in die tijd aan weerzijden bewoning aanwezig met het toponiem ‘Lengel’. Ten zuidoosten van het plangebied ligt rondom de Oude Kapelstraat, de Lengelseweg en de Antoniusstraat het buurtschap ‘Kapel’. De percelen 471, 475, 477 en 483 waren allen in gebruik als akker. Het perceel 484 was in gebruik als weiland, wat vaak op een lager en natte gelegen situatie duidt. Ten noordwesten van het plangebied ligt het groot Veen, waarvan niet bekend is of dit een natuurlijk veen is of door ontgraving is ontstaan. Waarschijnlijk waterde het veen af in oostelijke richting via het perceel dat als moeras staat aangeduid om daarna in zuidelijke richting via de kromme sloot door het midden van het plangebied af te wateren. In de huidige situatie is deze sloot rechtgetrokken en loopt via een duiker onder de huidige Veense weg in noordelijke richting door.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsglglwonvvl-va01_0012.jpg"

Het plangebied op de kadastrale minuut rond 1822

De situatie in het plangebied blijft tussen 1886 en de jaren ’70 van de vorige eeuw gelijk (zie navolgende afbeelding). In de jaren ’70 wordt het terrein omgevormd tot sportvelden en wordt de noord-zuid georiënteerde watergang aangelegd. Vermoedelijk ter vervanging van een slingerende afwatering die op de grens gelopen heeft tussen het akkerland en het weiland.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsglglwonvvl-va01_0013.jpg"

Het plangebied op kaarten uit de 20e en 21e eeuw

In en rond het plangebied bevinden zich geen cultuurhistorisch waardevolle elementen. Dit bestemmingsplan heeft geen negatieve gevolgen voor het aspect cultuurhistorie.

Conclusie

Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt geen belemmering voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

4.9 Ecologie

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet, in het kader van de Wet natuurbescherming, in beeld worden gebracht of er sprake is van invloeden op natuurwaarden en beschermde soorten. In de wet wordt onderscheid gemaakt in gebieds-, soort- en bosbescherming.

Toetsing

Quickscan natuuronderzoek

In het kader van onderhavig plan is door Foreest Groen Consult in oktober 2022 een quickscan natuuronderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 10 bijgevoegd.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt buiten de Natura 2000 gebieden en op ruime afstand tot deze gebieden. De meeste invloeden worden door deze afstand van een aantal kilometers geabsorbeerd. Echter, stikstof die vrijkomt tijdens de bouw kan mogelijk van invloed zijn op de Natura 2000 gebieden. Bij grootschalige bouwprojecten is een beoordeling van de externe werking vereist. Op de mogelijk negatieve effecten als gevolg van stikstofdepositie wordt later in deze paragraaf ingegaan.


Het plangebied ligt buiten de zones van het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Gelderse Groene Ontwikkelingszone (GO). De kernkwaliteiten worden met de ontwikkeling niet aangetast.

Soortenbescherming

Uit het onderzoek komt naar voren dat steenmarter en boommarter voorkomen in de omgeving. Het struweel biedt beschutting voor deze dieren, waardoor ze zich door de wijk en het plangebied kunnen verspreiden. Het open veld met kort gras is minder van belang voor marters. Hier zullen ze zich niet vaak vertonen omdat ze anders blootgesteld worden aan roofdieren. In de struwelen kunnen verblijfplaatsen aanwezig zijn. Worden de struwelen verwijderd dan is nader onderzoek naar deze soorten noodzakelijk.

Grote vos is een beschermde vlinder die in de omgeving voorkomt. De rupsen leven op iep en zoete kers. Meerjarige vlinders voeden zich met nectar van bloeiende wilgen. De vlinder zou waardplanten kunnen vinden in en om het plangebied. De Wet natuurbescherming wordt voor de soortgroep vlinders mogelijk overtreden wanneer struweel moet verdwijnen. Nader onderzoek naar grote vos is noodzakelijk.

In de bomenrij naast een speeltuin zijn twee grote nesten gevonden. De grote nesten kunnen in gebruik zijn door roofvogels In het gebied komen: boomvalk, buizerd, ransuil en sperwer voor. Gebruiken deze soorten deze nesten dan kwalificeren de nesten als permanente verblijfplaats en zijn dan jaarrond beschermd. Bomen met nesten moeten blijven staan zolang nog niet bekend is door welke vogelsoort het nest bewoond is. De Wet natuurbescherming wordt voor de soortgroep broedvogels mogelijk overtreden. Nader onderzoek naar de grote broedvogelnesten is noodzakelijk.

De bomen, in het bijzonder die in het midden van het plangebied, zijn dik genoeg om potentieel vleermuizen te herbergen. Plaatselijk zijn openingen aanwezig. Daarnaast geldt dat de vegetatiestructuren die om en door het plangebied lopen van belang kunnen zijn voor vleermuizen. Worden deze structuren aangetast, verdwijnen de singels, worden grotere gaten gemaakt of worden structuren sterk verlicht, dan kan de Wet natuurbescherming worden overtreden. Nader onderzoek naar naar vaste rust- en verblijfplaatsen en, foerageergebieden en vliegrouten van vleermuizen is daarom noodzakelijk.

Verstoring van overige beschermde flora en fauna als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling wordt op basis van de quickscan niet verwacht.

Voortoets stikstof

Door Buro Ontwerp & Omgeving is in november 2023 een voortoets uitgevoerd naar de stikstofdepositie op nabijgelegen kwetsbare natuurgebieden ten gevolge van de bouw en het gebruik van maximaal 64 nieuwbouwwoningen (worst-case) op de voormalige velden van voetbalvereniging VVL te Lengel. De voortoets is als Bijlage 11 bijgevoegd.

Uit de uitgevoerde voortoets stikstof blijkt dat bij de bouw en het gebruik van maximaal 64 nieuwbouwwoningen op de voormalige VVL-locatie niet leidt tot een toename aan stikstofdepositie groter dan 0,00 mol/ha/jr op stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden van Natura 2000-gebieden. Met betrekking tot stikstofdepositie kan worden opgemerkt dat er geen significante effecten zijn op Natura 2000-gebieden en dat er geen passende beoordeling nodig is.

Nader onderzoek

Door Foreest Groen Consult is in november 2023 een nader onderzoek naar broedvogelnesten, grote vos, kleine marterachtigen, steenuil en vleermuizen uitgevoerd. Het onderzoek is als Bijlage 12 bijgevoegd. Navolgend wordt kort ingegaan op de resultaten van het onderzoek

Broedvogelnesten

Er zijn geen roofvogelnesten of potentiële roofvogel nesten aangetroffen. Vijf nesten bevinden zich op de planlocatie: twee eksternesten en drie merelnesten. Het nest van de ekster is categorie 5 beschermd: enkel jaarrond beschermd bij onvoldoende alternatieve locaties in de nabije omgeving. In de omgeving zijn een groot aantal potentiële nestbomen voor eksters aanwezig waar de ekster zelfstandig een nest kan bouwen. De eksternesten bij de planlocatie zijn dus enkel beschermd tijdens het broedseizoen. De nesten van de merel zijn ook enkel beschermd tijdens het broedseizoen.

Indien de bomen worden gekapt dient dit plaats te vinden buiten het broedseizoen. Bij kap van de bomen met nesten tijdens het broedseizoen dient vooraf een controle door een ecoloog plaats te vinden.

Grote vos

De grote vos is op geen enkel moment waargenomen op of nabij de planlocatie. Aanwezigheid is uitgesloten. De overige waargenomen vlindersoorten zijn niet beschermd. De Wet natuurbescherming wordt voor wat betreft de grote vos niet overtreden. Een ontheffing van de Wet natuurbescherming is voor wat betreft de grote vos niet noodzakelijk.

Kleine marterachtigen

Op geen van de camerabeelden, tijdens het sporenonderzoek of tijdens de andere onderzoeken op de planlocatie is een marterachtige aangetroffen. Aanwezigheid is uitgesloten. De Wet natuurbescherming wordt wat betreft marterachtigen niet overtreden. Een ontheffing van de Wet natuurbescherming is voor wat betreft marterachtigen niet noodzakelijk.

Steenuil

Tijdens het onderzoek is de steenuil waargenomen. De planlocatie bevindt zich niet binnen de 300 meter territoriumgrens van de steenuil. Zuidelijker dan de nestlocatie is de steenuil op geen enkel moment waargenomen. De nestkast naast de planlocatie is onbewoond. De planlocatie vormt geen onderdeel van het essentiële foerageergebied van de steenuil. De Wet natuurbescherming wordt wat betreft de steenuil niet overtreden. Een ontheffing van de Wet natuurbescherming is voor wat betreft de steenuil niet noodzakelijk.

Vleermuis

Tijdens het onderzoek is één baltsterritorium waargenomen van de gewone dwergvleermuis bij de grote bomen midden op het plangebied. Conform richtlijnen dient per baltsterritorium een paarverblijf voor de gewone dwergvleermuis toegekend te worden. Dit paarverblijf wordt toegekend aan het noorden van de middelste bomenrij. Bij kap van de middelste bomenrij zal het paarverblijf van de gewone dwergvleermuizen verdwijnen.

De Wet natuurbescherming wordt bij bomenkap van deze middelste bomenrij voor wat betreft vaste rust- en verblijfplaatsen overtreden. Voor deze vaste verblijfplaats (1 paarverblijf) van de gewone dwergvleermuis dient bij bomenkap, een ontheffing te worden aangevraagd. De betreffende bomenrij blijft behouden. Een ontheffing is daarom niet noodzakelijk.

Foerageergebieden zijn uitsluitend beschermd indien deze essentieel zijn voor het functioneren van een verblijfplaats. Er zijn op het plangebied meerdere foeragerende en passerende vleermuizen aangetroffen. De planlocatie betreft echter geen essentieel deel van het foerageergebied. De Wet natuurbescherming wordt voor wat betreft foerageergebieden niet overtreden. Een ontheffing van de Wet natuurbescherming is voor wat betreft foerageergebied van de vleermuis niet noodzakelijk.

Vliegrouten van vleermuizen zijn niet waargenomen. De Wet natuurbescherming wordt voor wat betreft vliegrouten niet overtreden. Een ontheffing van de Wet natuurbescherming is voor wat betreft vliegrouten niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

4.10 Verkeer en parkeren

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet worden aangetoond dat het initiatief geen negatieve gevolgen heeft voor de verkeer- en parkeersituatie ter plaatse.

Toetsing 

Verkeer

Met de realisatie van de woningen is sprake van een toevoeging van nieuwe functies. Dit houdt in dat met het initiatief het aantal verkeersbewegingen per saldo toeneemt als gevolg van de maximaal 64 nieuwe woningen.

Voor wat betreft het te verwachten aantal verkeersbewegingen per woning is uitgegaan van de kengetallen van het CROW die gelden voor de verstedelijkingsgraad 'weinig stedelijk' en het gebiedstype 'rest bebouwde kom'. Uitgaande van het stedenbouwkundig plan geldt:

  • 7 vrijstaande ('Koop, huis, vrijstaand') gemiddeld (7 x 8,2 =) 57,4 verkeersbewegingen per etmaal
  • 8 tweekappers ('Koop, huis, twee-onder-een-kap') gemiddeld (8 x 7,8 =) 62,4 verkeersbewegingen per etmaal
  • 23 rijwoningen ('Koop, huis, tussen/hoek') gemiddeld (23 x 7,4 =) 170,2 verkeersbewegingen per etmaal
  • 26 rijwoningen ('Huur, huis, sociale huur') gemiddeld (5,6 x 26 =) 145,6 verkeersbewegingen per etmaal

n totaal is de verkeersaantrekkende werking van het initiatief daarmee gemiddeld (57,4 + 62,4 + 170,2 + 145,6 =) 435,6 verkeersbewegingen per etmaal.

De ontsluiting voor auto’s geschiedt via de Antoniusstraat. Naar de auto ontsluiting is in januari 2023 onderzoek gedaan door verkeerskundigen van RoyalHaskoning/DHV. Dit onderzoek is als Bijlage 13 bijgevoegd. Zij adviseren om de auto ontsluiting via de Antoniusstraat te laten lopen. Deze straat is goed berekend op de (geringe) toename van het verkeer. Bovendien wordt hierdoor sluipverkeer door de zuidelijk gelegen buurtstraatjes voorkomen. Voor fietsers en voetgangers zijn aan alle zijden aansluitingen opgenomen in het stedenbouwkundige plan, die aansluiten op bestaande straten en routes. Er komt een verbinding met 't Bosman Huus, door middel van een wandelpad.

Parkeren

De parkeervraag voor het stedenbouwkundigplan is mede gebaseerd op kencijfers van www.passendeparkeernorm.nl. Dit is een initiatief van Goudappel in samenwerking met de Provincie Zuid-Holland. Het laat het daadwerkelijke autobezit per woning zien van alle buurten in Nederland, waarbij onderscheid wordt gemaakt naar woningtype en eigendomssituatie. Tevens wordt aangegeven of dit autobezit afwijkt van het aantal benodigde parkeerplaatsen, berekend op basis van een parkeerkengetal.

Op basis van deze kengetallen is de parkeervraag voor dit plan 101,8 parkeerplaatsen, zie navolgende berekening.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsglglwonvvl-va01_0014.png"
Op basis van het stedenbouwkundige plan (zie paragraaf 2.2) worden op eigen terrein 20 parkeerplaatsen gerealiseerd en in openbaar gebied 82. Hiermee komt de totale parkeercapaciteit op 102 parkeerplaatsen, waarmee het plan voorziet in de parkeerbehoefte.

Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

4.11 Kabels en leidingen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse planologisch relevante kabels en leidingen.

Toetsing

In het plangebied zijn geen kabels en leidingen gelegen, die een juridisch- planologische bescherming genieten. Om de overige kabels en leidingen in het plangebied te inventariseren wordt voor de werkzaamheden een zogenaamde KLIC-melding verricht. Aan de hand van deze KLIC -melding wordt met de betreffende kabels- en leidingenbeheerders afspraken gemaakt voor eventuele aanpassingen mocht dat nodig blijken.

Conclusie

Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Juridische planaspecten

5.1 Algemeen

5.1.1 Wat is een bestemmingsplan

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).


Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden' (omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).

Een bestemmingsplan regelt derhalve het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen) en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden (aanleggen).


Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.

5.1.2 Bestemmen, dubbelbestemmen en aanduiden

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijhorende regel worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:

  • Via een dubbelbestemming
    Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één 'enkel' bestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regel van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
  • Via een aanduiding
    Een aanduiding is een teken op de verbeelding dat betrekking heeft op een vlak op die kaart. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.
5.1.3 Hoofdstukindeling van de regels

De regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels
    In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).

  • 2. Bestemmingsregels
    In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen.

    Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen.

    Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsbepalingen ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo is een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.

  • 3. Algemene regels
    In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelregel, algemene gebruiksregels en algemene afwijkingsregels.

  • 4. Overgangs- en slotregels
    In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

5.2 Dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

5.2.1 Bijzonderheden in dit bestemmingsplan

Groen

De ruimtes tussen de twee woongebieden zijn bestemd als 'Groen'. De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, bermen en beplanting, parken en plantsoenen, wegen, pleinen en straten, wandel- en fietspaden met een functie voornamelijk gericht op verblijf, dierenweiden, geluidwerende voorzieningen, kunstwerken, speelvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, met bijbehorende overige bouwwerken en verhardingen en met inachtneming van de keur van het waterschap.

Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd. Overige bouwwerken (bijv. speeltoestellen) zijn onder voorwaarden wel toegestaan.

Tuin

De gronden aan de voorkant van de woningen in het westelijke deel van het plangebied zijn bestemd als 'Tuin'. De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen en opritten.

Op en in de gronden van deze bestemming mogen, onder voorwaarden, uitsluitend erkers en ingangspartijen aan een woning en bij de bestemming behorende overige bouwwerken, zoals erf- of perceelafscheidingen en tuinmeubilair, niet zijnde carports en overkappingen worden gebouwd.

In de bouwregels van deze bestemming zijn de maatvoeringseisen voor de bouw van de toegestane bouwwerken opgenomen.

Verkeer - Verblijfsgebied

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen, pleinen en straten, wandel- en fietspaden met een functie voornamelijk gericht op verblijf, waaronder terrassen, markten, parkeer-, groen-, water- en speelvoorzieningen, waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen, abri's, esthetische kunstwerken zoals beelden, waaronder ook begrepen oorlogsmonumenten, met overige bouwwerken waaronder ook begrepen zitelementen, podiums en bankjes.

De bouwhoogte van overige bouwwerken, anders dan voor de wegaanduiding, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer en kunstwerken bedraagt maximaal 6 m. De maximale bouwhoogte van lichtmasten bedraagt 10 m.

Water

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor watergangen, waterpartijen, oevers, taluds, onderhoudspaden en kaden, en waterhuishouding.

Op de gronden mogen uitsluitend overige bouwwerken, behorende bij de bestemming of bij aangrenzende wegen, in- en uitritten en paden, zoals duikers, stuwen, en bruggen worden gebouwd. De bouwhoogte van deze overige bouwwerken mag niet meer dan 3 m bedragen.

Wonen

De gronden ter plaatse van de nieuw te bouwen woningen in het westelijk deel van het plangebied zijn bestemd als Wonen'. Hiermee zijn de gronden bestemd voor woningen, beroepen aan huis, tuinen en erven en parkeervoorzieningen.

Van de gebouwen binnen deze bestemming mag, onder voorwaarden, 30% van de vloeroppervlakte tot een maximum van 50 m2 gebruikt worden voor een beroep aan huis.

Binnen de bestemming mogen in totaal maximaal 64 woningen, bijbehorende bouwwerken (zoals aan- of uitbouwen en bijgebouwen, overkappingen) en overige bouwwerken, zoals erf- of perceelafscheidingen en tuinmeubilair worden gebouwd. Binnen de bestemming zijn meerdere bouwvlakken opgenomen. Per bouwvlak is aangegeven welkt type en hoeveel woningen zijn toegestaan. De maximale goot- en bouwhoogte van de nieuwe woningen bedraagt respectievelijk 6 m en 11 m.

De maatvoeringseisen van bijbehorende bouwwerken (bijvoorbeeld bijgebouwen) en overige bouwwerken (bouwwerken, geen gebouw zijnde) zijn opgenomen in de bouwregels.

In de regels van de bestemming is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van het toestaan van een bedrijf aan huis. Voor de afwijking gelden aanvullende voorwaarden voordat deze kan worden verleend.

Woongebied

Omdat het meergeneratiehofje in het oostelijk deel van het plangebied nog nader uitgewerkt wordt, is dit deel van plangebied (met uitzondering van de omliggende groenstructuur) bestemd als 'Woongebied'. Deze bestemming is ten opzichte van de reguliere bestemming 'Wonen' flexibeler, omdat de gronden tevens zijn bestemd voor openbare ruimte in de vorm van bijvoorbeeld een ontsluitingsweg of groenvoorzieningen.

De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn naast de 28 woningen met bijbehorende tuinen en erven en een eventueel een beroep aan huis eveneens bestemd voor wegen, pleinen en straten, wandel- en fietspaden met een functie voornamelijk gericht op verblijf; parkeer-, groen-, speel- en nutsvoorzieningen; en waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen.
Binnen de bestemming mogen woningen, bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken, zoals erf- of perceelafscheidingen en tuinmeubilair worden gebouwd. Binnen de bestemming is één bouwvlak opgenomen. De woningen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd. Op de verbeelding is aangegeven dat maximaal 28 woningen zijn toegestaan. De woningen mogen zowel vrijstaand, twee-aangebouwd als aaneengebouwd worden gebouwd. De maximale goot- en bouwhoogte van de woningen zijn op de verbeelding opgenomen en bedragen respectievelijk 6 m en 11 m.

Bijbehorende bouwwerken (bijvoorbeeld bijgebouwen) en overige bouwwerken (bouwwerken, geen gebouw zijnde) zijn, onder voorwaarden, ook toegestaan. De maatvoeringseisen van deze bouwwerken zijn opgenomen in de bouwregels.

Van de gebouwen binnen deze bestemming mag 30% van de vloeroppervlakte tot een maximum van 50 m2 gebruikt worden voor een beroep aan huis. In de regels van de bestemming is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van het toestaan van een aan huis gebonden bedrijf. Voor de afwijking gelden aanvullende voorwaarden voordat deze kan worden verleend.

Waarde - Archeologische verwachting 2 en Waarde - Archeologische verwachting 3

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 2' en Waarde - Archeologische verwachting 3 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

5.2.2 Algemene regels

Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld begrippen, de wijze van meten, algemene afwijkingen en overgangsrecht. Deze min of meer standaardregels in bestemmingsplannen worden hier verder niet toegelicht.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

In artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting waarin de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan zijn neergelegd. Dit hoofdstuk gaat in op de uitvoerbaarheid, waarbij eerst de economische uitvoerbaarheid aan bod komt en vervolgens de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Bij het eerste gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Tevens is in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geregeld dat in het kader van een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning voor bepaalde bouwplannen de grondexploitatieregeling van toepassing is. Bij het tweede gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen.

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De woningbouwontwikkeling van het voormalige VVL-terrein betreft een gemeentelijke ontwikkeling. Voor het bestemmingsplan zal in het kader van de uitwerking een exploitatieopzet opgesteld gaan worden.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Vooroverleg

Provinciaal overleg
De eerste opzet van het stedenbouwkundig plan is teruggekoppeld met de provincie. Vanuit de provincie is daarbij als reactie/aandachtspunten het volgende meegegeven: aandacht voor invulling met betaalbaarheid woningen, rekening houden met de kwalitatieve aanvulling op de bestaande woningvoorraad. De provincie heeft aangegeven het positief te vinden dat er in dit plangebied veel ruimte is gereserveerd voor groen en blauw – dit ook vanuit het oogpunt van een groene en gezonde leefomgeving en klimaatadaptatie (hitte, wateroverlast, droogte).

Het ontwerpbestemmingsplan is voorgelegd aan de provincie. De provincie heeft geen reactie op het ontwerpbestemmingsplan gegeven.

Waterschap

Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rijn en IJssel. In het voortraject van de ontwikkeling is er meermaals overleg gevoerd met het waterschap. Het waterschap heeft aangegegeven in principe bereid te zijn om het beheer van de bestaande watergang in het plangebied over te dragen aan de gemeente.

In het kader van het vooroverleg is het ontwerpbestemmingsplan aan het waterschap voorgelegd. Het waterschap heeft geen reactie op het ontwerpbestemmingsplan gegeven.

6.2.2 Ontwerp bestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan heeft heeft met ingang van 20 december 2023 gedurende een termijn van zes weken ter inzage gelegen met de mogelijkheid zienswijzen kenbaar te maken. Ten aanzien van het ontwerpbestemmingsplan is binnen de daarvoor gestelde termijn één zienswijze naar voren gebracht.

De zienswijze is beantwoord door de gemeente en de nota hiervan is als bijlage bij dit plan opgenomen (Bijlage 16). De zienswijzen hebben niet geresulteerd in aanpassingen aan het plan.

Ambtshalve is de toelichting van het plan op een aantal onderdelen gewijzigd. Aan de regels en verbeelding zijn geen wijzigingen doorgevoerd. De volgende wijzigingen zijn doorgevoerd in de toelichting.

  • De vormvrije m.e.r.-beoordeling is aangepast en bijgevoegd als nieuwe Bijlage 3. Paragraaf 4.1 is naar aanleiding van de aangepaste versie eveneens aangepast.
  • De opgestelde waterparagraaf is als Bijlage 14 bijgevoegd. Aan de hand van dit document zijn eveneens de paragrafen 4.7 en 6.2.1 aangepast.
  • Het akoestisch onderzoek naar 't Bosman Huus is als Bijlage 15 toegevoegd. Naar aanleiding van dit onderzoek is 4.6 aangepast.
6.2.3 Participatie

Voor de ontwikkeling (stedenbouwkundige opzet) van het VVL terrein hebben verscheidene participatieavonden plaatsgevonden. In het kader van het project Visie ’s-Heerenberg-Oost en Lengel hebben op 2 oktober 2021 en 23 november 2021 een algemene informatieavond (zogenaamde ‘creatielab’) plaatsgevonden. Deze algemene informatieavonden waren gericht op het realiseren van een wensenkaart voor het totale plangebied van de Visie ’s-Heerenberg-Oost en Lengel.

In aansluiting hierop heeft er op 2 november 2022 in 't Bosman Huus te Lengel een specifieke participatieavond plaatsgevonden voor omwonenden en geïnteresseerden voor de stedenbouwkundige ontwikkeling van het VVL-terrein. Insteek van deze participatieavond was het toelichten van de uitwerking van de visie (na de gegeven input uit het ‘creatielab’) en aansluitend het ophalen van uitgangspunten, wensen en aanbevelingen. Dit ter verwerking van de opmerkingen in een concept stedenbouwkundig plan. De tijdens en na de participatieavond van 2 november 2022 aangeleverde opmerkingen/wensen/ideeën zijn vervolgens vertaald in een concept stedenbouwkundig plan.

Deze vertaling is vervolgens – zoals ook op 2 november 2022 toegezegd met de omwonenden en geïnteresseerden - teruggekoppeld tijdens de participatieavond in 't Bosman Huus te Lengel op 11 januari 2023. Tijdens deze participatieavond is een terugblik gegeven van de avond van 2 november 2022. Daarbij is vervolgens aangegeven wat de ingebrachte wensen en aanbevelingen zijn geweest en op welke wijze deze ingebrachte wensen en aanbevelingen wel of niet zijn verwerkt in de uitwerking van het concept stedenbouwkundig plan. Tijdens deze avond is aangegeven dat er na deze participatieavond ook nog desgewenst reacties gegeven kunnen worden op het uitgewerkte concept stedenbouwkundig plan.

In aansluiting hierop heeft er op verzoek nog een separaat overleg plaatsgevonden met de voorzitter en de beheerder van 't Bosman Huus en met de voorzitter van de Dorpsraad Lengel. Als vervolgtraject is tijdens de participatieavond aangegeven dat na deze avond en de daarna nog eventueel binnenkomende reacties een definitief stedenbouwkundig plan wordt gemaakt. Gevolgd door een bestuurlijk besluit over het stedenbouwkundig plan, en vervolgens het volgen van een bestemmingsplan- (omgevingsplan)traject (met inspraakmogelijkheden).