direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Lengel, Regelstation Oude Tramweg 28
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1955.bplglglalgregelsta-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Liander heeft het voornemen om aan de Oude Tramweg 28 te Lengel een nieuw regelstation te realiseren op het perceel direct grenzend aan een bestaand regelstation.

Het bestaande regelstation zorgt voor de energielevering van de omgeving 's-Heerenberg en Zeddam. Op het bestaande regelstation is op termijn onvoldoende vermogen aanwezig. Er zijn spannings- en capaciteitsknelpunten in het distributienet, waarbij de spanningsvariatie te groot wordt, met bijvoorbeeld knipperende lampen in de woonkamer of uitvallen van zonnepanelen op het dak tot gevolg. Daarnaast zouden nieuwe ontwikkelingen, zoals bedrijvigheid en woningbouw zonder de versterking van het net niet meer aangesloten kunnen worden.

Het nieuwe regelstation is noodzakelijk, omdat hiermee een uitbreiding van het elektriciteitsnet kan worden gefaciliteerd. De uitbreiding van het elektriciteitsnetwerk is nodig vanwege onder meer een forse toename van de energievraag van grote bedrijven (zowel opwek als belasting), verduurzaming van woningen (zonnepanelen en warmtepompen) en de bouw van nieuwe woningen.

De locatie van het nieuwe regelstation is op basis van het geldende bestemmingsplan bestemd als 'Bos'. Op basis van deze bestemming is de realisatie van het nieuwe regelstation niet mogelijk. Om het regelstation mogelijk te maken, is een herziening van het bestemmingsplan nodig.

1.2 Plangebied

Het plangebied is gelegen ten noorden van de kern van Lengel en ten zuiden van de kern Zeddam. Aan de westzijde van het plangebied bevindt zich de Oude Tramweg.

Op de navolgende afbeeldingen zijn de globale ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven met een gele stippellijn. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding horend bij dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplglglalgregelsta-va01_0001.jpg"

Globale ligging plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplglglalgregelsta-va01_0002.jpg"

Globale begrenzing plangebied

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied', dat is vastgesteld door de raad van de gemeente Montferland op 29 september 2011. Dit bestemmingsplan is daarna nog aangepast naar aanleiding van uitspraken van de Raad van State en enkele malen hierzien.

Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van de geconsolideerde versie van het geldende bestemmingsplan (d.d. 26 april 2022) weergegeven met een zwarte stippellijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplglglalgregelsta-va01_0003.jpg"

Uitsnede geldende bestemmingsplan 'Buitengebied'

Op grond van het geldend bestemmingsplan 'Buitengebied' geldt ter plaatse van het bestaande regelstation de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening'. Deze gronden zijn bestemd voor nutsvoorzieningen, duurzame energieopwekking door middel van zonnepanelen op het dakvlak van gebouwen, en de daarbij behorende voorzieningen, waaronder begrepen tuinen en erven, groenvoorzieningen, ontsluitingen/inritten en parkeervoorzieningen.

De locatie van het nieuwe regelstation is bestemd als 'Bos'. De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor instandhouding van bos ten behoeve van aldaar voorkomende dan wel daaraan eigen natuur- en landschapswaarden, bosbouw voor zover de eerder genoemde waarden niet onevenredig worden aangetast, extensieve dagrecreatie, water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water. Ook zijn de aan het bos verbonden open plekken, heidevelden en schraalland voor zover deze uit oogpunt van landschaps- en natuurbeheer noodzakelijk zijn, toegestaan.

Een deel van de bestaande en tevens toekomstige ontsluitingsweg van het terrein van het regelstation is bestemd als 'Agrarisch met waarden'. Deze gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor agrarische bedrijven. Deze gronden zijn onder meer tevens bestemd voor toegangswegen ter ontsluiting van percelen met een andere bestemming (zoals de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening').

Daarnaast geldt voor het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2' ter bescherming van mogelijk aanwezige archeologische waarden. Ook geldt voor het gehele plangebied de gebiedsaanduiding 'overige zone - waardevol landschap'. De regeling bepaald dat behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, de gronden mede bestemd zijn voor behoud en versterking van de kernkwaliteiten van het waardevol landschap. Voor een klein stukje van de bestaande ontsluitingsweg geldt de aanduiding 'overige zone - groene ontwikkelingszone'. In de regels is aan deze aanduiding een regeling gekoppeld ter bescherming van de provinciale Groene Ontwikkelingszone.

Op basis van het geldende bestemmingsplan is de realisatie van het nieuwe regelstation binnen de bestemming 'Bos' niet toegestaan. Om de ontwikkeling alsnog mogelijk te maken, is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

1.4 Leeswijzer

1.4.1 Opbouw bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord.

1.4.2 Opbouw toelichting

De toelichting bestaat uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in Hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie en de toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van het ruimtelijke beleidskader. Hoofdstuk 4 geeft een overzicht van de milieu- en de omgevingsaspecten van het plan. In Hoofdstuk 5 volgen de juridische planaspecten en in Hoofdstuk 6 de gevolgde procedure.

1.4.3 Begrippenlijst

In dit bestemmingsplan worden verschillende begrippen gebruikt, welke vrij technisch en specialistisch van aard zijn. Daarom is hieronder een begrippenlijst opgenomen waarin de meest belangrijke termen zijn toegelicht.

  • Regelstation: Op een regelstation, ook wel transformatorstation of elektriciteitsstation genoemd, wordt de spanning van elektriciteit omgezet van de ene spanning naar een andere spanning (omhoog of omlaag). De elektriciteit wordt vanaf het station vervolgens getransporteerd naar de verschillende wijken of gebieden in een dorp of stad.
  • Transformator: Een transformator zet elektriciteit om van de ene spanning naar een andere spanning.
  • Transformatorruimten: De transformator komt in een bouwwerk te staan, bestaande uit drie dichte wanden. De bovenzijde is open.
  • Transformatorvermogen: Het vermogen ofwel capaciteit van de transformator, uitgedrukt in MVA.
  • MVA: Aanduiding van het vermogen ofwel capaciteit van de transformator om elektriciteit te kunnen transporteren en transformeren. De capaciteit wordt uitgedrukt in VoltAmpère (VA). 1 MVA (MegaVoltAmpère) is 1.000.000 VA.
  • kV: De hoogte van de spanning wordt uitgedrukt in Volt. 10kV is 10.000 Volt.
  • Middenspanning: Middenspanning is de verzamelnaam voor de spanningen tussen de hoogste en laagste spanningsniveaus in het elektriciteitsnet. Alle spanningsniveaus van hoger dan 1kV en lager dan 25kV vallen hieronder.
  • Laagspanning: Laagspanning is de verzamelnaam voor de lage spanningen in het elektriciteitsnet en betekent spanning onder de 1kV (1.000 Volt).
  • Middenspanningsinstallatie: De middenspanningsinstallatie zorgt ervoor dat de elektriciteit gedistribueerd wordt over verschillende kabels naar de transformatorhuisjes in de wijk of naar bedrijven. De middenspanningsinstallatie is de 'groepenkast' van een (regel)station.

Hoofdstuk 2 Bestaande en toekomstige situatie

2.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt de beoogde ontwikkeling omschreven. Hierbij wordt als eerste ingegaan op de bestaande situatie in het plangebied, waarna de beoogde ontwikkeling nader toegelicht wordt.

2.2 Bestaande situatie

De locatie van het nieuw te realiseren regelstation bestaat in de huidige situatie uit een terrein met gras, struiken en jonge bomen. Vanaf de Oude Tramweg loopt een verharde oprijlaan naar het omheinde bestaande regelstation.

Het huidige regelstation betreft een 10/10 kV 20 MVA station met een 10 kV schakelinstallatie. Het gebouw is circa 3,5 m hoog en heeft een oppervlakte van circa 135 m2. Aan de achterzijde van het gebouw staat een 20 MVA transformator in de buitenlucht opgesteld achter een hekwerk.

Navolgende afbeelding geeft een impressie van het plangebied in de huidige situatie weer. Daarbij van linksboven, met de klok mee: hekwerk met grove dennen en gemengde haag; zijaanzicht van het regelstation; een overzicht van het terrein; en oprijlaan met het vooraanzicht van het regelstation op de achtergrond.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplglglalgregelsta-va01_0004.jpg"

Bestaande situatie plangebied

2.3 Toekomstige situatie

2.3.1 Nut en noodzaak

Liander N.V. is verantwoordelijk voor het aanleggen, onderhouden en beheren van gas- en elektriciteitsnetten in (delen van) de provincies Gelderland, Flevoland, Noord-Holland, Zuid-Holland, Utrecht en Friesland. Om te zorgen voor een betrouwbare, betaalbare en duurzame energievoorziening, is het belangrijk om de veiligheid, kwaliteit en capaciteit van de netten op orde te houden. De netinfrastructuur moet nu en in de toekomst aan de capaciteitsbehoefte van de klanten voldoen.

Aan de Oude Tramweg in Lengel bevindt zich een bestaand regelstation. De huidige en verwachte capaciteitsaanvragen voor afname en teruglevering van elektriciteit zijn groter dan in het verzorgingsgebied (omgeving 's-Heerenberg en Zeddam) van dit station beschikbaar is. De beoogde ontwikkeling van het regelstation zorgt ervoor dat de capaciteitsproblemen nu en voor de toekomst worden opgelost.

2.3.2 Toekomstige inrichting

Ten oosten van het bestaande regelstation zal een nieuw regelstation worden gebouwd. Nadat het nieuwe regelstation gerealiseerd en in werking is, zal het bestaande regelstation worden gesloopt. Op de plek van het oude regelstation wordt groencompensatie gerealiseerd.

Het nieuwe regelstation zal bestaan uit een gebouw met een bouwhoogte van 4,2 m, met daarin twee 10 kV installatieruimten, een secundaire ruimte en een accuruimte. Daarnaast worden uitpandig drie transformatoren met een vermogen van elk 20 MVA gerealiseerd. Deze transformatoren worden in een drie-wandige box zonder dak opgesteld. De bouwhoogte van de boxen bedraagt 4,5 m. Om het regelstation te beschermen tegen blikseminslag worden er bliksemspitsen aangebracht. Deze spitsen hebben een hoogte van maximaal 8 m. Daarnaast worden lichtmasten aangebracht met een maximale hoogte van 4,5 m. Bij het regelstation is minimale verlichting nodig, vanwege veiligheid. De verlichting wordt geregeld via met bewegingssensoren of op afstand aan- en uitgeschakeld. De verlichting is dus zeker niet altijd aan, alleen bij aanwezigheid van personeel op het terrein (wat zeer minimaal is). Verlichting wordt gericht op het regelstation en er wordt zorg gedragen voor een minimale uitstraling naar boven en buiten het terrein.

Het regelstation wordt via de bestaande toegangsweg ontsloten op de Oude Tramweg. Rondom het regelstation (en bijbehorende verhardingen) wordt een hekwerk geplaatst met een hoogte van 3 m.

De navolgende afbeeldingen tonen de toekomstige situatie in het plangebied en de opzet van de bebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplglglalgregelsta-va01_0005.jpg"

Toekomstige inrichting plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplglglalgregelsta-va01_0006.jpg"

Plattegrond toekomstige bebouwing

Ter referentie volgt hierna een afbeelding van een ander regelstation dat reeds gerealiseerd is. Het type gebouw met transformatoren dat binnen het plangebied zal worden gerealiseerd is hiermee vergelijkbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplglglalgregelsta-va01_0007.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplglglalgregelsta-va01_0008.jpg"

Beeld vergelijkbaar regelstation ter referentie

De landschappelijke inpassing zal in twee fases plaatsvinden. In fase 1 worden bomen en heesters op het perceel van 1.675 m2. verwijderd. Liander heeft hierbij de inspanningsplicht om zoveel mogelijk aanwezige beplanting te verplanten naar andere plekken binnen het perceel. Aan de noord- en oostzijde zijn diverse lege plekken aanwezig waar deze te verplanten bomen en heester naar toe kunnen worden verplaatst. De haalbaarheid van deze beoogde werkwijze van het verplanten is ter plaatste door een deskundige beoordeeld en als realistisch beschouwd. Bij deze schouw ter plaatse is geconstateerd dat het verplaatsen van 50 bomen en/of heesters reëel is. Naast de te verplaatsen bomen en heesters zal ook op deze noordelijke en oostelijk locatie, daar waar na de verplaatsing nog ruimte resteert, de overige ruimte worden ingeplant met nieuwe bomen en/of heesters. Nadat deze 1.675 m2 vrij is, volgt de aanleg van het regelstation. Tijdens de aanleg van het regelstation is het niet nodig om deze noord- en oostzijde verder te betreden. Er resteert voldoende werkruimte tussen de Oude Tramweg en de te ontwikkelen locatie. Navolgend is de schets van de inrichtingsmaatregelen voor fase 1 opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplglglalgregelsta-va01_0009.jpg"

Schets landschappelijke inrichting fase 1

Vervolgens zal in fase 2, na realisatie van het regelstation, het oude regelstation worden gesloopt. Deze vrijkomende locatie evenals de overige ruimte, waaronder de zuidzijde, zal dan ook landschappelijke worden ingepast met nieuwe aanplant. Voor specifiek de zuidzijde wordt gewerkt met wintergroene soorten zoals bijvoorbeeld Liguster. Dit zoals weergegeven in de navolgende afbeelding van het inrichtingsplan voor fase 2. Vanwege het nieuwe regelstation verdwijnt er 1.675 m2 aan bos. Op de locatie van het te slopen oude regelstation en directe omgeving wordt 875 m2 herplant. Daarnaast heeft Liander met de provincie Gelderland – het bevoegd gezag – afgesproken de overige 800 m2 aan herplant elders uit te laten voeren. Vanwege de inspanningsplicht tot het verplanten van naar schatting 50 bomen en/of heesters richting de noord- en oostzijde plus het daarnaast invullen van de dan nog lege plekken zal feitelijk het areaal bos toe nemen t.o.v. van de huidige situatie.

De landschappelijke inpassing is als voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplglglalgregelsta-va01_0010.jpg"

Schets landschappelijke inrichting fase 2

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Algemeen

In deze paragraaf wordt een analyse gegeven van het relevante beleidskader. De beleidsnota's die direct of indirect doorwerken in voorliggend bestemmingsplan, worden in deze paragraaf behandeld. Er wordt ingegaan op het geldende relevante beleid op internationaal, rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Per bestuurslaag is een korte samenvatting gegeven van de meest relevante aspecten uit de verschillende beleidsnota's, alsmede de consequenties voor het voorliggende plan.

3.2 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Onderdeel van de Omgevingswet is een visie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Met de NOVI neemt het Rijk het voortouw voor een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Nederland. De NOVI richt zich op de volgende vier prioriteiten die onderling veel met elkaar te maken hebben en gevolgen hebben voor het inrichten van de fysieke leefomgeving:

  • Ruimte maken voor de klimaatverandering en energietransitie;
  • De economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden;
  • Steden en regio's sterker en gezonder maken;
  • Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.


In de NOVI staan de keuzes op nationaal niveau, maar in veel gevallen ligt de verantwoordelijkheid bij gemeenten en/of provincies. Op basis van drie uitgangspunten helpt de NOVI bij het wegen van belangen en het maken van keuzes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • Afwentelen wordt voorkomen.


De nationale belangen zijn geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het gaat bijvoorbeeld om rijksvaarwegen, defensie, ecologische hoofdstructuur, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, electriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en primaire waterkeringen. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.


Ladder voor duurzame verstedelijking

In artikel 3.1.6, lid 2  van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Dit belang staat beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte binnen een breder kader van een goed systeem van ruimtelijke ordening.

Met de ladder worden eisen gesteld aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De toelichting bij een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien die ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.


Toetsing rijksbeleid

Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Voorliggende ontwikkeling betreft een regelstation. Uit jurisprudentie blijkt dat een regelstation niet hoeft te worden aangemerkt als stedelijke ontwikkeling. Om deze reden is verdere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking niet noodzakelijk.

Eén van de overige nationale belangen is het realiseren van een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening die in 2050 CO2-arm is en de daarvoor benodigde hoofdinfrastructuur. Vitale functies in de maatschappij zijn afhankelijk van een betrouwbare toelevering en uitwisseling van energie. Voor iedereen moet deze energie betaalbaar zijn. Energie moet veilig worden opgewerkt, gewonnen, getransporteerd, opgeslagen en gebruikt.

Met betrekking tot 'ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie' is in de NOVI aangegeven dat de transitie naar hernieuwbare energie meer ruimte vraagt voor transport, distributie, conversie en opslag van energie, zowel boven- als ondergronds. In plaats van enkele relatief grote 'puntbronnen' (centrales) en transport van energie in één richting, zal er sprake zijn van meerdere, vaak decentrale en sterk in grootte verschillende bronnen (zon-, wind- en bodemenergie) en tweerichtingsverkeer (gebruik en productie) van energie.

Voor dit project betekent de capaciteitsuitbreiding van het regelstation dat het aansluit op het nationale belang 'realiseren van een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening, die in 2050 CO2-arm is, en de daarvoor benodigde hoofdinfrastructuur. De capaciteitsuitbreiding is nodig om te kunnen voorzien in de vraag naar elektrisch vermogen in de omgeving. Dit is van essentieel belang voor een goed functionerend en betrouwbaar elektriciteitsnetwerk.

Met de ontwikkelingen binnen het plangebied zijn geen andere nationale belangen gemoeid.

3.3 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

Op 19 december 2018 is de omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' vastgesteld. In deze visie beschrijft de provincie welke richting de provincie op wil op het gebied van energie, klimaat, water, voedsel en ook hoe de provincie de omgeving wil inrichten.

Om samen een Gaaf Gelderland te bereiken, legt de provincie bij het uitvoeren van haar taken de focus op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met behulp van zeven ambities geeft de provincie hier richting aan:

  • energietransitie;
  • klimaatadaptatie;
  • circulaire economie;
  • biodiversiteit;
  • bereikbaarheid;
  • economisch vestigingsklimaat;
  • woon- en leefklimaat.

Voor dit bestemmingsplan zijn de ambities voor 'klimaatadaptatie' en 'energietransitie' van toepassing.

Klimaatadaptatie

Het klimaat is merkbaar aan het veranderen, waarbij hoosbuien, extreme hitte en langdurige droogte hierbij goede voorbeelden van zijn. Provincie Gelderland wil zich voorbereiden op het veranderende klimaat door in te zetten op het tegengaan van de bijbehorende risico's en gevaren. Dit heeft prioriteit: In 2050 wil Gelderland optimaal beschermd zijn en kunnen meebewegen met het veranderend klimaat. De provincie Gelderland werkt hierbij vooral vanuit haar betrokkenheid bij waterveiligheid, waterkwaliteit, bodem en natuur. Daarnaast wordt er rekening gehouden met de variatie van de Gelderse streken.

De provincie Gelderland wil met haar partners verder kijken. Bij de aanleg, inrichting, veiligheid en leefbaarheid van de gebouwde omgeving nemen we de gevolgen van het veranderende klimaat mee en maken afspraken over hoe met de risico's om te gaan. Klimaatbestendig werken is daarbij voor de provincie Gelderland een logische voorwaarde als er samengewerkt wordt met anderen. De provincie streeft naar een op de toekomst toegerust beschermend klimaatbeleid zodat Gelderland versterkt wordt voor nu en in de toekomst.

Energietransitie

Eén van de ambities die de provincie (naast het Rijk) heeft, is een versnelde energietransitie, gericht op forse vergroting van het aandeel duurzame energie en passend bij de Gelderse kwaliteiten. Het doel is dat Gelderland in 2050 klimaatneutraal is, door grootschalige besparing en opwekking uit verschillende duurzame bronnen van energie, zoals wind, zon, waterkracht, biomassa en bodemenergie. Het tussendoel is om in 2030 55% broeikasgasreductie in Gelderland te verwezenlijken.

Voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van de regio en de verduurzaming van de energieopwekking, is een goed functionerend elektriciteitsnetwerk een vereiste. De uitbreiding van het regelstation is daar noodzakelijk voor.

Omgevingsverordening

De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.

Ten aanzien van voorliggend bestemmingsplan zijn de regels ten aanzien van de onderwerpen 'klimaatadaptatie' en 'grondwaterbescherming met het oog op de waterwinning' relevant.

Klimaatadaptie
Voor zover een bestemmingsplan een nieuwe activiteit of ontwikkeling mogelijk maakt, moet op basis van deze instructieregel de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving bevatten van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de risico's van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt. In die beschrijving moeten in ieder geval de volgende aspecten worden betrokken: waterveiligheid, wateroverlast, droogte en hitte.

Grondwaterbescherming met het oog op de waterwinning

Het plangebied is aangewezen als een 'kwetsbaar drinkwaterreserveringsgebied'. In drinkwater- reserveringsgebieden is een beschermende kleilaag aanwezig, die de potentiële drinkwaterwinning beschermd. In kwetsbare gebieden is deze beschermende kleilaag niet aanwezig, of stroomt het grondwater direct boven deze beschermende kleilaag. Omdat de kwetsbare gebieden gevoeliger zijn voor verontreiniging, geldt hier een zwaarder beschermingsregime. Om het toekomstig drinkwater te beschermen zijn sommige activiteiten in kwetsbare drinkswaterreserveringsgebieden verboden. Zo is geothermie of mijnbouw in deze gebieden niet toegestaan. De lijst van verboden activiteiten bevat ook de milieubelastende activiteiten uit het Besluit activiteiten leefomgeving.

Streekgidsen

In 2021 zijn door de provincie, in samenwerking met gemeenten en stakeholders, voor 11 streken in Gelderland streekgidsen ruimtelijke kwaliteit en landschap opgesteld. Deze streekgidsen beschrijven landschappelijke kernkwaliteiten voor de verschillende deelgebieden binnen die streek en geven een idee van hoe je bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening zou kunnen houden met deze kernkwaliteiten. De streekgidsen zijn bedoeld als inspiratiedocumenten. In zowel de Koepelgids als de streekgids wordt de kwaliteit van openheid van het gebied tussen Zeddam en 's Heerenberg – aan de voet van de stuwwal – wel erkend.

Het overkoepelend document is de Koepelgids Gelderland. Hierin staan landschappelijke kernkwaliteiten op het schaalniveau van de provincie Gelderland opgenomen. Daarbij zijn ontwikkeldoelen per kernkwaliteit geformuleerd, met als uitgangspunt het behouden en versterken van de kernkwaliteiten. Als voorbeeld: in de Koepelgids is als kernkwaliteit de afwisseling tussen open en gesloten gebieden opgenomen, met als bijbehorend ontwikkeldoel om de contrasten tussen open, halfbesloten en besloten te vergroten. Daarin wordt geadviseerd een bewuste keuze te maken tussen gebieden die open moeten blijven en gebieden die verdicht kunnen worden. En aantasting van de waardevolle openheid van gebieden te voorkomen.

Daarnaast zijn er per streek streekgidsen opgesteld, waarin verder wordt ingezoomd. In de streekgids Liemers worden in het deelgebied Montferland en Land van Wehl de landschappelijke kwaliteiten van het gebied omschreven. Daarin is opgenomen dat de afwisseling tussen beslotenheid van het bosgebied op de stuwwal en de openheid van de essencomplexen op de flanken van de stuwwal kenmerkend voor het gebied is. Het openhouden van deze oude bouwlanden (essen) op de flank wordt dan ook als ontwikkeldoel genoemd.

Toetsing provinciaal beleid

Met de realisatie van het nieuwe regelstation wordt de energievoorziening in de regio gewaarborgd. Dit sluit aan bij de ambities energietransitie, klimaatadaptatie, economisch vestigingsklimaat en woon-en leefklimaat. Met een toenemende vraag naar energie vanuit alle sectoren is de realisatie van het nieuwe toekomstbestendige regelstation belangrijk.

Ten aanzien van klimaatadaptatie is het aspect waterveiligheid minder van belang voor het plangebied. Met het aspect wateroverlast wordt binnen voorgenomen ontwikkeling omgegaan door hemelwater op eigen terrein op te vangen en te laten infiltreren in de bodem. Tegelijkertijd is dit positief voor het verminderen van droogte en hittestress. Verder wordt een deel van de te kappen bomen binnen het plangebied hergeplant.

In het plangebied vinden geen activiteiten plaats die een effect kunnen hebben op het kwetsbaar drinkwaterreserveringsgebied.

In de streekgidsen wordt het belang van de behoud van de openheid onderstreept. De ontwikkeling vindt plaats op een bestaand terrein dat in de huidige situatie ook voor een regelstation wordt gebruikt en waar momenteel bomen aanwezig zijn. Met de realisatie van het nieuwe regelstation wordt de bestaande openheid rondom het plangebied niet aangetast. Het plan is in overeenstemming met het provinciale beleid.

3.4 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Montferland 2009

Op 23 april 2009 is de Structuurvisie Montferland "Ideeën voor een plek" vastgesteld. De structuurvisie geldt voor het gehele gemeentelijke grondgebied, met uitzondering van de bebouwde kommen. Het doel van de structuurvisie is tweeledig:

  • Het samenbrengen en actualiseren van bestaande visies en andere beleidsdocumenten in een nieuwe visie. Het gaat dus niet om het formuleren van nieuw beleid, maar om het samenbrengen in een visie van reeds bestaand beleid.
  • Het bestendigen van het gevestigde voorkeursrecht voor enkele uitbreidingslocaties; in het Regionaal Plan van de Stadsregio Arnhem/Nijmegen zijn een aantal uitbreidingsrichtingen van woonkernen opgenomen. In de structuurvisie worden deze zoekrichtingen vertaald en begrensd in concrete locaties. Daarnaast kan via de structuurvisie het gevestigde voorkeursrecht voor enkele uitbreidingslocaties worden bestendigd.


Landschapsontwikkelingsplan (LOP+)

Om richting te geven aan ontwikkelingen in het landschap heeft de gemeente samen met de gemeenten Doetinchem en Oude IJsselstreek in 2008 een landschapsontwikkelingsplan (LOP+) opgesteld. In het landschapsontwikkelingsplan valt het plangebied in het 'ensemble van de Montferlandse berg'. Hierbinnen valt het plangebied binnen het deelgebied 3 'de kring van dorpen'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplglglalgregelsta-va01_0011.png"

Uitsnede deelgebiedenkaart LOP

In het LOP staan de belangrijkste karakteristieken van het landschap omschreven. Over het deelgebied wordt aangegeven dat een kring van dorpen met lintbebouwing langs de ‘ringweg’ het Bergherbos en haar akkers dreigt af te sluiten van het omringende landschap.

In het LOP zijn de opgaven en doelen voor de Montferlandsche Berg en omgeving opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplglglalgregelsta-va01_0012.png"

Hoofdpunten van het beleid rondom de Montferlandsche Berg

Het plangebied is op de kaart met de hoofdpunten van het beleid niet specifiek opgenomen.

In het LOP worden enkele maatregelen voor landschapsontwikkeling in het gebied de kring van dorpen (ook wel het parelsnoer van dorpen) genoemd die relevant zijn voor voorliggend bestemmingsplan. Het gaat om de volgende maatregelen.

Mooie bosjes maken van de nimmer beheerde compensatiebosjes (ondermeer beheerplan opstellen, achterstallig onderhoud uitvoeren).

De vele verschillende erven in het gebied bieden nu soms een rommelig beeld. Versterking met streekeigen beplanting is het streven in de vorm van hagen en bomen (eik, beuk, berk, lijsterbes), in plaats van coniferen en naaldbomen.

Bomenbeleid 'De kracht van Bomen'

Op 9 januari 2020 heeft de gemeenteraad van Montferland het bomenbeleid 'De kracht van Bomen' vastgesteld. Het beleid is bedoeld als ondersteuning bij het nemen van besluiten rondom bomen die de gemeente Montferland boomrijk en leefbaar houden.

Het bomenbeleid gaat in op de inventarisatie van monumentale en bijzondere bomen, het beheer van bomen, de omgang met bomen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Ook wordt aangegeven hoe wordt omgegaan met overlast en klachten over bomen.

Het uitgangspunt bij ruimtelijke plannen en ingrepen ten behoeve van vervanging dan wel onderhoud, is "bescherming, behoud en inpassing van het bomenbestand tenzij. Het tenzij betekent dan een zorgvuldig uitgewerkte motivatie en aanvullend onderzoek om de kap van bomen te onderbouwen".

Het is belangrijk om bij ruimtelijke plannen in een vroeg stadium te beoordelen of het mogelijk is waardevolle/of beeldbepalende bomen te behouden of in te passen. Vervolgens is ook tijdens de bestek en uitvoeringsfase de aandacht voor bomen binnen een project aan de orde.

Toetsing gemeentelijk beleid

Met de realisatie van het regelstation wordt de energievoorziening in de regio gewaarborgd. In de structuurvisie van de gemeente zijn geen beleidsaspecten opgenomen die relevant zijn voor dit bestemmingsplan.

Voor het initiatief is een landschappelijke inrichtingsschets opgesteld. De landschappelijke inpassing op de locatie is als voorwaardelijke verplichting opgenomen in dit bestemmingsplan. Onderdeel daarvan is dat op de plek van het oude regelstation (deels) groen/bomencompensatie wordt gerealiseerd. De overige compensatie in verband met de kap van bomen zal plaatsvinden via de provinciale compensatiepool (zie tevens paragraaf 4.10). Voor de groen/bomencompensatie in het plangebied zullen de voorgestelde maatregelen uit het Landschapsontwikkelingsplan als uitgangspunt dienen.

Het initiatief is overeenstemming met het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt getoetst in hoeverre deze ontwikkeling haalbaar is in het kader van milieu- en omgevingsaspecten.

4.2 Bodem

Algemeen

In het kader van een bestemmingsplanprocedure moet zijn aangetoond dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik.

Toetsing

Door Buro Ontwerp & Omgeving is in oktober 2022 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als Bijlage 1 bijgevoegd. De conclusie uit het onderzoek wordt hieronder kort behandeld.

In de (boven)grond is plaatselijk een bijmenging met sporen baksteen aangetroffen. Op indicatieve wijze zijn geen asbestverdachte materialen aangetroffen op het maaiveld of in de bodem.

In de bodemlagen met bijmenging van sporen baksteen zijn gehaltes zink en PAK boven de achtergrondwaarde aangetoond. In de zintuiglijk schone bovengrond liggen de aangetoonde gehaltes lood, zink en PAK boven de achtergrondwaarde. In de (zintuiglijk schone) ondergrond liggen de aangetoonde gehaltes van de geanalyseerde parameters onder de achtergrondwaarde.

Tot een diepte van 5,0 m -mv is geen grondwater aangetroffen, een onderzoek naar de kwaliteit van het grondwater is daarom, op basis van de vrijstelling uit de norm NEN 5740, niet uitgevoerd.

Uit het onderzoek blijkt dat maximaal licht verhoogde gehalten zijn aangetoond. Deze licht verhoogde gehalten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een aanvullend of nader onderzoek. De vastgestelde milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt op basis van het onderzoek geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.3 Geluid

Algemeen

De mate waarin het geluid onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In het bestemmingsplan moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals woningen, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies binnen de geluidszone van (spoor)wegen en/of industrieterreinen worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting.

Toetsing

Het regelstation betreft geen geluidgevoelig object. Het realiseren van geluidgevoelige objecten is op de locatie niet toegestaan.

Voor eventuele geluidshinder die vanuit het regelstation afkomstig is, wordt verwezen naar paragraaf 4.6.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.4 Luchtkwaliteit

Algemeen

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10  wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd, kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht, waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.

Toetsing

In de huidige situatie is in het plangebied reeds een regelstation aanwezig. Het initiatief zorgt daarmee niet voor een extra toename van verkeersbewegingen ten opzichte van de huidige situatie. Er is geen sprake van een significante blootstellingsduur aangezien er sprake is van een regelstation dat beperkt wordt bezocht voor controle en onderhoud. Het initiatief heeft eveneens geen betrekking op een gevoelige bestemming (functie) in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan. 

4.5 Externe veiligheid

Algemeen

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.

Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen en Regeling externe veiligheid inrichtingen (Bevi en Revi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Circulaire effectafstanden LPG-tankstations

In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. Het bevoegd gezag wordt verzocht om rekening te houden met een effectafstand van 60 meter tot (beperkt) kwetsbare objecten. Dit wil zeggen dat deze afstand in beginsel aangehouden moet worden, maar dat gemotiveerd afwijken is toegestaan door het treffen van veiligheidsmaatregelen. Daarnaast wordt verzocht om rekening te houden met een effectafstand van 160 meter tot zeer kwetsbare objecten. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.

 

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)

Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt en basisnet), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb en Revb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

Activiteitenbesluit milieubeheer

In dit besluit, en bijhorende regeling, zijn veiligheidsafstanden en risiconormen ten opzichte van (beperkt) kwetsbare objecten opgenomen. Veiligheidsafstanden zijn vastgesteld voor onder andere opslagtanks met propaan/propeen, aardgastankstations, en gasdrukmeet- en regelstations. Voor windturbines geldt het plaatsgebonden risico (PR) als risiconorm.

Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik

In deze circulaire zijn veiligheidszones (A-, B- of C-zone) vastgesteld voor de opslag van ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. Binnen deze veiligheidszones worden de aanwezigheid van activiteiten en/of objecten uitgesloten.

Vuurwerkbesluit

Dit besluit geeft veiligheidsafstanden voor de opslag van consumentenvuurwerk en professioneel vuurwerk.

Beleidsvisie externe veiligheid, gemeente Montferland

De beleidsvisie geeft het ambitieniveau van de gemeente aan: hoe veilig moet het zijn in Montferland? Naast externe veiligheid in het algemeen, gaat het daarbij in het bijzonder over het omgaan met de normen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Toetsing

De ontwikkeling voorziet in de realisatie van een regelstation. Regelstations zijn geen kwetsbare objecten. Het plangebied maakt zelf geen risicovolle activiteiten met gevaarlijke stoffen mogelijk en vormt daarmee geen risicobron. Het aspect gevaar is echter wel van belang. Hierop wordt nader ingegaan in de navolgende paragraaf bedrijven en milieuzonering.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect externe veiligheid geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de gewenste ontwikkelingen in het plangebied.

4.6 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen

Indien door middel van een plan nieuwe, gevoelige functies of milieuhinderveroorzakende functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu binnen en buiten het plangebied mogelijk is. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van nieuwe gevoelige functies.

Wat betreft de aanbevolen richtafstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies is de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' als leidraad voor milieuzonering gebruikt. In de VNG-publicatie zijn richtafstanden voor diverse omgevings- en gebiedstypen opgenomen. Het gaat onder andere om de volgende omgevings- en gebiedstypen: 'rustige woonwijk', 'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'. In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningen, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Voor gemengde gebieden kunnen de aanbevolen richtafstanden met één stap worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf de grens van de locatie van de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande gevoelige functies.

Toetsing

Het plangebied en haar omgeving maakt, gezien de aanwezige en toekomstige functies, deel uit van een 'rustig buitengebied'.

Hinderveroorzakende functies in het plangebied

Het nieuwe regelstation kan worden aangemerkt als hinderveroorzakend. Het regelstation biedt ruimte aan drie transformatoren met elk een vermogen van 20 MVA. Het totale vermogen van de transformatoren binnen het plangebied bedraagt daarmee 60 MVA. De navolgende tabel laat zien hoe de functie kan worden gecategoriseerd op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Daarnaast geeft de tabel de minimaal aanbevolen richtafstanden (in meters) aan voor deze functies:

Functie   Geur   Stof   Geluid   Gevaar   Grootste afstand  
1. Elektriciteitsdistributiebedrijven, met transformatorvermogen 10 - 100 MVA   0   0   50   30   50  

De gevel van het dichtstbijzijnde gevoelige object (woning Oude Tramweg 30) bevindt zich op een afstand van circa 50 meter van de transformatoren. Planologisch gezien, zou deze woning echter dichter richting het regelstation kunnen worden gebouwd (in geval van sloop en nieuwbouw). De gronden met de bestemming 'Wonen' van het perceel van Oude Tramweg 30, liggen op circa 21 meter van het bouwvlak van het regelstation. Daarmee wordt planologisch gezien niet voldaan aan de richtafstand (stap 1 uit de VNG-richtlijn). Om die reden wordt navolgend ingegaan op de aspecten geluid en gevaar.

Geluid

Door Peutz is in maart 2023 een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 2. De conclusies uit dit onderzoek worden hierna kort behandeld.

Uit de rekenresultaten volgt dat ter plaatse van de woning aan de Oude Tramweg 30 de etmaalwaarde Letmaal ten hoogste circa 40 dB(A) bedraagt, inclusief toeslag voor het tonale karakter van het geluid. Op de grens van het bestemmingsvlak 'Wonen' van dit perceel wordt ten hoogste circa 45 dB(A) etmaalwaarde berekend.

Vastgesteld wordt dat hiermee wordt voldaan aan de grenswaarde van 45 dB(A) (uit stap 2 van de VNG-richtlijn 'Bedrijven en milieuzonering'). Daarom kan worden gesteld dat ook na realisatie van het regelstation nog steeds sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat.

Verder is specifiek onderzoek gedaan naar laagfrequent geluid. op basis van het onderzoek wordt geconcludeerd dat het geluidsniveau binnen de dichtstbijzijnde woning voldoet aan de de strengste grenswaarde die voor dergelijk geluid wordt gehanteerd.

Gevaar

Bij een transformatorstation spelen in principe een aantal elementen die maken dat de aanleg van een dergelijke installatie niet zonder gevaar is. In de VNG-brochure wordt aangeven dat een veilige afstand voor installaties met een transformatorvermogen wat ligt tussen 10 – 100 MVA, 30 meter bedraagt.

Aangezien de nieuwe installatie 'Slaghout' een vermogen zal hebben van 60 MVA geldt deze indicatieve afstand dus ook voor dit transformatorstation.

Ook van de (indicatieve) richtafstanden van de VNG-brochure kan gemotiveerd worden afgeweken. Dit is echter alleen toegestaan indien ondanks de afwijking alsnog een goed woon- en leefklimaat voor 'gevoelige objecten' kan worden gegarandeerd.

De richtafstanden uit de VNG Handreiking dienen gemeten te worden vanaf de grens van de bestemming die een milieubelastende functie toelaat tot de uiterste situering van de gevel van de woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is. Er wordt dus niet gemeten vanaf het bedrijfspand, maar vanaf de grens van het bestemmingsvlak. De gevel van de dichtstbijzijnde woning is op circa 32 meter afstand gesitueerd (gemeten vanaf de perceelsgrens van het regelstation). De grens van de bestemming 'Wonen' is gesitueerd op circa 15 meter afstand (gemeten vanaf de perceelsgrens van het regelstation).

Destructieve storing

Ter plaatse van een transformatorstation kan gevaar optreden wanneer een mogelijke storing plaatsvindt. Storingen ontstaan wanneer er in een transformator kortsluiting ontstaat. Van de vijfhonderd transformatoren in het net van Liander is er per jaar ongeveer één waar een storing optreedt. Door de keten van opeenvolgende veiligheidsmechanismen schakelt de transformator meteen uit. Eens per tien jaar komt het voor dat een transformator een dusdanige storing heeft dat hij zichtbaar kapot is. Zo'n destructieve storing is in de directe omgeving van de transformator te horen. De klap is het gevolg van de stalen behuizing die wordt ontzet. De behuizing is zo ontworpen dat hij gecontroleerd scheurt en niet uit elkaar barst. Het is niet mogelijk dat bij een destructieve storing stukken metaal of olie buiten de transformatorbox terecht komen. De olie die in uit de gescheurde behuizing loopt, wordt veilig opgevangen in de lekbak onder de transformator. Een dergelijke storing is wel hoorbaar, maar er is geen gevaar voor de omgeving.

De nieuwe transformatoren worden bovendien afgeschermd door de wanden van de transformatorruimten. De open zijde van de transformatorruimte is van de woning afgekeerd.

Brand- en explosiegevaar

Voor woningen die zich op korte afstand van een transformatorstation bevinden kunnen gevaarlijke situaties met betrekking tot brandrisico optreden. Dit brandrisico ontstaat met name door de aanwezigheid van olie in de transformatoren. Door een intern incident kan bijvoorbeeld brand uitbreken, of kan er zelfs een explosie ontstaan. In recente jaren zijn er meermaals branden uitgebroken in transformatorstations. Door Peutz is in november 2023 voor het initiatief een notitie opgesteld met betrekking tot het omgevingsaspect 'gevaar' in relatie tot de nabij gelegen woningen. Deze notitie is als Bijlage 9 bijgevoegd.

Peutz heeft de gevolgen voor de omgeving berekend op het moment dat er een brand ontstaat in het transformatorstation. In de benadering is Peutz ervan uitgegaan dat de gevel van het transformatorstation aan de zijde van de geprojecteerde woningbouw met 45 kW/m2 uitstraalt. Om te voorkomen dat een brand zich uitbreidt naar aangrenzende brandcompartimenten, gelden er eisen met betrekking tot de Weerstand tegen BrandDoorslag en BrandOverslag (WBDBO). Brandoverslag is branduitbreiding uitsluitend via de buitenlucht en wordt veroorzaakt door warmtestraling. Conform de NEN 6068:2016 vindt dit plaats wanneer de warmstestralingsflux meer is dan 15 kW/m2 is. Vervolgens is berekend op welke afstand er geen sprake meer is van brandoverslag. Deze afstand bedraagt maximaal circa 3 meter. Conform de NEN 6068:2016 wordt met een halve open gevelhoogte gerekend. Ter indicatie is ook gerekend met een twee keer zo hoge gevel (open gevel is dan daadwerkelijke gebouwhoogte), dan bedraagt de afstand tot 15 kW/m2 maximaal ca. 7,5 meter.

Hieruit volgt dat beschouwde varianten van het geprojecteerde transformatorstation op voldoende afstand zijn gelegen waardoor er geen brandoverslag naar de woning kan plaatsvinden. Op de afstand van 16,5 meter vindt immers geen brandoverslag meer plaats. Indien het transformatorstation op korter afstand van de perceelsgrens wordt gerealiseerd, dan zullen er wel aanvullende brandwerende maatregelen noodzakelijk zijn.

De transformatorruimten zijn grotendeels ommuurd (er is één open zijde aanwezig, deze open zijde is overigens van de woning af gericht). Dergelijke muren hebben als doel om de omgeving te beschermen. De aanwezige muur biedt bescherming naar de omgeving toe. Deze muur zal een eventuele brand lang genoeg binnenboord kunnen houden om het transformatorstation geheel af te schakelen zodat er geblust kan worden. Op deze wijze worden de risico's voor de omgeving zo veel mogelijk beperkt.

Gezien voorgaande zullen zich, met betrekking tot brand- en explosiegevaar, geen belemmeringen voordoen voor de beoogde ontwikkeling.

Magneetvelden

In navolgende paragraaf (4.7) wordt nader ingegaan op magneetveldzones.

Deelconclusie gevaar

Ten aanzien van de beoordeling van het aspect gevaar is toegelicht wat de mogelijke risico's zijn en is ten aanzien van alle mogelijke gevaarsaspecten geconcludeerd dat er geen gevaar is voor de omgeving. De ontwikkeling is daarom inpasbaar vanuit het aspect gevaar.

Hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied

In het plangebied bevinden zich geen milieuhindergevoelige functies. Er hoeft daarom niet worden onderzocht of de functies in het plangebied hinder ondervinden van hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de gewenste ontwikkelingen in het plangebied.

4.7 Magneetveldzone

Inleiding

Uit internationaal onderzoek is naar voren gekomen dat er in de nabijheid van bovengrondse hoogspanningslijnen een geringe verhoging van het aantal gevallen van leukemie voorkomt. Eerst leek het alleen om kinderen te gaan. In 2022 stelde de Gezondheidsraad vast dat dit ook voor volwassen geldt. De Gezondheidsraad concludeert (in rapporten uit 2018 en 20221) dat er aanwijzingen zijn voor een oorzakelijk verband tussen magneetvelden en leukemie. Het wetenschappelijk bewijs is volgens de Gezondheidsraad echter onvoldoende om te spreken over een waarschijnlijk of bewezen oorzakelijk verband.

Het is dus niet zeker dat magneetvelden de oorzaak zijn van de verhoging van het aantal gevallen van leukemie nabij bovengrondse hoogspanningslijnen. De verhoging kan ook andere oorzaken hebben (die onbekend zijn) of toeval zijn. Indien aangenomen wordt dat er toch een oorzakelijk verband is, kan 0,4% van de nieuwe gevallen van kinderleukemie een gevolg zijn van het wonen nabij een hoogspanningslijn. RoyalHaskoningDHV heeft dit risico vergeleken met andere gezondheidsrisico's in de leefomgeving (zoals luchtverontreiniging door auto's) en komt tot de conclusie dat er sprake is van een laag risico2. Het Rijk deelt deze conclusie.

Voorzorgbeleid

Omdat we te maken hebben met een onzekere oorzaak hanteert het Rijk sinds 2005 voorzorgbeleid. Dit beleid is erop gericht om “uit voorzorg” maatregelen te treffen, waardoor het aantal mensen dat aan magneetvelden blootgesteld wordt, wordt beperkt.

De Gezondheidsraad gaf in zijn advies uit 2018 het kabinet in overweging het voorzorgbeleid uit te breiden naar ondergrondse elektriciteitskabels en andere bronnen van langdurige blootstelling aan magneetvelden uit het elektriciteitsnetwerk, zoals hoogspanningsstations en transformatorhuisjes. Ook deze netcomponenten hebben magneetvelden, die vergelijkbaar zijn met de magneetvelden van bovengrondse hoogspanningslijnen.

Op grond van het advies van de Gezondheidsraad heeft het Rijk het sinds 2005 bestaande voorzorgbeleid voor magneetvelden laten evalueren en aan de Commissie Verdaas gevraagd om (als onafhankelijk voorzitter, in overleg met betrokken partijen) een advies op te stellen over de wijze waarop kan worden omgegaan met de blootstelling aan magneetvelden die samenhangen met de elektriciteitsinfrastructuur. Uit de evaluatie komt naar voren dat in de uitvoeringpraktijk consciëntieus met het voorzorgbeleid magneetvelden bij bovengrondse hoogspanningslijnen wordt omgegaan3.

Uit een vergelijking met andere Europese landen blijkt dat de uitvoeringspraktijk in Nederland strenger is in het vermijden van situaties waarin burgers blootgesteld worden aan magneetvelden (boven de 0,4 microtesla jaargemiddeld) dan andere landen. Landen als Groot-Brittannië en Duitsland hanteren geen andere waarde dan de door de Raad van de Europese Unie aanbevolen blootstellingslimiet van 100 microtesla en streven daarnaast naar minimalisering van de sterkte van magneetvelden door technische maatregelen, zonder daarbij een richtwaarde of maximum waarde te noemen.

Uit voorzorg geldt beleid om bij kabels en lijnen zwaarder dan 110 kV de magneetveldzone te berekenen. Het gaat hierbij dan om de langjarige zone van gemiddeld 0,4 uT. Het voorzorgbeleid richt zich erop zoveel mogelijk te voorkomen dan meer gevoelige functies als scholen en woningen binnen de 0,4 uT contour komen te liggen.

In november 2022 maakte de minister voor Klimaat en Energie een aanpassing van het voorzorgbeleid bekend. Deze aanpassing is per brief van 21 april 2023 aan gemeenten en provincies gecommuniceerd.'' De netbeheerders zijn verplicht door middel van bronmaatregelen de magneetvelden van alle assets - zoveel als proportioneel mogelijk is - te verkleinen. Hiervoor is een vaste lijst aan maatregelen opgesteld en deze is geïmplementeerd binnen de modulaire bouw- en aanlegsystemen van Liander.

Het voorzorgbeleid is gericht op het beperken van (de blootstelling aan) magneetvelden afkomstig van 50 hertz wisselspanningscomponenten in het elektriciteitsnet. De volgende netcomponenten vallen onder het voorzorgbeleid:

  • Bovengrondse hoogspanningsverbindingen, aangeduid als hoogspanningslijnen, met een spanning van 50 kV of hoger;
  • Ondergrondse hoogspanningsverbindingen, aangeduid als hoogspanningskabels, met een spanning van 50 kV of hoger;
  • Hoogspanningsstations, waarbij de hoogste spanning op het station 50 kV of hoger is;
  • Middenspanningsstations, waaronder transformatorhuisjes, waarbij de hoogste spanning op het station tussen de 3 en 50 kV ligt (dus lager is dan 50 kV).

Toetsing

Liander zorgt dat bij alle installaties die het in beheer heeft burgers niet worden blootgesteld aan magnetische velden van meer dan 100 microtesla. Uit eerder uitgevoerde berekeningen van vergelijkbare stationconfiguraties blijkt dat de 100 microtesla contour in de regel direct rond de transformatoren en andere technische installaties ligt. Er bestaat dus geen kans dat deze contour buiten de stationsgrens van Slaghout komt.

Het nieuwe regelstation Slaghout betreft een 20/10 kV station met een 20 kV installatie. Omdat er op grond van het voorzorgbeleid geen vaste afstanden of wensafstanden bij stations of kabelverbindingen lager dan 50 kV gelden, is voor het nieuwe regelstation Slaghout geen vaste minimale afstand tot omliggende woningen of woonbestemmingen van toepassing. Het voorzorgbeleid is van toepassing en daarom wordt door Liander een vaste set aan bronmaatregelen toegepast, ter reductie van de omvang van de magneetvelden:

  • Fase optimalisatie – wanneer assets anders ten opzichte van elkaar neer worden gezet, dan veranderen de contouren van het magneetveld;
  • In een driehoek leggen van kabels of 3-fasenkabels om de omvang van het magneetveld te verlagen;
  • Het verkleinen van de afstand tussen geleiders in stations;
  • Voorkomen dat geleiders langs wanden of plafond van stations worden aangelegd.

Met het toepassen van deze maatregelen wordt voldaan aan het voorzorgbeleid ter reducering van de risico's van elektromagnetische velden en is er vanuit het thema EM-velden geen vervolgactie vereist.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect magneetveldzone geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de gewenste ontwikkelingen in het plangebied.

4.8 Water

Beleid

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rijn en IJssel.

In het Waterbeheerprogramma 2022-2027 van Waterschap Rijn en IJssel staat beschreven wat de doelen zijn voor de komende zes jaar in de Achterhoek en Liemers en hoe het waterschap deze wil halen. Naast het uitvoeren van kerntaken zijn het aanpassen van de leefomgeving aan de gevolgen van klimaatverandering en waterveiligheid de grootste prioriteiten. Ook een schone leefomgeving en de circulaire economie en energietransitie staan hoog op de agenda.

Voor het waterbeheerprogramma zijn de werkzaamheden van het waterschap weergegeven in vier thema's.

Klimaatrobuust gebied

De ambitie is om richting 2050 wendbaar invulling te geven aan het beheer, het onderhoud en de inrichting van het regionaal watersysteem. Dit wordt gedaan in combinatie met aanpassingen in gebruik en inrichting van de omgeving, zodat jaarrond een optimale balans tussen te nat en te droog wordt bereikt en tegelijkertijd inwoners, bedrijven en medeoverheden voldoende weerbaar zijn tegen de onvermijdelijke gevolgen van extreem weer.

Veilig gebied

De bescherming tegen hoog water is een randvoorwaarde om veilig te kunnen wonen en werken in ons gebied. Het waterschap zorgt voor veilige dijken, nu en in de toekomst. Dat wordt gedaan door dagelijks beheer van de keringen en door continu inzicht in de keringen. Het beheer wordt op een duurzame wijze uitgevoerd en er wordt gewerkt aan behoud en verhoging van de biodiversiteit van de dijken. De ambitie is dat de keringen van het waterschap in 2050 voldoen aan de nieuwe normen voor waterveiligheid, en dat daarbij wendbaar ingespeeld wordt op ontwikkelingen.

Circulaire Economie en Energietransitie

Het waterschap wil bij het uitvoeren van haar primaire taak zoveel mogelijk bijdragen aan het beperken van klimaatverandering. Daarbij wil zij in 2050 onderdeel zijn van een 100% circulaire economie waarin de taken klimaatneutraal worden uitgevoerd.

Gezonde leefomgeving

Het waterschap zorgt voor een schoon en gezond watersysteem voor de mensen en de natuur in het gebied. Het waterschap streeft ernaar dat het water in de leefomgeving geschikt is voor verschillende maatschappelijke functies en dat het geen risico's oplevert voor de volksgezondheid. Het doel is een oppervlaktewatersysteem te bereiken dat optimaal is voor ecologisch functioneren en biodiversiteit en natuurwaarden daarbinnen en -buiten bevordert.

Situatie plangebied

Door Buro Ontwerp & Omgeving is in juni 2023 een waterhuishoudkundige analyse uitgevoerd. Deze analyse is als Bijlage 3 bijgevoegd.

Huidige situatie

Thans is op het terrein een regelstation met omliggende verharding aanwezig. Het overige deel van het plangebied bestaat uit onverhard grasland, met diverse (jonge) bomen en struiken. In de navolgende tabel is een overzicht van de verharde en onverharde oppervlaktes van het plangebied in de huidige situatie opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplglglalgregelsta-va01_0013.jpg"

Toekomstige situatie

Het planvoornemen is om binnen het plangebied een nieuw regelstation te realiseren, ter vervanging van het reeds bestaande regelstation. Rondom het gebouw en de transformatoren zal verharding gerealiseerd worden. Tevens wordt gebruik gemaakt van de bestaande ontsluitingsweg. Nadat het nieuwe station is gerealiseerd en in bedrijf is genomen, wordt het bestaande regelstation geamoveerd. Dit perceel wordt na de sloop ingezet voor groencompensatie.

In de toekomstige situatie zal de verharding circa 1.540 m2 betreffen, zie navolgende tabel. Hieruit blijkt dat verharding met circa 940 m2 toeneemt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplglglalgregelsta-va01_0014.jpg"

Waterhuishoudkundige consequenties en uitgangspunten

Uitgangspunten

In navolgende tabel worden de uitgangspunten die van toepassing zijn op de waterhuishouding in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplglglalgregelsta-va01_0015.jpg"

Bergingsopgave

In de toekomstige situatie zal sprake zijn van 1.540 m2 aan verhard oppervlak. Het plangebied is gelegen in het buitengebied van Montferland. Dit betekent dat vanuit het waterschap, voor de toename van het verhard oppervlak, een bui van T=10+10% geborgen dient te worden in infiltratie- en/of bergingsvoorzieningen op eigen terrein. Dit komt neer op een benodigde berging van 55 mm per m2 toename verhard oppervlak. Voor het planvoornemen geldt een waterbergingsopgave van minimaal circa 85 m3 (1.540 x 0,055).

Mogelijke oplossingen om deze benodigde berging binnen het plangebied te realiseren of te verminderen zijn:

  • 1. Realiseren van een wadi of verlaging maaiveld van de omliggende groene ruimte;
  • 2. Het toepassen van ondergrondse berging in een waterbergend cunet (in combinatie met waterpasserende verharding).

Voor het initiatief is een principe ontwerp voor de waterberging gemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de aanleg van een wadi en infiltratie langs bestrating.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplglglalgregelsta-va01_0016.jpg"

Principe ontwerp waterberging

De wadi heeft een capaciteit van ongeveer 75 m3. De wadi wordt gebruikt op het hemelwater afkomstig van het bebouwde oppervlak op te vangen. Daarvoor is de geschetste wadi zeer ruim bemeten.

De wadi zal niet voldoende capaciteit hebben om de gehele wateropgave op te vangen. De waterberging van de bestrate oppervlakte vindt plaats in het aangrenzend aangelegde gras. Daarvoor wordt gewerkt met een afschot van de bestrating. Het afschot is zo bedoeld dat de kortste weg naar het gras wordt genomen. Rondom het gebouw betekent dit aan vier zijden. En bij de de toegangsweg naar twee zijden. De bestrating zal dan enkele centimeters hoger liggen dan het gras (dit voorkomt inspoelen van grond op de bestrating).

Watertoets

Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rijn en IJssel. Voor het doorlopen van de watertoets gebruikt dit waterschap de website www.dewatertoets.nl. Het waterschap kijkt, op basis van de antwoorden die op de website worden ingevuld, of bij de ruimtelijke ontwikkeling voldoende rekening is gehouden met de waterhuishouding ter plaatse en geeft een wateradvies.

Op basis van de ingevulde digitale watertoets wordt door het waterschap geconcludeerd dat er waterstaatkundige belangen zijn. Deze belangen zijn zodanig van aard en omvang dat overleg met het waterschap gewenst is. De ingevulde watertoets is als bijlage bij de quickscan water bijgevoegd.

Overleg

Het waterschap heeft het initiatief en de waterhuishoudkundige analyse beoordeeld. Het waterschap geeft in een reactie aan dat de uitgangspunten van het waterschap ten aanzien van mogelijke wateroverlast goed gehanteerd en verwerkt zijn. Het waterschap ziet geen belemmeringen ten aanzien van haar watertaken. Daarbij worden wel de volgende aandachtspunten meegegeven:

  • Er wordt aangegeven dat waterberging gecreëerd gaat worden op de plek van het te slopen huidige gebouw en installatie. Een aandachtspunt is om bij piekbuien te zorgen dat water afkomstig van de nieuwe verharding in de tussentijd niet voor wateroverlast zorgt.
  • Sinds kort is er een watervergunning nodig bij de aanleg van meer dan 500 m2 verharding. Advies is om tijdig een vergunning aan te vragen.

De genoemde aandachtspunten zijn, daar waar nodig, verwerkt in deze paragraaf.

Conclusie

Met de voorgenomen ontwikkelingen binnen het plangebied zijn geen negatieve gevolgen te verwachten voor de waterhuishouding ter plaatse. Het aspect water vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.

4.9 Archeologie en cultuurhistorie

Algemeen

Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a, van het Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst, hoe er wordt omgegaan met de aspecten archeologie en cultuurhistorie. De bescherming van archeologische waarden is verankerd in de Erfgoedwet. Het belangrijkste doel van deze wet is de bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door het reguleren van bodemverstorende activiteiten.

Toetsing

Archeologie

Door Hamaland Advies is in oktober 2022 een archeologisch bureauonderzoek en verkennend booronderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 4. De conclusies van het onderzoek worden hieronder kort behandeld.

Bureauonderzoek

In het westelijk deel van het plangebied is sprake van een glooiing van hellingafspoelingen bedekt met dekzand, terwijl in het oostelijke deel een dalvormige laagte voorkomt. Waarschijnlijk is er (deels) sprake van een enkeerdgrond. Het plangebied was voor zover bekend onbebouwd tot in 1927 het Rooie Darp gerealiseerd werd; veertien arbeidershuisjes waarvan er negen binnen het huidige plangebied stonden. Na de sloop van het laatste huisje in 1983 werd in een deel van het plangebied een regelstation gebouwd, terwijl het overige deel als bos in gebruik genomen werd.

Onderzoeken uit de omgeving tonen aan dat het esdek direct onder het huidige maaiveld voorkomt en al rond 50 cm-mv overgaat in de natuurlijke dekzandafzettingen. Archeologische resten zijn niet aangetroffen. Informatie van lokale amateurarcheoloog dhr. H. Roem heeft echter geleerd dat er in de omgeving veel scherven uit de IJzertijd gevonden zijn; bij niet-archeologische graafwerkzaamheden zijn her en der, uit context, scherven gevonden.

Verkennend booronderzoek

In de meeste boringen is het bodemprofiel verstoord als gevolg van de bouw en latere sloop van het Rooie Darp in de 20e eeuw. In deze boringen bestaat de bodemopbouw uit een geroerde bouwvoor met (sub)recente puinresten en fragmenten vensterglas, die scherp overgaat in de natuurlijke afzettingen (dekzand). Twee boringen zijn gestuit op de funderingen van 20e-eeuwse arbeidershuisjes van het Rooie Darp. De top van het dekzand in de twee boringen in het oosten van het plangebied die niet gestuit zijn, ligt op 35 en 45 cm -mv.

In boringen in het zuidwesten en het centrale deel van het plangebied is wel sprake van een intacte bodemopbouw. In deze boringen is onder de bouwvoor vanaf 60 cm -mv een eerdlaag aanwezig, die op 100 à 115 cm -mv scherp overgaat in het dekzand. De eerdlaag is daarmee 40 tot 55 cm dik. In de boring in het zuidwesten van het plangebied zijn in de eerdlaag (60-100 cm -mv) archeologische indicatoren aangetroffen in de vorm van botfragmenten (onverbrand), metaalslakken en een wandfragment handgevormd aardewerk. Het vondstmateriaal kan grofweg in de periode IJzertijd – Late Middeleeuwen gedateerd worden.

Selectieadvies- en besluit

Het booronderzoek heeft aangetoond dat in het zuidwesten en midden van het plangebied mogelijk archeologische resten aanwezig zijn. De relevante archeologische niveaus zijn de eerdlaag (vanaf 60 cm -mv) en de top van het dekzand (vanaf 100 à 115 cm -mv). Voor dit deel van het plangebied wordt door Hamaland geadviseerd om bodemingrepen dieper dan 30 cm -mv (buffer van 30 cm boven de eerdlaag) te vermijden. Indien dit niet mogelijk is, wordt geadviseerd in dit deel van het plangebied een vervolgonderzoek uit te voeren in de vorm van een proefsleuvenonderzoek. Het proefsleuvenonderzoek heeft als doel de aan- of afwezigheid van archeologische vindplaatsen in het plangebied te bepalen en eventueel aanwezige vindplaatsen in het plangebied te waarderen. Voorafgaand aan het proefsleuvenonderzoek dient een Programma van Eisen (PvE) te worden opgesteld en te worden goedgekeurd door het bevoegd gezag.

Voor de rest van het plangebied wordt vervolgonderzoek niet noodzakelijk geacht. De bodemopbouw is in dit deel van het plangebied verstoord tot in de top van de C-horizont bij de bouw en later de sloop van het Rooie Darp in de 20e eeuw. De kans dat hier nog intacte archeologische resten aanwezig zijn, wordt gering geacht.

Voorgaand advies is door de gemeente in een selectiebesluit overgenomen.

Cultuurhistorie

In het eerder genoemde archeologische onderzoek wordt aangegeven dat op grond van historisch onderzoek blijkt dat de noordzijde van het plangebied voor het eerst in 1927 bebouwd is. In dit jaar werd de noordelijke straat van het Rooie Darp gerealiseerd. Begin jaren ’80 van de vorige eeuw is de bebouwing van het Rooie Darp gesloopt. In 1983 is het huidige regelstation gebouwd. Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van de topografische kaart van 1970 opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplglglalgregelsta-va01_0017.jpg"

In en rond het plangebied bevinden zich in de huidige situatie geen cultuurhistorisch waardevolle elementen meer. Daarmee is er geen sprake van aantasting van cultuurhistorische waarden.

Conclusie

De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de uitvoering van het plan. 

4.10 Ecologie

Algemeen

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet, in het kader van de Wet natuurbescherming, in beeld worden gebracht of er sprake is van invloeden op natuurwaarden en beschermde soorten.

Toetsing

Quickscan natuurtoets

Door Buro Ontwerp & Omgeving is in september 2022 een quickscan natuurtoets uitgevoerd. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 5. De conclusies van het onderzoek worden hieronder kort behandeld.

Gebiedsbescherming


Natura 2000

In de omgeving van het plangebied liggen elf Natura-2000-gebieden. Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied betreft het in Duitsland gelegen 'NSG Hetter-Millinger Bruch, mit Erweiterung' op een afstand van circa 5 kilometer ten zuidoosten van het plangebied.

Gezien het type werkzaamheden en de ligging van het plangebied ten opzichte van de Natura 2000-gebieden zijn er geen negatieve effecten als oppervlakteverlies, versnippering, verontreiniging, verdroging, optische verstoring en verstoring door trilling, geluid en mechanische effecten. Door het gebruik van werktuigen kunnen er wel indirecte gevolgen zijn door stikstofdepositie vanuit de lucht. Omdat elf Natura 2000-gebieden op minder dan 10 km afstand van het plangebied liggen vindt er mogelijk stikstofdepositie plaats op stikstofgevoelige habitattypen van dit gebied. Aangezien het nieuwe regelstation onbemand zal zijn, is er in de toekomstige situatie geen sprake van een toename van het aantal verkeersbewegingen. In de gebruiksfase vindt dus geen toename van stikstofemissie plaats. Een AERIUS-berekening zal daarom alleen benodigd zijn voor de aanlegfase. Hierop wordt verderop in deze paragraaf nader ingegaan.


Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone

Het nieuw te realiseren regelstation ligt op circa 260 meter afstand van het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en op circa 23 meter afstand van de Groene Ontwikkelingszone (GO). Gezien de ligging buiten deze gebieden worden de kernkwaliteiten en ontwikkelingsdoelen van het GNN en de GO bij de werkzaamheden niet aangetast.


Houtopstanden

De te kappen houtopstand heeft een oppervlakte van meer dan 10 are. Een meld- en herbeplantingsplicht is daarom van toepassing. Op de herplantplicht wordt verderop in deze paragraaf nader ingegaan.


Soortbescherming

Van een aantal soorten is de aanwezigheid in het plangebied niet uit te sluiten. Hieronder wordt per soort ingegaan op de bescherming en de mogelijke effecten die zij kunnen ondervinden door de werkzaamheden.


Gebouwbewonende vleermuizen

Tijdens het veldbezoek zijn potentiële invliegopeningen onder de dakrand aangetroffen die vleermuizen toegang kunnen bieden tot het gebouw. Verblijfsplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen kunnen daarom aanwezig zijn. Alle vleermuissoorten vallen onder de Habitatrichtlijn en zijn beschermd volgens artikel 3.5 van de Wet natuurbescherming. Hierdoor is het verboden om de soorten opzettelijk te doden of vangen (artikel 3.5 lid 1 Wnb), opzettelijk te verstoren (artikel 3.5 lid 2 Wnb) of de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen te beschadigen of vernielen (artikel 3.5 lid 4 Wnb). De sloop van de bebouwing zou kunnen leiden tot overtreding van de Wet natuurbescherming als deze als verblijfplaats fungeert voor vleermuizen. De aanwezigheid van vleermuizen in de bebouwing moet daarom nader worden onderzocht.


Bunzing, hermelijn en wezel

Van de bunzing, hermelijn en wezel is de aanwezigheid in het plangebied niet uit te sluiten. Tijdens het veldbezoek is het braakliggend terrein geschikt bevonden door de aanwezigheid van dicht struikgewas en braamstruweel. Hierdoor kunnen negatieve effecten op de kleine marterachtigen niet worden uitgesloten. De bunzing, hermelijn en wezel zijn nationaal beschermd en zijn in de provincie Gelderland niet vrijgesteld. Hierdoor is het verboden om de soorten opzettelijk te vangen of doden (artikel 3.10 lid 1a Wnb) en hun vaste verblijf- of rustplaatsen opzettelijk te beschadigen of vernielen (artikel 3.10 lid 1b Wnb). Nader onderzoek naar de bunzing, hermelijn en wezel is daarom noodzakelijk.

Overige soorten

Voor overige soort(groep)en is aanvullend onderzoek of het aanvragen van een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming niet noodzakelijk.

Nader onderzoek

Buro Ontwerp & Omgeving heeft in september 2023 een nader ecologisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als Bijlage 10 bijgevoegd.

In het onderzoek wordt geconcludeerd dat er geen verblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen, bunzing, hermelijn en wezel zijn vastgesteld binnen het plangebied. Met betrekking tot soortbescherming kan worden opgemerkt dat er geen verbodsbepalingen worden overtreden en dat er geen ontheffing van de Wet natuurbescherming nodig is om de ontwikkeling mogelijk te maken.

Stikstofberekening

Door Qirion is in november 2023 een stikstofberekening uitgevoerd. De berekening met toelichting is als Bijlage 6 toegevoegd. Uit de uitgevoerde berekening blijkt dat de sloop van het oude regelstation en de realisatie van een nieuw regelstation niet leidt tot een stikstofdepositie groter dan 0,00 mol/ha/jr op stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden van Natura 2000-gebieden. Met betrekking tot stikstofdepositie kan worden opgemerkt dat er geen vergunning van de Wet natuurbescherming nodig is om de ontwikkeling mogelijk te maken.

Herplantplicht

Ten behoeve van de ontwikkeling zullen er bomen gekapt worden in het plangebied. In het plangebied zelf vindt gedeeltelijke herplant plaats. Omdat het niet mogelijk is om op het perceel in de volledige herplantingsopgave te voorzien, zal Liander gebruik maken van de provinciale compensatiepool. Daarbij wordt financieel bijgedragen aan de compensatie van bomen op een andere locatie.

Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling.

4.11 Verkeer en parkeren

Algemeen

Bij ruimtelijke plannen moet worden aangetoond dat de ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor de verkeer- en parkeersituatie ter plaatse.

Toetsing

In de huidige situatie is in het plangebied reeds een regelstation aanwezig. Het initiatief zorgt daarmee niet voor een extra toename van verkeersbewegingen ten opzichte van de huidige situatie. Slechts enkele malen per maand zijn er personen aanwezig op het regelstation om controle en onderhoud te plegen.

Er is tevens meer dan voldoende ruimte op eigen perceel om, indien noodzakelijk, te kunnen parkeren. Om die reden is verdere toetsing aan het aspect verkeer en parkeren niet noodzakelijk.

Conclusie 

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling.

4.12 Kabels en leidingen

Algemeen

In het kader van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van planologisch relevante kabels en leidingen.

Toetsing

In en om het plangebied zijn geen kabels gelegen, die een juridisch- planologische bescherming genieten.

Conclusie

Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling.

4.13 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

Algemeen

Conform artikel 3.1.6 van het Bro dient bij het opstellen van een bestemmingsplan dan wel ruimtelijke onderbouwing onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan. Bij de uitvoering van een project kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Bij het eerste gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Tevens is in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geregeld dat in het kader van een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning voor bepaalde bouwplannen de grondexploitatieregeling van toepassing is. Bij het tweede gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen.

Economische uitvoerbaarheid

Door middel van een anterieure overeenkomst tussen de gemeente en Liander is vastgelegd dat de gemeentelijke kosten, die verband houden met de ruimtelijke procedure en mogelijke planschade, op Liander worden verhaald. Het vaststellen van een exploitatieplan is daarmee niet noodzakelijk.

Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Locatiekeuze

Op 2 februari 2023 heeft Liander haar plannen voor de bouw van een nieuw regelstation aan de gemeenteraad van Montferland gepresenteerd. In deze presentatie heeft Liander toegelicht waarom de locatie direct naast het bestaande regelstation de voorkeur heeft. Naar aanleiding van vragen vanuit de gemeenteraad heeft Liander gemotiveerd dat een alternatieve locatie voor het nieuwe regelstation op grotere afstand van het bestaande schakelstation niet haalbaar is. Het bestaande regelstation ligt midden in het voedingsgebied van het regelstation. Dat betekent dat de huidige netinfrastructuur in het gehele gebied gebaseerd is op de centrale ligging van het regelstation. De belangrijkste afgaande kabels lopen in de richting noord, zuidwest en zuidoost. Deze verbindingen sluiten onder meer belangrijke middenspanningsruimten aan, waarop woonwijken en bedrijven zijn aangesloten.

Een belangrijk nettechnisch uitgangspunt is dat zoveel als mogelijk gebruik gemaakt kan worden van bestaande infrastructuur. Dit omdat kritische resources (maatschappelijk geld, materiaal en personeel) beperkt zijn. Bovendien is het belangrijk dat de afstand tussen het nieuwe regelstation en middenspanningsruimten in het gebied niet te groot wordt. Hoe groter deze afstand, hoe groter de net- en spanningsverliezen en hoe lager de betrouwbaarheid en toekomstbestendigheid van het net. Extra wijzigingen aan het net zijn dan noodzakelijk, maar deze kunnen niet efficiënt, doelmatig en binnen een redelijke termijn worden gerealiseerd. Voor verplaatsing van het regelstation moeten bijvoorbeeld minstens tien afgaande en inkomende verbindingen worden verlegd en/of verlengd. Dit is, gezien de beschikbare resources, niet binnen een redelijke termijn en tegen redelijke maatschappelijke kosten te realiseren. Daarom is het zoekgebied voor het nieuwe regelstation Slaghout beperkt tot circa 300 meter rond het bestaande regelstation.

Binnen dit zoekgebied gelden verschillende regels met betrekking tot het behoud van landschappelijke kwaliteit en openheid. Dit beleid is opgesteld door de provincie Gelderland, maar ook door de gemeenteraad van Montferland. Op locaties waar de openheid wordt aangetast, kan geen regelstation gebouwd worden. Daarom hebben Liander en het college van B&W zich gericht op locaties waar dit niet het geval is, zoals de kleine bosjes nabij het bestaande schakelstation.

Overleg met omwonenden

Vóórdat Liander haar plannen toelichtte aan de gemeenteraad, heeft Liander gesprekken gevoerd met de direct omwonenden (Oude Tramweg 30 te Lengel) over de realisatie van het nieuwe regelstation. Tijdens het eerste gesprek is gesproken over de nut- en noodzaak van de ontwikkeling, het zoekproces en de locatie die in eerste instantie beoogd was ten noorden van het bestaande regelstation, gesitueerd direct aan de openbare weg. De omwonenden hebben aangegeven dat ze met deze locatie absoluut niet in konden stemmen, gezien het zicht vanaf de tuin en de woning.

Er is tijdens dit eerste gesprek een alternatief voorgesteld ten oosten van het bestaande regelstation. Daarnaast zijn er vragen gesteld over de geluidsbelasting van het station en elektromagnetische velden. Liander heeft het voorgestelde alternatief ten oosten meegenomen en de mogelijkheden hiervan onderzocht. Uiteindelijk is gebleken dat het alternatief mogelijk is. Dit alternatief is meegenomen als de locatie die ook meegenomen is in dit bestemmingsplan.

De alternatieve locatie is opnieuw besproken tijdens een tweede gesprek met de omwonenden en Liander. Hierbij heeft Liander een toelichting gegeven op de geluidsbelasting van het station en de elektromagnetische velden. De omwonenden hebben hierbij aangegeven dat ze een regelstation op het perceel ten zuiden van hun woning nu helemaal niet meer als mogelijkheid beschouwen, maar dat er een alternatieve locatie zou moeten zijn op een bosperceel ten zuiden van dit perceel. Er is een vergelijking gemaakt tussen de natuurwaarden van beide bospercelen (zie Bijlage 7). Op basis van deze vergelijking wordt geconcludeerd dat de waarde van het 'zuidelijke' bos significant hoger is dan de natuurwaarde van het 'noordelijke bos' (voorliggend plangebied). Bovendien vormt het zuidelijke bos een belangrijke stepping stone richting het Montferlandse bos. Ten slotte heeft het bos op het zuidelijke perceel een kleinere oppervlakte, waardoor deze door realisatie van het regelstation vrijwel geheel gekapt moet worden. Bij realisatie van een regelstation in het plangebied is dit niet het geval en kan het regelstation landschappelijk ingepast worden binnen hetzelfde perceel.

Informatiemoment voor omwonenden en geïnteresseerden

Op 24 januari 2023 heeft een informatiemiddag/-avond plaatsgevonden in het Bosmanhuus te Lengel. Liander heeft een toelichting gegeven op de projecten die uitgevoerd gaan worden in de omgeving, te weten de aanleg van stamvoedingen vanaf onderstation Doetinchem en de bouw van een nieuw regelstation. Tijdens deze informatiemiddag/-avond hebben bewoners en geïnteresseerden vragen kunnen stellen. De door omwonenden geuite zorgen zagen toe op RO-aspecten als geluid, EM-velden etc. Ook na de informatiemiddag/-avond heeft Liander meerdere keren gesproken met omwonenden om een toelichting te geven op de RO-aspecten en op de te volgen procedure. In de toelichting op dit bestemmingsplan is diep op deze aspecten ingegaan en is de ruimtelijke haalbaarheid van het plan aangetoond.

Hoofdstuk 5 Juridische planaspecten

5.1 Algemeen

5.1.1 Wat is een bestemmingsplan

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).


Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden' (omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).

Een bestemmingsplan regelt derhalve het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen) en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden (aanleggen).


Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.

5.1.2 Bestemmen, dubbelbestemmen en aanduiden

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijhorende regel worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:

  • Via een dubbelbestemming
    Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één 'enkel' bestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regel van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
  • Via een aanduiding
    Een aanduiding is een teken op de verbeelding dat betrekking heeft op een vlak op die kaart. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.
5.1.3 Hoofdstukindeling van de regels

De regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels
    In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).

  • 2. Bestemmingsregels
    In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen.

    Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen.

    Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsbepalingen ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo is een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.

  • 3. Algemene regels
    In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelregel, algemene gebruiksregels en algemene afwijkingsregels.

  • 4. Overgangs- en slotregels
    In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

5.2 Dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

5.2.1 Bijzonderheden in dit bestemmingsplan

In dit bestemmingsplan zijn de bestemmingen 'Bedrijf - Nutsvoorziening', 'Bos' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische Verwachting 2' opgenomen.

Bedrijf - Nutsvoorziening

De locatie van het nieuwe regelstation met bijbehorende buitenruimte is bestemd als 'Bedrijf - Nutsvoorziening'. Binnen deze bestemming zijn de gronden bestemd voor nutsvoorzieningen, duurzame energieopwekking door middel van zonnepanelen op het dakvlak van gebouwen en de daarbij behorende voorzieningen.

Voor de bebouwing ten behoeve van het regelstation is een bouwvlak op de verbeelding opgenomen. Gebouwen en overkappingen moet binnen het bouwvlak worden gebouwd. De maatvoeringseisen van de toegestane bebouwing is opgenomen in de bouwregels.

Daarnaast is met de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - transformatoren' vastgelegd op welke locatie de transformatoren mogen worden gerealiseerd.

In de bestemming is een voorwaardelijke verplichting opgenomen die borgt dat de landschappelijke inpassing plaats vindt (zie Bijlage 2 van de regels).

Bos

De locatie van het huidige regelstation wordt met voorliggend bestemmingsplan herbestemd tot 'Bos'. De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor instandhouding van bos ten behoeve van aldaar voorkomende dan wel daaraan eigen natuur- en landschapswaarden, bosbouw voor zover de eerder genoemde waarden niet onevenredig worden aangetast, extensieve dagrecreatie, water, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water, de aan het bos verbonden open plekken, heidevelden en schraalland voor zover deze uit oogpunt van landschaps- en natuurbeheer noodzakelijk zijn.

Het bouwen van gebouwen is binnen deze bestemming niet toegestaan. Uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn onder voorwaarden toegestaan.

Waarde - Archeologische Verwachting 2

De voor 'Waarde - Archeologische Verwachting 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming ('Bos'), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

5.2.2 Algemene regels

Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld begrippen, de wijze van meten, algemene afwijkingen en overgangsrecht. Deze min of meer standaardregels in bestemmingsplannen worden hier verder niet toegelicht.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Vooroverleg

In verband met de herplantplicht voor de te kappen bomen is er overleg geweest met de provincie Gelderland. De opmerkingen hierover zijn verwerkt in paragrafen 3.3 en 4.10. Waterschap Rijn en IJssel heeft eveneens een reactie gegeven. Deze reactie is opgenomen in paragraaf 4.8.

6.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 12 juli 2023 gedurende een termijn van zes weken voor eenieder ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld zienswijzen kenbaar te maken. Ten aanzien van het ontwerpbestemmingsplan zijn acht zienswijzen naar voren gebracht.

De zienswijzen zijn beantwoord door de gemeente en de nota hiervan is als bijlage bij dit plan opgenomen (Bijlage 8). Voor elke reactie afzonderlijk is aangegeven in hoeverre de zienswijze gegrond of ongegrond is en, indien gegrond, welke aanpassing dit voor het bestemmingsplan tot gevolg heeft. In de nota wordt ook ingegaan op de ambtshalve wijzigingen van het bestemmingsplan.