direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Zandwinning Werfhout
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1955.bplgddmagrzandwrf-On02

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Roelofs Zandwinning B.V. is voornemens de bestaande zandwinplas Werfhout aan de zuidzijde uit te breiden. Uitgegaan wordt van een gebiedsontwikkeling met een passende eindbestemming voor de gehele zandwinplas. Tevens zal de bestaande plas verder worden verdiept. De planvorming is reeds gestart in 2009-2010. Destijds was het uitgangspunt met het plan een ruimtelijke en functionele meerwaarde voor het gebied te realiseren, waarbij de zandwinning werd gecombineerd met een verblijfsrecreatieve ontwikkeling. Dit plan is vanwege marktomstandigheden niet in procedure gebracht.

In de periode 2011-2014 is een nieuw planvormingsproces doorlopen, waarbij opnieuw versterking van de landschappelijke en natuurwaarden als belangrijk uitgangspunt gold. Dit leidde tot een plan, dat een impuls gaf aan de natuurontwikkeling door de zandwinplas gefaseerd te verondiepen en oeverzones opnieuw in te richten. Op basis van dit plan is in april 2014 door de gemeente een ontwerpbestemmingsplan in procedure gebracht.

Vanwege zienswijzen van omwonenden is er vervolgens voor gekozen natuurontwikkeling na te streven door herinrichting van een deel van de randen van de zandwinplas in plaats van verondieping. Het bestemmingsplan is daarop aangepast en ter vaststelling aan de gemeenteraad aangeboden, waarbij de raad 30 november 2017 besloot het plan niet vast te stellen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgddmagrzandwrf-On02_0001.png"

Figuur 1.1.: Plan 2009 – 2010 (links), plan 2011-2014 (midden), plan 2014 – 2017 (rechts)

In samenspraak met gemeente, provincie en met name de omwonenden is door Roelofs Zandwinning B.V. vervolgens in de periode 2017-2019 gezocht naar een zo optimaal mogelijk passende uitbreiding en afronding van de zandwinlocatie in Didam. Belangrijkste aandachtspunt daarbij is de ligging van het werk- en gronddepot en de wijze van ontsluiten.

Dit heeft geleid tot het onderstaande door de bewoners uit de omgeving gedragen plan (zie voor een nadere beschrijving paragraaf 2.2).

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgddmagrzandwrf-On02_0002.png"

Figuur 1.2: Plan 2019

De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Om de ontwikkeling planologisch-juridisch mogelijk te maken is het voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied ligt ten zuidoosten van de kern Didam in de oksel van de A18 en A12. Het plangebied wordt globaal begrensd door de A18 in het noordwesten, de Bievankweg (N335) in het noordoosten, de Oud Arnhemseweg in het zuidoosten, het Gat van Heijting en in het verlengde daarvan agrarische percelen in het zuiden en de Werfhout met woonpercelen in het zuidwesten. Op afbeelding 1.3 is de ligging van het plangebied weergegeven.

Het plangebied is gelegen in een multifunctioneel gebied en kent in de huidige situatie een gemengd gebruik, met overwegend een agrarische functie. Het plangebied en de omgeving van het plangebied bestaan hoofdzakelijk uit open akkercomplexen en weidegronden. In het noordelijk deel van het gebied ligt de zandwinlocatie. Ten zuidoosten van het plangebied is een voormalige zandwinplas gelegen (Gat van Heijting). De bestaande zandwinplas wordt aan drie zijden omsloten door infrastructuur, te weten de A18 aan de westkant, de N335 (Bievankweg) aan de noordkant en de Werfhout aan de zuidkant.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgddmagrzandwrf-On02_0003.png"

Figuur 1.3: Globale ligging plangebied (gele contour)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan Buitengebied. Het bestemmingsplan Buitengebied is vastgesteld op 29 september 2011 en 6 november 2013 onherroepelijk geworden. Dit plan is conserverend van aard. Het plan is drie keer partieel herzien, waarna 19 oktober 2017 een consoliderende versie is vastgesteld. Op 28 maart 2019 is een vierde herziening vastgesteld. Deze vierde herziening heeft geen betrekking op voorliggend plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgddmagrzandwrf-On02_0004.png"

Figuur 1.4: Uitsnede vigerende bestemmingsplan Buitengebied met in rood begrenzing het plangebied

Het bestemmingsplan kent het plangebied, naast de bestemming Water en Bos een Agrarische bestemming toe. Daarnaast zijn aan een deel van de gronden ter bescherming van archeologische waarden de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische Verwachting 1' en 'Waarde - Archeologische Verwachting 3' toegekend.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van de huidige en toekomstige situatie van het plangebied, waaronder een beschrijving van de voorgenomen ontwikkeling en het bijbehorende ontwerp. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het plan getoetst aan geldend beleid. In hoofdstuk 4 en hoofdstuk 5 komen de omgevingsaspecten en milieutechnische randvoorwaarden aan bod. In hoofdstuk 6 wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de planregels. In hoofdstuk 7 wordt de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven.

Hoofdstuk 2 Plangebied

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied is gelegen in een multifunctioneel gebied en kent in de huidige situatie een gemengd gebruik, met overwegend een agrarische functie. Het plangebied en de omgeving van het plangebied bestaan hoofdzakelijk uit open akkercomplexen en weidegronden. In het noordelijk deel van het gebied ligt de zandwinlocatie. Ten zuidoosten van het plangebied is een voormalige zandwinplas gelegen (Gat van Heijting). De bestaande zandwinplas wordt omsloten door infrastructuur, te weten de A18 aan de westkant, de N335 (Bievankweg) aan de noordkant, de Pakopseweg aan de oostzijde en de Werfhout aan de zuidkant.

Langs de A18 ligt een strook beplanting die een duidelijk scheiding vormt tussen de rijksweg en het gebied rond de zandwinplas. Rond de zandwinplas liggen woningen aan de Werfhout 1 en 3, de Pakopseweg 2, 2A en 4 en ten noorden van de Bievankweg aan de Pakopseweg 6, 6A, 8 en 8a, 10, 12, 12.1 en 12A, 14, 16. Aan de oostkant liggen woningen aan de Arnhemseweg 21, 21A, 23 en 25. Dit zijn reguliere woningen en (agrarische) bedrijfswoningen.

Omdat het gebied vlak bij de snelweg ligt en erg gemakkelijk toegankelijk is, bezoeken mensen het gebied, ondanks dat geen enkele vorm van recreatie is toegestaan en het gebied is afgesloten met prikkeldraad en verbodsborden. Vooral langs de Pakopseweg zijn kleine paadjes naar en langs het water. Rasters, hekwerken en borden worden vernield. Omdat het gebied erg besloten is door het bos, is niet altijd zichtbaar wat er gebeurt en is sociale controle daardoor beperkt. Langs de Pakopseweg staan vaak auto's zonder dat duidelijk is welke bedoeling daar in ligt. Bij een ingang aan de Werfhout, in de hoek met de A18 maar ook aan de Pakopseweg is een mannenontmoetingsplaats. Daarnaast wordt er nog af en toe illegaal gevist of met een crossmotor gereden.

Deze ongewenste activiteiten zorgen voor een onveilig gevoel in dit gebied, maar ook voor
zwerfvuil. Langs de Pakopseweg en de oever ligt veel rotzooi, die uit de stilstaande auto's wordt gegooid en dat bij oneigenlijk gebruik van de plas wordt achtergelaten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgddmagrzandwrf-On02_0005.png"

Figuur 2.1: huidige situatie met globale begrenzing plangebied (geel)

Er ligt in het plangebied een aardgas transportleiding van de Gasunie die het plangebied doorsnijdt in noordzuidelijke richting. In figuur 2.2 is deze gasleiding weergegeven met een rode lijn.

2.2 Toekomstige situatie

In nauw overleg met de gemeente, waterschap, provincie en de direct omwonenden is door Roelofs Zandwinning B.V. gezocht naar een zo optimaal mogelijk passende uitbreiding en afronding van een zandwinlocatie in Didam. In figuur 2.2 is de uitbreiding van de zandwinning weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgddmagrzandwrf-On02_0006.png"

Figuur 2.2: Plan 2019

Aanleiding

De aanleiding voor de uitbreiding van de zandplas is gelegen in de continue vraag naar zand en grind in de regio, die er altijd is geweest en bij de goede economie toeneemt. Het werkgebied van de initiatiefnemer is gelegen in het oosten en noorden van Nederland; de initiatiefnemer werkt regionaal, dicht bij de klant. Het initiatief is ingegeven door marktwerking, zoals beoogd in landelijk en provinciaal grondstoffenbeleid. In dat beleid wordt grondstoffenwinning van landelijk belang geacht, maar voor de uitvoering bij de markt neergelegd. Gezien de kansen die de initiatiefnemer ziet om de zandwinning te exploiteren, is sprake van voldoende vraag in de regio. Om de levering van zand te kunnen blijven garanderen is uitbreiding van deze zandwinning van bedrijfseconomisch belang voor Roelofs. Daarnaast geeft het plan de mogelijkheid om het gehele gebied een aanzienlijke kwaliteitsimpuls te geven. Het plan biedt door de versterking van de landschappelijke inpassing, de natuurontwikkeling en de mogelijkheid voor extensieve recreatie in een deel van het gebied een duidelijke meerwaarde. Door de nieuwe inrichting en beheer van de plas en de oevers wordt het transparant en zichtbaar vanaf de openbare weg. Ondiepe zones in de oever, terreinafrastering, begrazing met Hereford koeien leiden er in z'n geheel toe, dat géén betreding van publiek meer mogelijk is. Oneigenlijk gebruik, zoals vissen, zwemmen of varen wordt dus tegengegaan.

Zandwinning

De hoofdactiviteiten van de zandwinning bestaan uit het winnen van zand uit de bestaande en uit te breiden zandwinplas. Het daarbij benodigde zandwiel en de op- en overslag van zand vindt plaats op het werk- en depotterrein, dat met een bruine arcering in figuur 2.2 is weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgddmagrzandwrf-On02_0007.png"

Figuur 2.3: Impressie zandwiel

De winning van zand vindt plaats met een elektrische zandzuiger, die wordt aangedreven door een dieselaggregaat op de wal langs de Pakopseweg ter hoogte van de kruising met de spuit- en retourleiding met een immissierelevant geluidvermogenniveau van 96 Lwr. De zandzuiger is gelegen in de zandwinplas. De potentiële trillingsbronnen zijn gepositioneerd op het schip. Een spuitleiding, die onder de Pakopseweg door loopt, verbindt de zandzuiger met een zandwiel. Het zandwiel op het werk- en depotterrein maakt een scheiding van het gewonnen zand. Het proceswater dat op het werk- en depotterrein wordt gebruik wordt naar de zandwinplas gebracht via een retourleiding,

Het werkterrein bevindt zich ten oosten van de Pakopseweg en ten zuiden van de Bievankweg, direct ten westen van het Gat van Heijting. Op het werkterrein liggen de zanddepots. De hoofdactiviteiten op het werk- en depotterrein bestaan uit aanvoeren van gewonnen zand naar het zandwiel, de op- en overslag van zand en bijbehorende kantoorunit (bedrijfskeet) en stallingsruimte. Het water afkomstig uit de spuitleiding wordt via een retourleiding naar de plas teruggevoerd. Om het zand te kunnen scheiden in het zandwiel wordt er proceswater uit de zandwinplas aangevoerd en weer naar de zandwinplas teruggevoerd. Dit gebeurt met stalen leidingen die in hetzelfde tracé als de spuit- en retourleiding komen te liggen. In totaal worden er dus vier leidingen gelegd.

Het zandwiel met bijbehorende transportbanden is gedurende maximaal 12 uren in de dagperiode in werking. De zandzuiger in de plas is eveneens 12 uur in de dagperiode in werking. Het verplaatsen van het zand op het werkterrein wordt verricht door een mobiele rupskraan en een shovel, beide effectief in werking gedurende 8,5 uren in de dagperiode. Het zandwiel kent een hoogte van circa 7 meter. Het zand wordt via transportbanden van circa 15 meter hoog naar het depot gebracht.

Op het terrein vinden transportbewegingen plaats door vrachtwagens, mobiele rupskraan en shovel. Rond het werkterrein wordt een geluidwerende voorziening gerealiseerd die aan de noord-, west en zuidzijde bestaat uit een aarden grondwal van 5 meter hoog, die groen wordt ingeplant. Ten zuiden van de Bievankweg, aan de oostkant van de zanddepots en langs het Gat van Heijting wordt een nieuwe watergang aangelegd ter compensatie van de bestaande watergangen die ten zuiden van de bestaande zandwinplas en de watergang die op het terrein van het gronddepot liggen en komen te vervallen door de uitbreiding van de zandwinplas en de aanleg van het werk- en gronddepot.

Het werk- en depotterrein is circa 5 ha groot. Het terrein biedt daarmee voldoende ruimte voor het zanddepot, het zandwiel, de grondwal van 5 meter hoog en een bedrijfskeet en de benodigde manoeuvreerruimte. De grondwal ligt niet over de gasleiding. Ter plaatse van de gasleiding wordt in overleg met de Gasunie een houten scherm van 3 meter hoog geplaatst (zie figuur 2.4). In overleg met de onwonenden wordt op de grondwal geen scherm geplaatst.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgddmagrzandwrf-On02_0008.png"

Figuur 2.4: Situering grondwal en scherm

Door de ligging nabij de zandwinplas is onnodig transport overbodig en is een efficiënte en duurzame bedrijfsvoering mogelijk. Het zand kan door de beperkte spuitafstand rechtstreeks vanaf de zandzuiger op het zandwiel en het depotterrein worden gespoten. Het proceswater met een fijne fractie slib kan vanaf het zandwiel weer onder vrij verval direct retour worden gebracht in de zandwinplas.

De voorraad zand omvat circa 1,6 miljoen m3, We gaan uit van 300.000 m3 per jaar, hetgeen inhoudt dat er 6 jaar productie zal zijn. Dit zal korter of langer kunnen zijn, de economische omstandigheden zijn hierin bepalend.

Ontsluiting

De ontsluiting van het werk- en depotterrein vindt plaats aan de oostzijde op de Oud Arhemseweg. Het aantal vrachtwagens dat gebruik zal maken van deze nieuwe aansluiting zal gemiddeld rond de 70 per dag liggen. Op piekmomenten zijn dat er 98. Voor het overgrote deel (circa 80 procent) zal het vrachtverkeer in de richting van de A12 (toerit 30 Beek) rijden. Roelofs zal de rijroute vanaf de zandwinning middels een bord bij de uitrit aangeven, een afbeelding van de route komt ook op locatie te hangen, waar deze voor de chauffeurs goed zichtbaar is. De chauffeurs krijgen informatie m.b.t. de rijrichting. Daarnaast wordt in de aanvraag voor de in- en uitritvergunning de voorgestelde verkeersafwikkeling vastgelegd. De Oud Arnhemseweg (N812) is een enkelbaans gebiedsontsluitingsweg met in beide richtingen één rijstrook.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgddmagrzandwrf-On02_0009.png"

Figuur 2.5: Ontwerp te realiseren uitrit Oud Arnhemseweg

Dankzij deze inrichting is de Oud Arnhemseweg reeds goed ingericht voor het faciliteren van vrachtwagens. Door de slechts geringe toename van vrachtverkeer op etmaalbasis, is er geen noodzaak om de Oud Arnhemseweg aan te passen. De locatie van de aangepaste uitrit komt op circa 100 meter van het kruispunt Oud Arnhemseweg / Bievankweg. Het ontwerp van de ontsluiting is in figuur 2.4 weergegeven. In paragraaf 4.7 wordt de ontsluiting nader beschreven.

Inrichtingsplan Zandwinplas

Door Buro Poelmans Reesink is een inrichtingsplan opgesteld, waarin wordt beschreven hoe middels uitbreiding van de zandwinning wordt ingezet op een kwaliteitsimpuls van het gehele gebied. Dit inrichtingsplan is opgenomen als bijlage 1 bij deze toelichting.

De uitbreiding van de zandwinning leidt tot een groter wateroppervlak (verruiming van circa 10 ha). Deze toename zorgt voor een betere zichtbaarheid en draagt bij aan de belevingswaarde van de zandwinplas. Om dit zo goed mogelijk in te zetten worden maatregelen getroffen om de recreatieve (extensief!) en natuurlijke waarden van de zandwinplas te vergroten. De belangrijkste maatregelen om de natuurwaarden te vergroten zijn:

  • de oeverzone wordt met plas-dras ingericht. In ondiep water kunnen zich meer planten en dieren vestigen. De plas zal aantrekkelijk worden voor watervogels.
  • rondom de plas wordt veel opgaand bos verwijderd. Hierdoor krijgt de wind vrij spel op de plas en ontstaat dynamiek die de biodiversiteit ondersteunt. Bomenkap aan de noordzijde zal in overleg met deze bewoners plaatsvinden.
  • op diverse plekken rondom de plas wordt de bestaande voedselrijke teeltlaag verwijderd. De schrale ondergrond die zo ontstaat is aantrekkelijk voor bijzondere en bloemrijke kruiden. Verbossing wordt voorkomen en de belevingswaarde van de zandwinplas zal door de bloemen en het uitzicht op de plas vanaf de openbare weg verbeteren.

Om recreatief medegebruik mogelijk te maken, zonder dat dit de natuur verstoort, zijn bestaande fietsroutes betrokken bij het ontwerp. De noordwestelijke zijde van de plas wordt niet voor recreatie opengesteld. Voor de beleving van de plas wordt aan de zuidwestzijde een vogelkijkhut gerealiseerd. Hieronder wordt nader op de aspecten natuur en recreatie ingegaan.

Voor een goed natuurbeheer, zal extensieve begrazing met koeien plaatsvinden. Veekerende rasters zullen aan de buitenkant worden aangebracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgddmagrzandwrf-On02_0010.png"

Figuur 2.6: Toekomstige situatie (schetsontwerp, Inrichtingsplan zandwinplas Werfhout te Didam – 11 februari 2016 (Buro Poelmans Reesink Landschapsarchitectuur)

Oneigenlijk gebruik

Omdat het gebied vlak bij de snelweg ligt en erg gemakkelijk bereikbaar is, komen er mensen. Ondanks dat geen enkele vorm van recreatie is toegestaan en het gebied is afgesloten met prikkeldraad en verbodsborden, weten mensen het wel te vinden. Vooral langs de Pakopseweg zijn kleine paadjes naar en langs het water. Rasters, hekwerken en borden worden vernield. Omdat het gebied erg besloten is door het bos, is niet altijd zichtbaar wat er gebeurt en is sociale controle daardoor beperkt. Langs de Pakopseweg staan vaak auto’s zonder dat duidelijk is welke bedoeling daar in liggen. Bij een ingang aan de Werfhout, in de hoek met de A18 maar ook aan de Pakopseweg is een mannenontmoetingsplaats. Daarnaast wordt er nog af en toe illegaal gevist of met een crossmotor rond gereden.

Deze ongewenste activiteiten zorgen voor een onveilig gevoel bij de bewoners in de omgeving, maar ook voor zwerfvuil. Langs de Pakopseweg en de oever ligt veel rotzooi, die uit de stilstaande auto’s is gegooid. Door het gebied opener te maken en bos te verwijderen is er minder privacy en meer toezicht. Vissen, zwemmen of varen kan ontmoedigd worden als er een ruderale oeverzone is met in het water diverse waterplanten. De extensieve begrazing met koeien en degelijke veekerende rasters met eventueel brede sloten, maken een eind aan het oneigenlijke gebruik van de plas en de gronden er om heen.

Natuurontwikkeling

De natuur- en daardoor ook de belevingswaarde van deze zandwinplas wordt door de verschillende inrichtingsmaatregelen flink vergroot. De belangrijkste maatregelen worden hier genoemd.

Ondiep water leeft

In diep water is minder zuurstof en licht. Dat belemmert de vestiging van waterplanten en indirect de macrofauna en vissen. Over het algemeen is de biodiversiteit in ondiep water hoger dan in diep water. Dus door de oeverzone met plas-dras in te richten, zullen zich hier meer planten en dieren kunnen vestigen. De plas zal aantrekkelijk worden voor watervogels.

Openheid en dynamiek

Waterplassen hebben in natuurlijke situaties vaak bijzondere pioniermilieus. Water ligt meestal in een open landschap en de natuurwaarden hebben baat bij dynamiek. Deze factor voorkomt, dat oevers snel verlanden en uiteindelijk wilgenbos worden. Het is zaak dat wind vrij spel heeft op de plas. Deze werkt positief op de oevervegetaties en stimuleert sedimentatieprocessen en vertraagt de successie. Dat betekent, dat veel opgaand bos moet worden verwijderd. Bij een vast waterpeil is de oeverzone meestal erg smal. Er mag geen ongewenste vernatting of verdroging optreden naar de aangrenzende gronden in verband met agrarisch gebruik en dergelijke. Sterke fluctuaties in waterpeil zijn dan ook niet mogelijk.

Schraal maar bloemrijk

De droge oevers moeten grotendeels vrij van hoog opgaande beplanting blijven. Hierdoor zullen de mensen beter zicht hebben vanaf de openbare weg en kunnen meer genieten van de natuur. Hoe voedselarmer die droge oevers zijn, hoe opener ze blijven en hoe hoger de natuurwaarden. Nu ligt er rondom de plas nog een voedselrijke teeltlaag. Deze oorspronkelijke teeltlaag en voedselrijke grond zal snel verbossen en heeft nu weinig natuurwaarden. Het is een grote winst als op de droge oevers de voedselrijke grond wordt verwijderd. Hier zullen zich dan meer bijzondere en bloemrijke kruiden vestigen.

Door de voedselarme ondergrond is de productie minder en volstaat een extensief beheer om dit natuurtype vast te houden. Kansrijke plekken zijn daar waar zicht op de plas wenselijk is, zoals langs de Pakopseweg en Werfhout. Pleksgewijs is het ook wenselijk om open stukken rond de gehele plas te hebben. De oeverzone aan de zijde van Werfhout krijgt een zeer gevarieerde inrichting: droog, open, ondiep, plasdras. Hier wordt ook een plek gecreëerd waar de mensen bij maar niet in het water kunnen komen en een plek voor educatieve doelen.

In totaal wordt 52.780 m2 aan natuurvriendelijke oevers aangelegd. In de westelijke hoek van het zandwingebied wordt bovendien op een perceel weide / bos aangelegd. Aan de oostzijde gebeurt dit ook.

Overlast muggen

(Steek)muggen zijn verbonden met natte natuur. Dit geldt voor alle natte natuurgebieden met hoogveen, laagveen, plassen, meren, en bij rivieren en beken. Een wisselende waterstand, waarbij grote oppervlaktes tijdelijk natte periodes doormaken, wordt als veroorzaker van muggenplagen gezien: tijdelijke plas-dras situaties kunnen leiden tot hoge synchrone productie van steekmuggen. Plas/dras zijn dan plassen regenwater op het maaiveld en niet, zoals in onderhavige situatie een ondiepe oeverzone. De ondiepe oeverzones van de zandwinplas zullen amper of geen bijdrage leveren op het aantal muggen. Sterker, het zijn juist prima leefgebieden voor dieren die ook muggen eten zoals; amfibieën, vissen, waterkevers, libellen en vogels. Geconcludeerd wordt dat de ondiepe oeverstroken door de vele aanwezige predatoren en de hoge dynamiek (golfslag, droogval) niet zorgen voor een toename van steekmuggen.

Recreatieve waarde

Het gebied heeft reeds betekenis als recreatieve locatie. Onder andere door de geïsoleerde ligging is een karakteristiek boerenlandschap ontstaan. Door de reeds aanwezige fietsroute te betrekken bij het ontwerp ontstaat een interessante halteplaats voor bezoekers van het gebied. Fietsers vinden hier een rustplaats, het water en de natuur zijn de moeite van een bezoek waard. Door de natuurontwikkeling onder te verdelen in natuur met een ecologische waarde en natuur met een meer educatieve en recreatieve waarde ontstaan er geen conflicten en kunnen beide zich blijvend goed ontwikkelen.

Veel van de te ontwikkelen natuurwaarden zijn niet gevoelig voor verstoring en kunnen prima beleefd worden. De gronden langs de Pakopseweg en Werfhout zijn vanaf de weg goed te beleven. Vanaf Werfhout worden voorzieningen aangelegd om dit te stimuleren. Voor natuurbeleving (vogelaars) zijn ook rustige plekken noodzakelijk. Sommige soorten, bijvoorbeeld otter, steltlopers, eenden en bepaalde broedvogels, hebben echt rust nodig. Dat is de reden, dat de oevers langs de snelweg en de Bievankweg niet worden opengesteld voor recreatief medegebruik. Het is niet mogelijk om een rondje rond de plas te doen omdat dit ten koste gaat van sommige kwetsbare natuurwaarden en de beleving daarvan. Vanuit de vogelhut of uitkijkhut in het zuidelijk plandeel is het gebied goed te overzien en wordt verstoring beperkt. Daarnaast wordt met het uitsluiten van een rondje rond de plas ongewenst gebruik tegen gegaan.

Voor het Gat van Heijting zijn er plannen in voorbereiding voor een visplas met verblijfsrecreatie in de vorm van vishutten. Roelofs Zandwinning B.V. draagt bij aan deze ontwikkeling door een strook grond van 20 meter breed ten noorden van de waterplas aan de initiatiefnemer van dat plan over te dragen, waardoor er fysiek de ruimte ontstaat om dat plan te realiseren. Voor dat initiatief zal een aparte bestemmingsplanprocedure worden doorlopen.

2.3 Uitgangspunten en fasering

Als voorwaarde voor de uitbreiding van de zandwinplas is gesteld dat er in de planvorming ruimtelijke en functionele meerwaarde voor het gebied wordt gerealiseerd. De uitbreiding van de bestaande plas vormt het vertrekpunt voor de ontwikkeling van het plangebied.

Uitgangspunt is om de vergroting van het wateroppervlak te gebruiken als een kwaliteitsimpuls voor het gehele gebied. Naast de zichtbaarheid van het water kan door het creëren van een overgangzone tussen het water en de oever, de inrichting van de plas worden verbeterd.

Initiatiefnemer zal rond de bestaande plas een sterke impuls geven aan natuurontwikkeling. Al de oevers worden gefaseerd heringericht en er ontstaan ondiepe plas-dras zones. Een nieuwe landschappelijke inrichting en natuurontwikkeling vindt zo plaats.

De bestaande noord- en oostoever krijgen een herinrichting zodra de zandwinning is uitgebreid. De zuidoever van de plas en de noordoever en westoever van het uitbreidingsoppervlak van de bestaande plas krijgen als snel na de start van de winning een aanleg en inrichting die strookt met de landschappelijke en ecologische ambities. Hier wordt in het beginstadium dus al gefaseerd voorgesorteerd op de gewenste ruimtelijke en functionele eindsituatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgddmagrzandwrf-On02_0011.png"

Figuur 2.3: globale fasering

2.4 Wettelijk vergunningenkader

Naast het opstellen van het bestemmingsplan dienen er nog andere wettelijke procedures te worden gevolgd. Deze zelfstandige procedures kennen een eigen rechtsbescherming.

Omtrent de benodigde vergunningen volgt hieronder een (niet-limitatief) overzicht:

  • Vergunning voor het ontgronden ingevolge artikel 3 Ontgrondingenwet.
  • Vergunning voor het oprichten en in werking hebben van de inrichting en bouwen van bouwwerken ingevolge artikel 2.1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
  • Vergunning voor het maken van een uitweg ingevolge artikel 2.2 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

      • Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is op 11 september 2020 door de minister toegezonden aan de Tweede Kamer. De NOVI geeft richting aan de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in Nederland tot 2050. De ruimte in Nederland is schaars en het maken van keuzes is noodzakelijk om ervoor te zorgen dat Nederland over 30 jaar nog steeds een prettig, veilig en gezond land is om in te wonen, te werken en te recreëren. Het Rijk benadrukt dat gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk samen verantwoordelijk zijn voor de fysieke leefomgeving en streeft ernaar om opgaven als één overheid samen met de samenleving op te pakken. De NOVI stelt een nieuwe aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties en met meer regie vanuit het Rijk.

Grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland in de komende jaren flink veranderen. De NOVI biedt een perspectief om deze opgaven op te pakken met oog voor de omgevingskwaliteit: het samenspel van ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit. Daarbij wordt telkens uitgegaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. Sommige belangen overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en worden als nationaal belang gezien. In het NOVI zijn 21 nationale belangen benoemd. De NOVI richt zich op de ontwikkelingen waar meerdere nationale belangen en opgaven bij elkaar komen en waar keuzes moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.

Waar de opgaven vragen om een integrale benadering, komen deze samen in vier prioriteiten:

  • 1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Om richting te geven aan het afwegingsproces en de omgevingsinclusieve benadering worden in het nationale omgevingsbeleid drie afwegingsprincipes gehanteerd:

  • 5. combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • 6. kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • 7. afwentelen wordt voorkomen.

Op basis van de vier prioriteiten en de drie afwegingsprincipes zijn in de NOVI beleidskeuzes gemaakt. Daarbij is ook aangegeven welke beleidskeuzes zullen worden uitgewerkt in programma's.

Consequentie plangebied

Het realiseren van een toekomstbestendige, circulaire economie is één van de 21 nationale belangen die in de NOVI zijn benoemd. Duurzame winning van (bouw)grondstoffen is onderdeel van dit nationaal belang. Het doel is optimaal gebruik van grondstoffen, met de hoogste waarde voor de economie en de minste schade voor het milieu. De beoogde zandwinning in het plangebied past in het beleid voor grondstoffenwinning zoals opgenomen in de NOVI. Er is sprake van zorgvuldige planvorming met als uitkomst een integraal plan dat is opgesteld in samenwerking met verschillende overheden en in overleg met omwonenden.

Op grond van artikel 2.3 van de Wro wordt de rijksstructuurvisie niet vastgesteld door de Tweede Kamer maar door de Minister of de betrokken Ministers. De vastgestelde NOVI is op 11 september 2020 door de minister toegezonden aan de Tweede Kamer en is nog niet in werking getreden.

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. Verschillende nationale belangen zijn opgenomen in de AMvB Ruimte (Barro), die met de structuurvisie in procedure is gebracht.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en op de manier waarop zij hiermee om zal gaan. Daarmee biedt het een kader voor beslissingen die de Rijksoverheid in de periode tot 2028 wil nemen, om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden. In de structuurvisie maakt het Rijk helder welke nationale belangen zij heeft in het ruimtelijke en mobiliteitsdomein en welke instrumenten voor deze belangen door de Rijksoverheid worden ingezet.

Het kabinet richt zich bij de verbetering van het vestigingsklimaat vooral op de regio's die zorgen voor de meeste economische groei. Dat zijn de haven van Rotterdam en de luchthaven Schiphol (mainports), de toptechnologie regio zuidoost Nederland (brainport) en de greenports (tuinbouwclusters) Westland/Oostland, Venlo, Aalsmeer, Duin- en Bollenstreek en Boskoop. De topsectoren - water, agro(logistiek) en food, tuinbouw, high-tech systemen en materialen, life sciences, chemie, energie, logistiek, creatieve industrie en hoofdkantoren - zijn geconcentreerd in stedelijke regio's, vooral rond deze mainports, de brainport en greenports. Het kabinet investeert samen met ondernemers en onderzoekers gericht in deze topsectoren.

Consequentie plangebied

Het beschreven rijksbeleid geeft geen directe uitgangspunten voor de gewenste zandwinning met bijbehorende bebouwing en de natuurontwikkeling. Het rijksbeleid staat de uitvoering van de voorgenomen plannen niet in de weg.

Barro

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) regelt de doorwerking van nationale belangen op ruimtelijk gebied in gemeentelijke bestemmingsplannen door het stellen van de juridische kaders. Het Barro is ook wel bekend als de AMvB Ruimte. Het besluit is per 17 december 2011 in werking getreden. In het Barro zijn opgenomen:

  • het Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • militaire terreinen en -objecten;
  • de Wadden;
  • de kust (inclusief primaire kering);
  • de grote rivieren;
  • de Werelderfgoederen.

Per 1 oktober 2012 is een wijziging van het Barro in werking getreden. In deze wijziging zijn de volgende onderwerpen toegevoegd:

  • reserveringen uitbreidingen weg en spoor;
  • veiligheid vaarwegen;
  • het netwerk voor elektriciteitsvoorziening;
  • de buitendijkse uitbreidingsruimte in het IJsselmeer;
  • bescherming van de (overige) primaire waterkeringen;
  • reservering voor rivierverruiming Maas;
  • de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

In 2014 is het Barro nog twee maal gewijzigd. Toegevoegd zijn de nationale belangen:

  • Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.

Consequentie plangebied

Het plangebied heeft niets van doen met de in de Barro behandelde onderwerpen. Bijvoorbeeld geen beïnvloeding van de EHS, zie paragraaf 4.4. De locatie en schaal van onderhavig bestemmingsplan heeft geen raakvlak met het nationaal beleid. Gelet op het bovenstaande kan gesteld worden, dat het onderhavige bestemmingsplan in overeenstemming is met de Barro.

Besluit ruimtelijke ordening, ladder voor duurzame verstedelijking

De Ladder voor Duurzame Verstedelijking is sinds 1 oktober 2012 opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en stelt eisen aan bestemmingsplannen met het oog op een zorgvuldige afweging, transparante besluitvorming en een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder voor duurzame verstedelijking heeft als doel om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren en overprogrammering op regionaal niveau te voorkomen. Per 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd met als doel om de ladder te vereenvoudigen en de onderzoekslasten te verminderen waarbij de effectiviteit van het instrument behouden blijft. Met deze wijzigingen is niet beoogd het doel van de regeling te wijzigen: voorkomen van ongewenste leegstand en overprogrammering, stimulering zorgvuldig ruimtegebruik en transparante besluitvorming.

Een deel van de omvangrijke rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak met betrekking tot de ladder blijft ook na 1 juli 2017 van belang. De hoofdlijnen van die rechtspraak zijn door de Afdeling Bestuursrechtspraak in een overzichtsuitspraak (28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724) opgenomen. Deze overzichtsuitspraak is bedoeld om de rechtspraktijk houvast te bieden bij de toepassing van de ladder.

Artikel 3.1.6 tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt, dat de toelichting bij een bestemmingsplan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Ook wanneer er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening worden gemotiveerd of de mogelijk gemaakte ontwikkeling voorziet in een behoefte.

Motivatie

Hieronder wordt eerst beoordeeld of een zandwinplas met bijbehorend depot- en werkterrein, bedrijfs- en kantoorgebouwen en zandwiel wordt beschouwd als nieuwe stedelijke ontwikkeling.

De ontwikkeling betreft de uitbreiding van een bestaande zandwinplas. Bij het winnen van het zand wordt de bestaande plas uitgebreid met ongeveer 10 ha. Daarnaast wordt in de bestaande plas zand gewonnen. Naast het winnen van zand wordt nieuwe natuur aangelegd. Ten oosten van de plas wordt een terrein tijdelijk ingericht voor het zanddepot, een werkterrein en een zandwiel. Dit gedeelte van het terrein wordt begrensd door een 5 meter hoge grondwal, die groen wordt beplant met indien nodig in een 2 meter hoog scherm (in overleg met de omegeving.

Artikel 1.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening definieert 'stedelijke ontwikkeling': ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Het begrip 'andere stedelijke voorzieningen' wordt niet nader gedefinieerd. In de 'Handreiking Ladder voor duurzame verstedelijking' (Ministerie van Infrastructuur en Milieu, oktober 2012) vallen accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure onder het begrip 'andere stedelijke voorzieningen'. Vanuit deze optiek is de uitbreiding van de zandwinplas (zonder bebouwing) die tijdens de uitbreiding en na afronding wordt ingericht als natuurgebied geen nieuwe stedelijke voorziening.

Voor wat betreft het werk- en depotterrein geldt het volgende. Er wordt maximaal 350 m2 aan bedrijfs- en kantoorgebouwen in de vorm van bedrijfsketen gerealiseerd op het werkterrein. Daarnaast zal een zandwiel (een bouwwerk, geen gebouw zijnde) worden gerealiseerd. Na de afronding van de zandwinning zullen de gronden weer worden gebruikt als agrarische grond; hiervoor is in voorliggend bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen.

Uit jurisprudentie (ABRvS 4 juni 2014, ECLI:RVS:2014:1442) volgt, dat bij het bestemmingsplan 'Enter-dorp, herziening Krompatte', dat voorziet in een bestemming bedrijf voor gronden met een oppervlakte van circa 2.500 m2, waarbij ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak" een bedrijfsgebouw met een oppervlakte van maximaal 400 m² mag worden gebouwd, gelet op de kleinschalige bedrijfsbebouwing die het plan mogelijk maakt en de beperkte omvang en de beperkte gebruiksmogelijkheden van het plandeel met de bestemming "Bedrijf", de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt, dat het plan niet voorziet in een bedrijventerrein of een andere stedelijke voorziening. De in het plan voorziene ontwikkeling kan dan ook niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling. Het betreffende bestemmingsplan stelt geen maximum aan de oppervlakte van bouwwerken, geen gebouw zijnde. De Afdeling heeft dit aantal vierkante meters niet als relevante bebouwing beschouwt in het kader van de toets of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hieruit volgt dat het bij de toets gaat om de toegestane gebouwen.

In onderhavig plan is er sprake van een maximale bebouwingsoppervlakte van 350 m2 aan gebouwen op een beperkt deel van het terrein. De bestaande zandwinplas wordt uitgebreid met plm. 10 ha, waarbij tijdens en na afronding van de zandwinning het gebied wordt ingericht met natuur. Gezien de kleinschalige oppervlak van de gebouwen en de beperkte gebruiksmogelijkheden die onderhavig plan mogelijk maakt, is er conform de genoemde jurisprudentie geen sprake van een stedelijke ontwikkeling en is de Ladder voor Duurzame Verstedelijking niet van toepassing. Dit wordt bevestigt in de overzichtsuitspraak d.d. 28 juni 2017 waarin is aangegeven, dat wanneer een bestemmingsplan voorziet in een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte kleiner dan 500 m2, deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling kan worden aangemerkt. Het zandwiel, een bouwwerk, geen gebouw zijnde, wordt overigens in zijn oppervlakte beperkt doordat deze alleen is toegestaan in de vorm van een zandwiel.

Daarnaast geldt dat het doel van de ladder is het voorkomen van onnodige uitbreiding van het stedelijke gebied en het tegengaan van structurele leegstand. Het is niet in te zien dat de uitbreiding van de zandwinplas leidt tot structurele leegstand in de regio.

Het plan bevat een wijzigingsbevoegdheid die het college van burgemeester en wethouders de mogelijkheid biedt de gronden met de bestemming Bedrijf - Zandwinplas te wijzigen in de bestemming Agrarisch (zonder bouwvlak). Volgens de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State kwalificeert het toekennen van een agrarische bestemming (zonder bouwvlak) aan gronden niet als een stedelijke ontwikkeling (uitspraak van 25 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1438).

De ladder voor duurzame verstedelijking is op onderhavig plan derhalve niet van toepassing.

Ook al is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing, de nut en noodzaak dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening wel te worden aangetoond. Dit vindt hieronder plaats.

  • 1. Behoefte

Met het plan wordt een bijdrage geleverd aan de continue vraag naar zand en grind in de regio. Een vraag die er altijd is geweest en nu bij een goede economie weer toeneemt. De initiatiefnemer is een regionaal werkende ontgronder met klanten die lokaal en regionaal gevestigd zijn. Het initiatief is ingegeven door marktwerking, zoals beoogd in landelijk en provinciaal grondstoffenbeleid. In dat beleid wordt grondstoffenwinning van landelijk belang geacht, maar voor de uitvoering bij de markt neergelegd. Gezien de kansen die de initiatiefnemer ziet om de zandwinning te exploiteren, is sprake van voldoende vraag in de regio. Om de levering van zand te kunnen blijven garanderen is uitbreiding van de zandwinning van bedrijfseconomisch belang voor Roelofs. Roelofs heeft in Noord- en Oost-Nederland tien zandwinningen in exploitatie (alleen en in deelneming) en heeft daarmee een goed beeld van vraag en aanbod op de zandmarkt. Onder andere de doortrekking van de zeer nabij gelegen A15 en de verbreding van de A12 zullen de lokale vraag naar zand tijdelijk extra doen toenemen. Daarnaast is sprake van levering aan regionale (beton)verwerkende industrie en zal incidenteel verkoop plaatsvinden aan particulieren en andere bedrijven. De verkoop van de partijen vindt plaats via het hoofdkantoor en worden op de locatie opgehaald.

  • 2. Bestaand stedelijk gebied

Het werk- en depotterrein lag in het verleden aan de westkant van de Pakopseweg. Dit terrein kan in de nieuwe situatie, bij de uitbreiding van de zandwinning, niet meer worden gebruikt, omdat die gronden onderdeel zijn van de uitbreiding van de zandwinning. Het zandwiel is noodzakelijk voor het scheiden van zandsoorten, hetgeen van belang is met het oog op duurzaam gebruik van grondstoffen.

Het spreekt voor zich dat de beoogde zandwinning niet binnen bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden. Alle gronden die vallen in de uitbreiding van de zandwinning Werfhout zijn al jarenlang eigendom van Roelofs, met uitzondering van de te verleggen watergangen, die nog in eigendom zijn van het waterschap. Roelofs is voornemens deze gronden te verwerven. De ligging van onderhavige zandwinning in de oksel van de A18 en A12 maakt, dat deze zandwinning een perfecte ontsluiting kent naar de (beton)verwerkende industrie. De bodemopbouw is zeer geschikt voor het duurzaam winnen van beton- en metselzand. Het vrijkomend ophoogzand (vulzand) zal zijn afzet ook krijgen in de regio. Met name de nabije toekomstige ligging van de door te trekken A15 is daarbij van belang. Bovendien sluit uitbreiding van de huidige plas aan op het provinciale beleid, dat concentratie van zandwinlocaties nastreeft. Vanuit zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gaat uitbreiding van een bestaande winning boven het ontwikkelen van een nieuwe winplaats. Versnippering van de ruimte wordt hiermee tegengegaan.

Het werk- en depotterrein met bedrijfsgebouwen en het zandwiel moet op korte afstand liggen van de zandwinning. Deze behoren functioneel, ruimtelijk en fysiek bij elkaar. Ze zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en zijn ook één bedrijfsinrichting. De ligging van het depot- en werkterrein nabij de locatie waar het zand wordt gewonnen is van eminent belang. Dit voorkomt immers onnodig transport / vervoersbewegingen en maakt een efficiënte en duurzame bedrijfsvoering mogelijk. Het zand / grind / water kan zodoende rechtstreeks vanaf de zandzuiger op het werkterrein worden gespoten. Het proceswater met een fijne fractie slib kan vanaf het zandwiel weer direct onder vrij verval retour worden gebracht in de zandwinplas. Om al die redenen is een korte (spuit) afstand van het grootste belang. Onnodig lang en duur tussentransport en extra vervoersbewegingen worden hiermee voorkomen.

Desalniettemin is onderzocht, of in de omgeving van de zandwinplas beschikbare bedrijfsterreinen zijn, die geschikt zijn voor de vestiging van het werk- en depotterrein. Eerst is gezocht binnen de gemeentegrenzen van Montferland. De gemeente heeft
bedrijventerreinen in de twee grootste kernen, Didam (De Fluun en Kollenburg) en ‘s-Heerenberg (‘t Goor, Immenhorst en EBT). Ook is een kleinschalig terrein (Matjeskolk) voor lokale bedrijven in Loerbeek aanwezig.

Het bedrijventerrein De Fluun is gelegen ten zuiden van de woonkern van Didam, op een afstand van circa 1,5 kilometer (hemelsbreed) van de zandwinplas. Het bedrijventerrein Kollenburg is gelegen aan de westzijde van de woonkern van Didam, grenzend aan de A12, op een afstand van circa 2,5 kilometer (hemelsbreed) van de zandwinplas. Het bedrijventerrein ‘t Goor, Immenhorst en EBT ligt aan de zuidoostkant van de kern van ’s-Heerenberg, op een afstand van circa 9 kilometer (hemelsbreed) van de zandwinplas. Het bedrijventerrein Matjeskolk ligt op circa 2 kilometer (hemelsbreed) afstand.

Op Matjeskolk zijn nog een paar verspreid liggende uitgeefbare percelen beschikbaar. De oppervlakte hiervan is onvoldoende groot om te dienen voor de realisatie van een werk- en depotterrein. Het grootste nog uitgeefbare perceel is circa 2,6 ha. Ook op het EBT zijn nog een aantal uitgeefbare percelen. De maximale oppervlakte van nog beschikbare aaneengesloten percelen is circa 2 ha. De minimaal benodigde oppervlakte voor een werk- en depotterrein is circa 4,5 ha. De nog beschikbare gronden zijn ruim kleiner. Deze twee bedrijventerreinen zijn derhalve niet geschikt voor een werk- en depotterrein. Op de overige bedrijventerreinen zijn geen uitgeefbare kavels (meer) beschikbaar, zodat vestiging van het werk- en depotterrein aldaar niet mogelijk is.

Nu vestiging van het werk- en depotterrein op bestaande bedrijventerreinen in de gemeente Montferland niet zondermeer mogelijk is, is gezocht naar beschikbare kavels in de aangrenzende gemeente Zevenaar. Ten westen van de A12 is bedrijventerrein 7Poort gelegen, op een afstand van circa 3 kilometer (hemelsbreed) van de zandwinplas. Volgens de toelichting van het vigerende bestemmingsplan is het bedrijventerrein geschikt voor kwalitatief hoogwaardige bedrijven, waarin de bouwhoogte beperkt is tot 16 meter. Een vestiging van het werk- en depotterrein aldaar is bij recht uitgesloten. Dit betekent, dat een herziening van de geldende regels noodzakelijk is. Voor een dergelijke herziening is de raad van de gemeente Zevenaar bevoegd gezag, terwijl voor de herziening van het bestemmingsplan van de zandwinplas de raad van de gemeente Montferland bevoegd gezag is. Een dergelijke splitsing van bevoegdheden is ongewenst en brengt grotere rechtsonzekerheid voor de initiatiefnemer met zich mee. Dergelijke omstandigheden kunnen met een coördinatie en zorgvuldige afstemming ondervangen worden, maar er zijn zwaarwegende milieuhygiënische argumenten om niet te kiezen voor vergaande fysieke splitsing van de zandwinning en het werk- en depotterrein. Immers, bij een dergelijke splitsing moet het gewonnen zand uit de zandwinplas per as vanaf het depotterrein naar elders worden gebracht. Een scheiding tussen het depotterrein en het klasseerterrein leidt derhalve tot heel veel extra vervoersbewegingen. Uitgangspunt bij de voorgenomen werkwijze is, dat per jaar ongeveer 300.000 m³ zand wordt afgevoerd. Per vrachtwagen kan gemiddeld 20 m³ worden afgevoerd. Dit betekent dat per jaar 15.000 vrachten worden afgevoerd, hetgeen verdeeld over 220 werkdagen resulteert in gemiddeld circa 70 vrachtwagens per dag. Wanneer het gewonnen zand per as naar een klasseerinstallatie op het bedrijventerrein wordt vervoerd in plaats van met een spuitleiding op een zandwiel wordt opgebracht, betekent dat derhalve 15.000 extra vrachten per jaar. Dit is absoluut niet duurzaam en bedrijfseconomisch onverantwoord.

Een locatie op een bestaand bedrijventerrein, in bestaand stedelijk gebied, is hierdoor niet beschikbaar.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie

Op 19 december 2018 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. Aanleiding voor deze visie is de gedetailleerdheid van de bestaande visie (er moet duidelijker worden aangegeven wat echt van belang is voor de provincie) en tegelijkertijd is sprake van nieuwe ontwikkelingen met impact. De provincie heeft geconcludeerd dat een Omgevingsvisie en -verordening nodig is die hier de aandacht op vestigt, maar die ook ruimte biedt om snel en passend te reageren. Een Omgevingsvisie die focus aanbrengt op hetgeen waar het uiteindelijk om gaat, op wat voor de provincie van belang is en waar zij een doorslaggevende rol in heeft gezien haar taken en verantwoordelijkheden. De nieuwe Omgevingsvisie van Gelderland geeft de richtlijnen voor de ruimtelijke, fysieke en economische inrichting van de provincie. Gemeentelijke plannen en initiatieven van ondernemers, burgers en instellingen kunnen aan dit beleid getoetst worden. De nieuwe Omgevingsvisie Gaaf Gelderland kent een aantal nieuwe beleidsthema's (ambities) en een aantal aanpassingen van het beleid op bestaande thema's. Het beleid is meer strategisch van karakter. In de Omgevingsvisie ‘Gaaf Gelderland’ beschrijft de provincie het beeld op de toekomst. Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal. Gelderland bevindt zich op een cruciaal punt in de tijd. De wereld verandert ingrijpend met nieuwe vraagstukken zoals het energievraagstuk, klimaatverandering, uitputting van grondstoffen, kwetsbare biodiversiteit, digitalisering en internationalisering.

Bij de taakinvulling legt de provincie de focus op duurzaamheid, verbondenheid en een krachtige economie als werkende bestanddelen voor een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Dit wordt gedaan door het nastreven van zeven met elkaar samenhangende ambities:

  • 1. energietransitie;
  • 2. klimaatadaptie;
  • 3. circulaire economie;
  • 4. biodiversiteit;
  • 5. bereikbaarheid;
  • 6. vestigingsklimaat;
  • 7. woon- en leefomgeving.

Ad 1) Het streven is dat Gelderland in 2050 volledig energieneutraal is. Om te beginnen, zet de provincie in op energiebesparing en het terugdringen van het energieverbruik door isolatie en efficiëntere toepassingen: in huizen en gebouwen, bij verkeer en vervoer, in de industrie, in de landbouw. Daarnaast zet de provincie in op duurzame opwekking. Wind, zon, biomassa, waterstof, geo- en aquathermie en waterkracht. Ontwikkeling en toepassing van nieuwe technologieën wordt gestimuleerd. Windturbines, zonneparken, warmtecentrales, (mest)vergisters, waterkrachtcentrales moeten een plek krijgen in het Gelderse landschap, wil de ambitie worden gehaald. In de bodem wordt gezocht naar mogelijkheden voor het benutten van aardwarmte (geothermie). Dit raakt de leefomgeving van alle Gelderlanders en kan botsen met sterke Gelderse kwaliteiten.

Ad 2) Het veranderend klimaat raakt alle facetten van de omgeving, zoals de Gelderse Natuur, maar ook de gezondheid en veiligheid. In 2050 moet Gelderland optimaal beschermd zijn tegen en kunnen meebewegen met het veranderende klimaat.

Ad 3) Minder afval en meer kringloop, recycling en hergebruik is nodig om Gelderland schoon en groen te houden. Zoveel mogelijk gebruik van duurzame materialen en hergebruik daarvan.

Ad 4) Gestreefd wordt naar een stimulerend en beschermend beleid voor biodiversiteit. De provincie ziet de meeste kansen door veehouderij, land- en tuinbouw en natuur slimmer te verbinden. De provincie werkt met betrokken partijen aan een betere balans tussen de intensieve veehouderij, natuurwaarden, lucht- en bodemkwaliteit en het terugdringen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de landbouw en fruitteelt.

Ad 5) Bereikbaarheid is een kritische succesfactor voor een verbonden samenleving en een krachtige, duurzame Gelderse economie. Gestreefd wordt naar een efficiënte, duurzame en innovatieve bereikbaarheid, toegesneden op de veranderende vraag.

Ad 6) De provincie streeft naar een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat. In 2050 zijn alle werklocaties in Gelderland duurzaam ingericht qua energie, klimaatbestendigheid en logistieke en productiestromen. De provincie zorgt voor een gevarieerd aanbod aan goed ontsloten, kwalitatief hoogwaardige, duurzame werklocaties. Het concentreren van economische activiteiten heeft daarbij de voorkeur boven versnippering. Het ombouwen van bestaande en leegstaande bedrijvenlocaties heeft de voorkeur boven de aanleg van nieuwe terreinen.

Ad 7) Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand stedelijk gebied het vertrekpunt. Het benutten van bestaande gebouwen heeft de voorkeur. Gestreefd wordt naar concentraties van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, is uitbreiding aan de randen van de steden of dorpen in beeld. Bij de provincie staat een goede balans tussen de vraag en aanbod van woningen in verschillende prijscategorieën voorop. Gestreefd wordt naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat weet te anticiperen op ontwikkelingen. De bestaande bebouwde omgeving wordt optimaal benut. In 2050 zijn alle woningen klimaatneutraal.

In verband met de planfiguren zijn sinds de Omgevingsvisie 2014 gebieden en functies aangewezen, die blijven voortbestaan onder deze nieuwe omgevingsvisie. Dit gaat om de aanwijzing van functies van regionale oppervlaktewateren, van gebieden waar milieukwaliteit bijzondere bescherming behoeft, van Natura-2000 gebieden en van bijzondere natuurgebieden. Andere kaarten en functiebeschrijvingen uit de visie 2014 hebben een uitvoerend of informerend karakter en worden daarom overgeheveld naar programma’s of andere beleidsdocumenten.

Wat de provincie blijft doen:

Een vijftal wettelijk verplichte planfiguren voor het provinciaal beleid voor de leefomgeving gaat sinds 2014 op in de Omgevingsvisie. Dit gaat over planfiguren voor ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer. Vanuit de Omgevingsvisie 2014 vindt de provincie het ruimtelijk beleid uit de provinciale omgevingsvisie van 2014 en de actualisatie van belang. Dat beleid wordt voortgezet. Ditzelfde geldt voor het waterbeleid, milieubeleid, natuur- en landschapsbeleid en verkeers en vervoersbeleid

Ruimtelijk beleid

Al sinds 2014 is de ruimtelijke ontwikkeling van Gelderland een maatschappelijke opgave met verantwoordelijkheden voor overheden, organisaties en partners. De provincie draagt op een toekomstbestendige manier bij, met beleid dat een duurzame economische structuur in de provincie en regio’s versterkt en dat richting geeft aan de vestigingsmogelijkheden en milieugebruiksruimte voor bedrijven. Het provinciaal belang is gelegen in het vergroten van de ruimtelijke kwaliteit. Onze klimaatbestendigheid wordt vergroot, de mogelijkheden om zonne- en windenergie op te wekken zijn in kaart gebracht (zie themakaart) en onze natuur- en landschappelijke kwaliteit blijft behouden. De provincie zet zich in voor vitale steden en dorpen en voor een duurzame verstedelijking, gericht op versterking van de stedelijke netwerken, gecombineerd met aandacht voor de vitaliteit van kleine kernen en dorpen. De kwalitatieve regionale opgave voor wonen is van provinciaal belang, net als het belang dat bij locaties met een bovenlokaal ontwikkelpotentieel die potenties benut worden. Het beleid voorziet in provinciale kaders voor het terugdringen van leegstand en overcapaciteit in gemeentelijke plannen en voor zorgvuldige locatie-afwegingen op regionaal niveau, waarbij de ladder voor duurzame verstedelijking wordt ingezet. Voor wonen en werken geldt een regionale aanpak die gericht is op een gezonde en veilige woonomgeving, waarin mensen zich met elkaar verbonden voelen en die goed bereikbaar is en goede voorzieningen heeft. Voor ontwikkelingen in de niet grondgebonden landbouw hanteert de provincie het ‘plussenbeleid’. Daarmee geeft de provincie veehouders de ruimte om hun bedrijf te ontwikkelen, maar onder voorwaarden. Bij ruimtelijke ontwikkelingen en bij het beheer van terreinen wil de provincie dat aandacht wordt besteed aan onder andere het risico op natuurbranden.

De gebieden waar de opwek van zonne- en windenergie mogelijk is, zijn aangegeven op de themakaart Ruimtelijk beleid. Het plangebied op de themakaart Ruimtelijk beleid aangeduid met 'grote zonneparken mogelijk', 'windenergie mogelijk' en 'Windenergie aandachtsgebied'. Dit beleid is niet relevant voor dit bestemmingsplan.

Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe bebouwing zet de provincie het instrument 'ladder voor duurzame verstedelijking' in. In ieder bestemmingsplan, dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling dienen gemeenten volgens de rijksladder de locatiekeuze te motiveren. Deze rijksladder is van provinciaal belang. Aangezien de juridische borging van de ladder al geregeld is in het Bro, heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de provinciale Omgevingsverordening. Voor wat betreft de ladder wordt verwezen naar paragraaf 3.1.

Waterbeleid

De hoofdzaken van het provinciaal beleid voor water zijn gericht op een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem. Dit systeem bestaat uit bodem en ondergrond, grondwater en oppervlaktewater en is duurzaam als het ook in de toekomst kan blijven functioneren en in stand kan worden gehouden tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. De provincie onderschrijft de ambitie van de Europese Kaderrichtlijn Water dat uiterlijk in 2027 het grond- en oppervlaktewater in Europa schoon en ecologisch gezond moet zijn en dat er voldoende water is voor duurzaam gebruik en voert deze uit. De beschermde gebieden voor grondwater, waterberging, de Kaderrichtlijn Water en Natura 2000 zijn leidend bij de uitwerking van dit beleid in programma’s of in kaders in de verordening. Er worden condities gesteld voor effectief en zuinig gebruik van drinkwater, speciale waterecologie (Hoogst Ecologisch Niveau wateren en Specifiek Ecologische Doelstelling wateren), (grond)waterafhankelijke landnatuur plus de beschermingszones natte landnatuur en grondwateronttrekkingen voor drinkwater en industrie, groter dan 150.000 m3/jaar. De provincie stelt via uitvoerend beleid de doelen voor de regionale wateren voor de Kaderrichtlijn Water vast en geeft daarbij ook invulling aan de voorzieningenniveaus. Met de Gelderse waterschappen en de landbouw geeft de provincie invulling aan het vasthouden van water in de bodem, het grondwater en de haarvaten van het watersysteem. Bescherming tegen overstromingen vindt primair plaats op basis van preventie, waar nodig aangevuld met maatregelen in de ruimtelijke ordening en evacuatie. Deze bescherming gebeurt bij voorkeur in combinatie met het ontwikkelen en versterken van karakteristieke riviernatuur in Natura 2000-gebieden.

Vanuit de themakaart Waterbeleid geldt er geen specifiek provinciaal beleid voor het plangebied. In paragraaf 4.5 is de watertoets beschreven.

Milieubeleid

Een gezonde en veilige leefomgeving is de hoofdzaak van het milieubeleid. Dit vraagt om provinciaal beleid dat zorgt voor goede milieukwaliteit en veilige ruimtelijke keuzes. Gezondheidsschade, onacceptabele risico's en onaanvaardbare geur- en geluidhinder moeten worden voorkomen. Er wordt voldaan aan milieukwaliteitseisen. Spoedeisende bodemverontreiniging wordt gesaneerd. Ook is het van belang om op toekomstige ontwikkelingen te anticiperen, met name vanwege de energietransitie en klimaatverandering. Vooral in het stedelijk gebied kunnen de gevolgen hiervan van invloed zijn op de gezondheid. De provincie streeft naar een op gezondheid gericht benadering van de kwaliteit van de leefomgeving en het milieu.

Vanuit de themakaart Milieubeleid geldt er geen specifiek provinciaal beleid voor het plangebied. In hoofdstuk 4 en 5 is het plan beoordeeld aan de hand van de relevante omgevings- en milieuaspecten.

Natuur- en landschapsbeleid

De provincie spant zich in voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap. Het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO) worden beschermd tegen aantasting van de kernkwaliteiten: dat zijn de natuurwaarden, de potentiële waarden en de omgevingscondities. Het GNN is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. Het uitgangspunt is dat in het GNN geen nieuwe initiatieven plaatsvinden, behalve ontwikkelingen van een groot algemeen of provinciaal belang of waarvoor geen alternatieven bestaan. In de GO is ruimte voor economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. De ecologische verbindingszones maken deel uit van de GO, evenals de weidevogelgebieden en de rustgebieden voor winterganzen. De provincie treft maatregelen vanwege de bescherming, de instandhouding of het herstel van biotopen, leefgebieden, een gunstige staat van instandhouding en het Natuurnetwerk Nederland. De provincie beschermt de achttien Natura2000 gebieden die in het GNN liggen. Verder richt het beleid zich op behoud van de basiskwaliteit van landschappen in Gelderland. Voor de landschappen van bovenregionale waarde geldt een beschermingsregiem met kernkwaliteiten en met een juridisch vangnet in de verordening, zodat de provincie in gesprek kan komen indien het provinciaal belang in het geding raakt.

De Natura-2000 gebieden en de bijzonder natuurgebieden zijn aangegeven op de Themakaart Natuur- en landschapsbeleid. Vanuit deze themakaart geldt er geen specifiek provinciaal beleid voor het plangebied. Het plangebied ligt niet op gronden die zijn aangeduid als GNN of GO. Een nadere beoordeling van het plan met betrekking tot landschap en natuur is beschreven in paragrafen 4.3 en 4.4. Met betrekking tot Natura 2000 is een stikstofonderzoek uitgevoerd. Deze is beschreven in paragraaf 4.4.2.2.

Verkeers- en vervoerbeleid

De provincie streeft naar een veilige, betrouwbare en duurzame mobiliteit, als hoofdzaak van het verkeers- en vervoersbeleid. Dit wordt benaderd als een systeem waarin verschillende mobiliteitsnetwerken op elkaar inwerken, ook over provinciegrenzen heen, ter ondersteuning van een sterke economie, welvaart en welzijn. Hierbij houden wij rekening met de kwaliteit van de leefomgeving, de doorstroming binnen elk netwerk en verkeersveiligheid. De provincie heeft specifiek aandacht voor de wisselwerking en knooppunten in het systeem en gaat uit van drie principes: voorkomen, benutten en bouwen. Dit gebeurt op basis van een meerjaren-investeringsagenda en met een regionale aanpak. Via die aanpak wordt het provinciaal beleid afgestemd op het beleid van het rijk en de gemeenten. Het beleid richt zich ook op een goede regionale ontsluiting over water en ontwikkelingen van de luchtvaart. Het plangebied wordt ontsloten op de Oud Arnhemseweg, een gebiedsontsluitingsweg waarbij het verkeer vervolgens via de A12 wordt afgewikkeld. Deze ontsluiting heeft geen negatieve effecten op de doorstroming en de veiligheid (zie paragraaf 4.7).

Ontgrondingen

De provincie wil dat bij ontgrondingen gewenste functies worden gerealiseerd, zoals natuurontwikkeling, rivierverruiming, recreatie, wonen aan het water en waterberging. Het beleid voor winning van oppervlaktedelfstoffen (zand, grind, klei en kalkzandsteen) heeft de provincie vastgelegd in het Beleidsplan zand- en kleiwinning. Om te sturen op locatiekeuze en ruimtelijke meerwaarde kan de provincie indien nodig het RO-instrumentarium inzetten.

Consequenties plangebied

Zoals hierboven gemotiveerd is het voornemen inpasbaar in het beleid dat in de Omgevingsvisie uiteen is gezet.

Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening is een juridisch instrument om doorwerking van het beleid uit de Omgevingsvisie af te dwingen. De verordening heeft de status van ruimtelijke verordening, verkeersverordening, milieuverordening en waterverordening. Op 24 september 2014 is de omgevingsverordening vastgesteld. Deze is daarna enkele keren op onderdelen gewijzigd. Het bestemmingsplan is getoetst aan de geconsolideerde versie (december 2018), waarin de wijzigingen integraal zijn opgenomen.

In de Omgevingsverordening geldt voor het plangebied het volgende. Het plangebied is aangeduid als:

  • "Overig gebied glastuinbouw": Dit houdt in dat in een bestemmingsplan aan glastuinbouwbedrijven de mogelijkheid kan worden geboden de glasopstand éénmalig uit te breiden met maximaal 20% van de 29 juni 2005 bestaande omvang van de glasopstanden.
  • "Tijdelijk verbod uitbreiding bestaande glastuinbouw": Deze bepaling houd in dat zolang geen bestemmingsplan daarvoor in werking is getreden, uitbreiding van bestaande glastuinbouwbedrijven met meer dan 20% is verboden.
  • "Tijdelijk verbod nieuwvestiging glastuinbouw": Deze aanduiding betekent dat zolang geen bestemmingsplan daartoe in werking is getreden, nieuwvestiging van glastuinbouwbedrijven verboden is.
  • "Tijdelijk verbod hervestiging glastuinbouw": Zolang geen bestemmingsplan daarvoor in werking is getreden, is hervestiging van glastuinbouwbedrijven in dit gebied verboden.
  • "Uitbreiding niet-grondgebonden veehouderijtak: Plussenbeleid": Bestemmingsplannen maken de uitbreiding van de oppervlakte van een agrarisch bouwperceel met een niet-grondgebonden veehouderijtak dat gelegen is in het gebied dat is aangewezen als Plussenbeleid slechts mogelijk, indien zij voldoen aan beleidsregels die door de gemeenteraad zijn vastgesteld in overeenstemming met paragraaf 3.9.10 (Verdieping) Omgevingsvisie Gelderland (december 2016). Bij uitbreiding van de oppervlakte van een agrarisch bouwperceel met een grondgebonden veehouderijtak is voorgaande niet van toepassing.

Deze regels zijn voor dit plan niet relevant.

Consequenties plangebied

Geen van de in de Omgevingsverordening opgenomen regels ten behoeve van gebiedsbescherming zijn voor het plangebied relevant.

Beleidsplan zand- en kleiwinning

In het beleidsplan zand- en kleiwinning (2006) geeft de provincie aan, dat met het provinciale beleid op dit terrein wordt aangesloten op landelijk beleid: Grondstoffenwinning is van nationaal belang en dient plaats te vinden via kwalitatief goede, multifunctionele en maatschappelijk verantwoorde projecten die via marktwerking tot stand zijn gekomen. Voor de provincie blijft winning van zand en klei een beleidsdoel en een instrument om andere beleidsdoelen te realiseren, zoals natuurontwikkeling en recreatie. Randvoorwaarden voor grondstoffenwinning zijn: marktwerking; het ruimtelijk kader dat de gemeente in de provinciale ruimtelijke verordening (Omgevingsverordening); maatschappelijk draagvlak en ruimtelijke kwaliteit. Met maatschappelijk draagvlak wordt vroegtijdige afstemming met gemeente en andere betrokken partijen (zoals maatschappelijke organisaties) bedoeld. De randvoorwaarde ruimtelijke kwaliteit komt erop neer dat bij een ontgronding de gerealiseerde kwaliteit in een gebied zodanig is, dat compensatie elders niet nodig is. Ieder initiatief wordt beoordeeld op inpasbaarheid in het ruimtelijk kader en op het aspect ruimtelijke kwaliteit. Het inrichtingsplan, dat als onderlegger dient van dit bestemmingsplan is besproken met de direct omwonenden. Er is zoveel mogelijk rekening gehouden met de belangen en zorgen van de direct omwonenden. In dat kader is eerder al door de gemeente besloten af te zien van het gedeeltelijk verondiepen van de plas met van elders aangevoerd materiaal.

Consequenties plangebied

Het plan past binnen het beleid van de provincie: De ontwikkeling is door de markt geïnitieerd. In nauw overleg met het kwaliteitsteam van de provincie is een inrichtingsplan tot stand gekomen, dat voldoet aan de eisen voor ruimtelijke kwaliteit. De beoogde inrichting is besproken met de direct omwonenden. Het plan raakt geen provinciale belangen die in het vigerende ruimtelijk kader (de Omgevingsverordening) worden beschermd.

3.3 Lokaal beleid

Structuurvisie Montferland (2009)

De structuurvisie is een actualisering van twee visies aan de hand van diverse beleidsrapporten. Daarnaast zijn op enkele onderdelen nieuwe ambities toegevoegd, zoals de ontwikkeling van het plangebied. De structuurvisie is een visie op hoofdlijnen.

In de structuurvisie Montferland is opgenomen dat voor het plangebied het beleid specifiek gericht is op ontwikkeling. Voor het plangebied wordt voorzien in een recreatieve vorm van ontwikkeling met recreatiewoningen, wellnessvoorzieningen en dergelijke. Aangegeven wordt, dat bij de ontwikkeling rekening gehouden dient te worden met de aanwezige natuurwaarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgddmagrzandwrf-On02_0012.png"

Figuur 3.1: Uitsnede plankaart structuurvisie (plangebied globaal met rode cirkel aangegeven)

Consequentie plangebied

Middels voorliggend plan wordt het gebied tijdens en na de zandwinning gefaseerd ingericht als natuurlijk gebied met ruimte voor extensieve recreatie. Hierbij wordt nadrukkelijk rekening gehouden met na te streven natuurlijke en landschappelijke waarden. Het initiatief betekent een versterking van het authentieke landschap en de natuurwaarden in het gebied. Voor het Gat van Heijting zijn er plannen in voorbereiding voor een visplas met verblijfsrecreatie. Roelofs Zandwinning B.V. maakt deze herontwikkeling mogelijk door een strook grond van 20 meter breed ten noorden van het Gat van Heijting aan de initiatiefnemer van dat plan over te dragen, waardoor er fysiek de ruimte ontstaat om dat plan met verblijfsreceatie te realiseren, een en ander conform de structuurvisie. Voor dat initiatief zal een aparte bestemmingsplanprocedure worden doorlopen.

Opgemerkt wordt, dat de specifieke ambitie om in de structuurvisie in het gebied in 2009 een recreatieve vorm van ontwikkeling met recreatiewoningen, wellnessvoorzieningen en dergelijke toe te staan voortvloeit uit het initiatief van het zandwinbedrijf in 2009 (zie paragraaf 1.1). In 2009 was het uitgangspunt een plan met een ruimtelijke en functionele meerwaarde voor het gebied te realiseren, waarbij de zandwinning werd gecombineerd met een verblijfsrecreatieve ontwikkeling. Dit plan is vanwege slechte marktomstandigheden niet in procedure gebracht, maar de ambitie is nog steeds opgenomen in de gemeentelijke structuurvisie uit 2009. De verblijfsrecreatie wordt nu mogelijk gemaakt door gronden over te dragen aan het initiatief van de visplas met bijbehorende verblijfsrecreatie.

Bovendien is na 2010 het plan voor de zandwinning in combinatie met natuur- en landschapsontwikkeling diverse malen aangepast vanwege bezwaren uit de buurt. Het voorliggende plan is een door de buurt gedragen plan, dat past in de landelijke omgeving met verspreid liggende woningen, leidt tot kwaliteitswinst voor het landelijk gebied en de natuur. De basis voor het plan uit 2009 met verblijfsrecreatie was een veel grotere zandwinning (ook aan de oostzijde van de Pakopseweg). Een dergelijke uitbreiding van de zandwinplas is met voorliggend plan niet meer aan de orde, waardoor de landschappelijke onderlegger met een grote waterplas, die de inpassing van de destijds beoogde verblijfsrecreatie vormde, niet meer mogelijk is. Op grond van deze (gewijzigde) omstandigheden zijn er voldoende motieven om af te wijken van de structuurvisie uit 2009 voor wat betreft de beoogde verblijfsrecreatieve ontwikkeling.

Initiatiefnemer heeft geen ambitie om de zandwinning in de toekomst aan de oostkant van de Pakopseweg uit te breiden.

3.4 Conclusie beleid

Alle onderdelen van het plan, zijnde de zandwinning met de bijbehorende gebouwen en overige bouwwerken in combinatie met de natuurontwikkeling passen binnen het rijksbeleid en het provinciaal beleid en kan op grond van de gegeven motivatie afgeweken worden van de gemeentelijke structuurvisie.

Hoofdstuk 4 Algemene aspecten

4.1 MER beoordeling

De voorgenomen zandwinning in de bestaande voormalige zandwinplas en de uitbreiding van de zandwinning met circa 10 ha wordt in de m.e.r-wetgeving aangemerkt als "De ontginning dan wel wijziging of uitbreiding van de ontginning van steengroeven of dagbouwmijnen, met inbegrip van de winning van oppervlaktedelfstoffen uit de landbodem …" zoals genoemd in de D-lijst (D.16.1) van het Besluit m.e.r.

Dit duidt op een verplichting vanuit de m.e.r.-wetgeving. De in bijlage D genoemde drempelwaarden van een oppervlakte van 12,5 hectare of meer wordt met de ontwikkeling echter niet overschreden. De zandwinning uit de bestaande waterplas wordt conform jurisprudentie (zie uitspraak ABRvS van 20 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1986) immers niet bij de oppervlakte voor zandwinning gerekend. De zandwinning in de bestaande plas betreft immers geen winning van oppervlaktedelfstoffen uit de landbodem en hoeft derhalve niet te worden meegerekend bij het bepalen van de oppervlakte van het geval als bedoeld in kolom 2 van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Hiermee is alleen een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde.

In de vormvrije m.e.r. beoordeling wordt nagegaan of belangrijk nadelige milieueffecten te verwachten zijn die aanleiding geven om voor de ontwikkeling een milieueffectrapport (MER) op te stellen. Uitgangspunt hierbij is dat geen MER wordt opgesteld, tenzij belangrijk negatieve effecten te verwachten zijn. Ten behoeve van de vormvrije m.e.r. beoordeling is door de initiatiefnemer van de ontwikkeling een aanmeldingsnotitie (bijlage 2) opgesteld. daarbij is aandacht besteed aan:

  • 1. de kenmerken van het project;
  • 2. de plaats van het project;
  • 3. de kenmerken van het potentiële effect.

Op basis van de aanmeldingsnotitie is inzichtelijk gemaakt, dat geen belangrijk nadelige milieueffecten bestaan die aanleiding geven tot het opstellen van een milieueffectrapport. In onderstaande tabel zijn de resultaten samengevat.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgddmagrzandwrf-On02_0013.png"

* mitigerende maatregelen ten behoeve van eventueel aan te treffen beschermde soorten zijn mogelijk en worden nader geregeld door middel van een ontheffing (indien relevant). Het opstellen van een MER geeft geen nader inzicht in de effecten op de in deze notitie genoemde soorten dan het onderzoek dat reeds is en wordt verricht in het kader van het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning. Nadere inrichtingsvarianten zijn in deze niet relevant. Het opstellen van een MER vanwege dit aspect heeft zodoende geen meerwaarde.

Effect op gevoelige gebieden

Er zijn geen effecten op gevoelige gebieden.

Relatie met bestaande of autonome ontwikkelingen

Er is geen sprake van cumulatie van effecten met andere projecten in de omgeving.

Conclusie

De uitbreiding van de zandwinning leidt niet tot "belangrijke nadelige milieugevolgen". Er bestaat daarom geen noodzaak tot het doorlopen van een m.e.r.-procedure. De vormvrije m.e.r.-beoordeling is gepresenteerd in een zogenaamde aanmeldinsgnotitie. Hierover heeft voordat het ontwerp van voorliggend bestemmingsplan is vrijgegeven besluitvorming plaatsgevonden door het college van burgemeester en wethouders (geen m.e.r-plicht). De aanmeldingsnotitie is als bijlage 2 bijgevoegd.

4.2 Archeologie

Het plangebied is grotendeels gelegen in een gebied met een lage tot middelhoge verwachtingswaarde en deels in verstoord gebied. De gebieden met een archeologische verwachting zijn gebieden waarvan nog geen bepaling van archeologische waarden bestaat. Daar is nog niet eerder archeologisch onderzoek verricht. Wel kan op basis van de geologische geschiedenis van deze gebieden een voorspelling worden gedaan over de mate van verwachting op aanwezige archeologische sporen. Deze verwachting is uitgedrukt in lage-, middelmatige- en hoge archeologische verwachting. In het geval van een lage archeologische verwachting kan geen archeologisch onderzoek voorafgaand aan de afgifte van een vergunning worden verplicht.

Onderzoek

In augustus/december 2010 en januari/februari 2011 is een bureau- en (verkennend) inventariserend veldonderzoek (IVO-O), in de vorm van boringen, uitgevoerd door Ingenieursbureau Oranjewoud BV, zie bijlage 3 Het te onderzoeken deel van het plangebied besloeg de oostelijke helft tot aan Werfhout. Het gebied ten zuiden van Werfhout behoorde niet tot het onderzoeksgebied. Aan de hand van de resultaten van het uitgevoerde bureauonderzoek en het inventariserend veldonderzoek kan geconcludeerd worden, dat binnen het plangebied de bodem verstoord is. Een groot gedeelte van het plangebied lijkt over het algemeen te nat te zijn geweest voor bewoning (getuige de aanwezigheid van roest/oerbanken en humeuze tot venige lagen). De op voorhand bekende lage archeologische verwachting is voor deze lage delen gerechtvaardigd. Daarnaast zijn hier geen archeologische indicatoren aangetroffen. Nader archeologisch onderzoek wordt voor dit deel van het plangebied niet meer nodig geacht. In het midden van het onderzoeksgebied is een dekzandrug aangetroffen (maaiveld ligt hier hoger dan 14 m +NAP).

De (middel)hoge archeologische verwachtingswaarde blijft voor dit deel staan. Het gebied waar vervolgonderzoek nodig is, is in figuur 4.1 aangegeven. Uit figuur 4.1 volgt dat die gronden buiten het plangebied zijn gelegen. De rest van het onderzochte gebied is archeologisch vrijgegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgddmagrzandwrf-On02_0014.png"

Figuur 4.1: Archeologisch vervolgonderzoek nodig (rode arcering) met het plangebied gobaal in blauw aangegeven)

In 2014 is RAAP-RAPPORT 2873, Erfgoed in de gemeente Montferland, Een actualisatie van de archeologische waarden en verwachtingskaart en van de cultuurhistorische waardenkaart opgesteld. Uit dit rapport volgt dat voor een deel van het plangebied waar om het rapport uit 2011 geen boringen waren verricht een archeologische waarde is toegekend (zie figuur 4.2)

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgddmagrzandwrf-On02_0015.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgddmagrzandwrf-On02_0016.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgddmagrzandwrf-On02_0017.png"

Figuur 4.2: Uitsnede archeologische beleidskaart (2014)

Locatie 39 in figuur 4.2 (en ook locaties 40 en 41) betreft een FLAK-stelling uit de Tweede Wereldoorlog. De kans op niet gesprongen explosieven is hier aanwezig. Deze informatie is van belang bij de uitvoering van graafwerkzaamheden en voor risico-beoordeling door de aannemer.

Voor het deel van de gronden die in 2011 niet zijn onderzocht, zie figuur 4.3, is op grond cab archeologsiche beleidskaart een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische Verwachting 1' opgenomen, waardoor de archeologische waarden zijn beschermd. Wanneer op die gronden (bouw)werkzaamheden plaatsvinden waardoor archeologsiche belangen kunnen worden aangetast is op basis van de dubbelbestemming een omgevingsvergunning nodig, in welk kader archeologisch onderzoek nodig is. Dat archeologisch onderzoek wordt in het kader van de vergunningaanvraag uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgddmagrzandwrf-On02_0018.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgddmagrzandwrf-On02_0019.png"

Figuur 4.3: Niet onderzochte gronden (links), dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische Verwachting 1' (WR-AV1) (rechts)

Conclusie

In het kader van onderhavig bestemmingsplan zijn er geen beperkingen vanuit het aspect archeologie.

4.3 Landschap en cultuurhistorie

Het landschap in het plangebied is grotendeels agrarisch en bestaat hoofdzakelijk uit open akkercomplexen en weidegronden met op de achtergrond het groene kader van de beplanting langs de snelwegen. Om de boerderijen staat erfbeplanting. De zandwinplas ligt verscholen in het groen en schittert zo nu en dan door de bomen heen. Vanaf de randen van de plas kan de weidsheid ervaren worden in een maat welke overeenkomt met die van het omliggende landschap. Op de achtergrond zijn de bossen te zien van de stuwwal van het Montferland.

Het plangebied maakt deel uit van het rivierterrassengebied. Een deel daarvan was in 1850 nog niet in cultuur gebracht. In lage gebieden lagen nog natte bossen. Dit waren geen oerbossen. Ze waren verdeeld in grote, rechthoekige percelen, waaruit is af te leiden dat het gebruiksbossen waren. Er ontbrak echter een fijne perceelsindeling. Volgens de kadastrale (militaire) kaarten heeft het onderzoeksgebied van oudsher een vlak en groen karakter, met hier en daar een hogere zandafzetting. Vanaf eind 19e eeuw is bewoning van het gebied op kaarten aan te treffen. Het onderzoeksgebied heeft geruime tijd de naam 'Den Bosch' gedragen en bestond uit een bos met rechte paden. De wegen Werfhout, Pakopseweg en een klein deel van Landeweer zijn hiervan overblijfselen. Deze wegen zijn momenteel aangemerkt als historische wegen (bron: Cultuurhistorische Waardenkaart Gemeente Montferland).

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgddmagrzandwrf-On02_0020.png"

Figuur 4.4: Overzicht landschapselementen

Als gevolg van de voorgenomen activiteit worden de landschappelijke waarden niet aangetast. Binnen het ontwerp hebben de historisch wegen (Werfhout en Pakopseweg) en de richtingen van het historisch landschap een grote rol gespeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgddmagrzandwrf-On02_0021.png"

Figuur 4.5: Historische lijnen

De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij de beleidsdoelstelling van de gemeente ten aanzien van landschap, zoals verwoord in het LOP. Middels de voorgenomen activiteit, met name het versterken van landschappelijke karakteristieken en een grotere verbinding met de omgeving resulteert in een positief effect voor landschap, zowel in structuur als beleving.

4.4 Ecologie

4.4.1 Wettelijk kader

De Wet natuurbescherming (hierna Wnb) heeft per 1 januari 2017 de Boswet, Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 vervangen. De Wnb regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden, bescherming van soorten en de bescherming van houtopstanden. Naast bescherming vanuit de Wnb, zijn er ook gebieden die planologisch beschermd zijn. Het betreft het ‘Natuurnetwerk Nederland’ (hierna NNN). De bescherming van het NNN verloopt via het ruimtelijke ordeningsrecht.

Soortbescherming

In de Wnb is soortbescherming opgedeeld in drie categorieën. Voor elke categorie gelden verschillende verbodsbepalingen die zijn vermeld in artikel 3.1, 3.5 en 3.10 van de Wnb. Het gaat om de volgende drie categorieën:

  • 1. soorten van de Vogelrichtlijn;
  • 2. soorten van de Habitatrichtlijn, inclusief bijlage I en II uit Verdrag van Bern en bijlage I uit Verdrag van Bonn, met uitzondering van vogels;
  • 3. ‘andere soorten’ (onderdeel A ‘fauna’ en onderdeel B ‘flora’).

De verbodsbepalingen en ontheffingsgronden voor de eerste twee categorieën komen rechtstreeks uit de Vogel- en Habitatrichtlijn. De derde categorie vindt zijn oorsprong in de nationale wetgeving. Bij voorliggende toetsing wordt tevens beoordeeld of soorten met jaarrond beschermde nesten aanwezig zijn in het plangebied. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen jaarrond beschermde nesten (categorie 1 t/m 4) en mogelijk jaarrond beschermde nesten (categorie 5).

Soorten van de Vogelrichtlijn

Voor Vogelrichtlijnsoorten is het verboden om in het wild levende vogels te doden of te vangen, opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren van vogels te vernielen, te beschadigen, te rapen of nesten van vogels weg te nemen. Daarnaast is het verboden vogels opzettelijk te storen. Dit laatste verbod geldt niet voor een aantal vogelsoorten, indien de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding en het nest zelf zijn functionaliteit behoudt.

Soorten van de Habitatrichtlijn

Voor soorten van artikel 3.5 (Habitatrichtlijn, Bern en Bonn) is het eveneens verboden om in het wild levende dieren en planten in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen, opzettelijk eieren van dieren te vernielen of te rapen. Voortplantings- of rustplaatsen mogen niet beschadigd of vernield worden. Daarnaast geldt er een verbod op om planten behorend bij artikel 3.5 te plukken, verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen. In tegenstelling tot de Vogelrichtlijnsoorten in artikel 3.1, mogen dieren behorend bij artikel 3.5 niet opzettelijk verstoord worden, ook niet als er geen wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding.

Andere soorten

Naast de Europees aangewezen beschermde flora en fauna, is er in Nederland ook een Nationale soortenlijst gemaakt die niet gedekt wordt door de Vogel- en Habitatrichtlijn, Verdrag van Bern of Verdrag van Bonn. Deze soorten zijn opgenomen in bijlage A en B van de Wnb. Voor soorten in bijlage A geldt een verbod op opzettelijk doden of vangen van dieren, opzettelijk beschadigen of vernielen van vaste voortplantings- of rustplaatsen van dieren. Voor soorten in bijlage B geldt een verbod op opzettelijk plukken, verzamelen, afsnijden, vernielen en ontwortelen van planten. In tegenstelling tot artikel 3.1 en 3.5, is verstoring van deze soorten toegestaan. Met betrekking tot de ‘andere soorten’ zijn per provincie beleidsregels opgesteld waarin voor een deel van deze soorten vrijstelling is verleend. De grond waarop deze vrijstelling geldt verschilt per provincie en hoeft dus niet in alle situaties van toepassing te zijn. Ook zijn de provincies niet altijd het bevoegd gezag. In bepaalde gevallen is dit het rijk (via RVO).

Vrijstelling op basis van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling is een geldige reden in alle provincies. Indien bij het voornemen gestelde verboden in artikel 3.1, 3.5 of 3.10 worden overtreden, dient gewerkt te worden conform een gedragscode. Biedt een gedragscode geen oplossing, dan is het mogelijk om een ontheffing aan te vragen bij de provincie waarin het voornemen plaatsvindt. De grond waarop een ontheffing mogelijk is, verschilt per categorie. Zie bijlage 4 voor een uitgebreide toelichting.

Gebiedsbescherming

Natura 2000

Natura 2000-gebieden zijn natuurgebieden van groot internationaal belang. Deze gebieden zijn aangewezen onder de Europese Habitat- en/of Vogelrichtlijn. Voor de gebieden en de daarbij aangewezen soorten en habitattypen zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld. Een activiteit mag niet leiden tot significant negatieve effecten op deze doelen of tot een aantasting van de natuurlijke kenmerken. Indien op voorhand significante effecten niet uitgesloten kunnen worden dient een Passende beoordeling opgesteld te worden.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland is een stelsel van ecologisch hoogwaardige natuurgebieden. Dit is onderdeel van de actieve soortbescherming uit de Wet natuurbescherming; bedreigde dier- en plantensoorten in een gunstige staat van instandhouding te brengen. Om dit realiseren is in de Wnb art. 1.12, lid 2 vastgelegd dat de provincies zorgen voor de totstandkoming en instandhouding van een samenhangend landelijk ecologisch netwerk, genaamd Natuurnetwerk Nederland

De natuurgebieden die behoren tot het NNN en hun functies worden planologisch beschermd, hier geldt het ‘nee, tenzij’- principe. De planologische bescherming betekent in het kort dat geen nieuwe bestemmingen worden toegestaan die per saldo leiden tot een significante aantasting van de oppervlakte, de kwaliteit en de samenhang van het NNN. Hieraan wordt getoetst bij de verlening van een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De Provincie Gelderland hanteert geen externe werking.

Bescherming van houtopstanden

De Wet natuurbescherming (Wnb) geeft invulling aan de bescherming van houtopstanden die tot aan 1 januari 2017 vielen onder bescherming van de Boswet. De bescherming is geregeld in hoofdstuk 4 van de Wnb. De Provincie is het bevoegd gezag. De bescherming betreft de houtopstanden die zijn gelegen buiten de bebouwde kom Wnb en die een oppervlakte hebben van meer dan 1.000 m2 (0,1 hectare) of bestaan uit een rijbeplanting die meer dan twintig bomen omvat, gerekend over het totaal aantal rijen. De Wnb doet geen uitspraken over houtopstanden die zijn gelegen binnen de bebouwde kom of met kleinere oppervlakte dan 1.000 m2.

4.4.2 Onderzoek
4.4.2.1 Natuurtoets

In het kader van het bestemmingsplan is in 2019 een natuurtoets uitgevoerd. De resultaten zijn opgenomen in bijlage 4 en hieronder samengevat.

Beschermde soorten

Uit de bureaustudie in combinatie met het terreinbezoek is gebleken dat (leefgebied van) de volgende in het kader van de Wet natuurbescherming beschermde soorten aanwezig zijn en/of mogelijk verwacht worden in het plangebied:

  • Vogels met een jaarrond beschermd nest – Buizerd (mogelijke nestplaats binnen de verstoringszone van het plangebied);
  • Algemene broedvogels (geschikte nestplaatsen);
  • Vleermuizen (vliegroutes);
  • Zoogdieren – Bever (mogelijke verblijfplaatsen in het plangebied);
  • Zoogdieren – Marterachtigen (das, bunzing, steenmarter, hermelijn, wezel, boommarter) (mogelijke verblijfplaatsen in het plangebied).

In tabel 1 aangegeven welke gevolgen de aanwezigheid van (het leefgebied van) deze soorten heeft voor het voorliggende plan. Aangegeven is of er sprake is van een overtreding van de Wet natuurbescherming en onder welke voorwaarden het plan uitvoerbaar is.

Tabel 1. Overzicht conclusies en vervolgstappen soortbescherming.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgddmagrzandwrf-On02_0022.png"

* bij voorgaande toetsing wordt uitgegaan van een overtreding

Op basis van de natuurtoets is nader onderzoek uitgevoerd. De resultaten daarvan zijn weergegen in bijlage 5 en hieronder samengevat.

In het plangebied is volgens de geldende protocollen in 2020 onderzoek uitgevoerd naar het voorkomen en het gebruik van het gebied door:

  • vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten (roofvogels)
  • bever
  • marterachtigen (das, boom-/steenmarter, bunzing, hermelijn en wezel).

Tijdens dit onderzoek is gebleken dat (mogelijk) essentieel (in de Wet natuurbescherming beschermd) leefgebied voorkomt van steenmarter en wezel. Door het voornemen wordt het leefgebied aangetast van steenmarter en wezel en kunnen mogelijk verblijfplaatsen verloren gaan. Daardoor veroorzaakt het voornemen een overtreding van de in de Wet natuurbescherming genoemde verbodsbepalingen. Voor de soorten betekent dit dat voor de voorgenomen werkzaamheden een ontheffing nodig is in het kader van de Wet natuurbescherming (onderdeel soortbescherming).

Er kan echter voor gekozen om geen ontheffing aan te vragen door te werken volgens een geldige, goedgekeurde gedragscode waaronder de gedragscode Zorgvuldig Winnen. Deze gedragscode stamt uit de periode van de Flora- en faunawet en de geldigheid van deze gedragscode is verlengd, totdat er een nieuwe gedragscode is vallend onder de Wnb. In deze gedragscode geldt een algehele vrijstelling van de verbodsbepalingen voor wezel (zogenaamde tabel 1 soort in de Flora- en faunawet) en voor steenmarter vrijstelling van artikel 8 tot en met 12 van de Flora- en faunawet (zogenaamde tabel 2 soort). Of deze gedragscode gehanteerd kan worden zal worden afgestemd met het bevoegd gezag (in dit geval de provincie Gelderland).

Indien er niet voor gekozen wordt om gebruik te maken van een geldige, goedgekeurde gedragscode, dan dient er een ontheffing aangevraagd te worden bij het bevoegd gezag. Voordat de ontheffing verleend kan worden dient onder meer aangetoond te worden dat de voorgenomen ontwikkeling niet leidt tot een achteruitgang van de gunstige staat van instandhouding van wezel en steenmarter. Om deze reden dienen soortspecifieke maatregelen voorafgaand aan, tijdens en na de werkzaamheden getroffen te worden (zowel maatregelen in het kader van de zorgplicht als maatregelen die het behouden van de gunstige staat van instandhouding garanderen). Deze maatregelen dienen in een mitigatieplan en/of bij de ontheffingsaanvraag (samen met de zorgplicht maatregelen) verder uitgewerkt te worden. Wanneer voldaan wordt aan de soortspecifieke maatregelen, vinden er geen effecten plaats op de gunstige staat van instandhouding van de betreffende soorten. Onder meer onder deze voorwaarden kan het bevoegd gezag een ontheffing voor de voorgenomen ontwikkelingen afgeven.

Beschermde gebieden

NNN

In het plangebied is volgens de omgevingsvisie en - verordening van de provincie geen NNN-gebied aanwezig.

Natura 2000

Het plangebied ligt op circa drie kilometer afstand van het in 1983 oorspronkelijk aangewezen Natura 2000-gebied Vogelschurgebiet 'Unterer Niederrhein'. In 2009 is de oppervlakte van dit gebied uitgebreid. Het plangebied ligt tevens op circa drie kilometer afstand van het Nederlandse Natura 2000-gebied 'Rijntakken'. Vanwege de ligging en omvang van het plan ten opzichte van de Natura 2000-gebieden kan er sprake zijn van vermesting en verzuring door stikstofdepositie uit de lucht. In dat kader is in tabel 2 aangegeven dat er mogelijk effecten zijn. Er is vervolgens een voortoets uitgevoerd, waarbij tevens stikstofonderzoek is gedaan. De resultaten van de voortoets zijn apart beschreven in paragraaf 4.4.2.2. Uit de voortoets blijkt dat effecten op Natura 2000-gebied op voorhand zijn uitgesloten. Er zijn daarom voor het bestemmingsplan geen vervolgstappen aan de orde.

Tabel 2. Overzicht conclusies en vervolgstappen gebiedsbescherming.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgddmagrzandwrf-On02_0023.png"

Houtopstanden

Voor de te kappen bomen dient een melding gedaan te worden bij Gedeputeerde Staten van provincie Gelderland. Gevelde houtopstanden dienen in principe te worden herplant, de nieuw te ontwikkelen natuur biedt de mogelijkheid om herplant ter plaatse te realiseren.

4.4.2.2 Voortoets

In het kader van de gebiedsbescherming is een voortoets uitgevoerd. Deze is als bijlage 6 opgenomen. De zandwinactiviteiten kunnen mogelijk verstorende en/of significant negatieve effecten hebben op de Natura 2000-gebied Rijntakken. Hiervoor is dit getoetst middels de effectenindicator op de website van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. In de voortoets is ingegaan op de storingsfactoren

  • Oppervlakteverlies: Er is geen sprake van oppervlakteverlies van een Natura 2000-gebied.
  • Versnippering: Er is geen sprake van versnippering van een Natura 2000-gebied.
  • Verontreiniging: Behalve emissies naar de lucht wordt er ook fijnstof, vanwege de
    zandwinningsactiviteiten, naar de omgeving uitgestoten. Enkel door de grote afstand tot het Natura 2000-gebied is er geen sprake van verontreiniging van de Natura 2000-gebieden door de activiteiten binnen de inrichting.
  • Verdroging: Binnen de inrichting wordt geen grondwater onttrokken. Er is daarom geen sprake van verdroging van een Natura 2000-gebied.
  • Verstoring door geluid: Enkel door de grote afstand tot het Natura 2000-gebied, namelijk 3 kilometer, is de geluidbelasting uitgedrukt in de dosismaat etmaalgemiddeld geluidniveau LAeq,24h – niet hoger dan 30 dB(A). Verstorende
    effecten zijn derhalve uitgesloten.
  • Verstoring door licht: In de geplande uitbreiding is er geen aanvullende verlichting opgenomen. Er is daarom geen sprake van verstoring door licht in een Natura 2000-gebied.
  • Verstoring door trilling: De activiteiten veroorzaken lokaal trillingen, maar veroorzaken echter geen hinder zoals bedoeld in de SBR richtlijn B. Met betrekking tot industriële trillingsbronnen treden op afstanden groter dan 250 meter van de trillingsbron treden vrijwel nooit goed voelbare trillingen op. Op grond hiervan is uit te sluiten dat de activiteiten trillingen veroorzaken in de Natura 2000-gebieden.
  • Optische verstoring: Optische verstoring is alleen aan de orde bij activiteiten in een Natura 2000-gebied. Het plangebied bevindt zich buiten Natura 2000-gebieden. Er is geen sprake van optische verstoring van de Natura 2000- gebieden.
  • Verstoring door mechanische effecten: Verstoring door mechanische effecten is alleen aan de orde bij activiteiten in een Natura 2000-gebied. De activiteiten vinden plaats buiten Natura 2000-gebieden. Er is geen sprake van verstoring door mechanische
    effecten van de Natura 2000-gebieden.
  • Vermesting en verzuring: Vanwege de zandwinning treden emissies op van NOx en NH3, die tot vermesting en verzurende effecten kunnen leiden in de voormelde natuurgebieden, waardoor mogelijke significant negatieve effecten kunnen optreden, waardoor de instandhoudingsdoelstellingen niet behaald worden. Bepaling van de
    stikstofdepositie is derhalve noodzakelijk. In de voortoets is de stikstofdepositie vanwege de beoogde activiteiten van de uitbreiding (toekomstige situatie) vergeleken met de effecten vanwege de bestaande, planologisch legale situatie (referentiesituatie) direct voorafgaande aan de vaststelling van het bestemmingsplan. Uit de rekenresultaten blijkt de stikstofdepositie in de toekomstige situatie niet hoger is dan in de referentiesituatie. Daardoor zijn vanwege de vaststelling van het bestemmingsplan significante effecten op de instandhoudingsdoelstelling in Natura 2000-gebieden op voorhand uit te sluiten. Hierbij is ook gekeken naar effecten op het natuurgebied in Duitsland, waarvoor een ander toetsingskader wordt gehanteerd dan in Nederland. Uit de rekenresultaten blijkt dat de stikstofdepositie op de Nederlandse Natura2000-gebieden in de toekomstige situatie ruimschoots lager is dan 7,14 mol/ha/jaar. Gelet hierop zijn significante negatieve effecten vanwege stikstofdepositie op de Duitse natuurgebieden vanwege de zandwinning eveneens uitgesloten. Artikel 2.7 Wnb staat derhalve niet in de weg om het bestemmingsplan vast te stellen.

Opgemerkt wordt, dat op grond van het Besluit ruimtelijke ordening een bestemmingsplan vergezeld van een toelichting waarin zijn neergelegd de uitkomsten van het verrichte onderzoek en de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan. In het kader van die uitvoerbaarheid is ten aanzien van het aspect stikstofdepositie van belang of voor het (a) aanleggen van en daarna het (b) in gebruik hebben van de zandwinning een vergunning benodigd is en verleend kan worden in het kader van de Wnb. Immers het aanleggen en aansluitend in gebruik hebben van de zandwinning met werkeiland zijn elk afzonderlijke projecten in de zin van de Wnb, als bedoeld in artikel 2.8 Wnb. Benadrukt wordt dat het beoordelen van effecten vanwege stikstofdepositie voor een plan (plantoets uit hoofdstuk 6, grondslag: artikel 2.7 Wnb) afwijkt van het beoordelen van effecten vanwege stikstofdepositie voor een project (dit hoofdstuk, grondslag: artikel 2.8 Wnb).

Ter wille van de zorgvuldigheid is in de Voortoets inzichtelijk gemaakt of voor de afzonderlijke projecten, als bedoeld in artikel 2.8 Wnb, voor de aanleg en het gebruik van de zandwinning en werkeiland een vergunning ingevolge de Wnb verleend kan worden, zie paragraaf 8.2 en 8.3 van bijlage 6.

Aanlegfase (project)

Uit de rekenresultaten blijkt dat de stikstofdepositie vanwege de aanlegfase niet hoger is dan 0,00 mol/ha/jaar. Dit betekent dat voor de aanleg van de zandwinning en het werkeiland geen vergunning benodigd is ingevolge de Wnb. Daarmee is in voldoende mate aangetoond dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is.

Gebruiksfase (project)

De stikstofdepositie in de gebruiksfase bedraagt ten hoogste 0,02 mol/ha/jaar. Dit betekent dat een vergunning noodzakelijk is op grond van artikel 2.8 Wnb. Teneinde de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in voldoende mate aan te tonen zijn een aantal scenario’s beoordeeld.

  • 1. Vervangen aggregaten door aansluiting op middenspanning

De aggregaten voorzien de zandzuiger, het zandwiel, de transportbanden en de keet van stroom. De aggregaten emitteren ook NOx, zij in zeer beperkt mate. Om die emissie te voorkomen, kan besloten worden om de stroomvoorziening door de aggregaten te vervangen door een aansluiting op middenspanning. Direct ten zuiden van de Oud Arnhemseweg is immers een bestaande kabel aanwezig, waardoor aansluiten op middenspanning tot de mogelijkheden behoort.

Met het toepassen van een direct aansluiting op middenspanning vervalt de emissie van de aggregaten. Daardoor zal de stikstofdepositie in de gebruiksfase niet hoger zijn dan 0,00 mol/ha/jaar. Daarmee kan een vergunning ingevolge artikel 2.8 Wnb achterwege blijven.

Naast dit technische scenario om de stikstofdepositie te verlagen, tot waarden die niet hoger zijn dan 0,00 mol/ha/jaar, zijn er ook juridische mogelijkheden om zonder verlaging alsnog een vergunning te krijgen. Daarover gaan scenario’s 2 en 3.

  • 2. Intern salderen met bestaand agrarisch gebruik van de gronden

De uitbreiding van de zandwinplas en realisatie van het werkeiland kan alleen maar plaatsvinden wanneer het huidige agrarisch gebruik en de bijbehorende bemesting worden beëindigd. In beginsel kan in het kader van de ecologische analyse (in zowel het plan- als in het Wnb-vergunningspoor) rekening worden gehouden met de positieve Natura 2000-effecten van deze beëindiging. Het verdwijnen van het agrarische gebruik is het rechtstreekse, onlosmakelijke (positieve) gevolg van de zandwinning. Dit impliceert dat in het kader van het berekenen van de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden in beginsel ook rekening kan worden gehouden met het feitelijk verdwijnen van agrarische gronden in het project-/plangebied. Zie bijvoorbeeld (r.o. 27.4 van) ABRvS 23 maart 2016, ECLl:NL:RVS:2016:784 en (r.o. 14.6 van) ABRvS 28 oktober 2015, ECLl:NL:RVS:2015:3318. Voorts zij erop gewezen dat wanneer de beëindiging van het gebruik van agrarische gronden het rechtstreeks, onlosmakelijk gevolg van het project is, er geen sprake is van een mitigerende maatregel waarvoor een passende beoordeling moet worden doorlopen. Dat volgt expliciet uit (r.o. 9.10 van) ABRvS 24 december 2014, ECLl:NL:RVS:2014:4672.

Uit de hiervoor aangehaalde uitspraak ABRvS 23 maart 2016 volgt voorts dat in de ecologische analyse geen rekening hoeft te worden gehouden met de omstandigheid dat de mest op de te amoveren agrarische percelen, wellicht elders in de nabijheid van het project zal worden uitgereden.

Uit de brief van de Minister van LNV van 18 februari 2020 leiden wij af dat naar huidige inzichten het bemesten van de onderhavige landbouwgronden vergunningsvrij is. Uit een eerste analyse blijkt immers, dat voldaan wordt aan de volgende twee voorwaarden:

  • a. Het bemesten van betreffende gronden vond rechtmatig plaats voordat de Habitatrichtlijn van toepassing werd en het vindt nog steeds plaats, zodat het als één-en-hetzelfde project kan worden geduid; én
  • b. Op grond van objectieve gegevens kan worden uitgesloten dat het bemesten van deze gronden significante gevolgen kan hebben voor stikstofgevoelige natuurwaarden in Natura 2000-gebieden. In casu is relevant dat de ammoniakemissie, ten opzichte van de referentiedatum, doorgaans is afgenomen. Deze reductie is gerealiseerd door het aanscherpen van toegestane hoeveelheden per gewas, strengere aanwendingsnormen en gewijzigde technieken (die leiden tot een lagere uitstoot).

Voormelde werkwijze van intern salderen is sinds 23 juni 2020 toegestaan op grond van artikel 7 Beleidsregel van Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland houdende regels omtrent stikstof (Beleidsregels intern en extern salderen).

Op basis van voormelde uiteenzetting is het dus mogelijk een Wnb-vergunning te verlenen voor de berekende stikstofdepositie in de gebruiksfase doordat intern gesaldeerd wordt met de stikstofdepositie vanwege het de bemesting van de bestaande landbouwgronden.

  • 3. Extern salderen

Als derde en laatste scenario wordt het beginsel van extern salderen genoemd. Wanneer voor het realiseren van een nieuwe activiteit (i.c. zandwinning) stikstofemissie nodig is, kan dit niet altijd binnen het project of op de locatie worden opgelost. Er is dan een andere optie: extern salderen. Een bedrijf dat (deels) stopt kan stikstofactiviteit overdragen aan een ander. In afbeelding 4.6 is het beginsel van extern salderen grafisch weergegeven

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgddmagrzandwrf-On02_0024.png"

Figuur 4.56 Extern salderen

Voormelde werkwijze van extern salderen is sinds 23 september 2020 toegestaan op grond van artikel 6 Beleidsregel van Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland houdende regels omtrent stikstof (Beleidsregels intern en extern salderen). Op basis van voormelde uiteenzetting is het dus mogelijk een Wnb-vergunning te verlenen voor de berekende stikstofdepositie in de gebruiksfase van paragraaf 6.3 doordat mogelijk extern gesaldeerd wordt vanwege beëindigen van bestaand agrarisch gebruik.

Door te kiezen voor één van de drie voormelde scenario’s kan een vergunning ingevolge de Wnb achterwege blijven of kan een vergunning ingevolge de Wnb verleend worden. Daarmee is in voldoende mate aangetoond dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is.

4.4.3 Conclusie

Soortenbescherming

Er komt (mogelijk) essentieel (in de Wet natuurbescherming beschermd) leefgebied voor van steenmarter en wezel. Door het voornemen wordt het leefgebied aangetast van steenmarter en wezel en kunnen mogelijk verblijfplaatsen verloren gaan. Daardoor veroorzaakt het voornemen een overtreding van de in de Wet natuurbescherming genoemde verbodsbepalingen. Voor de soorten betekent dit dat voor de voorgenomen werkzaamheden een ontheffing nodig is in het kader van de Wet natuurbescherming (onderdeel soortbescherming).

Wanneer er wordt gekozen te werken volgens een geldige, goedgekeurde gedragscode, i.c. de gedragscode Zorgvuldig Winnen is er geen ontheffing nodig. Of deze gedragscode (nog) gehanteerd kan worden wordt afgestemd met het bevoegd gezag (in dit geval de provincie Gelderland).

Indien geen gebruik kan worden gemaakt van de gedragscode, zal er een ontheffing van de Wnb worden aangevraagd bij het bevoegd gezag. Aannemelijk is dat wanneer voldaan wordt aan de soortspecifieke maatregelen er geen effecten plaatsvinden op de gunstige staat van instandhouding van de betreffende soorten en het bevoegd gezag een ontheffing voor de voorgenomen ontwikkelingen zal afgeven. De Wet natuurbescherming staat de uitvoering van het plan derhalve niet in de weg,

Gebiedsbescherming

NNN

Uit de natuurtoets volgt dat er geen belemmeringen zijn.

Natura 2000

In de voortoets blijkt uit de effectenanalyse dat stikstofdepositie mogelijk kan leiden tot verslechtering of een significant verstorend effect kan hebben. Hiertoe is een berekening van de stikstofdepositie gemaakt, waarin de stikstofdepositie vanwege de maximale planologische mogelijkheden van het nieuwe plan (1) wordt vergeleken met de effecten vanwege de bestaande, planologisch legale situatie (2) direct voorafgaande aan de vaststelling van het bestemmingsplan was (ABRvS 1 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1515 (Weststellingswerf)).

Uit de berekening blijkt dat de stikstofdepositie in de toekomstige situatie (1) niet toeneemt ten opzichte van de referentiesituatie (2). Daardoor zijn vanwege de vaststelling van het bestemmingsplan significante effecten op de instandhoudingsdoelstelling in Natura 2000-gebieden op voorhand uit te sluiten. Artikel 2.7 Wnb staat derhalve niet in de weg om het bestemmingsplan vast te stellen.

In het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is ten aanzien van het aspect stikstofdepositie van belang of voor het (a) aanleggen van en daarna het (b) in gebruik hebben van de zandwinning een vergunning benodigd is en verleend kan worden in het kader van de Wnb. Uit de berekeningen en aanvullende analyse is gebleken dat zowel voor de aanlegfase als voor de gebruiksfase een vergunning ingevolge 2.8 Wnb verleend kan worden of dat een aanvraag om vergunning achterwege kan blijven. Daarmee is in voldoende mate aangetoond dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is.

Houtopstanden

Voor de te kappen bomen dient een melding gedaan te worden bij de gedeputeerde staten van provincie Gelderland). Gevelde houtopstanden dienen in principe te worden herplant op dezelfde grond. De nieuw te ontwikkelen natuur biedt de mogelijkheid om herplant ter plaatse te realiseren. Het plan is derhalve uitvoerbaar.

Het aspect natuur is derhalve geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

4.5 Watertoets

4.5.1 Wettelijk kader

In ruimtelijke plannen moet worden aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met de waterhuishouding. Dit volgt uit artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening. Hiervoor wordt het proces van de watertoets doorlopen.

4.5.2 Onderzoek

De watertoets is als bijlage 11 opgenomen. Door middel van deze watertoets zijn de effecten van de ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied getoetst. Het waterschap Rijn en IJssel heeft hiervoor een strategie ontwikkeld, waarmee getoetst wordt of de waterhuishoudkundige thema’s wel of niet relevant zijn. Hiervoor is de onderstaande watertoetstabel gebruikt.

Tabel 3: Watertoetstabel

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgddmagrzandwrf-On02_0025.png"

Op grond van het resultaat van de watertoetstabel geldt, dat een verkorte watertoets van toepassing is. Het ontwerp bevat waterhuishoudkundige belangen, maar is dermate beperkt dat de standaard waterparagraaf ingevuld kan worden. Hieronder zijn de relevante thema’s, grondwater effecten, inrichting en beheer samengevat, waarbij eerst de resultaten van het geohydrologisch onderzoek zijn weergegeven. Voor een nader beschrijving wordt verwezen naar bijlage 11 en het geohydrologisch onderzoek (bijlage 12).

Geohydrologisch onderzoek

In het geohydrologisch onderzoek zijn de geohydrologische effecten onderzocht van uitbreiding van de zandwinning Werfhout te Didam. Voor de effectbeoordeling is gebruik gemaakt van een hydrologische modelstudie. Bij het inschatten van de modelparameters is naar vermogen getracht deze zo getrouw mogelijk in te voeren op basis van lokale en regionale informatie en modelgegevens van het model AMIGO. Bij de modelstudie is onderscheid gemaakt tussen een aantal scenario´s ten aanzien van plasinrichting, verdiscontering van een uitdempende werking van een sliblaag en de uiteindelijke eindsituatie versus de situatie tijdens de winning van zand. De resultaten van de modelberekeningen zijn als volgt:

De verschillen in de berekende effecten tussen de zomer- en winterperiode zijn minimaal. Dit duidt erop dat de effecten voor het overgrote deel een gevolg zijn van de veranderende
verhanglijn en in veel mindere mate een gevolg van het verschil in neerslag en verdamping.

Uiteindelijke situatie

De berekende grondwaterstandsveranderingen bedragen maximaal circa –0,15 m (grondwaterstandsverlaging) en +0,05 m (grondwaterstandsverhoging) in de uiteindelijke eindsituatie. Het invloedsgebied bedraagt maximaal circa 360 m uit de waterrand aan de verlagingskant (ZO) en maximaal circa 50 m uit de waterrand aan de verhogingskant (NW).

Tijdens winningsfase

De berekende grondwaterstandsveranderingen bedragen maximaal circa –0,2 m (grondwaterstandsverlaging) tijdens de productiesituatie. Het invloedsgebied bedraagt maximaal circa 600 m vanaf de rand van toekomstige waterplas. Wanneer uitgegaan wordt van de aanwezigheid van een sliblaag reduceren de invloeden en invloedsgebieden in zowel de eindsituatie als tijdens de winningssituatie. Aangezien de bestaande plassen reeds jaren ongeroerd zijn is het aannemelijk dat hier sprake is van een sliblaag. Peilbuismetingen gedurende en voorafgaand aan de werkzaamheden zullen hier meer inzicht in gaan verschaffen. Op basis van de berekeningsresultaten worden geen significant negatieve effecten verwacht op de facetten zettingen, natuur en landbouw.

Op basis van de resultaten van het geohydrologische onderzoek wordt geconcludeerd dat de hydrologische effecten als gevolg van de uitbreiding van de zandwinning in de omgeving niet zijn te voorkomen maar dat deze in grootte en omvang beperkt zijn. Dit geldt met name voor de effecten in de uiteindelijke situatie (na beëindiging van de productie). In de berekeningen zijn verschillende “worst-case” situaties beschouwd. Om de daadwerkelijke effecten te kunnen monitoren wordt rondom de plas een peilbuisnetwerk aangebracht voor de registratie van de grondwaterstanden in de omgeving. De uitkomsten hiervan worden teruggekoppeld aan de in dit rapport gehanteerde uitkomsten.

Grondwatereffecten

Ten aanzien van de effecten op de bebouwing, natuur en de landbouw kan worden geconcludeerd:

  • Binnen het hydrologische invloedsgebied (de 5 cm verlagingslijn) bevinden zich enkele gebouwen. Uit het geohydrologisch onderzoek volgt dat de ondergrond (niet zettinggevoelig is. Bovendien is de omvang van de berekende veranderingen in relatie tot de natuurlijke fluctuatie van de grondwaterstand zodanig dat er geen reden is om te veronderstellen dat er funderingsschade kan voortvloeien uit de activiteiten van de zandwinning. Dit geldt zowel in de uiteindelijke situatie als tijdens de productiefase. Als er al zettingen op zullen gaan treden dan zijn deze kleiner dan 3 mm (bron: geohydrologische rapport). Er is derhalve geen aanleiding om te veronderstellen dat er schade aan funderingen zal gaan optreden als gevolg van de uitbreiding van de zandwinning.
  • De EHS (NNN) ligt buiten het hydrologische invloedsgebied (de 5 cm verlagingslijn) van de uitbreiding van de zandwinning. Hierdoor zijn geen noemenswaardige negatieve effecten te verwachten op het NNN gebied.
  • Enkel in de productiefase ondervinden enkele landbouwpercelen droogteschade doordat de onttrokken grond wordt vervangen door grondwater. In het geohydrologisch onderzoek is een indicatie berekend voor de gewasopbrengstderving. De schade is zeer beperkt (< circa 1% opbrengstderving) en tevens van tijdelijke aard.

Inrichting en beheer

Het nieuw aan te leggen terrein/depot heeft een uitrit naar de Oud Amsterdamseweg, waar parallel een watergang  van het waterschap loopt (BVM28.000 Hengelder Leigraaf). Binnen het plangebied bevinden zich enkele (droogvallende) greppels voor de ontwatering van de (landbouw)percelen. Het gaat hierbij om kop- en zaksloten waarvan geen bovenstroomse aanvoer verwacht wordt. Afwatering vindt plaats op de leggerwatergangen.

Aan de zuidzijde van zandwinning Werfhout is een stuw gesitueerd. De locatie en stuwpeilen zijn door Roelofs Advies en Ontwerp BV geïnventariseerd. Het gaat om stuw 'Zandwinning Roelofs'. Het streefpeil is NAP 13,10 m.

Voorafgaand aan de uitbreiding van zandwinning Werfhout wordt de leggerwatergang met waterschapscode BVM28.070 verlegd / gesitueerd langs de Bivankweg. Ook wordt leggerwatergang BVM28.070.010 verbonden met de verlegde watergang BVM28.070.

Met het waterschap is afgesproken dat de watergang wordt omgelegd door Roelofs B.V. De wijze waarop zal in nauw overleg met het waterschap plaatsvinden. De aanleg van de watergang is mogelijk op basis van onderhavig bestemmingsplan. De in de te verleggen watergang aanwezige stuw zal in overleg met het waterschap worden verplaatst.

De watergang is beschermd door de Keur en Legger van het Waterschap Rijn en IJssel, die op alle leggerwatergangen van toepassing is.

Overtollig proceswater wordt teruggevoerd naar de zandwinplas, zodat het watersysteem van het waterschap niet wordt belast.

Voor de herinrichting van diepe plassen is het Besluit bodemkwaliteit van toepassing.

Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat het verleggen van de watergang een bodemingreep dieper dan 30 cm-mv betreft. Wanneer deze werkzaamheden worden uitgevoerd op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische Verwachting 1' over een oppervlakte van meer dan 250 m2 moet vooraf archeologie onderzoek worden uitgevoerd en is een omgevingsverguning nodig. Dit geldt ook voor de aanleg van verharding en de grondwal op die betreffende gronden.

Wateroverlast / oppervlaktewater

Er wordt meer dan 500 m2 verhard oppervlak aangelegd binnen het plan. Het gaat om circa 6.000 m2 asfaltverharding, zie figuur 4.7. Het fietspad en de hoofdrijbaan betreft reeds bestaande verharding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgddmagrzandwrf-On02_0026.png"

Figuur 4.7: Oppervlakteverharding

Het verhard oppervlak dat wordt gerealiseerd ligt verspreid over het plangebied. Het verhard oppervlak vormt geen groot aaneengesloten vlak dat op één punt afwatert. Het afstromende water van de verharding (i.c. wegen) stroomt af op het naastgelegen onverharde gebied waar het kan infiltreren in de bodem. Er worden geen grote verhardingsvlakken gerealiseerd die onvertraagd richting oppervlaktewater afvoeren. Van versnelde afvoer richting het oppervlaktewatersysteem is daarom geen sprake. Compensatie voor de aanleg van verhard oppervlak is daarom  niet nodig aangezien al het hemelwater richting onverhard oppervlak en zodoende richting de bodem wordt afgevoerd. De onverharde gronden waarop wordt afgewaterd hebben meer dan voldoende oppervlak en daarmee capaciteit om neerslaggebeurtenis van T=10+10% (40 mm) te kunnen verwerken zonder overlast elders te veroorzaken.

4.5.3 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavig bestemmingplan. Deze waterparagraaf is voorgelegd aan het waterschap in het kader van de watertoets. Voor wat betreft het aspect grondwaterstandsveranderingen geldt, dat er geen voorwaardelijke verplichting is opgenomen. Uit het onderzoek volgt immers dat het er geen significant negatieve effecten zijn te verwachten. Daarnaast wordt dit aspect geborgd in de ontgrondingsvergunning (zie ook bijlage 12).

4.6 Kabels en leidingen

In het plangebied is een aardgastransportleiding gelegen. In paragraaf 5.5. wordt nader op de aardgastransportleiding ingegaan.

4.7 Verkeer en parkeren

Verkeer

De verandering in functie van het plangebied heeft een andere verkeersafwikkeling tot gevolg. Het werk- en zanddepot wordt aan de oostkant ontsloten op de Oud Arnhemseweg. Hierdoor is het noodzakelijk om de reeds aanwezige uitrit op te waarderen en aan te sluiten op het bestaande wegennet. Het aantal vrachtwagens is gemiddeld circa 70 vrachtwagens per dag; op piekmomenten zal dat rond de 98 per dag liggen. Voor het overgrote deel (80 procent) zal het vrachtverkeer in de richting van de A12 (toerit 30 Beek) rijden.

Verkeersveiligheid

De vernieuwde ontsluiting tot het werk- en depotterrein wordt aangesloten op de Oud Arnhemseweg (N812). Dit is een enkelbaans gebiedsontsluitingsweg met in beide richtingen één rijstrook. Dankzij deze inrichting is de Oud Arnhemseweg reeds goed ingericht voor het faciliteren van vrachtwagens. Door de slechts geringe toename van vrachtverkeer op etmaalbasis, is er geen noodzaak om de Oud Arnhemseweg aan te passen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgddmagrzandwrf-On02_0027.png"

Figuur 4.8: Huidige situatie Oud Arnhemseweg

De locatie van de aangepaste uitrit komt op circa 100 meter van het kruispunt Oud Arnhemseweg / Bievankweg. Op deze locatie ligt de snelheid van het kruisende verkeer al lager dan de maximumsnelheid van 80 km/h, omdat verkeer aan het afremmen is voor het volgende kruispunt. Dit maakt het een geschikte locatie voor de aansluiting.

Naast de locatie van de te realiseren aansluiting ligt het kruispunt met de parallelweg Arnhemseweg. In de periode 2014-2018 zijn er op het wegvak drie ongevallen en op het kruispunt zelf één ongeval geregistreerd (bron: https://www.verkeersnet.nl/verkeersveiligheid/15714/alle-ongevallen-in-overijssel-en-gelderland-online/?gdpr=accept). Uit een ongevallenkaart van verkeerskundig ICT-bureau VIA waarbij het aantal slachtoffers is afgezet tegen de weglengte en verkeersdrukte van eengroot aantal wegen in Nederland over de periode 2015- 2018 volgt dat er sprake is van een lage ongevallenrisicoscore, zie figuur 4.9.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgddmagrzandwrf-On02_0028.png"

Figuur 4.9 Ongevallenkaart (VIA, bron:

https://www.bliq.report/nl-NL/NLD/2020_01/1_1511/1_55024746#51.9142/6.1642/15.0000

Dit onderstreept dat het een veilige locatie is om de ontsluiting te maken.

Inrichting uitrit

In figuur 4.10 is het ontwerp van de uitrit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgddmagrzandwrf-On02_0029.png"

Figuur 4.10: Ontwerp te realiseren uitrit

De te realiseren uitrit komt ten zuidoosten van het Gat van Heijting te liggen. Aan de zuidwest zijde van de uitrit staan enkele bosschages. Deze staan op voldoende afstand van de rijbaan en zullen het zicht op de uitrit daardoor niet belemmeren. Een vrachtwagen die staat te wachten voor het bromfietspad heeft ook direct zicht op de hoofdrijbaan. Een wachtende vrachtwagen zal daarom het bromfietspad onder normale omstandigheden niet blokkeren. Tevens is er voldoende opstelruimte tussen het bromfietspad en de toegangspoort voor een vrachtwagen. Door de scherpe bocht komen vrachtwagens langzaam aanrijden en hebben hierdoor ook voldoende zicht op het kruisende verkeer.

Inrichting fietspad

Om de veiligheid voor fietsers en bromfietsers te kunnen garanderen, wordt er een aantal maatregelen genomen. Zo krijgen (brom)fietsers voorrang op het verkeer dat gebruik maakt van de uitrit. Dit wordt aangegeven door middel van het bord RVV-B06, inclusief de bijbehorende markering (zie figuur 4.10). Het bromfietspad wordt voorzien van een rode deklaag om de attentiewaarde verder te verhogen. Het vervolg van het bromfietspad wordt aangeduid door middel van bord RVV-G12A.

Parkeren

Wat betreft het parkeren wordt opgemerkt, dat het parkeren geheel plaatsvindt op eigen terrein. Aan de zuidzijde van de plas wordt enige parkeerruimte gerealiseerd langs de openbare weg vanwaar de zogenaamde struinpaden en het geprojecteerde uitkijkpunt bereikbaar zijn.

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

5.1 Bodem

Bij functiewijzigingen die leiden tot een verandering van de bestaande bestemming moet worden aangetoond, dat de kwaliteit van de bodem de realisatie van de gewenste functie ook toestaat. Daarnaast geldt dat de bodemkwaliteit invloed kan hebben op de financiële haalbaarheid als blijkt dat de bodem gesaneerd moet worden.

In dit kader is een bodemonderzoek uitgevoerd (bijlage 9). Deze rapportage geeft de resultaten weer van het (historische) bodemonderzoek voor de planlocatie. De huidige situatie is geïnventariseerd, waarbij op basis van bestaande onderzoeken is vastgesteld in welke mate de bodem verontreinigd is.

Binnen het onderzoeksgebied is in het verleden één bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is uitgevoerd ter plaatse van het perceel ‘Werfhout 3’ en was benodigd voor het verkrijgen van een bodem geschiktheidsverklaring voor het bouwen van een nieuwe opstal. Het bodemonderzoek dateert van 10 juni 2000. Het gedateerde onderzoek is daardoor van ondergeschikt belang in het kader van dit gebiedsonderzoek.

Naast bestaande bodemonderzoeken is ook het ‘Besluit opslag ondergrondse olietank’ (BOOT) geraadpleegd. Uit het BOOT blijkt dat er op één locatie binnen het onderzoeksgebied, een voormalige huisbrandolie-tank (HBO-tank) was gesitueerd. De tank, gelegen aan Werfhout 4, had een inhoud van 3000 liter. De tank is schoongemaakt en afgevuld met zand.

Ten slotte is de bodematlas van de Provincie Gelderland geraadpleegd. Hieruit blijkt dat binnen het onderzoeksgebied geen verdachte locaties gelegen zijn. Geconcludeerd wordt dat de bodemkundige toestand binnen het onderzoeksgebied geen knelpunt vormt. Er hoeft derhalve geen vervolgonderzoek plaats te vinden.

Geotechnische risicobeschouwing

In de eindsituatie en de winningsituatie worden enkele bestaande objecten in de omgeving van het plangebied mogelijk beïnvloed door een veranderde grondwaterstand. Uit het uitgevoerde onderzoek (bijlage 12) blijkt echter, dat de ondergrond niet zettinggevoelig is. Dit gegeven in combinatie met de zeer beperkte verandering rechtvaardigt de conclusie, dat er geen funderingsschade voor omwonenden als gevolg van de zandwinning optreedt.

Derhalve vormt het aspect bodem geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan.

Voordat het werk- en depotterrein wordt aangelegd en ingericht wordt de nulsituatie onderzocht. Een dergelijk onderzoek is in het kader van het bestemmingsplan niet relevant. Dit onderzoek wordt uitgevoerd in het kader van de omgevingsvergunning milieu.

Voor de grondwallen die in het plangebied worden gerealiseerd geldt dat deze worden aangelegd met grond die voldoet aan de eisen uit het Besluit bodemkwaliteit.

5.2 Milieuhinder

De voorgenomen ontwikkeling maakt geen nieuwe milieugevoelige objecten mogelijk. Gelet hierop wordt ten aanzien van milieuhinder enkel gekeken naar de milieu-uitstraling van de ontwikkeling op de omgeving en niet van de omgeving op de ontwikkeling.

Algemeen

Milieuhinder is één van de factoren die de beleving van de leefomgeving in belangrijke mate bepalen. Door het plaatsen van een milieubelastende functie in de omgeving kan hinder ondervonden worden door omliggende milieugevoelige functies, zoals woningen. Ten behoeve van het vastleggen van het bestemmingsplan is het van belang om inzichtelijk te krijgen of de voorgenomen ontwikkeling hinder geeft naar de reeds bestaande functies in de omgeving.

Regelgeving t.b.v. milieuhinder

Voor het bepalen van de benodigde milieuruimte wordt uitgegaan van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). De uitgave geeft handreikingen voor een verantwoorde inpassing van bedrijvigheid in haar fysieke omgeving en voor de inpassing van gevoelige bestemmingen nabij bedrijven.

In de publicatie worden per bedrijfssoort en milieucompartiment indicatieve afstanden gegeven tot gevoelige objecten. Deze indicatieve afstanden vormen vaak de basis voor de 'staat van inrichtingen' in bestemmingsplannen. Indien een milieuzonering een gevoelig object raakt of overlapt, is maatwerk noodzakelijk om de locatiespecifieke afstand te bepalen.

Beschouwing omgeving

In figuur 5.1 is de ligging van de planlocatie weergegeven ten opzichte van de omgeving. Rondom het plangebied zijn diverse woningen gelegen. De meest nabij gelegen woningen zijn met een rode contour weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgddmagrzandwrf-On02_0030.png"

Figuur 5.1 Ruimtelijke ligging van de planlocatie ten opzichte van woningen

Toetsing aan VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering'

Zandwinning wordt genoemd in bijlage 1 van de VNG-uitgave (SBI 1421.1-0812.1 Algemeen) met daarbij 200 meter als aan te houden richtafstand ten opzichte van de ligging in een rustige woonwijk/rustig buitengebied vanwege het aspect geluid. Voor de hinderaspecten geur, stof en gevaar gelden minimale richtafstanden van respectievelijk 10 meter, 100 meter en 10 meter. De afstand dient te worden gemeten vanaf de bestemmingsgrens van de milieubelastende functie en de gevel van de woningen.

Toets ten opzichte van gronden met het werk- en gronddepot

De gronden waar het werk- en gronddepot zijn geprojecteerd zijn bestemd als Bedrijf - Zandwinning, paars gearceerd in figuur 5.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgddmagrzandwrf-On02_0031.png"

Figuur 5.2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan

Geluid - richtafstand 200 meter

Binnen 200 meter vanaf de bestemmingsgrens Bedrijf- Zandwinning zijn de volgende woningen gelegen:

  • Pakopseweg 4;
  • Arnhemseweg 23;
  • Arnhemseweg 25.

De overige woningen liggen op een grotere afstand van de bestemming Bedrijf - Zandwinning. Aangezien voor die woningen aan de afstand wordt voldaan kan worden aangenomen, dat vanwege het aspect geluid er sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de omliggende woningen en dat het zandwinbedrijf haar activiteiten binnen aanvaardbare voorwaarden kan uitvoeren. Voor de drie genoemde woningen binnen een afstand van 200 meter dient met een akoestisch onderzoek te worden aangetoond dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Stof - richtafstand 100 meter

Binnen 100 meter vanaf de bestemmingsgrens Bedrijf- Zandwinning zijn de volgende woningen gelegen:

  • Pakopseweg 4;

De overige woningen liggen op een grotere afstand van de bestemming Bedrijf - Zandwinning. Aangezien voor die woningen aan de richtafstand wordt voldaan kan worden aangenomen, dat vanwege het aspect stof er sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de omliggende woningen en dat het zandwinbedrijf haar activiteiten binnen aanvaardbare voorwaarden kan uitvoeren. Voor de genoemde woning binnen een afstand van 100 meter dient te worden aangetoond, dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Geur en gevaar - richtafstand 10 meter

Binnen 10 meter vanaf de bestemmingsgrens Bedrijf- Zandwinning liggen er geen woningen. Aangezien voor alle woningen aan de richtafstand wordt voldaan kan worden aangenomen, dat vanwege de aspecten geur en gevaar er sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de omliggende woningen en dat het zandwinbedrijf haar activiteiten binnen aanvaardbare voorwaarden kan uitvoeren.

Toets ten opzichte van zandwinning

Geluid - richtafstand 200 meter

Zandwinning vindt plaats binnen de bestemming natuur ter plaatse van de aanduiding specifieke vorm van bedrijf - zandwinnng. Gemeten vanaf de aanduiding, waar wordt gewerkt met een mobiele zandzuiger, zijn de volgende woningen binnen een afstand van 200 meter gelegen:

  • Pakopseweg 2 /2a
  • Pakopseweg 5
  • Pakopseweg 6 / 6a
  • Pakopseweg 8
  • Werfhout 1
  • Werfhout 3

De overige woningen liggen op een grotere afstand van de aanduiding specifieke vorm van bedrijf - zandwinning.

De aspecten geur, gevaar en stof zijn bij zandwinning met een zandzuiger niet aan de orde.

Motivatie afwijken van richtafstanden

Geluid

Om aan te tonen, dat de zandwinning vanwege geluid passend is, is een akoestisch onderzoek voor de zandwinning met de zandzuiger inclusief de activiteiten op het werk- en depotterrein uitgevoerd. Voor de resultaten daarvan verwijzen we naar paragraaf 5.3.

Uit het onderzoek volgt dat het plan met toepassing van een geluidwal van 5 meter hoog bij het werk- en depotterrein en het gebruik van een elektrische zandzuiger met een aggregaat op de wal akoestisch inpasbaar is. De geluidsnormen worden op geen enkele woning overschreden. Hierbij zijn de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus en de maximale geluidniveai vanwege de inrichting onderzocht en het geluid vanwege inrichtingsgebonden verkeer.

Het gebruik van een elektrische zandzuiger is via een voorwaardelijke verplichting in de planregels geborgd. Dit geldt ook voor de aanleg van de geluidwal. De Het zandwiel mag bovendien alleen worden gerealiseerd op de gronden die daarvoor zijn aangeduid, waarbij de positie overeenkomt met de positie die is gebruikt i het akoestisch onderzoek. Op deze wijze is geregeld dat het plan akoestisch inpasbaar is in de omgeving.

Stof

Om stofhinder te voorkomen is in de regels opgenomen, dat uitsluitend ter plaatse van de bestemming Bedrijf - Zandwinning een werk- en depotterrein kan worden opgericht. Het zandwiel moet worden gerealiseerd daar waar aangeduid op de verbeelding een zandwiel is toegestaan. Aan het exploiteren van een zandwinning en zanddepot, als onderhavige, zijn voorschriften verbonden die rechtstreeks werken. In paragraaf 3.4.3 Activiteitenbesluit milieubeheer zijn voorschriften opgenomen op het op- en overslaan van inerte goederen (i.c. zand). In artikel 3.32, eerste lid Activiteitenbesluit milieubeheer zijn daartoe de volgende voorschriften geformuleerd. Goederen worden in de buitenlucht zodanig op- of overgeslagen dat:

  • 1. zoveel mogelijk wordt voorkomen dat stofverspreiding optreedt die op een afstand van meer dan 2 meter van de bron met het blote oog waarneembaar is;
  • 2. verontreiniging van de omgeving zoveel mogelijk wordt beperkt;
  • 3. zoveel mogelijk wordt voorkomen dat goederen in een oppervlaktewaterlichaam geraken.

Daarnaast worden de volgende maatregelen getroffen:

  • 1. om het werkterrein wordt een aarden wal geplaatst met een hoogte van 5 meter boven maaiveld. Daarmee wordt het verwaaien van zand uit het depot zoveel mogelijk beperkt.
  • 2. op de aarden wal wordt vegetatie geplant waarmee de stofverspreiding eveneens wordt beperkt.
  • 3. bij de ontsluiting van het werkterrein wordt een waterbak aangelegd. Daarmee wordt voorkomen dat zand aan de banden van de vrachtwagens blijft zitten en buiten het werkterrein wordt verspreid.
  • 4. bij het laden van zand in de vrachtwagens wordt de storthoogte beperkt tot minder dan één meter (artikel 3.49, eerste lid aanhef en onder a. Activiteitenregeling milieubeheer).

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Montferland zal toezien op naleving van deze voorschriften. Hinder vanwege stuivend zand is derhalve niet te verwachten.

Ondanks dat het gewonnen materiaal nat is wanneer het in depot wordt gezet, kan ondanks bovenstaande maatregelen niet worden uitgesloten dat door verwaaiing op enig moment ook diffuse emissie van stof en (zeer) fijnstof optreedt vanuit de open opslag. In dat kader is onderzoek gedaan, zie bijlage 10. Uit de berekeningen volgt dat de activiteiten niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (zeer) fijnstof en NO2.

De overige activiteiten op het terrein, die buiten de gronden met de genoemde aanduiding plaatsvinden, veroorzaken geen stofhinder.

Conclusie

Op basis van bovenstaande is er bij de woningen in de omgeving vanwege de aspecten geluid, stof geur en gevaar sprake van een goed woon- en leefklimaat en kan het zandwinbedrijf haar activiteiten binnen aanvaardbare voorwaarden uitvoeren.

5.3 Geluid

Onderzoek

In het kader van het bestemmingsplan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Uit het onderzoek, dat als bijlage 13 bij deze toelichting is gevoegd, blijkt het volgende.

De zandwinning is gelegen ten zuidoosten van Didam. In de huidige situatie bestaat het gebied rondom de zandwinning uit landelijk gebied, met verspreid enkele woningen.

Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau ten gevolge van alle activiteiten en installaties is berekend voor 5 verschillende posities van de zandzuiger. Uit de rekenresultaten blijkt dat ter plaatse van alle woningen wordt voldaan aan de toetsing van 45 dB(A).

De maximale geluidniveaus ten gevolge van activiteiten en installaties bedraagt ten hoogste 61 dB(A) in de dagperiode. Hiermee wordt voldaan aan de grenswaarde van 70 dB(A).

Het equivalente geluidniveau ten gevolge van het inrichtingsgebonden verkeer bedraagt ten hoogste 45 dB(A) in de dagperiode. Hiermee wordt voldaan aan de richtwaarde van 50 dB(A) in de dagperiode.

Binnen de zandwinning zijn geen geluidbronnen beoogd, waarvan bekend is dat deze leiden tot relevante geluidemissie van laagfrequent geluid. Nader beschouwing van laagfrequent geluid is derhalve niet nodig.

Conclusie

Het aspect geluid is geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

5.4 Luchtkwaliteit

De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in hoofdstuk vijf (luchtkwaliteitseisen) van de Wet milieubeheer (Wm). Het doel is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate bijdragen en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5).

De Wet luchtkwaliteit en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien:

  • de luchtkwaliteit ten gevolge van de plannen per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • de plannen niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de concentratie van NO2 en PM10 in de buitenlucht. Vanaf het in werking treden van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit op 1 augustus 2009 wordt onder een NIBM bijdrage een bijdrage van minder dan 3% verstaan;
  • de plannen niet leiden tot het overschrijden van een grenswaarde;
  • gevoelige bestemmingen (waaronder woningen, scholen en zorginstellingen) niet binnen 300 meter van een rijksweg en 50 meter van een provinciale weg worden gerealiseerd (of indien binnen deze zones geen sprake is van een (dreigende) overschrijding). Het plan omvat geen gevoelige bestemmingen.

Onderzoek

Er is onderzoek uitgevoerd naar luchtkwaliteit. Dit onderzoek is als bijlage 10 bijgevoegd.

In het onderzoek luchtkwaliteit zijn, uitgaande van representatieve jaargemiddelde bedrijfssituatie van de activiteiten in het plangebied, de concentraties (zeer) fijnstof en NO2 berekend bij de meest nabij de inrichting gesitueerde verblijfslocaties waar een significante blootstelling niet op voorhand kan worden uitgesloten.

De berekeningen zijn uitgevoerd overeenkomstig de rekenregels uit de Ministeriële regeling Beoordeling Luchtkwaliteit 2007 (RBL 2007). Uit de berekeningen volgt dat de activiteiten niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (zeer) fijnstof en NO2.

Conclusie

Gelet op de voorgenoemde bevindingen vormt de Wet luchtkwaliteit géén belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan alsmede verandering van de werking van de inrichting voor de uitbreiding van de zandwinning.

5.5 Externe veiligheid

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • transport van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Voor inrichtingen is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) het relevante beleidskader met de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi), voor buisleidingen is dit het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) met de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). In de Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations voor besluiten met gevolgen voor de effecten van een ongeval (verder: Circulaire LPG-tankstations) zijn effectafstanden geïntroduceerd. Er worden twee effectafstanden gehanteerd: een afstand van 60 meter voor (beperkt) kwetsbare objecten en een afstand van 160 meter voor zeer kwetsbare objecten (zie ook bijlage 7).

In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.

In en rond het plangebied bevinden zich verschillende risicobronnen: een hogedruk aardgastransportleiding, de provinciale weg N335, de Rijkswegen A12 en A18 en de Betuweroute. In figuur 5.3 zijn de risicobronnen en bijbehorende invloedgebieden weergegeven. Verantwoording van het groepsrisico is nodig indien de voorgenomen activiteit binnen het invloedsgebied is gelegen. De ligging van de plaatsgebonden risico-contouren is beschreven in bijlage 7.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgddmagrzandwrf-On02_0032.png"

Figuur 5.3: Globale ligging van het plangebied (oranje) ten opzichte van hogedruk aardgastransportleiding (rood), N335 (Bievankweg), A12, A18 en Betuweroute (rood-wit gestreept) met bijbehorende zones (blauw: invloedsgebied (leiding), 200 meter-zone (weg en spoor)). Signaleringskaart externe veiligheid.

Risicobeschouwing

Hogedruk aardgastransportleiding

  • De leiding heeft geen 10-6 plaatsgebonden risicocontour. Er wordt voldaan aan de grens- en richtwaarde ten aanzien van het plaatsgebonden risico.
  • Voor deze buisleiding geldt een belemmeringenstrook van vijf meter aan weerszijden van de buisleiding (waarbinnen geen bouwwerken mogen worden opgericht).
  • De hoogte van het groepsrisico van de hogedruk aardgastransportleiding bevindt zich zowel in de huidige als in de toekomstige situatie onder de oriëntatiewaarde. Het groepsrisico van de leiding neemt in beperkte mate toe ten gevolge van de voorgenomen ontwikkeling;

In het kader van de ruimtelijke procedure is beperkte verantwoording van het groepsrisico conform het Besluit externe veiligheid buisleidingen verplicht.

Provinciale weg N335

  • Er vindt geen significant vervoer van gevaarlijke stoffen over deze weg plaats. De weg is daarmee geen relevante risicobron in relatie tot de voorgenomen ontwikkelingen.

Rijksweg A12

  • De maximale 10-6 plaatsgebonden risicocontour bedraagt 1 meter en reikt niet tot het plangebied.
  • Het plasbrandaandachtsgebied van de snelweg reikt niet tot het plangebied;
  • Beperkte verantwoording van het groepsrisico is conform artikel 7 van het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing.

Rijksweg A18

  • Het invloedsgebied van deze weg reikt niet tot het plangebied. De weg is daarmee geen relevante risicobron in relatie tot de voorgenomen ontwikkelingen.

Betuweroute

  • De maximale 10-6 plaatsgebonden risicocontour bedraagt 30 meter en reikt niet tot het plangebied;
  • Het plasbrandaandachtsgebied van de spoorlijn reikt niet tot het plangebied.
  • Beperkte verantwoording van het groepsrisico is conform artikel 7 van het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing.

Verantwoording groepsrisico

Verantwoording van het groepsrisico is voor zowel de hogedruk aardgastransportleiding, de Rijksweg A12 en de Betuweroute verplicht. In bijlage 7 zijn elementen ter verantwoording van het groepsrisico aangedragen. Aangezien er sprake is van een beperkte verantwoording zijn enkel de aspecten ruimtelijke veiligheidsmaatregelen, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid beschouwd.

Ruimtelijke veiligheidsmaatregelen

In de planvorming om de bestaande zandwinplas uit te breiden zijn de afgelopen jaren verschillende varianten beschouwd. In het voorliggende plan zijn enkele belangrijke elementen betrokken om tot een optimale inrichting te komen. Het gaat hierbij onder andere om de ontsluiting (via de Oud Arnhemseweg), inrichting van het depot- en werkterrein, anticiperen op de toekomstige recreatieve ontwikkeling van het 'Gat van Heijting'. De nut en noodzaak van de ontwikkeling is gemotiveerd in de toelichting van het bestemmingsplan (zie paragraaf 2.2 en paragraaf 3.1).

Ten aanzien van een fakkelbrand geldt dat deze voornamelijk het gevolg zijn van graafwerkzaamheden door derden. Preventieve maatregelen rond de hogedruk aardgastransportleiding kunnen de kans op graafschade tot een minimum beperken. Met de inrichting van het terrein wordt hiermee rekening gehouden door voldoende afstand aan te houden tussen de leiding en het depot- en werkterrein. Hierdoor vinden er geen grondverstorende activiteiten plaats op of direct naast de buisleiding.

Uit de zettingsanalyse ('Zettingsanalyse gasleiding en draagkracht overkluizingen', Wiertsema & Partners, 2019) (bijlage 8) blijkt dat er als gevolg van het zand in het zanddepot zetting in de ondergrond zal optreden. Door belastingspreiding in de ondergrond kan er op enige afstand ook zetting optreden. Met Gasunie wordt afgestemd welke afstand tussen de leiding en het zanddepot aangehouden dien te worden. Verder dient de overkluizing (voor de afvoerwegen) dusdanig uitgevoerd te worden dat er geen schade aan de leiding kan ontstaan ten gevolge van de extra belasting door vrachtverkeer.

Ten slotte blijkt uit het ontwerp dat er in het verlengde van de de grondwal rondom het depot- en werkterrein ter hoogte van de aardgastransportleiding houten schermen van 3 meter hoog worden geplaatst. Deze schermen hebben tevens een signalerende en daarmee beschermende werking.

Zelfredzaamheid

Zelfredzaamheid is de mate waarin personen in staat zijn zichzelf (zonder hulp van buitenaf) in geval van een calamiteit in veiligheid te brengen. Het gewenste handelingsperspectief in geval van een calamiteit (schuilen en/of vluchten) is afhankelijk van het scenario.

Gerichte risicocommunicatie met aanwezigen (bijvoorbeeld via NL-Alert) kan ertoe bijdragen dat alarmering van het gebied sneller verloopt. Hierbij dient te worden aangegeven wat het gewenste handelingsperspectief is (schuilen of vluchten).

Zelfredzaamheid bij BLEVE en fakkelbrand

In het geval van een BLEVE of fakkelbrand is er geen tijd om te vluchten en zullen alle personen binnen de 100 procent-letaliteitscontour slachtoffer worden. Buiten deze zone is schuilen in een gebouw in beginsel de beste manier om de calamiteit te overleven. Echter, dergelijke scenario's kunnen optreden zonder enige aankondiging vooraf. De omgeving zal dus verrast worden door het incident en zelfredzaamheid is niet aan de orde.

Zelfredzaam bij toxisch scenario

Bij een calamiteit waarbij toxische gassen kan vrijkomen is zo snel mogelijk schuilen in een gebouw het voorkeurscenario. Bij een calamiteit met toxische gassen zit er enige tijd tussen het ontstaan van het ongeval en het optreden van letsel bij aanwezigen. Daarbij is ook de duur van de blootstelling van invloed op de ernst van het letsel. Snel reageren, naar binnen vluchten en ramen en deuren sluiten is bij dit scenario dus van belang.

Externe vluchtwegen

In sommige situaties kan vluchten eveneens nodig zijn om voldoende bescherming te realiseren. De primaire aanwezigheid van personen is voorzien ten zuiden van de hogedruk aardgastransportleiding (locatie van de bouwketen). Het plangebied wordt in zuidelijke richting ontsloten via de Oud Arnhemseweg. Het plangebied voorziet niet in vluchtmogelijkheden ten noorden van de hogedruk aardgastransportleiding, de aanwezigheid van personen in dit gebied is minimaal.

Beperkt zelfredzame groepen

Binnen het plangebied zijn geen bestemmingen opgenomen die de langdurige aanwezigheid van groepen beperkt zelfredzame personen (zoals kinderen, ouderen) faciliteren. Aanbevolen wordt dit ook volledig uit te sluiten in de planregels.

Bestrijdbaarheid

Bestrijdbaarheid is de mate waarin een rampscenario door de brandweer te bestrijden is.
Elk scenario vraagt een specifiek aanvalsplan. De mate waarin uitvoering aan deze aanvalsstrategieën kan worden gegeven hangt af van de capaciteit van de brandweer (opkomsttijd en beschikbare blusmiddelen) en de bereikbaarheid van het plangebied (opstelplaatsen).

Ten aanzien van de bestrijdbaarheid wordt door de gemeente Montferland in het kader van de bestemmingsplanprocedure advies ingewonnen bij de Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland.

BLEVE-scenario

Het ontstaan van een koude BLEVE is niet te bestrijden, omdat de tank meteen explodeert.
De branden die door de explosie ontstaan kunnen wel bestreden worden. Vanwege de maat
regelen uit de Safety Deal (hittewerende bekleding) wordt een warme BLEVE bij LPG-tankwagens gedurende ten minste 75 minuten voorkomen. De brandweer is daardoor in staat de tank tijdig te koelen.

Fakkelbrand

In geval van een fakkelbrand spuit aardgas onder hoge druk uit de leiding, voor de brandweer bestaat geen bestrijdingsstrategie om de bron te doven. De leidingbeheerder zal op afstand de leiding afsluiten waarna het gas tussen de inblokking moet opbranden en de fakkelbrand na verloop van tijd dooft. De rol van de brandweer beperkt zich tot het afzetten van de omgeving, zo mogelijk het redden van slachtoffers, het koelen van panden in de omgeving en het bestrijden van secundaire branden.

Toxisch scenario

Bij een ongeval met toxische vloeistoffen kan de brandweer, afhankelijk van de stofintensiteit en het groeiscenario, optreden door de gaswolk neer te slaan of te verdunnen/op te nemen met water.

Het bevoegd gezag, de gemeenteraad van Montferland, kan deze elementen betrekken bij de besluitvorming ten aanzien van de ruimtelijke procedure. In het kader van de groepsrisicoverantwoording wordt advies ingewonnen bij de Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt op grond van bovenstaande geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

5.6 Trillingen

Aan het aspect trillingen is aandacht besteed in het onderzoek dat als bijlage 13 is bijgevoegd. Naast de trillingen via het medium lucht, kunnen trillingen zich ook manifesteren als voelbare trillingen via de bodem. Deze voelbare trillingen worden bepaald en vervolgens getoetst aan de SBR richtlijn B ‘Hinder voor personen in gebouwen’. Of in onderhavige situatie sprake is van voelbare trillingen via de bodem wordt navolgend besproken.

De zandzuiger is gelegen in de zandwinplas. De potentiële trillingsbronnen zijn gepositioneerd op het schip. Gelet op de activiteiten in relatie tot de afstand tot woningen wordt, ten gevolge van de zandzuiger, geen trillingshinder verwacht.

Andere installaties op het werkeiland betreffen het zandwiel, de generatoren en het materieel (shovel en vrachtwagens). Het zandwiel draait met een zeer lage omwentelsnelheid, waardoor voelbare trillingen via de bodem zijn uitgesloten. Voor de mobiele bronnen is, gelet op de lage rijsnelheid en de afstand van de dichtstbijzijnde woningen, trillingshinder niet te verwachten. Voorts worden de transportbanden geplaatst op het werkterrein. Ook hiervan is geen trillingshinder te verwachten.

Conclusie

Het aspect trillingen vormt op grond van bovenstaande geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

5.7 Lichthinder

Verstoring door licht betreft verstoring door kunstmatige lichtbronnen, zoals licht uit woonwijken en industrieterreinen, glastuinbouw etc. Verstoring door licht heeft geen interactie met andere storingsfactoren. Kunstmatige verlichting van de nachtelijke omgeving kan tot verstoring van het normale gedrag van soorten leiden. Naar mogelijke effecten is nog vrij weinig onderzoek gedaan. Veel kennis gaat daarom nog niet
verder dan het kwalitatief signaleren van risico's.

Met name schemer- en nachtactieve dieren kunnen last hebben van verstoring door licht, doordat zij juist aangetrokken worden of verdreven door de lichtbron. Hierdoor raakt bijvoorbeeld hun ritme ontregeld of verlichte delen van het leefgebied worden vermeden. In de geplande uitbreiding is er zeer beperkt  aanvullende verlichting opgenomen in de vorm van een lantaarnpaal bij het zandwiel en een lantaarnpaal bij de keet op het werk- en depotterrein. De armaturen van de lantaarnpalen zullen bestaan uit LED-lampen. Daarmee wordt niet alleen energie bespaard, maar wordt ook onnodige lichtuitstraling naar boven en opzij voorkomen. Immers, moderne LED-lampen en -armaturen hebben een smalle gradenbundel waardoor onnodige lichthinder naar de omgeving wordt beperkt danwel wordt voorkomen.

Daarnaast is sprake van verlichting op rijdend materiaal (werktuigen en vrachtwagens). De werktijden in het plangebied zijn van 7.00 uur tot 19.00 uur. Op het werk- en depotterrein wordt aan de noordzijde aan de noord-, oost- en zuidkant een grondwal van vijf meter hoog gerealiseerd. Tussen het werk- en depotterrein en de ontsluitingsweg en het Gat van Heijting worden een grondwal van drie meter hoog gerealiseerd. De aanwezige lichtbronnen hebben derhalve geen uitstraling naar de omgeving van het plangebied. Er is daarom geen sprake van verstoring door licht.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

Voorliggend bestemmingsplan bestaat uit een geografische plaatsbepaling (verbeelding), regels en een toelichting. De geografische plaatsbepaling en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide onderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Het bestemmingsplan is opgesteld conform de RO Standaarden 2012.

De toelichting heeft in beginsel geen rechtskracht. Niettemin vormt zij een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het plan ten grondslag liggen. Daarbij is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

6.1 Verbeelding

Op de verbeelding van de kaart zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen. Deze bestemmingen betreffen in algemene termen de omschrijvingen waarvoor de gronden mogen worden gebruikt. Op de verbeelding van de kaart zijn tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling in de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.

6.2 Regels

6.2.1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel is een aantal begrippen verklaard die genoemd worden in de regels. Een en ander voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van de regels.

Artikel 2 Wijze van meten

In dit artikel is bepaald hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden. De regels inzake de wijze van meten voorkomen interpretatieverschillen bij de toepassing van de regels over maatvoeringen.

6.2.2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - Zandwinning

De voor 'Bedrijf - Zandwinning' aangewezen gronden zijn bestemd voor een bedrijf dat gericht is op de winning, bewerking, verwerking, opslag en afvoer van zand, grond en voorzieningen van een zandwinningsbedrijf, zoals een werkterrein, zanddepot en in- en uitritten ten behoeve van de ontsluiting van de zandwinning. Het daadwerkelijk winnen van zand is uitsluitend toegestaan binnen de gronden van dit plan met de bestemming Natuur.

Het zandwiel mag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - zandwiel' worden gebouwd. Dit volgt uit het akoestisch onderzoek. Op het terrein zijn tevens aan de zandwinning gebonden bedrijfsgebouwen toegestaan.

De gezamenlijke bebouwde oppervlakte van deze bedrijfsgebouwen mag binnen de bestemming ten hoogste 350 m2 bedragen.

Op de gronden mogen tevens bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, met dien verstande dat de het zandwiel niet hoger mag zijn dan 7 meter. De bouwhoogte van de transportbanden mag niet meer bedragen dan 15 meter. Er moeten geluidwerende voorzieningen worden gebouwd met een maximale hoogte van 5 meter. In de gebruiksregels is geregeld, dat het terrein pas voor de zandwinactiviteiten in gebruik mag worden genomen, nadat de geluidwerende voorziening zoals opgenomen in het akoestisch rapport is gerealiseerd; dit ter bescherming van de omgeving.

Voor het gehele gebied geldt dat in ieder geval geen risicovolle en geluidzoneringsplichtige inrichtingen zijn toegestaan. Via een voorwaardelijke beperking is geborgd dat de geluidwerende voorzieningen die nodig zijn voor een goede geluidsinpassing moeten worden aangelegd en in stand gehouden, om de gronden en bouwwerken te mogen gebruiken voor zandwinning.

Artikel 4 Natuur

De gronden met de bestemming Natuur mogen worden gebruikt voor de ontwikkeling van landschaps- en natuurwaarden, het winnen van zand en grind, extensieve recreatie uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'recreatie' en waterpartijen en watergangen met de daarbij behorende voorzieningen, waaronder begrepen aanvoer van materiaal, erven, terreinen, water(voorzieningen) en groenvoorzieningen, ontsluitingen/inritten en uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'recreatie': parkeervoorzieningen en nutsvoorzieningen.

Op de gronden mogen gebouwen ten dienste van de zandwinning worden gebouwd, met dien verstande dat er maximaal 40 m2 aan bedrijfsgebouwen mag worden gebouwd met een maximale hoogte van 10 meter. Er mogen tevens bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, met dien verstande dat van erf- en terreinafscheidingen de hoogte niet meer dan 3 meter bedraagt. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' mag één uitkijktoren worden gebouwd van maximaal 10 meter hoog. Tevens zijn binnen dat gebied aan de zuidkant van de zandwinning steigers en vlonders toegestaan.

In de specifieke gebruiksregels is op basis van het akoestisch onderzoek bepaald, dat er voor wat betreft het gebruik van de zandzuiger geldt dat alleen een elektrische zandzuiger is toegestaan.

Artikel 5 Verkeer

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen, waarbij het aantal rijstroken niet meer mag bedragen dan het bestaande aantal op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan met uitzondering van een rijstrook van een parallelweg die uitsluitend ten behoeve van langzaam/landbouw- en bestemmingsverkeer is opengesteld. Ter plaatse van de ondergrondse spuit- en retourleidingen is een aanduiding 'leidingstrook' opgenomen die deze leidingen toestaat.

Artikel 6 Leiding - Gas

Binnen het plangebied ligt een aardgastransportleiding. Deze leiding is, inclusief de zakelijke rechtstrook, als dubbelbestemming opgenomen op de verbeelding. Binnen de dubbelbestemming mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de gasleiding worden gebouwd. Om schade aan de leiding te voorkomen is een omgevingsvergunningplicht voor het bouwen en het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden opgenomen.

Artikel 7 Waarde - Archeologische Verwachting 1

Voor gronden waar mogelijk archeologische waarden aanwezig zijn is in het bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische Verwachting 1' opgenomen. In de bestemming is aangegeven in welk geval en welke mate er archeologisch
onderzoek moet plaatsvinden voorafgaand aan een ontwikkeling. De ondergrens voor acheologisch onderzoek voor bouwwerkzaamheden en werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is daarbij 250 m2 en een diepte van 0,3 meter.

6.2.3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

De anti dubbeltelregel voorkomt dat dezelfde gronden meerdere keren in aanmerking mogen worden genomen bij het verlenen van (verschillende) bouwvergunningen, waardoor bebouwingsmogelijkheden onbedoeld kunnen worden verruimd.

Artikel 9 Algemene bouwregels

De algemene bouwregels regelen ten eerste dat ondergeschikte bouwdelen onder voorwaarden buiten beschouwing worden gelaten bij het toepassen van de bouwregels. Daarnaast wordt geregeld hoe om wordt gegaan met bestaande bouwwerken die qua maatvoering afwijken van de bestemmingsregels.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

De algemene afwijkingsregels bevatten bevoegdheden voor het bevoegd gezag om met een omgevingsvergunning af te wijken van de regels van het plan ten behoeve van afwijkingen van ondergeschikte aard.

Artikel 11 Algemene wijzigingsregels

De algemene wijzigingsregels bevatten bevoegdheden voor het college van burgemeester en wethouders om de bestemmingen binnen het plan gedeeltelijk te wijzigen. Om bijvoorbeeld afwijkingen van bestemmingsgrenzen in algemene zin te doen voor zover dit van belang is voor een betere realisering van bestemmingen.

6.2.4 Overgangsrecht en slotregel

Artikel 12 Overgangsrecht

Het overgangsrecht is van toepassing op bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd. Het opnemen van deze regel is verplicht op grond van de Wet ruimtelijke ordening en voldoet aan de eisen van het Besluit ruimtelijke ordening.

Artikel 13 Slotregel

De slotregel geeft aan hoe de regels van het plan worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Uitvoering

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Het voorliggende plan wordt gerealiseerd op initiatief van Roelofs Zandwinning B.V. De kosten die gepaard gaan met dit plan en de kosten voor inrichting van het plangebied zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Door middel van een overeenkomst met de gemeente is dit juridisch vastgelegd.

De initiatiefnemer heeft de beschikking over de gronden voor het werk- en depotterrein veilig gesteld door of een recht van koop of een meerjarige huurovereenkomst. De gronden voor de zandwinning zijn al jaren in eigendom bij Roelofs.

Voor de gemeente Montferland zijn aan het opstellen van dit plan en de uitvoering daarvan dan ook geen kosten verbonden. Een exploitatieplan is derhalve niet nodig.

Het plan is economisch uitvoerbaar.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan wordt getoetst met het opsturen van het plan naar de verschillende overlegpartners. Onderstaand wordt in het kader van het wettelijke vooroverleg ex artikel 3.1.1. Bro aangegeven op welke manier de maatschappelijke uitvoerbaarheid precies getoetst wordt.

7.2.1 Inspraak

Conform gemeentelijk beleid is er geen inspraakronde gehouden.

Het plan kent een rijke voorgeschiedenis, zoals in paragraaf 1.1 kort is toegelicht. Nadat in 2017 de gemeenteraad heeft besloten het plan niet vast te stellen hebben er diverse gesprekken plaatsgevonden tussen Roelofs Zandwinning B.V. en (individuele) buurtbewoners. Dit leidde uiteindelijk tot een aangepast plan dat 10 december 2018 met de buurt is besproken. Dit leidde opnieuw tot aanpassingen aan het ontwerp, waarbij afstemming heeft plaatsgevonden met de bewoners die het dichtst bij het werkterrein wonen.

Op 7 maart 2019 is er een bijeenkomst georganiseerd met de buurtbewoners, waarin de aanpassingen aan het plan van 10 december 2018 zijn toegelicht door Roelofs Zandwinning B.V. Er waren daarbij circa 25 buurtbewoners aanwezig. In de bijeenkomst werd geconcludeerd, dat het nieuwe plan met de aangepaste ligging van het werkterrein volledig draagvlak geniet van de buurt.

Er is door de initiatiefnemer afstemming gezocht met de omwonenden over het concept ontwerpbestemmingsplan. Er zijn 55 opmerkingen ingediend en beantwoord. De opmerkingen en de beanwoording ervan is bijgevoegd in bijlage 14. Dit heeft geleid tot een aantal aanpassingen in het bestemmingsplan, zie bijlage 14.

7.2.2 Vooroverleg

In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) wordt het voorontwerpbestemmingsplan 'Zandwinning Werfhout' voorgelegd aan de volgende instanties:

  • 1. Veiligheidsregio Noord- en Oost Gelderland;
  • 2. Waterschap Rijn en IJssel;
  • 3. Rijkswaterstaat Oost Nederland;
  • 4. Vitens;
  • 5. Provincie Gelderland.

Er zijn vier overlegreacties ontvangen. Deze zijn samengevat en beantwoord in de Nota van Beantwoording Overlegreacties ex artikel 3.1.1. Bro bestemmingsplan "Zandwinning Werfhout", die als bijlage 15 is bijgevoegd. De overlegreacties hebben geleid tot aanpassingen aan het bestemmingsplan, zie bijlage 15.