direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, herziening Doetinchemseweg 11 te Kilder
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1955.bplgbgbfwokidoet11-on01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

Bij mail/brief van 4 oktober 2017 verzoekt de heer A. Legeland (LNAGRO de Ondernemerij) namens de heer A. Gerritsen, wonende Doetinchemseweg 11 te Kilder om op deze locatie medewerking te verlenen aan:

  • 1. de nieuwbouw van een vrijstaande woning in het kader van functieverandering naar wonen door sloop van de hiervoor benodigde oppervlakte aan voormalige bedrijfsgebouwen;
  • 2. het splitsen van de bestaande woning met aangrenzende deel in twee zelfstandige woningen;
  • 3. het direct mogen herbouwen van de te splitsen woningen in samenhang met de nieuwbouw van een woning in het kader van functieverandering overeenkomstig de boerenerfgedachte.

Het verzoek voorziet in een totale herontwikkeling van de locatie aangezien alle bestaande bebouwing op de locatie, waaronder het bestaande woonhuis met aangrenzende deel, wordt gesloopt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwokidoet11-on01_0001.png"

De bouw van de gevraagde woningen verschaft eigenaren/bewoners van de locatie financiële middelen om de sloop van de oude opstallen welke allen asbest in zich hebben, te kunnen financieren en biedt hen tevens de mogelijkheid om op de locatie te kunnen blijven wonen. Bijkomende voordelen zijn het voorkómen van verdere verpaupering van de leegstaande gebouwen en het bewerkstelligen van ruimtelijke kwaliteit door een nieuwe invulling.

Op 14 november 2017 hebben burgemeester en wethouders besloten in principe medewerking te willen verlenen aan een volledige herontwikkeling van de locatie, waarbij alle gebouwen worden gesloopt en een invulling plaatsvindt met 3 woningen met bijbehorende (inpandige) bijgebouwen. De gehele herontwikkeling zou plaats moeten vinden binnen het bestaande bestemmingsvlak 'wonen' op de locatie Doetinchemseweg 11 c.q. het voormalig agrarisch bouwvlak en overeenkomstig de boerenerfgedachte. De 3 woningen bestaan enerzijds uit de herbouw van twee woningen voortkomende uit een te splitsen woning en één woning in het kader van functieverandering.

De nieuwe woningen zouden compact moeten worden gerealiseerd aan een nieuw (te verkleinen) erf, waarbij ook de uitstraling van de gebouwen refereert naar een agrarisch erf. De inrichting en landschappelijke inpassing/aankleding van de locatie zou mede moeten worden bepaald aan de hand van een analyse van de landschappelijke context en de vroegere ontwikkelingsrichting van de agrarische bedrijfslocatie, alsmede het voor dit gebied vermelde beleid in het landschapsontwikkelingsplan en het beeldkwaliteitsplan Buitengebied. De nieuwe bebouwing moet gebaseerd zijn op de richtlijnen op erf- en bebouwingsniveau zoals weergegeven in het beeldkwaliteitsplan 'Buitengebied'. Er zou sprake moeten zijn van een goede ruimtelijke ordening met een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en waarbij omliggende functies en waarden niet onevenredig worden belemmerd c.q. aangetast.

1.2 Huidige situatie plangebied en omgeving

1.2.1 Ligging van het plangebied in zijn omgeving

Het erf 'Overzand' ligt aan de Doetinchemseweg ten oosten van Kilder. De locatie was tot circa 10 jaar geleden nog agrarisch in gebruik. De Doetinchemseweg is een oude verbindingsweg tussen Doetinchem en Kilder. De stuwwal heeft gezorgd voor microreliëf in de omringende omgeving maar ook voor verschillen in bodemsamenstelling in dit gebied. Het erf ligt in het broekontginningslandschap, op een zandkopje.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwokidoet11-on01_0002.png"

Het broekontginningenlandschap betreft een natte ontginning in een lager gelegen landschap. Het betreft een open landschap met een strookverkaveling. Her en der bevinden zich elzensingels, meidoornheggen en solitaire bomen in het veld (essen, elzen en eiken). De verbindingswegen zijn grotendeels voorzien van laanbeplanting (linde). In het broekontginningenlandschap bevinden de erven zich op zandkopjes (de hogere delen in het landschap). Tegenwoordig is het een open weidelandschap. Beplanting in het landschap is door schaalvergroting grotendeels verdwenen. Langs hoogtelijnen of steilranden bevinden zich vrijwel geen bomen en struiken. Wel is er sprake van een breed scala aan erf- en tuinbeplantingen. De beplantingen bestaat uit hoogstamboomgaarden, leilinden en andere monumentale bomen (bijv. paardenkastanje), heggen (meidoorn, beuk, taxus). Op en rond agrarische percelen bevinden zich singels van elzen, eiken en berken, meidoornheggen en solitaire bomen. De erven zijn op de hoekpunten vaak aangezet met opgaand groen (eiken, lijsterbes en berken).

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwokidoet11-on01_0003.png"

Ligging van het plangebied

De locatie ligt in het broekontginningslandschap, aan de rand van de uitlopers van de stuwwal van het Montferland. Het erf ligt net als een aantal andere boerderijen in dit gebied op een hoger gelegen zandkop. De boerderijen liggen verspreid over het landschap met een orientatie op de Doetinchemseweg. De erven bestaan hier uit bebouwing die reageren op de karakteristieken van het landschap, zoals hoogteverschillen, watergangen en ontsluitingen. De bebouwing is dominant aanwezig in het open landschap.

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich diverse agrarische bedrijven, waarvan een aantal in gebruik voor de intensieve veehouderij. De meest nabij gelegen intensieve veehouderij (varkenshouderij Doetinchemseweg 5) bevindt zich op een afstand van 170 meter. Op 60 afstand meter ligt een rundveehouderijbedrijf (Doetinchemseweg 17). Tegenover de locatie Doetinchemseweg 11 ligt de locatie Doetinchemseweg 14-16. Deze locatie is bestemd tot 'bedrijf' (specifiek bedrijf) en nader bestemd tot eierhandel, pluimveeuitsnijderij en winkel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwokidoet11-on01_0004.png"

In de huidige situatie zijn op het perceel een woning met achterliggend deel en diverse voormalige bedrijfsgebouwen aanwezig. In één van de schuren vindt stalling van auto's plaats.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwokidoet11-on01_0005.png"

Aan de oostzijde is een trainingsterrein voor honden met parkeerplaats aanwezig. Dit gebruik dat door de gemeente op deze locatie is gedoogd, wordt in verband met de voorgenomen ontwikkeling verplaatst naar een andere locatie.

1.2.2 Het plangebied

Op kaartmateriaal daterend van eind 19e eeuw is de locatie reeds als bebouwd weergegeven. Destijds was er een noordwest/zuidoost georiënteerde ontsluitingsweg aanwezig. Met name in de periode '70-'80 van de vorige eeuw vindt er uitbreiding plaats van de bebouwing. Halverwege de jaren '90 zijn de huidige bebouwingscontouren weergegeven. Sinds eind jaren '90 is een achter op het erf gelegen ontsluitingsweg niet meer aanwezig. Het erf is bekend onder de naam 'Overzand'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwokidoet11-on01_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwokidoet11-on01_0007.png"

Het huidige erf is, net als de boerderijen in de omgeving, georiënteerd op de (ontsluitingsweg) Doetinchemseweg met een duidelijke indeling in 'voor' met boerderij, voortuin en waardevolle fruitbomen en 'achter' met de schuren en functionele inrichting. De achterliggende boerderijen worden ontsloten via een verbindingsweg die, parallel aan de Doetinchemseweg, achter het erf 'Overzand' loopt. Deze situatie is meerdere keren gewijzigd in het verleden. Van een ontsluiting aan twee pootjes (restant ontsluitingsweg is schuine inrit (2) dat over het erf van 'Overzand' loopt), naar de tegenwoordige situatie van één doodlopende weg.

De boerderij is door haar ligging, naamsaanduiding, duidelijke kap en symmetrische gevel kenmerkend onderdeel van de bebouwing aan de Doetinchemseweg. Ook andere bebouwing en (voormalige) boerderijen aan de Doetinchemseweg zijn op de weg georiënteerd en liggen aan de hoofdentree. Soms liggend aan de weg en soms op enige afstand. Op het erf zelf staat verder weinig erfbeplanting en ook het omringende landschap was van oorsprong kleinschaliger, veel landschapselementen zijn verdwenen.

Het erf bestaat uit een verzameling schuren en bijgebouwen met een wederopbouwboerderij uit het begin van de vorige eeuw.

Op het perceel is een opvallende verdraaiing in de oriëntatie van de bebouwing ten opzichte van de Doetinchemseweg aanwezig. Het woonhuis is gericht op de Doetinchemseweg. Het perceel wordt omringd door grasland, waarbij het beeld voornamelijk bestaat uit een open landschap met vrij in het landschap liggende boerenerven.

Door de ligging, symmetrische gevel en unieke kap vormt de boerderij een kenmerkend element aan de Doetinchemseweg. De boerderij betreft een woning met deel met een inhoud van circa 1.195 m³.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwokidoet11-on01_0008.png"

De schuren worden momenteel verhuurd als caravanstalling en aan een autohandelaar. De daken van de schuren zijn voorzien van asbesthoudende dakbedekking. Het erf is grotendeels verhard met betonklinkers.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwokidoet11-on01_0009.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwokidoet11-on01_0010.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwokidoet11-on01_0011.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwokidoet11-on01_0012.png"

Totale oppervlakte (zonder overkappingen) = 1326 m² + kippenschuurtjes 52 m² Totaal: 1.378 m²

1.3 Gewenste ontwikkeling

De gewenste ontwikkeling behelst de bouw van 3 vrijstaande woningen op de planlocatie, waarbij deze zijn geclusterd rond een gezamenlijk/gemeenschappelijk erf. Een van de nieuwe woningen vormt het hoofdgebouw op de locatie. De twee andere woningen zijn daaraan ondergeschikt en ogen als schuurmodellen. Vanuit een analyse van de landschappelijke context wordt een nieuwe situatie ontworpen, die goed aansluit op de specifieke kenmerken van het ter plaatse karakteristieke landschap, waarbij tevens oog te bestaat voor bijzondere (karakteristieke) elementen die op het erf voorkomen, en waarvan het behoud om die reden wenselijk is. Voor de invulling van de nieuwe situatie moet rekening worden gehouden met het beeldkwaliteitsplan (beeldkwaliteit bebouwing en landschappelijke inpassing) en het landschapsontwikkelingsplan. Er moet worden ontwikkeld met kwaliteit, waarbij recht wordt gedaan aan de cultuurhistorische situatie en waarbij de inpassing aansluit bij de landschapsdoelen voor het gebied. Er moet een situatie worden ontworpen die goed aansluit op de specifieke kenmerken van het ter plaatse karakteristieke landschap (Broekontginningen landschap IJsselvallei). De nieuwe bebouwde situatie moet worden gerealiseerd binnen het geldende bestemmingsvlak c.q. het agrarisch bouwvlak zoals dat in het voorgaande bestemmingsplan 'Buitengebied 2000(herziening 2002)' nog was opgenomen (zie onderstaande afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwokidoet11-on01_0013.png"

Daarbij moet ook aandacht worden besteed aan de vormgeving van de gebouwen. Door middel van en met een erfinrichtingsplan moet worden aangetoond op welke wijze de veranderingen van het erf passen binnen de landschappelijke context.

De omliggende gronden krijgen een bestemming 'agrarisch' overeenkomstig het omliggende gebied. Het parkeerterrein aan de oostzijde van het plangebied t.b.v. de vroegere hondentrainingen wordt verwijderd.

1.4 Vigerend planologisch regime

Het plangebied is onderdeel van bestemmingsplan 'Buitengebied' vastgesteld door de gemeenteraad op 29 september 2011, in werking getreden op 19 januari 2012 en gedeeltelijk onherroepelijk geworden op 6 november 2013. Hierna is het bestemmingsplan een aantal malen geactualiseerd met een eerste, tweede en derde herziening. Een vierde herziening is onlangs vastgesteld.

De locatie Doetinchemsweg 11 is bestemd tot 'Wonen'. De omliggende gronden zijn bestemd tot 'Agrarisch'. Een gedeelte van de gronden binnen het bestemmingsvlak 'wonen' is voorzien van de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische Verwachting 1' en 'Waarde - Archeologische Verwachting 2'. Er zijn geen gebiedsaanduidingen van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwokidoet11-on01_0014.png"

Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied geconsolideerd'

Binnen de bestemming 'Wonen' mag uitsluitend één woning met bijbehorende (inpandige) bijgebouwen worden gebouwd. Het bouwvlak is gelijk gesteld aan het bestemmingsvlak 'Wonen'. De gronden met de bestemming 'Agrarisch' zijn onder andere bestemd voor agrarische bedrijven, niet zijnde niet-grondgebonden veehouderijen en niet zijnde (glas-)tuinbouwbedrijven. De realisatie van drie nieuwe woningen is op basis van het geldende bestemmingsplan niet toegestaan in het plangebied. Om de ontwikkeling mogelijk te maken moet een nieuw bestemmingsplan worden vastgesteld.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Inleiding

Om na te gaan of de voorgenomen ontwikkeling op de planlocatie binnen de vigerende wet- en regelgeving mogelijk is, is een nadere beschrijving opgenomen van de vigerende (en relevante) wet- en regelgeving.

2.2 Rijksbeleid/Wetgeving

2.2.1 Structuurvisie (SVIR)

De kaders van het rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) Deze structuurvisie uit 2012 vervangt de Nota Ruimte en heeft als credo Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Hiermee wordt de ruimtelijke ordening in toenemende mate neergelegd bij gemeenten en provincies. De nationale belangen hebben onder andere betrekking op bijvoorbeeld ruimte voor waterveiligheid, behoud van nationale unieke cultuurhistorische kwaliteiten en ruimte voor een nationaal netwerk van natuur. Ten behoeve van de bescherming van deze belangen zijn in het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) algemene regels voorgeschreven die bindend zijn voor lagere overheden als provincie en gemeente. Het gaat onder meer om nationale belangen als Rijksvaarwegen, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en Primaire waterkeringen.

Conclusie voor dit bestemmingsplan

Het voorgenomen plan raakt geen van de nationale belangen en is daarom niet in strijd met het bepaalde in de SVIR en het Barro.

2.2.2 Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6, lid 2 Bro)

In artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Het doel van de ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Dit belang staat beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte binnen een breder kader van een goed systeem van ruimtelijke ordening.

Met de ladder worden eisen gesteld aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De toelichting bij een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien die ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het 'bestaand stedelijk gebied', een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Voorliggend initiatief zou kunnen worden aangemerkt als een woningbouwlocatie. Deze term is echter niet gedefinieerd in het Bro. Uit jurisprudentie (zie bijvoorbeeld uitspraak ABRvS201501297/1/R4) blijkt dat woningbouwplannen met 11 woningen niet hoeven te worden aangemerkt als woningbouwlocatie, maar grotere woningbouwplannen wel.

Conclusie voor dit bestemmingsplan

In voorliggend plan worden de bestaande woning en de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen op de locatie Doetinchemseweg 11 te Kilder gesloopt. Hiervoor in de plaats worden drie nieuwe woningen teruggebouwd. Planologisch gezien neemt het aantal woningen in het plangebied daarmee toe met twee. Het initiatief wordt niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling. Om die reden is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing.

2.2.3 Besluit m.e.r.

In hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) is geregeld voor welke plannen en besluiten het maken van een milieu-effectrapport verplicht is en in welke gevallen de procedure van de m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Een m.e.r.-procedure is noodzakelijk als een besluit wordt genomen over een activiteit waarbij belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. De vraag of door een voorgenomen activiteit belangrijke nadelige milieugevolgen veroorzaakt kunnen worden, staat dan ook centraal bij het beoordelen of een m.e.r. moet worden uitgevoerd. De Europese Unie heeft in de richtlijn m.e.r. (2011/92/EU) aangegeven bij welke activiteiten er zeer waarschijnlijk sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. Deze activiteiten zijn door de Nederlandse regering overgenomen en verwerkt in onderdeel C van het Besluit m.e.r.. Voor deze activiteiten geldt direct een m.e.r.-plicht.

Ook zijn in het Besluit m.e.r. activiteiten aangewezen waarvoor het op voorhand niet zeker is of er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Deze zijn beschreven in onderdeel D van het Besluit m.e.r. Als de betreffende activiteit genoemd staat in kolom 1 'activiteiten' van onderdeel D en er wordt voldaan aan de drempelwaarden in kolom 2: 'gevallen', dan geldt voor het te nemen besluit een m.e.r.-beoordelingsplicht.

Centraal in de m.e.r.-beoordelingsprocedure staat de notitie waarin beschreven staat of er (mogelijk) sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen, de 'aanmeldingsnotitie'. Een m.e.r.-beoordeling dient te worden uitgevoerd aan de hand van een aantal vaste criteria. Deze zijn vastgelegd in Bijlage III van de Europese richtlijn m.e.r.. Wanneer de aanmeldingsnotitie hierop aanhaakt, ziet deze er als volgt uit:

  • 1. Inleiding (wat is een m.e.r.-beoordeling en waarom wordt voor dit project een m.e.r.-beoordeling uitgevoerd?);
  • 2. Kenmerken van het project;
  • 3. Plaats van het project;
  • 4. Kenmerken van de potentiële effecten.

In de Wet milieubeheer is bepaald dat alleen voor besluiten een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Als activiteiten uit onderdeel D mogelijk worden gemaakt in een plan (een zogenaamd 'kaderstellend plan voor m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten) dan geldt direct een (plan)m.e.r.-plicht. Een plan is namelijk direct m.e.r.-plichtig als het kaderstellend is voor m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten.

De drempelwaarden in kolom 2 'gevallen' zijn echter indicatief. Dit betekent dat ook onder de drempelwaarden moet worden nagegaan of sprake kan zijn van mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen. In bepaalde gevallen kan een activiteit van kleinere omvang namelijk wel degelijk belangrijke nadelige milieugevolgen hebben. Dat kan bijvoorbeeld doordat die activiteit in of bij een kwetsbaar gebied is gepland. Dit moet worden beoordeeld via de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling geldt zowel voor kaderstellende plannen als voor besluiten. Hiervoor is het Besluit m.e.r. op 6 juli 2017 gewijzigd. De vormvrije m.e.r.-beoordeling is nu geregeld in artikel 2, lid 5, onder b, van het Besluit m.e.r.. Op grond van artikel 2, lid 5 onder b van het Besluit m.e.r. moet voor activiteiten die voorkomen in onderdeel D en die beneden de drempelwaarde vallen een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten.

Voor het voorliggende bestemmingsplan is geen vorm-vrije m.e.r.-beoordeling aan de orde. De vorm-vrije m.e.r. beoordeling is nodig als een besluit wordt voorbereid over activiteiten die voorkomen op de D-lijst en die onder de drempelwaarden liggen. Bij besluiten over activiteiten die niet op de D-lijst staan, is de vormvrije m.e.r.-beoordeling dus niet nodig. In lijst D wordt onder activiteiten gesproken over 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. In het kader van onderhavig project kan niet worden gesproken van een stedelijk ontwikkelingsproject. Hiernaast vindt de activiteit ver buiten Natura-2000 gebieden plaats. Belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen op voorhand worden uitgesloten.

Conclusie voor dit bestemmingsplan

Een vorm-vrije m.e.r.-beoordeling is voor dit plan niet nodig.

2.3 Provinciaal beleid

2.3.1 Provinciale omgevingsvisie 2014

De op 9 juli 2014 door Provinciale Staten van Gelderland vastgestelde omgevingsvisie is een plan dat richting geeft en ruimte biedt. Ingezet wordt op waarborging en versterking van bestaande kwaliteiten. De provincie Gelderland streeft naar een hoge kwaliteit van de Gelderse leefomgeving, respect voor de unieke kwaliteiten, het realiseren van ruimtelijke kwaliteit en het vermarkten van de unieke Gelderse kwaliteiten. De provincie wil de basiskwaliteit van landschappen in Gelderland behouden. Het actuele landschap is daarvoor het referentiekader. Om ontwikkelingen met kwaliteit te ondersteunen worden gebiedskwaliteiten in Gelderland opgenomen in een Gebiedenatlas.

Gestreefd wordt naar een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en naar behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen het 'Gelders Natuurnetwerk' (GNN) en de 'Groene ontwikkelingszone' (GO). Centraal binnen het GNN staat de bescherming van de kernkwaliteiten en de omgevingscondities. De GO heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor economische ontwikkeling in combinatie met versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden.

De provincie streeft naar een duurzame stedelijke ontwikkeling. Van belang daarbij zijn het terugdringen van overcapaciteit in plannen, regionale afspraken en planningen (programmeringsafspraken) en de 'Gelderse ladder voor duurzame verstedelijking'.

De provinciale omgevingsvisie is sinds de vaststelling in 2014 diverse malen geactualiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwokidoet11-on01_0015.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwokidoet11-on01_0016.png"

Kaart Provinciale omgevingsvisie met legenda

De provincie en haar partners samen streven naar een vitaal buitengebied:

  • met behoud van levendigheid;
  • met een verbetering van de kwaliteit van wonen, werken en vrijetijdsbesteding;
  • rekening houdend met grote verschuivingen door schaalvergroting in de landbouw, energietransitie en urbanisatie de komende jaren.

De provincie stelt bij initiatieven voor functieverandering dat deze de aanwezige en te ontwikkelen economie en gebiedskwaliteiten moeten versterken. Dit kunnen initiatieven zijn voor wonen en werken. De provincie voert een beperkte regie op wonen en werken in het buitengebied, namelijk door:

  • kwalitatieve proceskaders aan te geven om te komen tot locatiekeuzes;
  • ondersteuning te bieden in de vorm van kennis, begeleiding en inspiratie;
  • daarbij geldt voor een initiatief in het buitengebied dat het 'nieuwe rood' in het buitengebied een kwaliteitsverbetering moet zijn in het gebied.

Een kwaliteitsverbetering wil zeggen dat er sprake is van sloop en/of hergebruik van vrijkomende bebouwing (functieverandering) of ontwikkeling van nieuwe natuur. De rood-rood en rood-groenverhoudingen van de nieuwe situatie ten opzichte van de oude situatie bepalen de aanvaardbaarheid.

Conclusie voor dit bestemmingsplan

Een van de doelstellingen uit de Omgevingsvisie betreft het ontwikkelen met kwaliteit, waarbij recht wordt gedaan aan de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteiten van een plek. In dit geval worden de nieuwe woningen zorgvuldig ingepast in de bestaande landschaps- en bebouwingsstructuur rondom het plangebied en wordt voorzien in de vraag naar landelijk wonen. De ontwikkeling voorziet in een kwaliteitsverbetering en laat zich geruisloos inpassen in het karakter van het buitengebied. Het plan draagt bij aan de verwezenlijking van provinciale beleidsdoelstellingen, zoals deze zijn opgenomen in de Omgevingsvisie.

2.3.2 Omgevingsverordening Gelderland

De Omgevingsverordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De Omgevingsverordening is eveneens en dynamisch document dat aan ontwikkeling onderhavig is en wordt daarom voortdurend geactualiseerd. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.

Conclusie voor dit bestemmingsplan

In voorliggend plan wordt de woning gesplitst en herbouwd en wordt een nieuwe woning gebouwd in het kader van functieverandering. Planologisch gezien neemt het aantal woningen in het plangebied daarmee toe met twee. De ladder voor duurzame verstedelijking is niet van toepassing eens te meer nu de nieuwe situatie zich ter plaatse geruisloos laat inpassen. De voorgenomen ontwikkeling komt te gemoet aan de behoefte aan landelijk wonen in de gemeente Montferland.

2.3.3 Gaaf Gelderland

Met de omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' constateert de provincie dat er grote grensoverschrijdende ontwikkelingen zijn die ook Gelderland raken. Het energievraagstuk, klimaatverandering, uitputting van grondstoffen, kwetsbare biodiversiteit, verdere verstedelijking in combinatie met krimp, toenemende mobiliteit op de weg en in de lucht, digitalisering, internationalisering. Gaaf Gelderland geeft het beeld op de toekomst.

Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal. De provincie legt hierbij de focus op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met behulp van zeven ambities – op het terrein van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, economisch vestigingsklimaat en op het woon- en leefklimaat – wordt hier richting aangegeven alsmede door vier 'spelregels' of 'Doe-principes' – doen, laten, zelf en samen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwokidoet11-on01_0017.png"

De 7 ambities zijn:

  • 1. Energietransitie: Van fossiel naar duurzaam: Gestreefd wordt naar een versnelde energietransitie, gericht op forse vergroting van het aandeel duurzame energie en passend bij de Gelderse kwaliteiten. De ambititie is een klimaatneutraal Gelderland in 2015. Dit moet worden bereikt door grootschalige besparing en opwekking uit verschillende duurzame bronnen van energie, zoals wind, zon, waterkracht, biomassa en bodemenergie;
  • 2. Klimaatadaptatie: Omgaan met veranderend weer: Ingezet wordt vooral en eerst op het tegengaan van de risico’s en gevaren van de klimaatverandering. Prioriteit is dat Gelderland in 2050 optimaal beschermd is en kan meebewegen met het veranderend klimaat (klimaatbestendig);
  • 3. Circulaire economie: Sluiten van kringlopen: De ambitie is om de eerste afvalloze provincie van Nederland zijn. Er zijn alleen nog grondstoffen die blijvend hun waarde behouden in een schone industrie. Om dit te bereiken is in 2030 het gebruik van primaire grondstoffen in Gelderland met 50% teruggebracht;
  • 4. Biodiversiteit: Werken met de natuur: Gestreefd wordt naar een stimulerend en beschermend beleid voor biodiversiteit. In 2050 gaat het goed met de biodiversiteit in Gelderland. Er wordt natuurinclusief gewerkt. Biodiversiteit wordt overal waar mogelijk versterkt en ingepast, óók buiten de specifiek als natuur aangewezen gebieden. Er wordt blijvend gewerkt aan een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden;
  • 5. Bereikbaarheid: Duurzaam verbonden: Gestreefd wordt naar efficiënte, duurzame en innovatieve bereikbaarheid, toegesneden op de veranderende vraag. In 2050 is de groei van de mobiliteit op een slimme manier opgevangen en verplaatsen mensen in Gelderland zich veilig, snel, betaalbaar en klimaatneutraal. Het netwerk voor goederenvervoer in Gelderland is dan toegankelijk, duurzaam en klimaatneutraal;
  • 6. Een krachtige, duurzame topregio!: Gestreefd wordt naar een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat. Gelderland wil de concurrerende positie binnen het internationale stedelijke netwerk van Amsterdam, Brussel en Keulen verder versterken. Om onderscheidend te blijven, wordt in 2050 maximaal profijt gehaald uit de unieke combinatie van stedelijke en groene kwaliteiten. In 2050 zijn alle werklocaties in Gelderland duurzaam ingericht qua energie, klimaatbestendigheid en logistieke en productiestromen;
  • 7. Woon- en leefomgeving: Dynamisch, divers, duurzaam: Gestreefd wordt naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. De ambitie is te voorzien in een aanbod aan woningtypen en woonmilieus passend bij de diversiteit aan woningvraag. De bestaande bebouwde omgeving wordt optimaal benut met voldoende ruimte voor klimaatadaptieve maatregelen. Alle nieuwbouw wordt aardgasloos aangelegd en zoveel mogelijk circulair gebouwd. In 2035 zijn alle (bestaande) wijken van het aardgas. Woningen in Gelderland zijn in 2050 klimaatneutraal.

Uit de focus en ambities voor een duurzaam, economisch krachtig en verbonden Gelderland volgen 'spelregels' of 'Doe-principes' voor de verdere inzet en uitvoering. De doe-principes zijn: doen, laten, zelf en samen.

2.4 Regionaal beleid

De Liemers Woonagenda

De gemeenten Duiven, Doesburg, Montferland, Rijnwaarden, Westervoort en Zevenaar hebben samen de Liemerse Woonagenda voor de periode 2017-2027 ondertekend. Via deze regionale agenda zijn afspraken gemaakt over de soort en de aantallen woningen die er de komende 10 jaar in de regio gebouwd moeten worden en waar deze nieuwbouw zou moeten plaatsvinden.

Via zeven basisafspraken geven de Liemerse gemeenten samen richting aan de ontwikkeling van de woningmarkt in de regio. Zo zal er speciale aandacht zijn voor transformatie van bestaande gebouwen en locaties tot woningen. Nieuwbouw vindt bij voorkeur plaats binnen de bestaande woonkernen. Kleinschalige plannen vormen daarbij het uitgangspunt. Ook wordt ruimte geboden voor maatwerk in de verschillende dorpskernen. De gemeenten willen dat oude woningbouwplannen, die niet van de grond komen, goede nieuwe woningbouwplannen niet in de weg zitten. Bovendien zal extra aandacht worden geschonken aan verduurzaming en vernieuwing van de bestaande woningvoorraad.

De regionale woningbouwafspraken zijn tot stand gekomen op basis van onderzoek naar de toekomstige woonbehoeftes in de Liemers. Op basis van deze cijfers kunnen in de Liemers de komende 10 jaar ruim 2.800 nieuwbouwwoningen gebouwd worden. Van dit aantal kunnen 880 woningen in de gemeente Montferland worden gerealiseerd. Bij de laatste prognoses valt op dat het aantal huishoudens tot 2027 harder groeit dan eerder verwacht. De woonbehoefte is daarmee navenant groter geworden. Dit komt omdat er weer volop dynamiek is op de woningmarkt. Deze dynamiek leidt op zichzelf al tot een verhoogde (inhaal)vraag voor de korte termijn. In de plusvariant wordt een woningbehoefte in deze periode verondersteld van 1.235 woningen.

Conclusie voor dit bestemmingsplan

Met het voorgenomen initiatief wordt voorzien in de behoefte aan landelijk wonen. Het initiatief voorziet ten opzichte van de bestaande situatie in een toevoeging van 2 woningen. Een van deze woningen vloeit voort uit een functieverandering van agrarische bebouwing, waarmee voornamelijk een ruimtelijk doel (voorkomen van leegstand en verpaupering in het buitengebied) wordt beoogd. De andere woning vloeit voort uit sloop van de bestaande woning met deel (boerderij) welke voor woningsplitsing in aanmerking komt. De bescheiden toevoegingen in het buitengebied door functieverandering zijn supplementair/aanvullend op de woningbouwprogrammering in de kernen. Hierbij komt bij dat de opgave voor Montferland hoger is dan de voorraad harde plancapaciteit voor de kernen zoals opgenomen in de gemeentelijke woningbouwprogrammering. Zolang de behoefte in de periode 2017 - 2027 hoger is dan de voorraad harde plancapaciteit hebben gemeenten op grond van de Liemerse woonagenda de vrijheid om naar eigen inzicht, maar met de uitgangspunten uit het kwalitatieve deel, plannen te ontwikkelen. Met de realisatie van dit plan wordt voorzien in de behoefte aan landelijk wonen en wordt verrommeling van het buitengebied tegengegaan en de kwaliteit van de woonomgeving bevorderd. Hiermee is het initiatief passend binnen de Liemerse Woonagenda.

2.5 Gemeentelijk beleid

2.5.1 Structuurvisie Montferland

De structuurvisie Montferland is vastgesteld op 23 april 2009. De locatie Doetinchemseweg 11 te Kilder is hierin gelegen binnen gebied dat is voorzien van de aanduiding 'hoofdfunctie landbouw'. De locatie bevindt zich op de grens met het waardevol landschap 'Montferland'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwokidoet11-on01_0018.png"

De verwachting is dat het aantal agrarische bedrijven in de komende jaren zal afnemen. Dat roept de vraag op naar de mogelijkheden voor hergebruik van de vrijkomende gebouwen. De gemeente wil hiervoor ruimere mogelijkheden opnemen uit oogpunt van het behoud van een sterke plattelandseconomie. De gemeente hanteert 'versterking van de ruimtelijke kwaliteit' bij functieverandering als uitgangspunt. Dat betekent dat er vereveningseisen worden gesteld ten aanzien van sloop van gebouwen, de beeldkwaliteit en de landschappelijke inpassing.

Conclusie voor dit bestemmingsplan

In voorliggend plan worden de bestaande (te splitsen) woning en voormalige schuren gesloopt. Hiervoor in de plaats worden drie nieuwe woningen teruggebouwd. Hiermee is sprake van een volledige herontwikkeling. Planologisch gezien neemt het aantal woningen in het plangebied daarmee toe met twee. Onderhavig initiatief speelt in op de trend dat er steeds meer leegstaande bebouwing in het buitengebied bijkomt. Door sloop en nieuwbouw, die landschappelijk is ingepast, wordt met het plan de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied verbeterd en neemt de vitaliteit van het buitengebied toe. Het plan past binnen het beleid van de structuurvisie van de gemeente Montferland.

2.5.2 Landschapsontwikkelingsplan

Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) 'Van nieuwe noabers en brood op de plank' is in 2008 opgesteld voor de gemeenten Montferland, Doetinchem en Oude IJsselstreek. Uitgangspunt van deze landschapsvisie is dat het landschap het product is van ontwikkelingen in de natuur, de economie en de samenleving door de eeuwen heen. Deze visie richt zich dan ook op het meebewegen met deze ontwikkelingen om het landschap te versterken als economisch kapitaalgoed, een plek waar mensen zich thuis voelen en een plek waar flora en fauna zich kunnen ontwikkelen. In het landschapsontwikkelingsplan wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende deelgebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwokidoet11-on01_0019.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwokidoet11-on01_0020.png"

De locatie Doetinchemseweg 11 te Kilder is gelegen in deelgebied 1 'rondom de Montferlandsche berg' en valt daarbij binnen deelgebied 4 'de ring van Broekgebieden'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwokidoet11-on01_0021.png"

Aan de voet van de berg ligt een ring van broekgebieden waar grondwater uit de berg opkwelt. Hier vinden ook allerlei economische en recreatieve activiteiten plaats, die, ook door hun relatieve grootschaligheid, in het landschap ingepast moeten worden. Ter verevening van nieuwe uitbreidingen kan een bijdrage aan een landschappelijke inpassing met elzensingels en elzenbossen worden gevraagd. De broeken zijn door hun natte karakter voornamelijk in gebruik als grasland. De broeklanden zijn het gebied van de elzensingels en onder iets minder natte omstandigheden, de meidoornheggen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwokidoet11-on01_0022.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwokidoet11-on01_0023.png"

In algemene zin geldt voor dit landschapsensemble

  • Versterken van de duurzame economische mogelijkheden van landbouw en andere sectoren door het bieden van ruimte aan andere functies (verbreding) met behoud en versterking van landschappelijke karakteristieken;
  • Versterken van de sociale leefbaarheid en zorgverlenende bedrijvigheid, onder meer door woonvormen voor jongeren en ouderen uit eigen dorp, bijvoorbeeld in vrijkomende agrarische bebouwing;
  • Versterken van de toeristische structuur, waaronder extensieve recreatie, herstel van oude paden en zandwegen;
  • Versterken van de natuur- en landschapswaarden, die karakteristiek zijn voor het deelgebied en eigen aan de bodem en waterhuishouding van de plek;
  • Versterken van de cultuurhistorische elementen in het (cultuur)landschap, zoals de motte, archeologische waarden, ontginningssporen, etc. waarbij deze ook zichtbaar en beleefbaar moeten zijn;
  • Verbreden van waterlopen voor waterberging en benutten van koppeling met natuurontwikkeling en recreatie, voornamelijk in de broekgebieden. Bijvoorbeeld de aanleg van natuurvriendelijke oevers en fietspaden langs waterlopen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwokidoet11-on01_0024.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwokidoet11-on01_0025.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwokidoet11-on01_0026.png"

De gordel van broekgebieden rond de berg verschilt sterk in verschijningsvorm. Toch staan ze veelal onder een zelfde druk: landbouw wil er intensiveren, steden willen er uitbreiden met woningen en bedrijventereinen, recreatiegebieden groeien ook hier en de ecologische verbindingszones doorkruisen deze zone. De opgave bestaat uit het:

  • herstel van bestaande elementen en duurzaam beheer. Vooral meidoornheggen, elzensingels en knotbomen. Bescherm de solitaire bomen;
  • nieuwe aanplant van elzensingels langs sloten aan de oostzijde, en elzensingels en meidoornheggen aan de westzijde. In de heggen tevens knotbomen (wilgen, essen) opnemen. Trachten tot een verdichting van landschapselementen in dit deelgebied en goede aansluitingen. Vooral aan de oostzijde moet het gepaard gaan met efficiënte agrarisch bedrijfsvoering;
  • herstel van het kleinschalige heggen- en weidenlandschap in het Stokkumerbroek;
  • Op erven meer hoogstamfruitbomen, heggen (meidoorn, beuk, taxus) en bomen;
  • Aan de westzijde heggen (meidoorn, beuk) langs rasters en hekwerken rond weiden aanleggen.

Conclusie voor dit bestemmingsplan

Met onderhavig initiatief wordt een kwaliteitsverbetering geleverd aan het landschap. Het landschapstype vanuit het LOP is als vertrekpunt gebruikt voor de vormgeving van de nieuwe situatie. De specifieke kenmerken van het broekontginningenlandschap worden daarbij benut.

2.5.3 Woonvisie Montferland

In de Woonvisie Montferland 2016-2020 legt de gemeente haar ambities, doelstellingen en maatregelen vast over het wonen in de gemeente voor de komende jaren. Bijzondere aandacht krijgen de jonge, vaak startende huishoudens en de groeiende groep ouderen. Bestaande woongebieden, woningen en vastgoed worden optimaal benut en ontbrekende woningen en woonruimten worden toegevoegd. De gemeente Montferland heeft vooral een regierol bij het realiseren van haar doelen.

Bij deze visie behoren de volgende ambities:

  • inwoners moeten binnen de gemeente een wooncarrière kunnen doorlopen;
  • huishoudensgroei neemt af en de bevolking verandert van samenstelling, o.a. vergrijzing. De gemeente wil deze groeiende groep ouderen en mensen met een zorgvraag ondersteunen om zo lang mogelijk zelfstandig te kunnen blijven wonen;
  • de gemeente wil een huurwoningvoorraad die wat betreft omvang en betaalbaarheid past bij de woningvraag van de huidige en toekomstige inwoners. Daarnaast streeft de gemeente naar een meer duurzame en energiezuinige woningvoorraad;
  • er zijn nog ruim 1.000 woningen nodig in de periode 2015-2025; met de provincie zijn afspraken gemaakt voor het realiseren van 419 woningen in de periode 2015-2019;
  • huisvesten van vergunninghouders om bijdrage te leveren aan het actuele vraagstuk;
  • Leefbaarheid in de kernen en wijken bevorderen door woningbouw, door verbetering van bestaande woningen en de woonomgeving.

De mogelijkheid voor hergebruik van agrarische bebouwing voor wonen blijft bestaan om zo de gewenste ruimtelijke kwaliteitsslag (doel functieverandering) in het buitengebied te kunnen blijven maken

Conclusie voor dit bestemmingsplan

In voorliggend plan worden de bestaande woning en voormalige schuren gesloopt. Hiervoor in de plaats worden drie nieuwe woningen teruggebouwd. Planologisch gezien neemt het aantal woningen in het plangebied daarmee toe met twee. Het gaat om kwalitatief hoogwaardige woningen in het duurdere koopsegment. Met het plan wordt voorzien in de visie om binnen de gemeente jonge mensen hun wooncarrière te laten doorlopen en oudere mensen zo lang mogelijk zelfstandig te laten wonen. Door sloop wordt verpaupering tegengegaan, neemt de vitaliteit van het buitengebied toe en draagt het bij aan de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied.

2.5.4 Beleid ten aanzien van functieverandering en vrijkomende agrarische bebouwing

Op 27 september 2012 heeft de gemeente Montferland de Notitie Herijking 'Ruimte voor vernieuwing in het buitengebied' vastgesteld. De notitie voorziet in een herijking van het functieveranderingsbeleid of VAB-beleid zoals dat is weergegeven in de notitie 'Ruimte voor vernieuwing in het buitengebied' van 18 maart 2008.

In de notitie zijn de volgende doelstellingen voor functieverandering geformuleerd;

  • 1. functieverandering leidt tot een toename van de ruimtelijke kwaliteit;
  • 2. functieverandering leidt tot een impuls aan de leefbaarheid, vitaliteit en sociale kwaliteit van het buitengebied;
  • 3. functieverandering leidt tot gezonde (goede leefkwaliteit) nieuwe situaties in het buitengebied.

Voorts gelden hierbij de volgende uitgangspunten:

  • a. het totaal aantal wooneenheden als gevolg van hergebruik of functieverandering mag niet meer bedragen dan 2 per perceel en het aantal vrijstaande woningen niet meer dan 1;
  • b. functieverandering (naar wonen) blijft, ongeacht de bestemming, van toepassing op alle percelen waar sprake is van een dusdanige oppervlakte aan gebouwen dat wordt voldaan aan de ondergrens voor functieverandering;
  • c. de planologische situatie vormt het uitgangspunt (en niet de eigendomssituatie). Het gegeven dat een planologisch perceel bijvoorbeeld kadastraal is gesplitst in meerdere eigendommen doet daar niet aan af;
  • d. de koppeling van functieverandering met de gebiedstypen EHS (natuur, verweven, verbinding), multifunctioneel gebied (waardevol landschap) en landbouwontwikkelingsgebied blijft gehandhaafd met dien verstande dat in het geval van functieverandering in de EHS de vereveningsbijdrage naast de verplichte sloopvoorwaarde ook kan worden gevormd door de aanleg van nieuwe natuur;
  • e. functieverandering vindt (voor zover daar sprake van is) plaats binnen het agrarisch erf (bouwvlak). Slechts in uitzonderingsgevallen is het toegestaan om een woning buiten het oorspronkelijke agrarische bouwvlak te bouwen (bijvoorbeeld indien uitgevoerd onderzoek uitwijst dat het niet anders kan). In dat geval moet desondanks worden voldaan aan de voorwaarden van het boerenerfprincipe en sprake zijn van een duidelijke 'plus' die kan bestaan uit een extra bijdrage in de landschapsversterking ter plaatse. In dat geval is een maatwerksituatie noodzakelijk;
  • f. bij percelen waar reeds sprake is van de bestemming 'wonen', welke ook reeds in het daaraan voorgaande bestemmingsplan van deze bestemming waren voorzien, is de bestaande situatie voor wat betreft de opbouw van het erf, het uitgangspunt waarbij in het kader van functieverandering dient te worden aangesloten (compacte bebouwing). Tevens worden er eisen gesteld aan de ruimtelijke kwaliteit en wordt de genoemde ondergrens voor functieverandering van 600 m² aan te slopen bebouwing beschreven in de notitie. Verder worden er een aantal randvoorwaarden aan functieverandering gesteld voor wat betreft milieu- en omgevingsaspecten zoals geluid, geur en hinder.

Het beleid ten aanzien van functieverandering is in overwegende mate doorvertaald in het bestemmingsplan 'Buitengebied'.

Thans is er een nieuwe herijking van het functieveranderingsbeleid naar wonen in voorbereiding. De volgende zaken worden daarin gewijzigd c.q. toegevoegd:

  • 1. Een regeling wordt toegevoegd die het mogelijk maakt om een woongebouw te realiseren in geval van de sloop van 2.000 m² aan kassen op een locatie;
  • 2. De salderingsregeling wordt versoepeld, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen sloop van gebouwen met asbestdaken op een salderingslocatie (factor 2 van het slooptekort) en sloop van gebouwen zonder asbestdaken op een salderingslocatie (factor 3 van het slooptekort). De minimale sloop wordt bijgesteld van 600 m² naar 400 m² bij sloop van gebouwen zonder asbestdak. In geval sloop van gebouwen met asbestdak bedraagt de minimale sloop op een salderingslocatie 200 m²;
  • 3. De wettelijke mogelijkheid voor een hogere grenswaarde geluid wordt bij functieverandering naar wonen niet langer uitgesloten. Ook functieverandering naar wonen binnen een indicatieve magneetveldzone van een hoogspanningsleiding wordt niet op voorhand uitgesloten wanneer onderzoek heeft uitgewezen dat de locatie zich bevindt buiten de specifieke magneetveldzone van deze leiding. Dit is reeds doorvertaald in de vierde herziening van het bestemmingsplan Buitengebied;
  • 4. Een gebouw welke eerder door een calamiteit teniet is gegaan, kan alsnog worden betrokken bij de bestaande oppervlakte aan gebouwen waarover de mogelijkheden voor functieverandering worden berekend voor zover dat gebouw legaal aanwezig was en het functieveranderingsverzoek is gedaan binnen 2 jaar na het teniet gaan van het gebouw. Dit is reeds doorvertaald in de vierde herziening van het bestemmingsplan Buitengebied;
  • 5. Vergunningvrij bouwen op functieveranderingslocaties wordt niet gefaciliteerd nu dit afbreuk doet aan de gewenste beeldkwaliteit op functieveranderingslocaties.

Conclusie voor dit bestemmingsplan

Het initiatief geeft invulling aan het functieveranderingsbeleid van de gemeente Montferland. Met de sloop van bijna 1.400 m² aan voormalige bedrijfsgebouwen (voorzien van asbestdaken) kan ter plaatse één vrijstaande woning in het kader van functieverandering worden gebouwd. Door sloop van de voormalige agrarische bebouwing wordt verpaupering tegengegaan, neemt de vitaliteit van het buitengebied toe en draagt het bij aan de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied. De nieuwe situatie wordt vormgegeven volgens het boerenerfprincipe.

2.5.5 Bestemmingsplan 'Buitengebied'

De mogelijkheden voor functieverandering naar 'wonen' zijn doorvertaald in artikel 43.3 van het bestemmingsplan 'Buitengebied'. Na de inwerkingtreding van de beleidsnotitie 'Herijking Ruimte voor Vernieuwing in het Buitengebied' zoals beschreven onder 2.5.4 heeft een doorvertaling daarvan plaatsgevonden in het bestemmingsplan 'Buitengebied' door middel van het bestemmingsplan 'Buitengebied, eerste herziening'. Ook in de derde en vierde herzieningen hebben enige wijzigingen plaatsgevonden.

De wijzigingen als onderdeel van de eerste herziening zijn met (niet gemarkeerde)doorhalingen en gele markeringen aangeduid. De wijzigingen als onderdeel van de derde herziening zijn met groene markering aangeduid. De wijzigingen als onderdeel van de vierde herziening zijn van een magenta markering voorzien.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwokidoet11-on01_0027.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwokidoet11-on01_0028.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwokidoet11-on01_0029.png"

In het bestemmmingsplan 'Buitengebied' is in artikel 27.6 een mogelijkheid opgenomen om een bestaande woning te splitsen in twee planologisch zelfstandige woningen. De betreffende wijzigingsbevoegdheid is hieronder weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwokidoet11-on01_0030.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwokidoet11-on01_0031.png"

Conclusie voor dit bestemmingsplan

In het kader van functieverandering wordt er op de locatie één woning toegevoegd. De ontwikkeling wordt met de te herbouwen twee woningen in het kader van de splitsing vormgegeven volgens het boerenerfprincipe (compact erf en één ontsluitingsweg).

De woningsplitsing is mogelijk aangezien de huidige woning een inhoud heeft van circa 1.195 m³. Hiernaast biedt het vigerende bestemmingsplan Buitengebied ook mogelijkheden om woningen na woningsplitsing te herbouwen, waarbij de woningen fysiek gescheiden van elkaar worden herbouwd.

Voor wat betreft de toetsing aan de in het voornoemde beleid gestelde milieu- en omgevingsaspecten zoals geluid, geur en hinder wordt verwezen naar Hoofdstuk 5.

Doordat met het initiatief wordt voldaan aan de gestelde beleidseisen wordt voldaan aan de door de gemeente Montferland gestelde randvoorwaarden zoals gesteld in de brief van 14 november 2017 waarin principe medewerking wordt verleend aan het voorgenomen initiatief.

2.5.6 Beeldkwaliteitsplan Buitengebied

Het beeldkwaliteitsplan is een reactie van de gemeente op de veranderingen in het buitengebied zoals het stoppen van agrarische bedrijven waarna vervolgens sloop van de stallen en nieuwbouw van woningen plaatsvindt. De gemeente wil deze ontwikkelingen begeleiden zodat deze zich goed voegen in het aanwezige landschap. De primaire functie van het beeldkwaliteitsplan is dan ook om de ambities ten aanzien van de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit weer te geven (erfbeplanting, oriëntatie en plaatsing bouwmassa's op het erf, architectuur, materiaalgebruik en dergelijke). Het beeldkwaliteitsplan wordt als toetsingskader bij functieveranderingen van agrarische bouwvlakken ingezet.

Uitgangspunt is dat per geval zorgvuldig wordt gekeken naar het erf en het omliggende landschap. Bebouwing en landschappelijke aanleg vormen in het beeld van het buitengebied een onlosmakelijk geheel. De inrichting van het erf en de vormgeving van het landschap in de omgeving, dragen in belangrijke mate bij aan de inpassing van de bebouwing in het landschap. Het is daarom zaak dat bij veranderingen op een erf, als eerste zorgvuldig wordt gekeken naar de waarden van het landschap, cultuurhistorie, natuur en architectuur. Vanuit een analyse van deze landschappelijke context moet een nieuwe situatie worden ontworpen, die goed aansluit op de specifieke kenmerken van het ter plaatse karakteristieke landschap. Daarbij dient tevens oog te zijn voor bijzondere (karakteristieke) elementen die op het erf voorkomen, en waarvan het behoud om die reden wenselijk is. Door middel van een erfinrichtingsplan moet een initiatiefnemer aantonen, op welke wijze de veranderingen van het erf passen binnen de landschappelijke context.

In het beeldkwaliteitsplan Buitengebied is het landschap van de gemeente onderverdeeld naar diverse landschapstypen. De planlocatie maakt daarin deel uit van het broekontginningen landschap IJsselvallei (lichtblauw op onderstaande afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwokidoet11-on01_0032.png"

De IJsselvallei kent een rationele percelering. Het is een laag gelegen gebied met een hoge grondwaterstand. De natte omstandigheden vereisen een flinke ontwatering van het gebied. Er komen dan ook veel sloten en weteringen voor in de IJsselvallei. In het gebied komt een microreliëf voor (zeer kleine hoogteverschillen) doordat er diverse waterlopen door het gebied gestroomd hebben en daarbij telkens van richting veranderd zijn. Hierdoor zijn rivierduinen ontstaan. Door de hogere gronden van de rivierduinen was het mogelijk om in dit gebied te wonen en droge voeten te houden. Vele bebouwingskernen liggen ogenschijnlijk willekeurig
verspreid over het gebied, maar vinden de oorsprong van hun locatie in de posities van de rivierduinen. Vele nieuwe toegevoegde bebouwingen zijn in (ontginnings)linten komen te liggen. Vanwege betere mogelijkheden om het gebied te ontwateren, werd het ook mogelijk om op meerdere plekken te wonen. De erven hebben een vrij besloten karakter, tegenover een grote openheid van de percelen. Voor dit landschapstype zijn het natte karakter en de in stroken verkavelde gronden karakteristiek. Dit karakter dreigt plaatselijk verloren te gaan. Kenmerkende beplantingen verdwijnen en sloten worden gedempt. Als gevolg hiervan raakt de structuur verloren waaraan de erven hun ontwikkelingsrichting kunnen koppelen. Het ontstane landschap heeft zodoende geen duidelijke identiteit meer. Om deze ontwikkeling een halt toe te roepen is het belangrijk dat het slotenpatroon in stand gehouden wordt (versterkt wordt) en beplantingen deze structuur en richting van de strokenverkaveling weer kracht bij zetten.

Bij bedrijfsbeëindiging kan er sprake zijn van een functieverandering naar wonen of werken. Elke functieverandering biedt goede mogelijkheden om erven een beslotener karakter te geven. Doordat bij functieverandering veelal de bouwkavel in omvang afneemt, biedt dit mogelijkheden om de vrijgekomen ruimte landschappelijk in te richten. Bovendien kan met relatief weinig beplanting de betekenis van de bebouwing in het landschap sterk afnemen. Mede doordat bij functieverandering veelal grote stallen gesloopt worden en kleinschaligere bebouwing een nieuwe plek krijgt. Er dient gebiedseigen beplanting gebruikt te worden voor het inpassen van het erf in het landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwokidoet11-on01_0033.png"

Voor het gehele buitengebied van de gemeente Montferland geldt dat bij functieverandering een bijdrage geleverd wordt aan de verbetering van de landschappelijke kwaliteit. Bij voorkeur worden bestaande gebouwen hergebruikt voor een nieuwe functie, waardoor het oorspronkelijke karakter van de bebouwing behouden blijft. In de oorspronkelijke agrarische erven zijn karakteristieke en waardevolle boerderijen te herkennen als hoofdgebouw. Indien op zo’n erf sprake is van functieverandering, dan is in beginsel het uitgangspunt dat alle nieuwe bebouwing, wat betreft goothoogte en positie op het erf onderschikt is aan de oude boerderij. In dat geval dient het nieuwe gebouw visueel ondergeschikt te zijn aan de oude boerderij. Dit kan worden bereikt door middel van de plaatsing van deze gebouwen achter of naast het woongebouw, door het hanteren van lagere goothoogtes (nokhoogte kan juist hoger zijn) en door het aanbrengen van beplanting.

Een compacte erfindeling is het uitgangspunt. Met bij voorkeur één erftoegangsweg. Clustering van bebouwing rond een gemeenschappelijk erf. Parkeerfaciliteiten worden op één plek op het erf aangelegd. Het nieuwe erf is aanzienlijk minder groot dan het oorspronkelijke agrarische erf. Het totale oppervlak aan verharding mag niet toenemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwokidoet11-on01_0034.png"

Conclusie voor dit bestemmingsplan

Voorliggend plan voorziet in een totale herontwikkeling van de locatie, waarbij alle bestaande bebouwing (waaronder de voormalige woonboerderij met aangrenzende deel) wordt gesloopt en een herontwikkeling plaatsvindt met 3 nieuwe woningen. Met de uitgevoerde landschapsanalyse (analyse van de landschappelijke context) en de bijbehorende inrichtingsschets wordt voldaan aan de eisen uit het LOP en het beeldkwaliteitsplan. Voor een verdere toetsing van de toekomstige inrichting aan het LOP en het beeldkwaliteitsplan wordt verwezen naar Hoofdstuk 5.1.

Hoofdstuk 3 Planologische en milieutechnische uitvoerbaarheid

3.1 Inleiding

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is diverse (milieu)wetgeving van toepassing, waaronder de Wet luchtkwaliteit, Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ), de Wet Natuurbescherming, Besluit externe veiligheid, Wet geluidhinder, Besluit m.e.r. (vormvrije m.e.r.-beoordeling), etc. Om een nieuwe ontwikkeling planologisch mogelijk te kunnen maken, dient te worden aangetoond dat de nieuwe ontwikkeling niet stuit op onoverkomenlijke belemmeringen van ruimtelijke en/of milieutechnische aard. In dat kader dient onderzoek te worden verricht naar de aspecten bodem, geluid, geur, externe veiligheid, water, archeologie, flora en fauna, luchtkwaliteit, verkeer en parkeren en ruimtelijke/beeldkwaliteit. Ook dient te worden bekeken of een en ander niet in strijd is met een gezonde leefomgeving.

In paragraaf 2.2.3 is reeds aangegeven dat voor dit bestemmingsplan geen vorm-vrije m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is nu geen sprake is van een besluit over activiteiten die voorkomen op de D-lijst en die onder de drempelwaarden liggen. Het plan dat met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt kan niet worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject. Belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen op voorhand worden uitgesloten.

3.2 Beeldkwaliteit, vormgeving en inpassing

Op grond van het functieveranderingsbeleid van de gemeente Montferland dient functieverandering bij te dragen aan verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Daarbij gaat het om een goede beeldkwaliteit in de nieuwe situatie (erfindeling en bebouwing), sloop van beeldkwaliteitverlagende bebouwing, behoud en verbetering van karakteristieke gebouwen en monumenten, en een goede landschappelijke inpassing. Hiernaast mag de functieverandering niet leiden tot aantasting van landschappelijke waarden en natuurwaarden.

Het vertrekpunt voor de functieverandering wordt bepaald door historische ontwikkeling van het landschap ter plaatse. In dat kader is van belang dat de locatie zich bevindt in het broekgebied maar wel op een zandkopje. Belangrijk voor de functieverandering is het herkenbaar houden van de identiteit van het landschap ter plaatse.

Het huidige erf is georiënteerd op de Doetinchemseweg met een duidelijke indeling in 'voor' met boerderij, voortuin en waardevolle fruitbomen en 'achter' met de schuren en functionele inrichting. Het erf heeft een ontsluiting aan de Doetinchemseweg. De boerderij is door haar ligging, naamsaanduiding (overzand), duidelijke kap en symmetrische gevel kenmerkend onderdeel van de bebouwing aan de Doetinchemseweg. Ook andere bebouwing en (voormalige) boerderijen aan de Doetinchemseweg zijn op de weg georiënteerd en liggen aan de hoofdentree. Soms liggend aan de weg en soms op enige afstand. Op het erf zelf staat verder weinig erfbeplanting en ook het omringende landschap was van oorsprong kleinschaliger, veel landschapselementen zijn verdwenen.

De nieuwe situatie sluit hierbij aan. Het nieuwe erf komt iets van de weg af te liggen en de oriëntatie draait. Op het nieuwe erf komen drie losse woningen aan een gezamenlijke ruimte waarbij aansluiting wordt gezocht bij oude landschapslijnen. De beeldkwaliteit gaat uit van een landelijke agrarische architectuur. Bijgebouwen worden inpandig gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwokidoet11-on01_0035.png"

Aangezien de relatie met de Doetinchemseweg door de aan te houden afstand is afgenomen en er een meer logische aansluiting ontstaat met de achterliggende boerderijen, is er gekozen voor een oriëntatie van het erf richting de reeds aanwezige achterliggende ontsluitingsweg en erven. De achterliggende percelen blijven via de achterliggende ontsluitingsweg met bestaande ontsluiting op de Doetinchemseweg (aan de oostzijde van het plangebied) bereikbaar.

De 3 nieuwe woningen op de locatie worden voor hoofdverkeer via de Doetinchemseweg (huidige inrit) ontsloten, met een formele oprit en bomenrij. Deze bomenrij volgt de oude kavelrichting. Via twee kanten (aan de noordwest- en oostzijde) wordt het erf ontsloten met informele looppaden (koepad) naar de reeds aanwezige achterliggende ontsluitingsweg. Dit als verweving met het landschap en zonder begeleiding van een bomenrij of iets dergelijks. Het erf heeft een verdraaiing in zich om zo de oude verdraaiing in het kavel zichtbaar te maken. Twee erfbomen (kastanjes) midden op het gezamenlijke erf zorgen voor een centraal en markant punt. De kavelgrenzen van de nieuw op te richten bebouwing worden deels aangezet met een meidoornhaag. Het kavel ten westen van het erf wordt deels open gehouden (zonder haag), zodat er een directe relatie is met het omliggende en open weidelandschap. Tevens is hierdoor vrij zicht richting het landschap mogelijk.

Het landschap wordt als geheel versterkt door het toevoegen van beplanting op oude kavelgrenzen en langs de zijweg naar de noordelijk gelegen erven. De gebouwen staan compact aan een gezamenlijke ruimte wat aansluit bij de kenmerken van boerenerven. De gebouwen achterop het erf zijn ondergeschikt aan het hoofdgebouw A.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwokidoet11-on01_0036.png"

Het hoofgebouw A is in de nieuwe situatie georienteerd op de Doetinchemseweg. Dit is een belangrijk uitgangspunt voor de ontwikkeling in het betreffende gebied. Hierdoor kan tevens gebruik worden gemaakt van de waardevolle beplanting die bij de oorspronkelijke boerderij stond. De gebouwen B en C zijn met de voorzijde georienteerd op het erf.

Hiernaast wordt voor de oriëntatie en inrichting van het toekomstige erf aangesloten op de oriëntatie van de achterliggende erven en de vroegere ontsluitingsweg. De bebouwing van de kavels A en B lopen in de lengterichting mee met de (oude) schuine kavellijn. Kavel C volgt de richting van het landschap en het informele looppad. De hoek van elk kavel wordt aangezet met boomgroepen waarbij de bebouwing altijd zichtbaar blijft. Met kenmerkende groenstructuren en elementen zoals bomenrijen, hagen, houtbosjes op perceelsgrenzen en boomgaarden wordt het omliggende landschap versterkt. Het totaal aan verharding neemt aanzienlijk af.

De nieuwe bebouwing wordt vormgegeven in één bouwlaag met kap. De gebouwen hebben een enkelvoudige hoofdvorm. De gebouwen zijn voorzien van een kap, waarvan de dakhelling varieert van 40 tot 45 graden. De bijgebouwen worden inpandig opgenomen.

Het erfinrichtingsplan is uitgewerkt tot een beplantingsplan met soorten en aantallen. Dit beplantingsplan is onderdeel van bijlage 4.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwokidoet11-on01_0037.png"

3.3 Bodem

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening moet bij een bestemmingsplanprocedure in beginsel onderzoek naar de bodemkwaliteit plaatsvinden en dient beoordeeld te worden of die bodemkwaliteit de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg staat. Dit kan worden aangetoond door het uitvoeren van een historisch vooronderzoek conform NEN 5725, eventueel in combinatie met een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740.

Verkennend bodemonderzoek

Door Buro Ontwerp & Omgeving is in maart 2018 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen in bijlage 7. Het bodemonderzoek is opgedeeld in een verkennend milieukundig bodemonderzoek en een verkennend onderzoek asbest in bodem.

De bodem bestaat voornamelijk uit zwak siltig, matig fijn zand en is bovendien lokaal zwak siltig. Zowel de bovengrond als de ondergrond is (tot maximaal 1,5 m -mv) zwak tot matig humeus. In het merendeel van het opgeboorde materiaal zijn zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen. Onder de klinkerverharding is lokaal een zwakke bijmenging met baksteenpuin aangetroffen. Op het maaiveld en in het opgeboorde materiaal zijn geen asbestverdachte materialen waargenomen. De veldwerkzaamheden gaven geen aanleiding een verontreiniging met minerale olie op de locatie te verwachten. De zwak baksteenpuinhoudende bovengrond is over het algemeen licht verontreinigd met lood, zink en minerale olie en PAK. Echter ter plaatse van boringen D15 en D16 (centrale terreindeel) is een sterke verontreiniging met PAK onder de klinkerverharding aangetoond. De zintuiglijk schone bovengrond is ten hoogste licht verontreinigd met PAK. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetoond. Op navolgende afbeelding zijn de boorposities van het verkennend bodemonderzoek weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwokidoet11-on01_0038.png"

Locatieschets verkennend bodemonderzoek

Het grondwater is licht verontreinigd met naftaleen. Voor het overige zijn in het grondwater geen verontreinigingen aangetoond. De indicatie van de te verwachten bodemkwaliteitsklasse betreft voor de puinhoudende bovengrond overwegend Industrie en Niet toepasbaar en voor de ondergrond AW (overal toepasbaar).

De gemeente heeft op 30 mei 2018 ontheffing verleend voor de verplichting tot het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek op het achtergelegen weiland aangezien de locatie/bodem ter plaatse onverdacht is. Op navolgende afbeelding is dit gedeelte blauw weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwokidoet11-on01_0039.png"

Nader bodemonderzoek 

Vanwege de aangetoonde PAK-verontreiniging ter hoogte van de boringen D15 en D16 is in april 2018 door Buro Ontwerp & Omgeving een nader bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen als bijlage 8. Tijdens het nader bodemonderzoek zijn een aantal verificatie en afperkende boringen geplaatst. Opvallend is dat de verificatieboringen die nabij de verontreinigde boringen uit het verkennend bodemonderzoek zijn gesitueerd, voor wat betreft bodemopbouw, afwijken van deze boringen. Op beperkte afstand al blijkt zelfs dat de bodemopbouw visueel heterogeen is. Dit wordt tevens analytisch bevestigd. In de verificatiemonsters is namelijk ten hoogste een lichte verontreiniging met PAK aangetoond. Voor het overige is in de omliggende boringen eveneens ten hoogste een lichte verontreiniging met PAK aangetoond. Tijdens het onderzoek is verder geen één op één relatie aangetoond tussen (de mate van) zintuiglijke bijmenging en het PAK-gehalte. Vanwege de resultaten van het verkennend en nader bodemonderzoek wordt aangenomen dat de sterke verontreiniging zich enkel ter hoogte van de twee boringen bevindt in het bodemtraject 0,2-0,5 m -mv. De indicatieve oppervlakte van de sterke verontreiniging met PAK ter plaatse van voorgaande boring D15 bedraagt circa 7 m² en ter plaatse van voorgaande boring D16 circa 20 m². Aangezien er sprake is van een verontreinigd traject van 0,3 m wordt het totaal volume sterk verontreinigde grond geschat op circa 9 m³. Aangezien het een bestaande verontreiniging betreft en aangezien de omvang van de verontreiniging minder dan 25 m³ sterk verontreinigde grond betreft, is er sprake van een niet ernstig geval van bodemverontreiniging met PAK die niet met spoed gesaneerd hoeft te worden.

Op navolgende afbeelding zijn de geschatte interventiewaardecontouren weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwokidoet11-on01_0040.png"

Geen van de PAK verontreinigingen bevindt zich ter plaatse van het nieuw te realiseren erf waar de nieuwe woningen zijn geprojecteerd. De PAK verontreinigingen worden voorafgaande aan de sloopwerkzaamheden afgegraven door een gecertificeerde aannemer conform een door de gemeente Montferland goedgekeurd Plan van Aanpak. Dit plan van aanpak d.d. 1 april 2019 is opgenomen in de bijlagen bij deze toelichting.

Asbest onderzoek in bodem deellocatie druppelzones onverharde bodem asbestdaken 

Voorafgaand aan het veldwerk is het maaiveld, daar waar mogelijk, geïnspecteerd op de aanwezigheid van asbestverdachte materialen. Hierbij zijn geen asbestverdachte materialen aangetroffen. Ook zijn visueel in de fractie > 20 mm geen asbestverdachte materialen waargenomen. In de fractie < 20 mm is analytisch ter plaatse van de druppelzone van asbestdak A (westelijke schuur) geen asbest aangetoond. In de fractie < 20 mm is analytisch ter plaatse van de druppelzone van asbestdak B (noordelijke schuur) een asbestgehalte van 3,4 mg/kg d.s. aangetoond. In de fractie < 20 mm is analytisch ter plaatse van de druppelzone van asbestdak C (zuidoostelijke schuur) een asbestgehalte van 82 mg/kg d.s. aangetoond. Formeel dient ter plaatse een nader onderzoek te worden uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwokidoet11-on01_0041.png"

Asbest onderzoek in bodem gehele locatie

Voorafgaand aan het veldwerk is het maaiveld geïnspecteerd op de aanwezigheid van asbestverdachte materialen. Hierbij zijn geen asbestverdachte materialen aangetroffen. In de bodem zijn in de fractie > 20 mm visueel geen asbestverdachte materialen waargenomen. In de bodem is in de fractie < 20 mm analytisch ten hoogste een asbestgehalte van 0,9 mg/kg d.s. aangetoond. Derhalve is er geen sprake van een ernstig geval van bodemverontreiniging met asbest.

Advies ten aanzien van asbest in bodem 

Gelet op het aangetoonde asbestgehalte ter plaatse van deellocatie C dient formeel een nader onderzoek asbest in bodem te worden uitgevoerd. Echter gelet op de duidelijke verontreinigingsbron (afwatering van geërodeerd asbestdak), de uitgevoerde onderzoeksinspanningen (graven van sleuven) en het aangetoonde asbestgehalte (< 100 mg/kg d.s.) wordt met behulp van, een door de gemeente Montferland geaccordeerd, Plan van Aanpak de grond (circa 11 m³) ter plaatse van de druppelzone tijdens de sloopwerkzaamheden afgegraven en afgevoerd door een gecertificeerde aannemer. Het plan van aanpak d.d. 1 april 2019 is opgenomen in de bijlagen bij deze toelichting.

Algemeen

De eindcontrole na asbestsanering van de bebouwing gebeurd conform NEN 2990:2012 en wordt vastgelegd in een vrijgaverapport waarmee wordt gewaarborgd dat er geen asbestverontreiniging ontstaat als gevolg van de sloopwerkzaamheden. In het plan van aanpak wordt rekening gehouden met de planning en de volgorde van de sloopwerkzaamheden en de sanering om ongewenste verspreiding van verontreinigingen te voorkomen.

Conclusie:

Het aspect bodem vormt na het verwijderen van de plaatselijke verontreinigingen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan. In het bestemmingsplan wordt een voorwaardelijke verplichting opgenomen tot het saneren van de grond ter plaatse van de drupstroken van schuur C en de PAK-verontreinigingen, een en ander op basis van een door de gemeente goedgekeurd plan van aanpak. Een nieuwe woning kan niet eerder worden gebouwd dan nadat de verontreinigingen zijn verwijderd.

3.4 Bedrijven en milieuzonering

In geval van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met milieuhindergevoelige en hinderveroorzakende functies in de omgeving. Uitgangspunt is dat omliggende bedrijven als gevolg van een nieuwe ontwikkeling niet in hun bedrijfsvoering mogen worden beperkt en dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009)'. Onder milieuzonering wordt verstaan 'het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

De VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De richtafstanden hebben betrekking op de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier afstanden is bepalend voor de indeling in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van een gemiddeld modern bedrijf. De afstanden worden vanuit ruimtelijk oogpunt gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming of bouwvlak waarbinnen bijvoorbeeld een nieuwe milieubelastende functie(s) is toegestaan en anderzijds de rand van het bestemmingsvlak of bouwvlak waarbinnen een milieugevoelige functie mogelijk is.

De gevoeligheid van een gebied voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. Zo zal in het omgevingstype 'rustige woonwijk' eerder hinder worden ervaren dan in een 'gemengd gebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwokidoet11-on01_0042.png"

Richtafstanden bij een rustige woonwijk en gemengd gebied.

Het plangebied maakt gezien de omliggende functies (woningen) deel uit van een 'rustig buitengebied'. Binnen het plangebied worden geen functies gerealiseerd die milieuhinder veroorzaken. De nieuwe woningen worden aangeduid als milieuhindergevoelig.

In de omgeving van het plangebied bevinden zich voornamelijk woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwokidoet11-on01_0043.png"

In de omgeving van de nieuwe woningen zijn zowel melkveehouderijen, kippenhouderijen en varkenshouderijen aanwezig. Uit deze publicatie blijkt dat de grootste richtafstand ten gevolge van een (pluim)veehouderij voor stof (50 meter), geluid (50 meter) en gevaar (10 meter) bedraagt. Gelet op de afstand van de omliggende agrarische bedrijven (meest dichtstbijzijnde op 112 meter aan de Doetinchemseweg 17) en de daarbij behorende afstandnormen wordt ruim voldaan aan de richtwaarden.

Ten zuiden van het plangebied is poelier Hietkamp (Doetinchemseweg 19) gevestigd. Deze poelier betreft enkel een winkel en geen slachterij. Op basis van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering, editie 2009' bedraagt de richtafstand voor een poelier (SBI-2008: 4722, 4723) maximaal 10 meter. Op grond van het bestemmingsplan 'Buitengebied' mag zich op de locatie een bedrijf in milieucategorie 2 vestigen. Voor een bedrijf met een milieucategorie 2 geldt een richtafstand van 30 meter. De afstand van de rand van de bedrijfsbestemming tot de meest nabij geprojecteerde nieuwe woning bedraagt ruim 70 meter. Hiermee wordt ruim voldaan aan de richtwaarden, zowel in de feitelijke situatie (richtafstand van 10 meter) als in de maximale planologische situatie (richtafstand van 30 meter). Het bedrijf wordt daarmee niet beperkt in de ontwikkelingsmogelijkheden door de realisatie van de nieuwe woningen. De overige niet agrarische bedrijven liggen op een dusdanig grootte afstand (meer dan 200 meter, waaronder het Hoveniersbedrijf aan de Doetinchemseweg) dat ook bij deze bedrijven wordt voldaan aan de richtafstanden. De overige omliggende bedrijven zorgen niet voor een belemmering bij de realisatie van de nieuwe woningen.

Conclusie voor dit bestemmingsplan

Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.

3.5 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) regelt de mate waarin geluid bepaalde functies mag belasten. Indien geluidgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wet geluidhinder de verplichting een akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van wegen en spoorwegen. Wonen is een geluidgevoelige functie. De geluidbelasting op woningen mag in principe de 48 dB niet overschrijden. Wegen met een 30 km/u zone zijn formeel uitgezonderd van akoestisch onderzoek.

In de directe omgeving van het plangebied zijn de Doetinchemseweg en de snelweg A18 gelegen. In de omgeving van het plangebied zijn geen gezoneerde industrieterreinen of spoorwegen aanwezig. Er is daarom geen sprake van geluidhinder als gevolg van industrielawaai of een spoorweg. Om de haalbaarheid van het plan te beoordelen is in december 2018 door Buro Ontwerp & Omgeving een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar wegverkeerslawaai. Het onderzoek is opgenomen als bijlage 6 bij de toelichting.

De nieuwe woningen liggen aan de Doetinchemseweg. Deze weg ligt buiten de bebouwde kom en heeft twee rijstroken. De zone van deze weg waarbinnen akoestisch onderzoek verplicht is bedraagt 250 meter op basis van de Wgh. De nieuwe woningen liggen in de zone van de Doetinchemseweg. Op een afstand van 500 meter ten noorden van de nieuwe woningen bevindt zich de A18. Deze snelweg heeft vier rijstroken. De zone van deze weg bedraagt 400 meter op basis van de Wgh. De nieuwe woningen liggen dan ook buiten de zone van de A18. Echter, in het kader van een goede ruimtelijke ordening is wel akoestisch onderzoek naar de A18 uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwokidoet11-on01_0044.png"

Doetinchemseweg

De hoogste geluidsbelasting afkomstig van de Doetinchemseweg bedraagt 51 dB, inclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh van 2 dB. Deze geluidsbelasting vindt plaatst op de hoofdwoning op de locatie, welke zich het dichtst bevindt op de Doetinchemseweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwokidoet11-on01_0045.png"

Daarmee wordt voor één van de drie nieuwe woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh overschreden. De hoogst toelaatbare geluidsbelasting van 53 dB (58 dB bij de te herbouwen woningen) wordt bij deze woning echter niet overschreden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwokidoet11-on01_0046.png"

De andere woningen (waaronder de extra woning in het kader van functieverandering) zijn gesitueerd ten noorden van de 48 dB contour (waar de geluidsbelasting < 48 dB bedraagt).

A18

De nieuwe woningen liggen buiten de 400 meter onderzoekszone van de A18. Formeel gelden de normen uit de Wgh niet voor woningen die liggen buiten de zone van een weg. Echter in het kader van een goede ruimtelijke ordening, zijn bij de beoordeling van de geluidsbelasting de voorkeursgrenswaarde van 48 dB en de hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 53 dB gebruikt. Deze normen gelden binnen de zone van een snelweg. De hoogste geluidsbelasting afkomstig van de A18 bedraagt 50 dB, inclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh. Bij de nieuwe woningen worden de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh overschreden. Echter doordat de betreffende woningen buiten de zone van de A18 zijn gelegen, is het verlenen van een hogere waarde niet nodig (de hoogst toelaatbare geluidbelasting van 53 dB wordt niet overschreden).

Gevelgeluidwering

Op grond van het Bouwbesluit 2012 dient een akoestische binnenwaarde van 33 dB bij woningen ten gevolge van wegverkeerslawaai gegarandeerd te worden. Bij het bepalen van de vereiste gevelgeluidwering wordt rekening gehouden met de berekende geluidbelasting op de gevels van de woning. Bij nieuwe woningen is een gevelisolatie van 23 dB zonder extra geluidsisolatie goed mogelijk, wanneer er is gekozen voor goed geluidsgeïsoleerde ventilatievoorzieningen. Naar verwachting wordt de binnenwaarde van 33 dB in de nieuwe woningen gehaald zonder dat er aanvullende geluidsisolerende maatregelen worden getroffen.

Verlening van hogere waarden

Het doel van de Wgh is om geluidhinder te voorkomen. Maatregelen om de voorkeursgrenswaarde te bereiken zijn bijvoorbeeld het toepassen van stil wegdek op de Doetinchemseweg, het vergroten van de afstand tussen de woningen en de weg of het toepassen van dove gevels. Gezien de beperkte schaal van dit plan (realisatie van drie woning) is het niet mogelijk of gewenst om effectieve maatregelen te treffen die de geluidsbelastingen terugbrengt tot de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In het kader van de vierde herziening van het bestemmingsplan 'Buitengebebied' is overigens de voorwaarde komen te vervallen dat voor woningen in het kader van functieverandering geen hogere grenswaarden voor geluid mogen worden vastgesteld en dat móet worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde.

Conclusie voor het bestemmingsplan

Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect geluid geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling. Voor de meest zuidelijk geprojecteerde woning wordt een hogere grenswaardeprocedure doorlopen.

3.6 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor geurhinder vanwege tot veehouderijen behorende dierenverblijven. De Wgv geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De Wgv maakt onderscheid tussen twee situaties:

  • 1. diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld;
  • 2. diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld.

Als de geuremissie van een dier bekend is, wordt met een verspreidingsmodel de geurbelasting op een geurgevoelig object berekend. Die geurbelasting wordt getoetst aan de normen (in de wet 'waarden' genoemd). De wettelijke geurnorm bedraagt 3 ouE/m3 voor een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom en 14 ouE/m3 voor een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom.

Als de geuremissie van een dier niet bekend is, stelt de wet minimumafstanden tussen de veehouderij en een geurgevoelig object. Deze afstand bedraagt 100 meter voor geurgevoelige objecten en woningen in de bebouwde kom en 50 meter voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom.

De Wgv heeft betrekking op twee aspecten. Ten eerste speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ten tweede moet bij de belangenafweging voor een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een partij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad.

In onderhavig plangebied worden is sprake van de realisatie van 3 geurhindergevoelige objecten. In de omliggende veehouderijen worden dieren, zonder een vastgestelde geuremissie en dieren met een vastgestelde geuremissie gehouden, hiervoor gelden geurafstanden respectievelijk geurnormen. In het kader van het geuronderzoek is het dan noodzakelijk om te toetsen aan de geurafstanden en aan de geurnormen. Derhalve is een onderzoek uitgevoerd naar de afstandsnormen en de geurnormen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwokidoet11-on01_0047.png"

Voor het agrarisch bedrijf op de locatie Doetinchemseweg 17 (melkveebedrijf met melk- en kalfkoeien) geldt een aan te houden vaste afstand van 50 meter ten opzichte van de meest nabij geprojecteerde woning. De afstand van het agrarisch bouwvlak Doetinchemseweg 17 tot de meest nabij geprojecteerde woning bedraagt 112 meter, waarmee aan het afstandscriterium wordt voldaan.

In het geuronderzoek is van alle veehouderijen in een straal van 3 km rondom de nieuwe woningen de geuremissie geïnventariseerd. De intensieve veehouderijen aan de Rozenpasweg 18 (afstand 293 m) en de Braamtseweg 5a (afstand 500 m) zijn hierin ook meegenomen. De veehouderijen aan de Doetinchemseweg 5 (afstand 170 m), de Rozenpas 8 (afstand 430 m), de Julianaboom 1 (afstand 230 m) en de Slagenweg 2 (Doetinchem) hebben het grootste aandeel in de achtergrondbelasting. Uit het onderzoek blijkt dat de achtergrondbelasting bij de nieuwe woningen maximaal 9,5 ouE/m³ bedraagt. Dit komt overeen met een redelijk goede milieukwaliteit. Het geuronderzoek is opgenomen in bijlage 3 bij deze toelichting.

Uit het onderzoek naar de voorgrondbelasting is gebleken dat deze maximaal 7,3 ouE/m³ bedraagt bij de nieuwe woningen. De milieukwaliteit is, op basis van de optredende voorgrondbelasting, matig. De norm van 14,0 ouE/m³ uit de Wgv en het Activiteitenbesluit wordt echter niet overschreden. Er is ook geen sprake van een dreigende overschrijdingen. De omliggende veehouderijen kunnen uitbreiden zonder dat dit zorgt voor een overschrijding van de geurnormen bij de nieuwe woningen. De omliggende veehouderijen worden in hun huidige en toekomstige bedrijfsvoering dan ook niet beperkt door de realisatie van de drie nieuwe woningen.

Onderzoek aan de hand van de geurnomen

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwokidoet11-on01_0048.png"

Conclusie voor het bestemmingsplan

Geconcludeerd kan worden dat er vanuit het aspect geur geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling.

3.7 Externe veiligheid

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijk slachtoffers.

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Bevi (Besluit externe veiligheid inrichtingen) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een extern risico met zich mee (kunnen) brengen.

Het Bevi regelt hoe moet worden omgaan met risico's voor mensen buiten een bedrijf als gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in een bedrijf. Afstanden die aangehouden moeten worden, worden bepaald door het plaatsgebonden risico van een risicovolle activiteit. Het ijkpunt voor het groepsrisico wordt bepaald door een oriëntatiewaarde.

Het plaatsgebonden risico (PR) biedt burgers in de woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Deze basisnorm bepaalt dat het risico om te overlijden aan een ongeluk met een gevaarlijke stof voor omwonenden niet hoger mag zijn dan één op de miljoen. Dat betekent dat een omwonende van bijvoorbeeld een gevaarlijke fabriek maximaal maar eens per 1 miljoen jaar mag overlijden door een ongeluk in die fabriek.

Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het risico geeft aan hoe groot de kans is dat bij een ongeval bij een risicolocatie 10, 100 of 1000 slachtoffers tegelijk vallen. Bij groepsrisico is het niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi (stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen. Dit risico is daardoor een maatstaf voor de verwachte omvang van een ramp.

Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer: het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de Regeling externe veiligheid (Revi), het Registratiebesluit externe veiligheid, het Besluit risico's Zware Ongevallen (Brzo) en het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op transportgevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Om te inventariseren of er stationaire en mobiele bronnen in de nabijheid van het plangebied zijn gelegen is de Risicokaart Nederland geraadpleegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwokidoet11-on01_0049.png"

Uitsnede Risicokaart Nederland met globale aanduiding plangebied (blauw contour)

Op de risicokaart is te zien dat er ten zuiden van het plangebied een hogedruk aardgasleiding ligt. Het plangebied bevindt zich op ruim 750 meter afstand van deze leiding. Het plangebied ligt daarmee buiten de plaatsgebonden risicocontour en buiten het invloedsgebied voor het groepsrisico. De voorgenomen ontwikkeling wordt niet belemmerd door de aanwezigheid van deze buisleiding.

Ten noorden van het plangebied ligt de rijksweg A18. De rijksweg A18 is een doorgaande transportroute voor gevaarlijke stoffen die hiervoor is aangewezen in de Regeling Basisnet. Conform bijlage 1 van deze Regeling heeft de rijksweg geen 10-6 contour of een plasbrandaandachtsgebied en bedraagt het invloedsgebied 355 meter. Uit de meest recente tellingen (digitale tellingen 2013, bron Rijkswaterstaat.nl) blijkt dat een gering aantal transporten met giftige vloeistoffen plaatsvindt over A18. De planlocatie ligt op circa 500 meter van de A18 en is gelegen buiten het invloedsgebied van de rijksweg.

De locatie bevindt zich niet:

  • binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is.

Conclusie voor het plan

Geconcludeerd wordt dat vanuit het aspect externe veiligheid geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.

3.8 Water

3.8.1 Rijksbeleid

Sinds 2000 is de Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. Deze Europese richtlijn schrijft voor dat in 2015 het grond- en oppervlaktewater in Europa schoon en ecologisch gezond moet zijn en dat er voldoende water is voor duurzaam gebruik. Hiervoor zijn doelen geformuleerd, die zijn gebaseerd op haalbare en betaalbare maatregelen. Onder voorwaarden is fasering mogelijk tot uiterlijk 2027. De KRW is in Nederland vastgelegd in de Waterwet en het Besluit Kwaliteitseisen en Monitoring Water (BKMW). De KRW onderscheidt drie planperioden: 2009-2015, 2016-2021 en 2022-2027. Ieder volgend plan is gebaseerd op de resultaten van de voorgaande periode. Zowel voor het uiteindelijk in 2027 bereiken van de doelen als voor het uitvoeren van de maatregelen per planperiode geldt voor de KRW vanuit Europa een resultaatverplichting.

De waterplannen geven het landelijke, respectievelijk regionale (strategische) waterbeleid weer. Voor het rijk is dit vastgelegd in het Nationaal Waterplan 2016-2021. In het plan zijn de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het nationale ruimtelijke beleid beschreven. Met dit Nationaal Waterplan voldoet Nederland aan de Europese eisen die onder meer voortvloeien uit de Kaderrichtlijn Water (KRW), de Richtlijn Overstromingrisico's (ROR) en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KMS). In het nationaal Waterplan staan 5 ambities centraal:

  • 1. Nederland blijft de veiligste delta in de wereld;
  • 2. Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoet water;
  • 3. Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht;
  • 4. Nederland is en blijft gidsland voor watermanagement;
  • 5. Nederlanders leven waterbewust.

In 2050 is de inrichting van Nederland minder kwetsbaar voor water en klimaatverandering. In 2020 hebben de overheden daar beleid en regels voor vastgesteld. Bij nieuwe ontwikkelingen wordt vooraf getoetst of het risico toeneemt. De watertoets is daar een belangrijk instrument voor. Het Rijk zorgt ervoor dat de watertoets zijn wettelijke status behoudt.

3.8.2 Provinciaal beleid

De provincie stuurt op een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem. Dit bestaat uit bodem en ondergrond, grondwater en oppervlaktewater. Een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem helpt mee aan een optimale en duurzame driedimensionale inrichting van Gelderland.

Een systeem is veerkrachtig als het onder normale omstandigheden alle functies goed kan uitvoeren, (tijdelijke) over- en onderbelasting goed op kan vangen zonder dat maatschappelijke overlast of ecologische schade optreedt en hiervan snel kan herstellen zonder blijvende negatieve effecten. Een systeem is duurzaam als het ook in de toekomst kan blijven functioneren en in stand kan worden gehouden tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten.

Om de veerkracht van het water- en bodemsysteem te vergroten is het belangrijk om meer ruimte te maken voor beken, te zorgen voor stedelijk waterbeheer en voor goed bodembeheer. Dat betekent bijvoorbeeld dat de bodem zodanig wordt beheerd en gebruikt dat de bodem meer water kan opnemen in perioden van regen en dus ook weer water kan afgeven in perioden van droogte. Zowel bewoonde gebieden, natuurgebieden als landbouwgronden zullen hieraan een bijdrage moeten leveren. Daarnaast is het van belang om ervoor te zorgen dat het water- en bodemsysteem duurzaam is en ook in de toekomst kan blijven functioneren tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten.

Bij het maken van ruimtelijke keuzes is het nodig om de (on)mogelijkheden van het water- en bodemsysteem vroegtijdig te betrekken bij de (gebiedsgerichte) planvorming. Bij nieuwe ontwikkelingen wil de provincie dat de functies zo goed mogelijk zijn afgestemd op de natuurlijke alliantie tussen water, bodem en groen. Dat stelt de maakbaarheid van het water- en bodemsysteem minder op de proef.

3.8.3 Beleid Waterschap Rijn en IJssel

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het Waterschap Rijn en IJssel is met andere waterschappen mede beheerder van het deelstroomgebied Rijn-Oost. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben de waterschappen de afgelopen jaren intensief samengewerkt met elkaar en met andere partners.

Het waterbeleid van het waterschap is met name gericht op een duurzame aanpak van het waterbeheer: geen afwenteling, herstel van de veerkracht van het watersysteem, streven naar een meer natuurlijk waterbeheer, zoeken naar meer ruimte voor water, water toepassen als ordenend principe door middel van het gebruik van waterkansenkaarten en water langer vasthouden mede door een flexibeler peilbeheer. Ook het streven naar een betere waterkwaliteit als onderdeel van duurzaamheid is een belangrijk speerpunt.

Het Waterschap Rijn en IJssel heeft in het Waterbeheerplan 2016-2021 haar nieuwe beleid vermeld. Dit plan is opgesteld in samenwerking met vier andere waterschappen, die deel uitmaken van deelstroomgebied Rijn-Oost. Dit plan is per 20 november 2015 in werking getreden. De opdracht van de waterschappen in Rijn-Oost is te zorgen voor voldoende water, schoon water en voor veilig wonen en werken op de taakvelden watersysteem, waterketen en veiligheid. Het waterschap houdt daarbij rekening met agrarische, economische, ecologische en recreatieve belangen. Aandachtspunten zijn het verbeteren van ecologische en chemische waterkwaliteit (terugdringen van oppervlaktewatervervuiling) en het voorkomen van wateroverlast, waarbij rekening wordt gehouden met het veranderende klimaat.

Waterschap Rijn en IJssel heeft een watertoetstabel ontwikkeld waarmee met een aantal vragen in beeld te brengen is welke wateraspecten bij een ruimtelijke ontwikkeling relevant zijn en met welke intensiteit het watertoetsproces doorlopen moet worden. De intensiteit van het watertoetsproces is afhankelijk van de antwoorden op de vragen:

  • als erop een categorie 2 vraag (zie watertoets in 3.8.5) een 'ja' is geantwoord, is een uitgebreide watertoets noodzakelijk;
  • is er op geen van de categorie 2 vragen een 'ja' geantwoord, dan kan een verkorte watertoets doorlopen worden;
  • als er alleen met 'nee' is geantwoord, dan is het RO-plan waterhuishoudkundig niet van belang en hoeft er geen wateradvies bij het waterschap opgevraagd te worden.
3.8.4 Gemeentelijk rioleringsplan

Gemeente Montferland beschikt over een Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP 2011-2015). Het GRP geeft invulling aan diverse ontwikkelingen op het gebied van water, zoals de nieuwe gemeentelijke zorgtaken voor afstromend hemelwater en grondwateroverlast, duurzaam omgaan met hemelwater en klimaatontwikkelingen. Het GRP 2011-2015 wordt beschouwd als het Beleidsplan van Gemeente Montferland over haar taken op het gebied van afvalwater, hemelwater en grondwater.

Het GRP heeft de volgende doelen:

  • Voldoen aan de planverplichting uit de Wet milieubeheer;
  • Invulling geven aan de zorgtaken voor afvalwater, afstromend hemelwater en grondwateroverlast;
  • Afstemmen van het rioleringsbeleid op landelijke ontwikkelingen, nieuwe wet- en regelgeving en relevante beleidsplannen;

Inzameling van afvalwater

Gemeenten zijn verplicht om huishoudelijk afvalwater in te zamelen. De Wet milieubeheer biedt de mogelijkheid om voor specifieke situaties ontheffing van deze zorgplicht aan te vragen bij de provincie. Dat geldt bijvoorbeeld voor afgelegen percelen in het buitengebied. Op percelen waarvoor de gemeente een ontheffing van de zorgplicht heeft, zijn de bewoners zelf verantwoordelijk voor de verwerking van hun afvalwater. De gemeente bepaalt per geval welke voorziening het meest doelmatig is: riolering, drukriolering B, of een zelfstandig systeem (IBA).

Hemelwater

Op particulier terrein zijn de perceelseigenaren verantwoordelijk voor een deugdelijke inzameling en verwerking van hemelwater. Gemeenten zorgen alleen voor het inzamelen en verwerken van afvloeiend hemelwater, als dit doelmatiger is en als redelijkerwijs niet van particulieren kan worden verwacht dat zij het hemelwater zelf verwerken.

Woningen en bedrijven in het buitengebied zijn aangesloten op drukriolering of een IBA. Deze systemen zijn niet geschikt voor het verwerken of transporteren van hemelwater. In het buitengebied is bovendien voldoende ruimte om het hemelwater op eigen terrein te verwerken of af te voeren naar aangrenzende sloten of watergangen.

Nieuwbouwplannen mogen niet leiden tot een toename van:

  • het op (gemengde) riolering aangesloten verhard oppervlak;
  • de vuilemissie naar oppervlaktewater;
  • de huidige afvoeren naar oppervlaktewater.

Hemelwater moet zo veel mogelijk op de percelen zelf worden verwerkt. Dit heeft de volgende voordelen:

  • er zijn geen dure gemeentelijke voorzieningen nodig om dit hemelwater in te zamelen en te verwerken;
  • er zijn geen extra emissies naar het oppervlaktewater.

Perceeleigenaren kunnen hemelwater op eigen terrein verwerken als aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. Zo moet er op de percelen voldoende ruimte aanwezig zijn om bijvoorbeeld een infiltratievoorziening aan te leggen. Bovendien moet de bodem voldoende waterdoorlatend zijn.

3.8.5 Watertoets

In het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) wordt gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting van die plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen, waarin verslag wordt gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie.

In artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan daarbij overleg pleegt met o.a. de waterschappen. In artikel 3.1.6 van dat zelfde besluit is aangegeven dat in de toelichting van een bestemmingsplan is beschreven op welke wijze in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding.

Het doel van de watertoets is om negatieve effecten van besluiten op de waterhuishouding te voorkomen en kansen voor het watersysteem te benutten. De watertoets is een procesinstrument om in een vroegtijdig stadium van de planvorming het aspect water te betrekken. Waterhuishoudkundige doelstellingen worden expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan afgewogen. Deze doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgaan met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater). Het waterschap wordt in een vroeg stadium betrokken om een wateradvies te geven over het omgaan met water binnen de planlocatie.

Voor de watertoets is gebruik gemaakt van de Standaard Waterparagraaf van het Waterschap Rijn en IJssel. Als op één of meer vragen per waterthema 'Ja' wordt geantwoord dan is het waterthema relevant. Die waterthema's worden toegelicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwokidoet11-on01_0050.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwokidoet11-on01_0051.png"

Waterthema's ter plaatse van het plangebied Doetinchemseweg 11 te Kilder

In de huidige situatie is de locatie in gebruik als erf, tuin en weiland. In het plangebied is circa 3.500 m² (exclusief toegangsweg, deze blijft behouden) aan verhard oppervlak aanwezig.

In de voorgestane situatie worden de bestaande woning en voormalige schuren gesloopt. Hiervoor in de plaats worden drie nieuwe woningen teruggebouwd. Planologisch gezien neemt het aantal woningen in het plangebied daarmee toe met twee. In de toekomstige situatie is er sprake van circa 1.000 m² (exclusief toegangsweg, deze blijft behouden) aan verhard oppervlak. De toekomstige situatie zal derhalve per saldo leiden tot een afname van circa 2.500 m² aan verhard oppervlak.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwokidoet11-on01_0052.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwokidoet11-on01_0053.png"

Om wateroverlast te voorkomen wordt het hemelwater niet afgevoerd naar het rioolstelsel maar volgens de trits vasthouden-bergen-afvoeren behandeld. Het hemelwater wordt ter plaatse geïnfiltreerd/geborgen. Binnen het plangebied is voldoende ruimte om in een combinatie van) boven- en/of ondergrondse voorzieningen te voorzien.

Materiaalgebruik 

Afkoppeling van het hemelwater van het afvalwater maakt dat er in de bebouwing geen materialen gebruikt mogen worden die de grondwaterkwaliteit negatief kunnen beïnvloeden. Het betreft uitlogende materialen zoals zink en lood. Dat betekent dat slechts duurzame, niet-uitloogbare materialen gebruikt worden. Derhalve is onderhavig plan niet van invloed op de kwaliteit van het grondwater.

Riolering 

Ter plekke ligt een drukrioleringstelsel van de gemeente. Door de uitbreiding met 2 woningen zal een aanpassing plaats moeten vinden aan de drukriolering. Mogelijk zal daarom een pompunit op het perceel moeten worden bijgeplaatst en zal een persleiding en elektra worden aangelegd. Deze kosten voor aanpassing van het stelsel komen voor rekening van de ontwikkelaar/eigenaar van het perceel.

Conclusie voor het bestemmingsplan

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan. Kosten voor voorzieningen voor het afvoeren van afvalwater komen voor rekening van initiatiefnemer van het plan.

3.9 Archeologie en cultuurhistorie

3.9.1 Archeologie

Met het Europese Verdrag van Valetta (1992) is afgesproken dat archeologie een gewogen onderdeel moet zijn bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het uitgangspunt is om archeologische sporen van waarde in de bodem te laten zitten (behoud in situ). Archeologisch materiaal in de bodem is onvervangbaar en daarom kwetsbaar. Opgraven (behoud ex situ), is om die reden een noodoplossing. Na een opgraving is het bodemarchief niet meer te raadplegen in relatie tot zijn context.

In de Erfgoedwet is geregeld hoe met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden moet worden omgegaan. Het streven is om deze belangen tijdig bij het plan te betrekken. Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast.

Bepaald is dat bij de vaststelling van nieuwe bestemmingsplannen c.q. bij afwijkingen daarvan aangegeven moet worden welke archeologische waarden zich (naar verwachting) in de bodem bevinden en hoe hiermee wordt omgegaan. Door middel van een vergunningenstelsel moeten deze waarden worden beschermd. Gelet hierop is het van belang om op gemeentelijk niveau een gedetailleerde archeologische verwachtings- en maatregelenkaart te hebben.

De gemeente Montferland beschikt sinds 2008 over een gedetailleerde archeologische waardenkaart, verwachtingskaart en een cultuurhistorische waardenkaart, alsmede een hierop gebaseerde archeologische maatregelenkaart, welke planologisch is doorvertaald in het bestemmingsplan 'Buitengebied'.

Op 9 oktober 2012 is besloten tot een wijziging van de beleidskaders. Een van die wijzigingen was een verruiming van de ondergrenzen voor archeologisch onderzoek. Deze verruiming is beleidsmatig opgenomen in de Erfgoedverordening Montferland 2012 en nadien doorvertaald in het bestemmingsplan 'Buitengebied, eerste herziening'.

In een later stadium is ook de gemeentelijke archeologische waardenkaart, de archeologische verwachtingskaart en de cultuurhistorische waardenkaart (hierna: AWK/CHW) geactualiseerd. Die actualisatie van de AWK/CHW is in nauwe samenspraak met de lokale oudheidkundige verenigingen (HKB en OVD), amateurarcheologen (Werkgroep Archeologie Bergh), regionaal archeoloog, Natuurmonumenten, Koninklijke Landmacht en de gemeentelijke vakdisciplines uitgevoerd. De actualisatie betrof met name het bijwerken van de bestaande AWK/CHW-kaarten uit 2008. De betreffende kaart is op 7 april 2015 vastgesteld.

Volgens de archeologische beleidskaart ligt het plangebied in drie verwachtingszones. De eerste zone komt voor langs de noordelijke en westelijke grens van het plangebied en heeft een lage archeologische verwachting (AWV categorie 8). De tweede zone, in het noordoostelijke deel, heeft een middelmatige archeologische verwachting (AWV categorie 7). Tot slot is langs de oostelijke en westelijke grens een bekende archeologische vindplaats aanwezig, met een attentiezone van 50 meter (AWG categorie 3). De 'kern' van deze vindplaats bevindt zich in de zuidoostelijke hoek van het plangebied. Op navolgende afbeelding is een uitsnede van de 'Archeologische waarden en verwachtingskaart' weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwokidoet11-on01_0054.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwokidoet11-on01_0055.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwokidoet11-on01_0056.png"

De bijgestelde AWK/CHW is doorvertaald in het bestemmingsplan 'Buitengebied' door middel van de derde periodieke actualisatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwokidoet11-on01_0057.png"

Aangezien er bodemverstorende ingrepen van meer dan 30 cm -mv gaan plaatsvinden en het plangebied groter is dan 100 m² is in juni 2018 door Hamaland Advies een bureauonderzoek en verkennend booronderzoek archeologie uitgevoerd. Het onderzoek is als bijlage 9 opgenomen bij deze toelichting.

Bureauonderzoek 

Het plangebied bevindt zich op dekzandwelvingen of een dekzandvlakte. Dergelijke gebieden zijn vanaf het Laat-Paleolithicum gunstig geweest voor bewoning door jagers-verzamelaars. Het gebied was in principe tevens geschikt voor bewoning en het bedrijven van akkerbouw vanaf het Laat Neolithicum. Vondsten en sporen die verwacht kunnen worden voor de periode van de Steentijd zijn losse vuursteenstrooiingen en haardkuilen. Van landbouwende samenlevingen zijn nederzettingssporen te verwachten met paalkuilen, paalsporen, afvalkuilen, erfgreppels, zandpaden etc. Mobilia bestaan o.a. uit aardewerkscherven, slakmateriaal, bewerkt natuursteen, verbrande leem, houtskoolfragmenten. De verwachting voor vondsten vanaf de Late Middeleeuwen wordt hoog geacht. De vondsten die worden verwacht zijn losse(strooi)vondsten en mogelijk archeologische resten die in verband staan met bewoning van het erf uit de Nieuwe Tijd. Hierbij kan gedacht worden aan afvaldumps en oudere voorgangers van de op de Kadastrale kaart aangegeven boerderij. Mogelijk zijn er ook vondsten te verwachten die gerelateerd kunnen worden aan de nabijgelegen katerstede Leeuwerikskamp. Deze resten kunnen bestaan uit gewaarde erven, oude zandpaden en akkersystemen. Uit het bouwdossieronderzoek blijkt dat de in het plangebied aanwezige bebouwing tot een bodemverstoring van minstens 80 cm -mv geleid heeft. Een aantal van de stallen zijn dieper gefundeerd, tot een diepte van minimaal 125 cm -mv en maximaal 175 cm -mv. Uit de bouwdossiergegevens blijkt dus dat de archeologisch relevante lagen ter plaatse van alle bebouwing verstoord zijn.

Veldonderzoek

Ten behoeve van het veldonderzoek zijn zes boringen verricht. Alle boringen laten een bodemverstoring zien tot circa 20 centimeter in de C-horizont. De percelen zijn in het verleden diepgeploegd om een snelle afwatering te bevorderen. In boring 2, 4, 5 en 6 is de oorspronkelijke eerdlaag vermengd met de oorspronkelijke bodem (C-horizont) en in een tweetal boringen is ook de B-horizont (inspoelingslaag) ermee vermengd geraakt. In één boring is sprake van een Ap>A>C-profiel, waarbij de laagovergang tussen de oorspronkelijke eerdlaag (A-horizont) en de C-horizont scherp is. In een andere boring is sprake van een Ap>C-profiel. De overgangen tussen de afzonderlijke horizonten zijn bij alle boringen scherp als gevolg van diepploegen. In geen van de boringen is de top van de C-horizont nog intact. Het dekzand van de Formatie van Boxtel is aangetroffen op een minimale diepte van 55 cm -mv en een maximale diepte van 130 cm -mv. Hierboven zijn alleen antropogeen beïnvloede lagen aanwezig. Het lokaal aangetroffen restant van de oorspronkelijke eerdlaag bevind zich op een diepte tussen 110 en 130 cm -mv.

Selectieadvies

Op grond van het ontbreken van een intacte bodemopbouw met een verstoring tot in de top van de C-horizont als gevolg van diepploegen en het ontbreken van archeologische niveaus, indicatoren of vindplaatsen op deze locatie, adviseert Hamaland Advies om op deze locatie geen vervolgonderzoek uit te voeren en het plangebied vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkelingen. Dit advies is op 4 juli 2018 overgenomen door het bevoegd gezag (gemeente Montferland).

Conclusie voor het bestemmingsplan

Geconcludeerd wordt dat vanuit het aspect archeologie geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.

3.9.2 Cultuurhistorie

Door de wijziging van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen of verlenen van omgevingsvergunningen. Bij cultuurhistorische elementen in het (cultuur)landschap gaat onder meer ook om bouwlanden, ontginningssporen, etc. waarbij deze ook zichtbaar en beleefbaar moeten zijn.

De huidige Doetinchemseweg (voorheen Zuiderdijksche straat naar Doetinchem) staat reeds op kaartmateriaal daterend van begin 19e eeuw weergegeven. Dit geldt ook voor de zandweg die richting de achterzijde van het perceel loopt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwokidoet11-on01_0058.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwokidoet11-on01_0059.png"

Uitsneden topografische kaarten 1880 (links) en 1931 (rechts) met globale aanduiding plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwokidoet11-on01_0060.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwokidoet11-on01_0061.png"

'Cultuurhistorische waarderingskaart' 'Cultuurhistorische kenmerkenkaart'

Volgens de 'Cultuurhistorische waarderingskaart' van de gemeente Montferland (linksboven) heeft de locatie een gemiddelde cultuurlandschappelijke waardering. Op de 'Cultuurhistorische kenmerkenkaart' van de gemeente Montferland (rechtsboven) is de locatie gelegen binnen de zone verspreide 'kampontginningen in het nat-droge zandgebied' en is de aanwezige wederopbouwboerderij uit het begin van de vorige eeuw aangeduid.

Op of nabij het plangebied is geen sprake van behoudenswaardige cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. Volgens de themakaarten 'Landschapswaardering en monumenten' en 'Landschapselementen (huidig)' uit het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) worden met het plan geen van de genoemde waarden aangetast.

In voorliggend plan worden de bestaande woning en voormalige schuren gesloopt. Hiervoor in de plaats worden drie nieuwe woningen teruggebouwd. Planologisch gezien neemt het aantal woningen in het plangebied daarmee toe met twee. Met het initiatief wordt een compact erf volgens de boerenerfgedachte bewerkstelligd en wordt een oud pad in ere hersteld. Kenmerkend voor de locatie is de ontsluiting en oriëntatie op de Doetinchemseweg. Een belangrijk uitgangspunt bij de totstandkoming van onderhavig plan is dat het nieuwe hoofdgebouw en bijbehorende inrichting (hoewel verder weg gelegen van de Doetinchemseweg) een oriëntatie op de Doetinchemseweg heeft. Door de ligging aan de hoofdentree is de hiërarchie tussen de bebouwing versterkt. Verder is aansluiting gezocht bij de achterliggende erf en de landschapslijnen.

Met de voorgenomen ontwikkeling vindt geen aantasting van cultuurhistorisch waardevolle lijnen of elementen plaats. Het initiatief heeft geen negatieve gevolgen voor het aspect cultuurhistorie.

Conclusie voor het bestemmingsplan

Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect cultuurhistorie geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.

3.10 Flora en fauna

Bij ruimtelijke ingrepen moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden in en rondom het plangebied. Voordat ontwikkelingen mogen plaatsvinden, moet worden aangetoond dat in het kader van de huidige natuurwet- en regelgeving van een negatief effect geen sprake is, dan wel dat daarvoor respectievelijk een vergunning of ontheffing kan worden verkregen.

Door Staring Advies is in juli 2018 een quickscan natuurtoets uitgevoerd. Het onderzoek is als bijlage 5 opgenomen bij deze toelichting.

De wet- en regelgeving (Wet natuurbescherming) ter bescherming van de natuur is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming moet rekening worden gehouden met de Natura-2000 gebieden en het Gelders Natuurnetwerk/Groene Ontwikkelingszone. Het projectgebied ligt niet in een beschermd gebied dat is aangewezen in het kader van de Wet natuurbescherming (Natura 2000-gebied), het GNN, weidevogelgebied en ganzenfoerageergebied.

Natura 2000-gebieden

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden in Europa. Die natuurgebieden worden aangewezen ter uitvoering van twee Europese richtlijnen: de Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn. Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw) beschermd. Op onderstaande kaart zijn met groen de Natura 2000-gebieden weergegeven in de wijde omgeving van de planlocatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwokidoet11-on01_0062.png"

De belangrijkste Natura 2000-gebieden zijn Rijntakken, Veluwe, Korenburgerveen en Stelkampsveld. Er vinden geen ruimtelijke ingrepen plaats in of nabij een Natura 2000-gebied. Door de aard en de beperkte omvang van de activiteiten in het plangebied en door de afstand tussen het plangebied en het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Rijntakken' (9 kilometer afstand) en overige Natura 2000-gebieden worden geen significante negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen en ontwikkelingsopgaven verwacht door directe verstoringsfactoren als oppervlakteverlies of versnippering. Ook significante negatieve effecten door indirecte verstoringsfactoren als stikstofdepositie, verontreiniging, verdroging, geluidsverstoring of lichtverstoring zijn op voorhand uit te sluiten.

Gelders Natuurnetwerk (GNN) en Groene Ontwikkelingszone (GO)

Het Gelders natuurnetwerk (GNN) is een samenhangend geheel van natuurgebieden van (inter)nationaal belang met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten, bestaande uit de meest waardevolle natuur- en bosgebieden en andere gebieden met belangrijke aanwezige en te ontwikkelen natuurwaarden. Het beleid met betrekking tot het GNN is ten eerste gericht op de bescherming en het herstel van de aanwezige natuurwaarden, ten tweede op de ontwikkeling van nieuwe natuurwaarden.

De Groene Ontwikkelingszone (GO) bestaat uit alle gebieden met een andere bestemming dan natuur binnen de voormalige Gelderse EHS. Het beleid met betrekking tot de GO is gericht op het versterken van de ecologische samenhang door de aanleg van ecologische verbindingszones, waaronder landgrensoverschrijdende klimaatcorridors. De ontwikkelingsdoelstelling is tweeledig: ontwikkeling van functies in combinatie met versterking van de kernkwaliteiten van natuur en landschap.

 afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwokidoet11-on01_0063.png"

Het Bergherbos, ten zuidwesten van het plangebied, is aangewezen als bestaande natuur binnen het GNN. Daarnaast zijn enkele kleinere groenstructuren, ten zuiden en zuidoosten van het plangebied, aangewezen als bestaande natuur binnen het GNN. Diverse agrarische percelen rondom deze GNN gebieden zijn aangewezen als GO. Deze fungeren als een ecologische verbindingszone richting de bos- en natuurgebieden ten oosten van Doetinchem. Het dichtstbijzijnde GNN natuurgebied (een bosstrook langs de Doetinchemseweg) ligt op circa 400 meter afstand van het plangebied. Het Bergherbos ligt op circa 1 kilometer afstand van het plangebied. De dichtstbijzijnde GO ligt op circa 470 meter afstand van het plangebied. De kernkwaliteiten worden niet aangetast. Er hoeft geen verdere toetsing uitgevoerd te worden.

Soortenbescherming

In het kader van de Wet natuurbescherming moet worden getoetst of ter plaatse van de ruimtelijke ingrepen sprake is of kan zijn van negatieve effecten op beschermde planten en dieren. De beoogde ontwikkelingen kunnen biotoopverlies of verstoring (indirect biotoopverlies) tot gevolg hebben.

Het plangebied bestaat naast bebouwing uit verhard oppervlak, tuinbeplantingen en agrarisch grasland. De natuurlijke vegetatie bestaat hoofdzakelijk uit algemene plantensoorten van rurale omstandigheden en soorten van matig voedselrijk grasland. Er groeien algemene soorten als melganzenvoet, harig knopkruid, kleine brandnetel, witte dovenetel, Europese hanenpoot, gewone hennepnetel, zevenblad, hoge fijnstraal, veldereprijs, tuinwolfsmelk, gewone raket en akkerviooltje. Op de gevels van de te slopen gebouwen groeien geen bijzondere of beschermde muurvegetaties. De aanwezige (fruit)bomen zijn geschikt als nestlocatie voor enkele algemene vogels. Tijdens het onderzoek zijn enkele veelvoorkomende broedvogels waargenomen. Ook waren tijdens het veldbezoek in het plangebied huismussen aanwezig. Op de zolder van een open kapschuur zijn enkele oude braakballen en uitwerpselen van een steenuil gevonden. Gezien de oudheid van de sporen en het beperkte aantal braakballen gaat het hier vermoedelijk om een exemplaar dat tijdelijk gepleisterd heeft. Er is derhalve waarschijnlijk geen sprake van een vaste rust- en verblijfplaats. Vaste rust- en verblijfplaatsen en nestlocaties van overige jaarrond beschermde vogelsoorten worden niet verwacht door het ontbreken van geschikte broedgelegenheden.

Tijdens het veldbezoek zijn geen (sporen van) beschermde zoogdiersoorten aangetroffen in het onderzoeksgebied. Mogelijk gebruiken enkele soorten als egel, haas, konijn, steenmarter en (spits)muizen (delen van) het plangebied als leefgebied.

Het woonhuis en de schuren zijn potentieel geschikt als verblijfplaats voor gebouwbewonende soorten als de gewone dwergvleermuis, gewone grootoorvleermuis en laatvlieger. In het plangebied bevinden zich geen bomen met potentieel geschikte holten die kunnen fungeren als verblijfplaats voor boombewonende vleermuissoorten.

Beschermde amfibieën en ongewervelde amfibieën zijn tijdens het veldbezoek niet aangetroffen. Ook zijn tijdens het bureauonderzoek hiervoor geen aanwijzingen gevonden. Beschermde reptielensoorten en vissen worden niet verwacht in het plangebied door het ontbreken van geschikte leefgebieden.

Aanvullend natuuronderzoek

Naar aanleiding van de quickscan natuurtoets is door Stichting Staring advies aanvullend onderzoek naar huismus en vleermuis uitgevoerd. De bevindingen zijn opgenomen in het rapport 'Aanvullend natuuronderzoek Doetinchemseweg 11 in Kilder d.d. 16 juli 2019'. Dit onderzoek is opgenomen als bijlage 14 bij de toelichting.

In het plangebied zijn geen aanwijzingen gevonden dat er huismussen broeden. Er zijn geen in- of uitvliegende huismussen, transport van nestmateriaal, voedseltransport of pas uitgevlogen jongen of andere gedragingen waargenomen die wijzen op een nestlocatie.

Tijdens het veldonderzoek zijn 2 vleermuissoorten in het plangebied waargenomen: gewone dwergvleermuis en gewone grootoorvleermuis. Verder zijn er geen in of uitvliegende vleermuizen waargenomen. Er zijn ook geen andere aanwijzingen gevonden die duiden op een verblijfplaats, zoals zwermgedrag, meststrepen, prooiresten of uitwerpselen langs de gevels. De waargenomen gewone dwergvleermuizen en de gewone grootoorvleermuis hebben buiten de onderzoekslocatie hun verblijfplaats(en).

Er is hiermee geen sprake van overtredingen van de Wet natuurbescherming. Tijdens de eerder uitgevoerde quickscan natuurtoets was al vastgesteld dat er geen beschermde soorten van overige soortgroepen verwacht worden.

Conclusie:

Het plangebied ligt niet in of in de directe nabijheid van Natura-2000 gebieden, het Gelders Natuurnetwerk, de Groene Ontwikkelingszone of een ander beschermd natuurgebied. De voorgenomen activiteit heeft geen negatief effect op deze beschermde gebieden. De instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied en de kernkwaliteiten van de GNN worden door de voorgenomen activiteit niet aangetast. Er heeft aanvullende onderzoek plaatsgevonden naar de huismus en de vleermuis. De geplande sloop van de bebouwing aan de Doetinchemseweg 11 in Kilder heeft geen negatief effect op vaste verblijfplaatsen en/of nestlocaties van de huismus en vleermuizen. Overtredingen van de Wet natuurbescherming zijn hiermee niet aan de orde.

3.11 Luchtkwaliteit

Algemeen

De eisen met betrekking tot luchtkwaliteit zijn verankerd in de Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2 en vormen een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 ug/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het plan 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.

Toetsing

In dit plan worden na de sloop van alle bestaande bebouwing drie nieuwe woningen teruggebouwd. Planologisch gezien neemt het aantal woningen in het plangebied daarmee toe met twee.

In maart 2019 is door Buro Ontwerp & Omgeving een memo luchtkwaliteit opgesteld. De memo is opgenomen in bijlage 10 bij deze toelichting. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is hierin de lokale luchtkwaliteit onderzocht, zodat onacceptabele gezond-heidsrisico's kunnen worden uitgesloten.

Hertoe is de monitoringstool uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van de rijksoverheid geraadpleegd. De monitoringstool geeft inzicht in de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in het plangebied tussen 2016 en 2030. De monitoringstool kent scenario's zonder en met lokale maatregelen die er voor moeten zorgen dat op termijn overal aan de grenswaarden wordt voldaan. Beide typen scenario's laten in de toekomst een afname van de concentraties zien. Dit komt doordat bedrijven en het verkeer steeds schoner worden door technologische verbeteringen. De monitoringstool maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2016, 2020 en 2030 in het plangebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging.

 afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwokidoet11-on01_0064.png"

De bijdrage van de omliggende veehouderijen aan de concentratie fijn stof (PM10) is berekend met de het rekenmodel ISL3a (versie 2018-1, d.d. 2018-05-02). Voor de fijnstofemissies van de omliggende veehouderijen is uitgegaan van gegevens van de provincie Gelderland. Uit deze berekening blijkt dat de omliggende veehouderijen zorgen voor een bijdrage van de concentratie fijn stof (PM10) van (19,6-18,5=) 1,1 ug/m³ op de rand van de ontwikkeling.

De omliggende veehouderijen voldoen ter plaatse van de nieuwe ontwikkeling dan ook aan de grenswaarden voor fijnstof, zoals opgenomen in bijlage 2 van de Wet milieubeheer. Hierin staan de volgende grenswaarden voor fijnstof aangegeven:

  • 40 microgram per m³ als jaargemiddelde concentratie;
  • 50 microgram per m³ als vierentwintig-uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal vijfendertig maal per kalenderjaar mag worden overschreden.

Hiernaast is met behulp van de 'NIBM-tool juni 2018' een berekening gemaakt voor wat betreft het effect van de nieuwe ontwikkeling op de luchtkwaliteit. In de worst-case scenario waarbij wordt uitgegaan van een toename van het aantal verkeersbewegingen van 17,2 (weekdaggemiddelde), en geen vrachtverkeer, blijkt dat de bijdrage niet in betekenende mate is. Volgens de ministeriële regeling NIBM draagt een bouwplan van deze omvang (< 1.500 woningen) niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwokidoet11-on01_0065.png"

Conclusie voor het bestemmingsplan

Zowel vanuit de Wet luchtkwaliteit (onderdeel van de Wet milieubeheer) als vanuit een goede ruimtelijke ordening vormt de luchtkwaliteit geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.

3.12 Verkeer en parkeren

Bij ruimtelijke plannen moet worden aangetoond dat de ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor de verkeer- en parkeersituatie.

Parkeren

Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door de aard en omvang van de activiteit waarin het plan voorziet. Om de parkeerbehoefte te bepalen, is gebruik gemaakt van de kengetallen van het CROW. Bij de berekening van de parkeerbehoefte is voor de nieuwe woningen uitgegaan van de categorie 'koop, vrijstaand' in het buitengebied in niet stedelijk gebied. Hiervoor wordt een parkeernorm van minimaal 2,0 en maximaal 2,8 parkeerplaatsen per woning gehanteerd. In het plangebied is zowel inpandig als op het buitenterrein voldoende ruimte aanwezig om in een parkeerbehoefte van 2 tot 3 parkeerplaatsen per woning te voorzien. Parkeren kan incidenteel op het erf, op eigen kavel of inpandig.

Verkeer

Om de verkeersgeneratie te bepalen, is gebruik gemaakt van de eerder genoemde kengetallen van het CROW. Bij de berekening van de verkeersgeneratie is voor de nieuwe woningen uitgegaan van 2 woningen in de categorie 'koop, vrijstaand' in het buitengebied in niet stedelijk gebied. Per woning is er sprake van een toename van maximaal 8,6 verkeersbewegingen per dag. Dit betekent dat met de realisatie van voorliggend project (2 x 8,6 =) 17,2 verkeersbewegingen per dag extra tot stand komen. Dit zal niet leiden tot een substantiële toename van het aantal verkeersbewegingen in de omgeving van het plangebied. De Doetinchemseweg heeft voldoende capaciteit om het aantal verkeersbewegingen te kunnen verwerken.

Conclusie voor het bestemmingsplan

Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect verkeer en parkeren geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.

3.13 Kabels en leidingen

In en nabij het plangebied zijn geen kabels en leidingen gelegen, die een juridisch-planologische bescherming genieten. Het plangebied valt niet samen met een zakelijk rechtstrook of een toetsingszone van een leiding, lijn of straalverbinding - gemeten uit het hart van een kabel, leiding of verbinding. Voor het uitvoeren van de grondwerkzaamheden zal een Klic-melding worden verricht. Hiermee vormen de kabels en leidingen geen belemmering voor de ontwikkeling.

Hoofdstuk 4 Juridische aspecten

4.1 Algemeen

Het bestemmingsplan voorziet in een planologische regeling die enigszins afwijkt van de systematiek van het geldende bestemmingsplan ‘Buitengebied’.

4.2 Verbeelding

De verbeelding betreft de kaart bij de regels. De verbeelding en de regels dienen met elkaar in samenhang te worden gelezen. Op de verbeelding wordt met lijnen en coderingen aan gronden een bepaalde bestemming toegekend. Binnen een bestemmingsvlak zijn op de kaart met aanduidingen nadere regels aangegeven. De kaart is volgens IMRO 2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening) getekend. Hiermee kan ruimtelijke informatie eenvoudig digitaal uitgewisseld worden en is het plan via internet te raadplegen.

Binnen het plangebied van dit bestemmingsplan komen de bestemmingen 'agrarisch' en 'wonen' voor. De nieuwe woningen met inpandige bijgebouwen worden geprojecteerd binnen het rode kader op de links onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwokidoet11-on01_0066.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwokidoet11-on01_0067.png"

De huidige bestemming 'wonen' aan de voorzijde van dit rode kader komt te vervallen en de gronden worden aldaar voorzien van de bestemming 'agrarisch'. Zie hiervoor ook de onderstaande afbeelding, waarin de gronden die tot 'agrarisch' worden bestemd, zijn voorzien van een 'A'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwokidoet11-on01_0068.png"

Binnen het rode kader worden drie bestemmingsvlakken 'wonen' opgenomen, waarbinnen bouwvlakken zijn opgenomen.

De woningen 2 en 3 aan de achterzijde van het plangebied (zoals aangegeven op de onderstaande afbeelding) zijn met de lange voorzijde georienteerd op het centrale erf. Bijgebouwen worden inpandig gerealiseerd. Woning 1 is met de voorzijde georienteerd op de Doetinchemseweg. Binnen elk bestemmingsvlak is een bouwvlak opgenomen welke sturing geeft aan de orientatie van de woning.

Bouwvlak woning 1 heeft een oppervlakte van 354,42 m². De oppervlakte van het bouwvlak voor woning 2 en 3 bedraagt ca. 280 m².

Ook de erfontsluitingsweg wordt voorzien van de bestemming 'wonen'. Bij de woningen 2 en 3 wordt binnen het bestemmingsvlak 'wonen' een functieaanduiding 'verbijzondering erf' (sw-we) opgenomen ten einde het vergunningsvrij bouwen van vrijstaande bijgebouwen ter plaatse van die aanduiding tegen te kunnen gaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwokidoet11-on01_0069.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwokidoet11-on01_0070.png"

Binnen de bestemmingsvlakken 'wonen', maar ook binnen de bestemmingsvlakken 'agrarisch' zijn gronden voorzien van de aanduiding 'g' daar waar groenvoorzieningen en houtopstanden zijn voorzien van landschappelijke betekenis.

4.3 Regels

De bouw van een nieuwe woning binnen de bestemming 'wonen' is eerst toegestaan nadat alle bebouwing (gebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde en verharding), voor zover deze geen onderdeel uitmaakt van het erfinrichtingsplan volledig is verwijderd en de geconstateerde verontreinigingen overeenkomstig het aangeleverde plan van aanpak zijn gesaneerd.

Een uitzondering op het bovenstaande wordt gemaakt voor de bestaande woning. Deze woning welke zich in de nieuwe situatie (overwegend) bevindt binnen de bestemming 'agrarisch', dient te worden gesloopt binnen 3 maanden na het gereedkomen van de eerste nieuwe woning in het plangebied.

De bouwvlakken voor de woningen zijn afgestemd op het erfinrichtingsplan. De woningen met inpandige bijgebouwen dienen te worden gebouwd binnen het bouwvlak en in overeenstemming met dit erfinrichtingsplan zoals dat in de bijlage bij de regels is opgenomen.

De hoofdgebouwen aan de achterzijde moeten worden gebouwd in een eenvoudige hoofdvorm en met een enkelvoudige kap. De bijgebouwen worden bij alle te bouwen woningen inpandig gerealiseerd. De hoofdgebouwen aan de achterzijde hebben een maximale goot- en bouwhoogte van resp. 3,5 en 9 meter. Voor de hoofdwoning welke is georienteerd op de Doetinchemseweg geldt een goothoogte- en bouwhoogte van resp. 4,5 en 9 meter. De hoofdwoning welke op de Doetinchemseweg is georienteerd, kent een wat ruimer erf met wat meer mogelijkheden voor vergunningvrij bouwen.

Voor de schuurwoningen geldt dat het niet wenselijk is dat in aanvulling op de inpandige bijgebouwen ook nog eens vergunningvrij vrijstaande bijgebouwen kunnen worden opgericht. Juist voor de schuurwoningen is het ruimtelijk immers wenselijk dat bijgebouwen inpandig worden opgericht ten einde daarmee gebouwen van enige omvang (welke refereren naar agrarische bedrijfsgebouwen) te genereren. Vergunningvrije bijgebouwen doen afbreuk aan het boerenerfprincipe. Het bouwen van vergunningvrije bijgebouwen wordt bij toepassing van inpandige bijgebouwen in beginsel dan ook niet gefaciliteerd. Een gedeelte van de bestemmingsvlakken voor deze schuurwoningen wordt daarom voorzien van de aanduiding 'verbijzondering erf'. Ter plaatse van die aanduiding mogen de gronden niet worden beschouwd als erf in de zin van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat artikel luidt op het moment van de datum van de inwerkingtreding van dit plan.

Er zijn géén bouwwerken geen gebouw zijnde toegestaan met uitzondering van overkappingen als onderdeel van het dak of dakvlak van de woning. Erf- en terreinafscheidingen zoals schuttingen zijn niet toegestaan. Met een afwijking van de gebruiksregels kan omgevingsvergunning worden verleend voor een zelfstandige inwoningsituatie of een bedrijf aan huis.

De beplantingselementen binnen de afzonderlijke bestemmingsvlakken 'wonen' dienen te worden gerealiseerd binnen 1 jaar na het gereedmelden van de betreffende woning, dan wel binnen 2 jaar na de start van de bouw daarvan.

Dit geldt tevens voor de beplantingselementen op gronden welke worden bestemd tot 'agrarisch'. Het betreft hier voornamelijk de te realiseren beplantingselementen op de hoekpunten en ook de bomenrij langs de ontsluitingsweg en de boomgaard rechts van de toegangsweg.

De effectuering van de beplantingselementen is gekoppeld aan de bouw van de diverse woningen, waartoe het plangebied is onderverdeeld in de 4 deelgebieden 'geel', 'oranje', 'groen' en blauw' overeenkomstig de onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwokidoet11-on01_0071.png"

De realisatie van de boomgaard binnen deelgebied 'blauw' is gekoppeld aan het gereedkomen van de woning binnen deelgebied 'groen'.

Als een strijdig gebruikt met de bestemming 'agrarisch' en 'wonen' wordt aangemerkt het niet voorzien in een duurzame instandhouding van de verplicht aan te leggen beplanting, waaronder de groenvoorzieningen en houtopstanden ter plaatse van de aanduiding 'groen', na de realisatie daarvan.

De voor 'agrarisch' aangewezen gronden zijn voorts bestemd voor het (hobbymatig) houden van dieren en telen van gewassen. Gronden met de bestemming 'agrarisch' mogen niet worden gebruikt als tuin. Binnen de bestemming 'agrarisch' zijn uitsluitend veekerende afrasteringen toegestaan.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Omdat er geen nationale belangen in het geding zijn kan van vooroverleg met de rijksdiensten worden afgezien.

5.1.1 Provinciale afdelingen

De provinciale afdelingen hebben gereageerd bij brief van 5 juni 2019 met zaaknummer 2019-006901. Hierin is aangegeven dat er geen provinciale belangen spelen. Voor zover het (ontwerp)plan niet wordt gewijzigd, behoeft het plan niet te worden toegezonden.

5.1.2 Waterschap

Het waterschap heeft per mail gereageerd op 4 juli 2019. In hun reactie geven zij aan dat de watertoets goed is verwoord in het voorontwerp. Gezien de afname van het verharde oppervlak en de infiltratie van hemelwater op het terrein, geeft het plan hen geen aanleiding tot het maken van opmerkingen.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.2.1 Zienswijzen

Het ontwerp van het bestemmingsplan Buitengebied, herziening Doetinchemseweg 11 te Kilder, heeft met ingang van .......2019 tot en met ....2019, gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende de periode van terinzagelegging is een ieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen schriftelijk en/of mondeling kenbaar te maken.

5.3 Economische uitvoerbaarheid

De ontwikkeling betreft een particulier initiatief. Alle kosten die gepaard gaan met de procedure en de kosten voor ontwikkeling en inrichting van het plangebied, zoals kosten voor rioolaansluitingen en overige benodigde voorzieningen, zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Door middel van een anterieure overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer wordt dit eventueel vastgelegd. De economische uitvoerbaarheid wordt hiermee geacht te zijn aangetoond. De gemeentelijke kosten welke zijn verbonden aan de planologische procedure zijn verhaald op de aanvrager. Ten behoeve van dit bestemmingsplan behoeft geen exploitatieplan te worden opgesteld.

Met de verzoeker van de bestemmingsplanherziening is een planschadeovereenkomst afgesloten, waarmee deze zich verplicht de eventueel uit de planherziening voortvloeiende en voor tegemoetkoming in aanmerking komende schade, volledig aan de gemeente te zullen vergoeden.