direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Lengel, 's-Heerenbergseweg 1
Status: ontwerp
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1955.wplgshbbdrhnbgswg1-on01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de 's-Heerenbergseweg 1 te Lengel staat boerderij 'De Koppelpaarden'. De boerderij is deels in gebruik als agrarisch bedrijf met bedrijfswoning en deels als loonwerkbedrijf. Het voornemen bestaat om de bebouwing in het plangebied te slopen en hiervoor in de plaats twee nieuwe bedrijfsgebouwen met een vrijstaande bedrijfswoning te realiseren ten behoeve van het naastgelegen logistieke bedrijf.

Het plangebied valt onder de werking van het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen Montferland' en heeft hierin de bestemmingen 'Agrarisch', 'Groen' en voor een klein gedeelte 'Bedrijventerrein'. Daarbij is een bouwvlak aanwezig met de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - loonwerkbedrijf'. Het plangebied is tevens aangeduid met de gebiedsaanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 6'. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemmingen van de gronden ter plaatse van deze aanduiding, onder voorwaarden, wijzigen in de bestemming 'Bedrijventerrein'.

De voorgenomen ontwikkeling is in strijd met het geldende bestemmingsplan. De gemeente Montferland wil medewerking verlenen aan het initiatief door gebruik te maken van de wijzigingsmogelijkheden uit het geldende bestemmingsplan. De wijzigingsmogelijkheden bieden alleen mogelijkheden voor het wijzigen van de bestemming. Voor het verplaatsen van de bedrijfswoning wordt een aparte planologische procedure gevolgd. Omdat het één ontwikkeling betreft wordt het volledige intitiatief wel in voorliggend wijzigingsplan onderbouwd.

1.2 Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de zuidelijke rand van Lengel. Het plangebied ligt bij de T-splitsing 's-Heerenbergseweg, Antoniusstraat en Meilandsedijk. Aan de overzijde van de 's-Heerenbergseweg en aan de oostkant van het plangebied bevinden zich woningen. Aan de zuid- en westzijde wordt het plangebied begrensd door een bedrijventerrein.

Op de navolgende afbeelding is globaal de ligging van het plangebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding van onderhavig wijzigingsplan. Voor het besluitgebied van de bedrijfswoning wordt verwezen naar Bijlage 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.wplgshbbdrhnbgswg1-on01_0001.png" Globale ligging plangebied

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Het plangebied valt onder de werking van het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen Montferland', dat is vastgesteld op 20 december 2012 door de gemeenteraad van de gemeente Montferland. Een herziening van dit bestemmingsplan is vastgesteld op 30 maart 2017. Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan weergegeven. Het plangebied is daarop met een rode belijning weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.wplgshbbdrhnbgswg1-on01_0002.png"

Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen Montferland'

Op grond van het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen Montferland' zijn aan het plangebied de bestemmingen 'Agrarisch', 'Groen' en voor een klein gedeelte 'Bedrijventerrein' toegekend. Binnen de bestemming 'Agrarisch' is een bouwvlak aanwezig en geldt de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - loonwerkbedrijf '. Verder geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2'. Daarnaast zijn de volgende gebiedsaanduidingen van toepassing:

  • geluidzone - gezoneerd industrieterrein
  • geluidzone - industrie
  • wetgevingzone - wijzigingsgebied 6

Wetgevingzone - wijzigingsgebied 6 (artikel 28.6)

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemmingen van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'Wetgevingzone - wijzigingsgebied 6' wijzigen in de bestemming "Bedrijventerrein" met dien verstande dat:

  • het bepaalde in artikel 6 ("Bedrijventerrein") uit het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen Montferland' van toepassing is;
  • uitsluitend bedrijven in de categorieën 1 tot en met 3.1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan.

Geluidzone - gezoneerd industrieterrein

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - gezoneerd industrieterrein' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor een gezoneerd industrieterrein.

Geluidzone - industrie

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en instandhouding van de geluidsruimte in verband met de nabijheid van een inrichting als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder.

De ontwikkeling voorziet in de realisatie van twee nieuwe bedrijfsgebouwen met een vrijstaande bedrijfswoning. De voorgenomen ontwikkeling is in strijd met het geldende bestemmingsplan. De wijzigingsbevoegdheid uit artikel 28.6 biedt de mogelijkheid om de huidige bestemmingen te wijzigen in de bestemming 'Bedrijventerrein'. Omdat de gewenste ontwikkeling niet geheel binnen de aanduiding 'Wetgevingszone - wijzigingsgebied 6' past en de wijziging van de bestemming op de gronden aldaar daarom geen gebruik kunnen maken van de mogelijkheden uit artikel 28.6, wordt tevens gebruik gemaakt van artikel 30 uit het geldende bestemmingsplan. Dit artikel biedt, onder voorwaarden, de mogelijkheid tot het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen.

De gemeente Montferland wil medewerking verlenen aan het initiatief door gebruik te maken van de wijzigingsbevoegdheden uit het geldende bestemmingsplan. Deze wijzigingsbevoegdheden zijn overigens alleen van toepassing voor het wijzigen van de bestemming. Voor het verplaatsen van de bedrijfswoning wordt een aparte planologische procedure opgestart. Voor het besluitgebied van de bedrijfswoning wordt verwezen naar Bijlage 1.

1.4 Leeswijzer

Voorliggend wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het wijzigingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het wijzigingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord.

De toelichting is opgebouwd uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in Hoofdstuk 2 de beschrijving van het plangebied. Hierin wordt ingegaan op de huidige en nieuwe situatie van het plangebied en de planologische afwegingen die hieraan ten grondslag liggen. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van het ruimtelijke beleidskader. In Hoofdstuk 4 is de haalbaarheid van het plan beschreven. Vanuit de verschillende van invloed zijnde haalbaarheidsaspecten, waaronder milieu en archeologie, wordt in dit hoofdstuk beschreven waarom het voorliggend wijzigingsplan kan worden uitgevoerd. In Hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de juridische planaspecten. In het laatste hoofdstuk, Hoofdstuk 6, wordt ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid, waaronder de procedure die het wijzigingsplan doorloopt.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied bevindt zich aan de zuidelijke rand van Lengel. In het plangebied bevindt zich boerderij 'De Koppelpaarden', daterend uit 1886. In het westelijke deel van het pand is het woonhuis gesitueerd en aan de oostzijde de deel. Momenteel is er een agrarisch bedrijf met bedrijfswoning en een loonwerkbedrijf gevestigd. De ontsluiting geschiedt via de 's-Heerenbergseweg via de inrit aan de noordoostkant van het perceel. Het erf is gelegen aan de zuid- en westzijde van het perceel.

De navolgende afbeeldingen geven een impressie van de huidige situatie in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.wplgshbbdrhnbgswg1-on01_0003.png" Luchtfoto huidige situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.wplgshbbdrhnbgswg1-on01_0004.jpg" Impressie huidige situatie plangebied

2.2 Toekomstige situatie

Initiatiefnemer is voornemens om op het perceel twee bedrijfsgebouwen met een vrijstaande bedrijfswoning te realiseren. Het betreft een uitbreiding van het naastgelegen logistieke bedrijf. Het totale plangebied heeft een oppervlakte van circa 6.131 m2. De twee bedrijfshallen (hal 7 en hal 8 incl. sluis) hebben een totale oppervlakte van 3.373 m2 BVO. Hal 7 is 2.568 m2 en krijgt een maximale bouwhoogte van 11 meter. De verbindingssluis heeft een oppervlakte van 36 m2. Hal 8 bedraagt 769 m2 met een bouwhoogte van maximaal 9 meter en is middels een luifel (overkapping) verbonden met hal 7. De vrijstaande bedrijfswoning heeft een oppervlakte van circa 157 m2. De totale oppervlakte aan bebouwing bedraagt daarmee circa 3.530 m2. De afstand van de bebouwing tot de weg blijft gelijk.

De gevel van hal 8, welke is gericht naar de 's-Heerenbergseweg wordt voorzien van raampartijen, wat zorgt voor een open karakter. Tevens is gekozen voor een afwisseling in hoogten en geledingen in het gevelbeeld, meelopend met de ligging van de weg. Dit geeft een kleinschalige indruk en zorgt voor een aantrekkelijker architectonisch aanzicht. Er wordt gewerkt met afwisselend materiaal en diverse kleuren. Bedrijfshal 7 wordt door hal 8, de bestaande lindebomen en de bedrijfswoning met de daarvoor liggende groenstrook langs de weg, praktisch aan het oog onttrokken.

Hal 7 gaat gebruikt worden voor opslag. Aanvoer vindt intern plaats vanuit de naastgelegen bestaande bedrijfshal aan de Logistiekstraat 22 (hal 6). Dit gebeurt via een verbindingssluis. Deze sluis wordt voorzien van een sedumdak. In hal 8 zal de facilitaire dienst worden gevestigd. Ten westen van hal 8 zal een vrijstaande bedrijfswoning worden gerealiseerd. De bedrijfswoning zal bestaan uit een begane grond met één verdieping.

Er is ruimte om 38 parkeerplaatsen op eigen terrein te realiseren, verdeeld over het nieuwe terrein aan de 's-Heerenbergseweg en aan de noordzijde (kant van de 's-Heerenbergseweg) van het bedrijfspand aan de Logistiekstraat.

Ontsluiting geschiedt via de 's-Heerenbergseweg richting de Meilandsedijk. Er wordt één inrit en één uitrit gerealiseerd (beide eenrichtingsverkeer). Er is gekozen voor twee losstaande bedrijfsgebouwen, met een overdekte laad- en losfaciliteit (luifel). Tussen beide bedrijfsgebouwen bevindt zich de bedieningsweg met eenrichtingsverkeer. Zodoende hoeven de logistieke activiteiten niet in de voorgevel aan de 's-Heerenbergseweg plaats te vinden. Laadactiviteiten vinden plaats achter hal 8, onder de hiervoor aangebrachte overkapping en daardoor uit het oog van omwonenden.

De navolgende afbeeldingen geven een impressie van de toekomstige inrichting van het plangebied en de nieuw te realiseren bedrijfshallen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.wplgshbbdrhnbgswg1-on01_0005.png"

Impressie inrichting plangebied toekomstige situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.wplgshbbdrhnbgswg1-on01_0006.png"

Impressie straatbeeld vanaf 's-Heerenbergseweg

Groenvoorzieningen

In het verlengde van de reeds aanwezige groenstroken langs de 's-Heerenbergseweg wordt een groenstrook op het voorerf ingeplant. Deze groenstrook wordt aangelegd conform een door de gemeente goedgekeurd beplantingsplan en dient ter compensatie van de groenstrook aan de zuidzijde van het plangebied welke plaats maakt voor de ontwikkeling. Het goedgekeurde inrichtingsplan is bijgevoegd als Bijlage 2.

De gemeenteberm wordt bij de groenstrook betrokken en zal tevens door initiatiefnemer worden ingeplant en onderhouden. De lindeboom en de eik op de erfscheiding langs de 's-Heerenbergseweg en de lindebomen tussen de bedrijfswoning en hal 8 blijven behouden. Tussen de voorgevel en de groenstrook wordt een pad vrij gehouden ten behoeve van onderhoud aan het gebouw. Op de twee platte daken van de overkapping en de sluis worden sedumdaken gerealiseerd. Ten behoeve van onderhoud aan de (resterende) groenstrook ten oosten van het plangebied wordt aan de gemeente recht van overpad verleend vanaf de 's-Heerenbergseweg en wordt een berijdbare toerit naar de groenstrook in de bouwplannen opgenomen.

Hoofdstuk 3 Beleid

In dit hoofdstuk wordt een analyse gegeven van het relevante beleidskader. De beleidsnota's die direct of indirect doorwerken in voorliggend wijzigingsplan, worden in dit hoofdstuk behandeld. Gezien de aard en de schaal van de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied is het relevante beleid op Europees niveau buiten beschouwing gelaten en op Rijksniveau beperkt gehouden. Per bestuurslaag is een korte samenvatting gegeven van de meest relevante aspecten uit de verschillende beleidsnota's, alsmede de consequenties voor het voorliggende plan.

3.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Onderdeel van de Omgevingswet is een visie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Met de NOVI neemt het Rijk het voortouw voor een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Nederland. De NOVI richt zich op de volgende vier prioriteiten die onderling veel met elkaar te maken hebben en gevolgen hebben voor het inrichten van de fysieke leefomgeving:

  • Ruimte maken voor de klimaatverandering en energietransitie;
  • De economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden;
  • Steden en regio's sterker en gezonder maken;
  • Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.


In de NOVI staan de keuzes op nationaal niveau, maar in veel gevallen ligt de verantwoordelijkheid bij gemeenten en/of provincies. Op basis van drie uitgangspunten helpt de NOVI bij het wegen van belangen en het maken van keuzes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • Afwentelen wordt voorkomen.


De nationale belangen zijn geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het gaat bijvoorbeeld om rijksvaarwegen, defensie, ecologische hoofdstructuur, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, electriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en primaire waterkeringen. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.


Ladder voor duurzame verstedelijking

In artikel 3.1.6, lid 2  van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Dit belang staat beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte binnen een breder kader van een goed systeem van ruimtelijke ordening.

Met de ladder worden eisen gesteld aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De toelichting bij een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien die ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.


Toetsing rijksbeleid

Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Voorliggende ontwikkeling wordt aangemerkt als uitbreiding van een bedrijventerrein en dus als stedelijke ontwikkeling.

De voorliggende ontwikkeling betreft een uitbreiding op een (inter)lokaal bedrijventerrein voor een bestaand (naastgelegen) bedrijf binnen bestaand stedelijk gebied. Met de realisatie van de bedrijfshallen op de locatie aan de 's-Heerenbergseweg wordt voorzien in de actuele behoefte aan uitbreiding ten behoeve van de eindgebruiker (Hulkenberg/Transomij). De uitbreiding is noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering. Er worden geen uitgeefbare kavels gerealiseerd.

Met de ontwikkelingen binnen het plangebied zijn geen overige nationale belangen gemoeid. De ontwikkeling is in overeenstemming met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

Op 19 december 2018 is de omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' vastgesteld. In deze visie beschrijft de provincie welke richting de provincie op wil op het gebied van energie, klimaat, water, voedsel en ook hoe de provincie de omgeving wil inrichten.

Om samen een Gaaf Gelderland te bereiken, legt de provincie bij het uitvoeren van haar taken de focus op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met behulp van zeven ambities geeft de provincie hier richting aan:

  • energietransitie;
  • klimaatadaptatie;
  • circulaire economie;
  • biodiversiteit;
  • bereikbaarheid;
  • economisch vestigingsklimaat;
  • woon- en leefklimaat.

Voor deze ruimtelijke onderbouwing is de ambitie voor het economisch vestigingsklimaat van toepassing. De provincie streeft naar een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat.

De Gelderse economie heeft grote behoefte aan voldoende en kundige mensen. De concurrentie op de arbeidsmarkt is groot. De provincie wil de strategische ligging en de aantrekkingskracht van de Gelderse regio’s vergroten, zodat mensen hier willen (blijven) wonen en zich willen binden aan Gelderland. Sterke stedelijke netwerken en toegankelijke ontmoetingsplekken zijn van vitaal belang. Plekken waar mensen elkaar makkelijk kunnen vinden om kennis, ideeën en plannen uit te wisselen en elkaar vooruit te helpen. Plekken die goed ontsloten zijn, zoals innovatieve campussen, bruisende binnensteden en dynamische bedrijventerreinen. Het concentreren en combineren van activiteiten heeft daarbij voorkeur, boven versnippering door de hele provincie. Activiteiten die elkaar versterken, wil de provincie met elkaar in contact brengen en zoveel mogelijk bij elkaar in de buurt of in dezelfde voorziening plaatsen. Zo wordt Gelderland, naast dynamisch, ook open, groen en gezond gehouden. Het omvormen van bestaande en leegstaande bedrijvenlocaties heeft de voorkeur, boven de aanleg van nieuwe terreinen. Pas als er geen andere mogelijkheden zijn, uitbreiden aan de randen van steden of dorpen. En: kijken naar hoe de inrichting van de Gelderse werklocaties zo duurzaam mogelijk gemaakt kan worden in termen van energie en klimaat.

Omgevingsverordening

De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.

Ten aanzien van voorliggend bestemmingsplan zijn de regels ten aanzien van de onderwerpen 'nieuw bedrijventerrein en uitbreiding van bestaand bedrijventerrein' en 'Klimaatadaptatie' relevant.

Nieuw bedrijventerrein en uitbreiding van bestaand bedrijventerrein

In de verordening wordt aangegeven dat een bestemmingsplan een nieuw bedrijventerrein of een uitbreiding van een bestaand bedrijventerrein alleen mogelijk maakt voor zover deze ontwikkeling past binnen het vigerende Regionaal Programma Werklocaties (RPW). Als een ontwikkeling niet past binnen het vigerende RPW, kan een bestemmingsplan vooruitlopend op de eerstvolgende actualisatie een nieuw bedrijventerrein of de uitbreiding van een bestaand bedrijventerrein toch mogelijk maken onder de volgende voorwaarden:

  • a. er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking;
  • b. er heeft aantoonbaar regionale afstemming plaatsgevonden over deze ontwikkeling, en
  • c. Gedeputeerde Staten stemmen in met deze ontwikkeling.

Klimaatadaptatie

De verordening schrijft voor dat in een bestemmingsplan dat nieuwe activiteiten of ontwikkelingen mogelijk maakt, een toelichting wordt opgenomen met een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de risico's van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt. Daarbij moeten de aspecten waterveiligheid, wateroverlast, droogte en hitte worden betrokken.

Toetsing provinciaal beleid

Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. De uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein past bij het provinciale beleid voor een succesvolle economische ontwikkeling en concentratie van activiteiten. Door de ligging aan de Duitse grens is het terrein een aantrekkelijke vestigingslocatie voor met name bedrijven uit de sectoren transport en logistiek. Het geven van uitbreidingsruimte aan bestaande bedrijven sluit aan bij het provinciale beleid om bestaande bedrijvigheid op de lokale bedrijventerreinen te behouden en daarmee minder kwetsbaar te maken voor de economische conjunctuurbewegingen.

De locatie is gelegen op het Euregionaal Bedrijventerrein fase 1 (EBT I). Dit betreft een (inter)lokaal bedrijventerrein. De ontwikkeling betreft een uitbreiding van een bestaand bedrijf. In het Regionaal Programma Werklocaties 2021-2024 zijn over dergelijke ontwikkelingen afspraken gemaakt. In paragraaf 3.3 wordt verder ingegaan op het RPW 2021-2024.

Ten behoeve van de uitbreiding is een landschappelijke inpassing voorzien. Hiermee wordt tevens invulling gegeven aan de ambitie van de provincie om economische versterking te combineren met ruimtelijke kwaliteit. Met de inrichting van het plangebied is tevens rekening gehouden met klimaatadaptatie, de waterhuishoudkundige maatregelen staan beschreven in paragraaf 4.7.

De ontwikkeling is passend in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening van de Provinicie Gelderland. De ontwikkeling is hiermee in overeenstemming met het provinciaal beleid.

3.3 Regionaal beleid

Regionaal Programma Werklocaties (RPW)

Het Regionaal Programma Werklocaties regio Arnhem-Nijmegen (RPW) dat sinds 2017 de kaders vormt voor het regionaal bedrijventerreinenbeleid was toe aan een actualisatie voor de periode 2021 tot en met 2024. Aanzienlijke uitgifte op bedrijventerreinen in de periode 2016 tot en met 2019 heeft ertoe geleid dat het overaanbod is teruggedrongen en er zicht is op nieuwe ontwikkelruimte in de periode tot 2030. De gemeenten van Regio Arnhem - Nijmegen hebben daarom het Regionaal Programma Werklocaties 2021-2024 vastgesteld.

In het Regionaal Programma Werklocaties (RPW) maakt de regio Arnhem Nijmegen afspraken over de ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel. Met het RPW wordt beoogd een goede balans na te streven tussen vraag en aanbod van bedrijvenlocaties in de hele regio Arnhem Nijmegen. Het voorkomt overaanbod en bevordert dat bedrijven zich vestigen op de meest passende locatie.

Bij de afspraken binnen het onderdeel bedrijventerreinen wordt onderscheid gemaakt tussen lokale en regionale bedrijventerreinen. De verantwoordelijkheid voor de (door)ontwikkeling van lokale bedrijventerreinen ligt, onder voorwaarden die in het RPW zijn beschreven, bij de gemeenten. Voor de (door)ontwikkeling van regionale bedrijventerreinen, met daarbinnen specifiek aandacht voor watergebonden bedrijvigheid, XXL-logistiek en enkele bijzondere werklocaties, is regionale afstemming nodig.

Het Euregionaal Bedrijventerrein fase 1 (EBT I) betreft een (inter)lokaal bedrijventerrein. Voor lokale bedrijventerreinen geldt dat deze ontwikkeling de toets van de ladder voor duurzame verstedelijking moet kunnen doorstaan. Daarbij zijn de volgende voorwaarden van toepassing:

  • Bij ontwikkelingen van een nieuw lokaal bedrijventerrein met kavels met een oppervlakte < 0,5 hectare volstaat een melding in het IOW;
  • Bij uitbreiding van een bestaand lokaal bedrijventerrein met kavels <0,5 hectare volstaat een melding in het IOW;
  • Bij uitbreiding van een bestaand bedrijf met een kaveloppervlakte <0,5 hectare volstaat een melding in het IOW.

Bij uitbreiding van een bestaand bedrijf zijn de volgende voorwaarden van toepassing:

  • Uitbreiding moet leiden tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
  • Uitbreiding moet vraaggericht zijn;
  • Bij uitbreiding gaat het om bedrijventerrein ten behoeve van een eindgebruiker en niet om kavels die als uitgeefbaar aanbod op de markt komen;
  • Bij uitbreiding en ontwikkeling van lokale bedrijventerreinen met kavels > 0,5 hectare of uitbreiding van (lokale en regionale) bedrijven met een kaveloppervlakte > 0,5 hectare is regionale afstemming vereist.

Toetsing regionaal beleid

De gemeente Montferland wil voor het plan gebruik maken van de wijzigingsbevoegdheid binnen het geldende bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen Montferland'. De oppervlakte van de kavel bedraagt circa 6.131 m2, waardoor regionale afstemming is vereist. De voorliggende ontwikkeling betreft een uitbreiding op een (inter)lokaal bedrijventerrein voor een bestaand bedrijf. Met de realisatie van de bedrijfshallen op de locatie aan de 's-Heerenbergseweg wordt voorzien in de actuele behoefte aan uitbreiding ten behoeve van de eindgebruiker. Er worden geen uitgeefbare kavels gerealiseerd. Het plan wordt landschappelijk ingepast in de omgeving en het ontwerp is aangepast op de wensen van omwonenden. Het plan draagt daarmee bij aan een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Hierdoor voldoet de ontwikkeling aan de afspraken gemaakt in het RPW 2021-2024.

De ontwikkeling is hiermee in overeenstemming met het regionaal beleid.

3.4 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Montferland 2009

Op 23 april 2009 is de Structuurvisie Montferland 'Ideeën voor een plek' vastgesteld. De structuurvisie geldt voor het gehele gemeentelijke grondgebied, met uitzondering van de bebouwde kommen. Het doel van de structuurvisie is tweeledig:

  • Het samenbrengen en actualiseren van bestaande visies en andere beleidsdocumenten in een nieuwe visie. Het gaat dus niet om het formuleren van nieuw beleid, maar om het samenbrengen in een visie van reeds bestaand beleid.
  • Het bestendigen van het gevestigde voorkeursrecht voor enkele uitbreidingslocaties; in het Regionaal Plan van de Stadsregio Arnhem/Nijmegen zijn een aantal uitbreidingsrichtingen van woonkernen opgenomen. In de structuurvisie worden deze zoekrichtingen vertaald en begrensd in concrete locaties. Daarnaast is de voorgenomen uitbreiding van het Euregionale Bedrijventerrein te ’s-Heerenberg in de structuurvisie opgenomen en begrensd. Ook voor dat gebied is een voorkeursrecht gevestigd. Via de structuurvisie kan het gevestigde voorkeursrecht voor deze uitbreidingslocaties worden bestendigd.


Deze structuurvisie blijft een visie op hoofdlijnen. De structuurvisie is in beeld gebracht op de kaart Structuurvisie Montferland. Het plangebied ligt binnen de 'contour bebouwd gebied'. Voor de begrenzing van de bebouwde kommen (contour bebouwd gebied) is aangesloten op het Regionaal Plan. In beginsel zijn de gronden die vallen binnen de ‘contour woningbouw’ uit dat plan aangewezen als ‘contour bebouwd gebied’. Daarnaast zijn de bestaande bedrijventerreinen als zodanig aangegeven, waaronder het Euregionaal bedrijventerreinen bij 's-Heerenberg. De tweede fase van het Euregionaal bedrijventerrein is aangewezen als 'uitbreiding bedrijventerrein'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.wplgshbbdrhnbgswg1-on01_0007.png"

Uitsnede kaart Structuurvisie Montferland 2009 (plangebied binnen rode cirkel)

Groenstructuurplan (GSP) 'Groen met karakter!'

Het Groenstructuurplan (GSP) is een beleidsnota van de gemeente voor het behoud en de ontwikkeling van het groen in de gemeente. Het GSP dient de volgende doelen: beschermen, ontwikkelen en toetsen. In elke kern dienen de groene kwaliteiten beschermd te worden. Tegelijkertijd moet er ook ruimte zijn voor hedendaagse dynamiek. Het belangrijkste doel van het GSP is een stimulans te bieden aan het voortbouwen aan mooie karakteristieke woonkernen waarin mensen zich thuis voelen.

Bij ontwikkelingen in stedelijk gebied, zoals woningbouwprojecten, infrastructuur en de ontwikkeling van bedrijventerreinen kan een relatie met het GSP liggen en is het aspect groen op z'n minst een aandachtspunt. Door tijdig groen een invulling te geven in plannen en dit integraal af te stemmen op overige functies, kan er synergie tussen verschillende functies ontstaan, die ook nog eens kostenbesparend kunnen werken. Daarbij dient onderkend te worden dat het groenaspect vaak één van vele aspecten is die een rol spelen bij ruimtelijke ontwikkelingsprojecten, hetgeen in het geval van een goede integrale benadering impliceert dat er evenwicht bestaat tussen de diverse ruimtelijke aanspraken; kortom een kwestie van geven en nemen.

's-Heerenberg en Lengel

De gemeente Montferland ligt op de overgang van het rivierengebied van Rijn en IJssel naar het zandgebied van Oost-Nederland. ‘s-Heerenberg en Lengel zijn twee van de kernen die om de Montferlandse berg liggen op de overgang tussen de berg en een krans van broekontginningen. Als brug tussen de groenstructuurvisie en de uitwerking ervan in projecten bevat het GSP voor elke kern een apart werkboek. Het boek biedt handreikingen voor het ontwikkelen en begeleiden van ontwikkelingen en projecten. 's-Heerenberg is de afgelopen eeuw aan Lengel vastgegroeid.

Euregionaal bedrijventerrein

Over het Euregionaal bedrijventerrein staat het volgende beschreven:

Een bedrijventerrein moet vooral functioneel zijn. De groenstructuur dient dan ook robuust en ingetogen te zijn. De groenstructuur binnen het bedrijventerrein kan zich in grote lijnen verder beperken tot twee robuuste groene zones langs de waterlopen in de Brede Steeg en langs de Immenhorst tot aan de Heksenpoort. Wel is het belangrijk om het bedrijventerrein een landschappelijke inpassing te geven.

Ook de wijze waarop ‘s-Heerenberg zich nu vanuit het oosten presenteert is deze historische stad onwaardig. De projecten ‘groen aan de voet van Lengel’ en 'Lengelseweg, landschappelijk' bieden hier een oplossing voor. Aan de kant van het bedrijventerrein dient naar een eenvoudige beplanting van bomen in gras gestreefd te worden. Deze kan begrensd worden door een lange slingerende haag van Acer campestre, beuk, haagbeuk of meidoorn. Aan het eind van de Lengelseweg en het begin van de Meilandsedijk liggen nog enkele oude erven die bij de zuidelijkste uitloper van Lengel hoorden. Geef deze erven een stevige landschappelijke erfrandbeplanting. In combinatie met een stevige beplanting van de Ulenpasweg en de Meilandsedijk tot aan het Meiland kan dit ervoor zorgen dat ‘s-Heerenberg zich niet als een verzameling bedrijfsgebouwen presenteert in het landschap maar als een oude stad met moderne bedrijvigheid in een landschappelijke setting met zeer hoge omgevingskwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.wplgshbbdrhnbgswg1-on01_0008.png"

Visie op de groenstructuur 2010-2030 's-Heerenberg-Lengel

Klimaatadaptatieplan Montferland 2021-2026

Omdat klimaatverandering ons allemaal raakt moet iedereen daarin zijn bijdrage leveren. Op Nationaal niveau is in de Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie (2015) de ambitie vastgelegd om Nederland klimaatbestendig en waterrobuust in te richten. Daarmee is een transitie ingezet, die in 2050 voltooid moet zijn.

In het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie (2018) hebben gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk samen afgesproken om deze transitie te doorlopen. Het Deltaplan versnelt en intensiveert hiermee de aanpak van wateroverlast, hittestress, droogte en de beperking van gevolgen bij overstromingen.

In het Klimaatadaptatieplan Montferland staat hoe de gemeente Montferland de kwetsbaarheden in beeld hebben gebracht, hoe de risicodialogen zijn gevoerd en wat de visie, ambities, aanpak en speerpunten voor de periode 2021-2026 zijn. Door de visie, ambities en speerpunten van dit plan vast te stellen en het benodigde budget beschikbaar te stellen kan de gemeente Montferland werk maken van klimaatadaptatie.

In het Klimaatadaptatieplan Montferland staan vijf pijlers ('adaptief landelijk gebied', 'woonkernen gezond en groen', 'robuuste vitale infra en objecten', 'ontwikkelen klimaatbestendig' en 'betrokken actieve mensen') gedefinieerd waar de gemeentelijke visie op steunt. Per pijler zijn ambities/doelen gedefinieerd voor de komende 30 jaar. Er zijn leidende principes vastgesteld en dialogen gevoerd met inwoners, wijk- en dorpsraden, ondernemers en organisaties.

Dat alles heeft geleid tot drie speerpunten voor de korte termijn (planperiode 2021-2026):

  • 1. Klimaatadaptatie vanzelfsprekend maken in de organisatie van gemeente Montferland;
  • 2. Elke kans buiten benutten;
  • 3. Stimuleren van klimaatbestendig gedrag bij inwoners, ondernemers en organisaties.

Bovenstaande gekozen speerpunten hebben met elkaar gemeen dat ze: het vaakst genoemd zijn in de gevoerde dialogen, uitvoerbaar zijn in de komende jaren, voor de komende jaren het grootste effect zullen bewerkstelligen en dat ze de basis vormen om in de volgende periode verder door te pakken.

Biodiversiteitsplan gemeente Montferland

De gemeente Montferland heeft in december 2021 het Biodiversiteitsplan 'Ruimte voor biodiversiteit' opgesteld. De gemeenteraad van Montferland erkent het belang van een goede biodiversiteit en wil de biodiversiteit in de gemeente versterken. Zij heeft daarom in de vergadering van 27 september 2018 een motie aangenomen om (1) aan te geven welke maatregelen nu al door de gemeente worden genomen om biodiversiteit te bevorderen en (2) om een integrale visie en uitvoeringsagenda ter bevordering van biodiversiteit op te stellen. Het biodiversiteitsplan geeft invulling aan beide onderdelen.

De gemeente kiest voor een brede aanpak van adviezen bij ruimtelijke ordening projecten tot concrete uitvoeringsprojecten. Het behouden en versterken van de biodiversiteit past ook bij de uitgangspunten van de (aankomende) nieuwe Omgevingswet, namelijk het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit.

De centrale gedachte als het gaat om verbeteren van de biodiversiteit is dat het niet gaat om het behoud van soorten in natuurgebieden alleen. Om de biodiversiteit te verbeteren is het volgende nodig:

  • 1. Biodiversiteit ontwikkelen binnen de huidig beschikbare ruimte én;
  • 2. Het verbinden van gebieden met goede biodiversiteit én;
  • 3. Onderhoud en beheer richten op behoud en verbinding van de leefgebieden.

Voor de verbetering van de biodiversiteit kiest de gemeente voor een gebiedsgerichte benadering. Elk gebiedstype heeft te maken met verschillende knelpunten die zorgen voor een vermindering van de biodiversiteit. De gemeente hanteert daarbij een indeling in vier gebiedstypen:

  • Agrarisch buitengebied
  • Kernen
  • Bedrijventerreinen
  • Natuurgebieden

Op verschillende niveaus en in verschillende gebieden vinden handelingen plaats die van (negatieve) invloed zijn op de biodiversiteit. Om richting te kunnen geven aan een uitwerking gebruikt de gemeente drie sporen:

  • Ruimtelijke ontwikkelingen;
  • Onderhoud en beheer;
  • Bewustwording.

Per spoor kan worden bepaald op welke wijze invulling wordt gegeven aan het behalen van de randvoorwaarden van herstel van biodiversiteit en wat daarin de opgave is. Per gebiedstype (in totaal vier) worden voor de drie sporen keuzes gemaakt in opgaves en de wijze van invulling. Deze vormen de basis voor de keuzes van maatregelen die uiteindelijk getroffen moeten gaan worden. Het onderscheid dat voor het gemeentelijke biodiversiteitsplan globaal wordt gemaakt is weergegeven in onderstaande tabel. In deze tabel is te zien welke sporen voor de verschillende gebiedstypen het belangrijkste zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.wplgshbbdrhnbgswg1-on01_0009.png"

Inzet maatregelen per gebiedstype en per spoor

Bedrijventerreinen
Voor het plangebied is het gebiedstype 'Bedrijventerreinen' van toepassing. De bedrijventerreinen zijn intensief bebouwd. Alleen voor zeer gespecialiseerde soorten is hier leefgebied te vinden. Verbindingen van en naar het buitengebied zijn vaak doorbroken en voor groen is nauwelijks aandacht. Knelpunten voor bedrijventerreinen zijn:

  • Verdwijnen groen
  • Weinig functioneel groen (5 V’s: geen voedsel, veiligheid etc)
  • Veel verharding
  • Intensief landgebruik, verdwijnen van groene verbindingen
  • Nadelig beheer bij braakligging
  • Verdroging


Bij de aanleg en revitalisering van bedrijventerreinen is biodiversiteit een integraal onderdeel. Bij nieuwe bedrijventerreinen wordt een natuurinclusief ontwerp een eis. Het ruimtegebruik op bedrijventerreinen wordt daardoor multifunctioneler. Er zal meer ruimte voor groen zijn om bestaande verbindingen te behouden en de grote dakoppervlaktes worden onder andere gebruikt voor het stimuleren van biodiversiteit. Ecologisch beheer van het groen vindt daar plaats waar dit de bedrijfsvoering niet in de weg staat. Speerpunt voor biodiversiteit op bedrijventerreinen is het beheer en onderhoud van braakliggende percelen. Speerpunt bij het bevorderen van de biodiversiteit op de bedrijventerreinen ligt vooral op de inrichting van de openbare ruimte en eisen aan ruimtegebruik bij nieuwe terreinen. Bewustwording bij gebruikers van bedrijven wordt vooralsnog niet als prioriteit gezien.

Bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen Montferland'

In artikel 28.6 is een wijzigingsbevoegdheid voor het college van burgemeester en wethouders opgenomen om de gronden ter plaatse van de aanduiding 'Wetgevingzone - wijzigingsgebied 6' te wijzigen in de bestemming "Bedrijventerrein". Aan deze wijzigingsbevoegdheid zijn de volgende voorwaarden gesteld:

  • a. het bepaalde in artikel 6 ("Bedrijventerrein") uit het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen Montferland' van toepassing is;
  • b. uitsluitend bedrijven in de categorieën 1 tot en met 3.1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan.

Daarnaast kunnen burgemeester en wethouders op grond van artikel 30 Algemene wijzigingsregels het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. bestemmingsgrenzen mogen met niet meer dan 5 m worden verschoven;
  • b. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • c. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad.

Hierna wordt het initiatief per voorwaarde getoetst.

Ad 28.6 sub a

De gronden binnen de Wetgevingzone – wijzigingsgebied 6 krijgen de bestemming 'Bedrijventerrein'. In de regels van onderhavig wijzigingsplan worden de regels uit het moederplan 'Bedrijventerreinen Montferland' van toepassing verklaard.

Ad 28.6 sub b

De gronden binnen het bestemmingsplan krijgen de functieaanduiding 'bedrijven tot en met categorie 2'.

Ad 30 sub a

De bestemmingsgrens wordt in de zuidoosthoek van het plangebied verschoven ten behoeve van de afstand van de perceelgrens tot het bouwvlak. In de noordwesthoek vindt een verschuiving plaats ten behoeve van de inrit. De verschuiving van de bestemmingsgrens blijft echter binnen de 5 meter.

Ad 30 sub b

De bestemmingsgrens wordt zowel in de zuidoost- als noordwesthoek verschoven. Op het gedeelte waar de bestemmingsgrens wordt verschoven is geen bouwvlak aanwezig. Daarnaast is met eigenaren van nabijgelegen gronden in meerdere gespreksrondes gesproken over het plan, zie ook paragraaf 6.2.2. Het ontwerp is mede tot stand gekomen op basis van deze participatie. Geconcludeerd wordt dat daardoor de belangen van eigenaren van nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad.

Ad 30 sub c

Het ontwerp is, in samenspraak met omwonenden, zoveel mogelijk in lijn met de huidige bebouwing, zie ook paragraaf 2.2. In paragraaf 4.10 wordt het aspect verkeer en parkeren uitvoerig getoetst.

Toetsing gemeentelijk beleid

Het plangebied ligt binnen de 'contour bebouwd gebied'. Binnen deze contour zijn ook de reeds bestaande bedrijventerreinen, waaronder het Euregionaal bedrijventerrein opgenomen. Op basis hiervan kan worden gesteld dat onderhavige ontwikkeling past binnen de Structuurvisie van de gemeente Montferland. Daarnaast voorziet de ontwikkeling in een binnenstedelijke uitbreiding van een bedrijventerrein welke landschappelijk wordt ingepast. Voor het plangebied is een natuurinclusief ontwerp opgesteld, waarbij tevens rekening is gehouden met klimaatadaptatie. De waterhuishoudkundige maatregelen staan beschreven in paragraaf 4.7. De ontwikkeling voldoet aan het Groenstructuurplan (GSP) en het Biodiversiteitsplan. Verder wordt voldaan aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid. De ontwikkeling is hiermee in overeenstemming met het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

Ten behoeve van het wijzigingsplan moet de uitvoerbaarheid van het plan worden aangetoond. Het al dan niet voldoen aan verschillende randvoorwaarden en uitgangspunten is bepalend voor de vraag of een nieuwe ontwikkeling ook daadwerkelijk uitvoerbaar is. Hierbij moet worden gedacht aan onder meer het ruimtelijke beleid van de hogere overheden en de gemeente zelf, milieuaspecten als geluid, bodem en hinder van bedrijven, water, externe veiligheid, archeologie en economische haalbaarheid. De beoogde ontwikkeling is op deze aspecten getoetst. In dit hoofdstuk is aangegeven wat hiervan de resultaten zijn.

4.2 Bodem

Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet worden aangetoond dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik.

Toetsing

Door Montferland Milieu B.V. is in september 2022 een verkennend en aanvullend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als Bijlage 3 bijgevoegd. De conclusies uit het onderzoek worden hierna kort behandeld.

Vooronderzoek bodem

Op basis van het vooronderzoek is gebleken dat er op de onderzoekslocatie meerdere (verdachte) deellocaties aanwezig zijn. Het verkennend bodem- en asbestonderzoek richt zich uitsluitend op deze verdachte activiteiten en nieuwbouw.

Verkennend bodem- en asbestonderzoek

De tevoren gestelde hypothese “Deellocatie A (vml. mestplaat) kan op basis van het vooronderzoek als verdacht worden beschouwd” dient formeel gezien te worden aangenomen. De tevoren gestelde hypothese ‘Deellocatie B (gehele locatie) kan op basis van het vooronderzoek als niet-verdacht worden beschouwd’ dient formeel gezien te worden verworpen. De tevoren gestelde hypothese “Deellocatie F (vml. depotterrein) kan op basis van het vooronderzoek als verdacht worden beschouwd” dient formeel gezien te worden aangenomen.

Bij het verkennend asbestonderzoek (gehele locatie) zijn asbestverdachte materialen aangetroffen. In de grove fractie van de bodem is geen asbest aangetroffen. In het mengmonster B-ASMM04 van de fijne fractie is een gehalte van 9,5 mg/kg d.s. aangetoond. Het mengmonster bevindt zich onder het criterium voor nader onderzoek (50 mg/kg d.s.). De hypothese voor het asbestonderzoek “De gehele onderzoekslocatie kan op basis van het vooronderzoek als heterogeen verdacht worden beschouwd” wordt grotendeels verworpen. Bij het verkennend asbestonderzoek (druppelzones) zijn geen asbestverdachte materialen aangetroffen. In de grove fractie van de bodem is geen asbest aangetroffen. In het mengmonster CASMM05 van de fijne fractie is een gehalte van 410 mg/kg d.s. aangetoond.

De tevoren gestelde hypothese “verdacht” op basis van het vooronderzoek voor de onverharde afwateringszones voor ‘Schuur C’ wordt aangenomen. Aangezien de bron van de verontreiniging al is vastgesteld (de verontreiniging is te relateren aan de uitspoeling van asbestvezels vanaf de asbestgolfplaten) lijkt een nader asbestonderzoek niet zinvol. Het is aannemelijk dat de verontreiniging zich niet verder heeft verspreid dan de druppelzone. Normaliter is dit een strook van maximaal 1,0 m uit de bebouwing. Omdat deze verontreiniging is ontstaan na 1993, is er sprake van een nieuw geval van bodemverontreiniging en deze dient bij de ontwikkeling volledig te worden gesaneerd. Volledig verwijderen betekent in het geval van asbest dat de verontreiniging tot de nul-waarde (detectiegrens) moet worden verwijderd. De aangetroffen asbestgolfplaten op het maaiveld zijn reeds meegenomen in de asbestinventarisatie.

Op basis van het sterk verhoogde gehalte PAK welke is aangetroffen in de bovengrond ter plaatse van boring B01 en B14, dient een aanvullend onderzoek uitgevoerd te worden naar de aard en omvang van de verontreiniging. Hierbij dient bepaald te worden of er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging (meer dan 25 m³ verontreinigde grond). Dit betekent dat de verontreiniging in zowel het horizontale als in het verticale vlak afgeperkt dient te worden middels een aantal aanvullende boringen.

Aanvullend onderzoek

Op basis van het aanvullend onderzoek kan worden geconcludeerd dat twee spots van circa 6 m3 grond sterk verontreinigd zijn met PAK. De vrijkomende grond dient afgevoerd te worden naar een reiniger/erkende verwerker. Het betreft geen geval van ernstige bodemverontreiniging (< 25 m3).

Conclusie en aanbevelingen
De locatie wordt met uitzondering van dat deel van de locatie waar de PAK- (B01 en B14) en asbestverontreiniging (Schuur C) is aangetroffen, geschikt geacht voor de beoogde bestemming. Het deel van de locatie waar de sterke PAK- en asbestverontreiniging zich bevinden is niet geschikt voor de beoogde bestemming.

De sterke asbestverontreiniging bevindt zich in de bovengrond tot een diepte van circa. 0,2 m -mv. Op basis van het onderzoek kan worden geconcludeerd dat circa 3,2 m³ (8 m¹ * 1 m¹ * 0,2 m -mv * 2) grond sterk verontreinigd is met asbest.

De sterke PAK-verontreiniging bevindt zich in de bovengrond tot een diepte van circ. 0,5 m -mv. Op basis van het onderzoek kan worden geconcludeerd dat totaal circa 12 m³ grond sterk verontreinigd is met PAK.

Indien er grondwerkzaamheden gaan plaatsvinden in of nabij de verontreiniging dient er een Plan van aanpak ingediend te worden bij het bevoegd gezag (gemeente Montferland). Aan de hand van het Plan van aanpak kan de verontreiniging verwijderd worden.

De werkzaamheden mogen enkel worden uitgevoerd met instemming van het bevoegd gezag (gemeente Montferland). Zodra het bevoegd gezag heeft ingestemd, kunnen de werkzaamheden worden opgestart. Zonder goedkeuring van het bevoegd gezag is het verboden grondwerkzaamheden uit te voeren.

Conclusie

Het aspect bodem vormt, na het treffen van sanerende maatregelen, geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.3 Geluid

Algemeen

De mate waarin het geluid onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals woningen, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies binnen de geluidszone van (spoor)wegen en/of industrieterreinen worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting.

Toetsing

Voorliggende ontwikkeling voorziet in de realisatie van een bedrijfshal en facilitycomplex met vrijstaande bedrijfswoning. Een bedrijfswoning is een geluidsgevoelig object. Om deze reden is een akoestisch onderzoek noodzakelijk.

Om de haalbaarheid van het plan te beoordelen is in november 2022 door Akoestisch Buro Tideman een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen als Bijlage 4. Uit het onderzoek blijkt dat het plangebied binnen de (onderzoeks)zone van de ’s-Heerenbergseweg en de Meilandsedijk ligt. Het plan is gelegen op meer dan 100 meter van de Meilandsedijk. In het tussengebied zijn diverse (bedrijfs)panden gesitueerd. De Antoniusstraat is een straat met een rijsnelheid van 30 km/u die op ongeveer dezelfde afstand van 100 meter is gelegen. Om voorgaande redenen wordt het geluid vanaf de Meilandsedijk en de Antoniusstraat niet van belang geacht. Het geluid afkomstig van de 's-Heerenbergseweg wordt wel van belang geacht. Om die reden is onderzoek gedaan naar het geluid afkomstig van de 's-Heerenbergeseweg. De gevolgen van geluid afkomstig van het bedrijventerrein staan beschreven in paragraaf 4.6.

Geluidsbelasting

De geluidsbelasting afkomstig van de 's-Heerenbergeseweg is getoetst aan de Wet geluidhinder. Toetsing vindt plaats op basis van een ‘nieuwe situatie’, waarbij 48 dB de voorkeursgrenswaarde is voor wegverkeerslawaai. De geluidbelasting op de woning aan de ’s-Heerenbergseweg 1 bedraagt maximaal 56 dB na aftrek van 5 dB op grond van art. 110g van de Wet geluidhinder. De geluidbelasting is daarmee hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, echter wordt aan de hoogst toelaatbare geluidsbelasting van 63 dB voldaan.

Verlening van hogere waarden

Om de geluidbelasting op dit plan terug te dringen zijn maatregelen aan de weg zoals het aanbrengen van stil asfalt financieel niet haalbaar. Maatregelen in het tussengebied zouden kunnen bestaan uit een geluidscherm. Om voldoende effect te hebben zou de zichtlijn tussen de woning en de weg moeten worden doorbroken. Dit resulteert in een lengte van het scherm die verder gaat dan het perceel dat in eigendom is. Een dergelijk scherm in het tussengebied is vanuit landschappelijk, stedenbouwkundig en financieel oogpunt niet wenselijk. Als mogelijkheid voor de realisatie van deze woning blijft over het vaststellen van een hogere waarde.

Op basis van de Wet geluidhinder kan de gemeente een hogere waarde verlenen voor de geluidsbelasting van 56 dB. De verlening van de hogere waarde vindt plaats in een aparte hogere waarde-procedure gelijktijdig met de ruimtelijke procedure.

Gevelwering

Op grond van het Bouwbesluit 2012 dient een akoestische binnenwaarde van 33 dB bij woningen ten gevolge van wegverkeerslawaai gegarandeerd te worden. Bij het bepalen van de vereiste gevelgeluidwering wordt rekening gehouden met de berekende geluidbelasting op de gevels van de woning. De benodigde gevelisolatie moet gelijk zijn aan het verschil tussen de werkelijke geluidbelasting en het niveau van 33 dB. Bij het vaststellen van de geluidwerende voorzieningen moet worden uitgegaan van een geluidbelasting van maximaal 61 dB. Om de binnenwaarde bij de woning te halen, moet een minimale geluidsisolatie van (61-33=) 28 dB worden bereikt.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er, na het verlenen van hogere waarde, vanuit het aspect geluid geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de uitvoering van het plan.

4.4 Luchtkwaliteit

Algemeen

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd, kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht, waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.

Toetsing
Het initiatief betreft de realisatie van bedrijfshal, facilitycomplex met een vrijstaande bedrijfswoning. De ministeriële regeling NIBM kwantificeert de (N)IBM-grens niet voor deze functies. Om die reden is met behulp van de 'NIBM-tool' (versie 23-04-2022) een berekening gemaakt. Uit paragraaf 4.10 komt naar voren dat het aantal verkeersbewegingen als gevolg van de ontwikkeling, op basis van de cijfers van CROW (worst-case), met 124 ritten per etmaal toeneemt. Hiervan zal worst-case bij maximaal 85% sprake zijn van vrachtverkeer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.wplgshbbdrhnbgswg1-on01_0010.png"

Uit de berekening blijkt dat de bijdrage door verkeer aan de luchtverontreiniging niet meer bedraagt dan de grenswaarde van 1,2 microgram per m3. De ontwikkeling draagt daarmee niet-in-betekenende mate bij aan luchtverontreiniging. Nader onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de lokale luchtkwaliteit onderzocht, zodat onacceptabele gezondheidsrisico's kunnen worden uitgesloten. Hiertoe is de monitoringstool uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van de rijksoverheid geraadpleegd. De monitoringstool geeft inzicht in de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in het plangebied tussen 2020 en 2030. De monitoringstool kent scenario's zonder en met lokale maatregelen die er voor moeten zorgen dat op termijn overal aan de grenswaarden wordt voldaan. Beide typen scenario's laten in de toekomst een afname van de concentraties zien. Dit komt doordat bedrijven en het verkeer steeds schoner worden door technologische verbeteringen. De monitoringstool maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2020 en 2030 in het plangebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.

In het plangebied worden geen gevoelige functies beoogd zoals bedoeld in het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Toetsing aan de grenswaarden is daarom niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.5 Externe veiligheid

Algemeen

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.

Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen en Regeling externe veiligheid inrichtingen (Bevi en Revi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Circulaire effectafstanden LPG-tankstations

In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. Het bevoegd gezag wordt verzocht om rekening te houden met een effectafstand van 60 meter tot (beperkt) kwetsbare objecten. Dit wil zeggen dat deze afstand in beginsel aangehouden moet worden, maar dat gemotiveerd afwijken is toegestaan door het treffen van veiligheidsmaatregelen. Daarnaast wordt verzocht om rekening te houden met een effectafstand van 160 meter tot zeer kwetsbare objecten. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)

Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt en basisnet), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb en Revb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

Toetsing

Onderhavige ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van twee bedrijfshallen met een vrijstaande bedrijfswoning binnen bestaand stedelijk gebied. Met de realisatie van de bedrijfswoning en de bedrijfshallen is sprake van een nieuw kwetsbaar object. Echter worden er per saldo geen woningen toegevoegd en is er sprake van de uitbreiding van een bestaand bedrijf. Hierbij is geen sprake van een toename van het aantal personen in de dag- en nachtperiode. Het groepsrisico wijzigt daarmee niet als gevolg van het plan. In het moederplan 'Bedrijventerreinen Montferland' is overigens in paragraaf 3.6 een motivatie van het groepsrisico opgenomen voor het gehele bedrijventerrein.

Onderstaand is een uitsnede van de risicokaart Nederland weergegeven. Het plangebied is blauw omcirkeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.wplgshbbdrhnbgswg1-on01_0011.png"

Uitsnede risicokaart Nederland (plangebied in blauwe cirkel)

Stationaire bronnen

In de omgeving van het plangebied zijn op basis van de provinciale risicokaart de volgende bedrijven/inrichtingen aanwezig die een beperking kunnen vormen in het kader van externe veiligheid:

  • a. Drieheuvelenweg 1, 'Service Station Bergh', brandstofverkooppunt met LPG tantstation
  • b. Lengelseweg 76, gasdrukregel- en meetstation van de N.V. Nederlandse Gasunie
  • c. Industriestraat 12, 'Mainfreight Holding B.V.', opslag gevaarlijke stoffen
  • d. Distributiestraat 5, 'JCL Logistics Benelux BV, opslag gevaarlijke stoffen

a. Brandstofverkooppunt met LPG tankstation 'Service Station Bergh'

Het brandstofverkooppunt met LPG tankstation “Service Station Bergh” aan de Drieheuvelenweg 1 ligt op circa 1.000 meter van het plangebied. Het brandstofverkooppunt valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Voor alle onderdelen van het LPG-tankstation (vulpunt, reservoir en afleverzuil) gelden met betrekking tot het plaatsgebondenrisico verschillende veiligheidsafstanden tot kwetsbare objecten. Het plangebied valt buiten de veiligheidsafstanden en risicocontouren van het tankstation. Een nadere beoordeling is daarom niet noodzakelijk.

b. Gasdrukregel- en meetstation

Op circa 800 meter ten westen van het plangebied ligt een gasdrukmeet- en regelstation van Gasunie. De afstand van het PR10-6 contour bedraagt 15 meter voor dit gasdrukmeet- en regelstation. Het plangebied bevindt zich ruim buiten de PR10-6 contour. Een nadere beoordeling is daarom niet noodzakelijk.

c. Mainfreight Holding B.V.

Op circa 430 meter ten zuidwesten van het plangebied ligt Mainfreight Holding B.V. waar de opslag van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Het bedrijf is bij provinciale milieuvergunning aangemerkt als niet categoriale inrichting en BRZO-bedrijf. In de vergunning zijn op basis van een QRA risicocontouren vergund. De PR-10-6 contour voor de zuidoostelijke hal is als veiligheidszone in het vigerende bestemmingsplan opgenomen. Het plangebied valt buiten deze zone.

d. Transportbedrijf 'JCL Logistics Benelux BV'

Op circa 410 meter ten zuidoosten van het plangebied ligt transportbedrijf "JCL Logistics Benelux BV" waar de opslag van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. In de vergunning zijn op basis van een QRA risicocontouren vergund. Het plangebied valt niet binnen de PR-10-6 contour. Een nadere beoordeling is daarom niet noodzakelijk.

Mobiele risico bronnen

Op circa 7 meter ten noorden van de beoogde bebouwing ligt een gasleiding van Gasunie. De leiding heeft de volgende kenmerken:

Naam leiding   Uitwendige diameter   Werkdruk   Invloedsgebied Groepsrisico  
N-566-09   6,61 inch   40,00 bar   79 m  

Vanuit het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) krijgen dit soort hogedruk aardgasleidingen een beschermende dubbelbestemming toegekend. De dubbelbestemming is opgenomen in de verbeelding en de regels van voorliggend plan.

Met betrekking tot het plaatsgebonden risico geldt voor de hogedruk gasleiding dat er geen 10-6 contour aanwezig is buiten de leiding, de risicoafstand bedraagt 0 meter. Voor het groepsrisico (GR) geldt dat de oriëntatiewaarde van de aanwezige leiding niet wordt genaderd of overschreden, aangezien er geen sprake is van een toename van het aantal personen in de dag- en nachtperiode.


Wegverkeer

Rondom het plangebied zijn een aantal (kleine) lokale en provinciale (N316 en N827) wegen gelegen. De 's-Heerenbergseweg vormt de ontsluitingsweg voor het plangebied. Over De Immenhorst en omringende straten worden in beperkte mate gevaarlijke stoffen vervoerd, met name ter bevoorrading van het lpg tankstation aan de Drieheuvelenweg 1 en de bedrijven op het Euregionaal bedrijventerrein. De bevoorrading van deze bedrijven vormt geen belemmering.

Daarnaast ligt het plangebied op circa 1.900 meter van de Duitse snelweg A3. Over dit traject gaan dezelfde gevaarlijke stoffen als aan de Nederlandse kant van deze weg (A12). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over rijkswegen is het Basisnet Weg van belang. Het plangebied zou daarmee binnen het invloedsgebied van de weg vallen. Er is echter geen sprake van een toename van het aantal personen in de dag- en nachtperiode. Het groepsrisico wijzigt daarmee niet als gevolg van het plan. Om die reden kan nadere toetsing achterwege blijven.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.6 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen

Indien door middel van een plan nieuwe, gevoelige functies of milieuhinderveroorzakende functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu binnen en buiten het plangebied mogelijk is. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van nieuwe gevoelige functies.

Wat betreft de aanbevolen richtafstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies is de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' als leidraad voor milieuzonering gebruikt. In de VNG-publicatie zijn richtafstanden voor diverse omgevings- en gebiedstypen opgenomen. Het gaat onder andere om de volgende omgevings- en gebiedstypen: 'rustige woonwijk', 'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'. In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningen, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Voor gemengde gebieden kunnen de aanbevolen richtafstanden met één stap worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf de grens van de locatie van de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande gevoelige functies.

Toetsing

Het plangebied en haar omgeving maakt gezien de aanwezige functies deel uit van een 'gemengd gebied'.

Hinderveroorzakende functies in het plangebied

Binnen het plangebied wordt een functie gerealiseerd die milieuhinder veroorzaakt. Het bedrijf valt in milieucategorie 2. De VNG-brochure geeft hiervoor een aanbevolen richtafstand aan van 30 meter in een 'rustig gebied'. Aangezien het een 'gemengd gebied' betreft, kan de richtafstand met één stap worden verminderd tot 10 meter. De dichtstbijzijnde milieuhindergevoelige objecten (woningen) liggen op circa 20 meter van het plangebied. Er wordt dan ook voldaan aan de minimale richtafstand.

In het kader van het activiteitenbesluit is door Akoestisch buro Tideman in november 2022 wel een onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de omgeving als gevolg van de bedrijfsuitbreiding. Het onderzoek is als Bijlage 5 bijgevoegd. De conclusies uit het onderzoek worden hierna kort behandeld.

De geluidbelasting van de huidige inrichting mag niet hoger zijn dan het vastgesteld maatwerk. De geluidbelasting van het nieuwe deel van de inrichting mag niet hoger zijn dan 50 dB(A) etmaalwaarde. Uit de berekeningen blijkt dat het geluid van de gehele inrichting voldoet aan het maatwerk. Het maatwerk is lager dan de standaardvoorschriften. De piekgeluiden bij de woningen tegenover de nieuwe hal 8 zullen minder vaak optreden dan bij de functie loonwerkbedrijf en alleen in de dagperiode. Hiermee wordt voldaan aan de regels van het Activiteitenbesluit en is sprake van een goed woon- en leefklimaat. Het aspect geluid is geen beletsel voor de aanpassing van de bestemming voor het gewenst gebruik.

Hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied

De bedrijfswoning kan worden aangemerkt als milieuhindergevoelig object (niet voor hinder afkomstig van het eigen bedrijf, wel voor overige bedrijven). Ten zuiden en westen van het plangebied zijn op basis van de bestemming 'Bedrijventerrein' bedrijfsfuncties tot en met categorie 2 toegestaan. De VNG-brochure geeft hiervoor een aanbevolen richtafstand aan van 30 meter in een 'rustige gebied'. Aangezien het een 'gemengd gebied' betreft, kan de richtafstand met één stap worden verminderd tot 10 meter. De afstand tussen de nieuw te realiseren bedrijfswoning en de meest nabijgelegen bebouwing binnen de bestemming 'Bedrijventerrein' is circa 25 meter. Gelet op het voorgaande kan aan de richtafstanden worden voldaan.

Het plangebied ligt op voldoende afstand van de dichtstbijzijnde bedrijven en voorzieningen. Er kan dan ook geconcludeerd worden dat de bedrijfswoning goed ingepast kan worden in een gebied met een gemengde functie. Hiermee is sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen bestaan ten aanzien van uitvoering van het plan.

4.7 Water

Beleid

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rijn en IJssel.

In het Waterbeheerprogramma 2022-2027 van Waterschap Rijn en IJssel staat beschreven wat de doelen zijn voor de komende zes jaar in de Achterhoek en Liemers en hoe het waterschap deze wil halen. Naast het uitvoeren van kerntaken zijn het aanpassen van de leefomgeving aan de gevolgen van klimaatverandering en waterveiligheid de grootste prioriteiten. Ook een schone leefomgeving en de circulaire economie en energietransitie staan hoog op de agenda.

Voor het waterbeheerprogramma zijn de werkzaamheden van het waterschap weergegeven in vier thema's.

Klimaatrobuust gebied

De ambitie is om richting 2050 wendbaar invulling te geven aan het beheer, het onderhoud en de inrichting van het regionaal watersysteem. Dit wordt gedaan in combinatie met aanpassingen in gebruik en inrichting van de omgeving, zodat jaarrond een optimale balans tussen te nat en te droog wordt bereikt en tegelijkertijd inwoners, bedrijven en medeoverheden voldoende weerbaar zijn tegen de onvermijdelijke gevolgen van extreem weer.

Veilig gebied

De bescherming tegen hoog water is een randvoorwaarde om veilig te kunnen wonen en werken in ons gebied. Het waterschap zorgt voor veilige dijken, nu en in de toekomst. Dat wordt gedaan door dagelijks beheer van de keringen en door continu inzicht in de keringen. Het beheer wordt op een duurzame wijze uitgevoerd en er wordt gewerkt aan behoud en verhoging van de biodiversiteit van de dijken. De ambitie is dat de keringen van het waterschap in 2050 voldoen aan de nieuwe normen voor waterveiligheid, en dat daarbij wendbaar ingespeeld wordt op ontwikkelingen.

Circulaire Economie en Energietransitie

Het waterschap wil bij het uitvoeren van haar primaire taak zoveel mogelijk bijdragen aan het beperken van klimaatverandering. Daarbij wil zij in 2050 onderdeel zijn van een 100% circulaire economie waarin de taken klimaatneutraal worden uitgevoerd.

Gezonde leefomgeving

Het waterschap zorgt voor een schoon en gezond watersysteem voor de mensen en de natuur in het gebied. Het waterschap streeft ernaar dat het water in de leefomgeving geschikt is voor verschillende maatschappelijke functies en dat het geen risico's oplevert voor de volksgezondheid. Het doel is een oppervlaktewatersysteem te bereiken dat optimaal is voor ecologisch functioneren en biodiversiteit en natuurwaarden daarbinnen en -buiten bevordert.

Watertoets

Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rijn en IJssel. Voor het doorlopen van de watertoets gebruikt dit waterschap de website www.dewatertoets.nl. Het waterschap kijkt, op basis van de antwoorden die op de website worden ingevuld, of bij de ruimtelijke ontwikkeling voldoende rekening is gehouden met de waterhuishouding ter plaatse en geeft een wateradvies.


Op basis van de ingevulde digitale watertoets wordt door het waterschap geconcludeerd dat de ontwikkeling waterschapsbelangen raakt. Dit houdt in dat er bij de realisatie van het project een normale procedure gevolgd moet worden. Voor de volledigheid is door Montferland Milieu B.V. een infiltratieonderzoek uitgevoerd. De watertoets is toegevoegd als bijlage bij de het infiltratie onderzoek.

Infiltratie onderzoek

Door Montferland Milieu B.V. is in september 2022 een infiltratieonderzoek uitgevoerd. Middels het infiltratie onderzoek is inzicht verkregen in de waterdoorlatendheid van de ondergrond in het plangebied, voor de waterberging binnen het perceel, als gevolg van de nieuwbouw. Het onderzoek is als Bijlage 6 bijgevoegd. De conclusies uit het onderzoek worden hierna kort behandeld.

Uit het uitgevoerde infiltratie onderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:

  • Uit de meetresultaten volgens de Constant head-methode blijkt dat op basis van de classificatie in de doorlatendheid de bodemlaag van 1,0 tot 2,3 m-mv hoofdzakelijk als zeer goed doorlatend wordt beoordeeld.
  • Verder civieltechnisch onderzoek naar de samenstelling van de infiltratie laag heeft derhalve niet meer plaatsgevonden.
  • De onderzochte infiltratie laag biedt over het algemeen goede mogelijkheden om het hemelwater in de bodem te infiltreren.
  • Het is aan te bevelen om de infiltratievoorziening hierop af te stemmen.

Situatie plangebied

De gemeente heeft de eis gesteld dat op eigen terrein bij een zware regenbui minimaal 40 mm water opgevangen en geïnfiltreerd moet worden. Verder heeft de gemeente gevraagd om ook het teveel aan regenwater van het openbare gebied zoveel mogelijk ter plaatse op te vangen. Om hierin te kunnen voorzien worden de volgende maatregelen genomen, welke zijn verwerkt in het definitieve ontwerp:

  • Langs de voorgevel wordt een grindbak gerealiseerd voor opvang van regenwater vanaf de schuine gevelvlakken;
  • Verder wordt in totaal circa 820 infiltratiekoffers geplaatst tussen het facilitycomplex en de 's-Heerenbergseweg, naast de bedrijfswoning, onder de toekomstige parkeerplaatsen, achter de achtergevel van hal 7, langs de linker- en rechterzijgevel van hal 7, naast de oostelijke erfscheiding onder de grasstenen en langs de zijgevel van hal 8;
  • De erfverharding wordt uitgevoerd met betonklinkers die afwateren naar grasstenen en de beplanting (met uitzondering van het gedeelte onder de overdekte doorgang);
  • Op de erfscheiding langs de weg, worden in de in- en uitrit water opvang goten aangebracht, zodat van de in- en uitritten geen regenwater naar het openbare gebied kan stromen. Het terrein ligt hoger dan de openbare weg, dus bestrating loopt af naar de straat. Het water uit de goten wordt afgevoerd naar de infiltratie kratten;
  • In de rijbaan tussen hal 7 en hal 8, wordt ook naar twee zijden op afschot gelegd, er worden ca 10 stuks straatkolken geplaatst voor de opvang van ca 350 m2 regenwater, de afvoer van het water gaat naar de infiltratie kratten;
  • De platte daken van de overdekte doorgang en de sluit worden voorzien van sedum dakbegroeiing.

Er is in de bestaande situatie een huishoudelijke riool aansluiting van de bestaande bedrijfswoning aanwezig. Deze aansluiting is aangesloten op de rioolpersleiding / pomp put aan de Meilandsedijk, tussen de percelen B741 en B748. De rioolleiding loopt langs de erfscheiding 's-Heerenbergseweg en Meilandsedijk naar de pomp put. De bestaande riool aansluiting op de rioolpersleiding blijft gehandhaafd. Het huishoudelijke afvalwater van de bedrijfswoning en het toilet van het kantoor wordt op de bestaande rioolleiding aangesloten. Er is geen bedrijfsafvalwater uit hal 7 en 8. Er zijn geen schrobputten en er vindt geen afvoer plaats van andere lozingstoestellen en machines.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.8 Archeologie en cultuurhistorie

Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a, van het Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst, hoe er wordt omgegaan met de aspecten archeologie en cultuurhistorie. De bescherming van archeologische waarden is verankerd in de Erfgoedwet. Het belangrijkste doel van deze wet is de bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door het reguleren van bodemverstorende activiteiten.

Toetsing

Archeologie

Op grond van het vigerend bestemmingsplan geldt in het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2'. Voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 250 m2 en waarbij de grondwerkzaamheden dieper dan 0,3 m onder het maaiveld plaatsvinden, moet de aanvrager een archeologisch onderzoek overleggen, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld. De omvang van de ontwikkeling is meer dan 250 m2. Om die reden is archeologisch onderzoek noodzakelijk.

Archeologisch proefsleuvenonderzoek

Door Econsultancy is geadviseerd om voor het plangebied de uitvoering van een archeologisch vooronderzoek (bureau- en booronderzoek) over te slaan en direct over te gaan naar de uitvoering van een archeologisch proefsleuvenonderzoek (IVO-P) met mogelijke doorstart naar een opgraving. Aangrenzend ten zuidwesten van het plangebied is namelijk in 2016 een proefsleuvenonderzoek met doorstart naar een opgraving uitgevoerd, waarbij waarschijnlijk de uiterst zuidelijke begrenzing van een huisplaats of nederzettingscomplex uit de Late-IJzertijd is aangetroffen. De verwachting is dan ook dat in noordelijke tot noordoostelijke richting van het destijds blootgelegde opgravingsvlak de vindplaats zal doorlopen, en daarmee goed mogelijk binnen de begrenzing van onderhavig plangebied. Voor dit proefsleuvenonderzoek dient een door de bevoegde overheid goedgekeurd archeologisch Programma van Eisen (PvE) te worden opgesteld, waarin de werkwijze en de randvoorwaarden van het proefsleuvenonderzoek met mogelijke doorstart naar een opgraving is vastgelegd.

De gemeente Montferland heeft ingestemd met het advies om direct over te gaan naar de uitvoering van een archeologisch proefsleuvenonderzoek (IVO-P) met mogelijke doorstart naar een definitieve opgraving (DO) en nadat de sloop van de bestaande bebouwing heeft plaatsgevonden, inclusief het ordentelijk verwijderen van de ondergrondse delen, zinkputten en mestvaalten. Door Econsultancy is in juni 2022 een Archeologisch Programma van Eisen opgesteld voor een proefsleuvenonderzoek. Het Programma van Eisen is bijgevoegd als Bijlage 7 en bepaalt aan welke eisen het rapport over de waarde en het daarvoor uit te voeren onderzoek moet voldoen.

Conform het gestelde in het PvE mogen de bestaande panden gesloopt worden. Vervolgens zal de gehele uitwerking van het proefsleuvenonderzoek mogen plaatsvinden.

Cultuurhistorie

Op basis van de cultuurhistorische kenmerkenkaart van de gemeente Montferland valt het plangebied binnen de cultuurlandschappen: historische dorpskern (b2), droge kampontginningen (kd1) en rivierterrasontginningen op afwisselend plateaus en laagten (tn1). De boerderij is niet aangemerkt als gemeentelijk en/of rijksmonument en heeft geen specifieke bijzondere cultuurhistorische waarde. Met het plan is sprake van herontwikkeling door de bebouwing te slopen en hiervoor in de plaats ruimte te bieden aan de uitbreiding van het bedrijventerrein.

Met de voorgenomen ontwikkeling vindt geen aantasting aan cultuurhistorisch waardevolle lijnen of elementen plaats. De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het aspect cultuurhistorie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.wplgshbbdrhnbgswg1-on01_0012.png"

Uitsnede cultuurhistorische kenmerkenkaart

Conclusie

Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.9 Ecologie

Algemeen

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet, in het kader van de Wet natuurbescherming, in beeld worden gebracht of er sprake is van invloeden op natuurwaarden en beschermde soorten. In de wet wordt onderscheid gemaakt in gebieds-, soort- enn bosbescherming.

Toetsing

Gebiedsbescherming

Ruimtelijke ingrepen in of nabij Natura 2000-gebieden en beschermde natuurmonumenten zijn niet toegestaan wanneer deze significante negatieve effecten op de kernkwaliteiten veroorzaken.

In Nederland zijn 162 Natura 2000-gebieden aangewezen. Dit zijn gebieden met een Europese beschermingsstatus. Veel van die gebieden zijn gevoelig voor stikstofdepositie. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied betreft het in Duitsland gelegen ‘NSG Hetter-Millinger Bruch, mit Erweiterung’ dat op een afstand van circa 3,6 kilometer ten zuidoosten van het plangebied ligt. Andere Natura 2000-gebieden op minder dan 10 km afstand zijn de eveneens in Duitsland gelegen ‘VSG Unterer Niederrhein’ (ca. 4,1 km), ‘NSG Emmericher Ward’ (ca. 5,5 km), ‘Dornicksche Ward’ (ca. 5,6 km), ‘Rhein-Fischschutzzonen zwischen Emmerich und Bad Honnef’ (ca. 5,7 km), ‘Kalflack’ (ca. 6,2 km), ‘NSG Bienener Altrhein, Millinger und Hurler Meer u. Empeler Meer’ (ca. 7,6 km), ‘NSG Grietherorter Altrhein’ (ca. 8,5 km), ‘NSG Salmorth, nur Teilfläche’ (ca. 8,6 km), ‘Klevsche Landwehr, Anholtsche Issel, Feldschlaggraben und Regnieter Bach’ (ca. 8,6 km), ‘NSG Kellener Altrhein, nur Teilfläche, mit Erweiterung’ (ca. 9,0 km) en de in Nederland gelegen Rijntakken (ca. 8,1 km).

Een negatief effect van stikstof op Natura 2000-gebieden, als gevolg van de voorgenomen activiteiten, kan gezien de ligging van het plangebied ten opzichte van de Natura 2000-gebieden, de aard van de werkzaamheden en de toename van het aantal verkeersbewegingen niet worden uitgesloten.

Door Buro Ontwerp & Omgeving is in februari 2023 een AERIUS stikstofberekening uitgevoerd. Deze effectbeoordeling is bijgevoegd als Bijlage 8. Uit de rekenresultaten blijkt dat er zowel in de realisatiefase als de gebruiksfase geen stikstofdepositie groter dan 0,00 mol/ha/jaar plaatsvindt.

Het plangebied behoort niet tot het Gelders Natuurnetwerk (GNN), de Groene ontwikkelingszone (GO), natte landnatuur, Ganzenrustgebied, Weidevogelgebied of Natura 2000-gebied. Omdat de voorgenomen activiteiten een lokale invloedsfeer hebben en geen negatieve effecten hebben op de wezenlijke kenmerken en waarden van Gelders Natuurnetwerk, Groene ontwikkelingszone, natte landnatuur, Weidevogelgebied en Ganzenrustgebied, hoeft er niet getoetst te worden aan provinciaal beleid. Voorgenomen activiteiten leiden niet tot consequenties ten aanzien van provinciaal beleid. Nadelige effecten voor, tijdens en na inrichting van het plangebied op het GNN en de GO zijn niet te verwachten door de aard van de werkzaamheden en de afstand ten opzichte van de bestaande natuurgebieden en ontwikkelzones. Er hoeft geen verdere toetsing uitgevoerd te worden.

Soortenbescherming

Door Lycens is in juni 2022 een quickscan natuurtoets uitgevoerd. Het onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 9. Bij een quickscan wordt in beeld gebracht of er (potentiële) vaste rust- of voortplantingsplaatsen aanwezig zijn van de soorten uit de verschillende beschermingsregimes. Vervolgens wordt beoordeeld of de voorgenomen ingreep verstorend kan zijn en of nader onderzoek noodzakelijk wordt geacht. Onderstaand worden de conclusies van de quickscan besproken.

Conclusies soortenbescherming

De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde planten, maar wel tot een geschikt functioneel leefgebied van verschillende beschermde diersoorten. Beschermde diersoorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk bezet een beschermd grondgebonden zoogdier er een vaste rust- en/of voortplantingsplaats, bezetten amfibiën er een (winter)rustplaats en nestelen er vogels. Vleermuizen bezetten geen vaste rust- of voortplantingsplaats in het plangebied en amfibieën bezetten er geen voortplantingsplaats. Er is geen muurvegetatie waargenomen.

Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Werkzaamheden die kunnen leiden tot het verstoren/vernielen van bezette vogelnesten dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden. De meest geschikte periode om de voorgenomen activiteiten uit te voeren is september-februari. Voorgenomen werkzaamheden mogen juridische beschouwd wel plaats vinden tijdens het broedseizoen van vogels, mits geen bezette vogelnesten beschadigd/vernield worden. Indien de voorgenomen activiteiten uitgevoerd worden tijdens de voortplantingsperiode, dient een broedvogelscan uitgevoerd te worden om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te sluiten.

Beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën mogen niet (opzettelijk) gedood worden. Om te voorkomen dat grondgebonden zoogdieren of amfibieën gedood worden, mogen ze weggevangen of verjaagd worden. Indien niet voorkomen kan worden dat beschermde dieren gedood worden, dient een ontheffing van de verbodsbepalingen (doden) aangevraagd te worden of dient gewerkt te worden volgens een Gedragscode. Indien gekozen wordt om te werken volgens een Gedragscode, dient voldaan te worden aan de gestelde eisen en voorwaarden. Één van de voorwaarden is, dat gewerkt moet worden buiten de kwetsbare periode

In het kader van de zorgplicht moet rekening worden gehouden met alle in het plangebied aanwezige planten en dieren en moet er gekozen worden voor een werkmethode en/of planning in de tijd, waardoor planten en dieren zo min mogelijk schade ondervinden als gevolg van de voorgenomen activiteiten. Door het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten, wordt de functie van het plangebied als foerageergebied, voor de in het plangebied foeragerende diersoorten, niet aangetast.

Conclusies houtopstanden

Voor de te rooien bomen is de bomenverordening van de desbetreffende gemeente van kracht. Er dient te worden nagegaan of een (omgevings-)vergunning aangevraagd moet worden voor het rooien van de desbetreffende bomen. Indien er een vergunning nodig is, dient, afhankelijk van de gemeente, een Bomen Effect Analyse en een Boomwaardebepaling te worden uitgevoerd. Eveneens geldt er een herplantplicht voor de bomen die gerooid worden. In hoeverre deze plicht geldt, is ook afhankelijk van de desbetreffende gemeente.

Voor de drie te handhaven lindebomen is een Bomen Effect Analyse uitgevoerd, welke is bijgevoegd als Bijlage 10.

Advies soortenbescherming

Voor de aanwezige amfibieën en grondgebonden zoogdieren geldt dat deze niet mogen worden gedood. Ze moeten worden weggevangen of er dient gewerkt worden volgens Gedragscode of dient ontheffing aangevraagd te worden. Uitvoering van de voorgenomen activiteiten leiden niet tot wettelijke consequenties voor vleermuizen. Voor de aanwezige vogelsoorten geldt dat het rooien van beplanting, slopen van bebouwing en verwijderen van opgeslagen spullen en rommel buiten de broedperiode moet plaatsvinden of er dient een broedvogelscan te worden uitgevoerd. Er dient te allen tijde gewerkt te worden conform de Zorgplicht.

Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.10 Verkeer en parkeren

Algemeen

Bij ruimtelijke plannen moet worden aangetoond dat de ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor de verkeer- en parkeersituatie ter plaatse.

Toetsing

Verkeer

Het beoogde programma bedraagt de realisatie van een bedrijfshal en facility complex met een vrijstaande bedrijfswoning. De verkeersgeneratie is bepaald met behulp van CROW-publicatie 381 “Toekomstbestendig parkeren: Van parkeerkencijfers naar parkeernormen” (december, 2018) en “Demografische kencijfers per gemeente” van het CBS. De verkeersaantrekkelijke werking is afhankelijk van de stedelijkheid van de gemeente, de ligging t.o.v. het centrum en het woningtype. Lengel valt onder de gemeente Montferland. Het CBS typeert de gemeente Montferland als een ‘weinig stedelijke gemeente’. Volgens het CROW kan de ligging van het projectgebied getypeerd worden als ‘rest bebouwde kom’ aangezien de locatie niet in of vlak rond het centrum van Lengel ligt, maar nog wel deel uitmaakt van de bebouwde kom.

Op basis van de kencijfers van het CROW bedraagt de totale verkeersaantrekkende werking voor de bedrijfshal (inclusief sluis) gemiddeld 4,8 per 100 m2 BVO op basis van 2.604 m2 BVO komt dit neer op (26,04 x 4,8 =) 125,0 ritten per etmaal. Voor het facility complex van 769 m2 komt dit neer op gemiddeld (7,69 x 4,8 =) 36,9 ritten per etmaal. De bedrijfswoning wordt geclassificeerd als vrijstaand koophuis. Voor een vrijstaand koophuis bedraagt de verkeersbewegingen gemiddeld 8,2. Voor de bedrijfswoning komt dit neer op (1 x 8,2 =) 8,2 ritten per etmaal. De totale verkeersaantrekkende werking komt daarmee op (125,0 + 36,9 + 8,2 =) 170,1 ritten per etmaal.

Voor de bedrijfshal en het facility complex wordt uitgegaan van 15% aan licht verkeer en 85% aan vrachtverkeer. De verkeersaantrekkende werking voor een bedrijfshal en facility complex met een vrijstaande bedrijfswoning op een dergelijke locatie bedraagt daarmee voor licht verkeer gemiddeld (18,8 + 5,5 + 8,2 =) 32,5 ritten per etmaal. Hierbij is de bedrijfswoning geclassificeerd als een vrijstaand koophuis.

In de huidige situatie is er circa 800 m2 bebouwing aanwezig ten behoeve van het (agrarische) loonwerkbedrijf (arbeidsextensief). Dit komt neer op (4,8 x 8 =) 38,4 ritten per etmaal. De bestaande inpandige woning heeft een verkeersaantrekkende werking van gemiddeld (1 x 8,2 =) 8,2 ritten per etmaal. De totale toename aan verkeersbewegingen bedraagt daarmee conform de cijfers van CROW (170,1 - 38,4 - 8,2 =) 123,5 verkeersbewegingen per etmaal. Initiatiefnemer heeft overigens aangegeven dat op basis van ervaringscijfers de verkeerstoename in de praktijk beperkter zal zijn.

Het verkeer van de bedrijfswoning, het facility complex (hal 8) en een klein gedeelte van het verkeer van de bedrijfshal (hal 7) rijdt vanuit het plangebied via de ’s-Heerenbergseweg en Meilandsedijk naar de N316. Het grootste gedeelte van het vrachtverkeer van de bedrijfshal (hal 7) volgt een alternatieve route, omdat het een uitbreiding van de bestaande bedrijfshallen aan de Logistiekstraat betreft. Aan de Logistiekstraat bevindt zich de laadkuil voor het laden en lossen van het vrachtverkeer. De toename aan verkeersbewegingen vindt daardoor voornamelijk plaats aan de Logistiekstraat. Het (aanvoerende) vrachtverkeer van de nieuwe bedrijfshal rijdt daarom over de Logistiekstraat naar de Elsepasweg (N827). De N316 en N827 zijn provinciale wegen. Deze wegen hebben voldoende capaciteit om het aantal verkeersbewegingen op te vangen.

Parkeren

Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door de aard en omvang van de activiteit waarin het plan voorziet.

Voor wat betreft het aantal te realiseren parkeerplaatsen is uitgegaan van de kengetallen van het CROW. Uitgaande van 'bedrijf arbeidsextensief/bezoekersextensief (loods, opslag, transportbedrijf), met de verstedelijkingsgraad 'weinig stedelijk' en het gebiedstype 'rest bebouwde kom' is het aantal benodigde parkeerplaatsen gemiddeld 1,05 per 100 m2 bvo. De bedrijfshal en het facility complex hebben een gezamenlijke oppervlakte van circa 3.373 m2. Dit betekent dat voorzien moet worden in [(3.373/100) x 1,05 =) 35,42 parkeerplaatsen voor de bedrijfshal en het facility complex. Voor de bedrijfswoning geldt, met een classificatie als vrijstaande koopwoning, een parkeernorm van gemiddeld 2,3. Dit betekent dat in totaal voorzien moet worden in (35,42 + 2,3 =) 37,72 parkeerplaatsen.

Gezien het feitelijke gebruik van het beoogde bedrijf heeft de gemeente aangegeven dat het nog niet noodzakelijk is om deze parkeervoorzieningen aan te leggen. Wel is met de inrichting rekening gehouden met ruimte voor 38 parkeerplaatsen, daarmee wordt er voldaan aan de parkeernormen.

Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.11 Kabels en leidingen

Algemeen

Bij ruimtelijke plannen dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse planologisch relevante kabels en leidingen.

Toetsing

Aan de noordgrens van het plangebied is een gasleiding gelegen, die een juridisch- planologische bescherming geniet. Zie hiervoor ook paragraaf 4.5. Ter plekke van de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' geldt dat er geen gebouwen mogen worden gebouwd. Voor overige bouwwerken geldt een maximale bouwhoogte van 3 meter. Het is daarnaast verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning werkzaamheden uit te voeren waaronder afgraven, het aanleggen van verhardingen, aanleggen, verdiepen of dempen van waterpartijen, indrijven van voorwerpen in de bodem, opslaan van goederen en het aanbrengen of verwijderen van (diepwortelende) beplanting. In het ontwerp is hier rekening meegehouden.

Gasunie heeft in een reactie op het plan aangegeven geen bezwaar te hebben tegen de voorgenomen plannen. Er zijn een aantal eisen gesteld voor wat betreft de inrichting en de werkzaamheden. Deze eisen zijn meegenomen in het definitieve ontwerp. Het verleggen van de inrit is akkoord. Graafwerkzaamheden in de belemmeringenstrook moeten onder toezicht van Gasunie worden uitgevoerd en op basis van een geldige KLIC-melding.

Om de overige kabels en leidingen in het plangebied te inventariseren wordt voor de werkzaamheden een zogenaamde KLIC-melding verricht. Aan de hand van deze KLIC -melding wordt met de betreffende kabels- en leidingenbeheerders afspraken gemaakt voor eventuele aanpassingen mocht dat nodig blijken.

Conclusie

Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

Hoofdstuk 5 Juridische planaspecten

De grondslag voor dit wijzigingsplan wordt gevormd door het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Montferland' van de gemeente Montferland.

De regels van dit wijzigingsplan maken in juridische zin deel uit van het bestemmingsplan. Artikel 3.6 lid 1 onder a Wro bepaalt immers, dat wijzigingen worden geacht deel uit te maken van het (bestemmings)plan, met dien verstande, dat zij, zolang en voor zover de bestemming nog niet is verwerkelijkt, kunnen worden herzien op dezelfde wijze als waarop zij tot stand zijn gekomen. Het wijzigingsplan is dus onderdeel van en vormt een aanvulling op het bestemmingsplan. Een en ander betekent, onder meer, dat de regels van het moederplan 'Bedrijventerrein Montferland' van toepassing zijn op de nieuwe ontwikkeling.

De gronden zijn bestemd als 'Bedrijventerrein'. Daarnaast is de geldende dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2' en de geldende gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie' opgenomen.

De regels van de bestemmingen en aanduidingen zijn afkomstig van het moederplan. Voor een verdere inhoudelijke beschrijving van de bestemmingen, wordt daarom verwezen naar de toelichting van het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Montferland' van gemeente Montferland.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

In artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting waarin de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan zijn neergelegd. Dit hoofdstuk gaat in op de uitvoerbaarheid, waarbij eerst de economische uitvoerbaarheid aan bod komt en vervolgens de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Bij het eerste gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Tevens is in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geregeld dat in het kader van een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning voor bepaalde bouwplannen de grondexploitatieregeling van toepassing is. Bij het tweede gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen.

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Voorliggend project betreft een particulier initiatief. Met de ontwikkeling zijn geen kosten voor de gemeente gemoeid, anders dan kosten die op basis van de gemeentelijke legesverordening in rekening zullen worden gebracht. Daarnaast zijn met de initiatiefnemer een realisatie- en planschadeovereenkomst gesloten, teneinde eventuele kosten voor de gemeente te kunnen verhalen op initiatiefnemer. Het verhaal van kosten is daarmee anderszins verzekerd, waarmee het opstellen van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Procedure

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Het ontwerpwijzigingsplan heeft vanaf PM 2023 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld zienswijzen kenbaar te maken aan het College van burgemeester en wethouders. Er zijn PM zienswijzen naar voren gebracht. Het wijzigingsplan is op PM door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Montferland vastgesteld.

6.2.2 Participatie

Vanaf mei 2022 heeft initiatiefnemer in verschillende rondes één-op-één contact gezocht met omwonenden. Tevens zijn de aanliggende bedrijven aan de Logistiekstraat geïnformeerd en bezocht. De eerste gesprekken zijn gevoerd met omwonenden op basis van een situatietekening. Na de eerste gespreksronde is het plan gewijzigd naar aanleiding van wensen van omwonenden. Vanuit omwonenden is onder andere de wens uitgesproken om raampartijen op te nemen in de gevel die gericht is op de 's-Heerenbergseweg. Dit is meegenomen in het ontwerp en geeft de bebouwing een open karakter. Ook de verspringende gevelelementen en het hellende dak zijn aangedragen door omwonenden en meegenomen in het ontwerp.

In een tweede persoonlijk gesprek is het aangepaste plan gepresenteerd; zowel naar de omwonenden toe als naar de aanliggende bedrijven. Reacties waren overwegend positief. Omwonenden zijn blij met de groenstrook. Daarnaast wordt het plan als verbetering ervaren ten aanzien van de huidige situatie. De gevel aan de straatzijde wordt unaniem positief beoordeeld. De verkeersbewegingen stuiten niet op grote bezwaren, gezien de hoeveelheid en aard van het verkeer ten opzichte van de huidige situatie en ook gezien de geplande verkeersafwikkeling (via de Meilandsedijk). Een enkele bewoner ziet graag dat een eik in de gemeentelijke berm behouden blijft; hetgeen niet op problemen stuit.

Na de eerdere participatierondes is gebleken dat de twee lindebomen niet gekapt mogen worden. Hierdoor bleek het noodzakelijk om het ontwerp nogmaals aan te passen, ten behoeve van het behoud van de twee lindebomen. In plaats van een inpandige bedrijfswoning is er voor een vrijstaande bedrijfswoning gekozen, waardoor de twee bestaande lindebomen instand gehouden kunnen worden. Door deze wijziging is de inrit verschoven in westelijke richting en wordt de bedrijfshal 8 iets kleiner. Nadat het bouwplan is gewijzigd is het nogmaals met de directe buren besproken. Een meerderheid van de omwonenden geven aan voorkeur te hebben voor het eerdere ontwerp, waarin de twee lindebomen worden gekapt en de bebouwing in één lijn doorloopt. Er is toegelicht dat de gemeente geen kapvergunning wil geven voor de lindebomen. Enkele omwonenden zijn voorstander van de handhaving van de lindebomen. Het aangekondigde onderzoek naar het achterstallige onderhoud en de veiligheid van de bomen is positief ontvangen.

Een uitgebreider verslag van de participatie is opgenomen als Bijlage 11.