direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied(vijfde herziening), wijziging Van Rouwenoortweg 56, Didam
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1955.wplgbgbfwovrrtwg56-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

Op het perceel aan de Van Rouwenoortweg 56 in het buitengebied van Didam was voorheen een agrarisch bedrijf gevestigd. De initiatiefnemer is voornemens om de voormalige agrarische opstallen op het perceel te slopen en de bestaande bedrijfswoning om te zetten naar een reguliere woning. In ruil voor de sloop wil de initiatiefnemer één nieuwe woning op het perceel bouwen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van het functieveranderingsbeleid van de gemeente Montferland.

De voorgaande ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een wijziging van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Van Rouwenoortweg ten oosten van de kern Didam in het buitengebied van de gemeente Montferland. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.wplgbgbfwovrrtwg56-va01_0002.png"

Globale ligging plangebied ten opzichte van de omgeving (bron: openstreetmaps)

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt in het buitengebied ten oosten van de kern Didam. Het overwegend agrarisch gebied is weids van karakter. Tussen de landbouwgronden liggen woningen en agrarische bedrijven, waarbij opstallen en schuren vrij in het zicht liggen. Ten zuiden van het plangebied ligt de spoorlijn van het traject Arnhem - Winterswijk. Ten noordoosten van het plangebied zijn enkele agrarische bedrijven gevestigd en aan de noordwestelijke kant bevinden zich voornamelijk woningen. De Van Rouwenoortweg is te typeren als een rustige weg, voornamelijk gebruikt door bestemmingsverkeer van en naar de aangrenzende percelen.

In het plangebied was voorheen een agrarisch bedrijf (varkenshouderij) gevestigd. Het agrarisch perceel, met een oppervlakte van circa 42.920 m2, bestaat uit een bedrijfswoning, enkele bijgebouwen en meerdere voormalige agrarische opstallen, die geconcentreerd bij elkaar staan gepositioneerd. De overige gronden bestaan uit weiland en grasland. De gronden tussen de gebouwen en de woning zijn grotendeels verhard. De gronden rondom de bedrijfswoning zijn in gebruik als tuin.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.wplgbgbfwovrrtwg56-va01_0003.jpg"

Luchtfoto van het plangebied (bron: Google Maps).

2.2 Toekomstige situatie

De initiatiefnemer is voornemens gebruik te maken van het functieveranderingsbeleid van de gemeente Motferland. In ruil voor de sloop van de opstallen met een gezamenlijke oppervlakte van 1.204 m2 wil de initiatiefnemer graag één vrijstaande woning bouwen. De reeds aanwezige (bedrijfs)woning blijft behouden en wordt met dit plan omgezet naar een reguliere woning.

Voor dit initiatief is een schetsontwerp gemaakt. Het volledige schetsontwerp is toegevoegd als bijlage 2 bij de regels. Onderstaand een uitsnede van dit schetsontwerp. Het schetsontwerp gaat uit van een erfopzet met één entree, een gezamenlijk erf en gezamenlijk bijgebouw. Het nieuwe erf vormt een compact ensemble. De bestaande woning blijft in de opzet het hoofdgebouw op het erf waarbij de nieuwe woning refereert aan een schuurwoning. De nieuwe woning wordt ten zuidoosten van de bestaande woning gerealiseerd. De bestaande woning blijft met de bestaande inrit ontsloten via de Van Rouwenoortweg. De nieuwe woning wordt ook via deze inrit ontsloten. Er is in het plangebied voldoende ruimte om op eigen terrein te parkeren.

Het geheel wordt landschappelijk ingepast. Bestaande bomen en bestaande houtwallen blijven behouden. De bestaande houtwal direct ten zuiden van de nieuwe woning wordt verbreed en versterkt met gebiedseigen soorten. In de zuidwestelijke hoek wordt een geriefhoutbosje aangeplant. De noordoostelijke hoek wordt ingericht met kruidenrijk grasland. Tevens worden langs de randen van de percelen (extra) hagen aangeplant. De achtergelegen open graslanden blijven behouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.wplgbgbfwovrrtwg56-va01_0004.png"

Schetsontwerp toekomstige situatie plangebied

2.3 Duurzame stedenbouw

In een duurzame leefomgeving wordt bewust omgegaan met energie, klimaat, grondstoffen, ruimte, water en groen. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn een logisch moment om de verschillende aspecten van duurzame stedenbouw vanaf het begin in de planvorming mee te nemen.

Bouwbesluit

Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen en utiliteitsgebouwen. De maat voor energiezuinigheid heet Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Voor woningen geldt sinds 2015 een Energie Prestatie Coëfficiënt van 0,4 op gebouwniveau. Vanaf 2020 wordt deze verlaagd richting een coëfficiënt dichter bij de nul. Vanaf 2020 moeten alle nieuwe gebouwen voldoen aan de BENG-eisen. Dit is rijksbeleid, waarbij BENG staat voor Bijna EnergieNeutrale Gebouwen.

Kansen

Bij de herinrichting van een perceel en bij nieuwbouw liggen kansen om duurzaamheid te verbeteren. Het energieneutraal maken van een gebouw kan beter bij de bouw dan achteraf. Nieuwbouw biedt de kans om meteen voor een duurzame wijze van verwarming te kiezen, maar ook andere duurzaamheidsaspecten zijn bij nieuwbouw relatief eenvoudig te realiseren, zoals het opwekken van duurzame energie. Het is van belang de kansen voor het opwekken van duurzame energie te benutten om de gestelde toename van duurzaam opgewerkte energie te behalen. Sinds 01-07-2018 moeten nieuwe woningen gasloos worden gebouwd. Daarnaast kan bij de inrichting van de buitenruimte rekening worden gehouden met water- en hittestress. Het aanplanten van groen is goed voor de klimaatbestendigheid, omdat het bijdraagt aan het verminderen van de hittestress en het verbeteren van het watervasthoudend vermogen van het gebied.

Planspecifiek

Met voorliggend plan is sprake van zuinig ruimtegebruik, omdat agrarische bedrijfsbebouwing met een oppervlakte van circa 1.200 m2 wordt gesloopt en hiervoor in de plaats één nieuwe woning wordt gebouwd. De woning zal voldoen aan de nieuwe eisen van energie en conform het bouwbesluit gasloos worden gebouwd. Het overige deel van het plangebied wordt zoveel mogelijk groen ingericht (zie landschappelijke inpassing in bijlage 2 bij de regels).

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.

Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.

De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.

Met de komst van de NOVI komen meerdere nationale beleidsstukken te vervallen, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Strategisch relevante delen van de SVIR en het Barro worden echter opgenomen in de NOVI en blijven daarmee ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden. Dit bestemmingsplan zal daarom ook aan dit beleid worden getoetst.

Gebiedsgericht

De NOVI benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen.

In het Barro waren regels opgesteld waarmee deze gebiedsbescherming juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de NOVI/SVIR en het Barro.

Ladder duurzame verstedelijking

Voorliggend initiatief betreft het omzetten van een bedrijfswoning naar burgerwoning en het realiseren van één nieuwe woning in ruil voor de sloop van circa 1.200 m2 aan opstallen. Er vindt hiermee een afname van bebouwd oppervlak plaats. Tevens blijkt uit jurisprudentie dat er pas vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 3.1.6. Bro. De ontwikkeling kan dus niet als stedelijke ontwikkeling aangemerkt worden. Verdere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is niet nodig.

Het initiatief past binnen het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

Algemeen

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland gaat in de breedte over het beleid van de provincie voor de fysieke leefomgeving. De visie integreert een vijftal beleidsterreinen: ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is op 15 december 2021 geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:

  • Een versnelde energietransitie, gericht op forse vergroting van het aandeel duurzame energie en passend bij de Gelderse kwaliteiten;
  • Een op de toekomst toegerust beschermend klimaatbeleid;
  • Een voortvarend en innovatief circulair beleid;
  • Een stimulerend en beschermend beleid voor biodiversiteit;
  • Efficiënte, duurzame en innovatieve bereikbaarheid, toegesneden op de veranderende vraag;
  • Een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat;
  • Een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen.

Naast deze zeven ambities blijft het beleid uit de Omgevingsvisie uit 2014 gelden. Het gaat om de aanwijzing van functies van regionale oppervlaktewateren, van gebieden waar milieukwaliteit bijzondere bescherming behoeft, van Natura 2000-gebieden en van bijzondere natuurgebieden.

Omgevingsverordening Gelderland

De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

Planspecifiek

Met onderhavig plan is sprake van een functieverandering van een voormalig agrarisch bedrijf naar wonen. Er worden opstallen verwijderd en hiervoor in de plaats wordt één nieuwe woning gerealiseerd. De hoeveelheid bebouwing neemt per saldo af. De nieuwe woning zal voldoen aan de nieuwe eisen van energie en conform het Bouwbesluit gasloos worden gerealiseerd. Hiermee draagt het plan bij aan de ambitie uit de Omgevingsvisie voor een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat weet te anticiperen op ontwikkelingen. Bij de landschappelijke inpassing van de nieuwe woning wordt aangesloten bij de landschappelijke kwaliteiten van de omgeving. Er is daarmee sprake van een kwaliteitsverbetering.

Het initiatief is passend binnen het provinciale beleid.

3.3 Regionaal beleid

De wethouders Wonen van de Liemerse gemeenten Duiven, Doesburg, Montferland, Rijnwaarden, Westervoort en Zevenaar hebben samen de 'Liemerse Woonagenda' voor de periode 2017. 2027 ondertekend. Op basis van deze cijfers kunnen in de Liemers de komende 10 jaar ruim 2.800 nieuwbouwwoningen gebouwd worden.

Van dit aantal kunnen 880 woningen in de gemeente Montferland worden gerealiseerd. Bij de laatste prognoses is opgevallen dat het aantal huishoudens tot 2027 harder groeit dan eerder verwacht. De woonbehoefte is daarmee navenant groter geworden. Dit komt omdat er weer volop dynamiek is op de woningmarkt. Deze dynamiek leidt op zichzelf al tot een verhoogde (inhaal)vraag voor de korte termijn. In de plus variant wordt een woningbehoefte in deze periode verondersteld van 1.235 woningen.

Met het voorgenomen initiatief wordt voorzien in de behoefte aan landelijk wonen. Het initiatief voorziet ten opzichte van de bestaande situatie in de toevoeging van één woning. De bescheiden toevoegingen in het buitengebied door functieverandering zijn supplementair/aanvullend op de woningbouwprogrammering in de kernen. Hier komt bij dat de opgave voor Montferland hoger is dan de voorraad harde plancapaciteit voor de kernen zoals opgenomen in de gemeentelijke woningbouwprogrammering. Zolang de behoefte in de periode 2017 - 2027 hoger is dan de voorraad harde plancapaciteit hebben gemeenten op grond van de Liemerse woonagenda de vrijheid om naar eigen inzicht, maar met de uitgangspunten uit het kwalitatieve deel, plannen te ontwikkelen.

Planspecifiek

Met voorliggend plan wordt voorzien in de behoefte aan landelijk wonen en wordt verrommeling van het buitengebied tegengegaan en de kwaliteit van de woonomgeving bevorderd. Hiermee is het initiatief passend binnen de Liemerse Woonagenda.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Montferland

Op 23 april 2009 is de Structuurvisie Montferland vastgesteld. De structuurvisie geldt voor het gehele gemeentelijke grondgebied, met uitzondering van de bebouwde kommen. Het doel van de structuurvisie is tweeledig:

  • 1. het samenbrengen en actualiseren van bestaande visies en andere beleidsdocumenten in een nieuwe visie. Het gaat dus niet om het formuleren van nieuw beleid, maar om het samenbrengen in één visie van reeds bestaand beleid.
  • 2. het bestendigen van het gevestigde voorkeursrecht voor enkele uitbreidingslocaties; in het Regionaal Plan van de Stadsregio Arnhem/Nijmegen zijn een aantal uitbreidingsrichtingen van woonkernen opgenomen.

In de structuurvisie worden deze zoekrichtingen vertaald en begrensd in concrete locaties. Daarnaast kan via de structuurvisie het gevestigde voorkeursrecht voor enkele uitbreidingslocaties worden bestendigd.

Functieverandering

De verwachting is dat het aantal agrarische bedrijven in de komende jaren zal afnemen. Dat roept de vraag op naar de mogelijkheden voor hergebruik van de vrijkomende gebouwen. De gemeente wil hiervoor ruimere mogelijkheden opnemen uit oogpunt van het behoud van een sterke plattelandseconomie. Daarnaast hanteert de gemeente de versterking van de ruimtelijke kwaliteit bij een functieverandering als uitgangspunt. Dat betekent bijvoorbeeld dat er vereveningseisen worden gesteld ten aanzien van sloop van gebouwen, de beeldkwaliteit en de landschappelijke inpassing. Van functieverandering is sprake indien de activiteiten een zodanige omvang hebben, dat de bestemming ten behoeve van de nieuwe functie moet worden aangepast. Het gemeentelijke beleid voor functieverandering is vastgelegd in de notitie 'Ruimte voor vernieuwing in het buitengebied' (zie paragraaf 3.4.4).

Planspecifiek

Voorliggend plan betreft een functieverandering van een agrarisch bedrijf naar wonen. Door sloop van voormalige agrarische opstallen en nieuwbouw van één woning, die landschappelijk wordt ingepast, wordt met het plan de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied verbeterd en neemt de vitaliteit van het buitengebied toe. Het plan past hiermee binnen het beleid van de structuurvisie van de gemeente Montferland.

3.4.2 Woonvisie Montferland

In de Woonvisie Montferland 2016-2020 legt de gemeente haar ambities, doelstellingen en maatregelen vast over het wonen in de gemeente voor de komende jaren. De gemeente hanteert daarbij de volgende visie op het wonen: De gemeente Montferland is een groene gemeente, die haar inwoners de kans geeft binnen deze gemeente de wooncarrière te doorlopen. Bijzondere aandacht krijgen de jonge, vaak startende huishoudens en de groeiende groep ouderen. Bestaande woongebieden, woningen en vastgoed worden optimaal benut en ontbrekende woningen en woonruimten voegen we toe. De gemeente Montferland wil haar bewoners een prettige woon- en leefsituatie op kernenniveau blijven bieden. De gemeente heeft vooral een regierol bij het realiseren van haar doelen.


Bij deze visie behoren de volgende ambities:

  • Inwoners moeten binnen de gemeente een wooncarrière kunnen doorlopen. Dat houdt in dat de gemeente jonge en startende woningzoekenden de kans wil geven binnen de gemeente de gewenste woning te vinden, waar mogelijk op kernenniveau.
  • Huishoudensgroei neemt af en bevolking verandert van samenstelling, o.a. vergrijzing. De gemeente wil deze groeiende groep ouderen en mensen met een zorgvraag ondersteunen om zo lang mogelijk zelfstandig te kunnen blijven wonen.
  • De gemeente wil een huurwoningvoorraad die wat betreft omvang en betaalbaarheid past bij de woningvraag van de huidige en toekomstige inwoners. Daarnaast streeft de gemeente naar een meer duurzame en energiezuinige woningvoorraad.
  • Leefbaarheid in de kernen en wijken bevorderen door woningbouw, door verbetering van bestaande woningen en de woonomgeving.

Notitie woningbouwbehoefte 2019-2030

n dit rapport wordt aan de hand van demografische ontwikkelingen een beeld geschetst van de woningbouwbehoefte en indicaties in de zorg in de gemeente Montferland. Uitgegaan wordt van een groei van de woningvoorraad die minimaal gelijk is aan de geprognotiseerde huishoudensgroei, wat neerkomt op een toename van de woningvoorraad van 950 - 1.350 woningen tot 2030. Ingezet wordt op alle doelgroepen: appartementen en kleine koopwoningen voor een- en tweepersoonshuishoudens, eengezinswoningen voor gezinnen in de koopsector en een beperkt aantal ouderenwoningen en sociale huurwoningen.

Planspecifiek

Met onderhavig plan wordt één nieuwe vrijstaande woning gerealiseerd. Hiermee levert het plan een kleine bijdrage aan de kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte van de gemeente Montferland. Daarnaast draagt onderhavig plan met de sloop van een verouderde opstallen bij aan een verbetering van

de woonomgeving en verbetering van de leefbaarheid. Het plan past daarmee binnen de Woonvisie en de notitie woningbouwbehoefte 2019-2030.

3.4.3 Landschapsontwikkelingsplan (LOP+)

Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP+) is opgesteld in samenspraak met gemeente Oude IJsselstreek en Doetinchem en biedt de mogelijkheid de landschappelijke eenheid en kwaliteit in de gemeente te versterken en toch ruimte te bieden aan bestaande bedrijven en ontwikkelingen in de toekomst. Het LOP+ is een beleidsnota uit 2008 waarin het landschapsbeleid is vastgesteld.

In de beleidsnota wordt onderscheidt gemaakt in zes verschillende landschap-ensembles verdeeld over het grondgebied van de gemeenten. De ensembles verwijzen naar de geschiedenis van het landschap maar ook het hedendaags gebruik ervan. De landschaps-ensembles zijn vervolgens onderverdeeld in deelgebieden.

Deelgebied Dorpsmarken

Hier wordt gestreefd naar het behoud van de contrasten tussen de kleine, open esgronden rond de kernen, de besloten kampen en de ruimtelijke ontginningen door het herstel van akkerranden, heggen en houtwallen en behoud van het reliëf. Ingezet wordt op de aanleg van erfbeplanting met hoogstamboomgaarden, heggen en bomen. In het LOP zijn ook doelstellingen opgenomen voor bebouwing en erven. Belangrijk is het herkenbaar houden van het landschap met een Achterhoeks identiteit.

Planspecifiek

Onderhavig plangebied ligt in het deelgebied Dorpsmarken. Het schetsontwerp gaat uit van een erfopzet met één entree, een gezamenlijk erf en gezamenlijk bijgebouw. Het nieuwe erf vormt een compact ensemble. De bestaande woning blijft in de opzet het hoofdgebouw op het erf waarbij de nieuwe woning refereert aan een schuurwoning. Het geheel wordt landschappelijk ingepast. Bestaande bomen en bestaande houtwallen blijven behouden. De bestaande houtwal direct ten zuiden van de nieuwe woning wordt verbreed en versterkt met gebiedseigen soorten. In de zuidwestelijke hoek wordt een geriefhoutbosje aangeplant. De noordoostelijke hoek wordt ingericht met kruidenrijk grasland. Tevens worden langs de randen van de percelen (extra) hagen aangeplant. De achtergelegen open graslanden blijven behouden. Hiermee sluit het plan bij het beleid uit het Landschapsontwikkelingsplan.

3.4.4 Notitie Herijking Ruimte voor Vernieuwing in het Buitengebied 2019

Op 24 oktober 2019 heeft de gemeente Montferland de notitie 'Herijking Ruimte voor Vernieuwing in het Buitengebied 2019' vastgesteld. Hierin is het gemeentelijk beleid opgenomen ten aanzien van functieverandering en hergebruik naar wonen (en werken). Hierin worden de volgende doelstellingen van functieverandering genoemd:

  • 1. functieverandering leidt tot een toename van de ruimtelijke kwaliteit;
  • 2. functieverandering leidt tot een impuls aan de leefbaarheid, vitaliteit en sociale kwaliteit van het buitengebied.
  • 3. functieverandering leidt tot gezonde (goede leefkwaliteit) nieuwe situaties in het buitengebied.

Voor de functieverandering naar wonen moet aan een aantal randvoorwaarden worden voldaan. In de notitie wordt voor de meest actuele randvoorwaarden verwezen naar de voorwaarden in de wijzigingsbevoegdheid voor functieverandering naar wonen in het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied'.

Planspecifiek

Met voorliggend plan dient getoetst te worden aan de voorwaarden in de wijzigingsbevoegdheid in artikel 43.3 Functieverandering naar wonen uit het bestemmingsplan 'Buitengebied', omdat hierin de randvoorwaarden voor functieverandering staan. Hieronder is het gehele artikel opgenomen en wordt vervolgens toegelicht hoe voor onderhavig plan aan de voorwaarden wordt voldaan.

 

43.3 Functieverandering naar wonen

43.3.1 Algemene voorwaarden

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om in het kader van functieverandering naar wonen de volgende bestemmingen te wijzigen naar de bestemming 'Wonen' conform de navolgende subleden van dit artikel (waarbij 'Agrarisch' als sub is opgenomen). Bij de toepassing van deze wijzigingsbevoegdheden dienen de volgende voorwaarden in acht te worden genomen:

  • a. door hergebruik of verandering van de functie van bebouwing in het buitengebied worden de bestaande (agrarische) bedrijven en functies in de omgeving niet belemmerd;
      • op de locatie heeft niet reeds eerder functieverandering naar 'Wonen' plaatsgevonden;
  • b. behoudens hergebruik van monumentale gebouwen dan wel hergebruik van een aanwezige 'deel' is functieverandering naar wonen eerst aan de orde indien op een perceel ten minste 600 m² aan (bij)gebouwen, niet zijnde een woning, aanwezig is. De deel maakt onderdeel uit van genoemde 600 m² wanneer deze in het kader van functieverandering naar wonen kan en wordt gesloopt;
  • c. functieverandering mag niet leiden tot beperking van ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw voor gronden ter plaatse van de aanduiding 'grondgebonden landbouw' en 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied';
  • d. functieverandering van vrijgekomen gebouwen mag niet leiden tot knelpunten in de verkeersafwikkeling, dan wel een ten opzichte van de bestaande situatie onaanvaardbare verkeersaantrekkende werking;
  • e. (-)
  • f. indien de functieveranderingslocatie is gelegen op gronden ter plaatse van de aanduiding 'Waardevol landschap', mag geen afbreuk worden gedaan aan de kernkwaliteiten van het waardevol landschap, zoals beschreven in Bijlage 5 bij deze regels;
  • g. functieverandering mag niet leiden tot aantasting van landschappelijke waarden en natuurwaarden, waarvan laatstgenoemde door middel van onderzoek flora en fauna dient te worden aangetoond;
  • h. indien de functieveranderingslocatie is gelegen binnen gronden ter plaatse van de aanduiding 'Overige zone - GNN', 'Overige zone - GO' en 'Overige zone - GO-EVZ', mogen de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied, zoals beschreven in Bijlage 5 bij deze regels, niet significant worden aangetast, tenzij door het stellen van compenserende of mitigerende maatregelen hieraan voldoende tegemoet kan worden gekomen;
  • i. het totaal aantal wooneenheden als gevolg van hergebruik of functieverandering mag niet meer bedragen dan twee per perceel en het aantal vrijstaande woningen niet meer dan 1;
  • j. (-)
  • k. bodemonderzoek heeft aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik, dan wel daarvoor geschikt kan en zal worden gemaakt;
  • l. een watertoets heeft aangetoond dat de functieverandering geen negatieve gevolgen heeft voor de waterhuishouding c.q. het watersysteem;
  • m. indien de functieveranderingslocatie is gelegen ter plaatse van de aanduiding 'Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' mag de nieuwe functie niet leiden tot een hoger risico voor het grondwater in vergelijking met de situatie vóór functieverandering;
  • n. onderzoek heeft aangetoond dat als gevolg van de functieverandering geen archeologische waarden worden aangetast dan wel deze waarden door het nemen van maatregelen kunnen worden ontzien;
  • o. uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse van de functieveranderingslocatie sprake is van een aanvaardbaar leefklimaat voor wat betreft het aspect geur;
  • p. uit akoestisch onderzoek is gebleken dat de geluidsbelasting op een willekeurige gevel, als gevolg van een weg de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting, niet overschrijdt;
  • q. is aangetoond dat de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de functieverandering;
  • r. functieverandering naar wonen niet is toegestaan binnen de indicatieve magneetveldzone van een hoogspanningsleiding, tenzij nader onderzoek heeft uitgewezen dat de functieverandering plaatsvindt buiten de specifieke magneetveldzone;
  • s. functieverandering niet is toegestaan binnen de geluidzone van een bedrijventerrein c.q. binnen het invloedsgebied van dat bedrijventerrein gelet op de op dat bedrijventerrein toegelaten milieucategorieen;
  • t. is aangetoond dat wordt voldaan aan de normstelling in het kader van de externe veiligheid;
  • u. de economische uitvoerbaarheid en de behoefte aan het specifieke project wordt aangetoond;
  • v. In geval op een functieveranderingslocatie sprake is van een bedrijfswoning, wordt deze in de nieuwe situatie bestemd tot 'wonen'.

Ad.

  • a. Bestaande (agrarische) bedrijven in de omgeving worden niet belemmerd. Dit wordt toegelicht in de paragrafen 4.1.4 Geur en 4.1.5 Milieuzonering.
  • b. Met voorliggend plan wordt circa 1.200 m² aan aanwezige bebouwing, niet zijnde een woning, gesloopt.
  • c. De locatie is niet gelegen in een gebied dat is aangemerkt als 'grondgebonden landbouw' of 'landbouwontwikkelingsgebied'.
  • d. De voormalige bedrijfswoning die wordt omgezet naar burgerwoning blijft op dezelfde wijze ontsloten via de Van Rouwenoortweg. De nieuwe woning wordt met dezelfde inrit ontsloten.
  • e. (-)
  • f. De locatie is niet gelegen in een gebied dat is aangemerkt als 'waardevol landschap'.
  • g. Het plan leidt niet tot aantasting van landschappelijke waarden en natuurwaarden. Zie hiervoor ook paragraaf 3.4.3 Landschapsontwikkelingsplan (LOP+) en paragraaf 4.3 Ecologie met het bijbehorende onderzoek.
  • h. Het plangebied is niet gelegen binnen gronden met de aanduidingen 'Overige zone - GNN', 'Overige zone - GO' of 'Overige zone - GO-EVZ'.
  • i. Met het plan wordt er naast de bestaande woning één nieuwe vrijstaande woning gerealiseerd.
  • j. (-)
  • k. In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 1). Zie voor het aspect bodem ook paragraaf 4.1.1 Bodem.
  • l. Door het verwijderen van bebouwing en verharding zal de totale oppervlakte aan verharding in de toekomstige situatie sterk afnemen. De watertoets is uitgevoerd en opgenomen als bijlage 4. Zie ook paragraaf 4.2 Water.
  • m. De locatie is niet gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied en/of milieuzone.
  • n. In het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie verwachting 1'. Hierbij geldt een onderzoeksplicht bij het oprichten van bouwwerken groter dan 250 m2 en dieper dan 0,3 m. Een archeologisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk. Bovendien is door de aanwezige bebouwing, welke wordt gesloopt, een groot deel van de gronden al geroerd.
  • o. Het definitief beëindigen van de agrarische bedrijfsactiviteiten (varkenshouderij) in het plangebied betekent een vermindering van de geurbelasting ter plaatse. In paragraaf 4.1.4 Geur wordt beschreven dat sprake is van een aanvaardbaar leefklimaat voor wat betreft het aspect geur.
  • p. Ten aanzien van het aspect geluid worden geen belemmeringen verwacht voor onderhavig plan, zie hiervoor paragraaf 4.1.3 Geluid en het bijbehorende onderzoek.
  • q. De luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor onderhavig initiatief, zie paragraaf 4.1.2 Lucht.
  • r. De locatie is niet gelegen binnen een magneetveldzone van een hoogspanningsleiding.
  • s. De locatie is niet gelegen in een geluidszone of invloedsgebied van een bedrijventerrein.
  • t. Ten aanzien van het aspect externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor onderhavig plan, zie paragraaf 4.1.6 Externe veiligheid.
  • u. In paragraaf 4.6 Economische uitvoerbaarheid is aangetoond dat het plan economisch uitvoerbaar is.
  • v. De bestaande voormalige bedrijfswoning in het plangebied wordt met dit plan omgezet naar een reguliere woning.

Geconcludeerd wordt dat voor onderhavig initiatief aan de randvoorwaarden voor functieverandering wordt voldaan en dat het plan past binnen het gemeentelijke functieveranderingsbeleid.

3.4.5 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Buitengebied', vastgesteld op 6 november 2013. Inmiddels is dit bestemmingsplan vijf keer herzien. Het plangebied heeft de enkelbestemming 'Agrarisch' met een bouwvlak. Het plangebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische Verwachting 1'. De onderstaande afbeelding toont een uitsnede van het geldende bestemmingsplan.

Ter plaatse van het plangebied gelden tevens de volgende bestemmingsplannen:

  • Buitengebied, herziening woonregels, vastgesteld op 20 februari 2020;
  • Facetbestemmingsplan Zonnepanelen Buitengebied, vastgesteld op 27 september 2018.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.wplgbgbfwovrrtwg56-va01_0005.jpg"

Uitsnede bestemmingsplan "Bestemmingsplan Buitengebied" (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Binnen de bestemming 'Agrarisch' is het realiseren van een nieuwe woning niet toegestaan. Tevens is het gebruik van de bestaande woning als reguliere woning niet toegestaan. Daarmee is het plan strijdig met het geldende bestemmingsplan. Om het plan mogelijk te maken is voorliggend wijzigingsplan opgesteld.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.

Planspecifiek

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 1. Tijdens het veldwerk is de opgeboorde grond zintuiglijk beoordeeld op de mogelijke aanwezigheid van bodemverontreiniging. Hierbij zijn geen indicaties waargenomen die hierop duiden. In de bovengrond (0,00 - 0,50 m -mv) ter plaatse van de mestopslag is ca.15 m³ sterk verontreinigd met koper en zink. De bovengrond en tussenlaag (0,08 - 1,00 m -mv) ter plaatse van het opslaghok bestrijdingsmiddelen, chemisch afval en reinigings-, ontsmettingsmiddelen is licht verontreinigd met bestrijdingsmiddelen en plaatselijk matig met zink. Er zijn geen gemeten waarden hoger dan 3,0 mg/kg d.s. (bestrijdingsmiddelen). Daarom wordt een nader onderzoek niet noodzakelijk geacht. Het grondwater is licht verontreinigd met barium. Op basis van de resultaten van het onderzoek kan geconcludeerd worden dat op de locatie geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging in de zin van de wet Bodembescherming (< 25 m³). Het betreft een nieuw geval van bodemverontreiniging. Aangezien de verontreinigingen ook zijn ontstaan na 1987.

De verontreinigingen zijn niet geheel tot de terugsaneerwaarde ‘klasse Wonen’ afgeperkt. De kwaliteit van de verontreinigde grond ter plaatse van het opslaghok (B) en mestopslag (F) is getoetst aan het ‘Tijdelijk handelingskader voor hergebruik van PFAS’-houdende grond en baggerspecie’ landbodem generiek: De kwaliteit van de verontreinigde grond voldoet aan de eisen voor klasse ‘AW'. Ter bepaling van de veiligheidsklasse zijn de gemeten waarden tevens getoetst aan de CROW400. Uit deze toetsing blijkt dat er bij (graaf)werkzaamheden, de basishygiëne van toepassing is.

Indien de locatie ontwikkeld gaat worden, zal de verontreiniging moeten worden gesaneerd. Hiervoor

kan een plan van aanpak of een saneringsplan worden opgesteld en ter goedkeuring aan de gemeente

Montferland worden voorgelegd.

De werkzaamheden mogen enkel worden uitgevoerd met instemming van het bevoegd gezag (gemeente Montferland). Zodra het bevoegd gezag heeft ingestemd, kunnen de werkzaamheden worden opgestart. Zonder goedkeuring van het bevoegd gezag is het verboden grondwerkzaamheden uit te voeren.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.

4.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit ter plaatse

In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.

Planspecifiek

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 723450 (aan de Rijksweg A18 ten zuiden van het plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:

  NO2 
(stikstofdioxide)  
PM10
(fijnstof)  
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof)  
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2020 (µg/m3)   20,4 µg/m3   16 µg/m3   8,9 µg/m3  
Grenswaarde concentratie (µg/m3)   40 µg/m3   40 µg/m3   25 µg/m3  

De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

Bijdrage initiatief

Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief (toevoegen één extra woning) van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%, toevoegen 1.500 woningen). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

De bedrijfswoning die wordt omgezet naar burgerwoning is een bestaand geluidsgevoelige object en hoeft dus in principe niet meer te worden getoetst. Met de realisatie van één nieuwe woning wordt wel een nieuw geluidsgevoelig object toegevoegd. De nieuwe woning wordt ontsloten via de Van Rouwenoortweg. Industrielawaai is hier niet aan de orde.

Wegverkeerslawaai

Wat betreft wegverkeerslawaai is de Van Rouwenoortweg een lokale landweg die voornamelijk wordt gebruikt door bestemmingsverkeer van en naar de aangrenzende percelen. De verkeersintensiteit is dermate laag dat de verwachting is gerechtvaardigd dat er geen belemmeringen zijn vanuit het aspect wegverkeerslawaai.

Spoorweglawaai

Ten zuiden van het plangebied ligt een spoorlijn. De woning is beoogd op 57 meter afstand van deze spoorlijn. Om de gevolgen van spoorweglawaai voor de nieuwe woning te bepalen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 2. Hierin wordt geconcludeerd dat de geluidbelasting op de gevels van de woning door railverkeer ten hoogste 55 dB bedraagt. De voorkeursgrenswaarde van 55dB wordt daarmee niet overschreden. Er hoeft voor de geluidbelasting door railverkeer geen hogere waarde te worden aangevraagd.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.

Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:

geurgevoelig object gelegen in:   maximaal toegestane geurbelasting
(odour units per m3 lucht)  
concentratiegebied binnen bebouwde kom   3,0 ouE/m3   
concentratiegebied buiten bebouwde kom   14,0 ouE/m³  
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom   2,0 ouE/m3  
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom   8,0 ouE/m3  

Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:

  • binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 100 meter;
  • buiten de bebouwde kom geldt een afstand van 50 meter.

Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen dan wel buiten de bebouwde kom.

De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.

Planspecifiek

Met onderhavig initiatief worden de agrarische bedrijfsactiviteiten in het plangebied definitief beëindigd. Dit betekent een vermindering van de geurbelasting ter plaatse. In de omgeving van het plangebied zijn enkele agrarische bedrijven gevestigd. Tegenover het plangebied aan de overzijde van de Van Rouwenoortweg zijn twee agrarische bedrijven gevestigd, aan de Van Rouwenoortweg 41 (melkveehouderij) en 43 (varkenshouderij). In het kader van de voorgenomen ontwikkeling en de ligging nabij deze veerhouderijen heeft de omgevingsdient een advies ten aanzien van geur uitgebracht, zie bijlage 3. Hierin wordt geconcludeerd dat het woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied aanvaardbaar wordt geacht. Wanneer de nieuwe woning op minimaal 50 meter afstand van het agrarisch bouwvlak van de omliggende veehouderijen wordt gerealiseerd worden de veehouderijen tevens niet belemmerd in hun bedrijfsvoering. De woning wordt gerealiseerd op minimaal 50 meter afstand (zie schetsontwerp in bijlage 2 bij de regels).

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.

4.1.5 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

Planspecifiek

De bedrijfswoning die wordt omgezet naar een reguliere woning is een bestaande woning en hoeft in principe dus niet meer te worden getoetst. Omliggende milieubelastende functies moeten in de huidige situatie al rekening houden met deze woning. De nieuw te realiseren woning binnen het plangebied betreft wel een nieuw milieugevoelig object. Ten noorden van het plangebied is een varkenshouderij gevestigd aan de Van Rouwenoortweg 43 en een melkveehouderij aan de Van Rouwenoortweg 41. Het aspect geur ten aanzien van deze bedrijven is reeds in paragraaf 4.1.4 behandeld. Volgens de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de VNG gelden voor een melkveehouderij richtafstanden van 30 meter voor de aspecten stof en geluid. Voor een varkenshouderij gelden richtafstanden van 30 meter voor stof en 50 meter voor geluid. De nieuwe woning is gesitueerd op minimaal 50 meter afstand van beide bedrijven (zie schetsontwerp in bijlage 2 bij de regels). Hiermee wordt aan de richtafstanden voldaan.

Ten zuidoosten van het plangebied is op circa 150 meter afstand een groothandel in vloeren gevestigd. Hiervoor geldt een richtafstand van 30 meter voor het aspect geluid. Aan deze richtafstand wordt ruimschoots voldaan. Geconcludeerd wordt dat er bij de nieuwe woning sprake is van een goed woon- en leefklimaat en dat er met het plan geen bedrijven in hun bedrijfsvoering worden belemmerd.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect milieuzonering.

4.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, kampeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.wplgbgbfwovrrtwg56-va01_0006.jpg"

Uitsnede risicokaart ter hoogte van het plangebied (blauwe cirkel) (bron: risicokaart.nl)

Uit de risicokaart is af te leiden dat in de directe omgeving van het plangebied geen relevante risicovolle inrichtingen zijn gelegen. Het plangebied is niet gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting. De dichtstbijzijnde inrichting ligt op circa 1.200 meter afstand ten oosten van het plangebied.

Ten noordoosten van het plangebied ligt een aardgastransportleiding op circa 320 meter afstand. De 1% lethaliteitsgrens van deze leiding ligt op 144 meter. Hier ligt het plangebied ruim buiten. Het plangebied is gelegen op circa 1.200 meter van de A18. Het plangebied ligt hiermee buiten het invloedsgebied van deze weg (50 m) en buiten de meest relevante zone voor het groepsrisico (de 200 meter zone).

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect externe veiligheid.

4.2 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Beleid waterschap Rijn en IJssel

Voor dit plan is het beleid van Waterschap Rijn en IJssel mede van belang. Waterschap Rijn en IJssel beschrijft in het Waterbeheerplan 2016-2021 het beleid voor alle taakgebieden van het waterschap. Het plan geeft aan welke doelen het waterschap nastreeft en met welke aanpak het waterschap deze doelen wil bereiken. Het waterschap heeft de "Handreiking Waterparagraaf voor bestemmingsplannen" (versie januari 2012) ontworpen waarmee kan worden bepaald voor welke plannen en in welke mate het waterschap betrokken dient te worden bij het opstellen van een waterparagraaf.

Bij plannen met een verhard oppervlak kleiner dan 500 m² in de nieuwe situatie hoeft geen berging gerealiseerd te worden. Bij plannen met een toename van het verhard oppervlak tussen 500 m² dient rekening gehouden te worden met een maatgevende bui van 40 mm per uur. Hiervoor kan de volgende berekening worden gehanteerd, waarin de factor 0,04 m een maatgevende bui van 40 mm per uur vertegenwoordigt:

Benodigde compensatie (in m³) = Toename verhard oppervlak (in m²) * 0,04


Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Planspecifiek

Voor dit plan is een digitale watertoets uitgevoerd. Het resultaat hiervan is opgenomen in bijlage 4. Hieruit blijkt dat er geen (beschermingszone van) beschermde waterkeringen/ watergangen in het plangebied liggen. Met het initiatief wordt circa 1.200 m2 aan agrarisch opstallen gesaneerd en wordt in ruil hiervoor één woning terug gebouwd. Hiermee neemt het verhard oppervlak in het plangebied met een behoorlijke hoeveelheid af. Compensatie van een toename aan verhard oppervlak is daarmee niet aan de orde.

Het initiatief is uitvoerbaar op het gebied van water.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Voor onderhavig plan is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 5. De belangrijkste conclusies ten aanzien van gebiedsbescherming en soortenbescherming worden hieronder beschreven.

Gebiedsbescherming

In de omgeving van het plangebied is het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Rijntakken'. Dit gebied ligt op circa 5,6 kilometer afstand van het plangebied. Door de geringe omvang van de ontwikkeling (realiseren 1 woning) en de grote afstand tot het te beschermen gebied, kan het optreden van negatieve effecten, zoals geluid en trillingen worden uitgesloten. Wat betreft stikstofdepositie is er gezien de realisatie van één woning (gasloos gebouwd) en de afstand tot het stikstofgevoelige gebied ook geen aanleiding om te veronderstellen dat de stikstofdepositie als gevolg van het gebruik van de woning een substantieel effect heeft op beschermde natuurgebieden.

Soortenbescherming

Uit de quickscan flora en fauna blijkt dat er enkele algemene maatregelen dienen te worden getroffen ten aanzien van de algemene zorgplicht, foeragerende vleermuizen en algemene broedvogels. Voorafgaand aan de werkzaamheden dient met aanvullend onderzoek te worden vastgesteld of de te slopen bebouwing een relevante functie heeft voor huismussen en vleermuizen. Dit onderzoek wordt uitgevoerd. Gezien het voorgaande onderzoek is er geen reden om aan te nemen dat eventueel benodigde ontheffingen niet verkregen zouden kunnen worden.

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.

4.4 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Het plangebied blijft ontsloten via de Van Rouwenoortweg. De nieuwe woning wordt via dezelfde inrit ontsloten. Met voorliggend plan wordt een agrarisch bedrijf definitief beëindigd en wordt in ruil hiervoor één nieuwe woning terug gebouwd. Hiermee neemt het aantal verkeersbewegingen met voorliggend plan juist af.

Parkeren

Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door de aard en omvang van de activiteit waarin het plan voorziet. Om de parkeerbehoefte te bepalen, is gebruik gemaakt van de kengetallen van het CROW. Bij de berekening van de parkeerbehoefte is voor de nieuwe woning uitgegaan van de categorie 'koop, vrijstaand' in het buitengebied in niet stedelijk gebied. Hiervoor wordt een parkeernorm van minimaal 2,0 en maximaal 2,8 parkeerplaatsen per woning gehanteerd. In het plangebied is op het eigen terrein voldoende ruimte aanwezig om in de parkeerbehoefte van 2 tot 3 parkeerplaatsen per woning te voorzien. Hiermee wordt aan de parkeernorm voldaan.

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor verkeer en parkeren is hiermee aangetoond.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

Op de locatie van de nieuwe woning staan in de huidige situatie voormalige agrarische opstallen, welke worden gesloopt. In en rondom het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig waar het plan een negatief effect op kan hebben.

Archeologie

In het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie verwachting 1'. Hierbij geldt een onderzoeksplicht bij het oprichten van bouwwerken groter dan 250 m2 en dieper dan 0,3 m onder het maaiveld. Voorliggend initiatief voorziet niet in ingrepen die deze drempelwaarde voor onderzoek overschrijden. Een archeologisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk. Bovendien is door de aanwezige bebouwing, welke wordt gesloopt, een groot deel van de gronden al geroerd.

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor cultuurhistorie en archeologie is hiermee aangetoond.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.

Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer.

Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het wijzigingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Het wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het wijzigingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
  • Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.

5.2 Wijze van bestemmen

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • 'Agrarisch'. Dit plan regelt dat het bestaande bouwvlak komt te vervallen.
  • 'Wonen', ten behoeve van het omzetten van de bedrijfswoning naar een reguliere woning en het realiseren van de nieuwe woning. Door middel van het opnemen van een bouwvlak is de situering van de nieuwe woning bepaald.
  • 'Waarde - Archeologie Verwachting 1', mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.
  • De gebiedsaanduiding 'overige zone - conserverend dek'.

In het plan is het slopen van de agrarische opstallen en het realiseren van de landschappelijke inpassing als voorwaardelijke verplichting in de regels opgenomen. Tevens is een voorwaardelijke verplichting ten aanzien van het voorkomen van trillingshinder door spoorverkeer toegevoegd.

Dit plan kent verder geen noemenswaardige bijzonderheden.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door het college wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.

6.2 Verslag vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg niet toegezonden aan de provincie omdat er geen sprake is van een bovenlokaal belang. Het waterschap is middels de digitale watertoets op de hoogte gesteld van het plan.

6.3 Verslag inspraak ex artikel 3.1.6 Bro

Voor dit plan wordt geen formele inspraakprocedure doorlopen. Het plan wordt direct als ontwerp ter inzage gelegd. De omwonenden zijn door de initiatiefnemer over het plan geïnformeerd. Zij staan allen positief tegenover het plan.

6.4 Verslag zienswijzen

Het ontwerpwijzigingsplan heeft met ingang van 28 juni 2023 tot en met 8 augustus 2023 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is er één zienswijze ingediend door Prorail met betrekking tot trillingen door spoorverkeer. Naar aanleiding hiervan is een voorwaardelijke verplichting ten aanzien van het voorkomen van trillingshinder toegevoegd in artikel 4.2.5.