direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, wijziging Eerlandsestraat 22 Azewijn
Status: ontwerp
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1955.wplgbgbagreerlst22-on01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Initiatiefnemer heeft de planlocatie in eigendom verworven en is voornemens een duurzaam grondgebonden akkerbouwbedrijf te exploiteren. In de beoogde bedrijfsopzet wordt geen vee meer gehouden in de verouderde gebouwen. Deze asbesthoudende gebouwen zijn ongeschikt voor de toekomstige bedrijfsactiviteiten mede door de lage gebouwhoogte en het beperkte oppervlak. Derhalve is het wenselijk om ter plaatse vier nieuwe bedrijfsgebouwen te realiseren. De bestaande bedrijfswoning blijft behouden en zal gebruikt worden ten dienste van het akkerbouwbedrijf.

De voorgenomen bedrijfsopzet met bijbehorende bedrijfsgebouwen en voorzieningen passen niet binnen het nu geldende agrarische bouwvlak. Het vigerende ‘Bestemmingsplan Buitengebied, geconsolideerd’ (vastgesteld 25-02-2021) kent echter een wijzigingsbevoegdheid voor het verschuiven/ vergroten van het bouwvlak. Initiatiefnemer heeft hier middels een principeverzoek, dan ook toe verzocht. Gemeente Montferland heeft op 10 april 2018 per brief (kenmerk 18uit01516) aangegeven in principe en onder voorwaarden medewerking te willen verlenen aan het verzoek.

Het is aan initiatiefnemer om te motiveren dat wordt voldaan aan gestelde voorwaarden. Voorliggende ruimtelijke onderbouwing voorziet hierin. Wellicht ten overvloede wordt benoemd dat Stichting Advisering Agrarische Bouwplannen reeds een advies (9 februari 2018, kenmerk 0030704AV17) heeft uitgebracht waarin is geconcludeerd dat de vergroting van het bouwvlak noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering.

1.2 Planlocatie

Het plangebied is gelegen aan de Eerlandsestraat 22 te Azewijn, in het buitengebied van gemeente Montferland. De locatie is kadastraal bekend als gemeente Bergh, sectie A, nummers 170, 1090 en 1089. In de directe omgeving van het plangebied zijn diverse enkelbestemmingen aanwezig in de vorm van 'agrarisch', 'bos', 'wonen' en 'bedrijf'. In onderstaande afbeelding is een luchtfoto van het bedrijf c.q. plangebied opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.wplgbgbagreerlst22-on01_0001.jpg"

Afbeelding 1 Luchtfoto perceel Eerlandsestraat 22 te Azewijn (bron: globespotter.nl)

1.3 Planologische situatie

Het perceel 'Eerlandsestraat 22' bevindt zich binnen het plangebied van het 'Bestemmingsplan Buitengebied, geconsolideerd' (vastgesteld 25-02-2021). Uit het bestemmingsplan volgt dat het perceel is voorzien van de enkelbestemming 'Agrarisch' met bijbehorend bouwvlak. Tevens kent het bouwvlak gedeeltelijk de bestemming 'gebiedsaanduiding, overige zone – conserverend dek'. De dubbelbestemming 'Waarde – Archeologische Verwachting 1' en 'Waarde – Archeologische verwachting 2' zijn eveneens op het bouwvlak aanwezig. Onderstaand is een kaartuitsnede van de plankaart opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.wplgbgbagreerlst22-on01_0002.jpg"

Afbeelding 2 Kaartuitsnede plankaart vigerend bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Zoals reeds beschreven past de beoogde ontwikkeling niet binnen de kaders van het vigerende bouwvlak (0,7 ha). Middels het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid zoals opgenomen in artikel 43.1.1 wenst initiatiefnemer het bouwvlak te verschuiven en vergroten naar 1,5 hectare.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 is een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie opgenomen. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader met bijbehorende randvoorwaarden uiteengezet. Hoofstuk 4 bevat een beschrijving van de relevantie omgevings- en milieuaspecten en de toetsing (haalbaarheid) van het beoogde voornemen hieraan. In het laatste hoofdstuk wordt ingegaan op de economische- en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

2.1.1 Omgeving van het plangebied

De locatie is gelegen in het Azewijnse Broek, een naam welke verwijst naar het aanwezige Broeklandschap. Van oudsher kenmerkt het gebied zich door kleinschalig, besloten landschap met heggen en hagen. Van deze structuur is nagenoeg niets meer zichtbaar. Met het opkomen van de grootschaligheid zijn beeldbepalende landschapselementen en kavelgrensbeplanting verdwenen. Dit tezamen met het aanleggen van ontginningswegen met -boerderijen heeft geresulteerd in een rationeel landschap gekenmerkt door rechte lijnen.

Beeldbepalend in het landschap zijn de zandwinningen windparken ten zuidoosten van de planlocatie en het 'Euregionaal Bedrijventerrein' ten westen van de planlocatie. Ten noorden van de planlocatie bevindt zich het natuurreservaat 'Kleine Reeven'. Het dorp Azewijn is gelegen op circa 1 kilometer afstand ten noordwesten van de planlocatie. Diverse provinciale wegen doorkruisen het gebied rondom de planlocatie. De planlocatie is rechtstreeks ontsloten via de N816.

In onderstaande afbeelding is een actuele luchtfoto van het plangebied en de omgeving opgenomen, hieruit volgt het hoofdzakelijk agrarische karakter.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.wplgbgbagreerlst22-on01_0003.jpg"

Afbeelding 3 Luchtfoto plangebied (bron: Google maps)

Op kaartmateriaal daterend van de 19e eeuw is de locatie als onbebouwd weergegeven. Het hedendaagse erf is pas rond 1957 ontwikkeld en wordt gekenmerkt door een functionele indeling. De bedrijfswoning is gesitueerd aan de wegzijde met de gebouwen daarachter. Op onderstaande afbeeldingen is weergegeven hoe de omgeving en het erf door de tijd hun vorm hebben gekregen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.wplgbgbagreerlst22-on01_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.wplgbgbagreerlst22-on01_0005.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.wplgbgbagreerlst22-on01_0006.jpg"

Afbeelding 4 Ontwikkeling van erf en omgeving (bron: topotijdreis.nl)

2.1.2 Inrichting plangebied

Zoals reeds beschreven kent het huidige erf zijn oorsprong eind jaren vijftig. De bedrijfswoning staat vooraan op het perceel, haaks op de weg. Het erf kenmerkt zich door een functionele indeling ten behoeve van een veehouderij:

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.wplgbgbagreerlst22-on01_0007.png"

Afbeelding 5 Indeling huidig erf (bron: StreetSmart)

2.1.3 Milieuvergunning

Voor het agrarisch bedrijf is in 1995 een melding op grond van het Besluit melkrundveehouderijen Hinderwet geaccepteerd (thans melding op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer) voor onderstaande dieraantallen:

Tabel 1 Vigerende milieutoestemming

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.wplgbgbagreerlst22-on01_0008.png"

2.2 Toekomstige situatie

2.2.1 Beoogde ontwikkeling en inrichting plangebied

Initiatiefnemer is voornemens om vanaf de planlocatie een grondgebonden akkerbouwbedrijf duurzaam te exploiteren.

In de gewenste bedrijfsopzet wordt op deze locatie geen vee meer gehouden en hierdoor zullen de bestaande stallen en bedrijfsgebouwen worden gesloopt.

Ten behoeve van de bedrijfsvoering is het wenselijk om ter plaatse vier nieuwe bedrijfsgebouwen te realiseren. In het beoogde hoofdgebouw zullen de benodigde voorzieningen in de vorm van een werkplaats, magazijn/ opslag, kantoor en wasplaats worden opgenomen. Initiatiefnemer beschikt ten behoeve van de bewerking van 400 hectare akkerbouwgronden over een groot arsenaal aan tractoren, machines en werktuigen. Daarnaast worden ten behoeve van de bedrijfsvoering diverse akkerbouwproducten (graan, zaai- en pootgoed, mais/ccm etc.), hooi en stro en hulpproducten (kunstmest, verpakkingsmateriaal etc.) opgeslagen. Voor het stallen van het materieel en de opslag van de genoemde producten is het wenselijk om op het achtererf drie nieuwe bedrijfsgebouwen te realiseren.

Tot slot is het voor de bedrijfsvoering gewenst om op het terrein enkele noodzakelijke voorzieningen in de vorm van een weegbrug (70 ton), een dieselopslag inclusief tankplaats en mestsilo te realiseren. Wellicht ten overvloede wordt benoemd dat de dieselopslag en mestsilo worden gerealiseerd voor eigen gebruik. In onderstaande afbeelding is de toekomstige indeling van het plangebied opgenomen. Een grootformaat is opgenomen in Bijlage 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.wplgbgbagreerlst22-on01_0009.png"

Afbeelding 6 Inrichting plangebied

Zoals reeds beschreven zal, met uitzondering van de bedrijfswoning, de bestaande bedrijfsgebouwen en voorzieningen worden gesloopt. Door de nieuwe bebouwing situeren achter de bedrijfswoning wordt aangesloten bij de bestaande landschapsstructuur, zichtlijnen blijven intact. De ontsluiting van het perceel kan plaatsvinden via de beide aanwezige in- en uitritten op de Eerlandsestraat. Het parkeren vindt plaats binnen het toekomstig bouwvlak. Om het vergrote bouwvlak goed in te passen volgens de beleidsuitgangspunten van gemeente Montferland is een deskundige ingeschakeld. De rapportage 'Landschappelijke inpassing, Eerlandsestraat 22 te Azewijn, d.d. 10-2-2021' bevat het erfinrichtingsplan (zie bijlage 2). Dit plan is mede gebaseerd op een analyse van de landschappelijke context, het beeldkwaliteitsplan 'Buitengebied' en het landschapsontwikkelingsplan. Uitgangspunt van de inpassing is o.a. de zichtbaarheid van het erf in het landschap verminderen door de aanplant van streekeigen hagen, heggen en solitaire loofbomen. In onderstaande afbeelding is de inpassing opgenomen.

Om het vergrote bouwvlak goed in te passen volgens de beleidsuitgangspunten van gemeente Montferland is een deskundige ingeschakeld. De rapportage ‘Landschappelijke inpassing, Eerlandsestraat 22 te Azewijn, d.d. 10-2-2021’ bevat het erfinrichtingsplan (zie Bijlage 2). Dit plan is mede gebaseerd op een analyse van de landschappelijke context, het beeldkwaliteitsplan ‘Buitengebied’ en het landschapsontwikkelingsplan. Uitgangspunt van de inpassing is o.a. de zichtbaarheid van het erf in het landschap verminderen door de aanplant van streekeigen hagen, heggen en solitaire loofbomen. In onderstaande afbeelding is de inpassing opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.wplgbgbagreerlst22-on01_0010.jpg"

Afbeelding 7 Erfinrichtingsplan

2.2.2 Milieuvergunning

Op grond van de beoogde bedrijfsactiviteiten valt het grondgebonden akkerbouwbedrijf onder de reikwijdte van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Voor het bedrijf zal dan ook een melding worden ingediend bij het bevoegd gezag.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op d.d. 13 maart ‘12 inwerking getreden. Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte. De structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op Rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw Rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de structuurvisie schetst het Rijk ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028.

De leidende gedachte in de SVIR is ruimte maken voor groei en beweging. De SVIR is de eerste Rijksnota die de onderwerpen infrastructuur en ruimte integraal behandelt. In de SVIR richt het Rijk zich vooral op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van Rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau.

Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Het Rijk stelt derhalve geen specifieke regels voor compacte ontwikkelingen in het buitengebied. Het voorgenomen plan raakt geen nationale belangen en is niet in strijd met het bepaalde in de SVIR.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Rijk legt met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), de nationale ruimtelijke belangen juridisch vast. Enerzijds betreft het de belangen die reeds in de (ontwerp-) AMvB Ruimte uit 2009 waren opgenomen en anderzijds is het Barro aangevuld met onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Het besluit is op d.d. 30 december '11 in werking getreden.

Onderwerpen waarvoor het Rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken. Ter bescherming van deze belangen zijn reserveringsgebieden, begrenzingen en vrijwaringszones opgenomen. In het besluit is aangegeven op welke wijze bestemmingsplannen voor deze gebieden moeten zijn ingericht. Indien geldende bestemmingsplannen niet voldoen aan het Barro dan moeten deze binnen drie jaar na inwerkingtreding van het besluit zijn aangepast.

Bij besluit van d.d. 28 augustus '12 (inwerking getreden op d.d. 1 oktober '12) is het Barro aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen hoofdinfrastructuur (reserveringen voor hoofdwegen en landelijke spoorwegen en vrijwaring rond Rijksvaarwegen), de elektriciteitsvoorziening, het regime van de herijkte ecologische hoofdstructuur en waterveiligheid (bescherming van primaire waterkeringen en bouwbeperkingen in het IJsselmeergebied).

Het Barro doet geen specifieke uitspraken over zaken die in onderhavig plan worden geregeld en vormt daarmee geen belemmering.

3.1.3 De ladder voor duurzame verstedelijking

De Ladder voor duurzame verstedelijking (verder: 'de Ladder') is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De uitgangspunten hierbij zijn dat de ontwikkeling voorziet in een behoefte, en dat de ontwikkeling in eerste instantie in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Artikel 3.6 lid twee Bro omschrijft de ladder als volgt: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien".

Voor de Ladder is dus een onderzoek nodig die uit twee stappen bestaat:

  • 1. Is sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'?;
  • 2. Als hier sprake van is, dan moet motivering plaats vinden volgens de Ladder: Vind de ontwikkeling plaats binnen het bestaand stedelijk gebied die in die behoefte kan worden voorzien?

De toepassing van de Ladder is medebepaald door uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS). De ABRS heeft in een 'overzichtsuitspraak' op d.d. 28 juni '17 op een rij gezet hoe de Ladder gebruikt moet worden. Hiermee wordt houvast geboden aan de rechtspraktijk.

De laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Artikel 1.1.1 Bro definieert een stedelijke ontwikkeling als “een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen”. De beoogde uitbreiding/ oprichting van agrarische bedrijfsgebouwen wordt niet aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Omdat er bij onderhavig plan geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, is een motivering van het plan volgens de Ladder niet nodig. De duurzaamheidsladder uit artikel 3.1.6 lid 2 van het Bro vormt om die reden dan ook geen belemmering voor het toepassen van de bestemmingsplanwijziging.

3.1.4 Nationaal waterplan 2

Het Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het plan is een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van het watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Uitgangspunt is het streven naar een integrale benadering, door economie (inclusief verdienvermogen), natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie en cultureel erfgoed zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen.

In het Nationaal Waterplan zijn verder geen beleidsuitspraken opgenomen die relevant zijn voor de voorgenomen ontwikkeling. In paragraaf 4.2 wordt ingegaan op de wijze waarop invulling is gegeven aan de watertoets als bedoeld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

3.1.5 Wet natuurbescherming

In de Wet natuurbescherming staan beschermingsregels voor de Nederlandse natuurgebieden en planten- en diersoorten. Vanwege de inwerkingtreding van deze wet op 1 januari 2017 zijn de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet en de Boswet komen te vervallen. Zowel soortenbescherming als gebieds-bescherming zijn nu in de Wet natuurbescherming geregeld. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ‘Gelderse Poort’ is gelegen op een afstand van circa 12 kilometer van onderhavig plangebied.

Het project kent in relatie tot de Wet natuurbescherming (onderdeel: gebiedsbescherming) een aanleg- en gebruiksfase. In de aanlegfase wordt “het oude erf” gesloopt en de beoogde bedrijfsopzet gerealiseerd. De activiteiten in de aanlegfase zijn van tijdelijke aard en omvatten de stikstofemissie van mobiele werktuigen en voertuigen voor de aan- en afvoer van mensen en materieel. Per 1 juli jl. kent de Wet natuurbescherming een gedeeltelijke vrijstelling voor de bouw. Voor projecten met een aanlegfase van maximaal twee jaar en een depositie kleiner dan of gelijk aan 0,05 mol N/ha/jaar geldt geen vergunningplicht. In Bijlage 3 is een AERIUS-berekening opgenomen waaruit volgt dat de aanlegfase van onderhavig project niet zal leiden tot een significant negatief effect op omliggende Natura 2000-gebied. Met een realisatietermijn van 5 maanden en een maximale stikstofdepositie van 0,00 mol/ha/jaar is het project niet vergunningsplichtig.

Aangezien het houden van dieren wordt gestaakt is er een ruime afname van ammoniakemissie en -depositie op de omliggende Natura 2000-gebieden. Ten behoeve van het grondgebonden akkerbouwbedrijf zullen ter plaatse bedrijfsactiviteiten op het erf plaatsvinden evenals verkeersbewegingen van materieel naar de omliggende akkerbouwgronden. De beoogde bedrijfssituatie is ingevoerd in AERIUS-calculator (zie Bijlage 4). Uit de resultaten blijkt dat er geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jaar zijn. Derhalve zal eveneens de gebruiksfase van het grondgebonden akkerbouwbedrijf niet leiden tot een significant negatief effect.

Tevens is op onderhavige locatie een Quick scan (natuurtoets) flora & fauna uitgevoerd. Het volledige rapport is bijgevoegd als Bijlage 5. De belangrijkste conclusie die volgt uit de Quick scan is dat de voorgenomen activiteiten niet leiden tot wettelijke consequenties in het kader van soort- of gebiedsbescherming.

3.2 Gemeentelijk beleid

3.2.1 Structuurvisie Montferland

In 2008 heeft de gemeente Montferland besloten, om voor het grondgebied van de gemeente, met uitzondering van de bebouwde kommen, een structuurvisie op te stellen. De Structuurvisie Montferland is op d.d. 23 april '09 vastgesteld door de gemeenteraad. Het doel van de Structuurvisie Montferland is tweeledig:

  • Het bestendigen van het gevestigde voorkeursrecht voor enkele uitbreidingslocaties;
  • Het samenbrengen en actualiseren van bestaande visies en andere beleidsdocumenten in een nieuwe visie. Het gaat dus niet om het formuleren van nieuw beleid, maar om het samenbrengen in één visie van reeds bestaand beleid.

Op enkele onderdelen zijn nieuwe ambities toegevoegd, zoals een aansluiting van de Hengelderweg nabij Kollenburg bij Didam op de A12. De structuurvisie blijft een visie op hoofdlijnen en is in beeld gebracht op de kaart Structuurvisie Montferland.

De verbeelding behorend bij de structuurvisie is opgenomen in onderstaande afbeelding. Het plangebied is gelegen binnen de rode cirkel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.wplgbgbagreerlst22-on01_0011.png"

Afbeelding 8 Structuurvisiekaart

Op grond van de structuurvisiekaart ligt initiatieflocatie binnen het gebied met als hoofdfunctie 'landbouw'. In de structuurvisie wordt beschreven dat men goede ruimtelijke randvoorwaarden wil scheppen, teneinde de bestaande agrarische bedrijven in het plangebied zo veel mogelijk te kunnen behouden.

Het exploiteren van een grondgebonden akkerbouwbedrijf past binnen het beleid van de structuurvisie.

3.2.2 Landschapsontwikkelingsplan (LOP+)

Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP+) is opgesteld in samenspraak met gemeente Oude IJsselstreek en Doetinchem en biedt de mogelijkheid de landschappelijke eenheid en kwaliteit in de gemeente te versterken en toch ruimte te bieden aan bestaande bedrijven en ontwikkelingen in de toekomst. Het LOP+ is een beleidsnota uit 2008 waarin het landschapsbeleid is vastgesteld.

In de beleidsnota wordt onderscheidt gemaakt in zes verschillende landschap-ensembles verdeeld over het grondgebied van de gemeenten. De ensembles verwijzen naar de geschiedenis van het landschap maar ook het hedendaags gebruik ervan. De landschaps-ensembles zijn vervolgens onderverdeeld in deelgebieden. Onderhavig plangebied is gelegen binnen het ensemble 'op de historische rivierterrassen van de oeroude IJssel'. Dit ensemble is onderverdeeld in vier deelgebieden: (1) het landbouwontwikkelingsgebied, (2) een brede band om het dorp Azewijn via het Azewijnse Broek naar Netterden, (3) de reliëfrijke westelijke zoom langs de Oude IJssel en (4) het gebied ten zuidoosten van Silvolde en rond de Aastrang.

Het plangebied is gelegen binnen de rode cirkel in onderstaande afbeelding en valt hiermee binnen deelgebied 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.wplgbgbagreerlst22-on01_0012.png"

Afbeelding 9 Deelgebieden in ensemble (bron: LOP+)

In het LOP+ staan de belangrijkste karakteristieken van het landschap omschreven. Het grootste deel van het Landbouwontwikkelingsgebied (LOG) is een grootschalig, open landschap dat in de eerste plaats voor agrarische productie geschikt is gemaakt. Stuwende krachten achter deze ontwikkeling zijn o.a. agrarische schaalvergroting en intensivering.

Voorliggend plan voorziet in de verschuiving/ vergroting van het bouwvlak ten behoeve van het grondgebonden akkerbouwbedrijf. De ontwikkeling past hiermee in het functioneel-ruimtelijk karakter van het gebied. Met behulp van de uitgevoerde landschapsanalyse en bijbehorende erfinrichting wordt voldaan aan de eisen uit het LOP+.

3.2.3 Bestemmingsplan

De wijzigingsbevoegdheid voor het verschuiven en/ of vergroten van het bouwvlak is opgenomen in het geldende bestemmingsplan in artikel 43.1.1. Indien het geen veehouderij betreft zijn de voorwaarden uit lid b van toepassing. De wijzigingsbevoegdheid luidt als volgt (waarbij in cursief wordt getoetst aan de voorwaarde):

Artikel 43.1.1

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, mits de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering is aangetoond, het plan te wijzigen ten behoeve van het verschuiven en/of vergroten van het bouwvlak, mits:

  • a. In geval het geen intensieve veehouderij betreft:

  • 1. het bouwvlak in de nieuwe situatie een compacte vorm heeft en voor ten minste 50% van de oppervlakte van de daarin begrepen gronden, dezelfde gronden blijft omvatten als ten tijde van het inwerkingtreden van het plan;

In de gewenste situatie heeft het bouwvlak een compacte vorm en bestaat voor tenminste 50% van de oppervlakte uit het thans geldende bouwvlak;

  • 2. als gevolg van de wijziging geen gebouw buiten het bouwvlak komt te liggen;

In de gewenste situatie worden alle bedrijfsgebouwen, bouwwerken en voorzieningen ten behoeve van het grondgebonden akkerbouwbedrijf binnen het bouwvlak gesitueerd.

  • 3. de oppervlakte van het bouwvlak binnen het gebied met de gebiedsaanduiding 'grondgebonden landbouw' met niet meer dan 50% van de oppervlakte van het bestaande bouwvlak wordt vergroot, waarbij de oppervlakte niet groter wordt dan 2 ha;

De planlocatie is niet gelegen in een gebied met de gebiedsaanduiding 'grondgebonden landbouw'. Derhalve is onderhavige voorwaarde niet van toepassing.

  • 4. de oppervlakte van het bouwvlak buiten het gebied met de gebiedsaanduiding 'grondgebonden landbouw' niet groter wordt dan 1,5 ha, dan wel indien de oppervlakte van het bouwvlak ten tijde van het inwerkingtreden van het plan meer bedraagt dan 1,2 ha, die oppervlakte met ten hoogste 25% wordt vergroot;

In de gewenste situatie heeft het bouwvlak ten behoeve van het grondgebonden akkerbouwbedrijf een oppervlakte van 1,5 hectare. Aan de gestelde maximale omvang van het bouwvlak wordt hierdoor voldaan.

  • 5. vergroting van het bouwvlak niet mogelijk is voor zover het een (glas-)tuinbouwbedrijf of boomkwekerij betreft;

Er is in onderhavige situatie geen sprake van een (glas-)tuinbouwbedrijf.

  • 6. omliggende waarden door de wijziging in het bouwvlak niet onevenredig worden aangetast;

De omliggende gronden van het bouwvlak zijn, met uitzondering van de openbare weg, in eigendom van initiatiefnemer. De waarden hiervan worden door de wijziging als gevolg van de beoogde bedrijfsopzet niet onevenredig aangetast.

  • 7. voor zover het een uitbreiding of wijziging betreft binnen het gebied aangeduid als Waardevol landschap dient te worden aangetoond dat er geen aantasting plaatsvindt van de kernkwaliteiten van het waardevol landschap, zoals beschreven in Bijlage 5 bij deze regels;

De planlocatie is niet gelegen in een gebied aangeduid als 'Waardevol landschap'.

  • 8. voor zover het een uitbreiding of wijziging betreft binnen gronden ter plaatse van de aanduiding Overige zone - GNN, en Overige zone - GO en Overige zone - GO-EVZ dient te worden aangetoond dat er geen significante aantasting plaatsvindt van de kernkwaliteiten en omgevingscondities van het gebied zoals beschreven in Bijlage 5 bij deze regels, dan wel door het stellen van compenserende of mitigerende maatregelen hieraan voldoende tegemoet kan worden gekomen;

De planlocatie is niet gelegen in een gebied, of op gronden ter plaatse van de aanduidingen.

  • 9. omliggende functies door de wijziging niet onevenredig worden belemmerd en geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden;

In de huidige situatie is er ter plaatse sprake van een rundvee-/ vleesveehouderij. In de directe omgeving zijn in hoofdzaak agrarische bedrijven (veehouderijen) van derden, landbouwgronden en enkele burgerwoningen van derden aanwezig. In de gewenste situatie wordt de veehouderij beëindigd, echter de bedrijfswoning behoudt ongewijzigd de status van een “geurgevoelig object/ bedrijfswoning behorende bij een veehouderij van derden”. In de beoogde opzet worden derhalve, mede gelet op de afstand tot het bouwperceel (> 50 meter), de omliggende veehouderijen niet in hun bedrijfsvoering en/ of uitbreidingsmogelijkheden geschaad.

De omliggende gronden landbouwgronden zijn bij verkoop verworden en derhalve in eigendom van initiatiefnemer.

De afstand tot burgerwoningen, die zijn gelegen in noordelijke richting, bedraagt in de beoogde bedrijfsopzet meer dan 125 meter. Gelet op deze afstand en de beoogde bedrijfsopzet kan er ter plaatse van deze burgerwoningen zonder problemen worden voldaan aan de geldende milieunormen/ -eisen uit het voor grondgebonden akkerbouwbedrijven geldende Activiteitenbesluit milieubeheer. De ontsluiting van het agrarisch bedrijf kan zonder problemen plaatsvinden via de bestaande in- en uitritten op de doorgaande Eerlandsestraat. Gelet op voornoemde worden de functies en belangen van omliggende (grond-)eigenaren niet belemmerd en/ of onevenredig aangetast.

  • 10. de verandering van het bouwvlak landschappelijk wordt ingepast waarbij wordt getoetst aan het beeldkwaliteitsplan;

Hetgeen is verwerkt in het erfinrichtingsplan (zie bijlage 1).

  • 11. door middel van een grondgebruiksplan wordt aangetoond dat in geval van het houden van rund/melkvee, sprake is van een grondgebonden veehouderijbedrijf;

Er is in onderhavige situatie geen sprake van een veehouderijbedrijf.

  • 12. de bovengenoemde voorwaarden tevens van toepassing zijn op gronden gelegen, binnen gebied dat is aangeduid als 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied'.

Waarvan akte.

Uit voorgaande toetsing blijkt dat aan de gestelde voorwaarden voor het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid voor het verschuiven/vergroten van het agrarisch bouwvlak tot een omvang van 1,5 hectare kan worden voldaan.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Bodem

Het toetsingskader voor de bodem wordt gevormd door de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Bij een ruimtelijke ontwikkeling dient inzicht te worden gegeven in de bodemkwaliteit, waarbij dient:

  • Beoordeelt te worden of de bodem geschikt is voor de beoogde bestemming;
  • Te worden beschreven welke beoogde maatregelen worden getroffen;
  • In de exploitatieopzet de kosten van eventuele saneringsmaatregelen te worden meegenomen.

Ten behoeve van de beoogde bestemmingsplanwijziging is op onderhavige planlocatie een verkennend- en nader bodemonderzoek en verkennend asbestonderzoek uitgevoerd. De rapportage 'Eerlandsestraat 22 te Azewijn, projectnummer MT-200419, d.d. 07-09-2021' is opgenomen in Bijlage 6.

Uit de resultaten van het nader onderzoek blijkt dat er in de bovengrond van de afperkende boringen sterk verhoogde gehalten PAK zijn aangetoond. Totaal is hiervoor minste ca. 90 m3 grond sterk verontreinigd met PAK. Omdat er sprake is van een interventiewaarde overschrijding van 25 m3 verontreinigde grond of meer, is er sprake van ernstige bodemverontreiniging conform het gestelde in artikel 1 van de Wet bodembescherming. Er ontstaat een saneringsplicht op het moment dat functie van de locatie wijzigt of dat er sprake is van voorgenomen bouwactiviteiten. In geval van sanering is instemming noodzakelijk van het bevoegd gezag, in dit geval provincie Gelderland.

Onderhavig voornemen voorziet in het vergroten van het bouwvlak en het oprichten van gebouwen met agrarische functie. Om de locatie geschikt te maken voor de nieuwe/ beoogde gebruiksfunctie moet de verontreiniging voorafgaand aan de ontwikkeling gesaneerd worden. Hiertoe dient t.z.t een BUS-melding worden uitgewerkt welke is gericht op de uitvoering van een functiegerichte sanering. De melding dient ter goedkeuring te worden voorgelegd aan provincie Gelderland.

4.2 Waterhuishouding

4.2.1 Relevant beleid

Er zijn veel beleidsstukken over water vastgesteld. Zowel provincie, het waterschap als de gemeente stellen waterbeleid vast. De belangrijkste kaders zijn de Omgevingsverordening en -visie van de provincie Gelderland, het Waterbeheerplan 2016 – 2021 van het waterschap Rijn en IJssel, het gemeentelijk rioleringsplan en het Waterplan van de gemeente Montferland.

4.2.2 Invloed op waterhuishouding

In de bestaande situatie is ongeveer 2.921,72 m2 (inclusief erfverharding/ voeropslag) aan verhard oppervlak aanwezig. In de toekomstige situatie bedraagt het verhard oppervlak 8.706 m2 aan bebouwing (incl. mestsilo) en circa 13.000 m2 aan erfverharding (inclusief voeropslag).

4.2.3 Watertoets

De watertoets is met ingang van 1 november 2003 wettelijk verplicht voor ruimtelijke plannen die vallen onder de Wet ruimtelijke ordening. In het Nationaal Bestuursakkoord Water-actueel (NBW-actueel, juni 2008) hebben Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen onder meer afgesproken dat de watertoets ook wordt toegepast bij waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten die niet vallen onder de Wet ruimtelijke ordening. Dit houdt in dat in een vroegtijdig stadium overleg gepleegd wordt met de waterbeheerders.

Voor de watertoets is gebruik gemaakt van de Standaard Waterparagraaf zoals aangeleverd door het waterschap Rijn en IJssel. Deze waterparagraaf is onderdeel van de toetsing, en hangt samen met een set van standaarden zoals die door het waterschap gehanteerd wordt. In deze waterparagraaf worden de effecten van de ruimtelijke ontwikkeling per waterthema afgewogen. De zogenaamde intensiteit (korte of uitgebreide procedure) van het watertoets- proces is afhankelijk van de antwoorden op de vragen.

Als er op een categorie 2 vraag een “ja” is geantwoord is een uitgebreide watertoets noodzakelijk. Is er op geen van de categorie 2 vragen een “ja” geantwoord dan kan de verkorte procedure worden doorlopen.

Als er alleen met “nee” is geantwoord dan is het ruimtelijk plan waterhuishoudkundige niet van belang en hoeft er geen wateradvies bij het waterschap te worden aangevraagd. Onderstaande toets-tabel is ingevuld voor onderhavig plan.

Tabel 2 Watertoets

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.wplgbgbagreerlst22-on01_0013.png"

Op basis van de ingevulde toets-tabel dient een uitgebreide procedure te worden doorlopen. Waterschap Rijn en IJssel is geïnformeerd door het toesturen van de resultaten van de toets inclusief de situatieschets van de beoogde situatie. Het waterschap geeft in haar reactie aan dat het plan waterhuishoudkundig van belang is waardoor er speciale voorschriften m.b.t. waterberging gelden. Deze voorschriften zijn in acht genomen en de mate van bering is vastgesteld c.q. overeengekomen. De afstemming met het waterschap is opgenomen als bijlage 7.

Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect water geen belemmeringen bestaan.

4.3 Archeologie

Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is in Nederland de zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. Met het in werking treden van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in september 2007 is het verdrag wettelijk verankerd en is de Monumentenwet 1988 herzien. Sinds 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht, die de Wamz en de Monumentenwet 1988 heeft vervangen.

Een belangrijk archeologisch doel van de wetgeving is om het archeologisch erfgoed ter plekke te behouden. Daarom is het verplicht om vroegtijdig in het proces van de ruimtelijke ordening rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden en hierin een afweging te maken.

Het plangebied is gelegen in een groot gebied met de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 1 en 2'. Ten behoeve van de beoogde bestemmingsplanwijziging is op onderhavige planlocatie een archeologisch bureau- en veldonderzoek in combinatie met een verkennend booronderzoek uitgevoerd. De rapportage 'Eerlandseweg 22. Bureau- en Inventariserend Veldonderzoek, verkennend booronderzoek, projectnummer S190036, d.d. 25-07-2017' is opgenomen in Bijlage 8. Op grond van de resultaten van het onderzoek wordt voor de voorgenomen herinrichting van het plangebied zoals omschreven geen nader archeologisch onderzoek geadviseerd, aldus Synthegra.

Er zijn in de realisatiefase van het bedrijf geen bodemverstoringen dieper dan 40 cm voorzien, behalve de aanleg van de poeren voor de bedrijfsgebouwen. Ten aanzien hiervan wordt in de rapportage het volgende geconcludeerd: “Aangezien de meeste verstoring plaatsvindt in de modern antropogene bouwvoor. Alleen ter plaatse van de poeren zal de diepte van de ontgraving op circa 1,0 m-mv liggen. Dit zorgt echter voor een minimale aantasting van het bodemarchief”.

Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect archeologie geen belemmeringen bestaan.

4.4 Cultuurhistorie

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving moet worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden (Bro, artikel 3.1.6, vierde lid onder a). In 2014 heeft gemeente Montferland de archeologische waarden en het beleid hieromtrent beschreven in het rapport ‘Erfgoed in de gemeente Montferland’. De ‘Cultuurhistorische kenmerkenkaart’ en ‘Cultuurhistorische waarderingskaart’ maken hier onderdeel uit van het rapport.

Op grond van kaartbijlage 3, oost is onderhavig plangebied (rode cirkel, navolgende afbeelding) voor het grootste gedeelde gelegen in een gebied met 'rivierterrasontginningen op hogere plateaus'(td1).

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.wplgbgbagreerlst22-on01_0014.png"

Afbeelding 10 Kaartuitsnede 'Cultuurhistorische kenmerkenkaart' (bron: 'Erfgoed in de gemeente Montferland')

Op grond van kaartbijlage 4, is onderhavig plangebied (rode cirkel, onderstaande afbeelding) hoofdzakelijk gelegen in een gebied met een gemiddelde landschappelijke waardering.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.wplgbgbagreerlst22-on01_0015.png"

Afbeelding 11 Kaartuitsnede 'Cultuurhistorische waarderingskaart'' (bron: 'Erfgoed in de gemeente Montferland')

Het toekomstig plangebied en gebruik past binnen het functioneel-ruimtelijk karakter van het gebied. Dit in combinatie met de waardering kan worden geconcludeerd dat de beoogde planontwikkeling geen negatief effect heeft op de cultuurhistorische waarden in het gebied.

4.5 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) vormt een belangrijk juridisch kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De wet biedt geluidsgevoelige gebouwen en terreinen (zoals woningen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, psychiatrische inrichtingen en de terreinen daarom heen) bescherming tegen geluidhinder van wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai door middel van zonering. Voor de geluidsgevoelige objecten moeten bepaalde grenswaarden in acht worden gehouden.

Als gevolg van de bedrijfsactiviteit zal geluid worden geproduceerd. Enerzijds door verkeersbewegingen en anderzijds door geluid van bedrijfsprocessen op het perceel. Aangezien onderhavige inrichting zal vallen onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit dient gekeken te worden naar artikel 2.17, lid 5. Hierin is een grenswaarde beschreven van respectievelijk 45, 40 en 35 dB(A) in de dag-, avond- en nachtperiode, voor vast opgestelde installaties. Op onderhavige locatie is geen sprake van “vast opgestelde installaties” zoals deze zijn omschreven in het Activiteitenbesluit. De “geluidsproductie” ter plaatse zal bestaan uit het (trekker-)verkeer op het erf. De gebouwen hebben, gezien hun positionering, hierbij een beschermende werking. Gezien de aard en omvang van de akoestisch relevante werkzaamheden en activiteiten en de afstand tot de dichtstbijzijnde geluidsgevoelige objecten (> 100 m) kan in alle redelijkheid worden aangenomen dat aan de in het activiteitenbesluit opgenomen geluidnormen wordt voldaan.

Verkeersbewegingen (aan- en afrijdend verkeer) buiten de inrichting wordt, conform vaste jurisprudentie, beschouwd als indirecte geluidshinder. Het Activiteitenbesluit heeft voor indirecte geluidshinder geen grenswaarden opgenomen en laat dit over aan een 'goede ruimtelijke ordening'. Omdat de geluidsgevoelige objecten op ruime afstand van planlocatie liggen kan er worden gesteld dat ter hoogte van de objecten geen sprake is van 'optrekkend dan wel afremmend verkeer'. Verkeer ten behoeve van planlocatie zal ter hoogte van de geluidsgevoelige objecten louter “passeren”. De verkeersbewegingen vallen hiermee binnen het bestaande geluidsbeeld (o.a. bepaald door de N816) en zijn bovendien inherent aan het gebied. Wellicht ten overvloede wordt benoemd dat ook op grond van de VNG-systematiek wordt voldaan aan de richtafstand i.r.t. het aspect geluid (zie ook paragraaf 4.9).

Het aspect geluid levert geen belemmeringen op voor de voorgenomen ontwikkeling, de noodzaak van verdere toetsing aan de Wgh/ Activiteitenbesluit is dan ook niet te rechtvaardigen.

4.6 Luchtkwaliteit

De Wet milieubeheer (Wm) behelst verschillende grenswaarden voor de verschillende verontreinigende stoffen. Op grond van de Wm, met in acht nemende van artikel 5.16 lid 4 zijn de regelingen 'Besluit en de Regeling niet in betekende mate bijdragen (NIMB)' en 'Besluit gevoelige bestemmingen' van toepassing. Het NIBM-besluit staat (bouw-)projecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit in het desbetreffende project “niet in betekende mate” is. Dit is begrip is gekwantificeerd als 3 procent van de grenswaarden uit de Wm. De NIBM-regeling kent een lijst met categorieën van gevallen die in “niet betekende mate” bijdragen aan luchtverontreiniging. Extra vervoersbewegingen maken hier onderdeel van uit. De voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling kan daarom als NIBM worden beschouwd in relatie tot luchtverontreiniging.

Op de beoogde ontwikkeling is de NIBM-tool toegepast (zie onderstaand figuur). Zoals weergegeven is een worst- caseberekening uitgevoerd voor de bijdrage van het extra verkeer (de vervoersbewegingen komen overeen met invoer AERIUS-calculator). In de praktijk zal het aantal verkeersbewegingen niet zo extreem toenemen omdat er ook sprake is van een bestaande situatie. De bijdrage van het extra verkeer is volgens de NIBM-tool in het worst-case scenario niet van betekende mate.

Fig. 1 Resultaat NIBM-tool (versie 2021)

Worst-case berekening voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van een plan op de luchtkwaliteit

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.wplgbgbagreerlst22-on01_0016.png"

Wellicht ten overvloede benoemen we dat er op onderhavige locatie geen vee meer wordt gehouden, hetgeen resulteert in een afname van een fijnstof emissie van 7.500 PM10 per jaar. Het aspect luchtkwaliteit levert geen belemmeringen op voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.7 Verkeer en parkeren

Een nieuwe functie mag niet leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling of tot parkeeroverlast. Bij planontwikkeling moet dan ook worden aangetoond dat er geen negatieve gevolgen zijn.

De planlocatie is ontsloten via twee beide aanwezige in- en uitritten, rechtstreeks op de Eerlandsestraat. De Eerlandsestraat maakt onderdeel uit van de provinciale weg N816. De beoogde bedrijfsactiviteit brengt, ten opzichte van de bestaande situatie, toename van circa 30 verkeersbewegingen per dag te weeg. Deze verkeersbewegingen hebben geen substantiële invloed op het heersende verkeersbeeld en passen bij het agrarische karakter van het gebied. Bovendien heeft de Eerlandsestraat voldoende capaciteit om de toename te verwerken.

Wat betreft het aspect parkeren geldt dat dit zal plaatsvinden binnen het toekomstig bouwvlak (op eigen terrein). Geconcludeerd kan worden dat er vanuit het aspect verkeer en parkeren geen bezwaren bestaan ten aanzien van de beoogde ontwikkeling in het plangebied.

4.8 Kabels en leidingen

Op grond van het vigerende bestemmingplan zijn geen grote kabels dan wel leidingen aanwezig in het toekomstige plangebied, deze krijgen namelijk veelal een dubbelbestemming toegewezen. Ook op geraadpleegde kaarten van Gasunie, Tennet en Waterbedijf Vitens blijkt dat er ter plaatse geen sprake is van de aanwezigheid van (ondergrondse) leidingen ter hoogte van het plangebied. Voor de aanvang van de werkzaamheden zal eveneens een Klic-melding worden ingediend.

4.9 Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Een handvat hierbij is door gebruik te maken van de systematiek die de milieuzonering kent. Milieuzonering is het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen. Enerzijds, het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies. Anderzijds, het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Als uitgangspunt voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt veelal de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke indicatieve richtafstand.

Het plangebied is te typeren als 'rustig buitengebied'. Op basis van de VNG-uitgave is een grondgebonden akkerbouwbedrijf opgenomen als de categorie 'akkerbouw en tuinbouw' (SBI-code 011, 012). Het bedrijf valt daarmee in de milieucategorie 2. De richtafstanden voor deze categoriebedrijven voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar bedragen respectievelijk 10, 10, 30 en 10 meter.

De onderlinge afstand tussen het toekomstig bouwvlak, en het bouwvlak van het naastgelegen agrarisch bedrijf aan de Maatweg 2, bedraagt minimaal 66 meter. De afstand van het toekomstig bouwvlak, tot aan het bestemmingsvlak van de dichtstbijzijnde burgerwoning (Gendringseweg 14) bedraagt minimaal 90 meter. Derhalve wordt ruimschoots voldaan aan de richtafstanden.

Naast voornoemde toetsing dient tevens bekeken te worden of de functies in het plangebied geen hinderonder vinden van de beoogde bedrijfsactiviteit. In de buurt van de planlocatie is alleen het varkensbedrijf aan de Maatweg 2 gelegen wat meegenomen dient te worden in de toetsing. Op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' is onderhavig bedrijf te typeren als 'fokken en houden van varkens' (SBI-code 0123). Het bedrijf valt daarmee in de milieucategorie 4.1. De richtafstanden voor deze categoriebedrijven voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar bedragen respectievelijk 200, 30, 50 en 0 meter. De afstand tussen het bouwvlak van het varkensbedrijf en het toekomstig plangebied bedraagt zogezegd minimaal 66 meter. Zoals reeds beschreven behoudt de bedrijfswoning (nr. 22) ongewijzigd de status van een “geurgevoelig object/ bedrijfswoning behorende bij een veehouderij van derden”. Hierdoor dient op grond van de Wet geurhinder en veehouderij, het varkensbedrijf alleen te toetsen aan een vaste afstand van 50 meter (emissiepunt stal à bedrijfswoning). Aan deze afstand wordt ruimschoots voldaan, waardoor de veehouderij niet wordt geschaad in de bedrijfsvoering en/ of uitbreidingsmogelijkheden. Derhalve kan gemotiveerd worden afgeweken van de richtafstand geur.

Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering dan ook geen belemmering is ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling.

4.10 Geur

Zoals reeds beschreven valt het beoogde akkerbouwbedrijf onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Daar er bovengrondse mestopslag aanwezig is op onderhavig bedrijf, is artikel 3.51 uit het Activiteitenbesluit van toepassing. Onderhavig artikel schrijft minimale afstandseisen voor tussen bovengrondse mestopslagen en geurgevoelige objecten (ggo's).

Op onderhavig bedrijf bedraagt het totale oppervlak van de bovengrondse mestopslag meer dan 350 m2. Derhalve gelden de volgende minimale afstandseisen:

  • 50 meter tussen bovengrondse mestopslagen en ggo's behorende bij veehouderijen van derden;
  • 100 meter tussen bovengrondse mestopslagen en overige ggo's.

De afstand van de beoogde mestsilo tot omliggende geurgevoelige objecten bedraagt meer dan 120 meter. Geconcludeerd kan worden dat in de beoogde situatie wordt voldaan aan de eisen uit artikel 3.51 van het Activiteitenbesluit.

4.11 Externe veiligheid

Toetsingskader

In de volgende AMvB's, Ministeriële Regelingen en circulaires zijn risiconormen en/of veiligheidsafstanden opgenomen die relevant zijn voor externe veiligheid bij het vaststellen van een ruimtelijk besluit:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In dit besluit zijn de risiconormen voor risicovolle inrichtingen opgenomen. De Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) legt de bijbehorende rekenvoorschriften, afstandseisen etc. vast.
  • Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Dit besluit bevat de risiconormen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het binnenwater.
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). In het Bevb zijn de risiconormen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen vastgelegd.
  • Activiteitenbesluit milieubeheer. In dit besluit zijn veiligheidsafstanden en risiconormen ten opzichte van (beperkt) kwetsbare objecten opgenomen. Veiligheidsafstanden zijn vastgesteld voor onder andere opslagtanks met propaan/propeen, aardgastankstations, en gasdrukmeet- en regelstations. Voor windturbines geldt het plaatsgebonden risico als risiconorm.
  • Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations. De circulaire is van toepassing bij een besluit ten aanzien van een LPG-tankstation onder werking van het Bevi, dat het mogelijk maakt dat er (meer) personen in de omgeving van een LPG-tankstation aanwezig kunnen zijn. De effecten van bepaalde ongevalsscenario’s staan centraal.
  • Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. In deze circulaire zijn veiligheidszones (A-, B- of Czone) vastgesteld voor de opslag van ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. Binnen deze veiligheidszones worden de aanwezigheid van activiteiten en/ of objecten uitgesloten.
  • Vuurwerkbesluit. Dit besluit geeft veiligheidsafstanden voor de opslag van consumentenvuurwerk en professioneel vuurwerk.

Plangebied

Het plan voorziet in het amoveren van de bestaande gebouwen en in het realiseren van vier nieuwe bedrijfsgebouwen. Tevens bevat het plangebied een bedrijfswoning. Hiermee maakt het plangebied (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk. Het plangebied maakt geen risicovolle activiteiten met gevaarlijke stoffen mogelijk en vormt daarmee geen risicobron.

Omgeving

Aangezien het plangebied (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk maakt, is aan de hand van de EV-Signaleringskaart (13- 8-2021) bekeken of in de omgeving van het plangebied risicobronnen aanwezig zijn, die relevant zijn voor het plan vanuit het oogpunt van externe veiligheid (zie onderstaande afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.wplgbgbagreerlst22-on01_0017.jpg"

Afbeelding 12 Uitsnede EV-signaleringskaart t.o.v. plangebied

Inrichtingen

Op ongeveer 2.7 km ten zuidwesten van het plangebied bevindt zich het bedrijf 'Distributiecentrum Mainfreight Docks NLD' Deze inrichting is een BRZO bedrijf en valt daarmee onder het Bevi. In onderstaande afbeelding zijn de plaatsgebonden risicocontouren van het bedrijf opgenomen die horen bij de omgevingsvergunning gedeelte milieu. De buitenste contour is de PR 10-30 per jaar. Deze kan worden vergelijken met het invloedsgebied. Uit de afbeelding kan worden opgemaakt het plangebied buiten deze contour ligt. Dit betekent dat deze inrichting niet relevant is voor het plan vanuit het oogpunt van externe veiligheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.wplgbgbagreerlst22-on01_0018.jpg"

Afbeelding 13 Ligging PR-contouren Distributiecentrum Mainfreight Docks NLD

Op ongeveer 4.1 km ten zuidwesten van het plangebied bevindt zich het bedrijf 'Mainfreight Holding B.V.' Deze inrichting is een BRZO bedrijf en valt daarmee onder het Bevi. Uit omgevingsvergunning van de inrichting blijkt dat het invloedsgebied ongeveer 2.8 kilometer is en valt daarmee niet over het plangebied. Zie ook onderstaande afbeelding voor het invloedsgebied. Dit betekent dat deze inrichting niet relevant is voor het plan vanuit het oogpunt van externe veiligheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.wplgbgbagreerlst22-on01_0019.jpg"

Afbeelding 14 invloedsgebied 'Mainfreight Holding B.V.

Op ongeveer 2.7 km ten zuidwesten van het plangebied bevinden zich een windturbinepark. Windturbines vallen onder het Activiteitenbesluit. De windturbines hebben een veiligheidsafstand van 216 meter en valt niet over het plangebied. Dit betekent dat het windturbinepark niet relevant is voor het plan vanuit het oogpunt van externe veiligheid.

Buisleidingen

Op ongeveer 2.6 kilometer ten westen van het plangebied bevindt zich de hogedruk aardgastansportleiding N566-09. Deze buisleiding valt onder het Bevb en heeft een invloedsgebied van 75 meter. Het plangebied valt hierbuiten en daarmee is de buisleiding niet relevant voor het plan vanuit het oogpunt van externe veiligheid.

Transport

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen wegen, vaarwegen en spoorlijnen met vervoer van gevaarlijke stoffen.

Conclusie

Uit de bovenstaande analyse blijkt dat er geen invloedsgebieden van risicobronnen over de planlocatie reiken. Hierdoor vormt externe veiligheid geen belemmering voor het beoogde plan

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

De kosten voor het realiseren van het grondgebonden akkerbouwbedrijf zijn geheel voor rekening van de initiatiefnemer. De gronden zijn in eigendom van het bedrijf en, op één perceel, niet belast met beperkt zakelijk recht van derden. Het betreft geen bouwplan in de zin van de grondexploitatiewet, een anterieure overeenkomst kan daartoe achterwegen worden gelaten.

Op het perceel kadastraal bekend gemeente Bergh, sectie A, nummer 1089 is een zakelijk recht gevestigd ten behoeve van riolering. Het voornemen (bouwplan) heeft verder geen invloed hierop.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De wijziging van het bestemmingsplan zal zes weken in ontwerp ter inzage worden gelegd. Publicatie hiervan vindt plaats via de officiële richtlijn. Tijdens deze termijn wordt de mogelijkheid geboden voor het indienen van zienswijzen. Vervolgens zal het vastgestelde bestemmingsplan nogmaals zes weken ter inzage liggen. Gedurende deze periode is er mogelijkheid tot het instellen van beroep bij de rechtbank.