direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Didamseweg 33-35 Beek
Status: ontwerp
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.1955.ovlglbkbdrddmswg35-on01

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voorliggend initiatief heeft betrekking op de uitbreiding van het bedrijf en de bedrijfswoning aan de Didamseweg 33-35 in Beek. Het initiatief voorziet in de realisatie van een extra bedrijfsruimte ten behoeve van nachtopslag en uitbreiding van de bestaande bedrijfswoning op nummer 35.

Het besluitgebied valt onder de werking van het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen Montferland' en heeft hierin de bestemming 'Bedrijventerrein'. Binnen de bestemming 'Bedrijventerrein' is een bouwvlak aanwezig met een maximum bebouwingspercentage van 80%.

De voorgenomen uitbreiding valt gedeeltelijk buiten het bouwvlak, waardoor het initiatief in strijd is met het vigerende bestemmingsplan. Op basis van het geldende bestemmingsplan is het initiatief daarom niet mogelijk. De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) biedt echter de mogelijkheid voor het bevoegd gezag om, ondanks de strijdigheid met het bestemmingsplan, toch een omgevingsvergunning te verlenen voor het initiatief. Hierbij wordt als voorwaarde gesteld dat de betreffende activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat. Deze ruimtelijke onderbouwing toont aan dat het initiatief hieraan voldoet.

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Montferland heeft het voornemen om een omgevingsvergunning te verlenen voor de uitbreiding van het bedrijf en de bedrijfswoning.

1.2 Ligging besluitgebied

Het besluitgebied is gelegen aan de Didamseweg binnen de bebouwde kom van Loerbeek, op bedrijventerrein Matjeskolk. Het besluitgebied wordt aan de oost-, zuid- en westzijde omgeven door andere bedrijven. Tegenover het besluitgebied aan de noordzijde van de Didamseweg liggen verschillende woningen. Het besluitgebied wordt ontsloten via de Didamseweg.

Op de navolgende afbeelding is de globale ligging van het besluitgebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing van het besluitgebied wordt verwezen naar Bijlage 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.ovlglbkbdrddmswg35-on01_0001.png"

Globale ligging besluitgebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het besluitgebied geldt het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen Montferland', vastgesteld door de raad van de gemeente Montferland op 20 december 2012. Een herziening van dit bestemmingsplan is vastgesteld op 30 maart 2017.

Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan weergegeven. Het besluitgebied is hierop met een rode omlijning weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.ovlglbkbdrddmswg35-on01_0002.png"

Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen Montferland'

Op grond van het vigerend bestemmingsplan heeft het besluitgebied de bestemming 'Bedrijventerrein'. Binnen de bestemming 'Bedrijventerrein' is een bouwvlak aanwezig met een maximum bebouwingspercentage van 80%. Daarnaast heeft het besluitgebied voor een gedeelte de functieaanduidingen 'bedrijven tot en met categorie 3.2' en 'risicovolle inrichting'. Verder geldt de gebiedsaanduiding 'overige zone - archeologie vervallen'.

Het initiatief voorziet in de uitbreiding van het bedrijf en de bedrijfswoning. De nieuwbouw van de bedrijfsruimte (opslag voor leveringen tussen 17.30u en 23.00u) valt gedeeltelijk buiten het bouwvlak en is daarmee in strijd met het vigerende bestemmingsplan. Op basis van het geldende bestemmingsplan is het initiatief daarom niet mogelijk. De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) biedt echter de mogelijkheid voor het bevoegd gezag om, ondanks de strijdigheid met het bestemmingsplan, toch een omgevingsvergunning te verlenen voor het initiatief.

1.4 Leeswijzer

Deze ruimtelijke onderbouwing is opgebouwd uit zes hoofdstukken. In het volgende hoofdstuk (Hoofdstuk 2) is de bestaande en toekomstige situatie beschreven. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van het ruimtelijke beleidskader. In Hoofdstuk 4 komt de haalbaarheid van het initiatief aan de orde. Vanuit de verschillende van invloed zijnde haalbaarheidsaspecten, waaronder milieu en archeologie, wordt in dit hoofdstuk beschreven waarom voorliggend initiatief kan worden uitgevoerd. In Hoofdstuk 5 wordt de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid besproken. Het laatste hoofdstuk (Hoofdstuk 6) is gewijd aan de concluderende afweging ten aanzien van het initiatief.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het besluitgebied bevindt zich aan de westelijke rand van de bebouwde kom van Loerbeek, ten noorden van Beek. De locatie is gelegen op het bestaande bedrijventerrein Matjeskolk. De ontsluiting geschiedt via de Didamseweg, die ten oosten van de bestaande bebouwing ligt.

Het huidige bedrijf bestaat uit bedrijfsgebouwen met een verkooppunt en reparatieruimte, een afgesloten binnen- en buitenopslag voor allerlei soorten gasflessen en machine voorraden, een parkeerruimte voor bezoekers op het voorterrein, stallingsruimte voor bedrijfsauto's en vrachtwagens en bedrijfswoningen met tuinen.

De navolgende afbeeldingen geven een impressie van de huidige situatie in en om het besluitgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.ovlglbkbdrddmswg35-on01_0003.png"

Luchtfoto huidige situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.ovlglbkbdrddmswg35-on01_0004.jpg"

Impressie huidige situatie

2.2 Toekomstige situatie

Initiatiefnemer is voornemens om het bedrijf en de bedrijfswoning aan de Didamseweg 35 uit te breiden. De uitbreiding van het bestaande bedrijf voorziet in de realisatie van een extra bedrijfsruimte ten behoeve van nachtopslag. Hierdoor krijgen leveranciers de mogelijkheid om 's nachts materialen te kunnen leveren. In de bestaande bedrijfsbebouwing is geen ruimte voor de gewenste nachtopslag. De meest geschikte plaats voor de gewenste bedrijfsruimte is in de noordoosthoek van het bedrijfsperceel grenzend aan de Didamseweg. Ontsluiting geschiedt via de Didamseweg aan de oostzijde.

Het achterterrein van het bedrijf is 's avonds, 's nachts en in het weekend afgesloten met poorten. In de nieuwe bedrijfsruimte komen kluizen te staan waarin leveranciers tussen 17.30u en 23.00u bestellingen kunnen leveren, zonder dat ze op het afgesloten achterterrein hoeven te komen. Er vinden geen gasvullingen plaats in de nieuwe bedrijfsruimte.

De totale uitbreiding krijgt een oppervlakte van circa 194 m2 met een maximale bouwhoogte van circa 7,5 meter. De uitbreiding van de bedrijfswoning bedraagt 50 m2. De nachtopslag zal bestaan uit een afgesloten ruimte met een bebouwingsoppervlakte van 144 m2 (173 m2 bvo). De gemeentelijke groenstrook langs de doorgaande Didamseweg wordt in stand gehouden. De navolgende afbeelding geeft een impressie van de toekomstige inrichting van het besluitgebied, de uitbreiding van de bedrijfswoning en de nieuw te realiseren bedrijfsruimte. Een situatietekening van het gehele bedrijf is bijgevoegd als Bijlage 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.ovlglbkbdrddmswg35-on01_0005.png"

Toekomstige situatie voorgevel

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.ovlglbkbdrddmswg35-on01_0006.png"

Toekomstige situatie linker zijgevel

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.ovlglbkbdrddmswg35-on01_0007.png"

Uitsnede situatietekening toekomstige situatie

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleid

In dit hoofdstuk wordt een analyse gegeven van de relevante beleidskaders. De beleidsnota's die direct of indirect doorwerken in voorliggende ruimtelijke onderbouwing, worden in dit hoofdstuk behandeld. Per bestuurslaag is een korte samenvatting gegeven van de meest relevante aspecten uit de verschillende beleidsnota's, alsmede de consequenties voor voorliggend initiatief.

3.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Onderdeel van de Omgevingswet is een visie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Met de NOVI neemt het Rijk het voortouw voor een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Nederland. De NOVI richt zich op de volgende vier prioriteiten die onderling veel met elkaar te maken hebben en gevolgen hebben voor het inrichten van de fysieke leefomgeving:

  • Ruimte maken voor de klimaatverandering en energietransitie;
  • De economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden;
  • Steden en regio's sterker en gezonder maken;
  • Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.


In de NOVI staan de keuzes op nationaal niveau, maar in veel gevallen ligt de verantwoordelijkheid bij gemeenten en/of provincies. Op basis van drie uitgangspunten helpt de NOVI bij het wegen van belangen en het maken van keuzes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • Afwentelen wordt voorkomen.


De nationale belangen zijn geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het gaat bijvoorbeeld om rijksvaarwegen, defensie, ecologische hoofdstructuur, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, electriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en primaire waterkeringen. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In artikel 3.1.6, lid 2  van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Dit belang staat beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte binnen een breder kader van een goed systeem van ruimtelijke ordening.

Met de ladder worden eisen gesteld aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De toelichting bij een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien die ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. De bouw van een geheel nieuw bedrijfspand wordt aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als de oppervlakte hiervan 500 m2 of meer is. Uit een uitspraak (ECLI:NL:RVS:2019:954) van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat dit ook het geval kan zijn voor de uitbreiding van een bedrijfspand. Voorliggend initiatief betreft een oppervlakte kleiner dan 500 m2 en wordt dus niet gezien als een stedelijke ontwikkeling.

Toetsing rijksbeleid

Het voorgenomen initiatief is niet in strijd met de prioriteiten uit de NOVI en er zijn geen overige nationale belangen mee gemoeid. Voorliggend initiatief voorziet in de uitbreiding van een bestaand bedrijf en bedrijfswoning op een lokaal bedrijventerrein. In het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen Montferland' is de locatie reeds aangewezen als 'Bedrijventerrein'. Het initiatief voorziet rechtstreeks in de actuele behoefte van het uit te breiden bedrijf. De oppervlakte van de uitbreiding is kleiner dan 500 m2 en wordt daardoor niet gezien als een stedelijke ontwikkeling. Tevens wordt het bedrijfskavel niet uitgebreid. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking kan daarom achterwege blijven.

Het initiatief voldoet daarmee aan het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

Op 19 december 2018 is de omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' vastgesteld. In deze visie beschrijft de provincie welke richting de provincie op wil op het gebied van energie, klimaat, water, voedsel en ook hoe de provincie de omgeving wil inrichten.

Om samen een Gaaf Gelderland te bereiken, legt de provincie bij het uitvoeren van haar taken de focus op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met behulp van zeven ambities geeft de provincie hier richting aan:

  • energietransitie;
  • klimaatadaptatie;
  • circulaire economie;
  • biodiversiteit;
  • bereikbaarheid;
  • economisch vestigingsklimaat;
  • woon- en leefklimaat.

Voor deze ruimtelijke onderbouwing is de ambitie voor het 'economisch vestigingsklimaat' van toepassing. De provincie streeft naar een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat.

Economisch vestigingsklimaat

De Gelderse economie heeft grote behoefte aan voldoende en kundige mensen. De concurrentie op de arbeidsmarkt is groot. De provincie wil de strategische ligging en de aantrekkingskracht van de Gelderse regio’s vergroten, zodat mensen hier willen (blijven) wonen en zich willen binden aan Gelderland. Sterke stedelijke netwerken en toegankelijke ontmoetingsplekken zijn van vitaal belang. Plekken waar mensen elkaar makkelijk kunnen vinden om kennis, ideeën en plannen uit te wisselen en elkaar vooruit te helpen. Plekken die goed ontsloten zijn, zoals innovatieve campussen, bruisende binnensteden en dynamische bedrijventerreinen. Het concentreren en combineren van activiteiten heeft daarbij voorkeur, boven versnippering door de hele provincie. Activiteiten die elkaar versterken, wil de provincie met elkaar in contact brengen en zoveel mogelijk bij elkaar in de buurt of in dezelfde voorziening plaatsen. Zo wordt Gelderland, naast dynamisch, ook open, groen en gezond gehouden. Het omvormen van bestaande en leegstaande bedrijvenlocaties heeft de voorkeur, boven de aanleg van nieuwe terreinen. Pas als er geen andere mogelijkheden zijn, uitbreiden aan de randen van steden of dorpen. En: kijken naar hoe de inrichting van de Gelderse werklocaties zo duurzaam mogelijk gemaakt kan worden in termen van energie en klimaat.

Omgevingsverordening Gelderland

De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De Omgevingsverordening is op 19 december 2018 door de Provinciale Staten van Gelderland vastgesteld en in werking getreden op 1 maart 2019. Nadien is de verordening een aantal keren op onderdelen geactualiseerd. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.

Ten aanzien van voorliggend initiatief zijn de regels ten aanzien van de onderwerpen 'nieuw bedrijventerrein en uitbreiding van bestaand bedrijventerrein' en 'klimaatadaptatie' relevant.

Nieuw bedrijventerrein en uitbreiding van bestaand bedrijventerrein

In de verordening wordt aangegeven dat een bestemmingsplan een nieuw bedrijventerrein of een uitbreiding van een bestaand bedrijventerrein alleen mogelijk maakt voor zover deze ontwikkeling past binnen het vigerende Regionaal Programma Werklocaties (RPW). Als een ontwikkeling niet past binnen het vigerende RPW, kan een bestemmingsplan vooruitlopend op de eerstvolgende actualisatie een nieuw bedrijventerrein of de uitbreiding van een bestaand bedrijventerrein toch mogelijk maken onder de volgende voorwaarden:

  • a. er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking;
  • b. er heeft aantoonbaar regionale afstemming plaatsgevonden over deze ontwikkeling, en
  • c. Gedeputeerde Staten stemmen in met deze ontwikkeling.

Klimaatadaptatie

De verordening schrijft voor dat in een bestemmingsplan dat nieuwe activiteiten of ontwikkelingen mogelijk maakt, een toelichting wordt opgenomen met een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de risico's van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt. Daarbij moeten de aspecten waterveiligheid, wateroverlast, droogte en hitte worden betrokken.

Toetsing provinciaal beleid

Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. De uitbreiding van het bestaande bedrijf past bij het provinciale beleid voor een succesvolle economische ontwikkeling en concentratie van activiteiten. Het geven van uitbreidingsruimte aan bestaande bedrijven sluit aan bij het provinciale beleid om bestaande bedrijvigheid op de lokale bedrijventerreinen te behouden en daarmee minder kwetsbaar te maken voor de economische conjunctuurbewegingen.

De locatie is gelegen op het bedrijventerrein Matjeskolk. Dit betreft een lokaal bedrijventerrein. Het initiatief betreft een uitbreiding van een bestaand bedrijf en de bedrijfswoning op een bestaande bedrijfskavel. In het Regionaal Programma Werklocaties 2021-2024 zijn over dergelijke ontwikkelingen afspraken gemaakt. In paragraaf 3.3 wordt verder ingegaan op het RPW 2021-2024.

Ten behoeve van de uitbreiding is een landschappelijke inpassing voorzien. Hiermee wordt tevens invulling gegeven aan de ambitie van de provincie om economische versterking te combineren met ruimtelijke kwaliteit. Met de inrichting van het besluitgebied is tevens rekening gehouden met klimaatadaptatie, de waterhuishoudkundige maatregelen staan beschreven in paragraaf 4.6.

Het initiatief is passend in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening van de Provincie Gelderland. Het initiatief is hiermee in overeenstemming met het provinciaal beleid.

3.3 Regionaal beleid

Regionaal Programma Werklocaties (RPW)

Het Regionaal Programma Werklocaties regio Arnhem - Nijmegen (RPW) dat sinds 2017 de kaders vormt voor het regionaal bedrijventerreinenbeleid was toe aan een actualisatie voor de periode 2021 tot en met 2024. Aanzienlijke uitgifte op bedrijventerreinen in de periode 2016 tot en met 2019 heeft ertoe geleid dat het overaanbod is teruggedrongen en er zicht is op nieuwe ontwikkelruimte in de periode tot 2030. De gemeenten van Regio Arnhem - Nijmegen hebben daarom het Regionaal Programma Werklocaties 2021-2024 vastgesteld.

In het Regionaal Programma Werklocaties (RPW) maakt de regio Arnhem - Nijmegen afspraken over de ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel. Met het RPW wordt beoogd een goede balans na te streven tussen vraag en aanbod van bedrijvenlocaties in de hele regio Arnhem - Nijmegen. Het voorkomt overaanbod en bevordert dat bedrijven zich vestigen op de meest passende locatie.

Bij de afspraken binnen het onderdeel bedrijventerreinen wordt onderscheid gemaakt tussen lokale en regionale bedrijventerrein. De verantwoordelijkheid voor de (door)ontwikkeling van lokale bedrijventerreinen ligt, onder voorwaarden die in het RPW zijn beschreven, bij de gemeenten. Voor de (door)ontwikkeling van regionale bedrijventerreinen, met daarbinnen specifiek aandacht voor watergebonden bedrijvigheid, XXL-logistiek en enkele bijzondere werklocaties, is regionale afstemming nodig.

Het bedrijventerrein Matjeskolk betreft een lokaal bedrijventerrein. Voor lokale bedrijventerreinen geldt dat de ontwikkeling de toets van de ladder voor duurzame verstedelijking moet kunnen doorstaan. Daarbij zijn de volgende voorwaarden van toepassing:

  • Bij ontwikkelingen van een nieuw lokaal bedrijventerrein met kavels met een oppervlakte < 0,5 hectare volstaat een melding in het IOW;
  • Bij uitbreiding van een bestaand lokaal bedrijventerrein met kavels <0,5 hectare volstaat een melding in het IOW;
  • Bij uitbreiding van een bestaand bedrijf met een kaveloppervlakte <0,5 hectare volstaat een melding in het IOW.

Bij uitbreiding van een bestaand bedrijf zijn de volgende voorwaarden van toepassing:

  • Uitbreiding moet leiden tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
  • Uitbreiding moet vraaggericht zijn;
  • Bij uitbreiding gaat het om bedrijventerrein ten behoeve van een eindgebruiker en niet om kavels die als uitgeefbaar aanbod op de markt komen;
  • Bij uitbreiding en ontwikkeling van lokale bedrijventerreinen met kavels > 0,5 hectare of uitbreiding van (lokale en regionale) bedrijven met een kaveloppervlakte > 0,5 hectare is regionale afstemming vereist.

Toetsing regionaal beleid

Voorliggend initiatief betreft de uitbreiding van een bestaand bedrijf en de bedrijfswoning op een lokaal bedrijventerrein. Met de realisatie van de nieuwe bedrijfsruimte op de locatie aan de Didamseweg, wordt voorzien in de actuele behoefte aan uitbreiding ten behoeve van de eindgebruiker (het bestaande bedrijf). Er worden geen nieuwe uitgeefbare kavels gerealiseerd en de oppervlakte van de bedrijfskavel wordt niet aangepast. De gemeente maakt een melding van de uitbreiding in het IOW. Hierdoor voldoet het initiatief aan de afspraken in het RPW 2021 - 2024. Het initiatief is hiermee in overeenstemming met het regionale beleid.

3.4 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Montferland 2009

Op 23 april 2009 is de Structuurvisie Montferland 'Ideeën voor een plek' vastgesteld. De structuurvisie geldt voor het gehele gemeentelijke grondgebied, met uitzondering van de bebouwde kommen. Het doel van de structuurvisie is tweeledig:

  • Het samenbrengen en actualiseren van bestaande visies en andere beleidsdocumenten in een nieuwe visie. Het gaat dus niet om het formuleren van nieuw beleid, maar om het samenbrengen in een visie van reeds bestaand beleid.
  • Het bestendigen van het gevestigde voorkeursrecht voor enkele uitbreidingslocaties; in het Regionaal Plan van de Stadsregio Arnhem/Nijmegen zijn een aantal uitbreidingsrichtingen van woonkernen opgenomen. In de structuurvisie worden deze zoekrichtingen vertaald en begrensd in concrete locaties. Daarnaast kan via de structuurvisie het gevestigde voorkeursrecht voor enkele uitbreidingslocaties worden bestendigd.


Deze structuurvisie blijft een visie op hoofdlijnen. De structuurvisie is in beeld gebracht op de kaart Structuurvisie Montferland. Op de kaart is het besluitgebied aangeduid als 'contour bebouwd gebied'. Voor de begrenzing van de bebouwde kommen (contour bebouwd gebied) is aangesloten op het Regionaal Plan. In beginsel zijn de gronden die vallen binnen de ‘contour woningbouw’ uit dat plan aangewezen als ‘contour bebouwd gebied’. Daarnaast zijn de bestaande bedrijventerreinen als zodanig aangegeven, waaronder het bedrijventerrein Matjeskolk bij Loerbeek.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.ovlglbkbdrddmswg35-on01_0008.png" Uitsnede kaart Structuurvisie Montferland 2009 (besluitgebied binnen rode cirkel)

Groenstructuurplan (GSP) 'Groen met karakter!'

Het Groenstructuurplan (GSP) is een beleidsnota van de gemeente voor het behoud en de ontwikkeling van het groen in de gemeente. Het GSP dient de volgende doelen: beschermen, ontwikkelen en toetsen. In elke kern dienen de groene kwaliteiten beschermd te worden. Tegelijkertijd moet er ook ruimte zijn voor hedendaagse dynamiek. Het belangrijkste doel van het GSP is een stimulans te bieden aan het voortbouwen aan mooie karakteristieke woonkernen waarin mensen zich thuis voelen.

Bij ontwikkelingen in stedelijk gebied, zoals woningbouwprojecten, infrastructuur en de ontwikkeling van bedrijventerreinen kan een relatie met het GSP liggen en is het aspect groen op z'n minst een aandachtspunt. Door tijdig groen een invulling te geven in plannen en dit integraal af te stemmen op overige functies, kan er synergie tussen verschillende functies ontstaan, die ook nog eens kostenbesparend kunnen werken. Daarbij dient onderkend te worden dat het groenaspect vaak één van vele aspecten is die een rol spelen bij ruimtelijke ontwikkelingsprojecten, hetgeen in het geval van een goede integrale benadering impliceert dat er evenwicht bestaat tussen de diverse ruimtelijke aanspraken; kortom een kwestie van geven en nemen.

GSP Loerbeek

De gemeente Montferland ligt op de overgang van het rivierengebied van Rijn en IJssel naar het zandgebied van Oost-Nederland. In de loop der eeuwen zijn, op hogere delen rond de berg, langs de IJssel en op het dekzand, nederzettingen gesticht die zijn uitgegroeid tot moderne dorpen.

In het Groenstructuurplan voor de kernen in Gemeente Montferland zijn de kernen ingedeeld naar aanleiding van hun ligging in één van de drie landschapsensembles die het landschapsontwikkelingsplan in de gemeente onderscheidt:

  • 1. de Montferlandsche Berg met krans van dorpen;
  • 2. de historische rivierterrassen van de oeroude IJssel
  • 3. het zandgebied rondom Didam.

Loerbeek is één van de kernen die om de Montferlandsche berg liggen op de overgang tussen de berg en een krans van broekontginningen. Als brug tussen de groenstructuurvisie en de uitwerking ervan in projecten bevat het GSP voor elke kern een apart werkboek. Het boek biedt handreikingen voor het ontwikkelen en begeleiden van ontwikkelingen en projecten.

Matjeskolk is een industriegebied dat tegen Loerbeek aan ligt in de broekontginningen. Nu ligt veel van de bedrijfsbebouwing kaal in het landschap. Het uitzicht vanuit Loerbeek daarop is niet fraai. Deze bedrijvigheid is belangrijk voor Loerbeek en verdient dan ook een goede landschappelijke inpassing. Representatieve delen van de bedrijven mogen gezien worden, maar de loodsen, achterkanten en zijkanten dienen begeleid te worden door een flinke singel van es, meidoorn en vooral els. Dit geldt zowel voor bedrijven aan de rand als midden op het terrein. De rand van het bedrijventerrein dient natuurlijk wel steviger in de beplanting te staan. De doorgaande essenbeplanting is hier essentieel in de groenstructuur. Om die bedrijvigheid landschappelijk in te passen is het daarnaast nodig om de bestaande singels met els, es en meidoorn te handhaven en om het patroon van singels om en door bedrijventerrein Matjeskolk uit te breiden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.ovlglbkbdrddmswg35-on01_0009.png"

Visie op de groenstructuur 2010-2030 Loerbeek

Klimaatadaptatieplan Montferland 2021-2026

Omdat klimaatverandering ons allemaal raakt moet iedereen daarin zijn bijdrage leveren. Op Nationaal niveau is in de Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie (2015) de ambitie vastgelegd om Nederland klimaatbestendig en waterrobuust in te richten. Daarmee is een transitie ingezet, die in 2050 voltooid moet zijn.

In het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie (2018) hebben gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk samen afgesproken om deze transitie te doorlopen. Het Deltaplan versnelt en intensiveert hiermee de aanpak van wateroverlast, hittestress, droogte en de beperking van gevolgen bij overstromingen.

In het Klimaatadaptatieplan Montferland staat hoe de gemeente Montferland de kwetsbaarheden in beeld hebben gebracht, hoe de risicodialogen zijn gevoerd en wat de visie, ambities, aanpak en speerpunten voor de periode 2021-2026 zijn. Door de visie, ambities en speerpunten van dit plan vast te stellen en het benodigde budget beschikbaar te stellen kan de gemeente Montferland werk maken van klimaatadaptatie.

In het Klimaatadaptatieplan Montferland staan vijf pijlers gedefinieerd waar de gemeentelijke visie op steunt: 'adaptief landelijk gebied', 'woonkernen gezond en groen', 'robuuste vitale infra en objecten', 'ontwikkelen klimaatbestendig' en 'betrokken actieve mensen'. Per pijler zijn ambities en doelen gedefinieerd voor de komende 30 jaar. Er zijn leidende principes vastgesteld en dialogen gevoerd met inwoners, wijk- en dorpsraden, ondernemers en organisaties. Dat alles heeft geleid tot drie speerpunten voor de korte termijn (planperiode 2021-2026):

1. Klimaatadaptatie vanzelfsprekend maken in de organisatie van de gemeente Montferland;
2. Elke kans buiten benutten;
3. Stimuleren van klimaatbestendig gedrag bij inwoners, ondernemers en organisaties.

Bovenstaande gekozen speerpunten hebben met elkaar gemeen dat ze: het vaakst genoemd zijn in de gevoerde dialogen, uitvoerbaar zijn in de komende jaren, voor de komende jaren het grootste effect zullen bewerkstelligen en dat ze de basis vormen om in de volgende periode verder door te pakken.

Biodiversiteitsplan gemeente Montferland

De gemeente Montferland heeft in december 2021 het Biodiversiteitsplan 'Ruimte voor biodiversiteit' opgesteld. De gemeenteraad van Montferland erkent het belang van een goede biodiversiteit en wil de biodiversiteit in de gemeente versterken. Zij heeft daarom in de vergadering van 27 september 2018 een motie aangenomen om (1) aan te geven welke maatregelen nu al door de gemeente worden genomen om biodiversiteit te bevorderen en (2) om een integrale visie en uitvoeringsagenda ter bevordering van biodiversiteit op te stellen. Het biodiversiteitsplan geeft invulling aan beide onderdelen.

De gemeente kiest voor een brede aanpak van adviezen bij ruimtelijke ordening projecten tot concrete uitvoeringsprojecten. Het behouden en versterken van de biodiversiteit past ook bij de uitgangspunten van de (aankomende) nieuwe Omgevingswet, namelijk het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit.

De centrale gedachte als het gaat om verbeteren van de biodiversiteit is dat het niet gaat om het behoud van soorten in natuurgebieden alleen. Om de biodiversiteit te verbeteren is het volgende nodig:

  • 1. Biodiversiteit ontwikkelen binnen de huidig beschikbare ruimte én;
  • 2. Het verbinden van gebieden met goede biodiversiteit én;
  • 3. Onderhoud en beheer richten op behoud en verbinding van de leefgebieden.

Per spoor kan worden bepaald op welke wijze invulling wordt gegeven aan het behalen van de randvoorwaarden van herstel van biodiversiteit en wat daarin de opgave is. Per gebiedstype (in totaal vier) worden voor de drie sporen keuzes gemaakt in opgaves en de wijze van invulling. Deze vormen de basis voor de keuzes van maatregelen die uiteindelijk getroffen moeten gaan worden. Het onderscheid dat voor het gemeentelijke biodiversiteitsplan globaal wordt gemaakt is weergegeven in onderstaande tabel. In deze tabel is te zien welke sporen voor de verschillende gebiedstypen het belangrijkste zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.ovlglbkbdrddmswg35-on01_0010.png"

Inzet maatregelen per gebiedstype en per spoor

Bedrijventerreinen

Voor het besluitgebied is het gebiedstype 'Bedrijventerreinen' van toepassing. De bedrijventerreinen zijn intensief bebouwd. Alleen voor zeer gespecialiseerde soorten is hier leefgebied te vinden. Verbindingen van en naar het buitengebied zijn vaak doorbroken en voor groen is nauwelijks aandacht. Knelpunten voor bedrijventerreinen zijn:

  • Verdwijnen groen
  • Weinig functioneel groen (5 V’s: geen voedsel, veiligheid etc)
  • Veel verharding
  • Intensief landgebruik, verdwijnen van groene verbindingen
  • Nadelig beheer bij braakligging
  • Verdroging

Bij de aanleg en revitalisering van bedrijventerreinen is biodiversiteit een integraal onderdeel. Bij nieuwe bedrijventerreinen wordt een natuurinclusief ontwerp een eis. Het ruimtegebruik op bedrijventerreinen wordt daardoor multifunctioneler. Er zal meer ruimte voor groen zijn om bestaande verbindingen te behouden en de grote dakoppervlaktes worden onder andere gebruikt voor het stimuleren van biodiversiteit. Ecologisch beheer van het groen vindt daar plaats waar dit de bedrijfsvoering niet in de weg staat. Speerpunt voor biodiversiteit op bedrijventerreinen is het beheer en onderhoud van braakliggende percelen. Speerpunt bij het bevorderen van de biodiversiteit op de bedrijventerreinen ligt vooral op de inrichting van de openbare ruimte en eisen aan ruimtegebruik bij nieuwe terreinen. Bewustwording bij gebruikers van bedrijven wordt vooralsnog niet als prioriteit gezien.

Toetsing gemeentelijk beleid

Het initiatief voorziet in een binnenstedelijke uitbreiding op een bestaand bedrijventerrein. Het besluitgebied ligt binnen de contour 'bebouwd gebied'. Binnen deze contour zijn ook de reeds bestaande bedrijventerreinen, waaronder Matjeskolk, opgenomen. Op basis hiervan kan worden gesteld dat voorliggend initiatief past binnen de Structuurvisie van de gemeente Montferland.

Voor het besluitgebied is een landschappelijke inpassing voorzien, waarbij tevens rekening is gehouden met klimaatadaptatie. De waterhuishoudkundige maatregelen staan beschreven in paragraaf 4.6. Het initiatief voldoet hiermee aan het Groenstructuurplan (GSP) en het Biodiversiteitsplan.

Het initiatief is hiermee in overeenstemming met het gemeentelijke beleid.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet de uitvoerbaarheid van het initiatief worden aangetoond. Het al dan niet voldoen aan verschillende randvoorwaarden en uitgangspunten is bepalend voor de vraag of een nieuwe ontwikkeling ook daadwerkelijk uitvoerbaar is. Hierbij moet worden gedacht aan onder meer het ruimtelijke beleid van de hogere overheden en de gemeente zelf, milieuaspecten als geluid, bodem en hinder van bedrijven, water, externe veiligheid, archeologie en economische haalbaarheid. In dit hoofdstuk wordt getoetst in hoeverre dit initiatief haalbaar is in het kader van milieu- en omgevingsaspecten.

4.1 Bodem

Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet aangetoond worden dat de bodem- en grondwaterkwaliteit ter plaatse van het besluitgebied geschikt zijn voor het beoogde gebruik.

Toetsing

Door Lycens B.V. is in december 2022 een verkennend bodem- en geohydrologisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 3. De conclusies uit het onderzoek worden hierna kort behandeld.

Op basis van het onderzoek zijn in de grond geen verontreinigingen aangetoond. In het grondwater is een licht verhoogde concentratie aan barium gemeten. Vermoedelijk is sprake van een van nature voorkomende verhoogde concentratie.

Op basis van de onderzoeksresultaten bestaat ten aanzien van de kwaliteit van de grond en het grondwater geen belemmering tegen de geplande planologische procedure en de geplande herinrichting van de locatie. Het uitvoeren van een nader bodemonderzoek is niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoering van het initiatief.

4.2 Geluid

Algemeen

De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door industrie, onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.

Toetsing

Het initiatief voorziet in de uitbreiding van het bedrijf en de bedrijfswoning aan de Didamseweg 35. Het initiatief maakt daarmee een beperkte uitbreiding van een geluidgevoelig object mogelijk. Echter, is de bedrijfswoning reeds bestaand en komen de verblijfsruimten niet dichter bij de doorgaande Didamseweg te liggen. Om die reden is verdere toetsing aan het aspect geluid niet noodzakelijk.

Voor eventuele geluidhinder die vanuit het bedrijf afkomstig is, wordt verwezen naar paragraaf 4.5.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het initiatief. 

4.3 Luchtkwaliteit

Algemeen

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd, kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht, waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.

Toetsing

Lokale luchtkwaliteit

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de lokale luchtkwaliteit onderzocht, zodat onacceptabele gezondheidsrisico's kunnen worden uitgesloten. Hiertoe is de monitoringstool uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van de rijksoverheid geraadpleegd. De monitoringstool geeft inzicht in de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in het besluitgebied tussen 2020 en 2030. De monitoringstool kent scenario's zonder en met lokale maatregelen die er voor moeten zorgen dat op termijn overal aan de grenswaarden wordt voldaan. Beide typen scenario's laten in de toekomst een afname van de concentraties zien. Dit komt doordat bedrijven en het verkeer steeds schoner worden door technologische verbeteringen. De monitoringstool maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2020 en 2030 in het besluitgebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.

In het besluitgebied worden geen gevoelige functies beoogd zoals bedoeld in het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Toetsing aan de grenswaarden is daarom niet noodzakelijk.

NIBM rekentool

Met behulp van de NIBM rekentool (versie 2022) is bepaald of het initiatief in betekende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Deze tool gaat uit van een worst-case situatie: bij de berekening van de concentratietoename zijn de kenmerken van het verkeer, de straat en de omgeving zo gekozen dat een situatie ontstaat met een maximale luchtverontreiniging.

Uit paragraaf 4.9 komt naar voren dat het aantal verkeersbewegingen als gevolg van het initiatief, op basis van kencijfers van CROW, met 8,3 ritten per etmaal toeneemt. Hiervan zal worst-case bij maximaal 90% sprake zijn van vrachtverkeer. Uit de NIBM rekentool blijkt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging, zoals weergegeven op onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.ovlglbkbdrddmswg35-on01_0011.png"

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van het initiatief. 

4.4 Externe veiligheid

Algemeen

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijk slachtoffers. Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.

Plaatsgebonden risico (PR)

Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Groepsrisico (GR)

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi (stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen en Regeling externe veiligheid inrichtingen (Bevi en Revi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Circulaire effectafstanden LPG-tankstations

In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. Het bevoegd gezag wordt verzocht om rekening te houden met een effectafstand van 60 meter tot (beperkt) kwetsbare objecten. Dit wil zeggen dat deze afstand in beginsel aangehouden moet worden, maar dat gemotiveerd afwijken is toegestaan door het treffen van veiligheidsmaatregelen. Daarnaast wordt verzocht om rekening te houden met een effectafstand van 160 meter tot zeer kwetsbare objecten. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.

 

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)

Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt en basisnet), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb en Revb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

Toetsing

In het besluitgebied is reeds een beperkt kwetsbaar object aanwezig. Door de uitbreiding van het bedrijf en de bedrijfswoning is sprake van een uitbreiding van een bestaand beperkt kwetsbaar object. Het aantal personen in de dag- en nachtperiode in het besluitgebied neemt, ten opzichte van de huidige situatie, echter niet toe. Het groepsrisico wijzigt daarmee niet als gevolg van het initiatief.

Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de risicokaart van Nederland weer. Het besluitgebied is blauw omcirkeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.ovlglbkbdrddmswg35-on01_0012.jpg"

Uitsnede risicokaart (besluitgebied in blauwe cirkel)

Stationaire bronnen

Het dichtstbijzijnde LPG-tankstation ligt op circa 1.600 meter ten noorden van het besluitgebied. De afstand van het PR10-6 contour bedraagt 35 meter voor dit tankstation. Het besluitgebied bevindt zich ruim buiten de PR10-6 contour. Een nadere beoordeling is daarom niet noodzakelijk.

Mobiele risico bronnen

Ten oosten van het besluitgebied, op circa 160 meter, ligt een gasleidingen van Gasunie. De leiding heeft de volgende kenmerken:

Naam leiding   Uitwendige diameter   Werkdruk   Invloedsgebied groepsrisico   Werkelijke afstand  
A-523
 
47,99 inch   66,20 bar   540 m   circa 160 m  

Het besluitgebied ligt binnen het invloedsgebied van het groepsrisico voor voorgenoemde leiding. Vanuit het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) krijgen dit soort hogedruk aardgasleidingen een beschermende dubbelbestemming toegekend. Het ligt niet in de lijn der verwachting dat de ondergrondse buisleiding spontaan catastrofaal faalt (hierop is nl. de Grondroerdersregeling van toepassing).

Met betrekking tot het plaatsgebonden risico geldt voor de hogedruk gasleiding dat er geen 10-6 contour aanwezig is buiten de leiding, de risicoafstand bedraagt 0 meter. Voor het groepsrisico (GR) geldt dat de oriëntatiewaarde van de aanwezige leiding niet wordt genaderd of overschreden, aangezien er geen sprake is van een toename van het aantal personen in de dag- en nachtperiode.

Wegverkeer

Ten oosten van het besluitgebied op circa 1.650 m ligt de rijksweg A18 (wegvak G18) en op 2.9 km ten zuiden van het besluitgebied ligt de rijksweg A12 (wegvak G13). Over deze wegen worden gevaarlijke stoffen vervoerd volgens de Regeling Basisnet. De A18 heeft een invloedsgebied van 730 m en de A12 heeft een invloedsgebied van 4.000 m. Het besluitgebied ligt daardoor buiten het invloedsgebied van de A18, maar binnen het invloedsgebied van de A12. Er is echter geen sprake van een toename van het aantal personen in de dag- en nachtperiode. Het groepsrisico wijzigt daarmee niet als gevolg van het plan. Om die reden kan nadere toetsing achterwege blijven.

Afdeling 4.1 activiteitenbesluit

Op basis van afdeling 4.1 van het Activiteitenbesluit (art. 4.1, lid 5) geldt:

Indien in een in de buitenlucht gesitueerde opslagvoorziening meer dan 1.000 liter brandbare gassen in gasflessen gemeten naar de totale waterinhoud aanwezig zijn, bedraagt de afstand tussen de opslagvoorziening en de dichtstbijzijnde woning van derden ten minste 15 meter. Indien tussen de opslagvoorziening en de woning van derden een brandwerende voorziening van voldoende omvang aanwezig is, bedraagt de afstand, bedoeld in de eerste zin, ten minste 7,5 meter.

In de nieuwe opslag worden geen gasflessen opgeslagen. Het uit te breiden deel van de woning komt ook niet dichter bij de locatie van de gasflessen te liggen. Het betreft geen woning van derden, maar een uitbreiding van de eigen bedrijfswoning behorend bij het uit te breiden bedrijf. Tussen de woningen van derden en de opslag van gasflessen op het huidige bedrijf staat een brandmuur 60 min WBDBO (Weerstand brand soorlating brand overslag). Hiermee wordt aan het activiteitenbesluit voldaan.

Advies veiligheidsregio Noord- en Oost Gelderland

Het advies van de veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland is bijgevoegd als Bijlage 4.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de realisatie van het initiatief.

4.5 Bedrijven- en milieuzonering

Algemeen

Indien door middel van een plan nieuwe, milieuhindergevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient te worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen milieuhindergevoelige functies in de directe omgeving van het besluitgebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkelingen die met een plan mogelijk worden gemaakt.

Wat betreft de aanbevolen afstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies, zoals wonen, is de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten geraadpleegd. Hierin worden richtafstanden voor het omgevingstype 'gemengd gebied' als 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied' aanbevolen.

Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een rustige woonwijk en het buitengebied komen vrijwel geen andere functies voor. De richtafstanden gelden voor een gemiddeld nieuw bedrijf en gaan uit van het gebiedstype 'rustig woongebied'. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf het op de verbeelding aangeduide deel voor de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van de woningen gelegen buiten het betreffende perceel.

Toetsing

Het besluitgebied en haar omgeving maakt gezien de aanwezige functies deel uit van een 'gemengd gebied'.

Hinderveroorzakende functies in het besluitgebied

Binnen het besluitgebied worden functies gerealiseerd die milieuhinder veroorzaken. In de omgeving van het besluitgebied zijn enkele (bedrijfs)woningen aanwezig. (Bedrijfs)woningen kunnen worden aangemerkt als milieuhindergevoelig.

De ontwikkeling betreft een nachtopslag als onderdeel van een kleinschalige uitbreiding binnen de bestaande inrichting van een groothandel van lasapparatuur. De VNG-brochure geeft voor deze functies een aanbevolen minimale richtafstand aan van 50 meter. Onderstaande tabel geeft nadere informatie over de verschillende activiteiten binnen het besluitgebied:

Type inrichting (VNG)   Categorie   Geur   Stof   Geluid   Gevaar   Minimale afstand   Minimale afstand in ´gemengd gebied´  
Grth in machines en apparaten: overige   3.1   0   10   50   0   50   30  
Verhuurbedrijven voor machines en werktuigen   3.1   10   0   50   10   50   30  
Gevaarlijke stoffen (incl. bestrijdingsmiddelen) in emballage of in gasflessen: - kleine hoeveelheden < 10 ton   1   0   0   0   10   10   10  

Aangezien het een 'gemengd' gebied betreft, kan de richtafstand met één stap worden verminderd. Voor geluid geldt daardoor een richtafstand van 30 meter. De richtafstand van gevaar mag niet worden verlaagd.

De afstand van de uitbreiding tot de meest nabij gelegen woning bedraagt circa 40 meter. Gelet op het voorgaande kan er aan de richtafstand worden voldaan. Het woon- en leefklimaat van de (bedrijfs)woningen is niet in het geding.

Het besluitgebied ligt op voldoende afstand van milieuhindergevoelige functies. Er kan dan ook geconcludeerd worden dat de uitbreiding goed ingepast kan worden in een gebied met een gemengde functie. Hiermee is sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Hinderveroorzakende functies in de omgeving van het besluitgebied

De bedrijfswoning kan worden aangemerkt als een milieuhindergevoelig object (niet voor hinder afkomstig van het eigen bedrijf, wel voor overige bedrijven). Ten westen van het besluitgebied zijn op basis van de bestemming 'Bedrijventerreinen' bedrijfsfuncties tot en met categorie 3.2 toegestaan. De VNG-brochure geeft hiervoor een aanbevolen richtafstand aan van 100 meter in een rustig gebied. Aangezien het een 'gemengd gebied' betreft, kan de richtafstand met één stap worden verminderd tot 50 meter. De afstand tussen de uitbreiding van de bedrijfswoning en het meest nabijgelegen bedrijf bedraagt circa 25 meter. Het bedrijf wordt echter al beperkt in haar bedrijfsvoering door de reeds bestaande bedrijfswoning.

Aan de oostkant van het besluitgebied zijn op basis van de bestemming 'Bedrijventerrein' bedrijfsfuncties tot en met categorie 2 toegestaan. De VNG-brochure geeft hiervoor een aanbevolen richtafstand aan van 50 meter in een rustig gebied. Aangezien het een 'gemengd gebied' betreft, kan de richtafstand met één stap worden verminderd tot 30 meter. De afstand tussen de uitbreiding van de bedrijfswoning en het meest nabijgelegen bedrijf bedraagt minimaal 30 meter. Gelet op voorgaande kan aan de richtafstanden worden voldaan.

Het besluitgebied ligt op voldoende afstand van de dichtstbijzijnde bedrijven en voorzieningen. Er kan dan ook geconcludeerd worden dat de uitbreiding van de bedrijfswoning goed ingepast kan worden in een gebied met een gemengde functie. Hiermee is sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen aanwezig zijn voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

4.6 Water

Beleid

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het besluitgebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rijn en IJssel.

In het Waterbeheerprogramma 2022-2027 van Waterschap Rijn en IJssel staat beschreven wat de doelen zijn voor de komende zes jaar in de Achterhoek en Liemers en hoe het waterschap deze wil halen. Naast het uitvoeren van kerntaken zijn het aanpassen van de leefomgeving aan de gevolgen van klimaatverandering en waterveiligheid de grootste prioriteiten. Ook een schone leefomgeving en de circulaire economie en energietransitie staan hoog op de agenda.

Voor het waterbeheerprogramma zijn de werkzaamheden van het waterschap weergegeven in vier thema's.

Klimaatrobuust gebied

De ambitie is om richting 2050 wendbaar invulling te geven aan het beheer, het onderhoud en de inrichting van het regionaal watersysteem. Dit wordt gedaan in combinatie met aanpassingen in gebruik en inrichting van de omgeving, zodat jaarrond een optimale balans tussen te nat en te droog wordt bereikt en tegelijkertijd inwoners, bedrijven en medeoverheden voldoende weerbaar zijn tegen de onvermijdelijke gevolgen van extreem weer.

Veilig gebied

De bescherming tegen hoog water is een randvoorwaarde om veilig te kunnen wonen en werken in ons gebied. Het waterschap zorgt voor veilige dijken, nu en in de toekomst. Dat wordt gedaan door dagelijks beheer van de keringen en door continu inzicht in de keringen. Het beheer wordt op een duurzame wijze uitgevoerd en er wordt gewerkt aan behoud en verhoging van de biodiversiteit van de dijken. De ambitie is dat de keringen van het waterschap in 2050 voldoen aan de nieuwe normen voor waterveiligheid, en dat daarbij wendbaar ingespeeld wordt op ontwikkelingen

Circulaire Economie en Energietransitie

Het waterschap wil bij het uitvoeren van haar primaire taak zoveel mogelijk bijdragen aan het beperken van klimaatverandering. Daarbij wil zij in 2050 onderdeel zijn van een 100% circulaire economie waarin de taken klimaatneutraal worden uitgevoerd.

Gezonde leefomgeving

Het waterschap zorgt voor een schoon en gezond watersysteem voor de mensen en de natuur in het gebied. Het waterschap streeft ernaar dat het water in de leefomgeving geschikt is voor verschillende maatschappelijke functies en dat het geen risico's oplevert voor de volksgezondheid. Het doel is een oppervlaktewatersysteem te bereiken dat optimaal is voor ecologisch functioneren en biodiversiteit en natuurwaarden daarbinnen en -buiten bevordert.

Toetsing

Digitale watertoets

Het besluitgebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rijn en IJssel. Voor het doorlopen van de watertoets gebruikt het waterschap de website www.dewatertoets.nl. Het waterschap kijkt, op basis van de antwoorden die op de website worden ingevuld, of bij de ruimtelijke ontwikkeling voldoende rekening is gehouden met de waterhuishouding ter plaatse en geeft een wateradvies. De ingevulde digitale watertoets is bijgevoegd als Bijlage 5.

Op basis van de ingevulde digitale watertoets wordt door het waterschap geconcludeerd dat de ontwikkeling waterschapsbelangen raakt.

Het waterschap wil het watersysteem zo inrichten, dat het beter bestand is tegen de effecten van de verwachte klimaatverandering, zoals zwaardere buien en langere droge perioden.

Hemelwater dat van verhard oppervlak direct afstroomt naar het oppervlaktewater kan verontreinigd raken door specifieke activiteiten binnen een plan. Hierbij moet gedacht worden aan bijvoorbeeld agrarische bedrijven, industrieterreinen, tankstations, autobedrijven of sloperijen etc. Het waterschap zal in deze gevallen aanvullende voorzorgsmaatregelen adviseren om verontreiniging van oppervlaktewater te voorkomen. Er zullen voorzorgsmaatregelen genomen moeten nemen om verontreiniging van oppervlaktewater te voorkomen.

Het waterschap streeft naar een doelmatige werking van de gehele afvalwaterketen. Ze treden daarom graag in een vroeg stadium in gesprek over nieuwe ontwikkelingen. Hemelwater wordt min mogelijk afgevoerd naar de afvalwaterzuivering, zodat meer water in de bodem wordt vastgehouden, de efficiëntie van de waterzuivering vergroot wordt, en het aantal riooloverstorten op het oppervlaktewater wordt teruggedrongen. Een toename van afvalwater heeft effect op het functioneren van de afvalwaterketen. Het (gemeentelijk) rioolstelsel, de rioolgemalen (overnamepunten) en de rioolwaterzuiveringsinstallatie (rwzi) dienen de toename te kunnen verwerken, zonder daarmee het milieu zwaarder te belasten.

Het waterschap streeft naar doelmatig waterbeheer dat optimaal de functies en het huidige gebruik ondersteunt. Nieuwe functies sluiten aan bij het gewenst grond- en oppervlaktewaterregime. Hiermee wil het waterschap structurele overlast door te hoog grondwater voorkómen en verdroging door te laag grondwater tegengaan.

Infiltratieonderzoek

Ten behoeve van de waterhuishoudkundige maatregelen is door Lycens B.V. in december 2022 een verkennend bodem- en geohydrologisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 3. De conclusies uit het geohydrologisch onderzoek worden hierna kort behandeld.

Uit de meetresultaten blijkt dat de gemiddelde K-waarde circa 15 meter per dag bedraagt. Op basis van deze meetwaarden kan de doorlatendheidscapaciteit als zeer goed worden bestempeld. Om deze reden kan geconcludeerd worden dat de locatie goed geschikt is voor de infiltratie van hemelwater.

Situatie plangebied

De nieuwbouw wordt gerealiseerd op de locatie van de huidige parkeerplaats. Daardoor is er per saldo geen toename aan verhard oppervlak.

De gemeente heeft aangegeven dat er een statische bergingscapaciteit van 40 mm op eigen terrein gerealiseerd moet worden. Om dit te realiseren worden er op eigen terrein 62 infiltratiekratten (0,5 x 1,0 x 0,4 m) over een lengte van 31 meter geplaatst, met een gezamenlijke inhoud van 12,4 m3. De infiltratiekratten worden evenwijdig aan de Didamseweg geplaatst, zoals aangegeven op onderstaande situatietekening. Via dakgoten en de hemelwaterafvoer stroomt het hemelwater aan de zijde van de infiltratiekratten af. Voor de waterhuishoudkundige maatregelen wordt een aanleg- en instandhoudingsverplichting opgenomen in de omgevingsvergunning.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.ovlglbkbdrddmswg35-on01_0013.png"

Technische tekening fundering / riolering

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van het initiatief.

4.7 Archeologie en cultuurhistorie

Algemeen

Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a, van het Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst, hoe er wordt omgegaan met de aspecten archeologie en cultuurhistorie. De bescherming van archeologische waarden is verankerd in de Erfgoedwet. Het belangrijkste doel van deze wet is de bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door het reguleren van bodemverstorende activiteiten.

Toetsing

Archeologie

Het besluitgebied heeft de gebiedsaanduiding 'overige zone - archeologie vervallen'. De gronden ter plaatse van deze aanduiding zijn niet (meer) aangewezen voor behoud en bescherming van de archeologische waarden in de bodem. Op deze gronden gelden geen beperkingen die verband houden met eventueel aanwezige archeologische waarden in de bodem.

Cultuurhistorie

Op basis van de cultuurhistorische kenmerkenkaart van de gemeente Montferland valt het plangebied binnen de cultuurlandschappen: jonge landbouwontginning in het nat-droge zandgebied (hn1). Het bedrijventerrein is niet aangemerkt als gemeentelijk en/of rijksmonument en heeft geen specifieke bijzondere cultuurhistorische waarde. Met het initiatief is sprake van uitbreiding ter plaatse van een parkeerplaats op een reeds bestaand bedrijventerrein.

Met het voorgenomen initiatief vindt geen aantasting aan cultuurhistorisch waardevolle lijnen of elementen plaats. De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het aspect cultuurhistorie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.ovlglbkbdrddmswg35-on01_0014.png"

Uitsnede cultuurhistorische kenmerkenkaart (besluitgebied blauw omcirkeld)

Conclusie

Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoering van het initiatief.

4.8 Ecologie

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet, in het kader van de Wet natuurbescherming, in beeld worden gebracht of er sprake is van invloeden op natuurwaarden en beschermde soorten. In de wet wordt onderscheid gemaakt in gebieds-, soort- en bosbescherming.

Toetsing

Gebiedsbescherming

Ruimtelijke ingrepen in of nabij Natura 2000-gebieden en beschermde natuurmonumenten zijn niet toegestaan wanneer deze significante negatieve effecten op de kernkwaliteiten veroorzaken.

Het onderzoeksgebied ligt buiten gronden die tot het Gelders Natuurnetwerk, Groene ontwikkelingszone, Nationaal landschap, natte landnatuur, Weidevogel- en Ganzenrustgebied behoren. De bescherming van het Gelders Natuurnetwerk, Groene ontwikkelingszone en Nationaal landschap kent geen externe werking. Vanwege de ligging buiten deze gronden hebben hoeft er niet getoetst te worden aan het GNN, GO en NA ten aanzien van het provinciaal beleid. Daarnaast is de invloedsfeer van de voorgenomen activiteiten lokaal en is de afstand met het onderzoeksgebied dusdanig groot dat de voorgenomen activiteiten geen negatief effect op de wezenlijke kenmerken en waarden van de natte landnatuur, Weidevogelgebied en Ganzenrustgebied hebben. Er hoeft dan ook niet getoetst te worden aan provinciaal beleid. Voorgenomen activiteiten leiden niet tot consequenties ten aanzien van provinciaal beleid.

Om de negatieve effecten van voorgenomen activiteiten op Natura-2000 gebieden uit te kunnen sluiten is door Buro Ontwerp & Omgeving in februari 2023 een AERIUS stikstofbeoordeling uitgevoerd. Deze effectbeoordeling is bijgevoegd als Bijlage 6. Uit de rekenresultaten blijkt dat er zowel in de realisatiefase als de gebruiksfase geen stikstofdepositie groter dan 0,00 mol/ha/jaar plaatsvindt.

Soortenbescherming

Door Lycens B.V. is in december 2022 een quickscan natuurtoets uitgevoerd. Het onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 7. Bij een quickscan wordt in beeld gebracht of er (potentiële) vaste rust- of voortplantingsplaatsen aanwezig zijn van de soorten uit de verschillende beschermingsregimes. Vervolgens wordt beoordeeld of de voorgenomen ingreep verstorend kan zijn en of nader onderzoek noodzakelijk wordt geacht. Onderstaand worden de conclusies van de quickscan besproken.

De inrichting en het gevoerde beheer maken het onderzoeksgebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde planten maar wel tot een geschikt functioneel leefgebied van verschillende beschermde diersoorten. Beschermde diersoorten benutten het onderzoeksgebied als foerageergebied en mogelijk bezet een beschermd grondgebonden zoogdier er een vaste rust- en/of voortplantingsplaats, bezetten amfibieën er een (winter)rustplaats en nestelen er vogels. Vleermuizen bezetten geen vaste rust- of voortplantingsplaats in het onderzoeksgebied en amfibieën bezetten er geen voortplantingsplaats.

Van de in het onderzoeksgebied nestelende vogelsoorten is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Werkzaamheden die kunnen leiden tot het verstoren/vernielen van bezette vogelnesten dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden. De meest geschikte periode om de voorgenomen activiteiten uit te voeren is september-februari. Voorgenomen werkzaamheden mogen juridisch beschouwd wel plaatsvinden tijdens het broedseizoen van vogels mits geen bezette vogelnesten beschadigd/vernield worden. Indien de voorgenomen activiteiten uitgevoerd worden tijdens de voortplantingsperiode, dient een broedvogelscan uitgevoerd te worden om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te sluiten.

Mogelijk komen algemeen beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën voor binnen het onderzoeksgebied. Deze soorten staan op de provinciale vrijstellingslijst voor ruimtelijke ingrepen. Er hoeft dan ook geen ontheffing voor de uitvoering van voorgenomen activiteiten te worden aangevraagd. Aanbevolen wordt om buiten de kwetsbare periode (augustus-oktober) van de soorten aan het werk te gaan en één richting op te werken zodat de dieren de mogelijkheid hebben om te vluchten.

In het kader van de zorgplicht moet rekening worden gehouden met alle in het onderzoeksgebied aanwezige planten en dieren en moet er gekozen worden voor een werkmethode en/of planning in de tijd, waardoor planten en dieren zo min mogelijk schade ondervinden als gevolg van de voorgenomen activiteiten. Door het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten wordt de functie van het onderzoeksgebied als foerageergebied tijdelijk aangetast. Dit leidt echter niet tot wettelijke consequenties.

Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van het initiatief.

4.9 Verkeer en parkeren

Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet worden aangetoond dat het initiatief geen negatieve gevolgen heeft voor de verkeer- en parkeersituatie ter plaatse.

Toetsing

Verkeer

Het initiatief voorziet in een uitbreiding van het bedrijf en de bedrijfswoning aan de Didamseweg 35 in Beek. De uitbreiding voorziet in de realisatie van een extra bedrijfsruimte met een bebouwingsoppervlakte van 144 m2 (173 m2 bvo) ten behoeve van nachtopslag voor het bestaande bedrijf. Hierdoor krijgen leveranciers de mogelijkheid om 's nachts materialen te kunnen leveren. Het betreft feitelijk een verplaatsing van de opslag voor leveringen die momenteel ook al plaatsvinden. In de praktijk zal er dus geen verkeerstoename plaatsvinden.

De verkeersgeneratie kan ook bepaald worden met behulp van de CROW-publicatie 381 “Toekomstbestendig parkeren: Van parkeerkencijfers naar parkeernormen” (december, 2018) en “Demografische kencijfers per gemeente” van het CBS. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat de verkeersaantrekkelijke werking afhankelijk is van de stedelijkheid van de gemeente, de ligging t.o.v. het centrum en het woningtype. Beek valt onder de gemeente Montferland. Het CBS typeert de gemeente Montferland als een ‘weinig stedelijke gemeente’. Volgens CROW kan de ligging van het besluitgebied getypeerd worden als ‘rest bebouwde kom’ aangezien de locatie niet in of vlak rond het centrum van Loerbeek ligt, maar nog wel deel uitmaakt van de bebouwde kom.

Op basis van de kencijfers van CROW bedraagt de gemiddelde verkeersaantrekkende werking voor een bedrijfsuitbreiding (opslag) op een dergelijke locatie 4,8 per 100 m2 bvo. Op basis van 173 m2 bvo komt dit neer op een gemiddelde verkeersaantrekkende werking van (1,73 x 4,8 =) 8,3 ritten per etmaal. Er wordt geen bedrijfswoning toegevoegd, enkel één uitgebreid. Voor de bedrijfswoning is daardoor geen sprake van een toename aan verkeer. De totale toename aan verkeer bedraagt daarmee 8,3 ritten per etmaal.

Ontsluiting geschiedt via de Didamseweg. Deze weg heeft voldoende capaciteit om het extra aantal verkeersbewegingen op te vangen.

Parkeren

Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door de aard en omvang van de activiteit waarin het initiatief voorziet.

Voor wat betreft het aantal te realiseren parkeerplaatsen voor de bedrijfsuitbreiding is uitgegaan van de kengetallen van CROW. Uitgaande van 'bedrijf arbeidsextensief / bezoekersextensief (loods, opslag, transportbedrijf)', van de verstedelijkingsgraad 'weinig stedelijk' en het gebiedstype 'rest bebouwde kom' is het aantal benodigde parkeerplaatsen gemiddeld 1,05 per 100 m2 voor de opslag. Dit komt neer op (1,73 x 1,05 =) 1,8 benodigde parkeerplaatsen voor de bedrijfsuitbreiding. Aangezien de bedrijfswoning enkel wordt uitgebreid en er niet meer bedrijfswoningen bij komen, zijn er voor de bedrijfswoning geen extra parkeerplaatsen nodig.

Binnen het bedrijfskavel is voldoende ruimte om te voorzien in de parkeerbehoefte die ontstaat als gevolg van het initiatief.

Conclusie

De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief. 

4.10 Kabels en leidingen

Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse planologisch relevante kabels en leidingen.

Toetsing

In het besluitgebied zijn geen kabels en leidingen gelegen, die een juridisch- planologische bescherming genieten. Om de overige kabels en leidingen in het besluitgebied te inventariseren wordt voor de werkzaamheden een zogenaamde KLIC-melding verricht. Aan de hand van deze KLIC -melding wordt met de betreffende kabels- en leidingenbeheerders afspraken gemaakt voor eventuele aanpassingen mocht dat nodig blijken.

Conclusie

Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor de uitvoering van het initiatief.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

In voorgaande hoofdstukken is de uitbreiding van het bedrijf en de bedrijfswoning aan de Didamseweg 35 in Beek beschreven. In voorliggende ruimtelijke onderbouwing is een toets naar relevante beleids-, milieu- en omgevingsaspecten uitgevoerd. In dit hoofdstuk worden de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven.

Bij het eerste gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het initiatief samenhangen. Tevens is in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geregeld dat in het kader van een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning voor bepaalde bouwplannen de grondexploitatieregeling van toepassing is. Bij het tweede gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen.

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Voorliggend initiatief betreft een particulier initiatief dat op particulier grondeigendom plaatsvindt. Met het initiatief zijn geen kosten voor de gemeente gemoeid, anders dan kosten die op basis van de gemeentelijke legesverordening in rekening zullen worden gebracht. Het initiatief betreft geen ontwikkeling waarvoor het vaststellen van een exploitatieplan noodzakelijk is. De economische uitvoerbaarheid wordt daarmee geact te zijn aangetoond.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.2.1 Procedure

In artikel 3.10 Wabo is bepaald dat op de voorbereiding van een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 3, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing is. In afdeling 3.4 Awb is bepaald dat het ontwerp van de omgevingsvergunning gedurende 6 weken ter visie zal liggen. Tijdens deze periode kan eenieder schriftelijk of mondeling zienswijzen kenbaar maken aan burgemeester en wethouders omtrent hun voornemen om medewerking te verlenen aan de onderhavige omgevingsvergunning.

Ter voldoening aan het bepaalde in artikel 6.18 Bor (Besluit omgevingsrecht) dient bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning, waar nodig, overleg gepleegd te worden conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

5.2.2 Participatie

Initiatiefnemer heeft in mei 2022 het ontwerp van het bedrijfsgebouw en de uitbreiding van de woning besproken. Er is uitgelegd dat voor de bouw van het bedrijfsgebouw de bebouwingslijn langs de Didamseweg circa 5 meter wordt opgeschoven richting de Didamseweg. Aan de hand van de situatietekening en de luchtfoto is aangegeven welke wijzigingen er gaan plaatsvinden.

Naar aanleiding van een wijziging in het ontwerp, betreft de breedte van de inrit, is in maart 2023 het ontwerp nogmaals voorgelegd aan de buurt. Hieruit zijn geen opmerkingen of nadere aanpassingen naar voren gekomen.

Hoofdstuk 6 Conclusie

In voorgaande hoofdstukken is de beoogde realisatie van het bedrijfsgebouw en de uitbreiding van de bedrijfswoning beschreven. In voorliggende ruimtelijke onderbouwing is een toets naar relevante beleids-, milieu- en omgevingsaspecten uitgevoerd. In dit hoofdstuk worden hier de voornaamste conclusies uitgetrokken.

Het besluitgebied bevindt zich aan de westelijke rand van de bebouwde kom van Loerbeek, ten noorden van Beek (gemeente Montferland). De locatie is gelegen op het bestaande bedrijventerrein Matjeskolk. Het huidige bedrijf bestaat uit bedrijfsgebouwen met verkooppunt en reparatieruimte, de afgesloten binnen- en buitenopslag van alle soorten gasflessen en machine voorraden, de parkeerruimte voor bezoekers op het voorterrein, stallingsruimte voor bedrijfsauto's en vrachtwagens en de bedrijfswoningen met tuinen. Voorliggend initiatief voorziet in de realisatie van een extra bedrijfsruimte ten behoeve van opslag voor het bestaande bedrijf en uitbreiding van de bedrijfswoning aan de Didamseweg 35. Door de opslag krijgen leveranciers de mogelijkheid om tussen 17.30u en 23.00u materialen te kunnen leveren.

De bedrijfsuitbreiding voorziet in de actuele behoefte aan meer bedrijfsruimte van het huidige bedrijf. Bovendien blijkt uit de toetsing aan de verschillende milieu- en haalbaarheidsaspecten dat er voldaan wordt aan de wet- en regelgeving voor wat betreft de diverse aspecten en er geen nadelige effecten op de bestaande situatie in en in de omgeving van het besluitgebied te verwachten zijn.