direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Bijgebouw Onderlangs 12, Braamt
Status: ontwerp
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.1955.ovlgbrmalgonderl12-ON01

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer is voornemens een vrijstaand bijgebouw te realiseren op het perceel Onderlangs 12 te Braamt. Binnen de bestemming 'Bos' is het niet toegestaan een bijgebouw te realiseren. Om die reden wordt met een omgevingsvergunning afgeweken van het bestemmingsplan om daarmee een bijgebouw te realiseren binnen de bestemming 'Bos' en bos te compenseren binnen de bestemming 'Wonen'.

De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) biedt de mogelijkheid voor het bevoegd gezag om, ondanks de strijdigheid met het bestemmingsplan, een omgevingsvergunning te verlenen voor de ontwikkeling. Hierbij wordt als voorwaarde gesteld dat de betreffende activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat. Voorliggende ruimtelijke onderbouwing toont aan dat het initiatief hieraan voldoet.

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Montferland heeft daarom het voornemen om met toepassing van artikel 2.10 in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 3, van de Wabo, een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan om daarmee een bijgebouw te realiseren binnen de bestemming 'Bos' en bos te compenseren binnen de bestemming 'Wonen'.

1.2 Ligging en begrenzing besluitgebied

Het besluitgebied is gelegen buiten de bebouwde kom, ten zuidwesten van de kern Braamt. Het besluitgebied wordt begrensd door de Onderlangs aan de oostzijde. Aan de overige zijden grenst het besluitgebied aan een bosareaal dat tevens in eigendom is van de initiatiefnemer.

Op de navolgende afbeeldingen zijn de globale ligging en begrenzing van het besluitgebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing van het besluitgebied wordt verwezen naar Bijlage 1 bij deze ruimtelijke onderbouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.ovlgbrmalgonderl12-ON01_0001.jpg"

Globale ligging besluitgebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.ovlgbrmalgonderl12-ON01_0002.jpg"

Globale begrenzing besluitgebied

1.3 Geldende juridisch-planologische regeling

Voor het besluitgebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied, vijfde herziening', vastgesteld door de raad van de gemeente Montferland op 26 april 2022. Op grond van het vigerend bestemmingsplan heeft het besluitgebied de bestemming 'Wonen' en 'Bos'. Er is geen bouwvlak opgenomen, wat betekent dat het bestemmingsvlak tevens het bouwvlak is. Binnen dit bestemmingsvlak is maximaal één vrijstaande woning toegestaan. Daarnaast geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2'. De voor ‘Waarde – Archeologische verwachting 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Tot slot geldt de gebiedsaanduiding 'waardevol landschap'. Het besluitgebied bevindt zich binnen deelgebied 39 'Montferland'. Binnen dit deelgebied valt het besluitgebied binnen 'deelgebied 2: essen op stuwwalhellingen'.

Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van het geldend bestemmingsplan weergegeven. Het besluitgebied is hierop met een rode omlijning weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.ovlgbrmalgonderl12-ON01_0003.jpg"

Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Buitengebied, geconsolideerd'

Het realiseren van een vrijstaand bijgebouw in het besluitgebied ter plaatse van de bestemming 'Bos' is niet toegestaan. Om de ontwikkeling alsnog mogelijk te maken moet door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Montferland op basis van artikel 2.10 in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 3, van de Wabo, een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan om daarmee een bijgebouw te realiseren binnen de bestemming 'Bos' en bos te compenseren binnen de bestemming 'Wonen'.

1.4 Leeswijzer

Deze ruimtelijke onderbouwing is opgebouwd uit vier hoofdstukken. Het volgende hoofdstuk (Hoofdstuk 2) beschrijft de bestaande en toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van het ruimtelijke beleidskader, de milieu- en de omgevingsaspecten en de economische uitvoerbaarheid van het initiatief. Het laatste hoofdstuk (Hoofdstuk 4) is gewijd aan de concluderende afweging ten aanzien van het initiatief.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

De locatie wordt in de huidige situatie gebruikt voor wonen en voor een bosareaal. Het besluitgebied bestaat uit de woning, gronden rondom de woning die gebruikt worden als tuin en een klein gedeelte van het bosareaal. De zuidkant bestaat uit grindverharding waarop een aantal containers aanwezig zijn. De omgeving kenmerkt zich door uitgestrekte weilanden, stukken bos, agrarische bedrijven en woningen.

Navolgende afbeelding geeft een weergave van de huidige situatie op het perceel en in het besluitgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.ovlgbrmalgonderl12-ON01_0004.jpg"

Weergave huidige situatie besluitgebied

2.2 Toekomstige situatie

Voorliggend initiatief voorziet in de realisatie van een vrijstaand bijgebouw op het perceel Onderlangs 12 te Braamt. Binnen de bestemming 'Bos' is het niet toegestaan een bijgebouw te realiseren. Om die reden wordt met een omgevingsvergunning afgeweken van het bestemmingsplan om daarmee een bijgebouw te realiseren binnen de bestemming 'Bos' en bos te compenseren binnen de bestemming 'Wonen'. Vanuit de gemeente worden de volgende eisen gesteld aan het initiatief:

  • a. een realisatieovereenkomst (waar een beplantingsplan onderdeel van uitmaakt) is overeengekomen met de gemeente dat het bosperceel volledig wordt ingeplant met streekeigen bomen;
  • b. er een planschadeovereenkomst is overeengekomen;
  • c. uit een ruimtelijke onderbouwing blijkt dat in de nieuwe situatie sprake is van een goede ruimtelijke ordening en er verder aangetoond wordt dat kan worden voldaan aan de onderstaande voorwaarden:
    • 1. het bijgebouw maximaal een oppervlakte heeft van de in het bestemmingplan binnen de bestemming ‘Wonen’ gemaximaliseerde oppervlakte van 100 m2;
    • 2. het bestemmingsvlak in de nieuwe situatie een compacte vorm heeft, niet wordt vergroot en voor ten minste 50% van de oppervlakte van de daarin begrepen gronden, de zelfde gronden blijft omvatten als ten tijde van het inwerkingtreden van het plan;
    • 3. de afwijking niet tot gevolg mag hebben dat hiermee bebouwing buiten het bestemmingsvlak komt te liggen;
    • 4. de gronden die in de nieuwe situatie buiten het bestemmingsvlak komen te vallen, wederom geschikt worden gemaakt ten behoeve van de bestemming ‘Bos’ (waaronder begrepen het verwijderen van de bestaande verharding en tuininrichting en het aanplanten van gebiedseigen bomen);
    • 5. omliggende functies en waarden door de wijziging niet onevenredig worden belemmerd.

Het bijgebouw zal maximaal 100 m2 worden en volledig binnen de toekomstige bestemming 'Wonen' vallen. Daarnaast zullen de overige regels uit het geldende bestemmingsplan betreffende (vrijstaande) bijgebouwen worden gerespecteerd. Het bestemmingsvlak zal niet worden vergroot, alleen worden verplaatst, en zal een compacte vorm krijgen, waarmee er geen bebouwing buiten het bestemmingsvlak komt te liggen. Alle overige verharding zal ook binnen de bestemming 'Wonen' vallen. Hiervoor zullen alle bestaande (half)verhardingen die buiten de bestemming 'Wonen' komen te vallen worden verwijderd en verwijderd blijven.

De toekomstige situatie binnen het besluitgebied is opgenomen in de navolgende afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.ovlgbrmalgonderl12-ON01_0005.jpg"

Inrichting perceel toekomstige situatie

De gronden binnen de bestemming ‘Bos’ mogen niet als tuin in gebruik zijn. Bovendien mag het bosareaal volgens de Wet natuurbescherming niet afnemen. Alle gronden die gaan wijzigen naar de bestemming 'Bos' of ongewijzigd de bestemming ‘Bos’ zullen behouden, zullen dan ook als zodanig in gebruik worden genomen. Er zullen nieuwe bomen aangeplant worden en de betreffende gronden zullen niet ingericht of gebruikt worden als tuin. Voor de exacte landschappelijke inpassing van het plangebied wordt verwezen naar het landschappelijk inpassingsplan, dat is bijgevoegd als Bijlage 2.

Navolgende afbeelding toont de nieuwe overeengekomen toekomstige planologische situatie. Hierbij is met een rode stippellijn de huidige woonbestemming weergegeven, en de zwarte belijning geeft de toekomstige woonbestemming weer. De overige gronden zullen bestemd worden als 'Bos'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.ovlgbrmalgonderl12-ON01_0006.jpg"

Daarnaast is er een beplantingsplan opgesteld. In dit beplantingsplan is op schaal getekend waarop staat aangegeven welke plantensoort waar staat en bij welke aanvangsgrootte. Het plan is een uitwerking van het beplantingsontwerp welke in het landschappelijk inpassingsplan staat beschreven, en vormt één geheel als uitwerking van de visie. Dit beplantingsplan is bijgevoegd als Bijlage 3.

Met het landschappelijk inpassingsplan en het beplantingsplan wordt rekening gehouden met de gebiedsaanduiding 'waardevol landschap Montferland'. De kernkwaliteiten daarvan betreffen:

  • Samenhangende eenheid van hooggelegen stuwwalkern met grootschalig besloten boslandschap met een krans van essen op de hellingen en een ring van dorpen en gehuchten aan de voet;
  • Waardevolle open essen op de flanken van de stuwwal met bouwland;
  • Landschappelijk en cultuurhistorisch waardevol contrast tussen open essen en besloten bosgebied;
  • Reliëfrijk en slingerende wegen;
  • Zicht vanuit de omgeving op de stuwwal.

Bovenstaande kernkwaliteiten worden door het initiatief niet aangetast gezien het een zeer kleinschalige ontwikkeling betreft. Daarnaast wordt het bestaande bos aangevuld met nieuwe bomen waardoor het een besloten bos wordt.

Hoofdstuk 3 Haalbaarheid van het plan

3.1 Beleid

3.1.1 Algemeen

In deze paragraaf wordt een analyse gegeven van de relevante beleidskaders. De beleidsnota's die direct of indirect doorwerken in voorliggende ruimtelijke onderbouwing, worden in deze paragraaf behandeld.

3.1.2 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Onderdeel van de Omgevingswet is een visie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Met de NOVI neemt het Rijk het voortouw voor een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Nederland. De NOVI richt zich op de volgende vier prioriteiten die onderling veel met elkaar te maken hebben en gevolgen hebben voor het inrichten van de fysieke leefomgeving:

  • Ruimte maken voor de klimaatverandering en energietransitie;
  • De economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden;
  • Steden en regio's sterker en gezonder maken;
  • Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.

In de NOVI staan de keuzes op nationaal niveau, maar in veel gevallen ligt de verantwoordelijkheid bij gemeenten en/of provincies. Op basis van drie uitgangspunten helpt de NOVI bij het wegen van belangen en het maken van keuzes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • Afwentelen wordt voorkomen.

De nationale belangen zijn geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het gaat bijvoorbeeld om rijksvaarwegen, defensie, ecologische hoofdstructuur, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, electriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en primaire waterkeringen. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.


Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro 3.1.6 tweede lid)

In artikel 3.1.6, lid 2  van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Dit belang staat beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte binnen een breder kader van een goed systeem van ruimtelijke ordening.

Met de ladder worden eisen gesteld aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De toelichting bij een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien die ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.


Toetsing rijksbeleid

Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Voorliggend initiatief zou kunnen worden aangemerkt als een woningbouwlocatie. Deze term is echter niet gedefinieerd in het Bro. Uit jurisprudentie (zie bijvoorbeeld uitspraak ABRvS201501297/1/R4) blijkt dat woningbouwplannen met elf woningen niet hoeven te worden aangemerkt als woningbouwlocatie, maar grotere woningbouwplannen wel.

In voorliggend plan wordt een bestemmingsvlak verschoven en een vrijstaand bijgebouw gerealiseerd. Het aantal woning neemt met het initiatief niet toe. Dit plan wordt niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling. Om die reden is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing.

Met het initiatief zijn geen overige nationale belangen gemoeid.

3.1.3 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland'

Op 19 december 2018 is de omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' vastgesteld. In deze visie beschrijft de provincie welke richting de provincie op wil op het gebied van energie, klimaat, water, voedsel en ook hoe de provincie de omgeving wil inrichten.

Om samen een Gaaf Gelderland te bereiken, legt de provincie bij het uitvoeren van haar taken de focus op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met behulp van zeven ambities geeft de provincie hier richting aan:

  • energietransitie;
  • klimaatadaptatie;
  • circulaire economie;
  • biodiversiteit;
  • bereikbaarheid;
  • economisch vestigingsklimaat;
  • woon- en leefklimaat.

Voor dit bestemmingsplan is de ambitie voor het woon- en leefklimaat van toepassing. De provincie streeft naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Zo worden de economische kracht en kwaliteit van leven in Gelderland versterkt, nu en in de toekomst.

Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang. Bovendien draagt een goede kwaliteit van de leefomgeving bij aan gezondheid. Goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen, een mooie natuur; het is allemaal van belang. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende woonkwaliteiten, zowel stedelijke als landelijke. De Gelderse streken hebben ieder hun eigen aard, waar mensen zich thuis en verbonden met elkaar voelen. In onze groeiende Gelderse steden komen veel activiteiten samen. Tegelijkertijd wordt geïnvesteerd in een vitaal platteland, juist als daar krimp plaatsvindt. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand stedelijk gebied het vertrekpunt. De provincie geeft de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen en gaat voor concentraties van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, kan worden uitgebreid aan de randen van de steden of dorpen.

Omgevingsverordening

De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving. Ten aanzien van voorliggend bestemmingsplan zijn de regels ten aanzien van het onderwerp 'wonen' relevant.

Toetsing provinciaal beleid

Voorliggend initiatief ziet toe op de verschuiving van het bestemmingsvlak 'Wonen' en het realiseren van een vrijstaand bijgebouw. Het initiatief voorziet niet in de bouw van nieuwe woningen. Er is daarmee geen sprake van een nieuwe woonlocatie.

Het initiatief is in overeenstemming met het provinciale beleid.

3.1.4 Regionaal beleid

Liemerse Woonagenda 2020-2025

Op 13 oktober 2020 is door de Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland de Liemerse Woonagenda 2020-2025 vastgesteld, waarmee de agenda onderdeel is van het provinciaal beleid. Bij de vaststelling van de Liemerse Woonagenda is aangegeven dat Woonvisie 2016-2020 van de gemeente nog het geldend beleidskader is.

De regionale woningbouwafspraken zijn tot stand gekomen op basis van recentelijk uitgevoerd onderzoek naar de toekomstige woonbehoeftes in de Liemers en is doorvertaald naar de verschillende gemeenten. Waar men vijf jaar geleden nog bezig was met de aanstaande krimp en het terugbrengen van de nieuwbouw aantallen, voorziet men nu dat er hard aan de slag gegaan moet worden met extra locaties om in de groeiende woningbehoefte te voorzien.

In de nieuwe woningbehoefte prognoses is er geen sprake meer van een krimp in de Liemers. De prognoses uit 2019 laat tenminste tot 2040 een huishoudensgroei zien. Voor die groeiende vraag van huishoudens zullen nieuwe woningen gebouwd moeten worden. De groei is het grootst in de komende vijf jaar (ongeveer 500 woningen per jaar). Vanaf 2025 ligt deze op ongeveer 300 per jaar en na 2030 is vooralsnog een beperkte groei van 50 woningen per jaar voorzien.

Met de woonagenda wordt sterker ingezet op bouwen naar behoefte (zowel kwalitatief als kwantitatief) en is men afgestapt van harde afspraken over het aantal te bouwen woningen. Ten opzichte van 2017 ligt het accent nu sterk op de oplopende woningtekorten en de betaalbaarheid van woningen voor midden inkomensgroepen. Volgens het woningbehoefte onderzoek zou tot 2025 bijna de helft van het woningbouwprogramma moeten bestaan uit betaalbare koopwoningen. De gemeente moet daarom bij nieuwbouwprojecten sturen op de te realiseren prijsklassen en het aandeel sociale huurwoningen. In de kleine kernen wordt bijvoorbeeld ingezet op specifiek maatwerk met woningbouw waarmee naar aard en omvang van de kern gericht wordt ingespeeld op de lokale woningvraag met het behouden en versterken van de groene kwaliteiten van de Liemers.

Toetsing regionaal beleid

Voorliggend initiatief ziet toe op de verschuiving van het bestemmingsvlak 'Wonen' en het realiseren van een vrijstaand bijgebouw. Het initiatief voorziet niet in de bouw van nieuwe woningen. Er is daarmee geen sprake van een nieuwe woonlocatie.

De ontwikkeling is hiermee in overeenstemming met het regionaal beleid.

3.1.5 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Montferland 2009

Op 23 april 2009 is de Structuurvisie Montferland 'Ideeën voor een plek' vastgesteld. De structuurvisie geldt voor het gehele gemeentelijke grondgebied, met uitzondering van de bebouwde kommen. Het doel van de structuurvisie is tweeledig:

  • Het samenbrengen en actualiseren van bestaande visies en andere beleidsdocumenten in een nieuwe visie. Het gaat dus niet om het formuleren van nieuw beleid, maar om het samenbrengen in een visie van reeds bestaand beleid.
  • Het bestendigen van het gevestigde voorkeursrecht voor enkele uitbreidingslocaties; in het Regionaal Plan van de Stadsregio Arnhem/Nijmegen zijn een aantal uitbreidingsrichtingen van woonkernen opgenomen. In de structuurvisie worden deze zoekrichtingen vertaald en begrensd in concrete locaties. Daarnaast kan via de structuurvisie het gevestigde voorkeursrecht voor enkele uitbreidingslocaties worden bestendigd.


Deze structuurvisie blijft een visie op hoofdlijnen. De structuurvisie is in beeld gebracht op de kaart Structuurvisie Montferland. Het besluitgebied is globaal met een rode cirkel aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.ovlgbrmalgonderl12-ON01_0007.jpg"

Structuurvisie Montferland

De hoofdfunctie van het gebied binnen de structuurvisie is 'landbouw met behoud van openheid'. Het perceel heeft echter een 'Bos' en 'Wonen' bestemming binnen het bestemmingsplan, waarmee het afwijkt van de structuurvisie.

Toetsing gemeentelijk beleid

Voorliggend initiatief ziet toe op de realisatie van een vrijstaand bijgebouw binnen de bestemming 'Bos'. Het initiatief voorziet niet in de bouw van nieuwe woningen. Er is daarmee geen sprake van een nieuwe woonlocatie. Binnen de bestemming 'Wonen' zal het bos worden gecompenseerd.

Het initiatief is in overeenstemming met gemeentelijk beleid.

3.2 Milieu- en omgevingsaspecten

3.2.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt getoetst in hoeverre dit initiatief haalbaar is in het kader van milieu- en omgevingsaspecten.

3.2.2 Bodem

Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet aangetoond worden dat de bodem- en grondwaterkwaliteit ter plaatse van het besluitgebied geschikt zijn voor het beoogde gebruik.

Toetsing

Door Buro Ontwerp & Omgeving is in september 2022 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als Bijlage 4 bijgevoegd. De conclusie uit het onderzoek wordt hierna kort behandeld.

De boven- en ondergrond bestaat uit matig fijn tot matig grof, zwak siltig en grindig zand. De bovengrond is plaatselijk zwak humeus, plaatselijk is een aangebrachte laag gravel aanwezig. In de bovengrond is plaatselijk een bijmenging met baksteen (matig baksteenhoudend of brokken baksteen) aangetroffen. Op het maaiveld en in de opgeboorde grond zijn op indicatieve wijze geen asbestverdachte materialen waargenomen.

Ten aanzien van de onderzoekslocatie wordt de hypothese 'onverdachte locatie' op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek niet geheel bevestigd. In de bovengrond met bijmenging van baksteen zijn gehaltes minerale olie, PCB en PAK boven de achtergrondwaarde gemeten. In de zintuiglijk schone bovengrond en de zintuiglijk schone ondergrond liggen de gemeten gehaltes onder de achtergrondwaarde.

Het grondwater bevindt zich op een diepte van meer dan 5 m-mv en is niet onderzocht. Met uitzondering van de bovengrond met bijmenging van baksteen (bodemkwaliteitsklasse industrie) is de indicatie van de te verwachten bodemkwaliteitsklasse voor de boven- en ondergrond 'AW' (overal toepasbaar).

De resultaten van het uitgevoerde verkennend bodemonderzoek geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een aanvullend of nader onderzoek. De vastgestelde milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

3.2.3 Geluid

Algemeen

De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door industrie, onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.

Toetsing

Het besluitgebied grenst aan de Onderlangs. Dit betreft deels een onverharde weg. Daarnaast liggen de omliggende wegen op enige afstand van het besluitgebied en is de verkeersintensiteit op deze wegen laag. Initiatiefnemer is voornemens een vrijstaand bijgebouw te realiseren. Hiervoor dient het huidige bestemmingsvlak 'Wonen' gedeeltelijk te worden verschoven. Dit is noodzakelijk omdat de huidige bestemming 'Bos' het realiseren van een bijgebouw niet toestaat.

De woning zal niet worden verplaatst, waardoor er geen sprake is van een nieuwe woonlocatie. Tevens is het niet mogelijk met de nieuwe indeling van de woonbestemming om de woning significant dichter bij Hooglandseweg te realiseren. Een onderzoek kan daarom achterwege blijven en is verdere toetsing aan het aspect geluid niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan. 

3.2.4 Geur

Algemeen

De Wet geurhinder en veehouderij (c.q. het Activiteitenbesluit) vormt in eerste instantie het wettelijk kader bij de beoordeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) geeft hiervoor geurbelastings- en afstandsnormen in relatie met geurgevoelige objecten in de nabijheid van de (geprojecteerde) veehouderij. De Wgv heeft betrekking op twee aspecten. Ten eerste speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ten tweede moet bij de belangenafweging voor een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een partij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad.

Toetsing

Initiatiefnemer is voornemens een vrijstaand bijgebouw te realiseren. Hiervoor dient het huidige bestemmingsvlak 'Wonen' gedeeltelijk te worden verschoven. Dit is noodzakelijk omdat de huidige bestemming 'Bos' het realiseren van een bijgebouw niet toestaat. Het initiatief voorziet niet in de bouw van nieuwe woningen. Er is daarmee geen sprake van een nieuwe woonlocatie. Een onderzoek kan daarom achterwege blijven en is verdere toetsing aan het aspect geur niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor onderhavig plan.

3.2.5 Luchtkwaliteit

Algemeen

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10  wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd, kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht, waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.

Toetsing

Initiatiefnemer is voornemens een vrijstaand bijgebouw te realiseren. Hiervoor dient het huidige bestemmingsvlak 'Wonen' gedeeltelijk te worden verschoven. Dit is noodzakelijk omdat de huidige bestemming 'Bos' het realiseren van een bijgebouw niet toestaat. Het initiatief voorziet niet in de bouw van nieuwe woningen. Er is daarmee geen sprake van een nieuwe woonlocatie. Een onderzoek kan daarom achterwege blijven en is verdere toetsing aan het aspect geur niet noodzakelijk.

In het besluitgebied worden geen nieuwe gevoelige functies beoogd zoals bedoeld in het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Toetsing aan de grenswaarden is daarom niet noodzakelijk. Een onderzoek kan daarom achterwege blijven en is verdere toetsing aan het luchtkwaliteit niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan. 

3.2.6 Externe veiligheid

Algemeen

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.

Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen en Regeling externe veiligheid inrichtingen (Bevi en Revi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Circulaire effectafstanden LPG-tankstations

In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. Het bevoegd gezag wordt verzocht om rekening te houden met een effectafstand van 60 meter tot (beperkt) kwetsbare objecten. Dit wil zeggen dat deze afstand in beginsel aangehouden moet worden, maar dat gemotiveerd afwijken is toegestaan door het treffen van veiligheidsmaatregelen. Daarnaast wordt verzocht om rekening te houden met een effectafstand van 160 meter tot zeer kwetsbare objecten. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.

 

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)

Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt en basisnet), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb en Revb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

Toetsing

Ten behoeve van de toetsing is de risicokaart geraadpleegd, waarvan een fragment in navolgende afbeelding is weergegeven. Het besluitgebied is met een rode stippellijn aangegeven. Initiatiefnemer is voornemens een vrijstaand bijgebouw te realiseren. Hiervoor dient het huidige bestemmingsvlak 'Wonen' gedeeltelijk te worden verschoven. Dit is noodzakelijk omdat de huidige bestemming 'Bos' het realiseren van een bijgebouw niet toestaat. Het initiatief voorziet niet in de bouw van nieuwe woningen. Er is daarmee geen sprake van een nieuwe woonlocatie. Hiermee worden geen nieuwe kwetsbare objecten in het besluitgebied wordt gerealiseerd. Het besluitgebied maakt zelf geen risicovolle activiteiten met gevaarlijke stoffen mogelijk en vormt daarmee geen risicobron.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.ovlgbrmalgonderl12-ON01_0008.jpg"

Uitsnede risicokaart Nederland

Volgens de Risicokaart bevinden zich in de directe omgeving van het besluitgebied geen stationaire of mobiele risico bronnen.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de realisatie van het plan.

3.2.7 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen

Indien door middel van een plan nieuwe, milieuhindergevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient te worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen milieuhindergevoelige functies in de directe omgeving van het besluitgebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkelingen die met een plan mogelijk worden gemaakt.

Wat betreft de aanbevolen afstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies, zoals wonen, is de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten geraadpleegd. Hierin worden richtafstanden voor het omgevingstype 'gemengd gebied' als 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied' aanbevolen.

Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een rustige woonwijk en het buitengebied komen vrijwel geen andere functies voor. De richtafstanden gelden voor een gemiddeld nieuw bedrijf en gaan uit van het gebiedstype 'rustig woongebied'. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf het op de verbeelding aangeduide deel voor de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van de woningen gelegen buiten het betreffende perceel.

Toetsing

Initiatiefnemer is voornemens een vrijstaand bijgebouw te realiseren. Hiervoor dient het huidige bestemmingsvlak 'Wonen' gedeeltelijk te worden verschoven. Dit is noodzakelijk omdat de huidige bestemming 'Bos' het realiseren van een bijgebouw niet toestaat. Voorliggend initiatief ziet toe op de verschuiving van een deel van het bestemmingsvlak 'Wonen' en het herbestemmen van een deel van de gronden naar de bestemming 'Bos'. Gezien de omliggende functies (voornamelijk wonen en landbouwgrond) is er sprake van een 'rustig buitengebied'.

Hinderveroorzakende functies binnen het besluitgebied

Binnen het besluitgebied worden geen functies gerealiseerd die milieuhinder veroorzaken. Er worden ook geen functies binnen het besluitgebied toegevoegd die kunnen worden aangemerkt als milieuhindergevoelig.

Hinderveroorzakende functies in de omgeving van het besluitgebied

Het initiatief voorziet niet in de bouw van nieuwe woningen. Er is daarmee geen sprake van nieuwe gevoelige objecten. Een onderzoek kan daarom achterwege blijven en is verdere toetsing aan het aspect bedrijven en milieuzonering niet noodzakelijk.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen aanwezig zijn voor de uitvoerbaarheid van het plan.

3.2.8 Water

Beleid

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rijn en IJssel.

In het Waterbeheerprogramma 2022-2027 van Waterschap Rijn en IJssel staat beschreven wat de doelen zijn voor de komende zes jaar in de Achterhoek en Liemers en hoe het waterschap deze wil halen. Naast het uitvoeren van kerntaken zijn het aanpassen van de leefomgeving aan de gevolgen van klimaatverandering en waterveiligheid de grootste prioriteiten. Ook een schone leefomgeving en de circulaire economie en energietransitie staan hoog op de agenda.

Voor het waterbeheerprogramma zijn de werkzaamheden van het waterschap weergegeven in vier thema's.

Klimaatrobuust gebied

De ambitie is om richting 2050 wendbaar invulling te geven aan het beheer, het onderhoud en de inrichting van het regionaal watersysteem. Dit wordt gedaan in combinatie met aanpassingen in gebruik en inrichting van de omgeving, zodat jaarrond een optimale balans tussen te nat en te droog wordt bereikt en tegelijkertijd inwoners, bedrijven en medeoverheden voldoende weerbaar zijn tegen de onvermijdelijke gevolgen van extreem weer.

Veilig gebied

De bescherming tegen hoog water is een randvoorwaarde om veilig te kunnen wonen en werken in ons gebied. Het waterschap zorgt voor veilige dijken, nu en in de toekomst. Dat wordt gedaan door dagelijks beheer van de keringen en door continu inzicht in de keringen. Het beheer wordt op een duurzame wijze uitgevoerd en er wordt gewerkt aan behoud en verhoging van de biodiversiteit van de dijken. De ambitie is dat de keringen van het waterschap in 2050 voldoen aan de nieuwe normen voor waterveiligheid, en dat daarbij wendbaar ingespeeld wordt op ontwikkelingen.

Circulaire Economie en Energietransitie

Het waterschap wil bij het uitvoeren van haar primaire taak zoveel mogelijk bijdragen aan het beperken van klimaatverandering. Daarbij wil zij in 2050 onderdeel zijn van een 100% circulaire economie waarin de taken klimaatneutraal worden uitgevoerd.

Gezonde leefomgeving

Het waterschap zorgt voor een schoon en gezond watersysteem voor de mensen en de natuur in het gebied. Het waterschap streeft ernaar dat het water in de leefomgeving geschikt is voor verschillende maatschappelijke functies en dat het geen risico's oplevert voor de volksgezondheid. Het doel is een oppervlaktewatersysteem te bereiken dat optimaal is voor ecologisch functioneren en biodiversiteit en natuurwaarden daarbinnen en -buiten bevordert.

Watertoets

Het plangebied ligt in het beheersgebied van het waterschap Rijn en IJssel. Voor het doorlopen van de watertoets gebruikt dit waterschap de website www.dewatertoets.nl. Het waterschap kijkt, op basis van de antwoorden die op de website worden ingevuld, of bij de ruimtelijke ontwikkeling voldoende rekening is gehouden met de waterhuishouding ter plaatse en geeft een wateradvies.

Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het initiatief relevant zijn. Voor dit initiatief is op 19 mei 2022 de digitale watertoets doorlopen. Deze is als Bijlage 5 bijgevoegd.

Ten aanzien van wateradvies geldt er voor het initiatief een korte procedure. De verharding in het nieuwe plan neemt namelijk toe met maximaal 100 m2. Het hemelwater zal worden geïnfiltreerd in het besluitgebied en niet worden geloosd op het riool. Verdere toetsing aan het aspect water is dan ook niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

3.2.9 Archeologie en cultuurhistorie

Algemeen

Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a van het Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst, hoe er wordt omgegaan met de aspecten archeologie en cultuurhistorie. De bescherming van archeologische waarden is verankerd in de 'Wet op de archeologische monumentenzorg' (Wamz), die op 1 september 2007 in werking is getreden. Het belangrijkste doel van de Wamz is de bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door het reguleren van bodemverstorende activiteiten.

Toetsing

Archeologie

Voorliggend initiatief ziet toe op de verschuiving van een deel van het bestemmingsvlak 'Wonen' en het realiseren van een vrijstaand bijgebouw. Dit bijgebouw krijgt een oppervlakte van maximaal 100 m2. Het besluitgebied heeft een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2'. Een archeologisch onderzoek is nodig op het moment dat de bodemingrepen groter zijn dan 1.000 m² en dieper gaan dan 30 cm vanaf het maaiveld. Gezien de oppervlakte van het bijgebouw maximaal 100 m2 wordt, is het uitvoeren van archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.

Cultuurhistorie

Op basis van de Cultuurhistorische kenmerkenkaart van de gemeente Montferland zijn er binnen het plangebied geen monumenten of andere cultuurhistorische waarden aanwezig. Met de voorgenomen ontwikkeling vindt geen aantasting aan cultuurhistorisch waardevolle lijnen of elementen plaats. De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het aspect cultuurhistorie.

Conclusie

De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

3.2.10 Ecologie

Algemeen

Voordat ruimtelijke ingrepen mogen plaatsvinden, dienen de gevolgen voor beschermde natuurwaarden en de consequenties in het kader van de geldende natuurwet- en regelgeving in beeld te zijn gebracht. Bij de natuurwetgeving kan een tweedeling worden gemaakt in soort- en gebiedsbescherming.


Toetsing

Gebiedsbescherming

Het besluitgebied is niet gelegen binnen de grenzen of in de directe nabijheid van een gebied dat is aangewezen als Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is 'Rijntakken', gelegen op circa 8,1 kilometer afstand. Negatieve effecten op deze gebieden worden vanwege de aard van de ingreep en de afstand tussen het besluitgebied en de Natura 2000-gebieden niet verwacht.

Het besluitgebied ligt buiten de zones van het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Gelderse Groene Ontwikkelingszone (GO). De kernkwaliteiten worden met de ontwikkeling niet aangetast.

Soortenbescherming

Voorliggend initiatief ziet toe op de verschuiving van een deel van het bestemmingsvlak 'Wonen' en het realiseren van een vrijstaand bijgebouw. De locatie waar de nieuwe woonbestemming en schuur gesitueerd worden bestaat momenteel grotendeels uit tijdelijke grindverharding en kortgemaaid gras. Deze verharding zal worden verwijderd. Daarnaast zal een klein deel van de bestaande beukenhaag moeten worden verwijderd. Gezien de vele bomen en hagen op het perceel en het toevoegen van verschillende soorten bomen zal er geen essentieel leefgebied van beschermde soorten verloren gaan. Er zijn er geen voortplantingsplaatsen van strikt beschermde soorten te verwachten. Hiermee heeft het initiatief geen negatief effect op eventueel aanwezige beschermde soorten. Onderzoek naar beschermde soorten is daarom niet noodzakelijk.

Met de realisatie van het vrijstaande bijgebouw is het tevens mogelijk om hier natuurinclusieve maatregelen te treffen, zoals nestkasten voor bijvoorbeeld vleermuizen of vogels. Daarnaast wordt aangeraden om buiten het broedseizoen te werken en voor de werkzaamheden te controleren op aanwezige diersoorten.


Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

3.2.11 Verkeer en parkeren

Algemeen

Bij ruimtelijke initiatieven moet worden aangetoond dat het initiatief geen negatieve gevolgen heeft voor de verkeer- en parkeersituatie ter plaatse.

Toetsing

Voorliggend initiatief ziet toe op de realisatie van een vrijstaand bijgebouw binnen de bestemming 'Bos'. Het initiatief voorziet niet in de bouw van nieuwe woningen. Er is daarmee geen sprake van een nieuwe woonlocatie. Binnen de bestemming 'Wonen' zal het bos worden gecompenseerd.

Verkeer

Het initiatief voorziet niet in de bouw van nieuwe woningen of andere verkeersaantrekkende functies. Het initiatief heeft om die reden geen verkeersaantrekkende werking. Een onderzoek kan daarom achterwege blijven en is verdere toetsing aan het aspect verkeer niet noodzakelijk.

Parkeren

Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door de aard en omvang van de activiteit waarin het plan voorziet. Het aanleggen van parkeerplaatsen is niet noodzakelijk voor onderhavig initiatief. Met het initiatief worden de bestaande parkeerplaatsen gerealiseerd binnen de woonbestemming, zodat er geen verharding binnen de bestemming 'Bos' ligt.

Conclusie

De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

3.3 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

3.3.1 Economische uitvoerbaarheid

Voorliggend project betreft een particulier initiatief dat op particulier grondeigendom plaatsvindt. Met initiatief zijn geen kosten voor de gemeente gemoeid, anders dan kosten die op basis van de gemeentelijke legesverordening in rekening zullen worden gebracht. Daarnaast wordt met de initiatiefnemer te zijner tijd een planschade overeenkomst gesloten, teneinde eventuele kosten voor de gemeente te kunnen verhalen op initiatiefnemer.

3.3.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Initiatiefnemer heeft middels een email de direct omwonenden op de hoogte gesteld van de plannen. De email en de reacties zijn samengevat in een memo, bijgevoegd als Bijlage 6. Hiermee is de maatschappeijke uitvoerbaarheid van het initiatief aangetoond.

Hoofdstuk 4 Conclusie

In voorgaande hoofdstukken is de beoogde verplaatsing van het bestemmingsvlak 'Wonen' en de realisatie van een bijgebouw besproken. In voorliggende ruimtelijke onderbouwing is een toets naar relevante beleids-, milieu- en omgevingsaspecten uitgevoerd. In dit hoofdstuk worden hier de voornaamste conclusies uitgetrokken.

Initiatiefnemer is voornemens een vrijstaand bijgebouw te realiseren op het perceel Onderlangs 12 te Braamt. Binnen de bestemming 'Bos' is het niet toegestaan een bijgebouw te realiseren. Om die reden wordt met een omgevingsvergunning afgeweken van het bestemmingsplan om daarmee een bijgebouw te realiseren binnen de bestemming 'Bos' en bos te compenseren binnen de bestemming 'Wonen'. Voorliggende onderbouwing ziet toe op het gemotiveerd afwijken van het bestemmingsplan.

Uit de toetsing aan de verschillende milieu- en haalbaarheidsaspecten blijkt dat er voldaan wordt aan de wet- en regelgeving voor wat betreft de diverse aspecten en er geen nadelige effecten op de bestaande situatie in en in de omgeving van het besluitgebied te verwachten zijn.