Plan: | Didam, Korte Spruit |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1955.bpsgddmwonkrtsprt-va01 |
Woonstichting Plavei heeft aan de Korte Spruit in Didam veertien sociale huurwoningen in beheer. Het voornemen bestaat om door sloop van deze woningen plaats te maken voor de realisatie van achttien nieuwe, duurzame sociale huurwoningen. Door dit initiatief worden per saldo vier woningen toegevoegd aan de woningvoorraad.
Voor de locatie geldt het bestemmingsplan 'Woonwijken Didam'. Op basis van het geldende bestemmingsplan kan het onderhavige initiatief ten behoeve van de nieuwbouw niet mogelijk gemaakt worden. Om de ontwikkeling wel mogelijk te kunnen maken is de vaststelling van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk.
Het plangebied ligt in de Molenwijk in Didam-Zuid, op circa 460 meter ten noordoosten van de kern Didam. Het plangebied maakt deel uit van de woonwijken van Didam. De nabije omgeving wordt gekarakteriseerd door grotendeels een woonbestemming en voor een klein deel door maatschappelijke en bedrijfsmatige functies.
Begrensd wordt het plangebied door in het noorden een padje geheten Ploeg en woningen, in het oosten door de Van Den Berghweg, in het zuiden door de Korte Spruit en in het westen door de Lange Spruit.
Het plangebied ligt op korte afstand tot de Wilhelminastraat die een verbinding vormt tussen west- en oost Didam. Op een afstand van circa 600 meter vanaf het plangebied ligt ten zuidwestelijke richting het station Didam.
Op de navolgende afbeeldingen zijn de globale ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven met een gele kader. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding behorende tot dit bestemmingsplan.
Globale ligging plangebied
Globale begrenzing plangebied
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Woonwijken Didam, dat op 27 december 2012 is vastgesteld door de gemeenteraad van gemeente Montferland. Tevens gelden ter plaatsen van het plangebied het 'Facetplan parkeren', dat op 29 november 2018 is vastgesteld, en het bestemmingsplan 'Parapluherziening Wonen en Horeca', dat op 21 november 2019 is vastgesteld. Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan 'Woonwijken Didam' weergegeven. Het plangebied is daarop met een rode kader weergegeven.
Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Woonwijken Didam'
Op grond van het vigerend bestemmingsplan gelden ter plaatse van het plangebied de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin'. Binnen de bestemming 'Wonen' is een bouwvlak opgenomen. Het bouwvlak is aangeduid met de bouwaanduidingen 'aaneengebouwd'. In de regels is opgenomen dat ter plaatse van deze aanduiding uitsluitend aaneengebouwde woningen zijn toegestaan.
Naast de enkelbestemmingen is er de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2' opgenomen. De gronden zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem. Tevens is er ter plaatse van het plangebied de gebiedsaanduiding 'Vrijwaringszone - Straalpad' opgenomen. De gronden zijn mede bestemd voor een straalverbinding.
De ontwikkeling voorziet in de realisatie van zes levensloopbestendige woningen en twaalf beneden-bovenwoningen. Deze woningen passen gedeeltelijk niet binnen de bestaande bestemmingsvlakken (en bouwvlakken) van de bestemming 'Wonen'. Ook voorziet dit initiatief in de toevoeging van parkeerplaatsen, die niet passen binnen het bestaande bestemmingsvlak van de bestemming 'Tuin'. Tevens zijn op grond van de huidige aanduiding 'aaneengebouwd' beneden-bovenwoningen niet toegestaan. De ontwikkeling is daarmee in strijd met het vigerend bestemmingsplan. Om de ontwikkeling alsnog mogelijk te maken, moet een nieuw bestemmingsplan voor het plangebied worden vastgesteld.
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit vijf hoofdstukken. Het volgende hoofdstuk (Hoofdstuk 2) beschrijft de bestaande en toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van het ruimtelijke beleidskader van de verschillende overheden waaraan het plan moet voldoen en bevat de milieu- en omgevingsaspecten van het plan. De toelichting besluit met hoofdstukken over de opbouw van de planregels (Hoofdstuk 4) en de uitkomsten van de gevolgde procedure (Hoofdstuk 5).
In dit hoofdstuk wordt de beoogde ontwikkeling omschreven. Hierbij wordt als eerste ingegaan op de bestaande situatie in het plangebied, waarna de beoogde ontwikkeling nader toegelicht wordt.
In de bestaande situatie omvat het plangebied in totaal een oppervlakte van 2.500 m² en zijn er 14 eengezinswoningen aanwezig. In het noordelijke deel van het plangebied staan de woningen gegroepeerd in twee rijen van vier aaneengebouwde woningen met elke woning een eigen voor- en achtertuin. Door de oriëntatie van de woningen naar de straat toe grenzen de achtertuinen van deze twee rijen woningen aan elkaar.
Tevens is in het zuidelijke deel van het plangebied één rij van zes woningen gesitueerd die met de voorgevel haaks op de voorgevel van de eerstgenoemde bebouwing staat. De in het plangebied aanwezige woningen zijn gebouwd in 1967 en bestaan allemaal respectievelijk uit twee woonlagen met kap.
De woonwijk waarin het plangebied is gelegen heeft een duidelijke stedenbouwkundige structuur. De woonblokken en het wegenpatroon zijn rationeel opgezet. De woonblokken zijn in alle richtingen naar buiten toe gericht. Het plangebied bevindt zich op de scheiding tussen bebouwingstypes. Ten westen van het plangebied bevinden zich grotendeels rijwoningen en ten oosten bevinden zich vrijstaande en twee-onder-één-kap-woningen. In het plangebied zelf bevinden zich 14 rijwoningen in drie naar buiten gerichte rijen. De wegen die aan het plangebied grenzen (Korte Spruit, Lange Spruit en Van Den Berghweg) hebben een dorps karakter. Er is geen openbaar groen aanwezig in het plangebied.
Bebouwing
In de toekomstige situatie zijn in het plangebied 18 woningen aanwezig. Per saldo is er sprake van een toename van vier woningen ten opzichte van de bestaande situatie.
In het noordelijke deel van het plangebied worden twee rijen van drie woningen gerealiseerd waarvan de achtertuinen naar elkaar toe zijn gericht. De achtertuinen worden door een klein padje gescheiden. De zes woningen in het noordelijke deel zijn levensloopbestendige woningen met één bouwlaag en een kap. Dit wijkt af van de huidige situatie. Hierdoor komt er meer variatie in het bebouwingsblok en krijgt de straat een meer open en afwisselend beeld. De dakgroothoogte wordt maximaal vier meter en de nokhoogte wordt maximaal acht meter.
In het zuidelijke deel wordt één rij van 12 woningen gerealiseerd die haaks staat op de woningen in het noordelijke deel. De woningen in het zuidelijke deel van het plangebied zijn beneden-bovenwoningen bestaand uit twee bouwlagen met een kap. Deze woningen zijn vergelijkbaar met de huidige rijwoningen. Voor deze woningen geldt een maximale goothoogte van 7 meter en maximale nokhoogte van 13 meter. Een aantal hoeken van deze woningen krijgen een stedenbouwkundige verbijzondering door bijvoorbeeld een afwijking in kap of drie lagen en plat dak toe te passen.
Daarnaast wordt extra aandacht besteed aan de zijgevels die prominent in het zicht liggen vanaf de openbare ruimte. Dit kan door middel van verbijzondering van de gevelarchitectuur, gevelgroen of de erfafscheiding. Voorkomen wordt een stenige aanblik en ‘blinde’ gevels.
De bijgebouwen worden bij voorkeur mee ontworpen met de woningen, zodat een samenhangend geheel ontstaat.
De navolgende afbeeldingen geven een impressie van de toekomstige situatie in het plangebied.
Stedenbouwkundig plan
Stedenbouwkundig plan met sfeerbeelden
Parkeren en verharding
Het parkeren vindt plaats op eigen terrein en in de openbare ruimte, waarvan een deel plaats vindt in een nieuwe parkeerkoffer aan de Van Den Berghweg. Het andere deel van de parkeervraag wordt opgelost door het parkeren van voertuigen voor de woningen op de weg. De structuur van de voet- en achterpaden blijft dan ook grotendeels behouden. Qua verharding worden voor het trottoir betontegels gebruikt en voor de nieuwe parkeerkoffer wordt waterdoorlatende verharding aangebracht, zoals bijvoorbeeld grasbetonsteen.
Groen
Aangezien er in de bestaande situatie geen bomen in het plangebied aanwezig zijn, komt er ruimte voor een boom op de hoek bij de parkeerkoffer. Er kan hier gedacht worden aan een fraai kleurende klimaat- en straatboom. Bij de erfafscheidingen worden levende groene erfafscheidingen toegepast, hierbij kan gedacht worden aan haag of hekwerk met klimplanten (klimop, kamperfoelie, bosrank) met jutte doek of kokosmat.
Onderstaande afbeelding geeft sfeerbeelden weer van groen in de openbare ruimte.
Sfeerbeelden van groen in de openbare ruimte
Klimaatadaptief en natuurinclusief bouwen
De woningen zullen voldoen aan de BENG normen. Daarnaast worden er extra maatregelen genomen om het plangebied klimaatadaptief in te richten en natuurinclusief te bouwen. Ook worden zonnepanelen op de daken van de woningen geïnstalleerd.
Ten behoeve van de planologische procedure moet de uitvoerbaarheid van het plan worden aangetoond. Het al dan niet voldoen aan verschillende randvoorwaarden en uitgangspunten is bepalend voor de vraag of een nieuwe ontwikkeling ook daadwerkelijk uitvoerbaar is. Hierbij moet worden gedacht aan onder meer het ruimtelijke beleid van de hogere overheden en de gemeente zelf, milieuaspecten als geluid, bodem en hinder van bedrijven, water, externe veiligheid, archeologie en economische haalbaarheid. De beoogde ontwikkeling is op deze aspecten getoetst. In dit hoofdstuk is aangegeven wat hiervan de resultaten zijn.
In deze paragraaf wordt een analyse gegeven van het relevante beleidskader. De beleidsnota's die direct of indirect doorwerken in voorliggend bestemmingsplan, worden in deze paragraaf behandeld. Gezien de aard en de schaal van de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied is het relevante beleid op Europees niveau buiten beschouwing gelaten en op Rijksniveau beperkt gehouden. Per bestuurslaag is een korte samenvatting gegeven van de meest relevante aspecten uit de verschillende beleidsnota's, alsmede de consequenties voor het voorliggende plan.
Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Onderdeel van de Omgevingswet is een visie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Met de NOVI neemt het Rijk het voortouw voor een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Nederland. De NOVI richt zich op de volgende vier prioriteiten die onderling veel met elkaar te maken hebben en gevolgen hebben voor het inrichten van de fysieke leefomgeving:
In de NOVI staan de keuzes op nationaal niveau, maar in veel gevallen ligt de verantwoordelijkheid bij gemeenten en/of provincies. Op basis van drie uitgangspunten helpt de NOVI bij het wegen van belangen en het maken van keuzes:
De nationale belangen zijn geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het gaat bijvoorbeeld om rijksvaarwegen, defensie, ecologische hoofdstructuur, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, electriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en primaire waterkeringen. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Dit belang staat beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte binnen een breder kader van een goed systeem van ruimtelijke ordening.
Met de ladder worden eisen gesteld aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De toelichting bij een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien die ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Toetsing rijksbeleid
Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Voorliggende ontwikkeling zou kunnen worden aangemerkt als een woningbouwlocatie. Deze term is echter niet gedefinieerd in het Bro. Uit jurisprudentie (zie bijvoorbeeld uitspraak ABRvS201501297/1/R4) blijkt dat woningbouwplannen met elf woningen niet hoeven te worden aangemerkt als woningbouwlocatie, maar grotere woningbouwplannen wel.
In de huidige situatie zijn in het plangebied 14 woningen aanwezig. Voorliggende ontwikkeling ziet toe aan de realisatie van 18 woningen waardoor het aantal woningen in het plangebied per saldo toeneemt met vier woningen. Daardoor wordt de ontwikkeling niet aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Om die reden kan toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking achterwege blijven.
Met de ontwikkelingen binnen het plangebied zijn geen overige nationale belangen gemoeid.
Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
Op 19 december 2018 is de omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' vastgesteld. In deze visie beschrijft de provincie welke richting de provincie op wil op het gebied van energie, klimaat, water, voedsel en ook hoe de provincie de omgeving wil inrichten.
Om samen een Gaaf Gelderland te bereiken, legt de provincie bij het uitvoeren van haar taken de focus op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met behulp van zeven ambities geeft de provincie hier richting aan:
Voor de voorliggende ontwikkeling is de ambitie voor het woon- en leefklimaat van toepassing. De provincie streeft naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Zo worden de economische kracht en kwaliteit van leven in Gelderland versterkt, nu en in de toekomst.
Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang. Bovendien draagt een goede kwaliteit van de leefomgeving bij aan gezondheid. Goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen, een mooie natuur; het is allemaal van belang. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende woonkwaliteiten, zowel stedelijke als landelijke. De Gelderse streken hebben ieder hun eigen aard, waar mensen zich thuis en verbonden met elkaar voelen. In onze groeiende Gelderse steden komen veel activiteiten samen. Tegelijkertijd wordt geïnvesteerd in een vitaal platteland, juist als daar krimp plaatsvindt. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand stedelijk gebied het vertrekpunt. De provincie geeft de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen en gaat voor concentraties van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, kan worden uitgebreid aan de randen van de steden of dorpen.
Omgevingsverordening
De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.
Ten aanzien van voorliggend bestemmingsplan zijn de regels ten aanzien van de onderwerpen 'woonlocaties' en 'klimaatadaptatie' relevant.
Woonlocaties
De verordening bevat de regel dat nieuwe woningbouwontwikkelingen alleen zijn toegestaan wanneer deze passen in het door Gedeputeerde Staten (GS) vastgestelde regionale woonagenda. Ten behoeve van de flexibiliteit is het wel mogelijk om van een regionale woonagenda af te wijken, vooruitlopend op de actualisatie van die regionale woonagenda. Als er nog geen regionale woonagenda is vastgesteld of als de bestaande regionale woonagenda niet meer actueel is en niet geschikt meer is als beoordelingskader, zal de provincie totdat een nieuwe regionale woonagenda wordt vastgesteld bestemmingsplannen die de bouw van nieuwe woningen mogelijk maken, toetsen aan de volgende criteria: er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking, als bedoeld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening, het plan past binnen de meest recente provinciale visie op het woonbeleid, er heeft aantoonbaar regionale afstemming plaatsgevonden en de provincie stemt in met de ontwikkeling.
Klimaatadaptatie
De verordening schrijft voor dat in het bestemmingsplan dat nieuwe activiteiten of ontwikkelingen mogelijk maakt, een toelichting wordt opgenomen met een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de risico’s van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt. Daarbij moeten de aspecten waterveiligheid, wateroverlast, droogte en hitte worden betrokken.
Toetsing provinciaal beleid
Met de sloop van de bestaande bebouwing en de realisatie van nieuwbouw ten behoeve van de verduurzaming van de woningvoorraad wordt voorzien in de actuele behoefte aan woningen op regionaal niveau. Tevens voldoet dit initiatief aan de in de omgevingsverordening geformuleerde criteria omtrent het onderwerp woonlocaties. Beneden-bovenwoningen vallen binnen de categorie 'betaalbaar' en levensloopbestendige woningen zijn flexibel inzetbaar als woonruimte voor zowel één- en tweepersoonshuishouden als ook voor ouderen. In paragraaf 3.2.4 wordt op de Liemerse Woonagenda als kwantitatieve regionale opgave ingegaan.
Het plangebied wordt klimaatadaptief ingericht. In de openbare ruimte worden bijvoorbeeld bomen geplant en parkeerplaatsen uitgevoerd in halfverharding. Daarnaast worden levende groene erfafscheidingen toegepast. Hemelwater afkomstig van verhardingen wordt binnen het plangebied zoveel als mogelijk verwerkt door middel van infiltratie (zie tevens paragraaf 3.3.6).
De ontwikkeling is hiermee in overeenstemming met het provinciaal beleid.
Liemerse Woonagenda 2020-2025
Op 13 oktober 2020 is door de Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland de Liemerse Woonagenda 2020-2025 vastgesteld. Bij de vaststelling van de Liemerse Woonagenda is aangegeven dat Woonvisie Montferland 2016-2020 van de gemeente nog het geldend beleidskader is.
De regionale woningbouwafspraken zijn tot stand gekomen op basis van recentelijk uitgevoerd onderzoek naar de toekomstige woonbehoeftes in de Liemers en is doorvertaald naar de verschillende gemeenten. Waar men vijf jaar geleden nog bezig was met de aanstaande krimp en het terugbrengen van de nieuwbouw aantallen, voorziet men nu dat er hard aan de slag gegaan moet worden met extra locaties om in de groeiende woningbehoefte te voorzien.
In de nieuwe woningbehoefte prognoses is er geen sprake meer van een krimp in de Liemers. De prognoses uit 2019 laat tenminste tot 2040 een huishoudensgroei zien. Voor die groeiende vraag van huishoudens zullen nieuwe woningen gebouwd moeten worden. De groei is het grootst in de komende vijf jaar (ongeveer 500 woningen per jaar). Vanaf 2025 ligt deze op ongeveer 300 per jaar en na 2030 is vooralsnog een beperkte groei van 50 woningen per jaar voorzien.
Met de woonagenda wordt sterker ingezet op bouwen naar behoefte (zowel kwalitatief als kwantitatief) en is men afgestapt van harde afspraken over het aantal te bouwen woningen. Ten opzichte van 2017 ligt het accent nu sterk op de oplopende woningtekorten en de betaalbaarheid van woningen voor midden inkomensgroepen. Volgens het woningbehoefte onderzoek zou tot 2025 bijna de helft van het woningbouwprogramma moeten bestaan uit betaalbare koopwoningen. De gemeente moet daarom bij nieuwbouwprojecten sturen op de te realiseren prijsklassen en het aandeel sociale huurwoningen. In de kleine kernen wordt bijvoorbeeld ingezet op specifiek maatwerk met woningbouw waarmee naar aard en omvang van de kern gericht wordt ingespeeld op de lokale woningvraag met het behouden en versterken van de groene kwaliteiten van de Liemers.
Woondeal regio Arnhem - Nijmegen
De 'Woondeal Regio Arnhem - Nijmegen' is een samenwerkingsagenda voor de woningbouwopgave in de Groene Metropoolregio Arnhem-Nijmegen en door de 18 gemeenten in de regio ondertekend. De Woondeal bevat afspraken over onderwerpen en thema's die van belang zijn voor de gehele regio, zoals de woningbouwopgave, het betaalbaar houden van de woningvoorraad, het versterken van het groene profiel van de regio en de bereikbaarheids- en leefbaarheidsvraagstukken. Daarnaast zijn er afspraken gemaakt die specifiek op de huisvestingsvraagstukken van een bepaalde doelgroep of op een ander specifiek onderwerp zijn gericht.
In de Woondeal zijn onder meer de volgende afspraken gemaakt:
Toetsing regionaal beleid
Met dit initiatief wordt ingezet op de realisatie van 18 sociale huurwoningen in de vorm van aaneengebouwde levensloopbestendige woningen en aaneengebouwde beneden-bovenwoningen. In de woonagenda wordt de ambitie geformuleerd eengezinswoningen te vervangen door kleinere en levensloopbestendige woningen. De beoogde ontwikkeling voldoet aan deze ambitie en is hiermee in overeenstemming met de 'Liemerse Woonagenda 2020-2025' en draagt bij aan de doelstellingen uit de 'Woondeal Regio Arnhem -Nijmegen'.
De ontwikkeling is hiermee in overeenstemming met het regionaal beleid.
Structuurvisie Montferland 2009
Op 23 april 2009 is de Structuurvisie Montferland 'Ideeën voor een plek' vastgesteld. De structuurvisie geldt voor het gehele gemeentelijke grondgebied, met uitzondering van de bebouwde kommen. Het doel van de structuurvisie is tweeledig:
Deze structuurvisie blijft een visie op hoofdlijnen. De structuurvisie is in beeld gebracht op de kaart Structuurvisie Montferland. Op de kaart is het plangebied gelegen in een gebied dat is aangeduid als 'contour bebouwd gebied'. Hierbinnen is woningbouw mogelijk.
Uitsnede kaart Structuurvisie Montferland (plangebied binnen blauwe cirkel)
Woonvisie Montferland 2016-2020
In de Woonvisie Montferland 2016-2020 legt de gemeente haar ambities, doelstellingen en maatregelen vast over het wonen in de gemeente voor de komende jaren. De gemeente hanteert daarbij de volgende visie op het wonen.
De gemeente Montferland is een groene gemeente, die haar inwoners de kans geeft binnen deze gemeente een wooncarrière te doorlopen. Bijzondere aandacht krijgen de jonge, vaak startende huishoudens en de groeiende groep ouderen. Bestaande woongebieden, woningen en vastgoed worden optimaal benut en ontbrekende woningen en woonruimten worden toegevoegd. De gemeente Montferland wil haar bewoners een prettige woon- en leefsituatie op kernenniveau blijven bieden. De gemeente heeft vooral een regierol bij het realiseren van haar doelen.
Bij deze visie behoren de volgende ambities:
Notitie woningbouwbehoefte 2019-2030
De gemeente Montferland maakt onderdeel uit van de woningmarktregio Arnhem Nijmegen. Dit betekent dat in Montferland de in de regio Arnhem en Nijmegen afgestemde huisvestingsverordening van kracht is. De gemeente Montferland neemt op het gebied van wonen, zorg en welzijn, verduurzaming en veiligheid deel aan de regio Achterhoek. De gemeente Montferland vormt samen met de gemeenten Duiven, Zevenaar, Doesburg en Westervoort de subregio 'de Liemers'. In de Liemerse woonagenda wordt voor Montferland een ruimte voorzien in de periode 2017 – 2027 van 880 tot 1.110 woningen (koop en huur). De Liemerse Woonagenda is toegelicht in paragraaf 3.2.4.
Woningmarkt Montferland
Bevolking en huishoudens
Op lange termijn gaat het aantal inwoners in de gemeente Montferland dalen wat wederom invloed heeft op de huishoudenontwikkeling. Het wordt geprognosticeerd dat vanaf 2030 het aantal inwoners als ook het aantal huishoudens gaat dalen. Hoewel het aantal huishoudens vanaf 2030 daalt, zal tot 2050 het totale aantal huishoudens niet onder 15.800 dalen, zoals geprognosticeerd in Primos2017 en CBS. Tot 2030 wordt een huishoudengroei van 6,3% geprognosticeerd. In 2050 is het aantal huishoudens ten opzichte van 2018 met ca. 3% gegroeid. Door een daling in de gemiddelde huishoudgrootte stijgt het aantal huishoudens, alsmede stijgt de vraag naar kleinere woonruimtes zoals bijvoorbeeld één en twee persoons huishoudens voor 75 plussers.
Woningvoorraad en woningbehoefte
70% van de woningvoorraad bestaat uit koopwoningen, ca. 25% uit corporatiewoningen en 5% zijn commerciële huurwoningen. De huidige koopvoorraad bestaat voornamelijk uit eengezinswoningen en voor een klein deel uit appartementen. De gemeente gaat uit van een groei van de woningvoorraad die minimaal gelijk is aan de geprognosticeerde huishoudensgroei. De gemeente kiest voor de gewenste toename van de woningvoorraad tot 2030 een bandbreedte van 950 tot 1.350 woningen. De woningvoorraad is in 2030 hiermee 16.000 tot 16.400 woningen groot.
Er bestaat dus voornamelijk behoefte aan een-en tweepersoonshuishoudens in de koopsector als ook sociale huurwoningen. Ook is er behoefte aan eengezins- en levensloopbestendige koopwoningen om gezinnen en ouderen te huisvesten.
Klimaatadaptatieplan Montferland 2021-2026
Omdat klimaatverandering ons allemaal raakt moet iedereen daarin zijn bijdrage leveren. Op Nationaal niveau is in de Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie (2015) de ambitie vastgelegd om Nederland klimaatbestendig en waterrobuust in te richten. Daarmee is een transitie ingezet, die in 2050 voltooid moet zijn.
In het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie (2018) hebben gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk samen afgesproken om deze transitie te doorlopen. Het Deltaplan versnelt en intensiveert hiermee de aanpak van wateroverlast, hittestress, droogte en de beperking van gevolgen bij overstromingen.
In het Klimaatadaptatieplan Montferland staat hoe de gemeente Montferland de kwetsbaarheden in beeld heeft gebracht, hoe de risicodialogen zijn gevoerd en wat de visie, ambities, aanpak en speerpunten voor de periode 2021-2026 zijn. Door de visie, ambities en speerpunten van dit plan vast te stellen en het benodigde budget beschikbaar te stellen kan de gemeente Montferland werk maken van klimaatadaptatie.
In het Klimaatadaptatieplan Montferland staan vijf pijlers ('adaptief landelijk gebied', 'woonkernen gezond en groen', 'robuuste vitale infra en objecten', 'ontwikkelen klimaatbestendig' en 'betrokken actieve mensen') gedefinieerd waar de gemeentelijke visie op steunt. Per pijler zijn ambities/doelen gedefinieerd voor de komende 30 jaar. Er zijn leidende principes vastgesteld en dialogen gevoerd met inwoners, wijk- en dorpsraden, ondernemers en organisaties. Dat alles heeft geleid tot drie speerpunten voor de periode van 2021-2026):
1. Klimaatadaptatie vanzelfsprekend maken in de organisatie van gemeente Montferland;
2. Elke kans buiten benutten;
3. Stimuleren van klimaatbestendig gedrag bij inwoners, ondernemers en organisaties.
Bovenstaande gekozen speerpunten hebben met elkaar gemeen dat ze: het vaakst genoemd zijn in de gevoerde dialogen, uitvoerbaar zijn in de komende jaren, voor de komende jaren het grootste effect zullen bewerkstelligen en dat ze de basis vormen om in de volgende periode verder door te pakken.
Toetsing gemeentelijke beleid
Onderhavig plangebied ligt binnen contour bebouwd gebied. Woningbouw is mogelijk binnen deze contour. Op basis hiervan kan worden gesteld dat onderhavige ontwikkeling past binnen de Structuurvisie van de gemeente Montferland.
Onderhavig initiatief voorziet in duurzame en energiezuinige nieuwbouw die daarnaast ruimte biedt aan levensloopbestendige woningen voor senioren en beneden-bovenwoningen die geschikt zijn voor éénpersoons- en tweepersoonshuishoudens. Hierdoor wordt voor startende woningzoekenden, alsook voor onder andere 75 plussers de mogelijkheid geboden om een passende woning te kunnen vinden in de kern Didam. Hierdoor wordt een bijdrage geleverd aan het doorlopen van een wooncarriere op lokaal niveau. Op basis hiervan kan worden gesteld dat onderhavige ontwikkeling past binnen de 'Notitie woningbouwbehoefte 2019 - 2030'.
Één van de belangrijkste doelen van dit initiatief is het verduurzamen van de woningvoorraad van sociale huurwoningen. Dat biedt de mogelijkheid om de woningen als ook de openbare ruimte duurzaam en vooral toekomstbestendig in te richten. Bij de bouw van de woningen wordt materiaal gebruikt dat voortvloeit uit een circulaire economie en dat bijvoorbeeld bij sloop (elders) vrijkomt. Ook wordt waar mogelijk ruimte geboden aan groene elementen. In de openbare ruimte wordt bijvoorbeeld een boom geplant en wordt er gebruik gemaakt van groene gevelbeplanting. Op basis hiervan kan worden gesteld dat onderhavige ontwikkeling past binnen het 'Klimaatadaptatieplan Montferland 2021-2026'.
De ontwikkeling is hiermee in overeenstemming met het gemeentelijke beleid.
Algemeen
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet aangetoond worden dat de bodem- en grondwaterkwaliteit ter plaatse van het plangebied geschikt zijn voor het beoogde gebruik.
Toetsing
Door Buro Ontwerp & Omgeving is in juni 2022 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als Bijlage 1 bijgevoegd. De conclusies uit het onderzoek worden hierna kort behandeld.
Op het maaiveld en in het opgeboorde materiaal zijn op indicatieve wijze geen asbestverdachte materialen waargenomen.
Ten aanzien van het plangebied wordt de hypothese 'onverdachte locatie' op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek niet geheel bevestigd. In de onderzochte boven- en ondergrond liggen de aangetoonde gehaltes onder de achtergrondwaarde. In het grondwater is echter een concentratie barium boven de streefwaarde aangetoond.
De resultaten van het uitgevoerde verkennend bodemonderzoek geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een aanvullend of nader onderzoek. De vastgestelde milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt onzes inziens geen belemmering voor de voorgenomen woningbouw.
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.
Algemeen
De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door industrie, onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.
Toetsing
Voor het initiatief is door Buro Ontwerp & Omgeving in juni 2022 een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als Bijlage 2 bijgevoegd. Voor de nieuwe woningen zijn de wegen Korte Spruit en Van Den Berghweg onderzocht.
Toetsing aan Wgh
De wegen Korte Spruit en Van Den Berghweg hebben op basis van de Wgh geen zone. Formeel gelden de normen uit de Wgh dan ook niet voor 30 km-wegen. Echter, in het kader van een goede ruimtelijke ordening, zijn bij de beoordeling van de geluidsbelastingen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB en de hoogste toelaatbare geluidsbelastingen van 63 dB gebruikt. Deze normen gelden voor een vergelijkbare weg met een 50 km-regime. De hoogste geluidsbelasting afkomstig van de omliggende 30 km-wegen bedraagt 49 dB, inclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh. Bij de nieuwe woningen wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh overschreden, echter aan de hoogst toelaatbare geluidsbelasting van 63 dB wordt voldaan. De geluidsbelastingen liggen binnen de geluidsnormen uit de Wgh. Op grond van de Wgh zijn de optredende geluidsbelastingen dan ook acceptabel.
Toetsing aan Bouwbesluit 2012
Volgens het Bouwbesluit 2012 moet een akoestische binnenwaarde van 33 dB bij wegverkeerslawaai worden gegarandeerd. Naar verwachting wordt de binnenwaarde van 33 dB in de nieuwe woning gehaald zonder dat er aanvullende geluidsisolerende maatregelen worden getroffen. Bij de aanvraag van een ‘Omgevingsvergunning bouwen’ kan door middel van een aanvullend bouwakoestisch onderzoek worden aangetoond dat de binnenwaarde van 33 dB uit het Bouwbesluit 2012 wordt gehaald.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.
Algemeen
De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijnstof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.
Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd, kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht, waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.
Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.
Toetsing
Volgens de ministeriële regeling NIBM draagt een bouwplan met minder dan 1.500 woningen niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de lokale luchtkwaliteit onderzocht, zodat onacceptabele gezondheidsrisico's kunnen worden uitgesloten. Hiertoe is de monitoringstool uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van de rijksoverheid geraadpleegd. De monitoringstool geeft inzicht in de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) in het plangebied tussen 2020 en 2030. De monitoringstool kent scenario's zonder en met lokale maatregelen die er voor moeten zorgen dat op termijn overal aan de grenswaarden wordt voldaan. Beide typen scenario's laten in de toekomst een afname van de concentraties zien. Dit komt doordat bedrijven en het verkeer steeds schoner worden door technologische verbeteringen. De monitoringstool maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2020 en 2030 in het plangebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.
In het plangebied worden geen gevoelige functies beoogd zoals bedoeld in het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Toetsing aan de grenswaarden is daarom niet noodzakelijk.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.
Algemeen
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen en Regeling externe veiligheid inrichtingen (Bevi en Revi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Circulaire effectafstanden LPG-tankstations
In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. Het bevoegd gezag wordt verzocht om rekening te houden met een effectafstand van 60 meter tot (beperkt) kwetsbare objecten. Dit wil zeggen dat deze afstand in beginsel aangehouden moet worden, maar dat gemotiveerd afwijken is toegestaan door het treffen van veiligheidsmaatregelen. Daarnaast wordt verzocht om rekening te houden met een effectafstand van 160 meter tot zeer kwetsbare objecten. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt en basisnet), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb en Revb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
Toetsing
Ten behoeve van de toetsing is de Risicokaart Nederland geraadpleegd, waarvan een fragment in onderstaande afbeelding is weergegeven. Onderhavig initiatief heeft betrekking op de realisatie van 18 nieuwe woningen binnen bestaand stedelijk gebied. Met de ontwikkeling is sprake van nieuwe kwetsbare objecten. Het plangebied is blauw omcirkeld.
Uitsnede risicokaart Nederland (plangebied in blauwe cirkel)
Stationaire bronnen
Op de risicokaart staat aangegeven dat op circa 500 meter ten zuidoosten van het plangebied een LPG tankstation is gesitueerd. De vergunning voor de verkoop van LPG is inmiddels ingetrokken. Een nadere beoordeling is daarom niet noodzakelijk.
Op circa 580 meter ten zuiden van het plangebied ligt een gasdrukmeet- en regelstation van Gasunie. De afstand van het PR10-6 contour bedraagt 15 meter voor dit gasdrukmeet- en regelstation. Het plangebied bevindt zich ruim buiten de PR10-6 contour. Een nadere beoordeling is daarom niet noodzakelijk.
Mobiele risico bronnen
Ten zuiden van het plangebied liggen verschillende gasleidingen van Gasunie. Aangezien de afstand van meer dan 1000 meter van een groot deel van de gasleidingen tot het plangebied, wordt in het volgende rekening gehouden met de dichtsbijzijnde gasleiding. Het plaatsgebonden risicocontour ligt op deze leiding. De leiding heeft de volgende kenmerken:
Naam leiding | Uitwendige diameter | Werkdruk | Invloedsgebied groepsrisico | Werkelijke afstand |
N-566-10 |
4,49 inch | 40,00 bar | 61 m | circa 815 m |
De buisleiding ligt op ruime afstand van het plangebied. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van het groepsrisico voor voorgenoemde leiding. Een nadere beoordeling van het groepsrisico is daarom niet noodzakelijk.
Ook ligt ten zuidwesten van het plangebied op circa 1920 m de rijksweg A12. Over deze weg worden gevaarlijke stoffen vervoerd volgens de Regeling Basisnet. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de A12 (= 4.000 m).
Ook ligt ten zuidoosten van het plangebied op circa 1.920 m de rijksweg A18. Over deze weg worden gevaarlijke stoffen vervoerd volgens de Regeling Basisnet. Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van de A18 (= 355 m).
Daarnaast ligt ten zuiden van het plangebied op een afstand van circa 3.380 meter de spoorlijn 'Betuweroute'. Over deze spoorlijn worden hoge aantallen giftige vloeistoffen en giftige gassen getransporteerd, waardoor het invloedsgebied van deze spoorlijn 4.000 m bedraagt. Het plangebied ligt in het invloedsgebied van de Betuweroute.
Gelet op de afstand (circa 1.900 m t.o.v. de rijksweg A12 en circa 3.380 m t.o.v. de Betuweroute) kan in het kader van een goede ruimtelijke ontwikkeling volstaan worden met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.
Er dient een beperkte verantwoording van het groepsrisico opgesteld te worden.
Beperkte verantwoording groepsrisico
Uit toetsing aan de signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het ruimtelijk besluit betrekking heeft op het mogelijk maken van kwetsbare objecten binnen het invloedsgebied van toxische stoffen over de Betuweroute en de rijksweg A12 en geheel buiten de 200 meter van de transportroutes. Op basis van het Bevt dient voor een ruimtelijk besluit buiten de 200 meter vanaf de transportroute ingegaan te worden op:
Daarnaast stelt het Bevt dat de Veiligheidsregio in de gelegenheid gesteld moet worden om advies uit te brengen over de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
Uit de notitie 'VGR voor standaard externe veiligheidssituaties' blijkt dat wanneer een ruimtelijk besluit buiten de 200 meter zone van een transportroute ligt en het besluit geen objecten toestaat voor verminderd zelfredzame personen, er sprake is van een standaard externe veiligheidssituatie. Voor deze situaties wordt de onderstaande verantwoording van het groepsrisico gehanteerd.
Beperkte verantwoording groepsrisico
De maatgevende scenario's voor de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid waarbij het plangebied binnen het invloedsgebied van brandbare gassen en toxische vloeistoffen/gassen ligt is een wolkbrandexplosie en een toxische wolk. navolgend is vanuit deze scenario's ingegaan op de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp
Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident te beperken of te voorkomen. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. Eventuele secundaire branden in het plangebied kunnen met behulp van de primaire bluswatervoorzieningen worden bestreden door de brandweer. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen
Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen, is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. Bij een wolkbrandexplosie scenario is het advies om te vluchten van de risicobron af.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.
Algemeen
Indien door middel van een plan nieuwe, milieuhindergevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient te worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen milieuhindergevoelige functies in de directe omgeving van het plangebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkelingen die met een plan mogelijk worden gemaakt.
Wat betreft de aanbevolen afstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies, zoals wonen, is de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten geraadpleegd. Hierin worden richtafstanden voor het omgevingstype 'gemengd gebied' als 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied' aanbevolen.
Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een rustige woonwijk en het buitengebied komen vrijwel geen andere functies voor. De richtafstanden gelden voor een gemiddeld nieuw bedrijf en gaan uit van het gebiedstype 'rustig woongebied'. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf het op de verbeelding aangeduide deel voor de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van de woningen gelegen buiten het betreffende perceel.
Toetsing
Het plangebied en haar omgeving maakt deel uit van een 'rustig woongebied', zonder veel functiemenging.
Bedrijvigheid in het plangebied
Binnen het plangebied worden geen functies gerealiseerd die milieuhinder veroorzaken. De woningen kunnen worden aangemerkt als milieuhindergevoelig.
Bedrijvigheid in de omgeving van het plangebied
Naast voorgenoemde toetsing moet onderzocht worden of de functies in het plangebied hinder ondervinden van hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied. In de nabijheid van het plangebied is aan de Van Den Berghweg een bedrijf gelegen. Uit de vigerende juridisch-planologische regeling blijkt dat er bedrijven zijn toegestaan die in de van deze regels deel uitmakende bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn aangeduid als categorie 1 of 2. Aangezien het vigerend juridisch-planologisch regime maximaal een bedrijf met een milieucategorie van 2 toestaat en dit bedrijf niet gecategoriseerd kan worden, wordt uitgegaan van de grootste richtafstand. Voor dit bedrijf geldt daarom een richtafstand van 30 meter.
Het plangebied ligt op voldoende afstand van het genoemde bedrijf. Er kan dan ook geconcludeerd worden dat de woningen goed ingepast kunnen worden in een gebied met als functie 'rustig woongebied'. Hiermee is sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.
Beleid
Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen.
Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rijn en IJssel. In het Waterbeheerplan 2016-2021 van Waterschap Rijn en IJssel laat het waterschap zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten zij in de samenwerking met haar partners willen leggen. Vanuit die omgevingsverkenning is vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor primaire taakgebieden van het waterschap:
Het waterbeleid van de gemeente Montferland is vastgelegd in het Gemeentelijk Water & Rioleringsplan Montferland (GWRP 2022-2026). Daarnaast werkt de gemeente Montferland met de gemeenten Doetinchem en Oude IJsselstreek en het Waterschap Rijn en IJssel samen in het afvalwaterteam Etten.
Montferland wil de gemeentelijke watertaken zo veel mogelijk op een natuurlijke manier invullen en uitvoeren. Dit houdt in dat ernaar gestreefd wordt om de natuurlijke waterhuishouding in bebouwde omgeving te herstellen, door zo veel mogelijk te kiezen voor:
De infiltratie van neerslag in de bodem kan op een natuurlijke manier, bijvoorbeeld door oppervlak niet te verharden of door afstromend hemelwater lokaal in de bodem te infiltreren met wadi's. Het herstel van een natuurlijke situatie kan ook via technische 'grijze maatregelen', bijvoorbeeld door middel van ondergrondse voorzieningen. De voorkeursvolgorde voor het omgaan met hemelwater is:
Situatie plangebied
Door Buro Ontwerp & Omgeving is in juli 2022 een waterhuishoudkundige analyse uitgevoerd. Deze analyse is als Bijlage 3 bijgevoegd.
Huidige situatie
In de huidige situatie bestaat het plangebied uit rijwoningen met (achterliggende) tuinen. De tuinen zijn (deels) voorzien van verhardingen en achter in de tuinen is een berging aanwezig. De achtertuinen van de woningen worden gescheiden door een achterpad.
Toekomstige situatie
De toekomstige inrichting voorziet in de sloop van de huidige opstallen. De ontwikkeling bestaat uit de realisatie van zes levensloopbestendige woningen en twaalf beneden-boven-woningen. Het parkeren vindt plaats op eigen terrein (drie parkeerplaatsen) en in openbare ruimte (19 parkeerplaatsen), waarvan een deel in een nieuwe parkeerkoffer aan de Van Den Berghweg.
In het kader van deze waterhuishoudkundige analyse wordt 80% van het netto perceeloppervlak (kavel - bebouwing) beschouwd als aanname voor de toekomstige (achter)tuinverharding en bergingen.
Op basis van het onderzoek blijkt dat, ten opzichte van de bestaande situatie, in de toekomstie situatie het totaal verhard oppervlak met circa 265 m2 toeneemt.
Waterhuishoudkundige consequenties en uitgangspunten
Uitgangspunten
In navolgende tabel worden de uitgangspunten die van toepassing zijn op de waterhuishouding in het plangebied.
Benodigde waterberging
Op basis van de voorgenomen ontwikkeling zal er circa 2.220 m2 verhard oppervlak gerealiseerd worden. Bij inbreidingen of het vervangen van verhard oppervlak geldt conform het beleid van de gemeente Montferland een minimale eis van 20 mm/m2 in een ondergrondse voorzieningen met afvoer mogelijkheid op oppervlaktewater. Indien mogelijk heeft de gemeente de voorkeur om 40 mm/m2 berging te realiseren in een bovengrondse voorziening.
Binnen het planvoornemen is weinig tot geen ruimte beschikbaar om een bovengrondse bergingsvoorziening te realiseren. Ter bepaling van de wateropgave wordt daarom een bergingseis van 20 mm per m2 verhard oppervlak aangehouden. Voor dit planvoornemen geldt een waterbergingsopgave van minimaal ca. 45 m3 (2.220 m2 x 20 mm), waarbij deze berging gerealiseerd zal worden in ondergrondse bergingsvoorzieningen.
Een voorbeeld van een ondergrondse bergingsvoorziening voor deze ontwikkeling is het toepassen van een IT-riool in de voortuinen en het toepassen van een waterbergend cunet onder de parkeerplaatsen en/of de achterpaden. De parkeerplaatsen kunnen verdiept aangelegd worden.
Vervolg
De uiteindelijke wijze van berging wordt nader uitgewerkt. Daarbij zal ook infiltratieonderzoek worden uitgevoerd om een goed beeld te krijgen van de infiltratiecapaciteit van het plangebied. De uitwerking van de waterberging wordt afgestemd met de gemeente Montferland.
Watertoets
Het plangebied ligt in het beheersgebied van het waterschap Rijn en IJssel. Voor het doorlopen van de watertoets gebruikt dit waterschap de website www.dewatertoets.nl. Het waterschap kijkt, op basis van de antwoorden die op de website worden ingevuld, of bij de ruimtelijke ontwikkeling voldoende rekening is gehouden met de waterhuishouding ter plaatse en geeft een wateradvies.
Op basis van de ingevulde digitale watertoets wordt door het waterschap geconcludeerd dat er sprake is van een ruimtelijk plan dat waterschapsbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan geadviseerd de normale procedure te volgen en overleg te voeren met het waterschap, de gemeente en de initiatiefnemer. De watertoets met het wateradvies is als Bijlage 4 bijgevoegd.
Conclusie
Met de voorgenomen ontwikkelingen binnen het plangebied zijn geen negatieve gevolgen te verwachten voor de waterhuishouding ter plaatse. Het aspect water vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
Algemeen
In de Omgevingsvisie en -verordening van de provincie Gelderland wordt gestreefd naar het in stand houden van de molens in Gelderland. De molens zijn namelijk een identiteitsbepalend onderdeel van Gelderland. De provincie heeft dan ook als ambitie dat de omgeving van de molens zodanig wordt ingericht dat de molens kunnen blijven draaien. Daartoe beschermt de provincie de ruimte rond de molens tegen ongewenste ingrepen. In de Omgevingsverordening is daarom geregeld dat op gronden die zijn aangewezen als Molenbiotoop geen nieuwe bebouwing en/of beplanting is toegestaan, tenzij is aangetoond dat het functioneren van de molen door middel van windvang niet wordt beperkt.
Toetsing
Ten zuidwesten van het plangebied is de Sint Martinusmolen aanwezig. Deze molen is gelegen aan de Wilhelminastraat 73 (zie rode markering in onderstaande afbeelding). Het plangebied (zie gele markering in onderstaande afbeelding) is daardoor gelegen binnen de molenbiotoop van de Sint Martinusmolen. De Sint Martinusmolen heeft een molenbiotoop van 400 meter, teneinde de windvang van de molen te waarborgen.
Locatie Sint Martinusmolen ten opzichte van het plangebied
Door bouwkundig adviesbureau Alhof is onderzoek gedaan naar de effecten op de windvang van de Sint Martinusmolen in verband met de beoogde ontwikkeling. Het rapport van het onderzoek is als Bijlage 5 toegevoegd. In het onderzoeksrapport wordt geconcludeerd dat de vervangende nieuwbouw, netto weinig tot geen extra verlies van windvang oplevert voor de St. Martinusmolen.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect molenbiotoop geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.
Algemeen
Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a, van het Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst, hoe er wordt omgegaan met de aspecten archeologie en cultuurhistorie. De bescherming van archeologische waarden is verankerd in de Erfgoedwet. Het belangrijkste doel van deze wet is de bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door het reguleren van bodemverstorende activiteiten.
Toetsing
Archeologie
Door Hamaland Advies is in juli 2022 een archeologisch bureau- en verkennend booronderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als Bijlage 6 bijgevoegd. De conclusies uit het onderzoek worden hierna kort behandeld.
Bureauonderzoek
Het plangebied ligt volgens het geldende bestemmingsplan in een zone met dubbelbestemming 'Waarde – Archeologische verwachting 2'. Archeologisch onderzoek is noodzakelijk bij bodemingrepen groter dan 100 m² en dieper dan 0,3 m -mv.
Binnen het plangebied is waarschijnlijk sprake van een dekzandrug en/of dekzandwelvingen waarin hoge bruine enkeerdgronden zijn gevormd. Dekzandruggen hebben een hogere kans op archeologie vanwege de hogere ligging in het landschap. Dekzandwelvingen nemen zowel in landschappelijk als in archeologisch opzicht een middenpositie in. Binnen de eenheid van de dekzandwelvingen is de kans op de aanwezigheid van archeologische resten het grootst op de hoogste delen en langs de randen van hoge dekzandruggen. Voor archeologische resten vanaf de Late Middeleeuwen geldt een lage verwachting, aangezien het plangebied destijds een agrarische functie had. Voor de overige periodes geldt een middelhoge verwachting.
Uit het bureauonderzoek blijkt dat er dicht onder het maaiveld binnen het plangebied eventueel nog archeologisch relevante lagen kunnen voorkomen. De diepte van de geplande bodemverstoring is nog niet bekend, maar zal zeker 80 cm-mv bedragen. Indien aanwezig kunnen deze archeologisch relevante lagen en/of indicatoren verwacht worden onder de subrecente bouwvoor en in- en onder het plaggendek op een diepte vanaf circa 30 cm-mv. Dit houdt in dat eventuele archeologisch relevante niveaus verstoord kunnen worden bij de geplande graafwerkzaamheden. De twee noordelijke nieuwbouwblokken overlappen grotendeels met de huidige bebouwing. Hamaland Advies adviseert daarom om hier geen verder archeologisch onderzoek uit te voeren. Het zuidelijke nieuwbouwblok overlapt niet helemaal met de huidige bebouwing. Hamaland Advies adviseert daarom om hier een verkennend booronderzoek uit te voeren, waarbij de bodemopbouw en de mate van intactheid van de bodem getoetst worden.
Bouwdossieronderzoek
Uit de onderzochte bouwtekeningen is te herleiden dat de aanleg van de funderingen van de huidige te slopen woningen voor een bodemverstoring van minimaal 80 cm-mv hebben gezorgd. De funderingsdiepte van de woningen bedraagt maximaal 100 cm-mv. De kruipruimten zijn op een diepte van ca. 80 cm-mv aangelegd. Daarnaast hebben de poeren een maximale breedte van 65 cm. In totaal zijn er 46 funderingspalen aangebracht, met een maximale breedte van 10 tot 65 cm. De archeologische lagen worden op ca. 50 cm-mv verwacht. De kans dat onder de huidige bebouwing nog intacte archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, is daardoor nihil. Buiten de bestaande bebouwing kan de bodem nog wel intact zijn.
Booronderzoek
In boring 1 is vanaf 25 cm-mv een plaggendek aangetroffen, welke op 60 cm-mv geleidelijk overgaat in het ongeroerde dekzand. De top van het dekzand is hier naar verwachting nog intact. In de overige twee boringen is het bodemprofiel verstoord tot in de top van de C-horizont. De verstoringsdiepte bedraagt 70 à 120 cm-mv. Vanwege de aanwezigheid van bebouwing, waarvoor de bodem tot minstens 80 cm-mv geroerd is ten behoeve van de aanleg van funderingen en kruipruimtes, wordt tevens verwacht dat de ondergrond ter plaatse van de bebouwing niet meer intact is.
Op basis van de resultaten van het booronderzoek wordt vervolgonderzoek niet noodzakelijk geacht. De kans dat er met de geplande ontwikkelingen archeologische waarden verloren gaan, wordt gering geacht.
Selectieadvies
Op basis van de resultaten van het booronderzoek wordt vervolgonderzoek niet noodzakelijk geacht. De kans dat er met de geplande ontwikkelingen archeologische waarden verloren gaan, wordt gering geacht. De gemeente Montferland is akkoord met het voorbeschreven selectieadvies.
Cultuurhistorie
In het plangebied zijn geen monumenten of andere cultuurhistorische waarden aanwezig.
Conclusie
De aspecten cultuurhistorie en archeologie vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.
Algemeen
Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet, in het kader van de Wet natuurbescherming, in beeld worden gebracht of er sprake is van invloeden op natuurwaarden en beschermde soorten.
Toetsing
Ecologisch bureau- en veldonderzoek
In het kader van de ontwikkelingen is een ecologisch bureauonderzoek en een veldbezoek uitgevoerd. Tijdens dit veldbezoek zijn de woningen onderzocht op ecologische potenties. Hieruit kwam naar voren dat onder de dakpannen ruimtes aanwezig is voor huismussen om te broeden. Daarnaast zijn onder de kantpannen ruimtes aanwezig die gebruikt kunnen worden door gierzwaluwen. Tevens zijn deze kopgevels geschikt voor vleermuizen om in te verblijven.
Nesten van huismussen, gierzwaluwen en verblijfplaatsen van vleermuizen zijn jaarrond beschermd. Daarom vindt er met de sloop van de woningen mogelijk overtreding van de Wet natuurbescherming plaats. Om te bepalen of dit daadwerkelijk het geval is, is voor deze soorten aanvullend onderzoek vereist. Voor overige diersoorten is overtreding van de Wet natuurbescherming uit te sluiten.
Nader onderzoek huismussen
Tijdens het voorjaarsonderzoek van 2022 rondom en op de onderzoekslocatie bleek dat er in de woningen aan de Korte Spruit en de Van den Berghweg huismusnesten aanwezig zijn. Vanwege de aanwezigheid van deze huismusnesten moet er een ontheffingsaanvraag gedaan worden voordat de huizen gesloopt mogen worden. In deze ontheffing staan de maatregelen die vereist zijn voor, tijdens en na de sloop omtrent de beschermde functie van de huismusnesten.
Nader onderzoek gierzwaluw- en vleermuisonderzoek
In het plangebied zijn twee gierzwaluwnesten aangetroffen. Daarnaast is er één zomerverblijfplaats van een gewone dwergvleermuis aangetroffen.
Ontheffingsaanvraag
Voor de soorten huismus, gierzwaluw en de gewone dwergvleermuis moet een ontheffing worden aangevraagd. Ten behoeve van de ontheffing heeft Econsultancy in november 2022 een activiteitenplan opgesteld. Dit activiteitenplan is opgenomen in een compleet rapport met daarin ook de eerder genoemde resultaten van het ecologisch onderzoek. Dit rapport is als Bijlage 7 bijgevoegd.
De ontheffing is aangevraagd in november 2022 en de tijdelijke mitigerende maatregelen die deel uitmaken van het activiteitenplan zijn in februari 2023 uitgevoerd.
Met het nemen van mitigerende maatregelen wordt de ontheffing van de Wet natuurbescherming voor wat betreft huismus, gierzwaluw en de gewone dwergvleermuis, naar verwachting verleend.
Conclusie
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Algemeen
Bij ruimtelijke plannen moet worden aangetoond dat de ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor de verkeer- en parkeersituatie ter plaatse.
Toetsing
Verkeer
Ten opzichte van de vigerende planologische dan wel huidige situatie neemt het aantal woningen in het plangebied per saldo toe met tien woningen. Er is daarmee sprake van een toename van het aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied. Om de toename van de verkeersbewegingen van en naar het plangebied te berekenen, wordt er gebruik gemaakt van de kengetallen van het CROW. Voor de berekening van de toename van het aantal verkeersbewegingen is uitgegaan van een woning in de categorie 'huur, huis, sociale huur' in een weinig stedelijk gebied in de rest van de bebouwde kom. Hiervoor geldt de norm van 6 verkeersbewegingen per dag. Dit geeft een maximale toename van (4 x 6=) 24 verkeersbewegingen per dag aanvullend op de (14 x 6=) 84 verkeersbewegingen die door de 14 bestaande woningen zowel in de huidige alsook in de toekomstige situatie ontstaan. In totaal worden er in de toekomstige situatie (18 x 6=) 108 verkeersbewegingen per dag verwacht. De woningen in het plangebied worden ontsloten op de bestaande omliggende wegenstructuur. De omliggende wegen hebben voldoende capaciteit om de toename van het aantal verkeersbewegingen op te vangen.
Parkeren
De parkeerbehoefte als gevolg van de ontwikkeling neemt ten opzichte van de vigerende planologische, dan wel huidige situatie toe. Om de parkeerbehoefte te bepalen, is gebruik gemaakt van de kengetallen van het CROW (kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 317, oktober 2012), zoals aangegeven in het 'facteplan parkeren' van de gemeente Montferland. De gemeente categoriseert het plangebied als 'rest bebouwde kom' in een 'weinig stedelijk gebied'. De nieuwe woningen vallen in de categorie 'Huur, huis, sociale huur'. Hiervoor wordt een parkeernorm van minimaal 1,2 parkeerplaatsen per woning gehanteerd.
Er worden per saldo vier woningen toegevoegd aan het plangebied maar zijn er in de toekomstige situatie in totaal 18 woningen aanwezig. Dat betekent dat er in totaal 22 parkeerplaatsen nodig zijn om aan de parkeerbehoefte binnen het plangebied te kunnen voldoen. Van de 22 parkeerplaatsen worden er drie parkeerplaatsen op eigen terrein en 20 parkeerplaatsen in de openbare ruimte ingericht.
Conclusie
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Voorliggend bestemmingsplan maakt een bouwplan mogelijk, dat is benoemd in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betekent dat tegelijkertijd met dit bestemmingsplan een exploitatieplan moet worden vastgesteld, waarmee de gemeente de door haar te maken kosten kan verhalen op de initiatiefnemer. Een exploitatieplan hoeft niet vastgesteld te worden indien verhaal van kosten anderszins is verzekerd, en tevens locatie-eisen niet nodig zijn of anderszins zijn verzekerd.
Voorliggend initiatief wordt gerealiseerd door Plavei. De kosten die gepaard gaan met planologische procedure en de kosten voor ontwikkeling en inrichting van het plangebied zijn voor rekening van Plavei.
Door middel van een anterieure overeenkomst tussen de gemeente en Plavei is vastgelegd dat de gemeentelijke kosten, die verband houden met de ruimtelijke procedure en mogelijke planschade, op Plavei worden verhaald. Het vaststellen van een exploitatieplan is daarmee niet noodzakelijk.
De economische uitvoerbaarheid wordt hiermee geacht te zijn aangetoond.
Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:
Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden' (omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).
Een bestemmingsplan regelt derhalve het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen) en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:
Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.
Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijhorende regel worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:
De regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
In dit bestemmingsplan zijn de bestemmingen 'Tuin', 'Verkeer - Verblijfsgebied' en 'Wonen' opgenomen.
De tuinen aan de voorzijde (en een deel van de zijkant) van de woningen zijn bestemd als 'Tuin'. Om de openheid aan de voorzijde van de woningen en het aanzien van de voorgevel van de woningen te behouden, is de bestemming 'Tuin' opgenomen. Binnen deze bestemming zijn de bebouwingsmogelijkheden beperkt.
Verkeer - Verblijfsgebied (Artikel 4)
De locaties van de parkeerplaatsen aan de oostzijde van het plangebied zijn bestemd als 'Verkeer - Verblijfsgebied'. De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor woonstraten, pleinen-, fiets- en voetgangersverkeer en parkeervoorzieningen, bermen, groen en speelvoorzieningen. Tevens zijn de gronden bestemd voor bij de bestemming behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde, zoals lichtmasten, informatieborden, verkeerstekens, kunstobjecten en straatmeubilair.
De woonpercelen en de achterpaden zijn voorzien van de bestemming 'Wonen' (en de bestemming 'Tuin'). De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen en het (onder voorwaarden) uitoefenen van een beroep aan huis. Tevens zijn bouwwerken, geen gebouw zijnde, zoals erf- of perceelafscheidingen, overkappingen, pergola's, vlaggen- en andere masten, schotel- en andere antennes, speeltoestellen en tuinmeubilair toegestaan. Er wordt onderscheid gemaakt in de volgende woningbouw categorieën, te weten: aaneengebouwd en gestapelde woningen. De toegestane goot- en bouwhoogtes van de hoofdbebouwing wordt in de regels vermeld. Afwijkingen zijn op de kaart weergegeven.
De gronden aan de voorzijde van de woningen zijn bestemd als 'Tuin', zodat deze gronden zoveel mogelijk onbebouwd blijven.
In de bestemming 'Wonen' is per cluster een bouwvlak opgenomen. In dat bouwvlak mogen de hoofdgebouwen worden gebouwd (onder bepaalde voorwaarden). Buiten het bouwvlak mogen bouwen van aan- uit en bijgebouwen. De maatvoeringseisen van deze bouwwerken zijn opgenomen in de bouwregels.
Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld begrippen, de wijze van meten, algemene afwijkingen en overgangsrecht. Deze min of meer standaardregels in bestemmingsplannen worden hier verder niet toegelicht.
Het ontwerpbestemmingsplan ‘Didam, Korte Spruit’ lag van 3 november 2022 tot en met 14 december 2022 ter inzage. Tijdens de termijn van ter inzageligging is een ieder de gelegenheid geboden om zienswijzen omtrent het ontwerpplan bij de raad kenbaar te maken. Er is één reactie binnenkomen. De zienswijze is binnen de termijn ingebracht, waardoor deze ontvankelijk is. De zienswijze is beantwoord door de gemeente en de nota hiervan is als bijlage bij dit plan opgenomen (Bijlage 8). De zienswijze heeft geresulteerd in een aanpassing aan de toelichting van het bestemmingsplan. In de nota is weergegeven op welke manier het plan is gewijzigd naar aanleiding van de binnengekomen reactie.
Naast de aanpassing in de toelichting als gevolg van de zienswijze is de paragraaf 3.3.9 Ecologie van de toelichting ambtshalve aangepast. In deze paragraaf zijn de uitkomsten van het nader ecologisch onderzoek opgenomen.