direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, herziening Manhorstweg 16 te Didam
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1955.bplgbgbfwodimanh16-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

Namens de famillie Looman heeft 't Bonte Paard advies bij de gemeente een verzoek ingediend voor een functieverandering naar wonen op de locatie Manhorstweg 16 te Didam.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwodimanh16-va01_0001.png"

Afbeelding luchtfoto locatie Manhorstweg 16 Didam

Het rundveebedrijf op de locatie Manhorstweg 16 was al enige tijd niet meer actief. Door het ontbreken van bedrijfsopvolging en de onzekerheden in de veehouderijsector is besloten om gebruik te maken van de mogelijkheden voor functieverandering.

In het kader van dit project wil de famillie de bestaande woning slopen en herbouwen en een nieuwe woning toevoegen in het kader van functieverandering. Voorts wil initiatiefnemer slooprechten op de locatie inzetten voor de bouw van een tweede bedrijfswoning op de agrarische bedrijfslocatie Truisweg 2a te Didam.

De famillie wenst de bestaande woning te herbouwen met een verwijzing naar de vroegere 'Havezate Schadewijk' die ooit op deze locatie heeft gestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwodimanh16-va01_0002.png"

Afbeelding 'Havezate Schadewijk'

Op de locatie Manhorstweg 16 wordt zodoende alle bebouwing gesloopt, inclusief silo's en voerplaten. De erfverharding die geen onderdeel is van de nieuwe situatie wordt eveneens verwijderd.

Burgemeester en wethouders hebben op 8 november 2022 een principebesluit genomen inzake de gevraagde functieverandering naar wonen aan de Manhorstweg 16 te Didam. Hierbij is uitgegaan van de onderstaande beoogde situatie (meest recente uitwerking d.d. 6 oktober 2022)

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwodimanh16-va01_0003.png"

Afbeelding beoogde nieuwe situatie

De te herbouwen woning welke refereert naar de vroegere havezate heeft daarin een inhoud van max. 1000 m³. Er is daarbij uitsluitend sprake van vrijstaande bijgebouwen. De oppervlakte daarvan bedraagt maximaal 100 m². Vergunningsvrij bouwen wordt niet gefaciliteerd. De woning die in het kader van de functieverandering naar wonen zou moeten worden gerealiseerd heeft een omvang van maximaal 880 m³. Er is bij die woning uitsluitend sprake van vrijstaande bijgebouwen. De oppervlakte bedraagt maximaal 150 m² (incl. 50 m² vergunningsvrij).

Burgemeester en wethouders hebben op 8 november 2022 besloten:

  • 1. In principe in te stemmen met het ingediende inrichtingsplan voor functieverandering naar wonen op de locatie Manhorstweg 16 te Didam. De grotere maatvoering voor de te herbouwen woning (max. 1.000 m³) wordt uitsluitend mogelijk gemaakt voor zover een nieuw schetsontwerp laat zien dat de verschijningsvorm daarvan duidelijk refereert naar de vroegere havezate). De erven worden zodanig ingericht en landschappelijk aangeplant en aangekleed dat geheel visueel oogt als één erf.
  • 2. maatwerk toepassen om het ingediende en uitgewerkte plan planologisch mogelijk te maken voor zover uit een goede ruimtelijke onderbouwing blijkt dat geen sprake is van ruimtelijke, milieutechnische hetzij andere belemmeringen die aan verdere medewerking in de weg staan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwodimanh16-va01_0004.png"

Afbeelding onderzoeksgebied locatie Manhorstweg 16 met rood kader aangegeven

Met de sloop van de voormalige agrarische gebouwen vooruitlopend op een nog te volgen planologische procedure (in verband met asbest) zou kunnen worden ingestemd voor zover uit de ruimtelijke onderbouwing met onderzoeken zou zijn gebleken dat geen sprake is van omstandigheden (vanuit bodem/archeologie/flora en fauna) die zich daartegen verzetten, dan wel daaruit zou zijn gebleken dat de juiste maatregelen worden getroffen om schade te voorkomen. Daarbij zou het kunnen gaan om maatregelen om verontreiniging van de bodem met asbest te voorkomen, maatregelen die verstoring van fauna voorkomen en maatregelen die gericht zijn op het tegengaan van verstoring van archeologische waarden.

De oppervlakte aan gebouwen op de locatie Manhorstweg 16 is bepaald op 2.623 m². Deze oppervlakte is inmiddels ook daadwerkelijk gesloopt. Van deze oppervlakte wordt 1.500 m² ingezet voor de totstandkoming van de tweede bedrijfswoning op de locatie Truisweg 2a te Didam. Er resteert daarmee 1.123 m² aan gesloopte gebouwen om een vrijstaande woning te realiseren op de locatie Manhorstweg 16 zelf. Het geringe slooptekort voor een bijgebouw bij de te herbouwen woning wordt in voldoende mate gecompenseerd door de hoeveelheid oppervlakteverharding en de overkapping die op de locatie eveneens zijn verwijderd.

1.2 Huidige situatie plangebied en omgeving

1.2.1 Ligging van het plangebied in zijn omgeving

Het plangebied is gelegen ten noordwesten van de kern Didam. In de omgeving zijn overwegend burgerwoningen en enkele agrarische bedrijven aanwezig. Op onderstaande topografische kaart is de globale ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwodimanh16-va01_0005.png"

Afbeelding gobale ligging plangebied Manhorstweg 16 Didam

De locatie bevindt zich in het oude enken- en kampenlandschap dat te vinden is rondom Didam. Het is onderdeel van het buurtschap 'Greffelkamp'. Dit is een van de buurtschappen rondom Didam, die ontstaan is op de overgang van hoog naar laag: van de stuwwal van Montferland naar het kommengebied. Dit landschap kenmerkte zich door open enken met hun karakteristieke bolle ligging, kleinschalige besloten kampen en kronkelende wegen die de enken flankeerden. De essen vormden akkercomplexen bij de dorpen en gehuchten. Daarnaast waren er ook eenmans-essen of kampen te vinden. Dit allemaal afgewisseld met percelen grasland, stukjes bos en talrijke houtwallen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwodimanh16-va01_0006.png"

Afbeelding Topotijreis 1925

Het plangebied ligt op de overgang van het essen- en kampenlandschap ten zuiden van de locatie naar het broeklandschap ten noorden daarvan. Het plangebied ligt in de buurtschap 'Greffelkamp'. Al in 1340 wordt de ‘Greflicher buerscap’ genoemd en in 1346 ‘to Grefflinchem’. Tegen de 17e eeuw is de naam geleidelijk veranderd naar ‘Greffelen Camp’. De naam is waarschijnlijk een samenstelling van de eigen naam ‘Gravilo’ en het woord hem (heem: woonplaats), dat later ontwikkelde tot kamp. In de buurtschap Greffelkamp stonden meerdere havezaten, waaronder 'Havezate de Manhorst' ter hoogte van het huidige Manhorstweg 14 (direct ten oosten van het plangebied) en 'Havezate Schadewijk' ter hoogte van het huidige Manhorstweg 16 (plangebied). Havezaten zijn versterkte woningen die veelal omgeven waren door een gracht. De eigenaar genoot een aantal voorrechten, de heerlijke rechten, zoals het lidmaatschap van de Staten van Gelderland, het recht van duivenvlucht - herkenbaar aan de aanwezigheid van een duiventoren en/of duivengaten in de gevel -, de jacht op klein wild en het boerrichterschap (burenrechtspraak namens de graaf).

Het verschil tussen de landschapstypen is door de tijd heen vervaagd. De open enken zijn bebouwd en beplant waardoor ze meer besloten zijn. De kleinschalige kampen zijn daarentegen opener geworden door het samenvoeging en weghalen van heggen en houtkanten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwodimanh16-va01_0007.png"

Afbeelding topotijdreis 1963

Op grond van het landschapsontwikkelingsplan is de planlocatie Manhorstweg 16 gelegen in het deelgebied 'de zandgronden rond Didam en Wehl'. Daarbinnen bevindt de locatie zich in deelgebied 2 'de Zoom'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwodimanh16-va01_0008.png"

Afbeelding ligging plangebied in het zandgebied rondom Didam en Wehl

1.2.2 Het plangebied

Op de planlocatie Manhorstweg 16 Didam was voorheen een rundveebedrijf gevestigd. Op de locatie stonden tot voor kort 4 bedrijfsgebouwen. Daarnaast was er een bedrijfswoning, sleufsilo’s en verharding aanwezig. De locatie wordt ontsloten via de Manhorstweg. Het perceel is kadastraal bekend als gemeente Didam, sectie R, nummers 1223, 1224 en 1225 (gedeeltelijk). Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 15.500 m² (1,5 ha).

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwodimanh16-va01_0009.png"

Afbeelding foto planlocatie

De ligboxenstal en jongveestal stonden parallel aan de Manhorstweg en bepaalden hierdoor het aanzicht van het erf. Deze staan ook voor de rooilijn van het woonhuis. De westzijde van het erf is beplant met een aantal elzen en essen. De verspreid staande beplanting langs het slootje langs de westgrens van de planlocatie is een relict dat bewaard is gebleven. Rondom het huis is een bescheiden tuinaanleg met voornamelijk gazon.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwodimanh16-va01_0010.png"

Afbeelding plangebied

Het perceel aan de Manhorstweg 16 in Didam kent een rijke geschiedenis. Het gebied rondom deze locatie kent van oudsher de naam 'Schadewijk'. Schadewijk werd in 1386 voor het eerst als buurschap genoemd in:

  • 1386: 'buurschap van Schaywick, goet to Schadewick'
  • 1408: 'Schadewick'
  • 1410: '5 scepel saets to Schadewiic'
  • 1426-1554: 'buerscappe van Scaidwyck'
  • 1623: 'eine weydemate lantz in die buirscap van Schadwick'.

Als hofstede werd het voor het eerst genoemd in:

  • 1410: 'dat guet toe Schadewijck'
  • 1475: 'Wilhelm van Schaidwick'
  • 1644: 'Voorst'
  • 1733: 'Havesaeth Schadewijck'
  • 1772: 'Schadewijck of Voorst'
  • 1820: 'Schadewijk woning'.

Schadewijk betekent vermoedelijk kleine wijk, dus naast de grotere wijk Greffelkamp. In 1832 in bezit van Baron Joseph Jan van Voorst tot Voorst.

De havezate is in stukken uit 1370 al terug te vinden. Op basis van de tekening van Maximiliaan de Raadt uit 1721 (onderstaande afbeelding) bestond 'Havezate Schadewijk' uit een omgrachte stenen boerderij en een bijgebouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwodimanh16-va01_0011.png"

Afbeelding 'Havezate Schadewijk'

Uit oude kaarten blijkt dat de havezate een formele tuin had aan de Manhorstweg. Vanaf deze weg was er ook een ontsluiting. Het geheel was omgeven met een gracht en beplanting. De kleine kampen en het weiland rondom Schadewijk waren eveneens beplant. Vanaf de Schadewijckweg, die de westkant van het huidige perceel begrenst, was eveneens een entree.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwodimanh16-va01_0012.png"

Afbeelding historische kadastrale kaarten 1822 en 1866

Op de kadastrale minuut van 1822 bestaat 'Havezate Schadewijk' uit een omgracht perceel met woning, erf en tuin in het midden van het plangebied (percelen 243, 244 en 245). De woning stond min of meer op dezelfde locatie als de huidige boerderij. Ten zuiden, oosten en westen van 'Havezate Schadewijk' liggen in plangebied bouwlanden (percelen 242, 246 en 635). Door de zuidoostelijke hoek van het plangebied loopt een voorganger van de huidige Manhorstweg. Ten noorden van het plangebied liggen weilanden (perceel 241). Ten oosten van het plangebied ligt de bebouwing van 'Havezate de Manhorst', bestaande uit boerderij (perceel 251) en schuur (perceel 249).

In 1866 is de situatie in het plangebied grotendeels onveranderd. Langs de zuidelijke grens loopt de (voorganger van de) Manhorstweg en langs de westelijke grens de Schadewijckweg. De woning van Schadewijk is aan de zuidzijde ontsloten op de Manhorstweg. Tot circa 1920 waren de gracht om het huis, oude solitaire bomen en de lijnvormige beplantingen langs de west- noord- en oostzijde van het erf de karakteristieke groenelementen. Met uitzondering van de kavelgrensbeplanting langs de westzijde van het erf zijn deze elementen verdwenen. Op de topografische kaart van 1978 zijn de grachten van havezate Schadewijk gedempt. Op basis van het verkennend milieuhygiënisch bodemonderzoek is de westelijke gracht al in 1955 deels gedempt en gebruikt als stortlocatie.

De bestaande woning (T-boerderij) is in 1964 herbouwd tegen de oorspronkelijke deel en zal in het kader van functieverandering worden gesloopt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwodimanh16-va01_0013.png"

Afbeelding voormalige bedrijfswoning

1.3 Gewenste ontwikkeling

Op de voormalige agrarische bedrijfslocatie Manhorstweg 16 zijn in het kader van de functieverandering onlangs alle opstallen gesloopt en worden twee vrijstaande woningen gebouwd. De te realiseren erven hebben ieder een oppervlakte van ruim 0,5 hectare.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwodimanh16-va01_0014.png"

Afbeelding beoogde erfopzet

Het plan is zodanig opgezet dat het visueel oogt als één erf, waarbij de woning op het westelijk perceel het hoofgebouw is. De boomgroepen in het gazon aan de voorzijde van het erf en de bouwstijl refereren naar de voormalige 'Havezate Schadewijck' op deze locatie. De woning welke refereert naar de vroegere havezate komt tot stand op min of meer de locatie van de bestaande woning. Het bouwvolume van de nieuwe woning (maximaal 1.000 m³) sluit aan bij de vroegere havezate. Er is sprake van een rijk gedetailleerd voorhuis en een achterhuis (deel) met boeren uitstraling. Het ontwerp en plattegronden is als bijlage opgenomen.

Het voorhuis bestaat overeenkomstig de oudere havezate uit 1,5 bouwlaag met kap evenwijdig aan de Manhorstweg. De voor- en zijgevels bestaan uit oud (of verouderde) bakstenen met kenmerkende metselwerk details en een cement plint, rijk gedetailleerde kozijnen met bovenlichten en Louvre luiken. Het dak is afgewerkt met keramische blauw gesmoorde dakpannen. De topgevels zijn voorzien van schoorstenen overeenkomstig de voormalige havezate. De topgevels worden afgewerkt met een hardstenen afdekking.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwodimanh16-va01_0015.png"

Afbeelding ontwerp voorhuis

Het achterhuis (de vroegere deel) staat haaks op het voorhuis en bestaat uit 1 bouwlaag met kap overeenkomstig de voormalige Havezate. De rechter zijgevel gericht op het erf heeft een gesloten karakter met enkele stalramen en staldeuren. De linker zijgevel gericht op het landelijk gebied heeft en wat meer open uitstraling en is voorzien van een klassieke erker. Het dak van het achterhuis is afgewerkt met blauw gesmoorde dakpannen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwodimanh16-va01_0016.png"

Afbeelding ontwerp achterhuis

Door de verschillende toegepaste beplantingen en de toegepaste architectuur (verwijzing naar de vroegere Havezate) trekt dit hoofdgebouw vanaf de Manhorstweg de meeste aandacht. Door de hagen, de solitaire bomen en de struweelhaag wordt het oostelijke perceel vooral in het zomerhalfjaar grotendeels aan het zicht onttrokken. Door de erven te verbinden met hagen wordt het één-erf-beeld versterkt. Ook de situering van de achter groen verscholen “vuile weg” (welke de toegang vormt naar het oostelijke erf), draagt bij aan het één-erf-beeld. De toegangsweg naar het westelijke perceel met aan beide zijden een laanbeplanting geeft daarom in het voorbijgaan de indruk de enige toegangsweg naar het erf te zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwodimanh16-va01_0017.png"

Afbeelding gevels ontwerp met verwijzing naar havezate

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwodimanh16-va01_0018.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwodimanh16-va01_0019.png"

Afbeelding indeling voorhuis en achterhuis

De woning aan de oostijde van het plangebied die in het kader van de functieverandering wordt gerealiseerd, heeft een omvang van maximaal 880 m³ en is in de verschijningsvorm ondergeschikt aan de hoofdwoning door maximaal één tot anderhalve bouwlaag met kap. Er is bij die woning uitsluitend sprake van vrijstaande bijgebouwen (max 150 m² incl. 50 m² vergunningsvrij). Onderstaande afbeeldingen geven een impressie van de woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwodimanh16-va01_0020.png"

Afbeelding Ontwerp woning in het kader van functieverandering

1.4 Vigerend planologisch regime

Het plangebied is onderdeel van bestemmingsplan 'Buitengebied' vastgesteld door de gemeenteraad op 29 september 2011, in werking getreden op 19 januari 2012 en gedeeltelijk onherroepelijk geworden op 6 november 2013. Hierna is het bestemmingsplan 'Buitengebied' diverse keren periodiek geactualiseerd met een eerste, tweede, derde, vierde en vijfde herziening.

In het bestemmingsplan 'Buitengebied' zoals dat geldt na de inwerkingtreding van de vijfde herziening op 25 februari 2021 heeft de planlocatie Manhorstweg 16 te Didam de bestemming ‘agrarisch’. De locatie is daarin voorzien van een agrarisch bouwvlak.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwodimanh16-va01_0021.png"

Afbeelding planlocatie in het bestemmingsplan 'Buitengebied'

Binnen het bouwvlak is agrarische bebouwing waaronder één bedrijfswoning toegestaan. In het plangebied gelden verschillende archeologische dubbelbestemmingen (“Waarde – Archeologische verwachting 1”, “Waarde – Archeologische verwachting 2” en “Waarde – Archeologie 2”. Onderstaande afbeelding is een uitsnede van de verbeelding met daarin opgenomen het onderzoeksgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwodimanh16-va01_0022.png"

Afbeelding uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Buitengebied' voor de locatie Manhorstweg 16 te Didam met daarin met een rood kader aangegeven het onderzoeksgebied.

De beoogde situatie is op basis van het geldende bestemmingsplan niet toegestaan in het plangebied. Ook de wijzigingsbevoegdheid voor functieverandering naar wonen, maakt medewerking niet mogelijk. Om de ontwikkeling mogelijk te maken moet daarom een herziening van het bestemmingsplan worden vastgesteld.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Inleiding

Om na te gaan of de voorgenomen ontwikkeling op de planlocatie binnen de vigerende wet- en regelgeving mogelijk is, is een nadere beschrijving opgenomen van de vigerende (en relevante) wet- en regelgeving.

2.2 Rijksbeleid/Wetgeving

2.2.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kan het Rijk inspelen op de grote uitdagingen die voorliggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet het Rijk een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies:

Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte.

Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal:

Wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere.

Afwentelen wordt voorkomen:

Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Conclusie voor dit bestemmingsplan

Het voorgenomen initiatief voorziet in de sanering van een agrarische bedrijfslocatie en een functieverandering naar wonen bestaande uit een te herbouwen bestaande woning en de toevoeging van één nieuwe vrijstaande woning ter compensatie van de gesloopte gebouwen. Hiermee wordt een passende nieuwe situatie voorgesteld die aansluit op de kenmerken en identiteit van het gebied.

2.2.2 Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6, lid 2 Bro)

In artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Het doel van de ladder is een zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten.

Met de ladder worden eisen gesteld aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De toelichting bij een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien die ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het 'bestaand stedelijk gebied', een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Voorliggend initiatief zou kunnen worden aangemerkt als een woningbouwlocatie. Deze term is echter niet gedefinieerd in het Bro. Uit jurisprudentie (zie bijvoorbeeld uitspraak ABRvS201501297/1/R4) blijkt dat woningbouwplannen met 11 woningen niet hoeven te worden aangemerkt als woningbouwlocatie.

Conclusie voor dit bestemmingsplan

In voorliggend plan is er sprake van de sanering van een agrarische bedrijfslocatie en een herinvulling daarvan met twee woningen (waarvan één herbouw met verwijzing naar een oude Havezate). Gelet op het aantal woningen wordt dit plan niet aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een nadere motivering op grond van de ladder is daarom niet nodig.

2.2.3 Besluit m.e.r.

In hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) is geregeld voor welke plannen en besluiten het maken van een milieu-effectrapport verplicht is en in welke gevallen de procedure van de m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Een m.e.r.-procedure is noodzakelijk als een besluit wordt genomen over een activiteit waarbij belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. De vraag of door een voorgenomen activiteit belangrijke nadelige milieugevolgen veroorzaakt kunnen worden, staat dan ook centraal bij het beoordelen of een m.e.r. moet worden uitgevoerd. De Europese Unie heeft in de richtlijn m.e.r. (2011/92/EU) aangegeven bij welke activiteiten er zeer waarschijnlijk sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. Deze activiteiten zijn door de Nederlandse regering overgenomen en verwerkt in onderdeel C van het Besluit m.e.r.. Voor deze activiteiten geldt direct een m.e.r.-plicht.

Ook zijn in het Besluit m.e.r. activiteiten aangewezen waarvoor het op voorhand niet zeker is of er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Deze zijn beschreven in onderdeel D van het Besluit m.e.r. Als de betreffende activiteit genoemd staat in kolom 1 'activiteiten' van onderdeel D en er wordt voldaan aan de drempelwaarden in kolom 2: 'gevallen', dan geldt voor het te nemen besluit een m.e.r.-beoordelingsplicht.

Centraal in de m.e.r.-beoordelingsprocedure staat de notitie waarin beschreven staat of er (mogelijk) sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen, de 'aanmeldingsnotitie'. Een m.e.r.-beoordeling dient te worden uitgevoerd aan de hand van een aantal vaste criteria. Deze zijn vastgelegd in Bijlage III van de Europese richtlijn m.e.r.

In de Wet milieubeheer is bepaald dat alleen voor besluiten een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Als activiteiten uit onderdeel D mogelijk worden gemaakt in een plan (een zogenaamd kaderstellend plan voor m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten) dan geldt direct een (plan)m.e.r.-plicht. Een plan is namelijk direct m.e.r.-plichtig als het kaderstellend is voor m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten.

De drempelwaarden in kolom 2 'gevallen' zijn echter indicatief. Dit betekent dat ook onder de drempelwaarden moet worden nagegaan of er sprake kan zijn van mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen. In bepaalde gevallen kan een activiteit van kleinere omvang namelijk wel degelijk belangrijke nadelige milieugevolgen hebben. Dat kan bijvoorbeeld doordat die activiteit in of bij een kwetsbaar gebied is gepland. Dit moet worden beoordeeld via de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling geldt zowel voor kaderstellende plannen als voor besluiten. Hiervoor is het Besluit m.e.r. op 6 juli 2017 gewijzigd. De vormvrije m.e.r.-beoordeling is nu geregeld in artikel 2, lid 5, onder b, van het Besluit m.e.r.. Op grond van dit artikel moet voor activiteiten die voorkomen in onderdeel D en die beneden de drempelwaarde vallen een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten.

Voor het voorliggende bestemmingsplan is geen vorm-vrije m.e.r.-beoordeling aan de orde. De vorm-vrije m.e.r. beoordeling is nodig als een besluit wordt voorbereid over activiteiten die voorkomen op de D-lijst en die onder de drempelwaarden liggen. In lijst D wordt onder activiteiten gesproken over 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. In het kader van onderhavig project kan niet worden gesproken van een stedelijk ontwikkelingsproject. In de directe omgeving van plangebied liggen bovendien geen beschermde Natura 2000-gebieden. Uit de verschillende onderzoeksresultaten zoals vermeld in hoofdstuk 3 van deze toelichting blijkt voorts dat er geen negatieve effecten in de omgeving zijn te verwachten. Belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen op voorhand worden uitgesloten.

Conclusie voor dit bestemmingsplan

Een vorm-vrije m.e.r.-beoordeling is voor dit plan niet nodig.

2.3 Provinciaal beleid

2.3.1 Provinciale omgevingsvisie 2014

Met de op 9 juli 2014 door Provinciale Staten van Gelderland vastgestelde omgevingsvisie werd ingezet op waarborging en versterking van bestaande kwaliteiten. Gestreefd werd naar een hoge kwaliteit van de Gelderse leefomgeving, respect voor de unieke kwaliteiten, het realiseren van ruimtelijke kwaliteit en het vermarkten van de unieke Gelderse kwaliteiten. De basiskwaliteit van landschappen in Gelderland zou behouden moeten blijven.

Hiernaast werd gestreefd wordt naar een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en naar behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap. Hiertoe werd onderscheid gemaakt tussen het 'Gelders Natuurnetwerk' (GNN) en de 'Groene ontwikkelingszone' (GO). Gestreefd werd voorts naar een duurzame stedelijke ontwikkeling en een vitaal buitengebied met behoud van levendigheid.

Initiatieven voor functieverandering zouden de aanwezige en te ontwikkelen economie en gebiedskwaliteiten moeten versterken. Bij een initiatief in het buitengebied zou het 'nieuwe rood' in het buitengebied een kwaliteitsverbetering moeten zijn in het gebied.

2.3.2 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

Met de omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' constateert de provincie dat er grote grensoverschrijdende ontwikkelingen zijn die ook Gelderland raken. Het energievraagstuk, klimaatverandering, uitputting van grondstoffen, kwetsbare biodiversiteit, verdere verstedelijking, toenemende mobiliteit op de weg en in de lucht, digitalisering, internationalisering. Gaaf Gelderland geeft het beeld op de toekomst.

Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal. De provincie legt hierbij de focus op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met behulp van zeven ambities – op het terrein van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, economisch vestigingsklimaat en woon- en leefklimaat – wordt hier richting aan gegeven alsmede door vier 'spelregels' of 'Doe-principes' – doen, laten, zelf en samen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwodimanh16-va01_0023.png"

Afbeelding Omgevingsvisie Gaaf Gelderland schematisch weergegeven

De 7 ambities zijn:

  • 1. Energietransitie: Van fossiel naar duurzaam: Gestreefd wordt naar een versnelde energietransitie, gericht op forse vergroting van het aandeel duurzame energie en passend bij de Gelderse kwaliteiten. De ambitie is een klimaatneutraal Gelderland in 2050. Dit moet worden bereikt door grootschalige besparing en opwekking uit verschillende duurzame bronnen van energie, zoals wind, zon, waterkracht, biomassa en bodemenergie;
  • 2. Klimaatadaptatie: Omgaan met veranderend weer: Ingezet wordt vooral en eerst op het tegengaan van de risico’s en gevaren van de klimaatverandering. Prioriteit is dat Gelderland in 2050 optimaal beschermd is en kan meebewegen met het veranderend klimaat (klimaatbestendig);
  • 3. Circulaire economie: Sluiten van kringlopen: De ambitie is om de eerste afvalloze provincie van Nederland zijn. Er zijn alleen nog grondstoffen die blijvend hun waarde behouden in een schone industrie. Om dit te bereiken is in 2030 het gebruik van primaire grondstoffen in Gelderland met 50% teruggebracht;
  • 4. Biodiversiteit: Werken met de natuur: Gestreefd wordt naar een stimulerend en beschermend beleid voor biodiversiteit. In 2050 gaat het goed met de biodiversiteit in Gelderland. Er wordt natuurinclusief gewerkt. Biodiversiteit wordt overal waar mogelijk versterkt en ingepast, óók buiten de specifiek als natuur aangewezen gebieden. Er wordt blijvend gewerkt aan een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden;
  • 5. Bereikbaarheid: Duurzaam verbonden: Gestreefd wordt naar efficiënte, duurzame en innovatieve bereikbaarheid, toegesneden op de veranderende vraag. In 2050 is de groei van de mobiliteit op een slimme manier opgevangen en verplaatsen mensen in Gelderland zich veilig, snel, betaalbaar en klimaatneutraal. Het netwerk voor goederenvervoer in Gelderland is dan toegankelijk, duurzaam en klimaatneutraal;
  • 6. Een krachtige, duurzame topregio!: Gestreefd wordt naar een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat. Gelderland wil de concurrerende positie binnen het internationale stedelijke netwerk van Amsterdam, Brussel en Keulen verder versterken. Om onderscheidend te blijven, wordt in 2050 maximaal profijt gehaald uit de unieke combinatie van stedelijke en groene kwaliteiten. In 2050 zijn alle werklocaties in Gelderland duurzaam ingericht qua energie, klimaatbestendigheid en logistieke en productiestromen;
  • 7. Woon- en leefomgeving: Dynamisch, divers, duurzaam: Gestreefd wordt naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. De ambitie is te voorzien in een aanbod aan woningtypen en woonmilieus passend bij de diversiteit van de woningvraag. De bestaande bebouwde omgeving wordt optimaal benut met voldoende ruimte voor klimaatadaptieve maatregelen. Alle nieuwbouw wordt aardgasloos aangelegd en zoveel mogelijk circulair gebouwd. In 2035 zijn alle (bestaande) wijken van het aardgas. Woningen in Gelderland zijn in 2050 klimaatneutraal.

Uit de focus en ambities voor een duurzaam, economisch krachtig en verbonden Gelderland volgen 'spelregels' of 'Doe-principes' voor de verdere inzet en uitvoering. De doe-principes zijn: doen, laten, zelf en samen.

Conclusie voor dit bestemmingsplan

Een van de doelstellingen uit de Omgevingsvisie 2014 betreft het ontwikkelen met kwaliteit, waarbij recht wordt gedaan aan de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteiten van een plek. In dit geval wordt de bestaande woning herbouwd, waarbij in het ontwerp wordt gerefereerd naar de 'Havezate Schadewijk' die ooit op deze plek heeft gestaan. Er wordt hiernaast een nieuwe woning toegevoegd die hier naar aard, omvang en uitstraling ondergeschikt aan is, maar hier wel op is afgestemd. Het geheel wordt zorgvuldig ingepast in de kenmerkende landschappelijke structuur. De ontwikkeling voorziet in een kwaliteitsverbetering en laat zich geruisloos inpassen in het karakter van het buitengebied. Het plan draagt in beginsel bij aan de verwezenlijking van provinciale beleidsdoelstellingen, zoals opgenomen in de Omgevingsvisie.

2.3.3 Omgevingsverordening Gelderland

De Omgevingsverordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De Omgevingsverordening is met de nieuwe omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' opgeschoond, aangepast en aangevuld.

Met betrekking tot 'Wonen' wordt in artikel 2.2 vermeld dat in een bestemmingsplan nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts worden toegestaan wanneer dit past in de vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda.

De Liemerse Woonagenda 2017-2027 gaat voor Montferland in de basisvariant uit van een woningbehoefte van 880 nieuwbouwwoningen in de periode 2017-2027. De plusvariant gaat uit van een behoefte van 1.235 woningen. De opgave is daarmee groter dan de voorraad harde plancapaciteit zoals opgenomen in de gemeentelijke woningbouwprogrammering. Deze ruimte in plancapaciteit wordt mede benut door te voorzien in de vraag naar landelijk wonen, waaraan met de mogelijkheden voor functieverandering naar wonen (sinds 2012) een bijdrage kan worden geleverd. Hoewel het toevoegen van woningen in het buitengebied geen doel op zich is, maar op kleine schaal mogelijk wordt gemaakt om de leefbaarheid in het buitengebied te behouden en verpaupering tegen te gaan (ruimtelijk doel), wordt hiermee tegemoet gekomen aan een behoefte waarin met de woningbouw in de kernen niet kan worden voorzien. De huidige mogelijkheden voor functieverandering naar wonen zijn aanvullend op de woningbouwprogrammering in de kernen, en zorgen daarmee voor een juiste balans.

De omgevingsverordening wordt periodiek geactualiseerd. De laatste op 5 juli 2022 vastgestelde actualisatie betreft Actualisatieplan 9. Het gebied waarin de locatie Manhorstweg 16 is gelegen, is daarin aangewezen als kwetsbaar drinkwaterreserveringsgebied. Zie hiervoor de onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwodimanh16-va01_0024.png"

Afbeelding kwetsbaar drinkwaterreserveringsgebied uit de provinciale omgevingsverordening

Het betreft het aanwijzen van Aanvullende Strategische Voorraden (ASV) voor de drinkwatervoorziening. Er zijn regels opgenomen om het grondwater in deze gebieden te beschermen. Het doel van de regels in een drinkwaterreserveringsgebied is zorgen dat het grondwater in het gebied in de toekomst (2040) nog steeds geschikt is om drinkwater van te maken, zonder vergaande zuivering. Voor grondwaterbeschermingszones van bestaande winningen gelden regels die zijn vastgelegd in de Omgevingsverordening. De regels in een drinkwaterreserveringsgebied zijn daarop gebaseerd. Omdat er nu nog geen drinkwater wordt gewonnen, zijn de regels in drinkwaterreserveringsgebieden voor een aantal activiteiten minder streng. In de regels wordt onderscheid gemaakt in activiteiten die gemeld moeten worden en waarvoor algemene regels gelden, activiteiten waarvoor een vergunning moet worden aangevraagd en activiteiten die verboden zijn. Dit is afhankelijk van de mogelijke nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het grondwater.

Woningbouw is toegestaan in drinkwaterreserveringsgebieden. Wel zijn er beperkingen voor het gebruik van bodemenergie. Ook kan het zijn dat bij de bouw van een woning andere activiteiten worden uitgevoerd bijvoorbeeld de aanleg van een IBA (Individuele Behandeling van Afvalwater) waarvoor in dat geval aanvullende regels gaan gelden.

Inwoners merken weinig van de aanwijzing van een drinkwaterreserveringsgebied bij hun woning. Wel kunnen er algemene regels gelden bij het bouwen van een woning of de aanleg van een beregeningsput. Bodemenergie is in kwetsbare drinkwaterreserveringsgebieden niet mogelijk. Wanneer er koperen dakgoten of zinken platen aan het huis zitten, is het voor het grondwater beter om de regenpijp niet af te koppelen.

Er gelden milieuhygiënische regels uit paragraaf 3.2.5a van de provinciale omgevingsverordening.

Hiernaast vraagt artikel 2.65b van de provinciale omgevingsverordening om een toelichting in het bestemmingsplan ten aanzien van klimaatadaptatie.

Conclusie voor dit bestemmingsplan

Onderhavig plan is niet in strijd met de uitgangspunten van het provinciaal beleid van Gelderland. De beoogde toevoeging van één woning is zonder meer passend binnen de kwalitatieve en kwantitatieve woningbehoefte van de gemeente en regio. Er gelden in het gebied milieuhygienische regels met betrekking tot de aanwijzing van het gebied als kwetsbaar drinkwaterreserveringsgebied. In de toelichting van het bestemmingsplan moet worden aangegeven op welke wijze in het plan rekening wordt gehouden met het gewijzigd klimaat (klimaatadaptie).

2.4 Regionaal beleid

De Liemers Woonagenda en woondeal

Op 4 maart 2020 is de Woondeal regio Arnhem-Nijmegen ondertekend. De woondeal is een set van afspraken tussen het Rijk, de provincie en de 18 regio gemeenten ter ondersteuning van de uitvoering van het (lokale en regionale) woonbeleid. Inzet is om versneld (betaalbare) woningen te bouwen in de regio. Tot 2025 moeten er 20.000 woningen bijkomen. Op de lange termijn (tot 2040) 50.000 tot 60.000 woningen. Verder is er aandacht voor onder meer verduurzaming, stikstof, leefbaarheid en huisvesting bijzondere doelgroepen. De afspraken gelden (m.u.v. enkele specifieke afspraken voor Arnhem en Nijmegen) voor alle gemeenten in de regio.

Op hoofdlijnen zijn met de woondeal de volgende afspraken gemaakt:

  • Tot 2025 worden 20.000 woningen gerealiseerd in de regio. Dit zijn er 5.000 meer dan eerder gepland. Voor de periode 2020 - 2040 gaat het om 50.000 á 60.000 nieuwbouwwoningen. Er zijn verschillende locaties aangewezen om deze versnelling te realiseren;
  • Afgesproken is dat de regio zorgt voor een totale planvoorraad tot en met 2030 van 130% van de woningbehoefte (op dit moment is er in de gehele regio een plancapaciteit (zacht en hard) van circa 28.000 woningen;
  • Van de woningen moet 50% in het betaalbare segment vallen. Als betaalbaarheid wordt de grens van € 310.000,- aangehouden (dat is in 2020 de maximale bovengrens voor hypotheek met NHG bij nieuwbouw);
  • Bij nieuwe woningbouwplannen spannen gemeenten zich in om minimaal 25% circulair te laten ontwikkelen, vanaf 2030 is dat minimaal 50%;
  • Er is toegezegd om toekomstbestendige en gemengde/gedifferentieerde wijken te realiseren. Dat komt er op neer dat er wordt gestreefd om meer middenhuur, koopwoningen en vrijesectorwoningen te mengen in kwetsbare gebieden;
  • Er worden nieuwe locaties aangewezen voor short-stay huisvestingsoplossingen voor arbeidsmigranten.

Met die nieuwe regionale woonagenda (ondertekend door Montferland op 11 augustus 2020) wordt vooral de gezamenlijke koers vastgelegd over hoe er lokaal voor wordt gezorgd dat er ruimte wordt gegeven aan kwalitatief goede woningbouwplannen. Centraal staat het versnellen van de woningbouw in de regio en het ruimte maken voor nieuwe woningbouwlocaties (o.a. op uitbreidingslocaties) met het accent op betaalbare (koop)woningen. In lijn met de woondeal, wordt de discussie over aantallen verder losgelaten en gaat het nu met name over de 'koers'. In de nieuwe woningbehoefteprognoses is er geen sprake meer van een krimp in de Liemers. De prognose uit 2019 laat tenminste tot 2040 een huishoudensgroei zien. Voor die groeiende vraag van huishoudens zullen nieuwe woningen gebouwd moeten worden. Voor de komende vijf jaar ligt er een woningbehoefte die hoger is dan de nieuwbouwaantallen die die de afgelopen jaren zijn opgeleverd. Vanwege het grotere tekort op de Arnhemse woningmarktregio wordt in de aangrenzende gemeenten Westervoort en Duiven een groter dan gemiddelde woningmarktdruk ervaren. Ten opzichte van 2017 ligt het accent nu sterk op de oplopende woningtekorten en de betaalbaarheid van woningen voor middeninkomensgroepen. Hoewel de prioriteit ligt bij transformatie en inbreiding, kan (gelet de sterk gestegen vraag naar woningen en de complexiteit bij de transformatielocaties) niet meer in alle kernen van de Liemers voldoende aanbod worden gecreëerd zonder (nieuwe) uitleglocaties in ontwikkeling te nemen. Het verduurzamen van de woningvoorraad moet leiden tot betaalbare woningen en mag niet leiden tot hogere woonlasten. Naast de woningbouwopgaven in de grotere kernen waar de woningbehoefte zich concentreert, moet ruimte worden geboden voor het geclusterd toevoegen van woningen in kleine kernen naar aard en omvang van de specifieke vraag. Naast het inspelen op de woningvraag (in sommige kernen is die beperkt) wordt in de kleine kernen de nieuwbouw gericht ingezet voor het oplossen van de mismatch tussen vraag en aanbod: met nieuwbouwwoningen in een segment waar nu onvoldoende aanbod is. In de Liemers is een groot deel van de behoefte gericht op de betaalbare woningbouw (tot de NHGkostengrens). Waar in de Woondeal Regio Arnhem Nijmegen wordt ingezet op 50% betaalbaar, ligt die opgave in de Liemers hoger. Er wordt gezamenlijk gemonitord of de omvang van het woningbouwprogramma aansluit op de omvang van de woningbehoefte.

Conclusie voor dit bestemmingsplan

Met het voorgenomen initiatief wordt voorzien in de behoefte aan landelijk wonen. Het initiatief voorziet in een toevoeging van een nieuwe vrijstaande woning. De bescheiden toevoegingen in het buitengebied door functieverandering zijn supplementair/aanvullend op de woningbouwprogrammering in de kernen en op uitleglocaties. Hier komt bij dat de opgave voor Montferland hoger is dan de voorraad harde plancapaciteit voor de kernen zoals opgenomen in de gemeentelijke woningbouwprogrammering. Zolang de behoefte hoger is dan de voorraad harde plancapaciteit hadden gemeenten op grond van de Liemerse woonagenda al eerder de vrijheid om naar eigen inzicht, maar met de uitgangspunten uit het kwalitatieve deel, plannen te ontwikkelen. Het initiatief is passend binnen de Liemerse Woonagenda.

2.5 Gemeentelijk beleid

2.5.1 Structuurvisie Montferland / Omgevingsvisie Montferland

De structuurvisie Montferland is vastgesteld op 23 april 2009. De locatie Manhorstweg 16 te Didam is hierin gelegen binnen gebied dat is voorzien van de aanduiding 'hoofdfunctie landbouw'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwodimanh16-va01_0025.png"  afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwodimanh16-va01_0026.png"

Afbeelding kaart Structuurvisie Montferland 2009

In de structuurvisie 2009 is al opgenomen dat het aantal agrarische bedrijven in de komende jaren zou afnemen. Dat riep de vraag op naar de mogelijkheden voor hergebruik van de vrijkomende gebouwen.

Inmiddels is er een omgevingsvisie in voorbereiding dat het vertrektpunt zal moeten vormen voor het nieuw op te stellen Omgevingsplan van de gemeente Montferland.

Conclusie voor dit bestemmingsplan

In voorliggend plan wordt 2.623 m² aan voormalige agrarische bedrijfsgebouwen op de locatie gesloopt. Hiervoor in de plaats komt op de planlocatie één extra vrijstaande woning tot stand. De bestaande woning wordt herbouwd met een verwijziging naar de vroegere 'Havezate Schadewijk'. Tevens wordt er een nieuwe vrijstaande woning mogelijk gemaakt op de locatie Truisweg 2a te Didam welke op die locatie zal gaan fungeren als tweede bedrijfswoning.

Door sloop en nieuwbouw, die landschappelijk wordt ingepast, wordt de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied ter plaatse verbeterd en neemt de vitaliteit van het buitengebied toe. Op de locatie Truisweg 2a wordt een intensieve veehouderij beeindigd en wordt de bestaande paardenhouderij vergroot.

2.5.2 Landschapsontwikkelingsplan

Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) 'Van nieuwe noabers en brood op de plank' is in 2008 opgesteld voor de gemeenten Montferland, Doetinchem en Oude IJsselstreek. Uitgangspunt van deze landschapsvisie is dat het landschap het product is van ontwikkelingen in de natuur, de economie en de samenleving door de eeuwen heen. Deze visie richt zich dan ook op het meebewegen met deze ontwikkelingen om het landschap te versterken als economisch kapitaalgoed, een plek waar mensen zich thuis voelen en een plek waar flora en fauna zich kunnen ontwikkelen. In het landschapsontwikkelingsplan wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende deelgebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwodimanh16-va01_0027.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwodimanh16-va01_0028.png"

Afbeelding deelgebieden op grond van het landschapsontwikkelingsplan

De locatie Manhorstweg 16 te Didam is gelegen in deelgebied 5 'op het zandgebied rondom Didam en Wehl' en bevindt zich daarbinnen nagenoeg op de grens van subgebied 2 'de Zoom' (kleigebied boven Didam en Wehl) en 3 'de zandgronden rond Didam en Wehl'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwodimanh16-va01_0029.png"

Afbeelding subgebieden binnen het zandgebied rondom Didam en wehl

Rondom de zandgronden van Didam en Wehl liggen de oude, open esgronden. Het kampenlandschap met de vele, verspreide boerderijen en buurtschappen zet hier door. Het is een kleinschalig landschap met een dicht wegennet en een grote variatie in verkaveling. Kenmerkende landschapselementen van het essen- en kampenlandschap zoals houtkanten, meidoornheggen, knotbomen en fruitboomgaarden zijn veelal nog slechts als relict aanwezig.

De zoom als overgangszone van zand en klei wordt voor het grootste deel voor intensieve
graslandteelt en akkerbouw gebruikt. Hier liggen veel boerderijen en uitlopers van buurtschappen als Greffelkamp. De historie van enkele boerderijen gaat soms ver terug. De erven zijn rijk aan beplanting en het gebied is afwisselend en halfbesloten. Vrijwel alle wegen worden begeleid door bomenrijen. De Nevelhorst, ten westen van Didam, bestaat uit bos omringd door een kleinschalig landschap van sloten, meidoornheggen en elzensingels. Het is een kleinschalig recreatiegebied dat tevens een belangrijke natuurgebied vormt. Nabij Foxheuvel langs de Hengelder Leigraaf zijn breed uitgegroeide struwelen te vinden.

Opgaven voor dit deelgebied zijn onder meer:

  • versterken van de duurzame economische mogelijkheden van landbouw en andere sectoren door het bieden van ruimte aan andere functies (verbreding) met behoud en versterking van landschappelijke karakteristieken;
  • versterken van de natuur- en landschapswaarden, die karakteristiek zijn voor het deelgebied en eigen aan de bodem en waterhuishouding van de plek. Speciaal kan gezocht worden naar mogelijkheden om de bijzondere natuurwaarden van het agrarisch cultuurlandschap te versterken met struweel- en ruigteranden, weidevogelbeheer, etc.
  • versterken van de cultuurhistorische elementen in het (cultuur)landschap, zoals landweren, havezaten, archeologische waarden, ontginningssporen, etc. waarbij deze ook zichtbaar en beleefbaar moeten zijn;
  • versterken van routes en herstel van oude paden en zandwegen, in het bijzonder in de omgeving van de kernen Didam en Wehl, aanleg van fietspaden voor recreatie en als verkeersveilige verbinding tussen de dorpen. Paden over erven worden gestimuleerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwodimanh16-va01_0030.png"

Afbeelding deelgebieden in het eigentijdse landschapsensemble

Van belang is dat nieuwe ruimtelijke initiatieven bijdragen aan de kwaliteit en versterking van het landschap. In het werkboek voor het zandgebied van Didam en Wehl is het streefbeeld voor het zandgebied het behoud van contrasten tussen de kleine, open esgronden rond de kernen, de besloten kampen en de ruimtelijke ontginningen. Dit kan onder andere plaatsvinden door het stimuleren van beplanting. Als mogelijke landschapselementen worden genoemd herstel van oude erven, en aanleg van nieuwe erven met onder meer hoogstamboomgaarden, heggen, en bomen.

Streefbeeld voor de Liemerse zoom is het behoud van de openheid in het kommenlandschap van het Greffelkampsche Broek.

  • Kruidenrijke bermen en zomen langs kavelgrenzen en sloten;
  • Open agrarisch landschap met meidoornheggen, knotbomen en elzensingels langs sloten in het kommenlandschap rond Foxheuvel. Herstel en duurzaam beheer van meidoornheggen, elzensingels en knotbomen. Bescherm de solitaire bomen;
  • Herstel van oude erven en aanleg nieuwe erven met ondermeer hoogstamboomgaarden en heggen;
  • Langs wegen laanbeplanting met populieren, essen en meidoornheggen;
  • Voor de overgangszone tussen zand en klei is een verdichting voorzien tot een kleinschalig en gevarieerd landschap, rijk aan elementen zoals solitaire bomen (es, eik, linde en noot), lagegeschoren heggen in wegbermen en bij de erven en een afwisseling van kruidenrijke bermen en meidoornhagen en –singels langs wegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwodimanh16-va01_0031.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwodimanh16-va01_0032.png"

Afbeelding verdichting met landschapselementen gericht op versterking landschappelijke karakteristieken

Conclusie voor dit bestemmingsplan

Onderhavig plan versterkt de landschappelijke kwaliteit door sloop van de voormalig agrarische bedrijfsbebouwing en de landschappelijke inpassing van de planlocatie in de nieuwe situatie. Daarmee draagt het plan bij aan de beschreven doelstellingen van het landschapspontwikkelingsplan.

2.5.3 Beleid ten aanzien van functieverandering en vrijkomende agrarische bebouwing

Herijking Ruimte voor Vernieuwing in het Buitengebied 2012

Op 27 september 2012 heeft de gemeente Montferland de Notitie 'Herijking Ruimte voor vernieuwing in het buitengebied' vastgesteld. De notitie voorziet in een herijking van het functieveranderingsbeleid of VAB-beleid zoals eerder weergegeven in de notitie 'Ruimte voor vernieuwing in het buitengebied' van 18 maart 2008.

In de notitie zijn de volgende doelstellingen voor functieverandering geformuleerd;

  • 1. functieverandering leidt tot een toename van de ruimtelijke kwaliteit;
  • 2. functieverandering leidt tot een impuls aan de leefbaarheid, vitaliteit en sociale kwaliteit van het buitengebied;
  • 3. functieverandering leidt tot gezonde (goede leefkwaliteit) nieuwe situaties in het buitengebied.

Voorts gelden hierbij de volgende uitgangspunten:

  • a. het totaal aantal wooneenheden als gevolg van hergebruik of functieverandering mag niet meer bedragen dan 2 per perceel en het aantal vrijstaande woningen niet meer dan 1;
  • b. functieverandering naar wonen blijft, ongeacht de bestemming, van toepassing op alle percelen waar sprake is van een dusdanige oppervlakte aan gebouwen dat wordt voldaan aan de ondergrens voor functieverandering;
  • c. de planologische situatie vormt het uitgangspunt (en niet de eigendomssituatie). Het gegeven dat een planologisch perceel bijvoorbeeld kadastraal is gesplitst in meerdere eigendommen doet daar niet aan af;
  • d. de koppeling van functieverandering met de gebiedstypen EHS (natuur, verweven, verbinding), multifunctioneel gebied (waardevol landschap) en landbouwontwikkelingsgebied blijft gehandhaafd met dien verstande dat in het geval van functieverandering in de EHS de vereveningsbijdrage naast de verplichte sloopvoorwaarde ook kan worden gevormd door de aanleg van nieuwe natuur;
  • e. functieverandering vindt (voor zover daar sprake van is) plaats binnen het agrarisch erf (bouwvlak). Slechts in uitzonderingsgevallen is het toegestaan om een woning buiten het oorspronkelijke agrarische bouwvlak te bouwen (bijvoorbeeld indien uitgevoerd onderzoek uitwijst dat het niet anders kan). In dat geval moet desondanks worden voldaan aan de voorwaarden van het boerenerfprincipe en moet sprake zijn van een duidelijke 'plus' die kan bestaan uit een extra bijdrage in de landschapsversterking ter plaatse. In dat geval is een maatwerksituatie noodzakelijk;
  • f. bij percelen waar reeds sprake is van de bestemming 'wonen', welke ook in het daaraan voorgaande bestemmingsplan al van deze bestemming waren voorzien, is de bestaande situatie voor wat betreft de opbouw van het erf, het uitgangspunt waarbij in het kader van functieverandering dient te worden aangesloten (compacte bebouwing). Tevens worden er eisen gesteld aan de ruimtelijke kwaliteit en wordt de genoemde ondergrens voor functieverandering van 600 m² aan te slopen bebouwing beschreven in de notitie. Verder worden er een aantal randvoorwaarden aan functieverandering gesteld voor wat betreft milieu- en omgevingsaspecten zoals geluid, geur en hinder.

In de notitie is specifiek opgenomen dat aan andere categorieen van functieverandering naar wonen dan zoals met naam genoemd in het bestemmingsplan 'Buitengebied' in beginsel geen medewerking wordt verleend.

Het herijkte beleid ten aanzien van functieverandering is in overwegende mate doorvertaald in het bestemmingsplan 'Buitengebied' door middel van het bestemmingsplan 'Buitengebied, eerste herziening', zoals vastgesteld op 30 oktober 2014.

Aanpassing functieveranderingsbeleid naar wonen 2019

Op 24 oktober 2019 is de 'Aanpassing functieveranderingsbeleid naar wonen 2019' vastgesteld. De volgende zaken zijn daarmee gewijzigd:

  • 1. Een regeling is toegevoegd die het mogelijk maakt om een woongebouw te realiseren in geval van de sloop van 2.000 m² aan kassen op een locatie;
  • 2. De salderingsregeling is verruimd, waarbij een onderscheid is gemaakt tussen sloop van gebouwen met asbestdaken op een salderingslocatie (factor 2 van het slooptekort) en sloop van gebouwen zonder asbestdaken op een salderingslocatie (factor 3 van het slooptekort). De minimale sloop is bijgesteld van 600 m² naar 400 m² bij sloop van gebouwen zonder asbestdak. In geval van sloop van gebouwen met asbestdak bedraagt de minimale sloop op een salderingslocatie 200 m²;
  • 3. De wettelijke mogelijkheid voor een hogere grenswaarde geluid is bij functieverandering naar wonen niet langer uitgesloten. Ook functieverandering naar wonen binnen een indicatieve magneetveldzone van een hoogspanningsleiding is niet op voorhand uitgesloten wanneer onderzoek heeft uitgewezen dat de locatie zich bevindt buiten de specifieke magneetveldzone van deze leiding. Dit is ook doorvertaald in de vierde herziening van het bestemmingsplan Buitengebied;
  • 4. Een gebouw welke eerder door een calamiteit teniet is gegaan, kan alsnog worden betrokken bij de bestaande oppervlakte aan gebouwen waarover de mogelijkheden voor functieverandering worden berekend voor zover dat gebouw legaal aanwezig was en het functieveranderingsverzoek is gedaan binnen 2 jaar na het teniet gaan van het gebouw. Dit is doorvertaald in de vierde herziening van het bestemmingsplan Buitengebied;
  • 5. Vergunningsvrij bouwen op nieuwe functieveranderingslocaties wordt niet gefaciliteerd nu dit afbreuk doet aan de gewenste beeldkwaliteit op functieveranderingslocaties.

Conclusie voor dit bestemmingsplan

Het initiatief geeft invulling aan het functieveranderingsbeleid van de gemeente Montferland, zoals dat sinds de inwerkingtreding van de 'Aanpassing functieveranderingsbeleid naar wonen 2019' geldt. De nieuwe situatie wordt met enig maatwerk vormgegeven in lijn met het boerenerfprincipe. Er wordt voorts maatwerk toegepast voor wat betreft de saldering ten behoeve van de bouw van de tweede bedrijfswoning op de locatie Truisweg 2a te Didam en voor wat betreft de inhoud van de te herbouwen woning op de locatie Manhorstweg 16 welke refereert naar de vroegere Havezate.

2.5.4 Bestemmingsplan 'Buitengebied'

De mogelijkheden voor functieverandering naar 'wonen' zijn doorvertaald in artikel 43.3 van het bestemmingsplan 'Buitengebied'. Na de inwerkingtreding van de beleidsnotitie 'Herijking Ruimte voor Vernieuwing in het Buitengebied' zoals beschreven onder 2.5.3 heeft een doorvertaling daarvan plaatsgevonden in het bestemmingsplan 'Buitengebied' door middel van het bestemmingsplan 'Buitengebied, eerste herziening'. Ook als onderdeel van de derde en vierde herziening hebben enige wijzigingen plaatsgevonden.

De wijzigingen als onderdeel van de eerste herziening zijn met (niet gemarkeerde) doorhalingen en gele markeringen aangeduid. De wijzigingen als onderdeel van de derde herziening zijn met groene markering aangeduid. De wijzigingen als onderdeel van de vierde herziening zijn van een magenta markering voorzien.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwodimanh16-va01_0033.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwodimanh16-va01_0034.png"

Afbeelding algemene wijzigingsvoorwaarden functieverandering naar wonen zoals opgenomen in artikel 43.3.1 van het bestemmingsplan 'Buitengebied'

Hieronder volgt een toets op de bovenstaande voorwaarden van 43.3.1:

  • a. + aa. Bestaande (agrarische) bedrijven en functies in de omgeving worden door de functieverandering naar wonen op de locatie Manhorstweg 16 niet belemmerd. Op de locatie heeft niet eerder functieverandering naar wonen plaatsgevonden;
  • b. Er wordt voldaan aan de ondergrens voor functieverandering. Op de locatie bevindt zich 2.623 m² aan gebouwen (exclusief bestaande woning);
  • c. In het plangebied of in de directe omgeving daarvan zijn geen gronden aangeduid voor ‘grondgebonden landbouw’ of als ‘reconstructiewetzone-landbouwontwikkelingsgebied'. De functieverandering leidt niet tot beperking van ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw in deze gebieden;
  • d. De functieverandering zal niet leiden tot knelpunten in de verkeersafwikkeling, dan wel een ten opzichte van de bestaande situatie onaanvaardbare verkeersaantrekkende werking. Op de locatie wordt één woning toegevoegd;
  • e. -
  • f. De functieveranderingslocatie is niet gelegen in een gebied dat aangewezen is als ‘waardevol landschap’;
  • g. De functieverandering zal niet leiden tot aantasting van landschappelijke waarden. Uit de resultaten van het flora en fauna onderzoek blijkt dat er geen belemmeringen zijn voor de uitvoering van het plan. Zie hiervoor Bijlage 7 Quickscan Natuurwaardenonderzoek Manhorstweg 16 Didam 22-11-22
  • h. De locatie is niet gelegen binnen de gebieden 'Overige zone - GNN', 'Overige zone - GO' en 'Overige zone - GO-EVZ'. Er worden dan ook geen kernkwaliteiten aangetast;
  • i. Het aantal nieuwe woningen zal niet meer bedragen dan 1;
  • j. -
  • k. Uit de resultaten van het bodemonderzoek (Bijlage 3 Verkennend bodem- en asbestonderzoek Manhorstweg 16 Didam 08-12-22) blijkt dat er geen onoverkomelijke belemmeringen zijn voor de uitvoering van het plan. Zie 3.3 Bodem;
  • l. Uit de resultaten van de watertoets (Bijlage 9 Watertoets Manhorstweg 16 Didam 24-12-22) blijkt dat er geen onoverkomelijke belemmeringen zijn voor de uitvoering van het plan. Zie 3.8.4 Watertoets;
  • m. De locatie ligt niet in een grondwaterbeschermingsgebied, wel in een kwetsbaar drinkwaterreserveringsgebied;
  • n. Uit de resultaten van het archeologisch onderzoek (Bijlage 8 Bureauonderzoek en verkennend booronderzoek archeologie Manhorstweg 16 Didam 07-12-22) blijkt dat er geen belemmeringen zijn voor de uitvoering van het plan. Zie 3.9.1 Archeologie;
  • o. Uit de bevindingen van geur (zie 3.6 Geur) blijkt dat er geen belemmeringen zijn voor de uitvoering van het plan;
  • p. Uit de geluidsparagraaf blijkt dat de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden. Zie 3.5 Geluid;
  • q. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmeringen voor de uitvoering van het plan. Zie 3.11 Luchtkwaliteit;
  • r. In de omgeving bevindt zich geen hoogspanningslijn. De locatie is niet gelegen binnen een indicatieve magneetveldzone;
  • s. De locatie is niet gelegen binnen een invloedsgebied/geluidszone van een bedrijventerrein;
  • t. Het extern veiligheidsonderzoek toont aan dat er geen belemmeringen zijn voor de uitvoering van het plan. Zie 3.7 Externe veiligheid;
  • u. De economische uitvoerbaarheid is aangetoond. Met de uitvoering van dit plan wordt voorzien in de lokale behoefte;
  • v. De voormalige bedrijfswoning wordt herbouwd en in de nieuwe situatie bestemd tot ‘wonen’.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwodimanh16-va01_0035.png"

Afbeelding wijzigingsvoorwaarden voor categorie vrijstaande woning in het bestemmingsplan 'Buitengebied'

Hieronder volgt een toets op de bovenstaande voorwaarden van 43.3.3:

  • a. Er wordt voldaan aan de voorwaarden in 43.3.1.

aa. De bestaande woning wordt herbouwd met een verwijzing naar de vroegere Havezate op de locatie. De nieuwe woning in het kader van functieverandering heeft geen grotere inhoud dan 880 m³;

  • b. De oppervlakte aan gebouwen in de nieuwe situatie is aanzienlijk minder dan 50% van de oppervlakte in de huidige situatie (overigens wordt 1.500 m² aan te slopen gebouwen op de locatie ingezet ten behoeve van de realisatie van een tweede bedrijfswoning aan de Truisweg 2a te Didam);
  • c. De goothoogte van de nieuwe woning bedraagt niet meer dan 3,5 meter en de bouwhoogte niet meer dan 9 meter;
  • d. Ten behoeve van de te herbouwen woning welke refereert naar de vroegere 'Havezate Schadewijk' wordt een nieuw bijgebouw gebouwd van 100 m². Ten behoeve van de nieuw te bouwen woning in het kader van functieverandering wordt een bijgebouw gebouwd van 150 m² (50 m² vergunningsvrij);
  • e. De woning is zodanig gesitueerd en ingepast binnen het voormalig agrarisch bouwvlak dat de situatie oogt als een compacte erfsituatie.

Conclusie voor dit bestemmingsplan

De beoogde situatie wordt niet mogelijk gemaakt op basis van de wijzigingsregels zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Buitengebied' zoals dat geldt na de vijfde periodieke herziening. Het toe te passen maatwerk vraagt om een herziening van het bestemmingsplan Buitengebied.

2.5.5 Beeldkwaliteitsplan Buitengebied

Het beeldkwaliteitsplan (vastgesteld op 22 april 2010) is een reactie van de gemeente op de veranderingen in het buitengebied zoals het stoppen van agrarische bedrijven waarna vervolgens sloop van stallen en nieuwbouw van woningen plaatsvindt. De gemeente wil deze ontwikkelingen begeleiden zodat deze zich goed voegen in het aanwezige landschap. De primaire functie van het beeldkwaliteitsplan is dan ook om de ambities ten aanzien van de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit weer te geven (erfbeplanting, oriëntatie en plaatsing bouwmassa's op het erf, architectuur, materiaalgebruik en dergelijke). Het beeldkwaliteitsplan wordt ingezet als toetsingskader bij functieveranderingen van agrarische bouwvlakken.

Uitgangspunt is dat per geval zorgvuldig wordt gekeken naar het erf en het omliggende landschap. Bebouwing en landschap vormen in het beeld van het buitengebied een onlosmakelijk geheel. De inrichting van het erf en de vormgeving van het landschap in de omgeving, dragen in belangrijke mate bij aan de inpassing van de bebouwing in het landschap. Het is daarom zaak dat bij veranderingen op een erf, als eerste zorgvuldig wordt gekeken naar de waarden van het landschap, cultuurhistorie, natuur en architectuur. Vanuit een analyse van deze landschappelijke context moet een nieuwe situatie worden ontworpen, die goed aansluit op de specifieke kenmerken van het ter plaatse karakteristieke landschap. Daarbij dient tevens oog te zijn voor bijzondere (karakteristieke) elementen die op het erf voorkomen, en waarvan het behoud om die reden wenselijk is. Door middel van een erfinrichtingsplan moet een initiatiefnemer aantonen, op welke wijze de veranderingen van het erf passen binnen de landschappelijke context.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwodimanh16-va01_0036.png"

Afbeelding onderscheid deelgebieden in het beeldkwaliteitsplan Buitengebied

In het beeldkwaliteitsplan Buitengebied is het landschap van de gemeente onderverdeeld naar diverse landschapstypen. De planlocatie Manhorstweg 16 maakt daarin deel uit van het kampenlandschap'.

Dit deelgebied kenmerkt zich door de landschappelijke karakteristiek:

  • Besloten openheid en kleinschaligheid;
  • Hoog en droog, glooiend landschap;
  • Grillige verkaveling;
  • Verspreide bebouwing.

Doordat bij functieverandering de bouwkavel veelal in omvang afneemt, biedt dit mogelijkheden om de vrijgekomen ruimte landschappelijk (groen) in te richten. Bovendien kan met relatief weinig beplanting de betekenis van de bebouwing in het landschap sterk afnemen. Mede doordat bij functieverandering veelal grote stallen gesloopt worden en kleinschaligere bebouwing een nieuwe plek krijgen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwodimanh16-va01_0037.png"

Afbeelding Ontwerprichtlijnen bij functieverandering van het agrarisch erf in het kampenlandschap

Voor het gehele buitengebied van de gemeente Montferland geldt dat bij functieverandering een bijdrage moet worden geleverd aan de verbetering van de landschappelijke kwaliteit. Bij voorkeur worden bestaande gebouwen hergebruikt voor een nieuwe functie, waardoor het oorspronkelijke karakter van de bebouwing behouden blijft. In de oorspronkelijke agrarische erven zijn karakteristieke en waardevolle boerderijen te herkennen als hoofdgebouw. Indien op zo’n erf sprake is van functieverandering, dan is in beginsel het uitgangspunt dat alle nieuwe bebouwing, wat betreft goothoogte en positie op het erf onderschikt is aan de oude boerderij. In dat geval dient het nieuwe gebouw visueel ondergeschikt te zijn aan de oude boerderij. Dit kan worden bereikt door middel van de plaatsing van deze gebouwen achter of naast het woongebouw, door het hanteren van lagere goothoogtes (nokhoogte kan juist hoger zijn) en door het aanbrengen van beplanting.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwodimanh16-va01_0038.png"

Afbeelding richtlijnen voor beeldkwaliteit op erfniveau

Een compacte erfindeling is het uitgangspunt. Met bij voorkeur één erftoegangsweg. Clustering van bebouwing rond een gemeenschappelijk erf. Het nieuwe erf is aanzienlijk minder groot dan het oorspronkelijke agrarische erf. Het totale oppervlak aan verharding mag niet toenemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwodimanh16-va01_0039.png"

Afbeelding richtlijnen voor beeldkwaliteit op bebouwingsniveau

Conclusie voor dit bestemmingsplan

Voorliggend plan voorziet in een volledige herontwikkeling, waarbij alle voormalige agrarische bedrijfsbebouwing inclusief de bestaande bedrijfswoning, erfverharding en voersilo's volledig worden gesloopt. De nieuwe situatie wordt met toepassing van maatwerk ingepast in de landschappelijke structuur. De nieuwe gebouwen worden opgericht evenwijdig aan de Manhorstweg. De westelijke woning refereert naar de vroegere 'Havezate Schadewijk' en vormt het hoofdgebouw. De toegangsweg naar deze woning wordt aangezet met laanbeplanting. Tevens is sprake van een boomgroep in het gazon aan de voorzijde.

De oostelijke woning is ondergeschikt aan het hoofdgebouw en wordt terugliggend geplaatst t.o.v. de voorgevel van de westelijke woning. Hoewel sprake is van twee afzonderlijke erven worden deze erven via een haag zodanig aaneengekoppeld dat het de verschijningsvorm heeft van één erf. De toegangsweg naar de oostelijke woning (voormalige vuile weg) gaat verscholen achter groen.

De bebouwing en het erf worden hiermee op verantwoorde wijze landschappelijk ingepast met gebiedseigen beplanting waardoor de landschappelijke kwaliteiten en de natuurwaarden in het gebied worden versterkt.

Hoofdstuk 3 Planologische en milieutechnische uitvoerbaarheid

3.1 Inleiding

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is diverse (milieu)wetgeving van toepassing, waaronder de Wet luchtkwaliteit, de Erfgoedwet, de Wet Natuurbescherming, Besluit externe veiligheid, Wet geluidhinder, Besluit m.e.r. (vormvrije m.e.r.-beoordeling), etc. Om een nieuwe ontwikkeling planologisch mogelijk te kunnen maken, dient te worden aangetoond dat de nieuwe ontwikkeling niet stuit op onoverkomenlijke belemmeringen van ruimtelijke en/of milieutechnische aard. In dat kader dient onderzoek te worden verricht naar de aspecten bodem, geluid, geur, externe veiligheid, water, archeologie, flora en fauna, luchtkwaliteit, verkeer en parkeren en ruimtelijke/beeldkwaliteit. Ook dient te worden bekeken of een en ander niet in strijd is met een gezonde leefomgeving. De resultaten worden verwerkt in een goede ruimtelijke onderbouwing. De goede ruimtelijke onderbouwing is opgenomen in Bijlage 1 Ruimtelijke onderbouwing Manhorstweg 16 Didam, 14 juni 2023 bij deze toelichting.

In paragraaf 2.2.3 is reeds aangegeven dat voor dit bestemmingsplan geen vorm-vrije m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is nu geen sprake is van een besluit over activiteiten die voorkomen op de D-lijst en die onder de drempelwaarden liggen. Het plan dat met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, kan niet worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject. Belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen derhalve op voorhand worden uitgesloten.

3.2 Beeldkwaliteit, vormgeving en inpassing

Op grond van het functieveranderingsbeleid van de gemeente Montferland dient functieverandering bij te dragen aan verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Daarbij gaat het om een goede beeldkwaliteit in de nieuwe situatie (erfindeling en bebouwing), sloop van beeldkwaliteitverlagende bebouwing, behoud en verbetering van karakteristieke gebouwen en monumenten, en een goede landschappelijke inpassing. Hiernaast mag de functieverandering niet leiden tot aantasting van landschappelijke waarden en natuurwaarden.

Het vertrekpunt voor de functieverandering wordt bepaald door historische ontwikkeling van het landschap ter plaatse. In dat kader is van belang dat de locatie zich bevindt in het kampenlandschap. Op de locatie van de te herbouwen woning bevond zich lang geleden 'Havezathe Schadewijk'. Het ontwerp van de nieuwe woning op die plek refereert daarnaar. De woning die in het kader van functieverandering wordt opgericht is daaraan ondergeschikt, hetgeen niet alleen blijkt uit de vormgeving, maar ook uit de landschappelijke inpassing en aankleding van de woonkavels.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwodimanh16-va01_0040.png"

Afbeelding aandachtspunten landschappelijke inpassing bij functieverandering in het Kampenlandschap

De locatie wordt zodanig ingevuld en landschappelijk aangekleed dat de nieuwe situatie visueel oogt als één erf. De woning van op het westelijk perceel is daarin het hoofgebouw. De boomgroepen in het gazon aan de voorzijde van het erf en de bouwstijl refereren naar de voormalige 'Havezate Schadewijck' op deze locatie. De woning wordt gebouwd op min of meer de locatie van de bestaande woning en heeft een inhoud van maximaal 1.000 m³. Er is sprake van een rijk gedetailleerd voorhuis en een achterhuis (deel) met boeren uitstraling.

Het voorhuis bestaat overeenkomstig de oudere havezate uit 1,5 bouwlaag met kap evenwijdig aan de Manhorstweg. De voor- en zijgevels bestaan uit oud (of verouderde) bakstenen met kenmerkende metselwerk details en een cementplint, rijk gedetailleerde kozijnen met bovenlichten en Louvre luiken. Het dak is afgewerkt met keramische blauw gesmoorde dakpannen. De topgevels zijn voorzien van schoorstenen overeenkomstig de voormalige havezate. De topgevels worden afgewerkt met een hardstenen afdekking.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwodimanh16-va01_0041.png"

Afbeelding ontwerp voorhuis

Het achterhuis (de vroegere deel) staat haaks op het voorhuis en bestaat uit 1 bouwlaag met kap overeenkomstig de voormalige havezate. De rechter zijgevel gericht op het erf heeft een gesloten karakter met enkele stalramen en staldeuren. De linker zijgevel gericht op het landelijk gebied heeft en wat meer open uitstraling en is voorzien van een klassieke erker. Het dak van het achterhuis is afgewerkt met blauw gesmoorde dakpannen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwodimanh16-va01_0042.png"

Afbeelding ontwerp achterhuis

Door de verschillende toegepaste beplantingen en de toegepaste architectuur (verwijzing naar de vroegere havezate) trekt dit hoofdgebouw vanaf de Manhorstweg de meeste aandacht. Door de hagen, de solitaire bomen en de struweelhaag wordt het oostelijk erf vooral in het zomerhalfjaar juist grotendeels aan het zicht onttrokken. Door de erven te verbinden met hagen wordt het één-erf-beeld versterkt. Ook de situering van de achter groen verscholen “vuile weg” (welke de toegang vormt naar het oostelijke erf), draagt bij aan het één-erf-beeld. De toegangsweg naar het westelijke erf met aan beide zijden een laanbeplanting geeft daarom in het voorbijgaan de indruk de enige toegangsweg naar het erf te zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwodimanh16-va01_0043.png"

Afbeelding gevels ontwerp met verwijzing naar havezate

De woning aan de oostijde van het plangebied die in het kader van de functieverandering wordt gerealiseerd heeft een omvang van maximaal 880 m³ en is in de verschijningsvorm ondergeschikt aan de hoofdwoning door maximaal één tot anderhalve bouwlaag met kap. Er is bij die woning uitsluitend sprake van vrijstaande bijgebouwen (max 150 m² incl. 50 m² vergunningsvrij). Onderstaande afbeeldingen geven een impressie van de woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwodimanh16-va01_0044.png"

Afbeelding Ontwerp woning in het kader van functieverandering

3.3 Bodem

In het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 1 onder d) is bepaald, dat voor de uitvoerbaarheid van een plan rekening moet worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen moet worden bepaald of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en of nader onderzoek en eventueel saneringen noodzakelijk zijn. Voor de gevallen waarin de bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, bepaalt de Wet bodembescherming dat de grond zodanig moet worden gesaneerd, dat zij kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen moeten bij voorkeur op schone grond worden gerealiseerd.

Verkennend bodemonderzoek

Dit bestemmingsplan voorziet in de sloop van de voormalige agrarische bebouwing op de planlocatie Manhorstweg 16, Didam en de realisatie van twee vrijstaande woningen (waarvan één herbouw). Daarmee wordt er nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt, waarin permanent personen verblijven. Een onderzoek naar de bodemkwaliteit is daarbij noodzakelijk. Daarom is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 3 Verkennend bodem- en asbestonderzoek Manhorstweg 16 Didam 08-12-22 opgenomen bij deze toelichting.

Uit de resultaten kan het volgende geconcludeerd worden:

  • 1. Op de locatie was in het verleden een landhuis met een gracht aanwezig. Het is bekend dat de gracht is gedempt met huisvuil en bouw- en sloopafval;
  • 2. Plaatselijk is in de ondergrond huisvuil en baksteen en puin aangetroffen. Deze bijmengingen zijn te relateren aan de stort in de voormalige gracht;
  • 3. de grond ter plaatse van de boven- en ondergrondse olietanks is niet verontreinigd; het grondwater ter plaatse is licht verontreinigd met barium, nikkel en naftaleen;
  • 4. de grond en het grondwater nabij de olievatopslag is niet verontreinigd;
  • 5. lokaal is ter plaatse van de voormalige stortplaats sprake van een matige tot sterke verontreiniging met zink en PAK;
  • 6. de toplaag van de bodem aan de noordkant van de meest zuidelijk gelegen schuur bevat asbest echter overschrijdt de aangetroffen concentratie niet de waarde van nader onderzoek (50 mg/kgds). Omdat er geen respirabele vezels in een gehalte > 10 mg/kg zijn aangetroffen, geldt er geen saneringsplicht. De andere druppelzone is vrij van asbest;
  • 7. op het overig terrein overschrijden diverse, zware metalen en minerale olie de streefwaarde. Lokaal overschrijdt PAK de tussenwaarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwodimanh16-va01_0045.png"

Afbeelding deellocaties bodem op het onderzoeksterrein

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwodimanh16-va01_0046.png"

Afbeelding boorlocaties

Er is sprake van sterk verontreinigde grond als gevolg van de stortlocatie. De stortlocatie is bekend bij de gemeente en provincie. Omdat de te herbouwen woning deels wordt geprojecteerd binnen de stortlocatie en derhalve daarbinnen wordt gegraven heeft de provincie als bevoegd gezag verzocht om een BUS-melding. De BUS-melding is opgenomen in Bijlage 4 BUS-melding Manhorstweg 16 Didam 06-02-2023 bij deze toelichting.

De BUS-melding is niet anders dan een saneringsplan. Op basis daarvan wordt de grond ter plaatse van de te herbouwen havezate gesaneerd naar de waarde die nodig is ten behoeve van een gebruik voor wonen.

Conclusie voor dit bestemmingsplan

Het terrein is na sanering geschikt voor het voorgenomen gebruik. Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.4 Bedrijven en milieuzonering

In geval van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met milieuhindergevoelige en hinderveroorzakende functies in de omgeving. Uitgangspunt is dat omliggende bedrijven als gevolg van een nieuwe ontwikkeling niet in hun bedrijfsvoering mogen worden beperkt en dat ter plaatse van nieuwe woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009)'. Onder milieuzonering wordt verstaan 'het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

De VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De richtafstanden hebben betrekking op de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier afstanden is bepalend voor de indeling in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van een gemiddeld modern bedrijf. De afstanden worden vanuit ruimtelijk oogpunt gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming of bouwvlak waarbinnen bijvoorbeeld een nieuwe milieubelastende functie(s) is toegestaan en anderzijds de rand van het bestemmingsvlak of bouwvlak waarbinnen een milieugevoelige functie mogelijk is.

De gevoeligheid van een gebied voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. Zo zal in het omgevingstype 'rustige woonwijk' eerder hinder worden ervaren dan in een 'gemengd gebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwodimanh16-va01_0047.png"

Afbeelding Richtafstanden bij een rustige woonwijk en gemengd gebied.

In de omgeving zijn voornamelijk burgerwoningen aanwezig. Gelet op de beperkte functies in de omgeving van het plangebied is er geen sprake van een gemengd gebied. Binnen een cirkel van 400 meter zijn geen bedrijven aanwezig. Zie hiervoor ook de onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwodimanh16-va01_0048.png"

Afbeelding ligging plangebied ten opzichte van functies in de omgeving

Daarmee kan worden geconcludeerd dat er geen bedrijven in de omgeving zijn gevestigd die een beperking zullen ondervinden van de voorgestelde ontwikkeling. Ook kan worden geconcludeerd dat voor de nieuwe woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Conclusie voor dit bestemmingsplan

Het aspect 'milieuzonering en bedrijven' levert geen beperkingen op voor de beoogde ontwikkeling en ook niet voor de reeds bestaande bedrijven in de omgeving.

3.5 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) regelt de mate waarin geluid bepaalde functies mag belasten. Indien geluidgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wet geluidhinder de verplichting om een akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van wegen en spoorwegen. Wonen is een geluidgevoelige functie. De geluidbelasting op woningen mag in principe de 48 dB niet overschrijden. Wegen met een 30 km/u zone zijn formeel uitgezonderd van akoestisch onderzoek.

Volgens het gestelde in artikel 74, lid 1 sub a2 van de Wgh dient de invloed van alle wegen in een buitenstedelijk gebied met een of twee rijstroken gelegen binnen 250 meter van de woningen in het plangebied op de betreffende gevels te worden onderzocht. De voorkeursgrenswaarde voor een geluidsbelasting op een gevel van woningen is 48 dB. Wanneer er aan die voorkeurswaarde wordt voldaan, dan is er in de woning sprake van een goed woon- en leefklimaat. Ligt de geluidsbelasting hoger dan kan er een hogere waarde worden vastgesteld. Voor woningen in een buitenstedelijk gebied (buiten de bebouwde kom) is dit ten hoogste 53 dB (Wgh art. 83).

Beoordeling 

Het initiatief voorziet in de bouw van twee vrijstaande woningen (waarvan één herbouw). De woningen zijn geluidsgevoelig volgens de Wgh. Er is daarom een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd naar de gevelbelasting van het wegverkeerslawaai van de wegen in de omgeving van het plangebied. De volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 5 Geluidsbelasting wegverkeer locatie Manhorstweg 16 Didam 28-11-2022.

De ontwikkeling ligt buiten de bebouwde kom van Didam. De ontwikkeling bevindt zich binnen de geluidzone van:

  • 1. de Manhorstweg op 48 m van de as van de weg
  • 2. de Foxheuvelstraat op 170 m van de as van de weg
  • 3. de Luijnhorststraat op 170 m van de as van de weg.

De geluidbelasting door de Manhorstweg bedraagt ten hoogste 36 dB na aftrek van 5 dB. De geluidbelasting door de Foxheuvelstraat bedraagt ten hoogste 20 dB na aftrek van 5 dB. De geluidbelasting door de Luijnhorststraat bedraagt ten hoogste 23 dB na aftrek van 5 dB. De geluidbelasting ligt daarmee ruim onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor alle wegen. Er hoeft voor geluid door wegverkeer op de wegen in de omgeving geen hogere waarde te worden aangevraagd.

Bij het toetsen of sprake is van een “goede ruimtelijke ordening” is aangesloten bij het toetsingskader van de Wgh. Aan dit toetsingskader wordt zonder maatregelen voldaan. De geluidbelasting door alle wegen samen bedraagt 42 dB zonder aftrek op de hoogst geluidbelaste gevel. Voor gevels met een geluidbelasting van ten hoogste 53 dB zonder aftrek bedraagt de benodigde karakteristieke geluidwering 20 dB. Dit is de minimale waarde conform het Bouwbesluit. Voor de gevels van de woningen zijn geen aanvullende geluidwerende voorzieningen nodig.

Conclusie voor dit bestemmingsplan

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

3.6 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor geurhinder vanwege tot veehouderijen behorende dierenverblijven. De Wgv geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De Wgv maakt onderscheid tussen twee situaties:

  • 1. diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld;
  • 2. diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld.

Als de geuremissie van een dier bekend is, wordt met een verspreidingsmodel de geurbelasting op een geurgevoelig object berekend. Die geurbelasting wordt getoetst aan de normen (in de wet 'waarden' genoemd).

Als de geuremissie van een dier niet bekend is, stelt de wet minimumafstanden tussen de veehouderij en een geurgevoelig object. Deze afstand bedraagt 100 meter voor geurgevoelige objecten en woningen in de bebouwde kom en 50 meter voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom.

De Wgv heeft betrekking op twee aspecten. Ten eerste speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ten tweede moet bij de belangenafweging voor een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een partij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad.

De gemeente Montferland is gelegen binnen een concentratiegebied als bedoeld in de Meststoffenwet. Binnen dergelijke gebieden moet de berekende geurbelasting op grond van de Wgv worden getoetst aan twee standaardnormen:

  • 3 ouE/m³ (odour units/m³ lucht) voor geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom;
  • 14 ouE/m³ voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom.

Daarbij wordt een onderscheid gemaakt in achtergrondbelasting en voorgrondbelasting.

Onder de achtergrondbelasting wordt verstaan de geurbelasting als gevolg van een veelheid aan veehouderijen in de omgeving van een geurgevoelig object. Onder voorgrondbelasting wordt verstaan de geurbelasting afkomstig van één veehouderij die de meeste geur op het geurgevoelige object veroorzaakt.

In de wijde omgeving bevinden zich geen veehouderijen welke door de beoogde ontwikkeling kunnen worden belemmerd. Agrarische bedrijven in de omgeving bevinden zich op een zodanig afstand dat deze geen nadelige effect hebben op een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuw te bouwen woningen.

Conclusie voor het bestemmingsplan

Het geuraspect levert geen beperkingen op voor de nieuwe woonfuncties. Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat. De agrarische bedrijven worden ook niet beperkt in hun ontwikkelingsmogelijkheden door deze nieuwe woonfuncties.

3.7 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt. Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.

Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het risico geeft aan hoe groot de kans is dat bij een ongeval bij een risicolocatie 10, 100 of 1000 slachtoffers tegelijk vallen. Bij groepsrisico is het niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi (stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen. Dit risico is daardoor een maatstaf voor de verwachte omvang van een ramp. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi): Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi en Revi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Circulaire effectafstanden LPG-tankstations: In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. In beginsel zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 60 meter en geen zeer kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 160 meter toegestaan. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg): Voor de beoordeling van de risico’s vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt en basisnet), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet. Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs).

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen: Voor de beoordeling van de risico’s van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb en Revb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

Activiteitenbesluit milieubeheer:

In dit besluit zijn veiligheidsafstanden en risiconormen ten opzichte van (beperkt) kwetsbare objecten opgenomen. Veiligheidsafstanden zijn vastgesteld voor onder andere opslagtanks met propaan/propeen, aardgastankstations, en gasdrukmeet- en regelstations.

Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik:

In deze circulaire zijn veiligheidszones (A-, B- of C-zone) vastgesteld voor de opslag van ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. Binnen deze veiligheidszones worden de aanwezigheid van activiteiten en/ of objecten uitgesloten.

Vuurwerkbesluit:

Dit besluit geeft veiligheidsafstanden voor de opslag van consumentenvuurwerk en professioneel vuurwerk.

Situatie in het plangebied

Het plangebied maakt zelf geen risicovolle activiteiten met gevaarlijke stoffen mogelijk en vormt daarmee geen risicobron. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de ev-signaleringskaart De zwarte cirkel is het plangebied. Op deze afbeelding is één risicobron zichtbaar in de omgeving van het plangebied die onder de afbeelding nader uitgewerkt wordt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwodimanh16-va01_0049.png"

Afbeelding Uitsnede Externe veiligheid-signaleringskaart

Aardgasleiding N-566-01: Op circa 625 meter ten noorden van het plangebied ligt een hogedruk aardgasleiding N-566-01. Deze buisleiding heeft een uitwendige diameter van 13 inch en een maximale werkdruk van 40 bar. Dit levert een 100% letaliteitszone van 67 meter op. De 1% letaliteitszone, oftewel het invloedsgebied, is 140 meter vanaf de buisleiding gerekend. Gelet op de afstand van de planlocatie, is de hogedruk aardgasleiding niet relevant in het kader van externe veiligheid.

Rijksweg A12 (Basisnetroute weg: A18: Knp. Oud-Dijk - afrit 4 (Doetinchem-Oost) (wegvak G18): Op circa 2.000 meter van het plangebied is de A12 (wegvak G12) gelegen. De A12 is aangewezen als basisnetroute en valt onder het Bevt. Op basis van de Regeling basisnet vindt er transport van brandbare gassen (stofcategorie GF3) over de A12 plaats. Conform de Beleidsregels EV-beoordeling tracébesluiten vindt er over de A12 ook transport plaats van brandbare vloeistoffen (stofcategorie LT1 en LT3), brandbare gassen (stofcategorie GF2) en toxische gassen (stofcategorie GT4). Het invloedsgebied van de A12 wordt bepaald door het transport van GT4 (toxische gassen). Het invloedsgebied is daarmee meer dan 4.000 meter (zie tabel 4-2 van de Handleiding risicoanalyse transportroutes). Omdat het invloedsgebied over het plangebied reikt is de A12 in het kader van externe veiligheid relevant.

Spoorroute 202 Betuweroute Meteren – Emmerich (D): Op circa 3.900 meter van het plangebied is spoorroute 202 gelegen. Deze spoorroute is aangewezen als basisnetroute en valt onder het Bevt. Volgens de Regeling basisnet worden over de spoorroute de stofcategorieën A (brandbaar gas), B2 en B3 (toxische gassen), C3 (brandbare vloeistof) en D3 en D4 (toxische vloeistoffen) vervoerd. Volgens de Handleiding risicoanalyse transport is daarmee sprake van een invloedsgebied van meer dan 4.000 meter. Dit invloedsgebied wordt bepaald door het transport van zeer toxische vloeistoffen (D4). Het plangebied valt binnen het invloedsgebied van spoorroute 202. De spoorroute is daarom in het kader van externe veiligheid relevant.

Verantwoording groepsrisico:

Er is vastgesteld dat het plangebied niet binnen een plaatsgebonden risicocontour van een risicobron ligt. Dit betekent dat wordt voldaan aan de grens-/richtwaarde van het plaatsgebonden risico. Omdat het om de realisatie van een tweetal woningen gaat, wordt de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet overschreden. Omdat het plangebied wel binnen het invloedsgebied van een risicobron ligt, moet het groepsrisico beperkt verantwoord worden.

Het plan zal leiden tot een toename van maximaal 2,4 personen (in de nacht). In verband met deze beperkte toename van het aantal personen zal dit niet significant doorwerken in de rekenkundige hoogte van het groepsrisico. Om deze reden is de verantwoording van het groepsrisico kwalitatief uitgevoerd. De mogelijkheid tot beperking van het groepsrisico is op deze grote afstand tussen het plangebied en de risicobronnen niet relevant. De toename van zo'n beperkte personendichtheid door realisatie van het plan heeft geen invloed op het groepsrisico. Hiernaast liggen de betreffende risicobronnen ver buiten de 10-6/ jr. contour. Op basis van bovengenoemde redenen zijn eventuele extra veiligheidsmaatregelen niet realistisch. Bestrijding bij calamiteiten dient in deze situatie dan ook plaats te vinden bij de bron zelf. In het kader van zelfredzaamheid moeten personen wel een schuilmogelijkheid hebben. Hierbij geldt als toetsingsgrond de mate waarin de nieuw te bouwen woningen goed afsluitbaar zijn tegen de indringing van toxisch gas en de tijdsduur dat deze bouwwerken hieraan worden blootgesteld. De nieuw te bouwen woningen worden goed geïsoleerd. Hierdoor bieden zij een goede bescherming tegen het eventueel binnendringen van het toxisch gas. Belangrijk is dat luchtbehandelingsinstallaties in de woningen met één druk op de knop zijn uit te schakelen. In het kader van risicocommunicatie is het bovendien belangrijk dat bij een calamiteit waarbij toxische stoffen kunnen vrijkomen, bewoners in het plangebied zijn geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen goed te sluiten. In het kader van risicocommunicatie zal hieraan de nodige aandacht worden geschonken. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om dit advies tijdig op te volgen. Geconcludeerd kan worden dat er gelet op bovenstaande voldoende mogelijkheden zijn voor de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid bij een zwaar ongeval. Om deze reden is het niet noodzakelijk dat nadere eisen aan het plan worden gesteld in het kader van de externe veiligheid.

A. Personendichtheid: Het plangebied voorziet in de realisatie van twee nieuwe woningen, waarvan één herbouw (2,4 personen per woning). Doordat de bestaande bedrijfsbebouwing wordt gesloopt neemt het aantal personen overdag beperkt toe. In de bedrijfsbebouwing waren immers ook personen aanwezig. De toename van het aantal personen zal alleen in de nacht maximaal 2,4 personen zijn.

B. Hoogte groepsrisico: Het aantal personen in het invloedsgebied neemt alleen in de nacht toe met 2,4 personen. Gelet op de beperkte toename alleen in de nacht, de ontwikkeling buiten de 100% letaliteitszone is gelegen heeft dit geen gevolgen voor het groepsrisico.

C. Bestrijdbaarheid: Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om de effecten ten gevolge van het incident te beperken. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden dicht bij de bron. De mate van bestrijdbaarheid wordt vooral bepaald door de aanwezige veiligheidsvoorzieningen. De VNOG is hiervoor om advies gevraagd.

D. Zelfredzaamheid: Met de term 'zelfredzaamheid' wordt bedoeld: Het vermogen om jezelf en/of anderen in veiligheid te brengen bij (een dreiging van) een gevaarlijke situatie. Bij het bepalen van de mate van zelfredzaamheid spelen onder andere de fysieke gesteldheid en zelfstandigheid van de aanwezigen, de alarmeringsmogelijkheden en vluchtmogelijkheden een rol. De VNOG adviseert zelfredzaamheid van de aanwezige personen zo groot mogelijk te laten zijn, door gebruik te maken van NL-alert. Hiermee zijn mensen binnen een bepaald gebied gericht te informeren door het sturen van een bericht naar mobiele telefoons. Verder is het plan via de Manhorstweg per auto en voet te ontvluchten. Gezien het geadviseerde van de VNOG enkel ter verbetering is, acht de gemeente het niet noodzakelijk om verdere maatregelen te treffen om de zelfredzaamheid te verbeteren. Daarnaast zijn de geadviseerde maatregelen van de VNOG niet ruimtelijk relevant.

Advies van Veiligheidsregio Noord- en Oost Gelderland (VNOG) van 12 april 2023: 

Op het gebied van de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid heeft de veiligheidsregio adviesrecht. De Veiligheidsregio Noord- en Oost Gelderland (VNOG) heeft op 12 april 2023 haar advies uitgebracht. Zie hiervoor Bijlage 10 Advies Veiligheidsregio 12-04-23. In dit advies wordt geadviseerd om:

  • Zelfredzaamheid van de aanwezige personen zo groot mogelijk te laten zijn, door gebruik te maken van NL-alert;
  • Zorg te dragen dat het ventilatiesysteem goed functioneert. Om te kunnen schuilen voor een toxisch scenario, is het noodzakelijk dat bewoners in zo'n situatie naar binnen gaan, ramen en deuren sluiten en dat de eventueel aanwezige mechanische ventilatie handmatig door de gebruikers kan worden uitgezet. Deze maatregel kan worden geborgd in de vergunningverleningsprocedures van diverse objecten;
  • Zorg te dragen voor een goede informatievoorziening aan de aanwezige personen, opdat men weet hoe te handelen tijdens een calamiteit. U kunt hierbij denken aan publieke voorlichtingscampagnes als 'Denk vooruit'/ 'Wees Voorbereid'.
  • De bewoners te attenderen op deelname aan 'Stan the CPR-network', gezien de aanrijtijd van de ambulances voor dit gebied langer is dan 15 minuten. Dit is een hulpsysteem waarbij vrijwilligers opgeroepen kunnen worden om iemand te reanimeren (met AED), in afwachting van een ambulance. Deelname aan Stan the CPR-network kan levens redden.

Conclusie voor dit bestemmingsplan

Ten aanzien van het groepsrisico ligt het plan in het invloedsgebied van de Betuweroute en de Rijksweg A12. Op basis van de beperkte verantwoording groepsrisico (zie hierboven) kan worden geconcludeerd dat het ruimtelijke initiatief geen significant effect heeft op het groepsrisico, dan wel op de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. De woningen moeten worden voorzien van een mechanische ventilatie die handmatig kan worden uitgezet in geval van een calamiteit waarbij een gifwolk ontstaat.

3.8 Water

3.8.1 Rijksbeleid

Sinds 2000 is de Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. De KRW is in Nederland vastgelegd in de Waterwet en het Besluit Kwaliteitseisen en Monitoring Water (BKMW). De KRW onderscheidt drie planperioden: 2009-2015, 2016-2021 en 2022-2027. Ieder volgend plan is gebaseerd op de resultaten van de voorgaande periode. Zowel voor het uiteindelijk in 2027 bereiken van de doelen als voor het uitvoeren van de maatregelen per planperiode geldt voor de KRW vanuit Europa een resultaatverplichting.

In het nationaal Waterplan staan 5 ambities centraal:

  • 1. Nederland blijft de veiligste delta in de wereld;
  • 2. Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoet water;
  • 3. Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht;
  • 4. Nederland is en blijft gidsland voor watermanagement;
  • 5. Nederlanders leven waterbewust.

In 2050 is de inrichting van Nederland minder kwetsbaar voor water en klimaatverandering. In 2020 hebben de overheden daar beleid en regels voor vastgesteld.

Belangrijkste punt is dat water een belangrijk sturend element is in de ruimtelijke ordening. Water legt een ruimteclaim op het (stads-)landschap waaraan voldaan moet worden. De bekende driestapsstrategieën zijn leidend:

  • vasthouden-bergen-afvoeren (waterkwantiteit);
  • voorkomen-scheiden-zuiveren (waterkwaliteit).

Bij nieuwe ontwikkelingen wordt vooraf getoetst of het risico toeneemt. De watertoets is daar een belangrijk instrument voor. In het Nationaal Bestuursakkoord Water-actueel (NBW-actueel, juni 2008) hebben rijk, provincies, gemeenten en waterschappen onder meer opnieuw afgesproken dat de watertoets ook wordt toegepast bij waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten die niet vallen onder de Wro. Het Rijk zorgt ervoor dat de watertoets zijn wettelijke status behoudt.

3.8.2 Beleid Waterschap Rijn en IJssel

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het Waterschap Rijn en IJssel is met andere waterschappen mede beheerder van het deelstroomgebied Rijn-Oost. Om te voldoen aan de eisen van de KRW hebben de waterschappen intensief samengewerkt met elkaar en met andere partners.

Het waterbeleid van het waterschap is met name gericht op een duurzame aanpak van het waterbeheer: geen afwenteling, herstel van de veerkracht van het watersysteem, streven naar een meer natuurlijk waterbeheer, zoeken naar meer ruimte voor water, water toepassen als ordenend principe door middel van het gebruik van waterkansenkaarten en water langer vasthouden mede door een flexibeler peilbeheer. Ook het streven naar een betere waterkwaliteit als onderdeel van duurzaamheid is een belangrijk speerpunt.

De opdracht van de waterschappen in Rijn-Oost is te zorgen voor voldoende water, schoon water en voor veilig wonen en werken op de taakvelden watersysteem, waterketen en veiligheid. Het waterschap houdt daarbij rekening met agrarische, economische, ecologische en recreatieve belangen. Aandachtspunten zijn het verbeteren van de ecologische en chemische waterkwaliteit (terugdringen van oppervlaktewatervervuiling) en het voorkomen van wateroverlast, waarbij rekening wordt gehouden met het veranderende klimaat.

Waterschap Rijn en IJssel heeft een watertoetstabel ontwikkeld waarmee met een aantal vragen in beeld te brengen is welke wateraspecten bij een ruimtelijke ontwikkeling relevant zijn en met welke intensiteit het watertoetsproces doorlopen moet worden. De intensiteit van het watertoetsproces is afhankelijk van de antwoorden op de vragen:

  • als erop een categorie 2 vraag (zie watertoets in 3.8.4) een 'ja' is geantwoord, is een uitgebreide watertoets noodzakelijk;
  • is er op geen van de categorie 2 vragen een 'ja' geantwoord, dan kan een verkorte watertoets doorlopen worden;
  • als er alleen met 'nee' is geantwoord, dan is het RO-plan waterhuishoudkundig niet van belang en hoeft er geen wateradvies bij het waterschap opgevraagd te worden.
3.8.3 Gemeentelijk rioleringsplan

Gemeente Montferland beschikt over een Gemeentelijk water- en rioleringsplan. Het GWRP 2022-2026 geeft invulling aan diverse ontwikkelingen op het gebied van water, zoals de nieuwe gemeentelijke zorgtaken voor afstromend hemelwater en grondwateroverlast, duurzaam omgaan met hemelwater en klimaatontwikkelingen. Het GRP wordt beschouwd als het Beleidsplan van Gemeente Montferland over haar taken op het gebied van afvalwater, hemelwater en grondwater.

Het GRP heeft de volgende doelen:

  • Voldoen aan de planverplichting uit de Wet milieubeheer;
  • Invulling geven aan de zorgtaken voor afvalwater, afstromend hemelwater en grondwateroverlast;
  • Afstemmen van het rioleringsbeleid op landelijke ontwikkelingen, nieuwe wet- en regelgeving en relevante beleidsplannen;

Inzameling van afvalwater

Gemeenten zijn verplicht om huishoudelijk afvalwater in te zamelen. De Wet milieubeheer biedt de mogelijkheid om voor specifieke situaties ontheffing van deze zorgplicht aan te vragen bij de provincie. Dat geldt bijvoorbeeld voor afgelegen percelen in het buitengebied. Op percelen waarvoor de gemeente een ontheffing van de zorgplicht heeft, zijn de bewoners zelf verantwoordelijk voor de verwerking van hun afvalwater. De gemeente bepaalt per geval welke voorziening het meest doelmatig is: riolering, drukriolering B, of een zelfstandig systeem (IBA). Van belang om in dat kader op te merken is dat de locatie is gelegen in een kwetsbaar drinkwaterreserveringsgebied, waarop provinciale milieuhygienische regels van toepassing zijn.

Hemelwater

Op particulier terrein zijn de perceelseigenaren verantwoordelijk voor een deugdelijke inzameling en verwerking van hemelwater. Gemeenten zorgen alleen voor het inzamelen en verwerken van afvloeiend hemelwater, als dit doelmatiger is en als redelijkerwijs niet van particulieren kan worden verwacht dat zij het hemelwater zelf verwerken.

Woningen en bedrijven in het buitengebied zijn aangesloten op drukriolering of een IBA. Deze systemen zijn niet geschikt voor het verwerken of transporteren van hemelwater. In het buitengebied is bovendien voldoende ruimte om het hemelwater op eigen terrein te verwerken of af te voeren naar aangrenzende sloten of watergangen.

Nieuwbouwplannen mogen niet leiden tot een toename van:

  • het op (gemengde) riolering aangesloten verhard oppervlak;
  • de vuilemissie naar oppervlaktewater;
  • de huidige afvoeren naar oppervlaktewater.

Hemelwater moet zo veel mogelijk op de percelen zelf worden verwerkt. Dit heeft de volgende voordelen:

  • er zijn geen dure gemeentelijke voorzieningen nodig om dit hemelwater in te zamelen en te verwerken;
  • er zijn geen extra emissies naar het oppervlaktewater.

Perceeleigenaren kunnen hemelwater op eigen terrein verwerken als aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. Zo moet er op de percelen voldoende ruimte aanwezig zijn om bijvoorbeeld een infiltratievoorziening aan te leggen. Bovendien moet de bodem voldoende waterdoorlatend zijn.

3.8.4 Watertoets

In het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) wordt gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting van die plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen, waarin verslag wordt gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan daarbij overleg pleegt met o.a. de waterschappen. In artikel 3.1.6 van dat zelfde besluit is aangegeven dat in de toelichting van een bestemmingsplan is beschreven op welke wijze in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. Het doel van de watertoets is om negatieve effecten van besluiten op de waterhuishouding te voorkomen en kansen voor het watersysteem te benutten. De watertoets is een procesinstrument om in een vroegtijdig stadium van de planvorming het aspect water te betrekken. Waterhuishoudkundige doelstellingen worden expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan afgewogen. Deze doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgaan met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater). Het waterschap wordt in een vroeg stadium betrokken om een wateradvies te geven over het omgaan met water binnen de planlocatie. Voor de watertoets is gebruik gemaakt van de Standaard Waterparagraaf van het Waterschap Rijn en IJssel. Als op één of meer vragen per waterthema 'Ja' wordt geantwoord dan is het waterthema relevant. Die waterthema's worden toegelicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwodimanh16-va01_0050.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwodimanh16-va01_0051.png"

Afbeelding Waterthema's ter plaatse van het plangebied Manhorstweg 16 te Didam

In de 'Handreiking Watertoets 2' zijn inhoudelijke criteria aangereikt voor de watertoets, die de basis vormen voor de planbeoordeling door het waterschap en het daaruit voortvloeiende wateradvies. In onderstaande watertoetstabel zijn de voor de ruimtelijke onderbouwing van belang zijnde waterhuishoudkundige criteria opgenomen. Zie ook de watertoets in Bijlage 9 Watertoets Manhorstweg 16 Didam 24-12-22.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwodimanh16-va01_0052.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwodimanh16-va01_0053.png"

Afbeelding Watertoetstabel Manhorstweg 16 Didam

Grondwaterkwaliteit

Het gebied waarin de locatie Manhorstweg 16 is gelegen, is op grond van Actualisatieplan 9 van de Omgevingsverordening aangewezen als kwetsbaar drinkwaterreserveringsgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwodimanh16-va01_0054.png"

Afbeelding kwetsbaar drinkwaterreserveringsgebied uit de provinciale omgevingsverordening

Het betreft de aanwijzing van Aanvullende Strategische Voorraden (ASV) voor de drinkwatervoorziening. Er zijn regels opgenomen in de verordening om het grondwater in deze gebieden te beschermen. Het doel van de regels is er voor te zorgen dat het grondwater in dit gebied in de toekomst (2040) nog steeds geschikt is om drinkwater van te maken, zonder vergaande zuivering. Omdat er nu nog geen drinkwater wordt gewonnen, zijn de regels in drinkwaterreserveringsgebieden voor een aantal activiteiten minder streng. In de regels wordt onderscheid gemaakt in activiteiten die gemeld moeten worden, activiteiten waarvoor een vergunning moet worden aangevraagd en activiteiten die verboden zijn.

Er zijn beperkingen voor het gebruik van bodemenergie. Ook kan het zijn dat bij de bouw van een woning andere activiteiten worden uitgevoerd bijvoorbeeld de aanleg van een IBA (Individuele Behandeling van Afvalwater) waarvoor in dat geval aanvullende regels gelden. Koperen dakgoten of zinken platen aan het huis zijn niet wenselijk. Daarmee wordt voorkomen dat zware metalen zoals zink en koper niet in het grondwater belanden.

Wateroverlast- (oppervlaktewater)

De ontwikkeling betreft de sloop van de voormalige agrarische bebouwing op het perceel Manhorstweg 16 te Didam en de realisatie van twee nieuwe woningen (waarvan één herbouw). Er vindt binnen het plangebied geen uitbreiding plaats van bebouwing en/of verharding. De oppervlakte van de bebouwing en verharding neemt af. Het hemelwater wordt geïnfiltreerd in de bodem.

Inrichting en beheer

In het GWRP 2022-2026 wordt aangegeven dat de voorkeursvolgorde voor verwerken hemelwater oppervlakkig is boven ondergronds. De afname van verharding zorgt ervoor dat er veel minder hemelwater wordt opgevangen, waardoor hemelwater weer natuurlijk kan infiltreren in de bodem. De vrijkomende ruimte door verwijdering van gebouwen of verharding krijgen een groene inrichting en wordt geschikt voor infiltratie van hemelwater. De infiltratie van hemelwater is ook positief in het kader van klimaatadaptatie (tegengaan van verdroging). Artikel 2.65b van de provinciale omgevingsverordening vraagt om een toelichting ten aanzien van klimaatadaptatie in het bestemmingsplan. Doordat de bebouwing afneemt en het plangebied groen wordt ingepast en landschappelijk wordt aangekleed is sprake van een positief effect vanuit het aspect klimaatadaptatie.

De nieuwe woningen kunnen voor de afvoer van het vuilwater technisch gezien worden aangesloten op de bestaande pompput t.h.v. de huidige inrit.

In of nabij het plangebied bevinden zich geen wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap. Het plan heeft niet de herinrichting van watergangen tot doel.

De voorgestane functieverandering is niet van invloed op het waterbeheer binnen het plangebied of direct daarbuiten. De bedrijfswoning is aangesloten op de riolering. De toekomstige (extra) woning zal mogelijk ook worden aangesloten op de riolering voor de vuilwaterafvoer.

Het waterschap en de gemeente houden voor het afkoppelen en infiltreren in de bodem een benodigde berging aan van 55 mm/m² verhard oppervlak. Hemelwater moet op eigen terrein afgekoppeld worden en in de bodem worden geïnfiltreerd. Volgens het beleid van het Waterschap moet indien meer regenwater direct wordt afgevoerd naar watergangen dan voorheen in dat geval worden voorzien in waterberging op eigen terrein. De piekbelasting naar oppervlaktewater mag niet toenemen ten opzichte van de huidige situatie. Door de sloop 2.623 m² aan gebouwen (nog exclusief te verwijderen erfverharding) neemt het verhard oppervlak af. De oppervlakte van de nieuwe bebouwing en verharding is substantieel minder dan in de oude situatie. Op basis hiervan is het, ten aanzien van het bergen van hemelwater, aannemelijk dat binnen de plangrenzen voldoende ruimte beschikbaar is om de waterbergingsopgave op meerdere manieren binnen de plangrenzen te verwerken en te infiltreren.

Materiaalgebruik

Afkoppeling van het hemelwater van het afvalwater maakt dat er in de bebouwing geen materialen gebruikt mogen worden die de grondwaterkwaliteit negatief kunnen beïnvloeden. Dat betekent dat slechts duurzame, niet-uitloogbare materialen gebruikt worden. Derhalve is onderhavig plan niet van invloed op de kwaliteit van het grondwater. In het ontwerp dient daarmee rekening te worden gehouden.

Conclusie voor het bestemmingsplan

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

3.9 Archeologie en cultuurhistorie

3.9.1 Archeologie

Met het Europese Verdrag van Valetta (1992) is afgesproken dat archeologie een gewogen onderdeel moet zijn bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het uitgangspunt is om archeologische sporen van waarde in de bodem te laten zitten (behoud in situ). Archeologisch materiaal in de bodem is onvervangbaar en daarom kwetsbaar. Opgraven (behoud ex situ), is om die reden een noodoplossing. Na een opgraving is het bodemarchief niet meer te raadplegen in relatie tot zijn context.

In de Erfgoedwet is geregeld hoe met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden moet worden omgegaan. Het streven is om deze belangen tijdig bij het plan te betrekken. Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast.

Bepaald is dat bij de vaststelling van nieuwe bestemmingsplannen c.q. bij afwijkingen daarvan aangegeven moet worden welke archeologische waarden zich (naar verwachting) in de bodem bevinden en hoe hiermee wordt omgegaan. Door middel van een vergunningenstelsel moeten deze waarden worden beschermd. Gelet hierop is het van belang om op gemeentelijk niveau een gedetailleerde archeologische verwachtings- en maatregelenkaart te hebben.

De gemeente Montferland beschikt sinds 2008 over een gedetailleerde archeologische waardenkaart, verwachtingskaart en een cultuurhistorische waardenkaart, alsmede een hierop gebaseerde archeologische maatregelenkaart, welke planologisch is doorvertaald in het bestemmingsplan 'Buitengebied'.

Op 9 oktober 2012 is besloten tot een wijziging van de beleidskaders. Een van die wijzigingen was een verruiming van de ondergrenzen voor archeologisch onderzoek. Deze verruiming is beleidsmatig opgenomen in de Erfgoedverordening Montferland 2012 en nadien doorvertaald in het bestemmingsplan 'Buitengebied, eerste herziening'.

In een later stadium is ook de gemeentelijke archeologische waardenkaart, de archeologische verwachtingskaart en de cultuurhistorische waardenkaart (hierna: AWK/CHW) geactualiseerd. Die actualisatie van de AWK/CHW is in nauwe samenspraak met de lokale oudheidkundige verenigingen (HKB en OVD), amateurarcheologen (Werkgroep Archeologie Bergh), regionaal archeoloog, Natuurmonumenten, Koninklijke Landmacht en de gemeentelijke vakdisciplines uitgevoerd. De actualisatie betrof met name het bijwerken van de bestaande AWK/CHW-kaarten uit 2008. De betreffende kaart is op 7 april 2015 vastgesteld.

Beoordeling

Op de archeologische beleidskaart van de gemeente Montferland ligt het plangebied in verschillende beleidszones.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwodimanh16-va01_0055.png"

Afbeelding Uitsnede kaart archeologische verwachting

Het noorden en westen van het plangebied en een strook langs de oostelijke grens liggen in de zone Archeologisch Waardevol Gebied categorie 3 (AWG 3: vindplaats met bufferzone van 50 m). Het centrale deel van het plangebied ligt in de zone Archeologisch Waardevol Gebied categorie 4 (AWG4: historische dorps/stadskern). Het zuiden van het plangebied ligt in de zone Archeologisch Waardevol Verwachtingsgebied categorie 5 (AWV 5: hoge archeologische verwachting, archeologische resten afgedekt door een conserverende deklaag). De noordwestelijke hoek van het plangebied ligt in de zone Archeologisch Waardevol Verwachtingsgebied categorie 6 (AWV 6: hoge archeologische verwachting). De noordoostelijke hoek van het plangebied ligt in de zone Archeologisch Waardevol Verwachtingsgebied categorie 8 (AWV8: lage archeologische verwachting).

Bij een ligging van het plangebied in meerdere beleidszones is de meest strenge zone leidend voor het bepalen van de onderzoeksplicht. Het beleid bij AWG categorie 4 is dat bij bodemingrepen met een omvang groter dan 50 m² en een verstoringsdiepte dieper dan 30 cm-mv of dieper dan de bekende bodemverstoringen vroegtijdig inventariserend archeologisch vooronderzoek noodzakelijk is. Door Hamaland Advies is een KNA conform archeologisch onderzoek uitgevoerd. Zie hiervoor Bijlage 8 Bureauonderzoek en verkennend booronderzoek archeologie Manhorstweg 16 Didam 07-12-22 bij deze toelichting.

Bureauonderzoek

Het plangebied is gelegen in een overgangsgebied van het dekzandgebied ten zuidoosten van het plangebied naar het IJsseldal ten noordwesten van het plangebied. De archeologische verwachting voor het plangebied is afhankelijk van de landschappelijke ligging. Voor het dekzandlandschap geldt dat de meest reliëfrijke delen (goed ontwaterde dekzandruggen en –koppen) die grenzen aan - of worden omgeven door laaggelegen, natte gebieden - gunstige vestigingslocaties zijn voor zowel jagers/verzamelaars vanaf het Laat-Paleolithicum als voor landbouwsamenlevingen vanaf het Neolithicum en daarom een hoge archeologische verwachting hebben. Door plaggenbemesting vanaf de Late Middeleeuwen is op de dekzandruggen (oude landbouwgronden) geleidelijk een meer dan 50 cm dik plaggendek ontstaan, waardoor daaronder liggende archeologische resten mogelijk goed geconserveerd zijn gebleven. De rivierkom-/rivierterrrasvlakte daarentegen is vanwege de lage landschappelijke ligging en de daarmee gepaarde drassige omstandigheden minder gunstig als vestigingslocatie en heeft een lage archeologische verwachting. Op basis van vondstmeldingen in Archis zijn in de omgeving van het plangebied met name resten uit de Late Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd gerelateerd aan havezaten te verwachten. Verder is ten oosten van het plangebied een vuursteenvondst uit het Neolithicum bekend.

In het plangebied heeft de middeleeuwse 'Havezate Schadewijk' gestaan. Schadewijk wordt al in bronnen vermeld uit 1386. Op basis van de tekening van Maximiliaan de Raadt uit 1721 bestond de havezate uit een omgrachte stenen boerderij en een bijgebouw. Op de kadastrale kaart 1822 is in het centrale deel van het plangebied nog sprake van een omgracht terrein met boerderij en erf in het noorden en tuin in het zuiden. De boerderij op de kadastrale kaart staat op min of meer dezelfde locatie als de huidige woning Manhorstweg 16.

Indien in het plangebied archeologische resten aanwezig zijn, worden resten uit de Late Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd direct verwacht vanaf het maaiveld en in het eerddek / de cultuurlaag. Oudere archeologische resten uit het Laat-Paleolithicum tot en met de Vroege Middeleeuwen worden onder het eerddek verwacht in de top van het dekzand. Op basis van het booronderzoek door Archeological Research en Consultancy uit 2010 direct ten westen van het plangebied (archismelding 2266131100) wordt de top van het dekzand verwacht op een diepte van ca. 0,7 à 0,9 m-mv.

De bodem in het plangebied is verstoord als gevolg van agrarische activiteiten. Deze bodemverstoring is naar verwachting beperkt gebleven tot de bouwvoor. Verder is de bodemopbouw verstoord bij bouw- en sloopwerkzaamheden in de 20e eeuw. Op basis van de resultaten van het bouwdossieronderzoek kan herleid worden dat de bodem onder de huidige bedrijfswoning verstoord is tot dieptes tussen 60 en 210 cm-bouwpeil (bovenkant vloer begane grond). Onder de noordoostelijke stal is de bodem verstoord tot maximaal 150 cm-peil bij de gedeeltelijke onderkeldering. Tot hoe diep de bodem vergraven is in de niet-onderkelderde delen is niet uit de bouwtekeningen te achterhalen. Omdat van de zuidoostelijke stal geen bouwtekeningen beschikbaar zijn, is het onbekend tot welke diepte de bodem onder deze stal is verstoord. Deze tekeningen zijn echter minder relevant voor het onderzoek, omdat de zuidoostelijke stal buiten de contouren van de geplande nieuwbouw ligt. Tot slot is de bodem verstoord bij het dempen van de omgrachting rondom de (voormalige) 'Havezate Schadewijk'. Op basis van het verkennend milieuhygiënisch onderzoek is de westelijke gracht tussen 1952 en 1955 gebruikt als stortlocatie voor huis-, sloop- en bouwafval. Op deze stortlocatie is tot een diepte van ca. 0,3 m-mv sprake van een afdeklaag en tot ca. 2,5 m-mv sprake van stortmateriaal.

Indien in het plangebied sprake is van een meer dan 50 cm dik eerddek van een hoge zwarte/bruine enkeerdgrond, kunnen archeologische resten buiten de bestaande bebouwing in de top van het daaronder liggende dekzand mogelijk beschermd zijn gebleven tegen bodemverstoringen.

Booronderzoek 

De bodemopbouw in het plangebied bestaat uit een subrecente bouwvoor met een dikte variërend van 20 cm (boring 3) tot 65 cm (boring 5) bestaande uit grijsbruin gevlekt fijn siltig zand met fragmenten betonpuin, baksteenpuin en kiezels. Onder de subrecente bouwvoor is in alle boringen een dikke bruingrijze eerdlaag aangetroffen waarin fragmenten zachtgebakken oranje baksteenpuin, fosfaatvlekken (boring 4), dierlijk bot (boring 6) en mortelresten aangetroffen zijn die vermoedelijk toe te wijzen zijn aan de afbraak van de oude havezate (sloopmateriaal). De basis van deze eerdlaag is aangetroffen op dieptes variërend van 100 cm-mv in boring 2 tot 150 cm-mv in boring 8. Uitzonderingen zijn boring 3 die op een diepte van 65 cm-mv is gestuit op een oude bakstenen fundering, mogelijk van de havezate of een bijgebouw van de havezate en boring 1 en 5 waar onder de subrecente ophoging sprake is van een grachtvulling. De grachtvulling bestaat in boring 1 tot een diepte van 195 cm-mv uit donkerbruin humeus slibbig fijn zand met brokjes veraard veen en in boring 5 tot 180 cm-mv uit donkerbruingrijs humeus fijn siltig fijn zand waarin oud puin en metaalresten aanwezig zijn. In boring 1 is het sediment onder de grondwaterspiegel uit de boring gelopen waarna de boring verder gestaakt is. De basis van het bodemprofiel bestaat in alle boringen (m.u.v. boring 3) uit geel of grijs fijn siltig zand (dekzand van de Formatie van Boxtel, Laagpakket van Wierden).

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwodimanh16-va01_0056.png"

Afbeelding boorpunten in het booronderzoek

Selectieadvies

Op basis van de resultaten van het booronderzoek wordt vervolgonderzoek noodzakelijk geacht wanneer bodemingepen plaatsvinden buiten de contouren van de bestaande te slopen bebouwing. Een dergelijk vervolgonderzoek dient uitgevoerd te worden in de vorm van een waarderend proefsleuvenonderzoek. Voorafgaand aan het proefsleuvenonderzoek dient een Programma van Eisen opgesteld te worden dat getoetst wordt door het bevoegd gezag.

Voor delen van het plangebied waar geen nieuwe bodemingrepen plaatsvinden wordt geadviseerd om de dubbelbestemming Waarde-Archeologie te handhaven. Vervolgonderzoek is alleen nodig indien ook daar in de toekomst bodemingrepen gaan plaatsvinden.

Op 6 februari 2023 heeft er op locatie Manhorstweg 16 te Didam een overleg plaatsgevonden ten aanzien van de wijze hoe om te gaan met de archeologische (verwachtings)waarde bij ingrepen in de bodem bij sloop van bestaande gebouwen en verhardingen.

De volgende afspraken zijn daarbij gemaakt:

  • 1. Door middel van beperkt ophogen worden archeologische waarden ontzien doordat hiermee niet in de archeologisch laag wordt geroerd;
  • 2. Het te realiseren bijgebouw bij de nieuwe woning is als gevolg van het aangepaste inrichtingsplaatje verder buiten de huidige bebouwing gekomen. Wanneer dieper dan de huidige fundatie wordt gegraven en verder dan 2,5 uit bestaande fundering dan moet alsnog met een boring worden gekeken in hoeverre daar verstoring aan de orde kan zijn en hoe dit wordt opgelost;
  • 3. Uitgangspunt is 40 cm ophoging en dan 20 cm diep strokenfundering;
  • 4. Er worden foto's overlegd wanneer zaken worden aangetroffen die mogelijk duiden op archeologische vondsten;
  • 5. Voorafgaand aan de sloop van verharding en kelders vindt overleg plaats tussen de archeologisch deskundige en de uitvoerder van de sloopwerkzaamheden;
  • 6. Wanden eruit trekken om aantasting archeologisch waarden te voorkomen.

Voorbehoud 

Het uitgevoerde onderzoek is op zorgvuldige wijze verricht volgens de algemeen gebruikelijke inzichten en methoden. Het archeologisch onderzoek is erop gericht om de kans op het aantreffen dan wel vernietigen van archeologische waarden bij bouwwerkzaamheden in het plangebied te verkleinen. Het selectiebesluit van het bevoegd gezag kan afwijken van het selectieadvies van Hamaland Advies. Verder dient te allen tijde bij het afgeven van een omgevingsvergunning de wettelijke meldingsplicht (artikel 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet) kenbaar te worden gemaakt, om het documenteren van toevalsvondsten te garanderen: ‘Degene die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), meldt die zaak zo spoedig mogelijk bij onze minister’. Deze aangifte dient te gebeuren bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in Amersfoort. Ook wordt geadviseerd om de verantwoordelijk ambtenaar voor de gemeente Montferland (mevrouw A. Zonneveld) hierover direct te informeren.

Conclusie voor dit bestemmingsplan

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de realisatie van het plan, mits er met de nieuwe bebouwing rekening wordt gehouden met de huidige bebouwingscontouren en de gemaakte afspraken.

3.9.2 Cultuurhistorie

Door de wijziging van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen of het verlenen van omgevingsvergunningen. Bij cultuurhistorische elementen in het (cultuur)landschap gaat onder meer ook om bouwlanden, ontginningssporen, etc. waarbij deze ook zichtbaar en beleefbaar moeten zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwodimanh16-va01_0057.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwodimanh16-va01_0058.png"

Afbeelding topografische kaarten 1900, 1950 en 2020

'Cultuurhistorische kenmerkenkaart'

Op basis van de cultuurhistorische kenmerkenkaart (onderstaande afbeelding) ligt het plangebied in het buurtschap Greffelkamp. Al in 1340 wordt de ‘Greflicher buerscap’ genoemd en in 1346 ‘to Grefflinchem’. Tegen de 17e eeuw is de naam geleidelijk verandert naar ‘Greffelen Camp’. De naam is waarschijnlijk een samenstelling van de eigen naam ‘Gravilo’ en het woord hem (heem: woonplaats), dat later ontwikkelde tot kamp. In de buurtschap Greffelkamp stonden meerdere havezaten, waaronder 'Havezate de Manhorst' ter hoogte van het huidige adres Manhorstweg 14 (direct ten oosten van het plangebied) en 'Havezate Schadewijk' ter hoogte van het huidige adres Manhorstweg 16 (plangebied).

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwodimanh16-va01_0059.png"

Afbeelding cultuurhistorische kenmerkenkaart

In het plangebied heeft de middeleeuwse 'Havezate Schadewijk' gestaan. Schadewijk wordt al in bronnen vermeld uit 1386. Op basis van de tekening van Maximiliaan de Raadt uit 1721 bestond de havezate uit een omgrachte stenen boerderij en een bijgebouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwodimanh16-va01_0060.png"

Afbeelding 'Havezate Schadewijk' 1721

Op de kadastrale kaart 1822 is in het centrale deel van het plangebied nog sprake van een omgracht terrein met boerderij en erf in het noorden en tuin in het zuiden. De boerderij op de kadastrale kaart staat op min of meer dezelfde locatie als de huidige woning Manhorstweg 16.

'Cultuurhistorische waarderingskaart'

Op de cultuurhistorische waarderingskaart van de gemeente Montferland wordt het plangebied 'gemiddeld' gewaardeerd op het gebied van cultuurlandschappelijke waarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwodimanh16-va01_0061.png"

Afbeelding cultuurhistorische waarderingskaart

Conclusie voor het bestemmingsplan

Het plangebied heeft een historie. Bij het ontwerp van de woning wordt gerefereerd aan deze historie. In het inrichtingsplan is rekening gehouden met de landschappelijke en cultuurhistorische waarden in het gebied. De archeologische en cultuurhistorische waarde zijn bij de uitvoering van het beoogde plan niet in het geding.

3.10 Flora en fauna

Bij ruimtelijke ingrepen moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden in en rondom het plangebied. Voordat ontwikkelingen mogen plaatsvinden, moet worden aangetoond dat in het kader van de huidige natuurwet- en regelgeving van een negatief effect geen sprake is, dan wel dat daarvoor respectievelijk een vergunning of ontheffing kan worden verkregen.

Ook voor deze ontwikkeling heeft in dat kader onderzoek plaatsgevonden. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 7 Quickscan Natuurwaardenonderzoek Manhorstweg 16 Didam 22-11-22.

De wet- en regelgeving (Wet natuurbescherming) ter bescherming van de natuur is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming moet rekening worden gehouden met de Natura-2000 gebieden en het Gelders Natuurnetwerk/Groene Ontwikkelingszone. Het projectgebied ligt niet in een beschermd gebied dat is aangewezen in het kader van de Wet natuurbescherming (Natura 2000-gebied), het GNN, weidevogelgebied en ganzenfoerageergebied.

Natura 2000-gebieden

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden in Europa. Die natuurgebieden worden aangewezen ter uitvoering van twee Europese richtlijnen: de Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn. Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw) beschermd. De belangrijkste Natura 2000-gebieden zijn Rijntakken, Veluwe, Korenburgerveen en Stelkampsveld. Er vinden geen ruimtelijke ingrepen plaats in of nabij een Natura 2000-gebied. Gelet op de aard van de voorgenomen activiteiten en de afstand tussen Natura 2000-gebied en het plangebied, is het niet aannemelijk dat de voorgenomen activiteiten zullen leiden tot een negatief effect op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied. Dit mede in relatie tot het verdwijnen van de stikstofdepositie als gevolg van de beeindiging van de agrarische activiteiten.

De locatie Manhorstweg 16 in Didam is gelegen op een afstand van meer dan 4,5 kilometer van het Natura 2000-gebied Rijntakken. Gezien de relatief grote afstand tot Natura 2000-gebieden en de beperkte uitstraling van de werkzaamheden en activiteiten, zijn negatieve effecten op Natura 2000-gebieden op voorhand niet te verwachten. Zorgvuldigheidshalve is een stikstofdepositieberekening uitgevoerd voor zowel de realisatiefase als de gebruiksfase om na te gaan of de ontwikkeling tot een toename van stikstofdepositie op gevoelige Natura 2000-gebieden leidt. Deze berekeningen zijn opgenomen in Bijlage 6 Stikstofonderzoek met Aeriusberekeningen 18-11-22. Uit de rekenresultaten van Aerius-calculator is gebleken dat als gevolg van onderhavig project zowel in de gebruiksfase als in de realisatiefase geen sprake is van stikstofdeposities op de omliggende Natura 2000-gebieden hoger dan 0,00 mol/ha/j.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwodimanh16-va01_0062.png"

Afbeelding Natura-2000 gebied in de omgeving van het plangebied

Gelders Natuurnetwerk (GNN) en Groene Ontwikkelingszone (GO)

Het Gelders natuurnetwerk (GNN) is een samenhangend geheel van natuurgebieden van (inter)nationaal belang met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten, bestaande uit de meest waardevolle natuur- en bosgebieden en andere gebieden met belangrijke aanwezige en te ontwikkelen natuurwaarden. Het beleid met betrekking tot het GNN is ten eerste gericht op de bescherming en het herstel van de aanwezige natuurwaarden, ten tweede op de ontwikkeling van nieuwe natuurwaarden. Vanwege de ligging van de planlocatie buiten het GNN leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties. Het GNN kent geen externe werking.

De Groene Ontwikkelingszone (GO) bestaat uit alle gebieden met een andere bestemming dan natuur binnen de voormalige Gelderse EHS. Het beleid met betrekking tot de GO is gericht op het versterken van de ecologische samenhang door de aanleg van ecologische verbindingszones, waaronder landgrensoverschrijdende klimaatcorridors. De ontwikkelingsdoelstelling is tweeledig: ontwikkeling van functies in combinatie met versterking van de kernkwaliteiten van natuur en landschap.

Het plangebied ligt buiten de begrenzing van het Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone. Gronden die tot het Gelders Natuurnetwerk behoren, liggen ten oosten en westen van het plangebied. Op onderstaande afbeelding wordt de ligging van het Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone in de omgeving van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwodimanh16-va01_0063.png"

Afbeelding ligging plangebied t.o.v. GNN en GO

Soortenbescherming

In het kader van de Wet natuurbescherming moet worden getoetst of ter plaatse van de ruimtelijke ingrepen sprake is of kan zijn van negatieve effecten op beschermde planten en dieren. De beoogde ontwikkelingen kunnen biotoopverlies of verstoring (indirect biotoopverlies) tot gevolg hebben.

Het plangebied is op 7 november 2022 onderzocht op de (potentiële) aanwezigheid van beschermde planten, dieren en beschermde nesten, holen, vaste rust- en voortplantingslocaties. De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Beschermde diersoorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk nestelen er vogels, bezetten amfibieën er een (winter)rustplaats en bezetten beschermde grondgebonden zoogdieren er een vaste rust- of voortplantingsplaats. Vleermuizen bezetten geen verblijfplaats in het plangebied maar benutten het wel als foerageergebied.

Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Indien de veestallen en werktuigenberging met afdak gesloopt en de beplanting verwijderd wordt tijdens de voortplantingsperiode, wordt geadviseerd vooraf een broedvogelscan uit te voeren om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te kunnen sluiten.

Voor de beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën die een (winter)rust- en/of voortplantingslocatie in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘vangen’ en het ‘beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties’. Er geldt geen vrijstelling voor het doden van beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën. Om te voorkomen dat beschermde dieren gedood worden, dienen ze weggejaagd te worden of weggevangen te worden (en elders losgelaten). Indien niet voorkomen kan worden dat een beschermd dier gedood wordt, dient een ontheffing aangevraagd te worden of dient gewerkt te worden volgens een goedgekeurde en toepasbare gedragscode. Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor vleermuizen af. Dit leidt echter niet tot wettelijke consequenties.

Biodiversiteit

De biodiversiteit op erven is afhankelijk van de geografische ligging van het erf, de omgeving van het erf en de inrichting en het beheer van het erf. Hieronder wordt uiteengezet wat de te verwachten gevolgen voor de biodiversiteit zijn bij de uitvoering van dit plan.

Opgaande bomen (solitaire bomen en laan): Broedvogels van erven en parkachtige landschappen als gekraagde roodstaart, bonte vliegenvanger, steenuil en grote lijster zullen hier op termijn van profiteren. De eerste 3 kunnen gestimuleerd worden om hier te gaan broeden door het ophangen van nestkasten voor deze soorten. Bijzondere dagvlinders als iepenpage en grote vos zullen hier mogelijk een geschikt leefgebied vinden.

Struikbegroeiing (vogelbosje, struweelhaag, hagen): De hagen zullen door typische erfbewoners als huismussen gewaardeerd worden. Het vogelbosje en de struweelhaag vormt voor verschillende broedvogelsoorten die het moeilijk hebben in het moderne agrarische cultuurlandschap, zoals grasmus, braamsluiper en spotvogel, een geschikt broedhabitat.

Lage open vegetatie (gazon/bloemenweide): De ontwikkeling van de biodiversiteit is hier sterk afhankelijk van het beheer. Bij intensief gazonbeheer zal de biodiversiteit minimaal zijn. Een beheer waarbij twee keer per jaar gemaaid wordt, waarbij delen overgeslagen worden en het maaisel afgevoerd wordt, is voor de ontwikkeling van een hoge biodiversiteit optimaal. Het grasland met bloemenweide wordt pas gemaaid in juni. Op deze manier wordt veel variatie op een klein stukje grasland gecreeerd, wat voor vlinders, bijen, vogels zoogdieren en amfibieën aantrekkelijk is.

Bebouwing: Door bij de nieuwbouw nestruimtes voor huismussen en verblijfplaatsen voor vleermuizen in de gebouwen te integreren, kunnen deze soorten geholpen worden.

Conclusie voor het bestemmingsplan

Het plangebied ligt niet in of in de directe nabijheid van Natura-2000 gebieden, het Gelders Natuurnetwerk, de Groene Ontwikkelingszone of een ander beschermd natuurgebied. De voorgenomen activiteit heeft geen negatief effect op deze beschermde gebieden. De instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied en de kernkwaliteiten van de GNN worden door de voorgenomen activiteit niet aangetast. Mits geen bezette vogelnesten beschadigd of vernield worden en er geen beschermde dieren verwond of gedood worden, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming.

3.11 Luchtkwaliteit

Algemeen

De eisen met betrekking tot luchtkwaliteit zijn verankerd in de Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2 en vormen een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Sinds 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt.

Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Om te bepalen of een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit, is een algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en een ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) vastgesteld waarin de uitvoeringsregels zijn vastgelegd. Een project kan in twee situaties NIBM bijdragen aan de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 ug/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Projecten die de concentratie NO2 of fijn stof met meer dan 3% verhogen, dragen in betekenende mate bij aan de luchtvervuiling. De 3%-norm betekent concreet:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitende weg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitende wegen;
  • infrastructuur: 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie).

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het plan 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.

Conclusie voor dit bestemmingsplan

De ontwikkeling betreft de sloop van de voormalige agrarische bebouwing op het perceel Manhorstweg 16 te Didam en de realisatie van 2 nieuwe vrijstaande woningen (waarvan één herbouw). Daarmee is op voorhand zeker, dat het initiatief niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Het plan leidt per saldo niet tot een toename van het aantal verkeersbewegingen en levert ook geen relevante wijziging in de verkeersafwikkeling op. Een luchtkwaliteitsonderzoek is niet noodzakelijk. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor de ontwikkeling.

3.12 Verkeer en parkeren

Bij ruimtelijke plannen moet worden aangetoond dat de ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor de verkeer- en parkeersituatie.

Verkeer 

Het toevoegen van één vrijstaande woning op de locatie, waarbij een agrarisch bedrijf wordt beëindigd, zorgt per saldo voor een vermindering van het aantal vervoersbewegingen. Ten behoeve van de nieuwe woning wordt gebruik gemaakt van de bestaande ontsluiting op de Manhorstweg. De verkeersbewegingen worden opgenomen in het heersende verkeersbeeld.

Parkeren

Het parkeren vindt plaats op eigen terrein, waarbij uitgegaan wordt van twee parkeerplaatsen per woning. Gelet op de ruimte op het erf is er voldoende ruimte voor de benodigde parkeerplaatsen.

Conclusie voor dit bestemmingsplan

Binnen het plangebied is voldoende ruimte aanwezig om in de parkeerbehoefte te voorzien voor de twee woningen. De verkeersafwikkeling levert geen belemmeringen op voor de omgeving. De verkeersbewegingen voegen zich eenvoudig binnen de bestaande verkeersstromen.

3.13 Kabels en leidingen

In of bij het plangebied liggen geen onder- of bovengrondse leidingen, die van invloed zouden kunnen zijn op de planontwikkeling. Voor het uitvoeren van de grondwerkzaamheden zal een Klic-melding worden verricht. Hiermee vormen de kabels en leidingen geen belemmering voor de ontwikkeling.

Hoofdstuk 4 Juridische aspecten

4.1 Algemeen

Het bestemmingsplan voorziet in een planologische regeling die gelet op de situatie enigszins afwijkt van de systematiek van het geldende bestemmingsplan ‘Buitengebied’.

4.2 Verbeelding

De verbeelding betreft de kaart bij de regels. De verbeelding en de regels dienen met elkaar in samenhang te worden gelezen. Op de verbeelding wordt met lijnen en coderingen aan gronden een bepaalde bestemming toegekend. Binnen een bestemmingsvlak zijn op de kaart met aanduidingen nadere specificaties aangegeven. De kaart is volgens IMRO 2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening) getekend. Hiermee kan ruimtelijke informatie eenvoudig digitaal uitgewisseld worden en is het plan via internet te raadplegen.

De verbeelding is afgestemd op de onderstaande inrichtingstekening en het beplantingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwodimanh16-va01_0064.png"

Afbeelding inrichtingstekening met beplantingsplan

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwodimanh16-va01_0065.png"

Afbeelding inrichtingstekening bebouwing

Onderstaand is de verbeelding opgenomen zoals deze voor dit bestemmingsplan is vervaardigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwodimanh16-va01_0066.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbfwodimanh16-va01_0067.png"

Afbeelding verbeelding bestemmingsplan 'Buitengebied, herziening Manhorstweg 16 te Didam' met legenda

Binnen het plangebied van dit bestemmingsplan komen de bestemmingen 'wonen' en  'agrarisch' voor. De bestemmingsvlakken 'wonen' zijn afgestemd op de nieuwe kavelverdeling (kadastrale begrenzing). De geldende archeologische dubbelbestemmingen 'Waarde-archeologie 2', Waarde-archeologische verwachting 1' en Waarde-archeologische verwachting 2' zijn eveneens opnieuw opgenomen. Dat geldt ook voor de gebiedsaanduiding conserverend dek.

Beide bestemmingsvlakken 'wonen' zijn voorzien van bouwvlakken. Het bouwvlak binnen het westelijk bestemmingsvlak 'wonen' is voorzien van de 'specifieke bouwaanduiding-havezate'. Ter plaatse is een woning toegestaan met een maximale inhoud van 1.000 m³ (10% afwijking mogelijk), voor zover het ontwerp van die woning refereert naar de voormalige Havezate, zoals opgenomen in de bijlage bij de regels. Binnen het bouwvlak is voorts een vrijstaand bijgebouw toegestaan van 100 m². Vergunningsvrij bouwen wordt buiten de bouwvlakken niet gefaciliteerd. De gronden buiten het bouwvlak zijn voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen-verbijzondering erf ' (sw-ve). De gronden ter plaatse van deze aanduiding worden niet aangemerkt als erf in de zin van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht. Vergunningsvrij bouwen is daarmee op deze gronden uitgesloten.

Ook het oostelijk bestemmingsvlak is voorzien van een bouwvlak. Binnen dat bouwvlak is de 'specifieke bouwaanduiding-nieuwe woning' opgenomen. Ter plaatse is een woning mogelijk met een maximale inhoud van 800 m³ (10% afwijking mogelijk). Bij de woning is 150 m² aan bijgebouwen toegestaan cf. maatvoering bestemmingsplan. Ook hier zijn de gronden buiten het bouwvlak voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen-verbijzondering erf' (sw-ve).

Daar waar sprake is van de realisatie van beplanting als onderdeel van de landschappelijke inpassing van de planlocatie, zijn de gronden voorzien van de nadere aanduiding 'groen' (g). De aanduiding is zowel opgenomen binnen de bestemming 'wonen' als binnen de bestemming 'agrarisch'.

4.3 Regels

Met de regels wordt zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de regels van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied'.

De regels zijn gericht op het uitvoeren van het beplantingsplan en het verharde erf. Het niet of niet volledig voorzien in de effectuering van de beplanting en de centrale erfverharding, dan wel het niet duurzaam in stand houden daarvan wordt aangemerkt als een met het bestemmingsplan strijdig gebruik.

Er zijn géén bouwwerken geen gebouw zijnde toegestaan met uitzondering van overkappingen als onderdeel van het dak of dakvlak van de woning. Erf- en terreinafscheidingen zoals schuttingen zijn niet toegestaan.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 (Pre)vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

5.1.1 Provinciale afdelingen

De provincie heeft op 13 juli 2023 aangegeven dat voor wat betreft de provinciale belangen het plangebied is gelegen in kwetsbaar drinkwaterreserveringsgebied. De zorg voor grondwater en voldoende goede bronnen voor drinkwater ligt bij de provincie. In Gelderland zijn 11 gebieden gereserveerd voor drinkwater, waar de kwaliteit van het grondwater wordt beschermd zodat dit geschikt blijft voor drinkwaterwinning. In de reactie wordt geadviseerd om de ligging van de planlocatie in het kwetsbaar drinkwaterreserveringsgebied expliciet in de toelichting te benoemen, zodat dit provinciaal belang in beeld is. Daarnaast wordt geadviseerd om de initiatiefnemer te attenderen op de milieuhygiënische regels uit paragraaf 3.2.5a van de provinciale omgevingsverordening. Wanneer de ligging in het kwetsbaar drinkwaterreserveringsgebied expliciet wordt vermeld in de toelichting van het, behoeft het plan niet meer voor het formeel vooroverleg te worden toegezonden. Opgemerkt wordt hiernaast dat artikel 2.65b van de provinciale omgevingsverordening vraagt om een toelichting ten aanzien van klimaatadaptatie. De bebouwing in het plangebied neemt af en het plangebied en het perceel wordt groen ingepast. Voorgesteld wordt hiervoor een korte toelichting over op te nemen, echter ook dat hoeft in het kader van formeel vooroverleg niet opnieuw te worden voorgelegd mits het plan inhoudelijk niet wijzigt qua provinciale belangen.

Naar aanleiding van het pré-vooroverleg is de toelichting aangepast in die zin dat hierin aanvullend is opgenomen dat de locatie zich bevindt in een kwetsbaar drinkwaterreserveringsgebied waarop milieuhygienische regels in de omgevingsverordening van toepassing zijn. In paragraaf 3.8 Water is nader ingegaan op het aspect klimaatadaptie.

5.1.2 Waterschap

Het waterschap heeft gereageerd op 20 juli 2023 en daarbij aangegeven dat gelet op de sterke afname van het verharde oppervlak binnen het plangebied een en ander geen problemen zal opleveren ten aanzien van wateroverlast. Binnen het plangebied liggen geen objecten in beheer van het waterschap. Het plan is waterneutraal. Wel wordt specifiek opgemerkt dat het uitgangspunt voor het buitengebied is aangepast naar een bui van 55mm.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.2.1 Behoefte

Met de uitvoering van het voorliggende initiatief wordt voorzien in een eigen woningbehoefte van de famillie. Naar aanleiding van het concept voorontwerp heeft de famillie nog om het volgende verzocht:

  • het aanvankelijk te faciliteren gedeelte van 50 m² vergunningsvrij bij de nieuw te bouwen woning in het kader van functieverandering op grond van het bestemmingsplan, direct planologisch mogelijk te maken, zodat één bijgebouw kan worden opgericht van 150 m² met over het geheel een goothoogte van 3 en een bouwhoogte van 6 meter. Daarmee kan worden ingestemd;
  • een maximale inhoud van 1.078 m³. Dit betekent dat wordt gevraagd de 10% ook van toepassing te verklaren om de al in dit plan grotere toegestane woninginhoud van 1.000 m³. Hiermee kan worden ingestemd;

Niet ingestemd wordt met een overkapping voor zover deze geen onderdeel is van het dak of dakvlak van de woning.

5.2.2 Oudheidkundige Vereniging Didam (OVD)

De Oudheidkundige Vereniging Didam (OVD) is betrokken bij het plan voor de herbouw van de bestaande woning met een verwijzing naar de vroegere 'Havezate Schadewijk'.

De OVD heeft ten aanzien van het ontwerp het volgende opgemerkt:

Als OVD beschouwen wij de getoonde impressies voor de herbouw een knipoog naar het verleden. De geschiedenis van de havezate Schadewijk blijft onder andere levend via de informatie op onze website: https://www.ovd-didam.nl/panelen/paneel-09. Wij kunnen ons als vereniging vinden in het initiatief van de planontwikkeling die momenteel voorligt.

5.2.3 Dialoog

Vanuit de omgeving is positief gereageerd op de plannen. Het verslag van de omgevingsdialoog is opgenomen in Bijlage 11 Verslag omgevingsdialoog Manhorstweg 16 Didam bij de toelichting.

5.2.4 Verkaveling en verkoop

De eigenaren dienen in de nieuwe situatie vorm en inhoud te geven aan de landschappelijke inpassing en aankleidng van de planlocatie zoals dat in het inrichtingsplan is opgenomen. De uitvoering van het erfinrichtingsplan en de duurzame instandhouding daarvan wordt vastgelegd in de specifieke gebruiksregels van het bestemmingsplan.

5.2.5 Zienswijzen

Het ontwerp van het bestemmingsplan Buitengebied, herziening Manhorstweg 16 te Didam, heeft met ingang van ......tot en met .......2023, gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende de periode van terinzagelegging is een ieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen schriftelijk en/of mondeling kenbaar te maken. Er zijn geen zienswijzen ingediend.

5.3 Economische uitvoerbaarheid

De ontwikkeling betreft een particulier initiatief. Alle kosten die gepaard gaan met de procedure en de kosten voor ontwikkeling en inrichting van het plangebied zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De economische uitvoerbaarheid wordt hiermee geacht te zijn aangetoond. De gemeentelijke kosten welke zijn verbonden aan de planologische procedure zijn verhaald op de aanvrager. Ten behoeve van dit bestemmingsplan behoeft geen exploitatieplan te worden opgesteld.

Met de verzoeker van de bestemmingsplanherziening is een planschadeovereenkomst afgesloten, waarmee deze zich verplicht de eventueel uit de planherziening voortvloeiende en voor vergoeding in aanmerking komende schade, volledig aan de gemeente te zullen betalen.