direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Wijzigingsplan 's-Heerenberg, Bovensteenakkers 13
Status: ontwerp
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1955.wpsgshbwonbstnks13-on01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

De initiatiefnemer, eigenaar van perceel Bovensteenakkers 13, heeft het voornemen de bedrijfsvoering van een grondverzetbedrijf te verplaatsen naar het industriepark. Hierdoor komt het terrein binnen de bebouwde kom van 's-Heerenberg beschikbaar voor woningbouw. Op het terrein passen met een goede ruimtelijke inrichting en inpassing 6 woningen. Het bouwplan past niet in het vigerende bestemmingsplan en de inpassing vergt dan een herziening van het bestemmingsplan. Het college van Burgemeester en Wethouders heeft besloten in principe mee te werken aan de ruimtelijke procedure. Er kan gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid van artikel 31.2 bestemmingsplan Kernen voor wijziging van de bestemming 'Bedrijven' naar 'Wonen' en 'Tuinen'. Voorwaarde is dat het project (hierna plangebied Bovensteenakkers) is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing waaruit blijkt dat de ontwikkeling niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening waaronder milieuaspecten zoals bodemkundige situatie en akoestiek. Voorliggend wijzigingsplan voorziet hierin.

Feitelijk betreft het een wijziging van het bestemmingsplan Kernen, waarbij de 6 woningen aan de Bovensteenakkers in 's-Heerenbergseweg worden ingepast op een bedrijfskavel.

1.2 Plangebied

Het plangebied ligt aan de Bovensteenakkers in 's-Heerenberg, kadastraal nummer HRB00 sectie K nrs. 744, 1764, 1963 en 1589 te 's-Heerenberg. Het plangebied ligt in de noordwestelijke rand van de bebouwde kom van 's-Heerenberg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.wpsgshbwonbstnks13-on01_0001.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.wpsgshbwonbstnks13-on01_0002.jpg"

Het plangebied betreft een bedrijfskavel (bestaande uit verschillende kadastrale deelpercelen) van een grondverzetbedrijf. De bestaande bedrijfswoning staat aan de Bovensteenakkers 13. De bedrijfsgebouwen staan achter de woning. Het betreft een door woningen ingesloten bedrijfskavel. Rondom liggen de straten Peeskesweg (west), Dr. Jan Herman van Heeklaan (noord) en de Bovensteenakkers (oost).

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.wpsgshbwonbstnks13-on01_0003.jpg"

Het plangebied heeft een oppervlakte van 1.787 m2.

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het plangebied valt in het bestemmingsplan "Kernen" vastgesteld en geheel onherroepelijk d.d. 30 juni 2016.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.wpsgshbwonbstnks13-on01_0004.jpg"

Het plangebied heeft de enkelbestemming 'Gemengd - 1'. Deze is (onder andere) voor bedrijven in de milieucategorie 1. De functieaanduiding betreft 'bedrijfswoning' in het aangewezen bouwvlak en maatvoeringseisen van 50% bebouwingspercentage en goothoogte van 3 m. en bouwhoogte van 8 m.

Ten behoeve van de herbestemming van het perceel tot woningbouw dient de bestemming herzien te worden tot de enkelbestemming 'Wonen' (geel).

Tevens is voor het plangebied de parapluherziening "Wonen en horeca" van toepassing. Deze is niet relevant voor het plangebied.

Het plangebied is voorts gelegen binnen de kaders van de regionale structuurvisie Achterhoek 2012.

Conclusie:

Voor een bestemming 'Wonen' dient het bestemmingsplan Kernen te worden aangepast waarbij de enkelbestemming 'Gemengd - 1'met functieaanduiding 'bedrijfswoning' wordt omgezet in de enkelbestemming 'Wonen'.

Hiervoor dient een planologische procedure te worden gevoerd.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bouwgeschiedenis en ruimtelijke structuur

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.wpsgshbwonbstnks13-on01_0005.jpg"

Het plangebied Bovensteenakkers lag in 1925 nog met een cluster van woningen net ten noorden van de splitsing van de Peeskesweg en de Bovensteenakkers. De Bovensteenakkers, waarvan de naam waarschijnlijk is afgeleid van de veldkeien in de ondergrond van de stuwwal Montferland, loopt als een onverharde weg over de akkers net buiten de stad en ten noorden van de interlokale Stokkumseweg ('s-Heerenberg - Stokkum - Hoch Elten (Duitsland)).

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.wpsgshbwonbstnks13-on01_0006.jpg"

De omgeving van het plangebied is vanaf 1965 sterk gewijzigd door de bouw van de woonwijken in een schil rond de oude stad ten noorden en oosten van de kern. Ook is de aanleg van het sportpark gestart ten noordoosten van het plangebied. Vanaf die tijd ligt het plangebied als een bedrijfsenclave in de woonwijk van 's-Heerenberg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.wpsgshbwonbstnks13-on01_0007.jpg"

De ligging van een loonwerk- en grondverzetbedrijf binnen een woonwijk is uit oogpunt van milieu en overlast geen ideale situatie. Daarom is nu het initiatief genomen voor de verplaatsing van het bedrijf naar een nieuwe locatie op het bedrijventerrein en het plan voor de bouw van woningen op het terrein. Met de inpassing van woningen is sprake van een logische ruimtelijke inrichting.

2.2 Functies

Het plangebied ligt ingesloten in de rand van de bebouwde kern van 's-Heerenberg aan de westzijde van de stad. Rond het plangebied liggen woningen en ten noordoosten ligt het sportpark met voetbalvelden en het tenniscomplex. De akkers rond 's-Heerenberg liggen ten noordwesten van het plangebied, het bosgebied van de natuurkern Montferland ligt ten noorden en het bos 'De Plantage' ten westen van kasteel Hof van Bergh ten zuiden van het plangebied.

2.3 Planontwikkeling

Het initiatief betreft de verplaatsing van het loon- en grondverzetbedrijf en de realisatie van 6 woningen aan een woonerf.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.wpsgshbwonbstnks13-on01_0008.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.wpsgshbwonbstnks13-on01_0009.jpg"Het ontwerp voorziet in de bouw van 6 woningen in de vorm van 3 twee onder 1 kap woningen. Een cluster van woningen komt met oriëntatie op de Bovensteenakkers, 2 clusters aan een woonerf met toegangsweg. De ontsluitingsweg komt aan de zuidzijde van het cluster op de locatie van de huidige bedrijfswoning waardoor ook de bestaande 3 woningen ten zuiden van het plangebied beter ontsloten worden. Ook kan het oostelijke cluster van woningen dan verder van de voorgevels van deze bestaande woningen worden gepositioneerd waardoor meer privacy over en weer. Op het plangebied komen voldoende parkeerplaatsen, deels op een gemeenschappelijke parkeerkoffer en deels in de eigen tuinen. Het ontwerp voor de woningen voegt zich in de bestaande structuur van de buurt met overwegend 2 onder 1 kap woningen en de positie en oriëntatie van de bestaande woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.wpsgshbwonbstnks13-on01_0010.jpg"

Stedenbouwkundige verantwoording:

Het bouwplan geeft een toekomstbestendige invulling van vrijkomende ruimte binnen de bebouwde kom nadat een gebiedsvreemde bedrijfsvoering wordt verplaatst. Het bouwplan is een natuurlijke invulling van beschikbare ruimte en de meest logische herbestemming door aansluitende woonfuncties rondom het plangebied. Het ontwerp versterkt het lint van woningen langs de Bovensteenakkers en de insteekweg naar een woonhofje is een passende verkaveling met woningen met tuinen op het zuiden. De woningen op het hofje zijn in lijn gepositioneerd met een bestaande rij van 3 woningen. Een nieuwe ontsluiting voor de bestaande woningen geeft een functionele meerwaarde aan deze woningen voor verbeterde toegankelijkheid ter vervanging van een smal voetpaadje en versterkt tevens de privacy doordat tuinen niet aangrenzend komen te liggen. Er is sprake van een goede ruimtelijke ordening.

Conclusie:

De herbestemming van percelen 744, 1764, 1963 en 1589 el 1002 tot 'Wonen' en de realisatie van een bouwplan voor 6 woningen is passend in de stedenbouwkundige structuur van 's-Heerenberg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.wpsgshbwonbstnks13-on01_0011.jpg"

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (Novi)

Onderdeel van de Omgevingswet is een visie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Met de NOVI neemt het Rijk het voortouw voor een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Nederland. De NOVI richt zich op de volgende vier prioriteiten die onderling veel met elkaar te maken hebben en gevolgen hebben voor het inrichten van de fysieke leefomgeving:

  • Ruimte maken voor de klimaatverandering en energietransitie;
  • De economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden;
  • Steden en regio's sterker en gezonder maken;
  • Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.

In de NOVI staan de keuzes op nationaal niveau, maar in veel gevallen ligt de verantwoordelijkheid bij gemeenten en/of provincies. Op basis van drie uitgangspunten helpt de NOVI bij het wegen van belangen en het maken van keuzes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • Afwentelen wordt voorkomen.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De nationale belangen zijn geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het gaat bijvoorbeeld om rijksvaarwegen, defensie, ecologische hoofdstructuur, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en primaire waterkeringen. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (Bro): Ladder voor duurzame verstedelijking

In artikel 3.1.6, lid 2  van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Dit belang staat beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte binnen een breder kader van een goed systeem van ruimtelijke ordening.

Met de ladder worden eisen gesteld aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De toelichting bij een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien die ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

3.1.4 Toetsing rijksbeleid

Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Voorliggende ontwikkeling zou kunnen worden aangemerkt als een woningbouwlocatie. Deze term is echter niet gedefinieerd in het Bro. Uit jurisprudentie (zie bijvoorbeeld uitspraak ABRvS201501297/1/R4) blijkt dat woningbouwplannen met elf woningen niet hoeven te worden aangemerkt als woningbouwlocatie, maar grotere woningbouwplannen wel.

In voorliggend plan worden per saldo zes woningen in het plangebied gerealiseerd. Op basis van het vigerende bestemmingsplan is woningbouw binnen het plangebied niet mogelijk. In de huidige situatie bestaat het plangebied uit gronden die bestemd zijn voor diverse voorzieningen binnen de bestemming 'Gemengd - 1'. De ontwikkeling maakt in totaal zes woningen mogelijk. Ten opzichte van de vigerende planologische situatie neemt het aantal woningen in het plangebied toe met zes woningen. De ontwikkeling wordt dus niet aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Om die reden is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing. Daarnaast is de ontwikkeling goed passend binnen de omgeving. De omgeving kenmerkt zich overwegend door woningen.

Met de ontwikkeling binnen het plangebied zijn geen overige nationale belangen gemoeid, waardoor het hiermee in lijn is met het Rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

Op 19 december 2018 is de omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' vastgesteld. In deze visie beschrijft de provincie welke richting de provincie op wil op het gebied van energie, klimaat, water, voedsel en ook hoe de provincie de omgeving wil inrichten.

Om samen een Gaaf Gelderland te bereiken, legt de provincie bij het uitvoeren van haar taken de focus op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met behulp van zeven ambities geeft de provincie hier richting aan:

  • energietransitie;
  • klimaatadaptatie;
  • circulaire economie;
  • biodiversiteit;
  • bereikbaarheid;
  • economisch vestigingsklimaat;
  • woon- en leefklimaat.

Voor dit bestemmingsplan zijn de ambities voor klimaatadaptatie en het woon- en leefklimaat van toepassing.

Woon- en leefklimaat

Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang. Bovendien draagt een goede kwaliteit van de leefomgeving bij aan gezondheid. Goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen, een mooie natuur; het is allemaal van belang. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende woonkwaliteiten, zowel stedelijke als landelijke. De Gelderse streken hebben ieder hun eigen aard, waar mensen zich thuis en verbonden met elkaar voelen. In onze groeiende Gelderse steden komen veel activiteiten samen. Tegelijkertijd wordt geïnvesteerd in een vitaal platteland, juist als daar krimp plaatsvindt. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand stedelijk gebied het vertrekpunt. De provincie geeft de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen en gaat voor concentraties van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, kan worden uitgebreid aan de randen van de steden of dorpen.

Klimaatadaptatie

Het klimaat is merkbaar aan het veranderen, waarbij hoosbuien, extreme hitte en langdurige droogte hierbij goede voorbeelden van zijn. Provincie Gelderland wil zich voorbereiden op het veranderende klimaat door in te zetten op het tegengaan van de bijbehorende risico's en gevaren. Dit heeft prioriteit: In 2050 wil Gelderland optimaal beschermd zijn en kunnen meebewegen met het veranderend klimaat. De provincie Gelderland werkt hierbij vooral vanuit haar betrokkenheid bij waterveiligheid, waterkwaliteit, bodem en natuur. Daarnaast wordt er rekening gehouden met de variatie van de Gelderse streken.

De provincie Gelderland wil met haar partners verder kijken. Bij de aanleg, inrichting, veiligheid en leefbaarheid van de gebouwde omgeving nemen we de gevolgen van het veranderende klimaat mee en maken afspraken over hoe met de risico's om te gaan. Klimaatbestendig werken is daarbij voor de provincie Gelderland een logische voorwaarde als er samengewerkt wordt met anderen. Verschillende ontwikkelingen binnen toerisme en recreatie horen hier ook bij. Deze ontwikkelen wil de provincie Gelderland benutten. Hierbij is het van belang dat de ontwikkelingen passen bij de Gelderse kwaliteiten. De provincie streeft naar een op de toekomst toegerust beschermend klimaatbeleid zodat Gelderland versterkt wordt voor nu en in de toekomst.

3.2.2 Omgevingsverordening

De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving. Ten aanzien van voorliggend bestemmingsplan zijn de regels ten aanzien van de onderwerpen 'wonen' en 'klimaatadaptatie' relevant.

Wonen, instructieregel bestemmingsplan doorwerking regionale woonagenda (art. 2.2)

In de verordening wordt aangegeven dat nieuwe woningen alleen mogelijk zijn als die ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda. Als een ontwikkeling niet past binnen de vigerende regionale woonagenda, kan een bestemmingsplan vooruitlopend op de eerstvolgende actualisatie van de regionale woonagenda nieuwe woningen toch mogelijk maken onder de volgende voorwaarden:

  • a. er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking;
  • b. de ontwikkeling past binnen het meest recente provinciale beleid;
  • c. er heeft aantoonbaar regionale afstemming plaatsgevonden over deze ontwikkeling, en
  • d. Gedeputeerde Staten stemmen in met deze ontwikkeling.

Instructieregel klimaatadaptatie (art. 2.65b)

De provinciale Omgevingsverordening die op 1 februari 2022 van kracht is geworden bevat de instructieregel klimaatadaptatie (2.65b). Voor zover een bestemmingsplan een nieuwe activiteit of ontwikkeling mogelijk maakt, moet op basis van deze instructieregel de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving bevatten van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de risico's van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt. In die beschrijving moeten in ieder geval de volgende aspecten worden betrokken: waterveiligheid, wateroverlast, droogte en hitte. Voor de beschrijving kan gebruik worden gemaakt van de opgestelde klimaatatlas.

3.2.3 Toetsing provinciaal beleid

Met de bouw van zes woningen in de vorm van drie twee-onder-een-kapwoningen wordt er voldaan aan de vraag naar woningen voor verschillende type doelgroepen binnen de gemeente, zoals starters en senioren. Doordat met de voorgenomen ontwikkeling de woningvoorraad in 's-Heerenberg toeneemt, wordt er bijgedragen aan een duurzaam en divers woon-en leefklimaat in de gemeente Montferland. Het plan wordt zorgvuldig ingepast in de omgeving van het plangebied. Met het plan is sprake van inbreiding binnen bestaand stedelijk gebied. De voorgenomen ontwikkeling is opgenomen in het woningbouwprogramma van de gemeente Montferland dat regionaal is afgestemd met de regio 'De Liemers' (zie paragraaf 3.3).

Op basis van de klimaatatlas van de gemeente Montferland is in beeld gebracht welke risico's zich kunnen voordoen in het plangebied als gevolg van klimaatverandering.

  • Wateroverlast. Uit de kaartbeelden die horen bij het onderdeel wateroverlast is op te maken dat ter plaatse van het plangebied weinig tot geen plasvorming wordt verwacht na een korte of lange bui. Dit is echter gebaseerd op de bestaande situatie waarbij wateroverlast op het perceel geen probleem is. In de nieuwe situatie wordt hier wel rekening mee gehouden. Daarnaast wordt er in paragraaf 4.2.2 uitgebreid ingegaan op water(overlast).
  • Hittestress. Uit de kaartbeelden die horen bij het onderdeel hittestress is op te maken dat de temperatuur in het plangebied warmer zal zijn op warme dagen. Dit is naar waarschijnlijkheid gebaseerd op de huidige overwegend verharde situatie. De geplande nieuwbouwwoningen zijn goed geïsoleerd conform de huidige normen. Daarmee zijn de woningen ook minder gevoelig voor opwarming wat relevant is voor warmte in de nachtelijke periode. Daarnaast wordt er meer nieuw groen gerealiseerd wat positief bijdraagt aan het terugbrengen van hittestress.
  • Droogte. De bijbehorende kaartbeelden laten wat betreft grondwaterstanden en droogtegevoeligheid in 2050 geen verandering zien ten opzichte van de huidige situatie. Daarmee is en blijft in het plangebied sprake van lagere grondwaterstanden en van grotere droogtegevoeligheid. Door het hemelwater binnen het plangebied te bergen en te laten infiltreren blijft het hemelwater ook in het gebied zelf zoals dat in feite in de huidige situatie ook zo is. Het plangebied ligt niet in een gebied waar een grotere kans op natuurbranden is bij langdurige droogte. In het plangebied zijn geen waterpartijen en beken aanwezig die stil kunnen komen te staan of droog kunnen vallen. Daarmee is geen sprake van een risico voor de volksgezondheid. Op basis van voorgaande wordt geconcludeerd dat in voorliggend plan voldoende wordt ingezet op het voorkomen of beperken van mogelijke risico's door droogte als gevolg van klimaatverandering.
  • Overstroming. De bijbehorende kaartbeelden laten zien dat er geen watergangen in nabijheid van het plangebied liggen. Mocht ergens de dijk van de Rijn bezwijken dan vormt overstroming geen risico voor het plangebied.

Er hoeven geen specifieke maatregelen te worden getroffen. De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij de provinciale Omgevingsvisie en de regels op het gebied van 'wonen' en 'klimaatadaptatie'.

De ontwikkeling is daarmee in overeenstemming met het provinciaal beleid.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Liemerse Woonagenda 2020-2025

Op 13 oktober 2020 is door de Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland de Liemerse Woonagenda 2020-2025 vastgesteld, waarmee de agenda onderdeel is van het provinciaal beleid. Bij de vaststelling van de Liemerse Woonagenda is aangegeven dat Woonvisie 2016-2020 van de gemeente nog het geldend beleidskader is.

De regionale woningbouwafspraken zijn tot stand gekomen op basis van recentelijk uitgevoerd onderzoek naar de toekomstige woonbehoeftes in de Liemers en is doorvertaald naar de verschillende gemeenten. Waar men vijf jaar geleden nog bezig was met de aanstaande krimp en het terugbrengen van de nieuwbouw aantallen, voorziet men nu dat er hard aan de slag gegaan moet worden met extra locaties om in de groeiende woningbehoefte te voorzien.

In de nieuwe woningbehoefte prognoses is er geen sprake meer van een krimp in de Liemers. De prognoses uit 2019 laat tenminste tot 2040 een huishoudensgroei zien. Voor die groeiende vraag van huishoudens zullen nieuwe woningen gebouwd moeten worden. De groei is het grootst in de komende vijf jaar (ongeveer 500 woningen per jaar). Vanaf 2025 ligt deze op ongeveer 300 per jaar en na 2030 is vooralsnog een beperkte groei van 50 woningen per jaar voorzien.

Met de woonagenda wordt sterker ingezet op bouwen naar behoefte (zowel kwalitatief als kwantitatief) en is men afgestapt van harde afspraken over het aantal te bouwen woningen. Ten opzichte van 2017 ligt het accent nu sterk op de oplopende woningtekorten en de betaalbaarheid van woningen voor midden inkomensgroepen. Volgens het woningbehoefte onderzoek zou tot 2025 bijna de helft van het woningbouwprogramma moeten bestaan uit betaalbare koopwoningen. De gemeente moet daarom bij nieuwbouwprojecten sturen op de te realiseren prijsklassen en het aandeel sociale huurwoningen. In de kleine kernen wordt bijvoorbeeld ingezet op specifiek maatwerk met woningbouw waarmee naar aard en omvang van de kern gericht wordt ingespeeld op de lokale woningvraag met het behouden en versterken van de groene kwaliteiten van de Liemers.

3.3.2 Woondeal 2.0 Regio Arnhem-Nijmegen

De gemeenten binnen de Groene Metropoolregio werken samen aan de woningmarktopgaven in de Groene Metropoolregio. Aanleiding was de constatering dat de regio in de top 3 van regio’s met het hoogste woningtekort stond, de woonopgaven bovengemiddeld zijn en de uitvoering onder druk staat. Het regionale woningbehoefteonderzoek herbevestigt dat de woonopgave het lokale niveau overstijgt. Landelijk is sindsdien de opgave steeds manifester geworden. Nationaal wordt daarom ingezet op de bouw van 900.000 woningen tot en met 2030, met als streven dat hiervan minimaal 2/3 deel betaalbaar is. In vervolg op deze nationale ambitie zijn bestuurlijke afspraken gemaakt tussen het Rijk en de provincie Gelderland over de realisatie van 100.000 woningen tot en met 2030. Dit krijgt nadere invulling via deze woondeal.

De woondeal moet de basis zijn om de komende jaren de noodzakelijke extra inzet te kunnen garanderen. Deze inzet bestaat onder andere uit het leveren van extra capaciteit en expertise, het beschikbaar stellen van subsidieregelingen, en het doen van ondersteunende investeringen voor de brede ruimtelijke investeringen die nodig zijn om de groei van de regio in goede banen te leiden.

Doorwerking in gemeente Montferland

Voor de gemeente Montferland is de ambitie om circa 1.500 woningen te realiseren tot en met 2030. Het meest recente woonbehoefteonderzoek laat onder andere zien dat op het niveau van de (sub)regio de opgave nog hoger ligt dan de afspraken en ambities uit de woondeal. Voor Montferland is vooral veel behoefte aan sociale- betaalbare woningen. Van de totale woningbehoefte betreft 75% een sociale huur-, middeldure huur- of koopwoning < € 355.000 (zie paragraaf 3.4).

3.3.3 Toetsing regionaal beleid

Met de realisatie van het type twee-onder-een-kapwoningen wordt voorzien in de actuele behoefte aan dit type woningen in een bepaald segment en wordt er bijgedragen aan de ambitie om circa 1.500 woningen te realiseren tot en met 2030. Tevens worden de groene kwaliteiten (ter plaatse van het plangebied) van de Liemers met de ontwikkeling versterkt. De ontwikkeling is hiermee in overeenstemming met de 'Liemerse Woonagenda 2020-2025' en de 'Woondeal 2.0', dat lokaal is afgestemd (zie paragraaf 3.4).

De ontwikkeling is hiermee in overeenstemming met het regionaal beleid.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Montferland 2009

Op 23 april 2009 is de Structuurvisie Montferland 'Ideeën voor een plek' vastgesteld. De structuurvisie geldt voor het gehele gemeentelijke grondgebied, met uitzondering van de bebouwde kommen. Het doel van de structuurvisie is tweeledig:

  • Het samenbrengen en actualiseren van bestaande visies en andere beleidsdocumenten in een nieuwe visie. Het gaat dus niet om het formuleren van nieuw beleid, maar om het samenbrengen in een visie van reeds bestaand beleid.
  • Het bestendigen van het gevestigde voorkeursrecht voor enkele uitbreidingslocaties; in het Regionaal Plan van de Stadsregio Arnhem/Nijmegen zijn een aantal uitbreidingsrichtingen van woonkernen opgenomen. In de structuurvisie worden deze zoekrichtingen vertaald en begrensd in concrete locaties. Daarnaast kan via de structuurvisie het gevestigde voorkeursrecht voor enkele uitbreidingslocaties worden bestendigd.

Deze structuurvisie blijft een visie op hoofdlijnen. De structuurvisie is in beeld gebracht op de kaart Structuurvisie Montferland. Op de kaart is het plangebied aangeduid als 'contour bebouwd gebied'. Hierbinnen is woningbouw mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.wpsgshbwonbstnks13-on01_0012.jpg"

Uitsnede kaart Structuurvisie Montferland (plangebied binnen blauwe cirkel)

3.4.2 Woonvisie Montferland 2016-2020

In de Woonvisie Montferland 2016-2020 legt de gemeente haar ambities, doelstellingen en maatregelen vast over het wonen in de gemeente voor de komende jaren. De gemeente hanteert daarbij de volgende visie op het wonen.

De gemeente Montferland is een groene gemeente, die haar inwoners de kans geeft binnen deze gemeente de wooncarrière te doorlopen. Bijzondere aandacht krijgen de jonge, vaak startende huishoudens en de groeiende groep ouderen. Bestaande woongebieden, woningen en vastgoed worden optimaal benut en ontbrekende woningen en woonruimten voegen we toe. De gemeente Montferland wil haar bewoners een prettige woon- en leefsituatie op kernenniveau blijven bieden. De gemeente heeft vooral een regierol bij het realiseren van haar doelen.

Bij deze visie behoren de volgende ambities:

  • Inwoners moeten binnen de gemeente een wooncarrière kunnen doorlopen. Dat houdt in dat de gemeente jonge en startende woningzoekenden de kans wil geven binnen de gemeente de gewenste woning te vinden, waar mogelijk op kernenniveau.
  • Huishoudensgroei neemt af en bevolking verandert van samenstelling, o.a. vergrijzing. De gemeente wil deze groeiende groep ouderen en mensen met een zorgvraag ondersteunen om zo lang mogelijk zelfstandig te kunnen blijven wonen.
  • De gemeente wil een huurwoningvoorraad die wat betreft omvang en betaalbaarheid past bij de woningvraag van de huidige en toekomstige inwoners. Daarnaast streeft de gemeente naar een meer duurzame en energiezuinige woningvoorraad.
  • Er zijn nog ruim 1.000 woningen nodig in de periode 2015-2025; met de provincie zijn afspraken gemaakt voor het realiseren van 419 woningen in de periode 2015-2019.
  • Huisvesten van vergunninghouders om bijdrage te leveren aan het actuele vraagstuk.
  • Leefbaarheid in de kernen en wijken bevorderen door woningbouw, door verbetering van bestaande woningen en de woonomgeving.
3.4.3 Notitie woningbouwbehoefte 2019-2030

De gemeente Montferland maakt onderdeel uit van de woningmarktregio Arnhem Nijmegen. Dit betekent dat in Montferland de in de regio Arnhem en Nijmegen afgestemde huisvestingsverordening van kracht is. De gemeente Montferland neemt op het gebied van wonen, zorg en welzijn, verduurzaming en veiligheid deel aan de regio Achterhoek. De gemeente Montferland vormt samen met de gemeenten Duiven, Zevenaar, Doesburg en Westervoort de subregio de Liemers. In de Liemerse woonagenda wordt voor Montferland een ruimte voorzien in de periode 2017 – 2027 van 880 tot 1.110 woningen (koop en huur) (zie ook paragraaf 3.3).

Woningmarkt Montferland

Bevolking en huishoudens

Op lange termijn gaat het aantal inwoners in de gemeente Montferland dalen wat wederom invloed heeft op de huishoudenontwikkeling. Het wordt geprognosticeerd dat vanaf 2030 het aantal inwoners als ook het aantal huishoudens gaat dalen. Hoewel het aantal huishoudens vanaf 2030 daalt, zal tot 2050 het totale aantal huishoudens niet onder 15.800 dalen, zoals geprognosticeerd in Primos2017 en CBS. Tot 2030 wordt een huishoudengroei van 6,3% geprognosticeerd. In 2050 is het aantal huishoudens ten opzichte van 2018 met ca. 3% gegroeid. Door een daling in de gemiddelde huishoudgrootte stijgt het aantal huishoudens, alsmede stijgt de vraag naar kleinere woonruimtes zoals bijvoorbeeld één en twee persoons huishoudens voor 75 plussers.

Woningvoorraad en woningbehoefte

70% van de woningvoorraad bestaat uit koopwoningen, ca. 25% uit corporatiewoningen en 5% zijn commerciële huurwoningen. De huidige koopvoorraad bestaat voornamelijk uit eengezinswoningen en voor een klein deel uit appartementen. De gemeente gaat uit van een groei van de woningvoorraad die minimaal gelijk is aan de geprognosticeerde huishoudensgroei. De gemeente kiest voor de gewenste toename van de woningvoorraad tot 2030 een bandbreedte van 950 tot 1.350 woningen. De woningvoorraad is in 2030 hiermee 16.000 tot 16.400 woningen groot.

Er bestaat dus voornamelijk behoefte aan woningen voor een-en tweepersoonshuishoudens in de koopsector als ook sociale huurwoningen. Ook is er behoefte aan eengezins- en levensloopbestendige koopwoningen om gezinnen en ouderen te huisvesten.

3.4.4 Woonbehoefteonderzoek 2022

Op basis van het nieuwe onderzoek is er behoefte aan 41.850 extra woningen die in de periode 2022 - 2030 aan de woningvoorraad in de Groene Metropoolregio toegevoegd moeten worden. Daarmee ligt de behoefte aanmerkelijk hoger dan bij het laatste onderzoek (2019) en de afspraken die in het kader van de Woondeal zijn gemaakt (minimaal 33.000 woningen tot en met 2030, indien haalbaar verhogen tot 38.000 woningen).

Het recente woonbehoefteonderzoek laat onder andere zien dat op het niveau van de (sub)regio de opgave nog hoger ligt dan de afspraken en ambities uit de woondeal. Voor Montferland is vooral veel behoefte aan sociale- betaalbare woningen. Van de totale woningbehoefte betreft 75% een sociale huur-, middeldure huur- of koopwoning < € 355.000.

3.4.5 Bestemmingsplan 'Kernen'

De voorgenomen ontwikkeling, het ontwikkelen van maximaal zes woningen op de locatie van het beëindigde bedrijfspand en bedrijfswoning (bedrijfsvoering wordt naar elders verplaatst) aan de Bovensteenakkers 13, kan mogelijk worden gemaakt op basis van de in artikel 31.2 van het bestemmingsplan 'Kernen' opgenomen wijzigingsbevoegdheid. Op basis van deze wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk om de bestemming van gronden met de bestemming 'Gemengd - 1', waar geen bedrijf meer is gevestigd, te wijzigen in de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin'. Aan de wijzigingsbevoegdheid zijn de volgende voorwaarden gesteld:

  • a. woningen mogen uitsluitend als niet gestapelde woningen worden gebouwd, dan wel gestapeld met een beperking tot twee bouwlagen met een kap;
  • b. de woningen dienen naar aantal en soort te passen binnen het gemeentelijke woonbeleid;
  • c. artikel 'Wonen' en 'Tuin' zijn zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing;
  • d. op geen van de gevels van de woningen mag, bij voltooiing, de geluidsbelasting vanwege de ter plaatse toegestane grenswaarde krachtens de Wet geluidhinder overschrijden;
  • e. er dient rekening te worden gehouden met de realisering van 1,5 parkeerplaatsen per gerealiseerde woning, waarvan minimaal 1 parkeerplaats op eigen terrein dient te worden aangelegd;
  • f. de wijziging dient uitvoerbaar te zijn in verband waarmee in ieder geval het volgende dient te worden aangetoond:
    • 1. door middel van een bodemonderzoek dient te worden aangetoond, dat de bodem in milieuhygiënische zin geschikt is voor woondoeleinden;
    • 2. er mag geen onevenredige aantasting van aan de grond eigen zijnde archeologische waarden plaatsvinden;
    • 3. het plan voldoet aan eisen gesteld in verband met de luchtkwaliteit;
    • 4. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de ter plaatse voorkomende ecologische waarden.

Hierna wordt het voorgenomen plan per voorwaarde uit de wijzigingsbevoegdheid getoetst.

Ad 31.2 sub a

De beoogde woningen zijn grondgebonden woningen.

Ad 31.2 sub b

Zoals beschreven in paragraaf 4.2.3 van deze onderbouwing past de realisatie van zes woningen en de sloop van een bedrijfspand, bedrijfswoning en bijgebouw naar soort en aantal binnen het gemeentelijke woonbeleid.

Ad 31.2 sub c

Het nieuwe bestemmingsplan wordt zoveel mogelijk overeenkomstig met de bouw- en gebruiksregels van de artikelen 'Wonen' en 'Tuin' van het bestemmingsplan 'Kernen' gerealiseerd;

Ad 31.2 sub d

In paragraaf 4.1.3 wordt aangegeven dat op geen van de gevels van de woningen, bij voltooiing, de geluidsbelasting vanwege de ter plaatse toegestane grenswaarde krachtens de Wet geluidhinder wordt overschreden.

Ad 31.2 sub e

In het plangebied worden 12 parkeerplaatsen gerealiseerd, waarbij bij drie woningen 2 parkeerplaatsen per woning op eigen terrein wordt aangelegd. De overige 6 parkeerplaatsen worden op een gemeenschappelijk parkeerhof in het plangebied gerealiseerd. Daarmee wordt ruim voldaan aan de parkeereis uit de wijzigingsbevoegdheid. In paragraaf 4.2.4 wordt nader ingegaan op de parkeersituatie binnen het plangebied.

Ad 31.2 sub f

In Hoofdstuk 4 (Haalbaarheid) is aangetoond dat het wijzigingsplan uitvoerbaar is voor wat betreft de aspecten bodem, archeologie, luchtkwaliteit en ecologie.

Voorliggend plan voldoet aan alle gestelde voorwaarden in de wijzigingsbevoegdheid.

3.4.6 Toetsing gemeentelijke beleid

Het plangebied ligt binnen de contour bebouwd gebied. Woningbouw is mogelijk binnen deze contour. Op basis hiervan kan worden gesteld dat onderhavige ontwikkeling past binnen de Structuurvisie van de gemeente Montferland.

Daarnaast voorziet de voorliggende ontwikkeling in de realisatie van zes grondgebonden woningen binnen bestaand stedelijk gebied. Alle woningen betreffen eengezinswoningen in de koopsector. Het aantal woningen past binnen de woningbouwprogrammering. Deze woningen voorzien in de behoefte naar woningen voor (jonge) gezinnen en huishoudens in de kern. Ook wordt met de realisatie van voorliggend plan een bijdrage geleverd aan de gewenste doorstroming op de woningmarkt van 's-Heerenberg. Daarnaast wordt voorzien in de actuele woningbehoefte aan woningen in de gemeente Montferland. Tot slot wordt ook de leefbaarheid in de kern/wijk binnen 's-Heerenberg bevorderd door de geplande woningbouw, door de verbetering van de bestaande woonomgeving rondom het plangebied.

Verder wordt geconcludeerd dat het voorgenomen plan past binnen de wijzigingsbevoegdheid opgenomen in artikel 31.2 van het bestemmingsplan 'Kernen'.

De ontwikkeling is hiermee in overeenstemming met het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Haalbaarheid

4.1 Milieuaspecten

4.1.1 Milieueffectrapportage

Bij ruimtelijke plannen en besluiten die mogelijk gevolgen kunnen hebben voor het milieu dient te worden beoordeeld of ten behoeve van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling een milieueffectrapportage moet worden opgesteld. Een milieueffectrapportage is bedoeld om milieubelangen bij verschillende ruimtelijke procedures een volwaardige plaats bij de besluitvorming te geven. Het wettelijk kader voor de m.e.r. is hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) en het daarbij behorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.).

In het Besluit m.e.r. is geregeld voor welke plannen en besluiten die nieuwe ontwikkelingen mogelijk maken daadwerkelijk een m.e.r.-(beoordelings)procedure doorlopen moet worden dan wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden uitgevoerd.

Bij het toetsen van plannen en besluiten aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:

  • 1. De activiteit(en) die het plan of besluit mogelijk maakt, komt niet voor in of kan niet worden beschouwd als een activiteit zoals opgenomen in kolom 1 van onderdeel C (C-lijst) of D (D-lijst) van de bijlage van het Besluit m.e.r. Er geldt geen m.e.r.-plicht of (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsplicht.
  • 2. Een m.e.r.-plicht: voor (onderdelen van) het plan of besluit is het uitvoeren van een m.e.r. verplicht;
    • a. M.e.r. is verplicht bij een plan als:
      • het plan kaders stelt voor activiteiten in het besluitgebied waarvoor volgens de Wet milieubeheer een project-m.e.r. of een m.e.r.-beoordeling verplicht is.
      • of als de ontwikkelingen binnen het plan mogelijk tot significante gevolgen leiden voor Natura 2000-gebieden waardoor een Passende beoordeling nodig is.
    • a. M.e.r. is verplicht bij een project:
      • als de activiteit die mogelijk wordt gemaakt is opgenomen in kolom 1 van de C-lijst.
      • als de omvang van de activiteit de drempelwaarde van kolom 2 van de C-lijst overschrijdt.
      • en er een besluit als genoemd in kolom 4 van de C-lijst nodig is.
  • 3. Een formele m.e.r.-beoordelingsplicht: indien sprake is van een formele beoordelingsplicht, dan moet het bevoegd gezag (aan de hand van de criteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling) met een m.e.r.-beoordelingsbesluit beoordelen of de voorgenomen activiteit (door de initiatiefnemer bij bevoegd gezag gemeld in de vorm van een aanmeldnotitie) belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben c.q. of belangrijke gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Indien belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu niet kunnen worden uitgesloten, dan geldt een m.e.r.-plicht. Kunnen belangrijke nadelige milieugevolgen wel worden uitgesloten, dan is een m.e.r. niet noodzakelijk. Er is sprake van een formele m.e.r.-beoordelingsplicht als de voorgenomen activiteit:
      • voorkomt/beschouwd kan worden als een activiteit in kolom 1 van de D-lijst, en
      • groter is dan de drempelwaarde in kolom 2 van de D-lijst, en
      • mogelijk gemaakt wordt door een besluit in kolom 4 van de D-lijst (indien de activiteit mogelijk wordt gemaakt door een plan in kolom 3, dan geldt een plan-m.e.r.-plicht)
  • 4. Een 'vormvrije' m.e.r.-beoordelingsplicht: indien sprake is van een vormvrije m.e.r.-beoordeling, dan moet het bevoegd gezag (aan de hand van de criteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling) met een m.e.r.-beoordelingsbesluit ook beoordelen of de voorgenomen activiteit (door de initiatiefnemer bij bevoegd gezag gemeld in de vorm van een aanmeldnotitie) belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben c.q. of belangrijke gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Indien belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu niet kunnen worden uitgesloten, dan moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of kan direct worden gekozen voor een m.e.r. Als belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu wel kunnen worden uitgesloten, dan volstaat de vormvrije m.e.r.-beoordeling en is het een milieueffectrapportage niet nodig. Er is sprake van een vormvrije m.e.r.-beoordeling als de voorgenomen activiteit:
      • voorkomt/beschouwd kan worden als een activiteit in kolom 1 van de D-lijst, en
      • kleiner is dan de drempelwaarde in kolom 2 van de D-lijst, en
      • mogelijk gemaakt wordt door een besluit in kolom 4 van de D-lijst.

Onderzoek

Een plangebied met bouwplannen voor 6 woningen komt niet voor op de C- of D-lijst en er geldt dan geen M.E.R. plicht of (vormvrije) M.E.R. beoordelingsplicht. Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling is met de bouw van 6 woningen geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject. Ook is er geen sprake van een milieubelang. Het bouwplan voegt zich met een goed verkavelingsplan in de ruimtelijke en stedenbouwkundige structuur van de omgeving Bovensteenakkers. Er worden geen milieuaspecten bedreigt, zie ook bijlage quickscan flora en fauna.

Conclusie

Het initiatief plangebied Bovensteenakkers is niet M.E.R. plichtig.

4.1.2 Bodem

Op basis van de Woningwet en het Bouwbesluit mag niet worden gebouwd op verontreinigde grond. Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning moet vaak een bodemonderzoek worden geleverd. Dit is een verplichting uit de Woningwet om de gezondheid en veiligheid te garanderen van mensen die wonen, werken of verblijven in het gebouw waarvoor vergunning wordt aangevraagd.

Geldende wet- en regelgeving hiervoor is het Besluit ruimtelijke ordening (art. 3.1.6) met daaraan gekoppeld de verwijzing naar de Algemene Wet bestuursrecht (art. 3.2).

Een bodemonderzoek is dan noodzakelijk wanneer:

  • er meer dan twee uur per dag mensen in verblijven;
  • als het bouwwerk de grond raakt en;
  • als er na sloop wordt herbouwd.

Dit is het geval in onderhavig initiatief.

Onderzoek

In artikel 31, lid f, sub 1 van het bestemmingsplan Kernen staat aangegeven dat door middel van een bodemonderzoek dient te worden aangetoond dat de bodem in milieuhygienische zin geschikt is voor woondoeleinden.

Door de afgelopen decennia (60+ jaar) is er veel onderzocht, vastgelegd, gecontroleerd en geïnventariseerd. De onderzoeken zijn als bijlage toegevoegd aan deze ruimtelijke onderbouwing. De lijst met producties is chronologisch:

Recent:

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.wpsgshbwonbstnks13-on01_0013.jpg"

Recent vervolgonderzoek en beoordeling Plan van Aanpak

Voor het plangebied is eerder in 2001 een inventariserend bodemonderzoek uitgevoerd door bureau De Klinker Milieu Adviesbureau. In dit onderzoek zijn enkele plekken verontreinigingen aangetroffen die nu aanleiding gaven tot nader en gedetailleerder bodemonderzoek. Het onderhavige plangebied is door buro Montferland Milieu onderzocht ten aanzien van de bodemkundige situatie. Het rapport met nummer MM21104 d.d. 26 oktober 2022 is als Bijlage 1 toegevoegd aan dit wijzigingsplan. Het onderzoek is gedaan middels volgend boorplan met monsternamepunten.

Uit het uitgevoerde bodemonderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:

  • Uit de aanvullende boringen en analyses komt naar voren dat het gaat om beperkte spots. Aangezien er minder dan 25 m3 grond sterk is verontreinigd.
  • Het betreft een nieuw geval van bodemverontreiniging. Aangezien de verontreinigingen ook zijn ontstaan na 1987.
  • De minerale olie verontreiniging in de loods is homogeen verspreid met div. hotspots (haard van verontreiniging). In de loods zijn op de klinkers olie- en/of vetsporen waargenomen.
  • De locatie wordt met uitzondering van dat deel van de locatie waar met minerale olie verontreinigde bovengrond is aangetroffen geschikt geacht voor de beoogde bestemming, zijnde wonen. Het deel (loods en water vulplaats) van de locatie waar de licht tot sterk met minerale olie verontreiniging zich bevindt is niet geschikt voor de huidige en beoogde bestemming. Wij adviseren de verontreiniging weg te nemen, zodat de beoogde bestemming geschikt is. De vrijkomende grond dient afgevoerd te worden naar een reiniger/erkende verwerker.
  • Werkzaamheden met verontreinigde bodem brengen risico's met zich mee. In dit geval wordt bekeken wat de best passende methode is om de werkzaamheden veilig uit te voeren. In dit geval wordt aangesloten bij de CROW publicatie 400 met de titel 'Werken in en met verontreinigde bodem'. Hierbij worden de maatregelen uit een veiligheidsklasse gehanteerd. Voorafgaand aan de werkzaamheden wordt een V&G plan opgesteld waarin alle benodigde maatregelen worden beschreven.
  • De aannemer welke de werkzaamheden uitvoert dient BRL 7000, protocol 7001 gecertificeerd te zijn. De aannemer dient zorg te dragen voor de totale uitvoering van de sanerings- en herstelwerkzaamheden. De werkzaamheden dienen te worden begeleid door een milieukundige begeleider (certificering BRL 6000, protocol 6001).
  • Wij adviseren om geen grondwerkzaamheden op de locatie uit te voeren. Indien er werkzaamheden plaats moeten vinden in de bodem binnen de aangegeven contouren, dient hiervoor een saneringsplan te worden ingediend bij de gemeente Montferland. Zodra de gemeente heeft ingestemd met het plan, kunnen de werkzaamheden worden opgestart. Zonder goedkeuring van de gemeente is het verboden grondwerkzaamheden uit te voeren.

Op basis van dit en nog nader vervolg onderzoek is een plan van aanpak opgesteld voor de bodemsanering. Dit plan van aanpak is door de Omgevingsdienst Achterhoek getoetst en akkoord bevonden (zie bijlagen).

Conclusie

Met inachtneming van de voorgaande bezwaren en uitvoering van de genoemde saneringswerkzaamheden is er dan vanuit (bodem)milieukundig oogpunt geen bezwaar tegen de bestemmingsplanwijziging.

4.1.3 Akoestiek

Wegverkeerslawaai

Wegverkeer kan overlast bij woningen of geluidsgevoelige functies veroorzaken. In de Wet geluidhinder (Wgh) zijn daarom geluidsnormen opgenomen.

Onderzoek en conclusie

In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Buiten de bebouwde kom bedraagt de zonebreedte voor tweestrooks wegen die aan weerszijden van de weg gerekend vanuit de wegas, in acht moet worden genomen 250 meter. Binnen de bebouwde kom bedraagt deze afstand 200 meter. Ingeval van het realiseren van geluidsgevoelige bebouwing binnen deze zone moet een akoestisch onderzoek plaatsvinden. Een autosnelweg heeft een geluidszone van 400 meter. Daar waar geen sprake is van een wettelijke onderzoekszone moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening het aspect akoestiek ook afgewogen worden.

Onderzoek en conclusie

Het besluitgebied ligt in een 30 km-zone en een zeer smalle, verkeersluwe woonstraat. Dan is vanuit oogpunt van verkeerslawaai wettelijk verder akoestisch onderzoek niet nodig. Ten aanzien van een goed woon- en leefklimaat is de situatie dat de woningen deels liggen aan de verkeersluwe woonstraat (2 st.) en deels aan een ingesloten pleintje (4st). Alle woningen zitten met de achterzijde aan geluidsluwe zijden. Daarmee zijn er geen geluidsbezwaren als gevolg van wegverkeer mogelijk. De snelweg A12 ligt op 1200 meter en vormt geen belemmering.

De woonomgeving bestaat alleen uit woningen en zijn er geen andere geluidsbronnen zoals bedrijven of sportvoorzieningen. Er zal dus sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat. Er zijn vanuit het aspect wegverkeerslawaai en woon- en leefklimaat geen akoestische belemmeringen voor de realisatie van het bouwplan.

Railverkeerslawaai

Voor railverkeerslawaai geldt een voorkeursgrenswaarde van 55 dB. Er is van rechtswege (Wgh) een zone gelegen langs iedere spoorlijn. De spoorlijn Arnhem - Doetinchem - Winterswijk heeft een zone van 100 meter.

Onderzoek en conclusie

Het plangebied Bovensteenakkers ligt niet nabij een spoorlijn en dus zijn er geen beperkingen ten aanzien van railverkeerslawaai.

Industrielawaai/bedrijfszonering

In de Wgh is bepaald dat rond industrieterreinen waarop bepaalde, krachtens Het Besluit omgevingsrecht (BOR) aangewezen, inrichtingen zijn gevestigd of zich mogen vestigen (grote lawaaimakers), een geluidzone moet zijn vastgesteld. Met deze zonering wordt beoogd rechtszekerheid te bieden aan zowel lawaaimakers als aan woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen. Lawaaimakers kunnen aan de ene kant hun geluidsproducerende activiteiten niet onbeperkt uitbreiden ter bescherming van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen en buiten de zone. Aan de andere kant wordt, ter bescherming van hun akoestische ruimte, voorkomen dat woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen, te veel oprukken naar de lawaaimakers. Buiten deze geluidzone mag de geluidsbelasting door industrielawaai niet meer bedragen dan 50 dB(A) (de voorkeursgrenswaarde industrielawaai).

In de Wet geluidhinder is vastgelegd dat het vastleggen, opheffen of wijzigen van een geluidzone moet plaatsvinden via het vaststellen van een bestemmingsplan. Niet is vastgelegd dat bestaande geluidzones opnieuw overgenomen moeten worden. Het opnemen van de geluidzone heeft dan ook vooral een signaleringsfunctie en is niet nodig vanuit het oogpunt van rechtszekerheid.

Onderzoek en conclusie

Rond het plangebied Bovensteenakkers zijn geen bedrijven of voorzieningen met een geluidszone. Het aspect industrielawaai of bedrijfszonering vormt geen belemmering.

4.1.4 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden.

Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.

De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.

In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 ug/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Onderzoek

Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit is de NIBM-tool ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.wpsgshbwonbstnks13-on01_0014.jpg"

Uitkomstberekening met behulp van NIBM-tool 2022

Een klein initiatief zoals het onderhavige draagt niet bij aan een negatieve beïnvloeding van de luchtkwaliteit.

In de voorgaande matrix is echter uitgegaan van 25 extra voertuigbewegingen voor deze 6 woningen en daarbij ongeveer 5% vrachtverkeer voor pakketdiensten en vuilophaaldienst. De situatie is altijd "Niet in Betekenende Mate".

Conclusie

Het project kan worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan dan achterwege blijven.

4.1.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid betreft de beheersing van de risico's en richt zich op het gebruik, de opslag, de productie van gevaarlijke stoffen en het transport van gevaarlijke stoffen. De gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen:

  • stationaire bronnen, zoals een chemische fabriek of een LPG vulpunt;
  • mobiele bronnen, zoals transport van gevaarlijke stoffen over wegen en door leidingen.

Voor inrichtingen (bedrijven) is het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' van belang. In dit besluit wordt externe veiligheid omschreven als 'de kans om buiten een inrichting te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen de inrichting waar een gevaarlijke stof bij betrokken is'.

Voor transport is de 'Wet vervoer gevaarlijke stoffen' van belang. Daarnaast zijn er een aantal besluiten en regelingen vastgesteld waarin het beleid verder uitgewerkt is. Er liggen geen routes voor vervoer van gevaarlijke stoffen nabij en derhalve is er geen belemmering voor het initiatief.

Bij externe veiligheid wordt een onderscheidt gemaakt tussen een plaatsgebonden risico en een groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon, die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-5 (een op 100.000) en een contour waarbinnen deze kans 10-6 (een op 1.000.000) bedraagt. Binnen deze contour mogen in ieder geval geen kwetsbare objecten (onder andere scholen, gebouwen waar zich veel mensen bevinden en gebouwen waar zich minder zelfredzame personen kunnen bevinden) aanwezig zijn of geprojecteerd worden.

Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Voor de contour van het groepsrisico geldt in ieder geval dat het niet wenselijk is om hier kwetsbare bestemmingen toe te staan. Het streven moet zijn om het aantal personen binnen het invloedsgebied onder de oriëntatiewaarde en waar mogelijk zo laag mogelijk te houden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.wpsgshbwonbstnks13-on01_0015.jpg"

Onderzoek

De meest nabije risico-objecten liggen in 's-Heerenberg op grote afstand.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorliggende ontwikkeling.

4.1.6 Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan wij het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Als uitgangspunt voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke indicatieve richtafstand. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het plan mogelijk is.

In het voorliggende geval betekent dit dat moet worden beoordeeld of de omliggende bedrijven hinder ondervinden van het onderhavige plangebied en de bouwplannen.

Onderzoek

Rond het plangebied liggen (behoudens 'kantoor en werk aan huis') geen bedrijven met een milieuzonering.

Conclusie

Het initiatief vormt geen bron van hinder voor enig bedrijf en omgekeerd

4.2 Overige aspecten

4.2.1 Flora en fauna en stikstofdepositie

De bescherming van natuur is geregeld in de Wet natuurbescherming (krachtens per 1 januari 2017). De wet beschermd dier- en plantensoorten en natuurgebieden. Daarnaast stelt de wet de regels voor de bescherming van houtopstanden en jacht.

De Wet natuurbescherming neemt de Europese regelgeving als uitgangspunt. Waar dat noodzakelijk is voor een adequate bescherming van natuurwaarden waarvoor geen specifieke bescherming is voorzien in Europese regelgeving worden op formeel wetsniveau aanvullende, als zodanig kenbare 'nationale' beschermingsvoorschriften verankerd. Bij ruimtelijke ontwikkelingen en planologische procedures zal getoetst moeten worden aan de Wet natuurbescherming. De provincies zijn het bevoegd gezag voor de Wet natuurbescherming.

In de Wet natuurbescherming is geregeld dat er voldoende zorg in acht moet worden genomen voor de in het wild levende dieren en planten, inclusief de leefomgeving.

Bij het verlenen van een vergunning op grond van het bestemmingsplan, moeten de verbodsbepalingen in acht worden genomen. Dat houdt in dat, voorafgaand aan de verlening van een vergunning, onderzoek moet worden uitgevoerd naar het voorkomen van dier- en plantsoorten die op grond van de Wet natuurbescherming beschermd zijn. Binnen de stedelijke omgeving moet vooral aandacht worden geschonken aan de aanwezigheid van en de invloed op vleermuizen, huismus, gierzwaluw en steenmarter. De nestlocaties en vaste rust- en verblijfplaatsen van deze soort(groep)en kunnen jaarrond beschermd zijn. Daarnaast zijn alle vogels beschermd tijdens de broedperiode (vanaf de bouw van hun nest totdat de jongen hun nest verlaten hebben) en mogen zij niet verstoord worden, tenzij dit niet van wezenlijke invloed is.

Het broedseizoen loopt globaal van 15 maart t/m 15 juli, maar broedgevallen daarbuiten zijn ook beschermd.

Ook moet worden onderzocht in hoeverre de verstoring, vernieling of verontrusting van de beschermde soorten plaatsvindt. Als inbreuk wordt gepleegd op de verbodsbepalingen die op grond van de bepalingen van de Wet natuurbescherming zijn vastgesteld, kan een verzoek tot ontheffing van de verbodsbepalingen worden aangevraagd. Uit een verleende ontheffing kunnen aanvullende mitigerende en/of compenserende maatregelen voortkomen die van invloed zijn op de (her)inrichting van een gebied. Het niet verkrijgen van een ontheffing is van invloed op de haalbaarheid van een project.

De kap van de bomen en/of houtopstanden zal geregeld worden binnen de toetsingskaders van de aan te vragen omgevingsvergunning.

Onderzoek en conclusie

De locatie is onderzocht middels een quickscan Wet natuurbescherming door bureau Econsultancy. Het rapport met nummer 16008.001 d.d. 26 juli 2021 is als Bijlage 2 toegevoegd aan dit wijzigingsplan.

Er dient nader onderzoek plaats te vinden ten aanzien van broedvogels, vleermuizen en steenmarter. Eventueel dienen dan op termijn afhankelijk van de onderzoeksresultaten een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming te worden aangevraagd.

Op voorhand kan worden aangegeven dat waar mogelijk randbeplantingen en bomen behouden blijven langs de randen met buurpercelen en zullen vleermuiskasten worden opgenomen in de plannen en/of de spouwmuren toegankelijk gemaakt via open stoot- of lintvoegen. Daarmee zijn er kansen voor compensatie en/of mitigerende maatregelen.

Indien uit nader onderzoek aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn dan worden deze opgenomen in de uitvoeringsplannen en/of wordt een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming aangevraagd. Vooralsnog zijn er geen niet-compenseerbare belemmeringen en kan de planologische procedure parallel worden opgestart aan het nader onderzoek en de uitwerking van de bouwplannen.

Nader onderzoek broedvogels, vleermuizen en steenmarter:

PM

Stikstofdepositie:

Het initiatief zal in de bouwfase door in te zetten materieel en door vervoersbewegingen een geringe stikstofuitstoot hebben. Ten aanzien van de aanleg- en gebruiksfase van de voorgenomen ontwikkeling is door Soundforceone B.V. een stikstofdepositieonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 3. Het plangebied ligt op ongeveer 6,6 km afstand van het Natura 2000-gebied de Rijntakken dat stikstofgevoelige habitats heeft. De overige stikstofgevoelige gebieden binnen 25 km betreffen onder andere Duitse Natura 2000-gebieden. De effecten van stikstofdepositie van de (eventuele) sloop, de bouw en het beoogde gebruik van deze ontwikkeling is (her)berekend om eventuele effecten uit te sluiten.

Uit de berekeningen voor de aanlegfase 2024 is gebleken dat de stikstofdepositie maximaal 0,00 mol/ha/jaar betreft.

Uit de berekeningen voor de beoogde gebruiksfase 2025 is gebleken dat de stikstofdepositie maximaal 0,00 mol/ha/jaar betreft.

Significant negatieve effecten op de stikstofgevoelige habitats als gevolg van dit plan zijn daarmee uitgesloten. Voor dit project geldt geen vergunningsplicht voor het onderdeel stikstof vanwege de Wet natuurbescherming.

Conclusie

Het initiatief is vooralsnog neutraal ten aanzien van flora en fauna en heeft geen gevolgen voor de stikstofdepositie. Er zal nader onderzoek plaatsvinden naar broedvogels, vleermuizen en de steenmarter. Eventueel wordt een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming aangevraagd en/of worden compenserende maatregelen getroffen.

4.2.2 Water

Eind 2000 heeft het kabinet het standpunt "Anders omgaan met water" vastgesteld. Het op een andere manier omgaan met water en ruimte is nodig om in de toekomst bescherming te bieden tegen overstromingen en wateroverlast. De watertoets is een instrument dat ruimtelijke plannen toetst aan de mate waarin zij rekening houden met het beleid om het water meer ruimte te geven. De watertoets heeft als doel om in een vroegtijdig stadium alle relevante partijen te betrekken bij het opstellen van een wateradvies. De toets heeft betrekking op alle wateren en alle waterhuishoudkundige aspecten die van betekenis zijn voor het gebruik en de functie van het plangebied en de directe omgeving van het gebied, bijvoorbeeld veiligheid (overstromingsgevaar), wateroverlast en waterkwaliteit.

Standaardwaterparagraaf

Het waterschap Rijn & IJssel heeft een zogenaamde "standaardwaterparagraaf" samengesteld. Dit is een document met een hoofdindeling van de wateraspecten en is bedoeld om de beoordeling van paragrafen te vergemakkelijken.

Beschrijving watersysteem:

Het bouwplan ligt op de stuwwal Montferland ten westen van de kern 's-Heerenberg. De afwatering en grondwaterstroming van het plangebied is richting de Rijn in zuidwestelijke richting (Duitsland).

Bodemsituatie

Het bodemprofiel betreft Kalkloze zandgrond. Het gebied heeft een gemiddelde drooglegging van ca. 5-6 m. De bestaande bovengrond van het plangebied leent zich in beginsel voor infiltratie. Een aanvullend geo-hydrologisch onderzoek voor de bepaling van de zogenaamde "k-waarde" voor de doorlatendheid wordt op basis van de plankarakteristiek en ligging op de zandige stuwwal Montferland niet nodig geacht. De bodem is voldoende doorlatend en geschikt voor infiltratie. Volgens overzicht van het Waterschap heeft het plangebied een globale afvoercoëfficiënt van 1 l/s/ha wat voor een maatgevend neerslagvolume volgens bui T10+105 een bergingscapaciteit van 40 mm in het bodemprofiel van het plangebied vergt.

Relevante waterthema's

De watertoetstabel (versie 2023):

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.wpsgshbwonbstnks13-on01_0016.jpg"

Onderzoek

De waterschappen hebben als beleid de afkoppeling van schoon regenwater van projecten en gebieden. Voor het onderhavige bouwplan is de afkoppeling van hemelwaterafvoer in beginsel bij beschikbare ruimte en mogelijkheden vereist.

Als thema's zoals vastgesteld in de "standaard waterparagraaf voor bestemmingsplannen" onderscheiden de waterschappen voor een situatie zoals de onderhavige vooral: "Wateroverlast". Hierbij wordt als beleid gevoerd zo mogelijk af te koppelen en het hemelwater niet via de riolering af te voeren. Tevens is de doelstelling het oppervlaktewaterpeil en het grondwaterpeil duurzaam in stand te houden om enerzijds verdroging en bodemdalingen en anderzijds wateroverlast te voorkomen. Ten aanzien van de oppervlaktewaterkwaliteit mogen geen activiteiten plaatsvinden die tot extra belasting van de waterkwaliteit leiden.

De overige waterthema’s in de voornoemde standaard en beantwoord met “Ja” zijn relevant voor het plan en hierna behandeld.

Afkoppeling:

Het hemelwater zal worden geïnfiltreerd op eigen terrein in de tuinen en in de ondergrond van de toegangsweg tot het hofje middels infiltratiekratten of infiltratieriool.

Er is geen sprake van afvoer van water van het perceel. Alle hemelwater wordt geïnfiltreerd.

Berekening waterberging:

Bij de berekening van de watertoets moet volgens de eisen van het waterschap binnen stedelijk gebied worden gerekend met de zogenaamde regenbui ‘T=100 + 10%’. Op deze wijze is de berging klimaatrobuust. Deze bui valt ca. 1x per 100 jaar. Hierbij mag het waterpeil vanuit het oppervlaktewater tot aan straatpeil stijgen, waarbij geen waterschade aan bouwwerken, hoofdinfrastructuur en spoorwegen mag ontstaan.

In onderstaande tabel is de bergingsopgave bij bui T=100+10 % samengevat.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.wpsgshbwonbstnks13-on01_0017.jpg"

Globale watertoets: bouwplannen Bovensteenakkers.

  • Bebouwde en verharde oppervlakte, totaal ca. 1000 m2;
  • Bui 100 (T100+10%), 80mm per m2;
  • K-waarde > 1 m/dag;
  • Beschikbare infiltratieruimte -> opp. Tuinen, wadi/openbaar groen en toegangsweg 787m2.

Opties berging hemelwater:

  • Infiltreren in tuinen, infiltratiekratten, wadi en infiltratieriool

De te infiltreren hoeveelheid schoon hemelwater is ca. 80 m3 (80 ltr x 1000 m2).

Het terrein/tuin en de buffercapaciteit in wadi en de fundatie oprit/parkeerplaats is voldoende groot voor de opvang van deze regenbui en zonder waterschade aan bouwwerken en infrastructuur.

Op deze wijze wordt het hemelwater in de omgeving geïnfiltreerd. Er is geen sprake van directe lozing op een waterschapsloot.

Op de riolering wordt alleen de vuilwaterafvoer aangesloten.

Er is geen sprake van afwijking van de uitgangspunten van het Waterschap en de gemeente.

Er is geen sprake van toepassing van niet gecoate uitlogende bouwstoffen en er vinden geen activiteiten plaats die het watersysteem beïnvloeden of bedreigen. Er is op passende wijze invulling gegeven aan de bodemsanering zonder infiltratie van water en voorkoming van overlast naar de omgeving.

De keuze voor de wijze van hemelwaterafvoer dient te voldoen aan de uitgangspunten van de gemeente en van het Waterschap. Dit is het geval.

Conclusie:

De infiltratie van hemelwater voor het projectgebied wordt op eigen terrein geloosd in de tuinen en in de ondergrond van de toegangsweg. Dit zal worden uitgewerkt als onderdeel van de bouwplannen en de omgevingsvergunning. De ondergrond van het plangebied, liggende op de stuwwal Montferland, is voldoende doorlatend en geschikt voor infiltratie. Er is geen rechtstreekse lozing op de openbare ruimte, riool of een waterschapsloot. Het plan voldoet dan aan de uitgangspunten van de gemeente en het Waterschap.

4.2.3 Cultuurhistorie en archeologie

Monumenten:

Rond het plangebied zijn geen monumenten aanwezig. Het bouwplan schaadt dus ook geen monumenten.

Archeologie:

De gemeente Montferland voert een actief beleid ten aanzien van cultuurhistorie en archeologie. Hiervoor is ook een "Archeologische verwachtingenkaart Montferland" vervaardigd en van kracht. Alle plannen dienen aan de cultuurhistorische en archeologische verwachtingen te worden getoetst.

Onderzoek

Het plangebied heeft op de archeologische verwachtingenkaart een lage archeologische verwachting (AWV categorie 8). Daarvoor geldt dat bij plangebieden groter dan 5000 m2 en een verstoring van de bodem dieper dan 0,30 m. onderzoek nodig is. Het plangebied heeft een oppervlakte van 1787 m2. Dan is nader onderzoek niet nodig. Bovendien betreft het plangebied een voormalig bedrijfsterrein van een loon- en grondverzetbedrijf. Ten behoeve van de bedrijfsvoering hebben diverse diepe grondbewerkingen plaatsgevonden en zijn grondlagen geroerd en verstoord.

Conclusie:

Het initiatief voegt zich in de bestaande bebouwde woonomgeving. Er zijn geen belemmeringen voor het initiatief ten aanzien van monumenten, cultuurhistorie en archeologische waarden.

4.2.4 Verkeer en parkeren

Er is sprake van een woonerf met alleen bestemmingsverkeer. Het parkeren zal volledig op eigen terrein en op een gemeenschappelijk parkeerhof plaatsvinden. Op het plangebied is ruimte voor, de volgens het Gemeentelijk Verkeer en Vervoerplan (GVVP) en CROW publicatie 182 vereiste, 1,9 parkeerplaats per woning. De parkeerplaatsen zijn standaard 2,5x5 meter. en de parkeerhof is krap maar passend voor gestoken keren, zie ook paragraaf 2.3. De toegangsweg heeft een breedte van 4,5 meter.

Hiermee wordt voldaan aan het gemeentelijk beleid en de CROW publicatie.

Conclusie:

De ontwikkeling past in het gemeentelijk verkeer- en parkeerbeleid.

4.2.5 Duurzaam bouwen

Er is van bouwen voor onbepaalde tijd en een duurzame planontwikkeling. De bouwplannen worden uitgewerkt op basis van de principes van duurzaam bouwen en met gebruikmaking van zonnepanelen en warmtepompen. De woningen hebben ruime tuinen en er is gekozen voor de opzet van 2 onder 1 kappers ten behoeve van meer privacy en ruimte rond de woningen.

4.2.6 Kabels en leidingen

Alle benodigde nutsvoorzieningen zijn aanwezig in de Bovensteenakkers. De woningen worden in beginsel aangesloten op het bestaande nutsvoorzieningennetwerk. Indien de extra woningen een verzwaring van de voorzieningen vergen dan zal dit onderdeel worden van de omgevingsvergunning op basis van nadere afstemming met de nutsbedrijven. Gelet op voormalige bedrijfslocatie zijn te lichte aansluitingen niet te verwachten.

Conclusie:

Het bestaande leidingennet vormt op voorhand geen belemmering voor het initiatief.

4.2.7 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

Economische uitvoerbaarheid:

De herbestemming van het onderhavige plangebied is een particulier initiatief. De initiatiefnemer neemt dan ook alle bijbehorende uitvoeringskosten voor zijn rekening. De initiatiefnemer is legesplichtig. Ter dekking van de plankosten zal een realisatieovereenkomst met de gemeente Montferland worden gesloten.

Voor de gemeente Montferland zijn aan de ontwikkeling en uitvoering van dit project geen kosten en/of financiële risicofs verbonden. Eventueel uit het initiatief voortvloeiende planschade blijft voor rekening van de aanvrager. Hiervoor zal een planschadeovereenkomst met de gemeente worden gesloten.

De financiële uitvoerbaarheid is geborgd door het afsluiten van de voornoemde anterieure overeenkomsten (realisatieovereenkomst en planschadeovereenkomst) en er is een dekkende exploitatie. De woningen worden als eengezinswoningen te koop aangeboden en hiervoor bestaat al (grote) belangstelling waarmee het verkoopperspectief goed is.

Maatschappelijke uitvoerbaarheid:

Initiatiefnemer heeft de directe omgeving van het project geïnformeerd. Er zijn geen belemmeringen voor het verlenen van een omgevingsvergunning op basis van de wijzigingsbevoegdheid van het college van Burgemeester en Wethouders.

Hoofdstuk 5 Juridische planaspecten

De grondslag voor dit wijzigingsplan wordt gevormd door het bestemmingsplan 'Kernen' van de gemeente Montferland. In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor burgemeester en wethouders om, onder voorwaarden, de bestemming 'Gemengd - 1' te wijzigen naar 'Wonen' en 'Tuin'.

De regels van dit wijzigingsplan maken in juridische zin deel uit van het bestemmingsplan. Artikel 3.6 lid 1 onder a Wro bepaalt immers, dat wijzigingen worden geacht deel uit te maken van het (bestemmings)plan, met dien verstande, dat zij, zolang en voor zover de bestemming nog niet is verwerkelijkt, kunnen worden herzien op dezelfde wijze als waarop zij tot stand zijn gekomen. Het wijzigingsplan is dus onderdeel van en vormt een aanvulling op het bestemmingsplan. Een en ander betekent, onder meer, dat de regels van het moederplan ('Kernen') van toepassing zijn op de nieuwe ontwikkeling.

De gronden in het gebied zijn bestemd als 'Wonen' en 'Tuin'. De bestemming 'Tuin' is opgenomen voor de gronden die zijn gelegen in het midden (overwegend grenzend aan het gemeenschappelijke parkeerhof) en langs de oostzijde van het plangebied (grenzend aan de Bovensteenakkers). Bij alle woningen wordt dus aan de voorzijde een strook grond als 'Tuin' bestemd. Het overige gedeelte van de gronden in het plangebied zijn bestemd als 'Wonen'. Op de verbeelding is voor de gehele bestemming 'Wonen' een bouwvlak opgenomen. De woningen moet binnen het bouwvlak worden gebouwd. Op de verbeelding is de aanduidingen 'twee-aaneen' opgenomen. Binnen de aanduiding 'twee-aaneen' is het maximum aantal wooneenheden bepaald op 6. Op basis hiervan zijn in totaal zes woningen toegestaan in het plangebied. De maximale goot- en bouwhoogte van de twee-aaneengebouwde woningen bedraagt 6 m en 9 m. Hierbij wordt aangesloten bij de geldende regels met betrekking tot de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte uit het moederplan 'Kernen'.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Zienswijzen

Het ontwerpwijzigingsplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende de periode dat het ontwerpwijzigingsplan ter inzage ligt, kunnen door een ieder zienswijzen naar voren worden gebracht.

Te zijner tijd worden in deze paragraaf of in een separate bijlage de eventuele zienswijzen verwerkt.