direct naar inhoud van Regels
Plan: TAM-omgevingsplan Lengel, woningbouw de Lakermaat
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1955.opsglglwonlakrmaat-on01

Regels

Pre-ambule

Dit TAM-omgevingsplan is gericht op het faciliteren van een gebiedsontwikkeling op de locatie Lengel, woningbouw de Lakermaat en vormt juridisch een nieuw hoofdstuk (hoofdstuk 22e) van het omgevingsplan van de gemeente Montferland. Dit hoofdstuk is op grond van artikel 11.1, tweede lid, van het Besluit elektronische publicaties, bekend gemaakt en digitaal beschikbaar gesteld met de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl. Het is met deze landelijke voorziening niet mogelijk dit hoofdstuk conform de juridische vormgeving van het omgevingsplan in STOP-TPOD beschikbaar te stellen.

De in dit op https://www.ruimtelijkeplannen.nl uitgegeven deel van het omgevingsplan (hierna: dit deel) weergegeven hoofdstukken moeten gelezen worden als paragrafen van hoofdstuk 22e van het omgevingsplan van de gemeente Montferland. In de artikelkop van de in dit deel weergegeven artikelen moet na het woord 'Artikel', na de spatie en direct voor het artikelnummer '22e' gelezen worden. In de kop van de bijlagen bij het in dit deel weergegeven hoofdstuk moet na het woord 'Bijlage', na de spatie en direct voor het nummer van de bijlage '22e' gelezen worden.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Toepassingsbereik

1.1 Omgevingsplan Montferland

Dit plan wijzigt het omgevingsplan gemeente Montferland in die zin dat na hoofdstuk 22 een hoofdstuk 22e Lengel, woningbouw de Lakermaat wordt ingevoegd, bestaande uit de regels van dit plan.

1.2 Tijdelijk omgevingsplan - bestemmingsplan

De besluiten op grond van artikel 22.1, onder a, van Omgevingswet zijn niet van toepassing voor zover het gaat over regels opgenomen in een besluit als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder a, b, c, g, h, i, j, k, l of m, van de Invoeringswet Omgevingswet op de locatie, bedoeld in 1.4.

1.3 Tijdelijk omgevingsplan - bruidsschat

De regels in afdeling 22.2, met uitzondering van de regels van paragraaf 22.2.7.3, en afdeling 22.3 zijn niet van toepassing voor zover die regels in strijd zijn met regels in dit plan.

1.4 Verwijzing naar verbeelding

De regels in dit hoofdstuk 22e zijn van toepassing op de locatie Lengel, woningbouw de Lakermaat, waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand met identificatienummer NL.IMRO.1955.opsglglwonlakrmaat-on01.

Artikel 2 Begripsbepalingen

2.1 Van toepassing verklaring

Begripsbepalingen die zijn opgenomen in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling, zijn van toepassing op dit plan.

Artikel 3 Aanvullende begripsbepalingen

3.1 plan

Het TAM-omgevingsplan Lengel, woningbouw de Lakermaat hoofdstuk 22e omgevingsplan Montferland met identificatienummer NL.IMRO.1955.opsglglwonlakrmaat-on01 van de gemeente Montferland.

3.2 TAM-omgevingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten zoals vervat in het GML-bestand met identificatienummer NL.IMRO.1955.opsglglwonlakrmaat-on01 de bijbehorende regels.

3.3 locatievlak

een geometrisch bepaald vlak dat is aangewezen voor een gebruiksdoel.

3.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

3.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

3.6 grens locatievlak

de grens van een locatievlak.

3.7 achtergevel

Een gevel van een gebouw aan de tegenovergestelde zijde van de voorgevel.

3.8 archeologisch onderzoek

Onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysisch onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het College voor de Archeologische Kwaliteit (CvAK/SIKB), beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 39 MW en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie.

3.9 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.10 bebouwingspercentage

De oppervlakte van de bebouwing binnen het bebouwingsvlak of, bij afwezigheid daarvan, het bestemmingsvlak, uitgedrukt in een percentage van de oppervlakte van dat vlak.

3.11 bed and breakfast

Een kleinschalige overnachtingsaccommodatie in een woning, gericht op het bieden van een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt, waarbij de bed and breakfast ondergeschikt is aan de hoofdfunctie.

3.12 bedrijf

Een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, beroepen aan huis daaronder niet

begrepen.

3.13 bedrijf aan huis

Een bedrijf dat in een (gedeelte van) of bij een woning wordt uitgeoefend en dat is gericht op het vervaardigen van producten en/of het leveren van diensten, door een bewoner van de woning, en dat niet krachtens een milieuwet vergunning- of meldingplichtig is. Hieronder wordt mede verstaan een bed and breakfast en een kleinschalige voorziening ten behoeve van kinderopvang. Hieronder wordt in ieder geval niet verstaan: een detailhandelsvestiging, een horecabedrijf, een baliefunctie die niet als ondergeschikt aan het bedrijf kan worden aangemerkt, een seksbedrijf of prostitutie in welke vorm dan ook.

3.14 bedrijfsgebouw

Een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.

3.15 beneden-bovenwoning

een bijzondere woonvorm waarbij boven dan wel beneden en of naast elkaar gesitueerde woningen in maximaal twee bouwlagen met kap zijn gebouwd, waarbij per woning een zelfstandige toegankelijkheid al dan niet direct vanaf het voetgangersniveau gewaarborgd is niet zijnde een appartementencomplex.

3.16 beroep aan huis

Het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, zakelijk, financieel, juridisch, (para)medisch, therapeutisch, persoonlijk, educatief, kunstzinnig, ontwerptechnisch, maatschappelijk of daarmee gelijk te stellen gebied, in de woning en de bijbehorende bouwwerken daarvan, met behoud van de woonfunctie in overwegende mate en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie verenigbaar is. In ieder geval wordt hieronder niet verstaan: het voeren van kappersactiviteiten, het voeren van een baliefunctie die niet als ondergeschikt aan het beroep kan worden aangemerkt, een seksbedrijf of een beroep in de prostitutie, in welke vorm dan ook.

3.17 bestaand
  • a. Ten aanzien van bebouwing: bebouwing die op het moment van inwerkingtreding van het plan rechtens aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een vergunning;
  • b. ten aanzien van gebruik; het gebruik van grond en opstallen zoals op het moment van inwerkingtreding van het plan rechtens bestaat.
3.18 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

3.19 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

3.20 bouwlaag

Een al dan niet doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

3.21 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

3.22 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel.

3.23 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

3.24 bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

3.25 daghorecabedrijf

een horecabedrijf dat is gericht op het hoofdzakelijk overdag (dat wil zeggen tussen zonsopkomst en zonsondergang, of, indien zonsondergang vóór 20.00 uur optreedt, tot 20.00 uur) verstrekken van dranken en etenswaren, zoals theehuisjes, paviljoens, ijssalons, croissanterieën, dagcafés, dagrestaurants en naar de aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen horecabedrijven.

3.26 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Onder detailhandel wordt tevens verstaan verkoop via internet, waarbij sprake is van publieksgerichte activiteiten in de vorm van een showroom en/of een afhaalpunt voor consumenten.

3.27 dienstverlening

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij afnemers rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.

3.28 evenement

Een meerdaags jaarlijks terugkerend en verplaatsbare georganiseerde gebeurtenis die meestal publiek is, maar ook besloten kan zijn.

3.29 extensieve dagrecreatie

Extensieve vorm van dagrecreatie, zoals wandelen, fietsen, vissen, picknicken en paardrijden, inclusief naar de aard en omvang daartoe behorende (overige) bouwwerken geen gebouw zijnde, zoals picknicktafels en informatieborden en voorzieningen zoals fiets- en voetpaden, vissteigers en kanostoepen (niet zijnde paardenbakken).

3.30 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

3.31 gestapelde woning

boven dan wel beneden en/of naast elkaar gesitueerde woningen waarbij per woning een zelfstandige toegankelijkheid, al dan niet direct vanaf het voetgangersniveau, gewaarborgd is, niet zijnde een beneden-bovenwoning.

3.32 horeca

Hotel, restaurant, café, cafetaria of daaraan verwante inrichting waar tegen vergoeding logies wordt verstrekt, dranken worden geschonken of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt, een en ander tenzij uitdrukkelijk anders vermeld, met uitzondering van nachtclubs, discotheken, dancings of soortgelijke inrichtingen; onder horeca is in ieder geval niet begrepen een bed and breakfast en een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig gelegenheid wordt gegeven tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling.

3.33 hotel

een bedrijf dat in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van nachtverblijf voor beperkte duur en waarbij het verstrekken van voedsel en dranken (daaraan) ondergeschikt is.

3.34 huishouden

Eén of meer personen die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren, waarbij sprake is van continuïteit in samenstelling en onderlinge verbondenheid.

3.35 kelder

Onder de begane grondvloer, of, voor zover de begane grondvloer niet overeenkomt met peil, onder peil, aanwezige constructiedeel of -delen worden niet meegerekend voor zover die zijn gelegen binnen de denkbeeldig doorgetrokken buitenwerkse gevelvlakken (en/of harten van de scheidingsmuren) én voor zover niet rechtstreeks buiten de woning bereikbaar via een hellingbaan, trap of soortgelijke toegang.

3.36 kleinschalige detailhandel

Detailhandel tot een bruto-vloeroppervlakte van 200 m2.

3.37 kwaliteitsteam

Een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen team van deskundigen dat de realisatie van de Lakermaat kwalitatief begeleidt en plannen beoordeelt op basis van de beleidsregels 'kwaliteit gebiedsontwikkeling de Lakermaat Lengel'.

3.38 onderbouw

Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 m boven het peil is gelegen.

3.39 ondergeschikte functie

De functie die ondersteunend is aan de primaire functie overeenkomstig de planologische bestemming van het hoofdgebouw. Bij een woning zal dat in het merendeel van de gevallen gaan om een garage/berging, bijkeuken, atelier, tuinhuisje, fietsenberging of hobbyruimte.

3.40 overkapping

Een bouwwerk dat, voor zover gebouwd vóór (het verlengde van) de voorgevel van een gebouw, geen tot de constructie zelf behorende wanden heeft en, voor zover gebouwd achter (het verlengde van) de voorgevel van een gebouw, maximaal drie wanden heeft waarvan maximaal twee tot de constructie behoren.

3.41 peil
  • a. Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte maaiveld, hierbij dient te worden uitgegaan van de oorspronkelijke hoogte van het bouwperceel;
  • c. indien in of op het water gebouwd: de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabijgelegen punt waar het water grenst aan het vaste land.
3.42 primaire functie

De functie conform de planologische bestemming van het hoofdgebouw, bijvoorbeeld de woning.

3.43 prostitutie

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

3.44 rug-aan-rug woning

Woning waarbij de achtergevel gedeeld wordt met een andere woning.

3.45 seksbedrijf

Een inrichting waarin bedrijfsmatig, of in de vorm alsof het bedrijfsmatig is, seksuele handelingen, dan wel in enige vorm erotisch-pornografische werkzaamheden worden uitgevoerd. Hieronder wordt begrepen:

  • a. seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof het bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elke geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
  • b. sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd.
3.46 slopen

Het al dan niet geheel afbreken van gebouwen en andere bouwwerken.

3.47 Staat van Bedrijfsactiviteiten

Een als bijlage bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en instellingen.

3.48 verbeelding

De analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen digitale ruimtelijke informatie.

3.49 verdieping

Een bouwlaag van een gebouw gelegen boven de bouwlaag op de begane grond.

3.50 verhardingspercentage

De oppervlakte van de verharding exclusief de oppervlakte van de bebouwing binnen het bouwvlak uitgedrukt in een percentage van de oppervlakte van dat vlak.

3.51 vloeroppervlakte

De totale binnenwerks gemeten oppervlakte van alle voor mensen toegankelijke ruimten binnen een gebouw.

3.52 voorgevel

De naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw, of,

  • a. indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig dient te worden aangemerkt; of
  • b. de gevel ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn'.
3.53 voorgevellijn

Denkbeeldige lijn getrokken langs de voorgevel van een hoofdgebouw en het verlengde daarvan.

3.54 voorziening waterhuishouding

Voorzieningen die het waterhuishoudingsbelang dienen, zoals watergangen, waterstaatkundige kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang e.d., voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterafvoer, waterinfiltratie en waterberging; bijbehorende voorzieningen zoals bermen, paden, beschoeiingen.

3.55 woning

Een complex van ruimten bedoeld voor de huisvesting van één huishouden en niet zijnde een woonwagen. Kenmerkend voor de woning is de aanwezigheid van eigen voorzieningen met in ieder geval een eigen toegang, toiletruimte, badruimte en een keuken met kooktoestel.

3.56 wonen

Huisvesting in een woning waarbij de bewoner(s) gezamenlijk één afzonderlijk huishouden vormen.

3.57 woonzorgvoorziening

een gebouw bestaande uit meerdere woon(zorg)eenheden in combinatie met ondersteunende woonzorgfuncties in hoofdzaak ten behoeve van de bewoners van deze eenheden zoals voorzieningen en functies in het kader van de gezondheidszorg, dagbesteding, ondergeschikte detailhandel, ondergeschikte horeca, (publiekverzorgende) dienstverlening en gemeenschappelijke ruimtes zoals een woonkamer.

3.58 woonwagen

Een voor de huisvesting van personen bestemde woonruimte die is geplaatst op een woonwagenstandplaats en die in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.

3.59 zijgevel

Een gevel van een gebouw, die niet een voorgevel of een achtergevel is.

Artikel 4 Meet- en rekenbepalingen

De meet- en rekenbepalingen uit artikel 22.24 van het omgevingsplan zijn van overeenkomstige toepassing op het meten van de waarden die in dit hoofdstuk in m, m2 of m3 zijn uitgedrukt, voor zover hiervan niet is afgeweken in het bepaalde in dit artikel.

4.1 afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens

tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;

4.2 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

4.3 diepte van een gebouw

de diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd;

4.4 breedte van een gebouw

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van de scheidingsmuren;

4.5 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, uitgezonderd dakkapellen;

4.6 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

4.7 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein;

4.8 ondergeschikte bouwonderdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, luchtbehandelingskasten, schoorstenen, liftschachten, installaties, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen en de aangegeven maximale bouwhoogten, niet meer dan 1,5 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Specifieke regels over functies en activiteiten

Artikel 5 Groen

5.1 Toepassingsbereik

De regels van dit artikel zijn van toepassing op de locatie die in het GML-bestand met identificatienummer NL.IMRO.1955.opsglglwonlakrmaat-on01 is aangewezen voor het gebruiksdoel Groen.

5.2 Beschrijving gebruiksdoel

Een locatie die is aangewezen voor het gebruiksdoel Groen heeft de volgende functies:

  • a. groenvoorzieningen, bermen en beplanting;
  • b. inritten voor aanliggende woningen;
  • c. dierenweiden;
  • d. geluidwerende voorzieningen;
  • e. paden en verhardingen;
  • f. kunstwerken;
  • g. speelvoorzieningen;
  • h. extensieve dagrecreatie;
  • i. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterberging en waterlopen;

een en ander met de daarbij behorende voorzieningen en werken.

5.3 Gebruiksactiviteit - verboden
5.3.1 Algemeen

Het is verboden om gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze die niet ten dienste staat van de in 5.2 genoemde functies van de gronden.

5.3.2 Extensieve dagrecreatie

Het is verboden om oppervlaktewater te gebruiken voor extensieve dagrecreatie.

5.4 Bouwactiviteiten - beoordelingsregels
5.4.1 Algemeen
  • a. bouwwerken zijn alleen toegestaan indien zij ten dienste staan van de functies genoemd in 5.2;
  • b. gebouwen mogen niet worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - nutsvoorziening' voor zover deze niet vergunningsvrij mogen worden gerealiseerd.
5.4.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen, als bedoeld in 5.4.1 onder b gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - nutsvoorziening';
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m;
  • c. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 30 m2.
5.4.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • b. de bouwhoogte van speeltoestellen mag niet meer bedragen dan 5 m;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.
5.4.4 Maatwerkvoorschrift

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van het behouden en beschermen van een toereikende ruimtelijke kwaliteit bij de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, waarbij toereikend betekent dat wordt voldaan aan de normen die zijn neergelegd in de beleidsregels 'kwaliteit gebiedsontwikkeling de Lakermaat Lengel', dan wel (in het geval deze beleidsregels tussentijds worden gewijzigd of vervangen door andere beleidsregels) deze gewijzigde respectievelijk vervangende beleidsregels.

Artikel 6 Natuur

6.1 Toepassingsbereik

De regels van dit artikel zijn van toepassing op de locatie die in het GML-bestand met identificatienummer NL.IMRO.1955.opsglglwonlakrmaat-on01 is aangewezen voor het gebruiksdoel Natuur.

6.2 Beschrijving gebruiksdoel

Een locatie die is aangewezen voor het gebruiksdoel Natuur heeft de volgende functies:

  • a. instandhouding en ontwikkeling van ter plaatse voorkomende dan wel daaraan eigen landschaps- en natuurwaarden;
  • b. watergangen, waterpartijen, oevers, taluds, onderhoudspaden en kaden;
  • c. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden van water, bergen, aan- en afvoeren van water en natuurvriendelijke oeverzones langs watergangen;
  • d. paden en verhardingen;
  • e. extensieve dagrecreatie;

een en ander met de daarbij behorende voorzieningen en werken.

6.3 Gebruiksactiviteit - verboden
6.3.1 Algemeen

Het is verboden om gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze die niet ten dienste staat van de in 6.2 genoemde functies.

6.3.2 Extensieve dagrecreatie
  • a. Het is verboden om oppervlaktewater te gebruiken voor extensieve dagrecreatie.
6.4 Bouwactiviteiten - beoordelingsregels
6.4.1 Algemeen
  • a. bouwwerken zijn alleen toegestaan indien zij ten dienste staan van de functies genoemd in 6.2;
  • b. alleen bouwwerken in de vorm van bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegestaan.
6.4.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
6.5 Omgevingsplanactiviteit voor werken en werkzaamheden
6.5.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden, uit te voeren:

  • a. aanleggen en verharden van wegen, paden, parkeerterreinen en andere verhardingen;
  • b. egaliseren, ophogen, afgraven van gronden;
  • c. bebossen en beplanten met houtopstanden;
  • d. vellen en rooien van houtopstanden;
  • e. aanleg ondergrondse leidingen;
  • f. dempen van sloten en graven van watergangen.
6.5.2 Uitzondering vergunningplicht

Het verbod van 6.5.1 geldt niet voor:

  • a. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden ten behoeve van normaal beheer en onderhoud zoals toegestaan in 6.2;
  • b. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden ten behoeve van de natuurlijke inrichting van de gronden overeenkomstig het document LSP VPOIR zoals opgenomen in bijlage 2 van deze regels.
6.5.3 Beoordelingsregels

Een omgevingsvergunning als bedoeld in 6.5.1 mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen.

Artikel 7 Tuin

7.1 Toepassingsbereik

De regels van dit artikel zijn van toepassing op de locatie die in het GML-bestand met identificatienummer NL.IMRO.1955.opsglglwonlakrmaat-on01 is aangewezen voor het gebruiksdoel Tuin.

7.2 Beschrijving gebruiksdoel

Een locatie die is aangewezen voor het gebruiksdoel Tuin heeft de functie tuin,

een en ander met bijbehorende voorzieningen.

7.3 Gebruiksactiviteit - verboden
7.3.1 Algemeen

Het is verboden om gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze die niet ten dienste staat van de in 7.2 genoemde functies van de gronden.

7.4 Bouwactiviteiten - beoordelingsregels
7.4.1 Algemeen

Voor het bouwen van bouwwerken geldt het volgende:

  • a. bouwwerken zijn alleen toegestaan indien zij ten dienste staan van de functies genoemd in 7.2;
  • b. alleen bouwwerken in de vorm van bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegestaan.
7.4.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van pergola's mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • b. de bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen achter de voorgevelrooilijn, op of rond een terrein waarop een gebouw staat mag niet meer bedragen dan 2 m;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

Artikel 8 Verkeer - Verblijfsgebied

8.1 Toepassingsbereik

De regels van dit artikel zijn van toepassing op de locatie die in het GML-bestand met identificatienummer NL.IMRO.1955.opsglglwonlakrmaat-on01 is aangewezen voor het gebruiksdoel Verkeer - Verblijfsgebied.

8.2 Beschrijving gebruiksdoel

Een locatie die is aangewezen voor het gebruiksdoel Verkeer - Verblijfsgebied heeft de volgende functies:

  • a. wegen, pleinen en straten, wandel- en fietspaden met een functie voornamelijk gericht op verblijf, waaronder terrassen;
  • b. markten;
  • c. parkeer-, groen-, water- en speelvoorzieningen;
  • d. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterberging en waterlopen;
  • e. kunstwerken;

een en ander met de daarbij behorende voorzieningen en werken.

8.3 Gebruiksactiviteit - verboden
8.3.1 Algemeen

Het is verboden om gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze die niet ten dienste staat van de in 8.2 genoemde functies.

8.4 Bouwactiviteiten - beoordelingsregels
8.4.1 Algemeen
  • a. bouwwerken zijn alleen toegestaan indien zij ten dienste staan van de functies genoemd in 8.2;
  • b. alleen bouwwerken in de vorm van:
    1. ondergeschikte gebouwen, zoals abri's, kabelkasten en gemaalgebouwtjes;
    2. verkeerstekens, lichtmasten, palen, straatmeubilair en speelobjecten;
    3. gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen;
    zijn toegestaan.
8.4.2 Bouwwerken

Voor het bouwen van bouwwerken, als bedoeld in 8.4.1 onder b gelden de volgende regels:

  • a. van gebouwen mag de oppervlakte niet meer dan 10 m² bedragen;
  • b. van gebouwen mag de bouwhoogte niet meer dan 3 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van licht- en andere masten, verkeerstekens en regelinstallaties mag niet meer dan 10 m bedragen; en
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.

Artikel 9 Water

9.1 Toepassingsbereik

De regels van dit artikel zijn van toepassing op de locatie die in het GML-bestand met identificatienummer NL.IMRO.1955.opsglglwonlakrmaat-on01 is aangewezen voor het gebruiksdoel Water.

9.2 Beschrijving gebruiksdoel

Een locatie die is aangewezen voor het gebruiksdoel Water heeft de volgende functies:

  • a. watergangen, waterpartijen, oevers, taluds, onderhoudspaden en kaden;
  • b. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden van water, bergen, aan- en afvoeren van water en natuurvriendelijke oeverzones langs watergangen;
  • c. instandhouding en ontwikkeling van ter plaatse voorkomende dan wel daaraan eigen landschaps- en natuurwaarden;
  • d. extensieve dagrecreatie;
  • e. paden en verhardingen;

een en ander met de daarbij behorende voorzieningen en werken.

9.3 Gebruiksactiviteit - verboden
9.3.1 Algemeen

Het is verboden om gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze die niet ten dienste staat van de in 9.2 genoemde functies.

9.3.2 Extensieve dagrecreatie

Het is verboden om oppervlaktewater te gebruiken voor extensieve dagrecreatie.

9.4 Bouwactiviteiten - beoordelingsregels
9.4.1 Algemeen
  • a. bouwwerken zijn alleen toegestaan indien zij ten dienste staan van de functies genoemd in 9.2;
  • b. alleen bouwwerken in de vorm van bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegestaan.
9.4.2 Bouwwerken

Voor het bouwen van bouwwerken, als bedoeld in 9.4.1 onder b gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
9.5 Omgevingsplanactiviteit voor werken en werkzaamheden
9.5.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden, uit te voeren:

  • a. aanleggen en verharden van wegen, paden, parkeerterreinen en andere verhardingen;
  • b. egaliseren, ophogen, afgraven van gronden;
  • c. bebossen en beplanten met houtopstanden;
  • d. vellen en rooien van houtopstanden;
  • e. aanleg ondergrondse leidingen;
  • f. dempen van sloten en graven van watergangen.
9.5.2 Uitzondering vergunningplicht

Het verbod van 9.5.1 geldt niet voor:

  • a. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden ten behoeve van normaal beheer en onderhoud zoals toegestaan in 9.2;
  • b. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden ten behoeve van de natuurlijke inrichting van de gronden overeenkomstig het document LSP VPOIR zoals opgenomen in bijlage 2 van deze regels.
9.5.3 Beoordelingsregels

Een omgevingsvergunning als bedoeld in 9.5.1 mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen.

Artikel 10 Wonen

10.1 Toepassingsbereik

De regels van dit artikel zijn van toepassing op de locatie die in het GML-bestand met identificatienummer NL.IMRO.1955.opsglglwonlakrmaat-on01 is aangewezen voor het gebruiksdoel Wonen.

10.2 Beschrijving gebruiksdoel

Een locatie die is aangewezen voor het gebruiksdoel Wonen heeft de volgende functies:

  • a. wonen;
  • b. beroep aan huis;
  • c. tuinen en erven;

een en ander met de daarbij behorende voorzieningen en werken.

10.3 Gebruiksactiviteit - verboden
10.3.1 Algemeen
  • a. Het is verboden om gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze die niet ten dienste staat van de in 10.2 genoemde functies van de gronden;
  • b. Het is verboden om gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze die niet in overeenstemming is met de in 10.5 opgenomen nadere regels over het gebruik van gronden en bouwwerken.
10.3.2 Ontsluiting

Ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting uitgesloten' is de realisatie van een ontsluitingsweg en/of in- en uitrit niet toegestaan, met uitzondering van voet- en fietspaden.

10.4 Gebruiksactiviteit - voorwaardelijke verplichting groen en biodiversiteit

Het gebruik van de gronden overeenkomstig het bepaalde in 10.2 is uitsluitend toegestaan onder voorwaarde dat voldaan wordt aan de regeling in artikel 13.2.

10.5 Gebruiksactiviteit - nadere regels
10.5.1 Beroep aan huis

Voor het gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van een beroep aan huis gelden de volgende voorwaarden:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een beroep aan huis mag, in voorkomend geval samen met de oppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een bedrijf aan huis als bedoeld in 10.6.1, niet meer bedragen dan 30% van de totale oppervlakte van de betreffende woning en de daarbij behorende aanbouwen en bijgebouwen, en ieder geval niet meer dan 50 m².
10.6 Gebruiksactiviteit - omgevingsplanactiviteit
10.6.1 Bedrijf aan huis
  • a. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning gronden en bouwwerken te gebruiken ten behoeve van een bedrijf aan huis;
  • b. een omgevingsvergunning als bedoeld in lid a wordt verleend als toepassing wordt gegeven aan de volgende regels:
    • 1. het bedrijven betreft die in de van deze regels deel uitmakende bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten zijn aangeduid als categorie 1 en 2, dan wel daarmee gelijk kunnen worden gesteld wat betreft hun gevolgen voor de omgeving;
    • 2. de gezamenlijke vloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een bedrijf aan huis, in voorkomend geval samen met de vloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een aan huis gebonden beroep als bedoeld in 10.5.1, niet meer bedraagt dan 30% van de totale vloeroppervlakte van de betreffende woning en de daarbij behorende aanbouwen en bijgebouwen, en in ieder geval niet meer dan 50 m²;
    • 3. op de bij de betreffende woning behorende gronden geen buitenopslag van goederen ten behoeve van het bedrijf plaatsvindt;
    • 4. de bedrijfsactiviteiten geen prostitutie, horeca of detailhandel betreffen, behoudens detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit van de ter plaatse uitgeoefende bedrijfsactiviteit;
    • 5. in de omgeving van de betreffende woning geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk optreedt, met dien verstande dat:
      • het parkeren ten behoeve van het bedrijf zoveel mogelijk op eigen terrein dient plaats te vinden, en;
      • behoudens in- en uitladen, geen bedrijfsactiviteiten in de openbare ruimte rond de betreffende woning mogen plaatsvinden, en;
    • 6. de bedrijfsactiviteiten door hun aard en visuele aspecten, zoals reclame-uitingen en technische installaties, het woonkarakter van de buurt niet onevenredig aantasten.
10.7 Bouwactiviteit - beoordelingsregels

Een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken wordt verleend als toepassing wordt gegeven aan de volgende regels:

10.7.1 Algemeen
  • a. Bouwwerken zijn alleen toegestaan indien zij ten dienste staan van de functies genoemd in 10.2;
  • b. alleen bouwwerken in de vorm van (hoofdgebouwen van) woningen, aan- of uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen, dakkapellen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zoals erf- of perceelafscheidingen en tuinmeubilair zijn toegestaan;
  • c. de uiterlijke vormgeving van woningen, aan- of uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen, dakkapellen en bouwwerken, geen gebouw zijnde dient passend te zijn binnen de beleidsregels 'kwaliteit gebiedsontwikkeling de Lakermaat Lengel';
  • d. de plaatsing en oriëntatie van woningen, aan- of uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen, dakkapellen en bouwwerken, geen gebouw zijnde dient passend te zijn binnen de beleidsregels 'kwaliteit gebiedsontwikkeling de Lakermaat Lengel';
  • e. het bebouwingspercentage van het bouwperceel mag niet meer bedragen dan het op de verbeelding aangegeven bebouwingspercentage met de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)';
  • f. het verhardingspercentage van het bouwperceel mag niet meer bedragen dan het op de verbeelding aangegeven verhardingspercentage met de aanduiding 'maximum verhardingspercentage (%)'.
10.7.2 Omgevingsvergunning

In afwijking van artikel 22.7 wordt een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken alleen verleend als:

  • a. de uiterlijke vormgeving, plaatsing en oriëntatie van het bouwwerk, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan geen onaanvaardbare afbreuk doet aan de omgevingskwaliteit;
  • b. het kwaliteitsteam op basis van de beleidsregels 'kwaliteit gebiedsontwikkeling de Lakermaat Lengel' adviseert dat er geen sprake is van een onaanvaardbare afbreuk aan de omgevingskwaliteit.
10.7.3 Woningen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen van woningen gelden de volgende regels:

  • a. woningen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. binnen bouwvlakken mogen vrijstaande, twee-aan-een gebouwde, aaneengebouwde, rug-aan-rug en beneden-boven woningen worden gebouwd;
  • c. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' mogen gestapelde woningen worden gebouwd;
  • d. woningen mogen uitsluitend worden gebouwd met de voorgevels in of achter de aanduiding 'gevellijn';
  • e. in afwijking van het bepaalde onder d mogen indien geen aanduiding 'gevellijn' aanwezig is woningen uitsluitend worden gebouwd met de voorgevels in of achter de bouwgrens, die is gekeerd naar de weg, waaraan het betreffende gebouw is gelegen;
  • f. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens, zonder aanbouwen of aangebouwde bijgebouwen, bedraagt bij:
    • 1. vrijstaande woningen aan één zijde minimaal 1 m en aan de andere zijde minimaal 4 m;
    • 2. twee-aaneengebouwde woningen aan één zijde minimaal 2 m;
    • 3. aaneengebouwde woningen aan de niet-aaneengebouwde zijde van de eindwoningen minimaal 2 m;
    • 4. rug-aan-rug woningen, aan beide zijden 0 m;
    • 5. indien de bestaande afstand minder bedraagt dan hiervoor aangegeven, dan is dat de te hanteren minimale afstand;
  • g. de bouwhoogte van woningen mag niet meer bedragen dan de op de verbeelding aangegeven bouwhoogte met de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)';
  • h. de goothoogte van woningen dient passend te zijn binnen de beleidsregels 'kwaliteit gebiedsontwikkeling de Lakermaat Lengel';
  • i. indien aan de zijde van een bouwvlak de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - accent' is opgenomen, dient ter hoogte van het aangeduide deel van deze zijde van het bouwvlak een stedenbouwkundig accent gerealiseerd te worden passend binnen de beleidsregels 'kwaliteit gebiedsontwikkeling de Lakermaat Lengel'.
10.7.4 Bijbehorende bouwwerken

In afwijking van artikel 22.36 gelden voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. bijbehorende bouwwerken met een functioneel ondergeschikt gebruik (bijgebouwen) dienen op minimaal 1 meter achter de voorgevel te zijn gelegen;
  • c. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken met een functioneel ondergeschikt gebruik mag niet meer bedragen dan 4,5 m;
  • d. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken met een ondergeschikt gebruik dient passend te zijn binnen de beleidsregels 'kwaliteit gebiedsontwikkeling de Lakermaat Lengel'.
10.7.5 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

In aanvulling op en in afwijking van artikel 22.27 gelden voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van pergola's mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • b. de bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen mag tot een afstand van maximaal 3 m uit de achtergevel niet meer bedragen dan 2 m;
  • c. de bouwhoogte van overige erf- of perceelafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 4,5 m.
10.7.6 Dakkapellen

In aanvulling op artikel 22.27 onder c geldt voor het bouwen van dakkapellen de volgende regel:

  • a. de breedte van een dakkapel mag niet meer bedragen dan 40% van de totale breedte of diepte van de woning aan de zijde waar de dakkapel wordt gebouwd.
10.7.7 Ondergronds bouwen

Voor het ondergronds bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. ondergrondse gebouwen (kelders) zijn uitsluitend toegestaan onder het hoofdgebouw en aan- of uitbouwen;
  • b. ondergrondse gebouwen zijn uitsluitend toegestaan in één bouwlaag.
10.7.8 Maatwerkvoorschrift

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van het behouden en beschermen van een toereikende ruimtelijke kwaliteit bij de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, waarbij toereikend betekent dat wordt voldaan aan de normen die zijn neergelegd in de beleidsregels 'kwaliteit gebiedsontwikkeling de Lakermaat Lengel', dan wel (in het geval deze beleidsregels tussentijds worden gewijzigd of vervangen door andere beleidsregels) deze gewijzigde respectievelijk vervangende beleidsregels.

Artikel 11 Woongebied

11.1 Toepassingsbereik

De regels van dit artikel zijn van toepassing op de locatie die in het GML-bestand met identificatienummer NL.IMRO.1955.opsglglwonlakrmaat-on01 is aangewezen voor het gebruiksdoel Woongebied.

11.2 Beschrijving gebruiksdoel

Een locatie die is aangewezen voor het gebruiksdoel Woongebied heeft de volgende functies:

  • a. wonen in woningen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - kleinschalige voorzieningen 1' een daghorecabedrijf of kleinschalige detailhandel met een vloeroppervlakte van maximaal 150 m2;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - kleinschalige voorzieningen 2' een daghorecabedrijf of kleinschalige detailhandel met een vloeroppervlakte van maximaal 200 m2;
  • d. beroep aan huis;
  • e. tuinen en erven;
  • f. wegen, pleinen en straten, wandel- en fietspaden met een functie voornamelijk gericht op verblijf;
  • g. parkeer-, groen-, speel- en nutsvoorzieningen;
  • h. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterberging en waterlopen;
  • i. esthetische kunstwerken zoals beelden, waaronder ook begrepen oorlogsmonumenten;

een en ander met de daarbij behorende voorzieningen en werken.

11.3 Gebruiksactiviteit - verboden
11.3.1 Algemeen
  • a. Het is verboden om gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze die niet ten dienste staat van de in 11.2 genoemde functies van de gronden.
  • b. Het is verboden om gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze die niet in overeenstemming is met de in 11.5 opgenomen nadere regels over het gebruik van gronden en bouwwerken.
11.3.2 Ontsluiting

Ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting uitgesloten' is de realisatie van een ontsluitingsweg en/of in- en uitrit niet toegestaan, met uitzondering van voet- en fietspaden.

11.4 Gebruiksactiviteit - voorwaardelijke verplichting groen en biodiversiteit

Het gebruik van de gronden overeenkomstig het bepaalde in 11.2 is uitsluitend toegestaan onder voorwaarde dat voldaan wordt aan de regeling in artikel 13.2.

11.5 Gebruiksactiviteit - nadere regels
11.5.1 Beroep aan huis

Voor het gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van een beroep aan huis gelden de volgende voorwaarden:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een beroep aan huis mag, in voorkomend geval samen met de oppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een bedrijf aan huis als bedoeld in 11.6.1, niet meer bedragen dan 30% van de totale oppervlakte van de betreffende woning en de daarbij behorende aanbouwen en bijgebouwen, en ieder geval niet meer dan 50 m².
11.6 Gebruiksactiviteit - omgevingsplanactiviteit
11.6.1 Bedrijf aan huis
  • a. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning gronden en bouwwerken te gebruiken ten behoeve van een bedrijf aan huis;
  • b. Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid a wordt verleend als toepassing wordt gegeven aan de volgende regels:
    • 1. het bedrijven betreft die in de van deze regels deel uitmakende bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten zijn aangeduid als categorie 1 en 2, dan wel daarmee gelijk kunnen worden gesteld wat betreft hun gevolgen voor de omgeving;
    • 2. de gezamenlijke vloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een bedrijf aan huis, in voorkomend geval samen met de vloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een aan huis gebonden beroep als bedoeld in 11.5.1, niet meer bedraagt dan 30% van de totale vloeroppervlakte van de betreffende woning en de daarbij behorende aanbouwen en bijgebouwen, en in ieder geval niet meer dan 50 m²;
    • 3. op de bij de betreffende woning behorende gronden geen buitenopslag van goederen ten behoeve van het bedrijf plaatsvindt;
    • 4. de bedrijfsactiviteiten geen prostitutie, horeca of detailhandel betreffen, behoudens detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit van de ter plaatse uitgeoefende bedrijfsactiviteit;
    • 5. in de omgeving van de betreffende woning geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk optreedt, met dien verstande dat:
      • het parkeren ten behoeve van het bedrijf zoveel mogelijk op eigen terrein dient plaats te vinden, en;
      • behoudens in- en uitladen, geen bedrijfsactiviteiten in de openbare ruimte rond de betreffende woning mogen plaatsvinden, en;
    • 6. de bedrijfsactiviteiten door hun aard en visuele aspecten, zoals reclame-uitingen en technische installaties, het woonkarakter van de buurt niet onevenredig aantasten.
11.6.2 Woonzorgvoorziening
  • a. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning gronden en bouwwerken te gebruiken ten behoeve van een woonzorgvoorziening.
  • b. Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid a wordt verleend als toepassing wordt gegeven aan de volgende regels:
    • 1. de gronden en bouwwerken liggen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - woonzorgvoorziening';
    • 2. aangetoond wordt dat voor het geluid door activiteiten op geluidgevoelige gebouwen wordt voldaan aan de instructieregels uit het Besluit kwaliteit leefomgeving.
11.7 Bouwactiviteit - beoordelingsregels

Een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken wordt verleend als toepassing wordt gegeven aan de volgende regels:

11.7.1 Algemeen
  • a. Bouwwerken zijn alleen toegestaan indien zij ten dienste staan van de functies genoemd in 11.2;
  • b. Alleen bouwwerken in de vorm van een bedrijfsgebouw, woningen, aan- of uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen, dakkapellen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zoals erf- of perceelafscheidingen en tuinmeubilair zijn toegestaan;
  • c. De uiterlijke vormgeving van bedrijfsgebouwen, woningen, aan- of uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen, dakkapellen en bouwwerken, geen gebouw zijnde dient passend te zijn binnen de beleidsregels 'kwaliteit gebiedsontwikkeling de Lakermaat Lengel';
  • d. de plaatsing en oriëntatie van bedrijfsgebouwen, woningen, aan- of uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen, dakkapellen en bouwwerken, geen gebouw zijnde dient passend te zijn binnen de beleidsregels 'kwaliteit gebiedsontwikkeling de Lakermaat Lengel';
  • e. het bebouwingspercentage van het bouwperceel mag niet meer bedragen dan het op de verbeelding aangegeven bebouwingspercentage met de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)';
  • f. in afwijking van het bepaalde onder e geldt ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkend bebouwingspercentage' een hoger bebouwingspercentage onder voorwaarde dat:
    • 1. het bebouwingspercentage maximaal 35% bedraagt;
    • 2. alle parkeerplaatsen ter plaatse van het aanduidingsvlak 'specifieke bouwaanduiding - afwijkend bebouwingspercentage' inpandig gerealiseerd worden;
  • g. het verhardingspercentage van het bouwperceel mag niet meer bedragen dan het op de verbeelding aangegeven verhardingspercentage met de aanduiding 'maximum verhardingspercentage (%)';
  • h. de goothoogte van woningen dient passend te zijn binnen de beleidsregels 'kwaliteit gebiedsontwikkeling de Lakermaat Lengel';
  • i. indien aan de zijde van een bouwvlak de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - accent' is opgenomen, dient ter hoogte van het aangeduide deel van deze zijde van het bouwvlak een stedenbouwkundig accent gerealiseerd te worden passend binnen de beleidsregels 'kwaliteit gebiedsontwikkeling de Lakermaat Lengel'.
11.7.2 Omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken

Een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken wordt alleen verleend als:

  • a. de uiterlijke vormgeving, plaatsing, oriëntatie en goothoogte van het bouwwerk, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan geen onaanvaardbare afbreuk doet aan de omgevingskwaliteit;
  • b. het kwaliteitsteam op basis van de beleidsregels 'kwaliteit gebiedsontwikkeling de Lakermaat Lengel' adviseert dat er geen sprake is van een onaanvaardbare afbreuk aan de omgevingskwaliteit.
11.7.3 Woningen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen van woningen gelden de volgende regels:

  • a. woningen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' mogen gestapelde woningen worden gebouwd;
  • c. de bouwhoogte van woningen mag niet meer bedragen dan de op de verbeelding aangegeven bouwhoogte met de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)';
  • d. in afwijking van het bepaalde onder d is er ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende bouwhoogte 1' tevens een:
    • 1. bouwhoogte van maximaal 10 m toegestaan over een oppervlakte van maximaal 330 m2;
    • 2. bouwhoogte van maximaal 12,5 m toegestaan over een oppervlakte van maximaal 600 m2;
  • e. in afwijking van het bepaalde onder c is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende bouwhoogte 2' een bouwhoogte van maximaal 10 m toegestaan over een oppervlakte van maximaal 50% van dit aanduidingsvlak;
  • f. de goothoogte van woningen dient passend te zijn binnen de beleidsregels 'kwaliteit gebiedsontwikkeling de Lakermaat Lengel'.
11.7.4 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. bedrijfsgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan de op de verbeelding aangegeven bouwhoogte met de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)';
  • c. de goothoogte van bedrijfsgebouwen dient passend te zijn binnen de beleidsregels 'kwaliteit gebiedsontwikkeling de Lakermaat Lengel';
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - kleinschalige voorzieningen 1' is één bedrijfsgebouw met een oppervlakte van maximaal 150 m2 toegestaan;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - kleinschalige voorzieningen 2' is één bedrijfsgebouw met een oppervlakte van maximaal 200 m2 toegestaan.
11.7.5 Bijbehorende bouwwerken

In afwijking van artikel 22.36 gelden voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken met een functioneel ondergeschikt gebruik (bijgebouwen) de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - vrijstaande bijgebouwen' zijn geen vrijstaande bijbehorende bouwwerken toegestaan;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder b mogen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - vrijstaande bijgebouwen' wel gemeenschappelijke bijbehorende bouwwerken, zoals een gezamenlijke fietsenstalling, parkeerschuur, kas of gereedschappenberging worden gebouwd;
  • d. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4,5 m;
  • e. de goothoogte dient passend te zijn binnen de beleidsregels 'kwaliteit gebiedsontwikkeling de Lakermaat Lengel'.
11.7.6 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

In aanvulling op en in afwijking van artikel 22.27 gelden voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van pergola's mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • b. de bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen mag tot een afstand van maximaal 3 m uit de achtergevel niet meer bedragen dan 2 m;
  • c. de bouwhoogte van overige erf- of perceelafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m;
  • d. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 6 m;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 4,5 m.
11.7.7 Dakkapellen

In aanvulling op artikel 22.27 onder c geldt voor het bouwen van dakkapellen de volgende regel:

  • a. de breedte van een dakkapel mag niet meer bedragen dan 40% van de totale breedte of diepte van de woning aan de zijde waar de dakkapel wordt gebouwd.
11.7.8 Ondergronds bouwen

Voor het ondergronds bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. ondergrondse gebouwen (kelders) zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  • b. ondergrondse gebouwen zijn uitsluitend toegestaan in één bouwlaag.
11.7.9 Maatwerkvoorschrift

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van het behouden en beschermen van een toereikende ruimtelijke kwaliteit bij de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, waarbij toereikend betekent dat wordt voldaan aan de normen die zijn neergelegd in de beleidsregels 'kwaliteit gebiedsontwikkeling de Lakermaat Lengel', dan wel (in het geval deze beleidsregels tussentijds worden gewijzigd of vervangen door andere beleidsregels) deze gewijzigde respectievelijk vervangende beleidsregels.

Hoofdstuk 3 Algemene regels over functies

Artikel 12 Aanvraagvereisten

  • a. De aanvraagvereisten, bedoeld in paragraaf 22.5.2 van omgevingsplan Montferland, zijn van overeenkomstige toepassing op een omgevingsvergunning die is vereist op grond van dit plan. In het bijzonder geldt dat:
    • 1. het bepaalde in artikel 22.284 van omgevingsplan Montferland van toepassing is op een aanvraag om omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit voor werken en werkzaamheden in dit plan; en
    • 2. het bepaalde in 22.286 van omgevingsplan Montferland van toepassing is op een aanvraag om omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit inhoudende een gebruiksactiviteit of een bouwactiviteit in dit plan.
  • b. In aanvulling op het bepaalde onder a worden bij de aanvraag om omgevingsvergunning die gegevens en bescheiden overlegd die naar het oordeel van het bevoegde gezag noodzakelijk zijn voor een toets aan de aan de omgevingsvergunning verbonden beoordelingsregels.

Artikel 13 Algemene beoordelingregels

13.1 Aantal en type woningen
  • a. Het maximum aantal te bouwen woningen en woonzorgeenheden voor het gehele plangebied mag in totaal niet meer bedragen dan 349;
  • b. binnen het plangebied dient minimaal 25% van het aantal woningen als sociale huur- of koopwoning te worden gerealiseerd;
  • c. de binnen het plangebied gerealiseerde sociale huurwoningen dienen minimaal 25 jaar in stand te worden gehouden.
13.2 Groen en biodiversiteit

Het gebruiken en/of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ter plaatse van de bestemming 'Wonen' en 'Woongebied', is uitsluitend toegestaan wanneer is aangetoond dat het initiatief voldoet aan de eisen die worden gesteld in het kader van groen en biodiversiteit:

  • a. per woning dienen tenminste drie faunavoorzieningen te worden gerealiseerd;
  • b. op het bouwperceel worden houtwallen, bomen en hagen aangeplant conform de locaties, aantallen en afmetingen die zijn voorgeschreven in de beleidsregels 'kwaliteit gebiedsontwikkeling de Lakermaat Lengel';
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - greppel en houtwal' de realisatie van een greppel en een houtwal over de gehele breedte van het bouwperceel, met dien verstande dat:
    • 1. de greppel minimaal 2,5 m breed is, minimaal een talud heeft van 1:2 en minimaal 0,4 m diep is, en;
    • 2. de houtwal minimaal 2,5 m breed is;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - gaard' de realisatie van een boomgaard met hoogstamfruitbomen, conform de aantallen en oppervlakte die zijn voorgeschreven in de beleidsregels 'kwaliteit gebiedsontwikkeling de Lakermaat Lengel';
  • e. de houtwallen, bomen, hagen en greppels welke noodzakelijk zijn in het kader van de natuurcompensatie dienen uiterlijk binnen één jaar na ingebruikname van de woningen te worden gerealiseerd en vervolgens in stand gehouden.
13.3 Hemelwaterberging

Het oprichten van gebouwen en/of gebruiken en/of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ter plaatse van het besluitgebied, is alleen toegestaan indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. er dient te zijn aangetoond dat de toename van verhard oppervlak gecompenseerd wordt conform de eisen van het waterschap en dat voorzien is een waterberging met voldoende capaciteit;
  • b. de compensatie dient tenminste naar evenredigheid van de realisatie van verhardingen gerealiseerd te worden;
  • c. de compensatie bedraagt tenminste 80 mm per m2 verharding;
  • d. de waterhuishoudkundige voorzieningen welke strekken tot de berging van het hemelwater dienen uiterlijk binnen één jaar na ingebruikname van de woningen te worden gerealiseerd en vervolgens in stand gehouden;
  • e. de onder a, b, c en d opgenomen regels gelden per bouwperceel, per bouwvlak en voor het gehele besluitgebied;
  • f. in afwijking van het bepaalde onder e is in het geval van een gezamenlijk ontwikkeling van meerdere bouwpercelen een collectieve waterbergingsvoorziening ook toegestaan.
13.4 Parkeren
13.4.1 Parkeernormen
  • a. Bij het oprichten van gebouwen of het veranderen van gebruik dient de inrichting van elk perceel zodanig te zijn dat voldoende ruimte aanwezig is om zowel het parkeren voor motorvoertuigen als eventueel het laden en lossen op eigen terrein te kunnen afwikkelen. Op eigen terrein dient voorzien te zijn in voldoende parkeeraccommodatie, inclusief parkeergelegenheid voor werknemers en bezoekers, conform de parkeernormen als opgenomen in de CROW-publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' dan wel de opvolger(s) hiervan. Uitgegaan wordt van de categorieën 'weinig stedelijk' en 'rest bebouwd kom';
  • b. de parkeerplaatsen voor motorvoertuigen dienen de afmetingen te hebben die zijn afgestemd op gangbare motorvoertuigen zoals deze zijn opgenomen in de richtlijnen van het CROW.
13.4.2 Maatwerkvoorschrift
  • a. Met een maatwerkvoorschrift kunnen nadere eisen worden gesteld aan het aantal parkeerplaatsen, de situering van de parkeerplaatsen en de situering van de laad- en losruimte;
  • b. met een maatwerkvoorschrift kunnen nadere eisen worden gesteld aan de maatvoering van een parkeerplaats;
  • c. met een maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken van het gestelde in 13.4.1:
    • 1. indien het voldoen aan die bepaling door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    • 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien;
    • 3. het maatwerkvoorschrift moet worden voorzien van een motivering waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd blijft.
13.5 Hinderwetvergunning Hartjensstraat 2
  • a. Het gebruiken en/of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ter plaatse van de functies 'Wonen' en 'Woongebied', is uitsluitend toegestaan wanneer de hinderwetvergunning van Hartjensstraat 2 (verleend op 29 januari 1985) is ingetrokken;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de functies 'Wonen' en 'Woongebied' worden gebruikt indien een onderzoek uitwijst dat de gronden en/of bouwwerken buiten de hindercirkel van de Hartjensstraat 2 liggen.
13.6 Bestaande maten

In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, bouwdiepte, oppervlakte en/of inhoud van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand zijn gekomen meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of inhoud in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.

13.7 Bestaande afstanden

In die gevallen dat de bestaande afstand tot enige op de verbeelding aangegeven lijn van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand zijn gekomen minder bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt die afstand in afwijking daarvan als minimaal toegestaan.

13.8 Bestaand bebouwingspercentage

In die gevallen dat een bestaand bebouwingspercentage, dat in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand is gekomen, meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt dat bebouwingspercentage in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.

13.9 Gezamenlijk geluid

Voor het gebruik van gronden binnen de bestemmingen 'Wonen' en 'Woongebied' gelden de volgende regels:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gezamenlijk geluid' mag het gezamenlijk geluid op de gevels niet meer bedragen dan is aangegeven in de in de volgende tabel:
Woongebied   Gezamenlijk geluid (in dB Lden)  
32   57  
33   57  
34   58  
35   58  

De locatie van woongebied 32, 33, 34 en 35 is grafisch weergegeven in bijlage 3 van deze regels.

Artikel 14 Algemene regels gebruiksactiviteiten

14.1 Strijdig gebruik

Het is in ieder geval verboden om de gronden en bouwwerken te gebruiken ten behoeve van:

  • a. een seksinrichting;
  • b. als stand- of ligplaats van onderkomens;
  • c. als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, een en ander tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
  • d. het gebruik van een woning door meer dan één huishouden;
  • e. het gebruik van één afzonderlijk gebouw voor wonen in combinatie met een hotel.
14.2 Evenementen
14.2.1 Algemeen

Voor het gebruik van gronden binnen de bestemmingen 'Groen', 'Verkeer - Verblijfsgebied', 'Wonen' en 'Woongebied' voor evenementen gelden de volgende regels:

  • a. evenementen zijn uitsluitend in de vorm van medegebruik toegestaan;
  • b. er dient sprake te zijn van een evenement in de vorm van een voor publiek bestemde uitvoering/ verrichting van vermaak, op het gebied van sport, muziek of op sociaal-cultureel vlak;
  • c. het evenement duurt maximaal 5 aaneengesloten dagen, met dien verstande dat hiervan met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken zoals bepaald in lid b.
14.2.2 Maatwerkvoorschrift

Met een maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken van het bepaalde onder 14.2.1 om het tijdelijk gebruik van gronden voor langduriger evenementen toe te kunnen staan. Hierbij dient te worden voldaan aan het volgende voorwaarden:

  • a. er dienen voldoende parkeerplaatsen al dan niet op eigen terrein beschikbaar te zijn;
  • b. de aan te brengen voorzieningen dienen tijdelijk te zijn. Dit betekent dat het houden van een evenement niet mag leiden tot onomkeerbare voorzieningen en/of ingrepen;
  • c. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de binnen het gebied aanwezige waarden;
  • d. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig mogen niet worden geschaad;
  • e. de verkeersveiligheidsbelangen mag niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 15 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 16 Specifieke beoordelingsregels bouwen

16.1 Bevoegdheden

Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.26 Omgevingsplan 'Montferland' verlenen in afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 2:

  • a. ten behoeve van het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor nutsvoorzieningen, zoals gasdrukregelstations, wachthuisjes, telefooncellen, bewaarplaatsen van huisvuilcontainers en transformatorhuisjes, uitgezonderd verkooppunten voor motorbrandstoffen, waarvan de oppervlakte niet meer dan 30 m² en de bouwhoogte niet meer dan 4 m mag bedragen;
  • b. indien en voorzover afwijkingen ten aanzien van de ligging van locatievlakken, bouwgrenzen en van aanduidingen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer dan 5 m bedragen;
  • c. voor afwijkingen van regels, gesteld ten aanzien van maten en percentages, mits die afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages;
  • d. ten behoeve van het bouwen van antennemasten tot een bouwhoogte van 10 m;
  • e. ten behoeve van het bouwen van masten en bijbehorende installaties voor telecommunicatie, al of niet op of aan gebouwen of andere bouwwerken, tot vanaf peil een bouwhoogte van 40 m, waarbij als voorwaarde kan worden gesteld dat gebruik dient te worden gemaakt van bestaande masten voor telecommunicatie of andere bestaande hoge objecten, zoals hoge gebouwen, lichtmasten of hoogspanningsmasten, indien deze aanwezig zijn binnen een redelijke afstand van de gevraagde locatie.
16.2

Een omgevingsvergunning voor het afwijken als bedoeld in artikel 16.1 kan slechts worden verleend, mits:

  • a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.

Hoofdstuk 4 Regels ter bescherming van waarden en objecten

Artikel 17 Geluidzone - industrie

17.1 Voorrangsregeling

De regels in dit artikel hebben voorrang op de regels in hoofdstuk 2 en 3.

17.2 Toepassingsbereik

De regels van dit artikel zijn van toepassing op de locatie die in het GML-bestand met identificatienummer NL.IMRO.1955.opsglglwonlakrmaat-on01 is aangeduid als Leiding - Rioolpersleiding.

17.3 Functieomschrijving

Een locatie die is aangeduid als 'geluidzone - industrie' heeft als functie de bescherming en instandhouding van de geluidsruimte in verband met de nabijheid van een inrichting als bedoeld in artikel 40 van de Wet geluidhinder.

17.4 Bouwactiviteit
17.4.1 Algemeen

Op de voor 'geluidzone - industrie' aangewezen gronden is het zonder omgevingsvergunning oprichten van nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet toegestaan.

17.4.2 Beoordelingsregels omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 17.4.1 wordt alleen verleend als:

  • a. de basisbestemming hiervoor de mogelijkheid toelaat; en
  • b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de aanwezige geluidsruimte; en
  • c. de geluidsbelasting van het industrieterrein op de gevels van de geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarden welke volgen uit de Wet geluidhinder en artikel 3.6 van de Aanvullingswet geluid Omgevingswet, dan wel de verkregen hogere grenswaarde.

Artikel 18 Leiding - Gas

18.1 Voorrangsregeling

De regels in dit artikel hebben voorrang op de regels in hoofdstuk 2 en 3.

18.2 Toepassingsbereik

De regels van dit artikel zijn van toepassing op de locatie die in het GML-bestand met identificatienummer NL.IMRO.1955.opsglglwonlakrmaat-on01 is aangewezen als Leiding - Gas.

18.3 Functieomschrijving

Een locatie die is aangewezen als Leiding - Gas heeft als functie de aanleg en de instandhouding van een ondergrondse hogedruk hoofdaardgastransportleiding.

18.4 Bouwactiviteit

Voor het bouwen van bebouwing gelden de volgende regels:

  • a. Op de voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bedoelde leiding worden gebouwd;
  • b. de oppervlakte en de bouwhoogte van een gebouw mogen niet meer dan respectievelijk 10 m² en 3 m bedragen.
18.5 Omgevingsplanactiviteit voor werken en werkzaamheden
18.5.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden, uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van hoogopgaande en/of diepwortelende beplanting, bijvoorbeeld rietbeplanting;
  • b. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
  • c. het verrichten van grondroeractiviteiten (bijvoorbeeld het aanbrengen van rioleringen, kabels, drainage, leidingen, met uitzondering van hoofdaardgastransportleidingen) anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  • d. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • e. diepploegen;
  • f. het aanbrengen van gesloten verhardingen;
  • g. het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
  • h. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
  • i. het plaatsen van onroerende objecten, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.
18.5.2 Uitzondering vergunningplicht

Het verbod van 18.5.1 geldt niet voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:

  • a. voorkomen op de beplantingslijst van de leidingbeheerder;
  • b. mechanisch worden uitgevoerd en daarmee vallen onder de werking van de Wet Informatie Uitwisseling Ondergrondse Netwerken;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
  • d. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  • e. normaal onderhoud betreffen of worden uitgevoerd t.b.v. de instandhouding van de leiding(en).
18.5.3 Beoordelingsregels

Een omgevingsvergunning als bedoeld in 18.5.1 mag alleen worden verleend indien:

  • a. dit niet strijdig is met de belangen van de leidingen;
  • b. tijdig schriftelijk advies is ingewonnen bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden de belangen in verband met de leidingen niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.

Artikel 19 Leiding - Rioolpersleiding

19.1 Voorrangsregeling

De regels in dit artikel hebben voorrang op de regels in hoofdstuk 2 en 3.

19.2 Toepassingsbereik

De regels van dit artikel zijn van toepassing op de locatie die in het GML-bestand met identificatienummer NL.IMRO.1955.opsglglwonlakrmaat-on01 is aangewezen als Leiding - Rioolpersleiding.

19.3 Functieomschrijving

Een locatie die is aangewezen als Leiding - Rioolpersleiding heeft als functie de aanleg en de instandhouding van een ondergrondse rioolpersleiding.

19.4 Bouwactiviteit

Voor het bouwen van bebouwing gelden de volgende regels:

  • a. Op de voor 'Leiding - Rioolpersleiding' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bedoelde leiding worden gebouwd;
  • b. de oppervlakte en de bouwhoogte van een gebouw mogen niet meer dan respectievelijk 10 m² en 3 m bedragen.
19.5 Omgevingsplanactiviteit voor werken en werkzaamheden
19.5.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden, uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van hoogopgaande en/of diepwortelende beplanting, bijvoorbeeld rietbeplanting;
  • b. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
  • c. het verrichten van grondroeractiviteiten (bijvoorbeeld het aanbrengen van rioleringen, kabels, drainage, leidingen, met uitzondering van hoofdaardgastransportleidingen) anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  • d. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • e. diepploegen;
  • f. het aanbrengen van gesloten verhardingen;
  • g. het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
  • h. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
  • i. het plaatsen van onroerende objecten, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.
19.5.2 Uitzondering vergunningplicht

Het verbod van 19.5.1 geldt niet voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:

  • a. voorkomen op de beplantingslijst van de leidingbeheerder;
  • b. mechanisch worden uitgevoerd en daarmee vallen onder de werking van de Wet Informatie Uitwisseling Ondergrondse Netwerken;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
  • d. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  • e. normaal onderhoud betreffen of worden uitgevoerd t.b.v. de instandhouding van de leiding(en).
19.5.3 Beoordelingsregels

Een omgevingsvergunning als bedoeld in 19.5.1 mag alleen worden verleend indien:

  • a. dit niet strijdig is met de belangen van de leidingen;
  • b. tijdig schriftelijk advies is ingewonnen bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden de belangen in verband met de leidingen niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.

Artikel 20 Waarde - Archeologische Verwachting 2

20.1 Voorrangsregeling

De regels in dit artikel hebben voorrang op de regels in hoofdstuk 2 en 3.

20.2 Toepassingsbereik

De regels van dit artikel zijn van toepassing op de locatie die in het GML-bestand met identificatienummer NL.IMRO.1955.opsglglwonlakrmaat-on01 is aangewezen als Waarde - Archeologische Verwachting 2.

20.3 Functieomschrijving

Een locatie die is aangewezen als Waarde - Archeologische Verwachting 2 heeft als functie het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

20.4 Bouwactiviteit
20.4.1 Aanvullende aanvraagvereisten
  • a. Bij de aanvraag om omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.26 Omgevingsplan 'Montferland' wordt indien het bouwwerk groter is dan 100 m² en de grondwerkzaamheden dieper dan 0,3 m onder het maaiveld plaatsvinden, een rapport (archeologisch inventariserend veldonderzoek - IVO-overig) overlegd, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld;
  • c. het bepaalde onder a geldt niet indien:
    • 1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
    • 2. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met maximaal 100 m² wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of
    • 3. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot.
20.4.2 Aanvullende vergunningvoorschriften

Indien uit het in 20.4.1 onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.26 Omgevingsplan 'Montferland':

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige; en/of
  • d. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
20.4.3 Advies archeoloog

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in 22.26 Omgevingsplan 'Montferland', winnen zij advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

20.4.4 Maatwerkvoorschrift

Het bevoegd gezag kan nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

20.5 Omgevingsplanactiviteit voor werken en werkzaamheden
20.5.1 Vergunningplicht

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden te verrichten:

  • a. het ophogen van de bodem met meer dan 1 m;
  • b. grondwerkzaamheden dieper dan 0,3 m onder het maaiveld over een oppervlakte van meer dan 100 m², waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen;
  • c. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • f. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  • g. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
20.5.2 Uitzondering vergunningplicht

Het verbod van 20.5.1 geldt niet voor werken en werkzaamheden:

  • a. in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • b. in het kader van het normale agrarische gebruik;
  • c. binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  • d. voor werken en werkzaamheden in de bodem waarvoor ten tijde van het van kracht worden van dit artikel een aanlegvergunning of omgevingsvergunning in dit kader is verleend.
20.5.3 Aanvullende aanvraagvereisten
  • a. Bij de aanvraag om omgevingsvergunning wordt een rapport overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. een rapport als bedoeld onder 1 is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
20.5.4 Beoordelingsregels
  • a. De omgevingsvergunning wordt alleen verleend indien en voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate zijn vastgesteld. Indien het rapport daartoe aanleiding geeft, dient op advies van de erkend archeoloog zonodig een opgraving plaats te vinden;
  • b. het overleggen van een rapport als bedoeld onder 1 is niet nodig indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
20.6 Vergunningvoorschriften
  • a. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning onder beperkingen verlenen en kan voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden, waaronder:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
    • 3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
  • b. Voordat het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een vergunning als bedoeld in 20.5.1 winnen zij advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

Artikel 21 Waarde - Archeologische Verwachting 3

21.1 Voorrangsregeling

De regels in dit artikel hebben voorrang op de regels in hoofdstuk 2 en 3.

21.2 Toepassingsbereik

De regels van dit artikel zijn van toepassing op de locatie die in het GML-bestand met identificatienummer NL.IMRO.1955.opsglglwonlakrmaat-on01 is aangewezen als Waarde - Archeologische Verwachting 3.

21.3 Functieomschrijving

Een locatie die is aangewezen als Waarde - Archeologische Verwachting 3 heeft als functie het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

21.4 Bouwactiviteit
21.4.1 Aanvullende aanvraagvereisten
  • a. Bij de aanvraag om omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.26 Omgevingsplan 'Montferland' wordt indien het bouwwerk groter is dan 250 m² en de grondwerkzaamheden dieper dan 0,3 m onder het maaiveld plaatsvinden, een rapport (archeologisch inventariserend veldonderzoek - IVO-overig) overlegd, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld;
  • c. het bepaalde onder a geldt niet indien:
    • 1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
    • 2. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met maximaal 250 m² wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of
    • 3. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot.
21.4.2 Aanvullende vergunningvoorschriften

Indien uit het in 21.4.1 onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.26 Omgevingsplan 'Montferland':

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige; en/of
  • d. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
21.4.3 Advies archeoloog

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in 22.26 Omgevingsplan 'Montferland', winnen zij advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

21.4.4 Maatwerkvoorschrift

Het bevoegd gezag kan nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

21.5 Omgevingsplanactiviteit voor werken en werkzaamheden
21.5.1 Vergunningplicht

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden te verrichten:

  • a. het ophogen van de bodem met meer dan 1 m;
  • b. grondwerkzaamheden dieper dan 0,3 m onder het maaiveld over een oppervlakte van meer dan 250 m², waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen;
  • c. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • f. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  • g. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
21.5.2 Uitzondering vergunningplicht

Het verbod van 21.4.1 geldt niet voor werken en werkzaamheden:

  • a. in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • b. in het kader van het normale agrarische gebruik;
  • c. binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  • d. voor werken en werkzaamheden in de bodem waarvoor ten tijde van het van kracht worden van dit artikel een aanlegvergunning of omgevingsvergunning in dit kader is verleend.
21.5.3 Aanvullende aanvraagvereisten
  • a. Bij de aanvraag om omgevingsvergunning wordt een rapport overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. een rapport als bedoeld onder a is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
21.5.4 Beoordelingsregels
  • a. De omgevingsvergunning wordt alleen verleend indien en voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate zijn vastgesteld. Indien het rapport daartoe aanleiding geeft, dient op advies van de erkend archeoloog zonodig een opgraving plaats te vinden;
  • b. het overleggen van een rapport als bedoeld onder a is niet nodig indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
21.6 Vergunningvoorschriften
  • a. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning onder beperkingen verlenen en kan voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden, waaronder:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
    • 3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.
  • b. voordat het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een vergunning als bedoeld in 21.4.1 winnen zij advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

Hoofdstuk 5 Overgangsregels

Artikel 22 Overgangsrecht

22.1 Overgangsrecht bouwwerken
22.1.1 Algemeen

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van dit plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
22.1.2 Afwijken bij omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in 22.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 22.1.1 met maximaal 10 %.

22.1.3 Uitzondering

Het bepaalde in 22.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel, maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd zijn met het omgevingsplan zoals dat gold voor inwerkingtreding van dit plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen.

22.2 Overgangsrecht gebruik
22.2.1 Algemeen

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

22.2.2 Strijdig gebruik

Het is verboden het met dit plan strijdige gebruik, bedoeld in 22.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dit plan strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

22.2.3 Onderbroken gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in 22.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

22.2.4 Uitzondering

Het bepaalde in 22.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het omgevingsplan voorinwerkingtreding van dit artikel, daaronder begrepen de overgangsbep

alingen.