direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Stokkum, Eltenseweg - Pastoor van Sonsbeeckstraat
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1955.bpsgskkwoneltpvson-on01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Onderhavig bestemmingsplan heeft betrekking op de realisatie van een viertal vrijstaande woningen op een drietal percelen aan de Eltenseweg en de Pastoor van Sonsbeeckstraat te Stokkum. De realisatie van de vier nieuwe woningen is voorzien op gronden die nu nog zijn bestemd als agrarisch. Daarnaast wordt een bestaande bedrijfsbestemming omgezet in een woonbestemming.

Omdat de voorgenomen ontwikkeling niet past binnen de voor de locatie geldende bestemmingsplannen "Buitengebied" en "Kernen 2007, kern Stokkum" is een bestemmingsplanwijziging noodzakelijk.

1.2 Plangebied

Het plangebied bestaat uit een drietal percelen aan de noord- en zuidzijde van Eltenseweg in de kern Stokkum. Eveneens is een deel van één perceel gelegen aan de Pastoor van Sonsbeeckstraat. De percelen bestaan in de huidige situatie uit grasland. Op de drie percelen worden in totaal een viertal vrijstaande woningen gerealiseerd. Het betreft een tweetal woningen aan respectievelijk de Pastoor Sonsbeeckstraat en de noordzijde van de Eltenseweg. En een tweetal woningen aan de zuidzijde van de Eltenseweg. Daarnaast wordt een bedrijfsbestemming omgezet in een woonbestemming. Op onderstaande luchtfoto is globaal de ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgskkwoneltpvson-on01_0001.jpg"

Luchtfoto bestaande situatie. bron: Google Earth

1.3 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit vijf hoofdstukken. Het volgende hoofdstuk (hoofdstuk 2) beschrijft de bestaande en toekomstige situatie, evenals het geldende bestemmingsplan. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van het ruimtelijke beleidskader van de verschillende overheden waaraan het plan moet voldoen en bevat de milieu- en omgevingsaspecten van het plan. De toelichting besluit met hoofdstukken over de opbouw van de planregels (hoofdstuk 4) en het gevoerde overleg, de inspraak en zienswijzen (hoofdstuk 5).

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Bestaande situatie

Het dorp Stokkum is een kleine kern met voornamelijk grondgebonden woningen. De Pastoor van Sonsbeekstraat (noord) en de Eltenseweg (aan de zuidzijde van de locatie) vormen de twee belangrijkste verbindingswegen met het buitengebied en 's-Heerenberg. Het dorp bestaat voornamelijk uit vrijstaande woningen en twee-onder-één kapwoningen. Meer geconcentreerd in het dorp komen ook enkele blokken rijenwoningen voor welke overwegend uit maximaal vier aanééngebouwde woningen bestaan. Alle woningen in het dorp hebben een ruime voortuin, waardoor het dorp een open, groene uitstraling heeft. Tussen de bestaande woningen aan de Eltenseweg en de Pastoor van Sonsbeeckstraat komen nog enkele open plekken voor die in het bestemmingsplan zijn bestemd als gaarde. De zuidzijde van de Eltenseweg heeft een nog meer landelijke uitstraling met omheinde weiden.


De verkeersstructuur is informeel. Parkeren gebeurt overwegend op eigen terrein of aan de rand van de weg, mits deze hier breed genoeg voor is. Langs de Eltenseweg is hier geen mogelijkheid voor omdat het een toegangsweg betreft.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgskkwoneltpvson-on01_0002.jpg"

Aanzicht perceel aan de noordzijde van de Eltenseweg, met doorzicht naar Pastoor van Sonsbeeckstraat

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgskkwoneltpvson-on01_0003.jpg"

Aanzicht percelen aan de zuidzijde van de Eltenseweg

2.2 Toekomstige situatie

De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van een viertal vrijstaande woningen en het omzetten van een bedrijfsbestemming naar de bestemming wonen. De woningen zullen qua maat en schaal aansluiten bij de in de directe omgeving aanwezige woonbebouwing. Uitgangspunt hierbij is een lage gootlijn en een hoge nok. Qua kleurstelling wordt eveneens aangesloten bij de omliggende woningen, voornamelijk gedekte tinten. Onderstaande afbeelding geeft de beoogde bouwvlakken op de verschillende locaties weer. De tuinen van de percelen ten zuiden van de Eltenseweg, zullen worden beperkt in diepte (100 meter). Het achterste deel zal agrarisch blijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgskkwoneltpvson-on01_0004.jpg"

Situatietekening van de beoogde ontwikkeling

2.3 Geldend bestemmingsplan

Zoals reeds gesteld valt het plangebied onder de werking van een tweetal bestemmingsplannen namelijk 'Bestemmingsplan Buitengebied" en het bestemmingsplan "Kernen 2007, kern Stokkum". In beide bestemmingsplannen wordt het beheer van het gebied overeenkomstig het bestaande gebruik geregeld. Hierbinnen passen geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, zoals voorliggend.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgskkwoneltpvson-on01_0005.jpg" Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied' Uitsnede bestemmingsplan 'Kernen 2007, kern Stokkum'

De kavel gelegen tussen de Eltenseweg en de Pastoor van Sonsbeeckstraat valt onder de werking van het bestemmingsplan 'Kernen 2007, kern Stokkum' en heeft hierbinnen de bestemming 'Gaarde'. Volgens artikel 6 van de planvoorschriften zijn de gronden bestemd voor moestuinen, akkers, weiden, boomgaarden en daarmee gelijk te stellen doeleinden. Verder is de bestemming 'Bedrijf' van toepassing. Hierbij wordt de bedrijfsbestemming omgezet in een woonbestemming. Dit om te kunnen voldoen aan de vereiste afstanden in het kader van milieuzonering. De realisatie van een tweetal vrijstaande woningen is op basis van het vigerende bestemmingsplan niet mogelijk.

De beide kavels ten zuiden van de Eltenseweg vallen onder de werking van het bestemmingsplan "Buitengebied" en hebben hierin de bestemming 'Agrarisch'. Eveneens zijn de dubbelbestemmingen Waarde - Archeologische verwachting 1' en 'Waarde - Archeologische verwachting 3' van toepassing. Dit ter bescherming van de mogelijke aanwezige archeologische waarden. De realisatie van twee vrijstaande woningen is eveneens niet mogelijk binnen deze bestemming. Tussen deze beide nieuwe woonkavels is in het recente verleden het bestemmingsplan "Eltenseweg 7-9' in werking getreden dat de bouw van een woning mogelijk maakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgskkwoneltpvson-on01_0006.jpg"

Uitsnede bestemmingsplan 'Eltenseweg 7 - 9'

Aangezien realisering van een viertal woningen niet mogelijk is binnen de vigerende bestemmingsplannen, is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

Hoofdstuk 3 Haalbaarheid

3.1 Inleiding

Ten behoeve van de bestemmingsplanherziening moet de uitvoerbaarheid van het plan worden aangetoond. Het al dan niet voldoen aan verschillende randvoorwaarden en uitgangspunten is bepalend voor de vraag of een nieuwe ontwikkeling ook daadwerkelijk uitvoerbaar is. Hierbij moet worden gedacht aan onder meer het ruimtelijke beleid van de hogere overheden en de gemeente zelf, milieuaspecten als geluid, bodem en hinder van bedrijven, water, externe veiligheid, archeologie en economische haalbaarheid. De beoogde ontwikkeling is op deze aspecten getoetst. In dit hoofdstuk is aangegeven wat hiervan de resultaten zijn.

3.2 Beleid

In deze paragraaf wordt een analyse gegeven van het relevante beleidskader. De beleidsnota's die direct of indirect doorwerken in voorliggend bestemmingsplan, worden in deze paragraaf behandeld. Gezien de aard en de schaal van de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied is het relevante beleid op Europees niveau buiten beschouwing gelaten en op Rijksniveau beperkt gehouden. Per bestuurslaag is een korte samenvatting gegeven van de meest relevante aspecten uit de verschillende beleidsnota's, alsmede de consequenties voor het voorliggende plan.

3.2.1 Rijksbeleid
3.2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro 3.1.6 tweede lid) (2012)

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat voor onder meer bestemmingsplannen de treden van de ladder moet worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgskkwoneltpvson-on01_0007.jpg"

Jurisprudentie

Er zijn uitspraken die bevestigen dat een kleinschalige ontwikkeling, zoals het mogelijk maken van vier woningen, niet onder artikel 3.1.6 lid 2 Bro valt (zie bijv. ABRvS 18 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2471). Dat betekent overigens niet dat alleen ontwikkelingen van een grote omvang als nieuwe stedelijke ontwikkeling zijn aan te merken. Met deze wetenschap is er voor gekozen om de ladder alsnog te doorlopen.

Trede 1 bepalen regionale vraag

De uitbreiding van bebouwing met vier vrijstaande woningen en het omzetten van een bedrijfsbestemming naar wonen, wordt beschouwd als een stedelijke functie waarop de ladder van toepassing is. Het betreft echter wel een kleinschalige ontwikkeling, welke grotendeels op percelen binnen de kern Stokkum wordt gerealiseerd. In de 'actualisering woningbehoefte onderzoek Montferland 2009' is opgenomen dat in kleine kernen zoals Stokkum extra uitbreiding van de woningvoorraad gewenst is. Deze woningen zijn nodig voor de opvang van de groei van de eigen woningbehoefte en om voldoende draagvlak te houden voor voorzieningen. De behoefte voor 2010-2020 die op basis van het woningbehoefte onderzoek naar voren komt, bedraagt 35 woningen. Hiervan is het de verwachting dat de eigen bevolking 25 woningen nodig heeft en 10 woningen nodig zijn voor nieuwe vestigers. De realisatie van de vier woningen voorziet in die zin in een lokale en regionale vraag.

Daarnaast is het proces om tot regionale en subregionale woonagenda's te komen afgerond. Na veelvuldig ambtelijk en bestuurlijk overleg is er een bouwakkoord in de Liemers. De opdracht voor Montferland 300 woningen faseren en/of herprogrammeren, dus woningen op 'oranje' zetten of op 'rood' volgens het stoplichtmodel. In deze afweging heeft voorliggend plan een groene status, waarmee verondersteld mag worden dat er een regionale behoefte aanwezig is.

Trede 2: is (een deel van) de behoefte op te vangen in bestaand stedelijk gebied

De uitbreiding met vier woningen en het omzetten van de bedrijfsbestemming is volledig voorzien in bestaand stedelijk gebied. Ten zuiden van de Eltenseweg liggen wel is waar agrarische percelen, echter zijn ook bestaande woningen aanwezig. Recent is op het perceel Eltenseweg 7-9 een planologische procedure doorlopen voor de realisatie van woningbouw. De nu voorziene woningenbouw vult een tweetal lege 'gaten' in de bebouwing aan de zuidkant van de Eltenseweg op. In die zin is sprake van een logische stedenbouwkundige afronding van de kern. In de bestaande situatie is ook al sprake van tweezijdige bebouwing aan de Eltenseweg. Gezien het feit dat het hier woningbouw betreft in een gebied waar reeds woningbouw aanwezig is, kan worden geconcludeerd dat de behoefte opgevangen wordt in bestaand stedelijk gebied. Om die reden hoeft de laatste trap niet doorlopen te worden.

3.2.2 Provinciaal beleid
3.2.2.1 Omgevingsvisie en -verordening

Binnen de provincie Gelderland gelden op dit moment de Gelderse omgevingsvisie en de daarbij behorende omgevingsverordening. De omgevingsvisie en omgevingsverordening zijn op 14 januari 2014 door het college van Gedeputeerde Staten vastgesteld. De omgevingsvisie is op 9 juli 2014 door Provinciale Staten vastgesteld. De verordening is op 24 september 2014 vastgesteld en op 17 oktober jl. gepubliceerd en in werking getreden.

Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie Gelderland vervangt het Streekplan en enkele andere structuurvisies. De visie richt zich formeel op de komende tien jaar, maar wil ook een doorkijk bieden aan Gelderland op een langere termijn. Veel maatschappelijke vraagstukken zijn zo complex dat alleen een gezamenlijke inzet succesvol kan zijn. In de omgevingsvisie zijn de opgaven voor Gelderland daarom in nauwe samenwerking met partners uitgedacht. Daarbij kijken de provincie en partners vanuit een integraal en internationaal perspectief naar Gelderland. Met deze bestuurlijke strategie kunnen voor Gelderland toekomstbestendige keuzes gemaakt worden.

De provincie heeft in de Omgevingsvisie twee doelen gedefinieerd. Het zijn doelen die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken.

  • 1. Een duurzame economische structuurversterking: Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om sterke steden en een vitaal landelijk gebied met voldoende werkgelegenheid. Het streven is om de concurrentiekracht van Gelderland te vergroten door het duurzaam versterken van de ruimtelijk-economische structuur. De komende jaren zullen minder in het teken staan van denken in termen van 'groei' en meer in termen van 'beheer en ontwikkeling van het bestaande'.
  • 2. Het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving. Dit doel betekent vooral:
  • ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek; uitgaan van doelen, niet van regels;
  • zorg dragen voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap;
  • een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle gebruiksfuncties; bij droogte, hitte en waterovervloed;
  • een gezonde en veilige leefomgeving.

Omgevingsverordening

De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. Ten aanzien van voorliggende ontwikkeling is artikel 2.2.1.1 (Nieuwe woonlocaties) van de omgevingsverordening is van toepassing. In het artikel is opgenomen: 'In een bestemmingsplan worden nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.'

Inmiddels hebben Gedeputeerde Staten op 9 juni 2015 de kwantitatieve opgave wonen voor de Stadsregio vastgesteld. Hiermee is het KWP 3 komen te vervallen. In de kwantitatieve opgave voor de Stadsregio is het bestemmingsplan opgenomen als een zogeheten 'groen' plan. Dit betekent dat het plan subregionaal is afgestemd en voorziet in een woningbehoefte. Het plan is hiermee in overeenstemming met de omgevingsverordening en de daaraan gekoppelde kwantitatieve opgave.

3.2.3 Gemeentelijk beleid
3.2.3.1 Structuurvisie Montferland

Op 23 april 2009 is de Structuurvisie Montferland vastgesteld. De structuurvisie geldt voor het gehele gemeentelijke grondgebied, met uitzondering van de bebouwde kommen.

Het doel van de structuurvisie is tweeledig:

  • Het samenbrengen en actualiseren van bestaande visies en andere beleidsdocumenten in een nieuwe visie. Het gaat dus niet om het formuleren van nieuw beleid, maar om het samenbrengen in één visie van reeds bestaand beleid.
  • Het bestendigen van het gevestigde voorkeursrecht voor enkele uitbreidingslocaties; in het Regionaal Plan van de Stadsregio Arnhem/Nijmegen zijn een aantal uitbreidingsrichtingen van woonkernen opgenomen. In de structuurvisie worden deze zoekrichtingen vertaald en begrensd in concrete locaties. Daarnaast kan via de structuurvisie het gevestigde voorkeursrecht voor enkele uitbreidingslocaties worden bestendigd.

Voor de kernen is een enigszins behoudende koers geformuleerd, gericht op het behoud van waardevolle elementen en verbetering van de toeristische infrastructuur en de voorzieningen.

3.2.3.2 Groenstructuurplan

De gemeente Montferland heeft 'Groen met karakter!' als het motto van het Groenstructuurplan (GSP) gekozen. Het groen is kenmerkend voor de ruimtelijke kwaliteit en aantrekkelijkheid van het landschap, vooral ook van de kernen. Velen hebben belang bij aantrekkelijke kernen die, naast mogelijkheden voor een vitale economie, rust en ruimte bieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgskkwoneltpvson-on01_0008.jpg"

Uitsnede Groenstructuurplan, werkboek Stokkum (links: visie / rechts: te behouden waardevolle groenstructuur)

Het GSP biedt niet altijd pasklare oplossingen, maar eerder handreikingen om het groen integraal onderdeel te laten worden van alle plannen die voor de openbare ruimte in de kernen worden gemaakt. Het groen raakt immers aan vrijwel alle beleidsvelden binnen onze gemeente.

Voor de directe omgeving van het plangebied is het behoud van de eiken langs de Eltenseweg van belang en het stimuleren van hegges met hagen op de berghelling. Verder is de verbijzondering van de kruising weg en droogdal (kruising Eltenseweg en Pastoor van Sonsbeeckstraat) een belangrijk onderdeel van de visie. In of nabij het plangebied zijn geen waardevolle groenstructuren aanwezig.

Voorliggende ontwikkeling betreft de realisatie van woningen op particulier eigendom. De ontwikkeling voorziet niet in een ontwikkeling in de openbare ruimte. Bij de realisatie van uitritten ten behoeve van de nieuwe woningen zullend e eiken langs de Eltenseweg behouden blijven. De beoogde ontwikkeling is daarmee in overeenstemming met het groenstructuurplan.

3.2.3.3 Actualisering woningbehoefteonderzoek gemeente Montferland 2009

Woningbouwprojecten moeten qua programmering voldoen aan de Visie op de woningbouw 2010-2020 (Actualisering woningbehoefteonderzoek gemeente Montferland 2009). Dit woningbehoefte-onderzoek is de actualisering van de Woonkwaliteitvisie 'Montferland, Visie op de woningbouw 2005-2015 (woningbehoefte onderzoek 2006) en schetst een beeld van de woningbehoefte voor de komende tien jaar.

In kleine kernen zoals Stokkum is extra uitbreiding van de woningvoorraad gewenst. Deze woningen zijn nodig voor de opvang van de groei van de eigen woningbehoefte en om voldoende draagvlak te houden voor voorzieningen.

De behoefte voor 2010-2020 die op basis van het woningbehoefte onderzoek naar voren komt, bedraagt 35 woningen. Hiervan is het de verwachting dat de eigen bevolking 25 woningen nodig heeft en 10 woningen nodig zijn voor nieuwe vestigers. In het algemeen wordt gesteld dat nieuwe woningen een positieve bijdrage dienen te leveren aan de doorstroming en wooncarrière van inwoners van Montferland.

3.2.3.4 Welstand

Bij Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) is bepaald welke bouwwerken vergunningsvrij zijn en voor welke bouwwerken een bouwvergunning aangevraagd moet worden. Alle vergunningplichtige bouwwerken dienen in principe te worden getoetst aan welstandseisen. In de 2e wijzigingsnota gemeente Montferland (vastgesteld door de gemeenteraad, 20 december 2012) heeft de gemeente kwaliteitseisen geformuleerd voor alle bouwwerken die de beleving van de openbare omgeving beïnvloeden.

Relatie tussen bestemmingsplan en welstandsbeleid

Het bestemmingsplan en de welstandsnota functioneren naast elkaar. Het bestemmingsplan regelt onder meer de functie en het ruimtebeslag van bouwwerken. Datgene wat door het bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt kan niet door welstandscriteria worden tegengehouden. De architectonische vormgeving van bouwwerken valt buiten de reikwijdte van het bestemmingsplan.

De welstandsnota doet daar uitspraken over. De ruimte die het bestemmingsplan biedt kan door de welstandscriteria gebruikt worden ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit. Als een bouwplan voldoet aan het bestemmingsplan, maar het ontwerp te sterk afbreuk doet aan de ruimtelijke beleving van het gebied, kan een negatief welstandsadvies gegeven worden. Voorwaarde is dan wel dat de welstandsnota daartoe de argumenten levert. Deze argumenten zijn vastgelegd in de zogenaamde gebiedscriteria. Het gaat om gebieden met een samenhang in de verschijningsvorm in de bebouwing.

Het plangebied is in de Welstandsnota opgenomen als gebiedstype 'woongebied', met een luw welstandsniveau. In de Welstandsnota is in hoofdstuk 7 aangegeven op welke wijze omgegaan wordt met ontwikkelingsprojecten. Bij het opstellen van welstandscriteria is in grote lijnen een onderscheid aangebracht, gebaseerd op de aard van de ingrepen. Ten aanzien van kleine en middelgrote projecten die aansluiten op de bestaande ruimtelijke structuur, zoals onderhavig plan, is het niet nodig aanvullende criteria op te stellen.

3.3 Milieu

3.3.1 Bodem

Algemeen

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (2008) dient bij elke ruimtelijke ontwikkeling aangetoond te worden dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Hiertoe is het uitvoeren van een verkennend milieukundig bodem- en grondwateronderzoek noodzakelijk. Dit onderzoek moet uitwijzen of de locatie mag worden aangewend voor de gewenste ontwikkeling.

Toetsing

Ten behoeve van de ontwikkeling is door Buro Ontwerp & Omgeving een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het rapport is als bijlage 1 bij dit bestemmingsplan gevoegd.

Het verkennend bodemonderzoek is conform de NEN 5740 (Bodem - Landbodem - Strategie voor het uitvoeren van verkennend bodemonderzoek - Onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van bodem en grond, uitgave januari 2009). Er zijn geen zintuiglijke waarnemingen gedaan die wijzen op een mogelijke bodemverontreiniging. Op en onder het maaiveld zijn geen asbestverdachte materialen aangetroffen.

Geconcludeerd wordt dat de hypothese 'onverdachte locatie' op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek genuanceerd kan worden aanvaard. In één van de vier onderzochte grondmengmonsters (MM4) zijn voor lood en zink licht verhoogde gehaltes gemeten (> achtergrondwaarde). In het grondwater zijn voor barium, kwik en zink gehaltes boven de streefwaarde gemeten. De vastgestelde milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt echter geen belemmering voor de beoogde bouwplannen.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect bodem geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.

3.3.2 Geluid

Wegverkeerslawaai

In het plangebied worden nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk gemaakt in de vorm van een viertal woningen. Om een goed woon- en leefklimaat te waarborgen schrijft de Wet geluidhinder voor dat bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening dient te worden gehouden met het aspect wegverkeerslawaai.

De maximumsnelheid op de Eltenseweg is 30 km/u. De weg heeft geen zone in de zin van de Wet geluidhinder (Wgh). Wel volgt uit vaste jurisprudentie dat ook het geluidsniveau bij 30 km wegen onderzocht moet worden. Ingeschat wordt dat de verkeersintensiteit van de Eltenseweg dusdanig laag is dat verwacht mag worden dat het geluidsniveau niet meer dan 48 dB(A) bedraagt. Een akoestisch onderzoek kan om die reden achterwege blijven.

Railverkeerslawaai

Het plangebied valt niet binnen de geluidszone van een spoorweg. Om die reden kan onderzoek achterwege blijven.

Industrielawaai

Het plangebied valt niet binnen de geluidszone van bedrijvigheid. Zie hiervoor ook paragraaf 3.3.5 Milieuzonering. Om die reden kan onderzoek achterwege blijven.

Conclusie

Het milieuaspect geluid vormt geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.

3.3.3 Luchtkwaliteit

Algemeen

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichts bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diversie regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen.

Projecten die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio's waar overschrijdingen plaatsvinden.

Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof:

Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 ?g/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (onder andere woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is significant is ten opzichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming: substantiële uitbreiding of nieuwsvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.

Toetsing

Wat betreft de toets Wet luchtkwaliteit maakt onderhavig project de realisatie van een viertal nieuwe woningen mogelijk. Op grond van de ministeriële regeling NIBM draagt een woningbouwplan van deze omvang niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden is op grond van de Wet milieubeheer (Wm) niet noodzakelijk. Naast de toetsing van het aspect luchtkwaliteit in het kader van de Wet luchtkwaliteit moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening worden getoetst of de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied aanvaardbaar is voor de beoogde functie.

Uit de 'Rapportage luchtkwaliteit 2006' van de gemeente Montferland blijkt dat er geen overschrijdingen in het plangebied zijn voor wat betreft stikstofdioxide en fijn stof. Om die reden is de realisatie van een viertal woningen voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit aanvaardbaar.

Conclusie

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied aanvaardbaar. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project.

3.3.4 Externe veiligheid

Bepaalde maatschappelijke en bedrijfsmatige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van de risico's bij de productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. De aanwezigheid of het nieuw vestigen van dergelijke activiteiten kunnen beperkingen opleggen aan de omgeving, doordat veiligheidsafstanden tussen risicovolle activiteiten en bijvoorbeeld woningen nodig zijn. Aan de andere kant is het rijksbeleid er op gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten.

De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten (artikel 1 van het Bevi). Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, bejaardentehuizen en kinderopvang- en dagverblijven. Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Toetsing

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgskkwoneltpvson-on01_0009.jpg"

Uitsnede risicokaart

In de bovenstaande figuur is een fragment van de risicokaart van de provincie Gelderland weergegeven. Hier is te zien dat zich in de omgeving van het plangebied geen stationaire dan wel mobiele bronnen bevinden. Aangezien er geen stationaire en/of mobiele bronnen in de directe omgeving bevinden en daarmee ook geen plaatsgebonden risico (PR) contour, kan worden gesteld dat een nadere verantwoording van het groepsrisico niet noodzakelijk is.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat voor wat betreft externe veiligheid binnen het plangebied geen knelpunten aanwezig zijn. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het project.

3.3.5 Bedrijven en milieuzonering

Ten aanzien van de milieuzonering rond in het plan voorkomende bedrijfsactiviteiten is aangesloten bij de publicatie Bedrijven en Milieuzonering 2009 van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG). Hierbij gaat het om de in deze publicatie opgenomen categorisering van bedrijfstypen en de daarbij behorende richtafstanden ten opzichte van woonbebouwing (uitgaande van een rustige woonwijk/ rustig buitengebied dan wel gemengd gebied). Ten behoeve van de toets bedrijven- en milieuzonering is de bedrijfsbestemming aan de Eltenseweg 14 en Pastoor van Sonsbeeckstraat 51 van belang en het voetbalveld aan de Eltenseweg.

Bedrijfsbestemming Eltenseweg 14 en pastoor van Sonsbeeckstraat 51

Direct ten westen van het plangebied is de bestemming 'Bedrijven' gelegen. Hier heeft in het verleden een tankstation gezeten. Op dit moment is dit tankstation niet meer aanwezig. Ondanks dat er op dit moment geen sprake is van een gevestigd bedrijf, dient in planologische zin rekening gehouden te worden met een aanbevolen richtafstandzone. In de voorschriften behorende bij de bestemming 'Bedrijven' is aangegeven dat de gronden bestemd zijn voor bedrijven in de categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten.

Voor categorie 2 bedrijven wordt volgens de publicatie Bedrijven en Milieuzonering 2009 van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) binnen rustig woongebied een richt-afstandzone voorgesteld van 30 meter.

Gezien de aanwezigheid van de bedrijfsbesteming met de daarbij behorende zoneringsafstand, is de oprichting van woningen niet mogelijk. Om die reden wordt het perceel in voorliggend bestemmingsplan meegenomen en wordt de bedrijfsbestemming omgezet naar een woonbestemming.

Daarbij wordt het perceel Eltenseweg 14 een (burger)woning en het pand aan de Pastoor van Sonsbeeckstraat 51 het bijgebouw. Op deze wijze vervalt de zoneringsafstand en kunnen de woningen worden gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgskkwoneltpvson-on01_0010.jpg"

Voetbalveld

Aan de westzijde van het plangebied bevindt zich een voetbalveld dat in de publicatie Bedrijven en Milieuzonering 2009 getypeerd wordt als 'Veldcomplex - met verlichting', met SBI-code 931 G. Het veldcomplex valt in de milieucategorie 3.1 waarvoor een richtafstand van 50 meter geldt voor het aspect geluid ten opzichte van een rustige woonwijk. De richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functies toestaan en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan mogelijk is. Zoals op het figuur hieronder staat aangegeven valt de richtafstandzone van 50 meter over het zuidelijk deel van het plangebied. Hier zal echter geen woning gesitueerd worden. De gronden hier zullen worden gebruikt als tuin.

De afstand tussen de rand van het veld en de voorgevelrooilijn van de planlocatie is groter dan 50 meter. Verder wordt het veld wekelijks 6 dagdelen gebruikt en ook dan niet dag en nacht. Op zaterdag en zondag zijn er meestal wedstrijden, zaterdags veelal 1 en zondags meestal 3. Op maandag- en woensdagavond zijn er altijd trainingen van 18:00 tot 19:00 en op dinsdag- en donderdagavond van 18:15 tot 21:30.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgskkwoneltpvson-on01_0011.jpg"

Voetbalveld en richtafstandszone van 50 meter


Aangezien de vereniging beschikt over slechts één veld en het een kleine vereniging betreft is in het bestemmingsplan Heuvelstraat - Eltenseweg opgemerkt dat het sportveld niet onder de noemer "Veldcomplex- met verlichting" valt. In de toelichting van dit plan is opgenomen dat het complex niet continu wordt gebruikt in het jaar en de geluidsbelasting vooral afkomstig is van menselijk stemgeluid. Het complex is kleinschalig van karakter en verwacht wordt dat de mate van hinder beperkt zal zijn. Verder liggen tussen het sportveld en de toekomstige woning opgaande beplanting en bomen.

Gezien het feit dat de toekomstige woning op ruim 50 meter van het sportcomplex zal worden gebouwd en gezien het kleinschalige karakter van het sportcomplex en gezien de aanwezige bomenrij, valt hinder op het perceel niet te verwachten.

Conclusie

Aangezien de bedrijfsbestemming op het perceel Eltenseweg 14 wordt omgezet in een woonbestemming en aangezien op ruim 50 meter van het voetbalveld een nieuwe woning wordt gerealiseerd, wordt geconcludeerd dat vanuit bedrijven- en milieuzonering er geen belemmeringen aanwezig zijn voor wat betreft de beoogde ontwikkeling.

3.3.6 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader bij de verlening van een milieuvergunning voor een veehouderij. Hiervoor zijn in de Wgv zowel geurnormen als afstandsnormen vastgelegd ter bescherming van de omliggende geurgevoelige objecten, zoals woningen, rondom veehouderijen. De landelijke wetgever heeft doormiddel van de geurnormen en afstandsnormen vastgelegd, welke geurhinder acceptabel is.

Een gemeente kan voor haar grondgebied afwijkende geurnormen vaststellen. Deze afwijkende geurnormen kunnen zowel hoger als lager zijn en deze worden vastgelegd in een gemeentelijke geurverordening. Zowel de Wgv en het gemeentelijke geurbeleid is primair bedoeld als toetsingskader bij de vergunningverlening bij veehouderijen.

Daarnaast kan de Wgv en het gemeentelijke geurbeleid worden gebruikt bij de toetsing van de planologische aanvaardbaarheid van nieuwe geurgevoelige objecten nabij veehouderijen. Daarbij wordt gekeken of het aanvaardbaar is om een nieuwe geurgevoelig object te realiseren nabij de bestaande veehouderijen. Deze omgekeerde toetsing wordt ook wel de omgekeerde werking genoemd. Door middel van de omgekeerde werking wordt voorkomen dat mensen worden blootgesteld aan overmatige geurhinder. Wanneer wordt voldaan aan de normen uit de Wgv of de gemeentelijke geurverordening dan is een aanvaardbaar woon- en verblijfsklimaat gegarandeerd en worden bestaande rechten van de omliggende veehouderijen niet aantast.

Toetsing

Nabij de nieuwe woningen zijn geen grote intensieve veehouderijen, zoals kippenhouderijen en varkenshouderijen, gelegen waar op grote schaal dieren met een vastgestelde geuremissie worden gehouden. Dit blijkt ook uit de gegevens van de provincie Gelderland. De veehouderijen nabij de nieuwe woningen houden hoofdzakelijk dieren zonder vastgesteld geuremissie, zoals melkrundvee. Wel moet in het kader van dit geuronderzoek worden getoetst aan de afstandsnorm van 100 meter uit de Wgv. In de memo in bijlage 2 zijn de resultaten van het beperkte geuronderzoek opgenomen. Doordat wordt voldaan aan de afstandsnormen van 100 meter uit de Wgv is er sprake van een goed woon- en leefklimaat bij de nieuwe woningen. De omliggende veehouderijen worden in hun uitbreidingsruimte beperkt door de reeds aanwezige woningen. De nieuwe woningen worden op een grotere afstand gerealiseerd. De nieuwe woningen zorgen niet voor een vermindering van de uitbreidingsmogelijkheden van de omliggende veehouderijen.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat vanuit het aspect geur er geen belemmeringen aanwezig zijn voor wat betreft de beoogde ontwikkeling.

3.4 Water

De watertoets

Eind 2000 heeft het kabinet het standpunt 'anders omgaan met water' vastgesteld. Het op een andere manier omgaan met water en ruimte is nodig om in de toekomst bescherming te bieden tegen overstromingen en wateroverlast. De watertoets is een instrument dat ruimtelijke plannen toetst aan de mate waarin zij rekening houden met het beleid om het water meer ruimte te geven.

De watertoets heeft als doel om in een vroegtijdig stadium alle relevante partijen te betrekken bij het opstellen van een wateradvies.

De toets heeft betrekking op alle wateren en alle waterhuishoudkundige aspecten die van betekenis zijn voor het gebruik en de functie van het plangebied en de directe omgeving van het plangebied, bijvoorbeeld veiligheid (overstromingsgevaar), wateroverlast, waterkwaliteit en verdroging.

Waterhuishoudkundige aspecten

Aan de hand van de "Handreiking Waterparagraaf voor bestemmingsplannen" (versie januari 2012) is het aspect water in onderhavig plan meegenomen. In onderstaande tabel wordt aangegeven welke waterhuishoudkundige aspecten voor het bestemmingsplan relevant zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgskkwoneltpvson-on01_0012.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgskkwoneltpvson-on01_0013.png"

Toename verhard oppervlak

De ontwikkeling voorziet in realisatie van een viertal vrijstaande woningen. Uitgaande van 200m2 verharding per woning (woning, terras, bijgebouw) is de totale toename van verhard oppervlak ongeveer 800 m2. De gronden waar de nieuwe bebouwing is voorzien, bestaan in de huidige situatie grotendeels uit agrarisch grasland. De waterhuishoudkundige situatie gaat er dus deels op achteruit. Wel wordt het toe te voegen verharde oppervlak grotendeels afgekoppeld (woning en bijgebouw).

Door middel van het treffen van voorzieningen op perceelsniveau zal de gestelde waterbergingsopgave T100+10% worden geborgd. Hierbij moet een waterbergingsopgave van 81m3 worden gerealiseerd. Daarbij wordt opgemerkt dat het plangebied uit zandige gronden bestaat, die zich uitstekend lenen voor infiltratie. Bij de aanvraag omgevingsvergunning zal de waterbergingsopgave op perceelsniveau verder uitgewerkt worden en zal de opgave verdeeld worden over de percelen.

Toename afvalwater

Bij de realisatie van de nieuwe woningen, kan er sprake zijn van een toename van het afvalwater. Een toename van het afvalwater kan effect hebben op het functioneren van de afvalwaterketen. Het (gemeentelijk) rioolstelsel, de gemalen (overnamepunten) en de rioolwaterzuiveringsinstallatie dienen de toename te kunnen verwerken zonder daarmee het milieu zwaarder te belasten. De toename van de hoeveelheid afvalwater is vooralsnog onbekend maar zal relatief beperkt zijn. Naar verwachting heeft het rioolstelsel voldoende capaciteit om de toename in het afvalwater te kunnen verwerken.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat vanuit het aspect water geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de gewenste ontwikkelingen in het plangebied.

3.5 Archeologie en cultuurhistorie

3.5.1 Archeologie

Verdrag van Valletta

Het Verdrag van Valletta is het Europees Verdrag inzake de bescherming van archeologisch erfgoed. Het verdrag is in 1992 door twintig Europese staten, waaronder Nederland, getekend en werd in 1998 met een goedkeuringswet bekrachtigd. Het Verdrag van Valletta gaat uit van het in de bodem bewaren van archeologische waarden op de locatie zelf, ook wel behoud 'in situ' genoemd. Opgravingen moeten zo veel mogelijk worden vermeden, omdat daarbij het risico bestaat dat historische informatie voor altijd verloren gaat. Malta wil verder bevorderen, dat in een zo vroeg mogelijk stadium van ruimtelijke ordening al rekening wordt gehouden met archeologische waarden.

Het verdrag gaat ervan uit dat degene die de bodem wil verstoren het archeologisch (voor)onderzoek en eventuele opgravingen zelf moet betalen. Door het verdrag is tevens geld vrijgemaakt voor wetenschappelijk onderzoek.

Wet op de Archeologische Monumentenzorg

Nationaal beleid op het gebied van archeologie is vastgelegd in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ, 2007), die een Nederlandse uitwerking is van het Europese Verdrag van Valletta. De wet regelt hoe het rijk, de provincies en de gemeenten bij hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem. De nieuwe wet beoogt het culturele erfgoed (en vooral het archeologische erfgoed) te beschermen. Onder archeologisch erfgoed worden alle fysieke overblijfselen, zowel in als boven de grond, die bijdragen aan het verkrijgen van inzicht in menselijke samenlevingen uit het verleden, verstaan.

Toetsing

In de voor het plangebied geldende bestemmingsplan 'Buitengebied" zijn de archeologische verwachtingen voor de gemeente vertaald naar de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1 en 3'. Uit de geraadpleegde informatie blijkt dat de ontwikkeling gedeeltelijk plaatsvindt in een gebied met de dubbelbestemming Waarde - Archeologische verwachting 1' (kavel K4, blauw omlijnd) en een deel in 'Waarde - Archeologische verwachting 3'. Voor het overige zijn geen archeologische waarden van toepassing. Recent is de eerste herziening van het bestemmingsplan 'Buitengebied' vastgesteld (30 oktober 2014). In de herziening zijn de ondergrenzen voor archeologisch onderzoek opnieuw benoemd. Onderstaand wordt per dubbelbestemming de ondergrenzen benoemd.

Waarde - Archeologische verwachting 1

Voor ingrepen in het gebied met de bestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1' is archeologisch onderzoek noodzakelijk indien de ingreep dieper is dan 30 cm. Voor kavel K4 (blauw omkaderd) is de ingreep dieper dan 30 cm. Hier is het dus noodzakelijk een verkennend archeologisch bureau- en veldonderzoek uit te voeren.

Waarde - Archeologische verwachting 3

Voor ingrepen in het gebied met de bestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 3' is archeologisch onderzoek noodzakelijk indien de ingreep groter is dan 250m2 en dieper dan 30 cm. Voor de kavels K1 en K2 (groen omkaderd) geldt geen archeologische waarde. Ook zijn de gronden hier reeds geroerd. Voor kavel K3 (rood omkaderd) geldt de dubbelbestemming, echter de ingreep is niet groter dan 250m2 maar wel dieper dan 30 cm. Hier is het dus niet noodzakelijk een verkennend archeologisch bureau- en veldonderzoek uit te voeren.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgskkwoneltpvson-on01_0014.jpg"

Uitsnede bestemmingsplan Buitengebied, waarde - archeologische verwachting

Onderzoek

Door Hamaland is een archeologisch bureau en veldonderzoek uitgevoerd. Het rapport is als bijlage 3 bij dit bestemmingsplan gevoegd. Het bureauonderzoek toonde aan dat er een lage kans is op archeologische waarden in het plangebied vanaf de Prehistorie tot en met de Middeleeuwen en een hoge vondstkans voor de periode Late Middeleeuwen tot de Nieuwe Tijd. Door de heideontginning en door landbewerking, bestaat een hoge kans op een verstoring tot in het archeologisch waardevol niveau.

Ter toetsing van de (intactheid van de) bodemopbouw en de archeologische waarde is een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd in de vorm van een karterend booronderzoek. Uit de onderzoeksresultaten van het booronderzoek blijkt dat de bodemopbouw uit een relatief dunne bouwvoor bestaat van 30 cm die in de meeste boringen overgaat in een geroerde A/C horizont met een dikte van 25 cm. Dit is mogelijk het gevolg van ploegen en/of egaliseren. Een uitzondering is boring 1, waar onder de bouwvoor een intacte eerdlaag is aangetroffen met een dun plaggendek. Dit pakket heeft een dikte van 50 cm. In boring 3 tenslotte is onder de bouwvoor een gemengde B/C horizont aangetroffen, waarbij de oorspronkelijke podzol vermengd is geraakt met de top van de C-horizont. De C-horizont bestaat in alle gevallen uit matig fijn zand met grind en kiezels afkomstig van gestuwde afzettingen.

Het betreft materiaal dat verspoeld is vanaf de hoger gelegen delen van het stuwwallencomplex van Montferland. Op de achterzijde van het perceel (bij boring 3 en 4) is top van deze laag zandiger als op de voorzijde van het perceel (boring 1, 2, 5 en 6).

Selectieadvies

Op basis van de prospectieresultaten kon worden bepaald dat de bodemopbouw in het plangebied grotendeels geroerd is. Eventuele vindplaatsen zijn hierdoor matig geconserveerd gebleven, waarbij alleen resten van mogelijke diepere sporen bewaard zullen zijn gebleven. Eventuele archeologische vindplaatsen worden vermoed ten noorden en oosten van de Voorthuizerweg. Binnen het plangebied bevindt zich een smalle zone die in de periferie van een mogelijke vindplaats uit de periode van de IJzertijd tot en met de Nieuwe Tijd ligt. Deze zone wordt gekenmerkt door een dunne laag dekzand die zich op grofzandig en grindig hellinsafspoelingsmateriaal van het Montferland bevindt. Deze zone wordt echter niet bebouwd, waardoor eventueel aanwezige vindplaatsen in situ bewaard blijven. Om de randzone van de vindplaats ook in de toekomst te kunnen bewaren, blijft de dubbelbestemming ´Waarde - Archeologische verwachting 1` voor deze randzone (zie grijze kader in de figuur) gehandhaafd. Het overige deel kan worden vrijgegeven voor ontwikkeling.

Gezien het selectieadvies, is besloten het plangebied aanzienlijk te verkleinen. Hiermee komt het waardevolle gebied buiten het plangebied van het bestemmingsplan te liggen, waarmee de archeologische dubbelbestemming behouden blijft. Hiermee zijn de vermeende waarden planologisch beschermd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgskkwoneltpvson-on01_0015.jpg"

3.5.2 Cultuurhistorie

Door de wijziging van artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden te worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Om die reden is een korte analyse verricht van de cultuurhistorische waarden in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgskkwoneltpvson-on01_0016.jpg"

Stokkum 1886, 1954, 1966 en 1995, bron: www.watwaswaar.nl

Aan de Eltenseweg (eerst nog Nieuwe Dijk geheten) komt van oorsprong zeer sporadisch wegbebouwing voor in de vorm van verspreid liggende boerderijen. Na de tweede wereldoorlog ontstaan er verkavelingen haaks op de Nieuwe dijk, dit vooral nog aan de noordzijde van de weg. Vanaf de jaren 60 en later ontstaat een meer tweeledige bebouwing aan de Eltenseweg, waarbij de bebouwing zich concentreert aan de noordzijde tegen de ontstane kern. Toch zijn er altijd agrarische percelen tussen de wegbebouwing aanwezig gebleven die zijn gebruikt als gaarden. De ontwikkeling van vier woningen vindt plaats binnen de vanouds bestaande bebouwingsstructuur aan de Eltenseweg. En vormt een logische afronding van de kern.

Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project. Het zuidelijk deel van perceel K4 blijft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1' gehandhaafd. Ten aanzien van het aspect cultuurhistorie zijn er eveneens geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.6 Flora en fauna

Algemeen

Voordat ruimtelijke ingrepen mogen plaatsvinden, moet eerst een onderzoek plaatsvinden in het kader van de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 en eventuele andere natuurregelgeving. Bij deze activiteit moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden in en om het plangebied.

Gebiedsbescherming

Het hoofddoel van het ruimtelijk beleid voor het Gelders Natuurnetwerk (GNN) is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. Dit Gelders Natuurnetwerk bestaat uit alle terreinen met een natuurbestemming binnen de voormalige EHS en bevat tevens een zoekgebied van 7.300 ha voor de te realiseren 5.300 ha nieuwe natuur. De GNN is sterk ruimtelijk structurerend en bepalend voor de ruimtelijke kwaliteit op provinciaal niveau. Ze maakt daarom onderdeel uit van het groenblauwe raamwerk. Binnen de GNN geldt tevens de "nee, tenzij"-benadering. Dit houdt in dat bestemmingswijziging niet mogelijk is als daarmee de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant worden aangetast, tenzij er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang. In het plangebied zijn geen gebieden aanwezig die behoren tot de GNN.

Verder ligt het plangebied niet in of nabij een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Rijntakken' ligt op ruime afstand (circa 5 km) van het plangebied. Het Duitse NSG Hetter-Millinger Bruch ligt op circa 5,5 km afstand (zie figuur 4). Overige Natura 2000-gebieden (o.a. Veluwe, Landgoederen Brummen, Stelkampsveld en Korenburgerveen) liggen op grotere afstand.

Soortenbescherming

Soortenbescherming is altijd van toepassing. In Nederland is de bescherming van soorten opgenomen in de Flora- en faunawet. De Flora- en faunawet is gericht op het duurzaam in stand houden van soorten in hun natuurlijk leefgebied. Als een ruimtelijke ingreep rechtstreeks kan leiden tot verstoring of vernietiging van bepaalde beschermde soorten of hun leefgebied, kan het plan in strijd zijn met de Flora- en faunawet. Voor het beoordelen van de doorwerking van het aspect soortenbescherming moet worden nagegaan of het plangebied beschermde soorten (zowel planten als dieren) herbergt. De mogelijke negatieve effecten van de ingreep op betreffende soorten moeten worden beschreven.

Onderzoek 

Door Staring is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Het rapport is als bijlage 4 bij dit bestemmingsplan gevoegd. Aan de hand van de resultaten van de quickscan natuurtoets voor de voorgenomen plannen aan de Eltenseweg in Stokkum wordt geconcludeerd dat aanvullend onderzoek of het aanvragen van een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet niet noodzakelijk is.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat vanuit het aspect flora en fauna geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de gewenste ontwikkelingen in het plangebied

3.7 Verkeer en parkeren

3.7.1 Verkeer

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van een viertal vrijstaande woningen in de kern Stokkum. Voor wat betreft het te verwachten aantal verkeersbewegingen per woning is uitgegaan van de kengetallen van het CROW, publicatie 182. Uitgaande een vrijstaande koopwoning, van de verstedelijkingsgraad ' niet stedelijk' en het gebiedstype buitengebied is het aantal verkeersbewegingen per woning minimaal 7,8 en maximaal 8,6 verkeersbewegingen per woning per dag. In totaal komt dit neer op 31,2 tot 34,4 verkeersbewegingen per dag.

De realisatie van 4 woningen zal dan ook niet leiden tot een substantiële toename van het aantal verkeersbewegingen. De bestaande ontsluitingsstructuur heeft voldoende capaciteit om het aantal verkeersbewegingen te kunnen verwerken.

3.7.2 Parkeren

Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door de aard en omvang van de activiteit waarin het project voorziet. Om de parkeerbehoefte te bepalen, is gebruik gemaakt van de kengetallen van het CROW, publicatie 182. Uitgaande een vrijstaande koopwoning, van de verstedelijkingsgraad ' niet stedelijk' en het gebiedstype buitengebied is het aantal parkeerplaatsen per woning minimaal 2,0 en maximaal 2,8 per woning.

Gezien het type woning dat gerealiseerd wordt en het informele karakter van de Pastoor van Sonsbeeckstraat en de Eltenseweg, zal parkeren op eigen perceel gerealiseerd worden. Er zullen dan ook geen parkeerplaatsen in de openbare ruimte gerealiseerd worden, ook niet voor bezoeker parkeren. In praktijk lijkt dit ook niet reëel gezien de omvang van de verschillende percelen.

Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoering van het project.

3.8 Kabels en leidingen

In het plangebied zijn geen kabels en leidingen gelegen, die een juridisch- planologische bescherming genieten. Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect kabels en leidingen geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de gewenste ontwikkeling in het plangebied.

3.9 Economische uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6 van het Bro dient bij het opstellen van een bestemmingsplan dan wel ruimtelijke onderbouwing onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan. Bij de uitvoering van een project kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de maatschappelijke uitvoerbaarheid en de economische uitvoerbaarheid. Bij het eerste gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen. Bij het tweede gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Tevens is in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geregeld dat in het kader van een bestemmingsplan voor bepaalde bouwplannen de grondexploitatieregeling van toepassing is.

In artikel 6.12, lid 1 Wro is bepaald dat de gemeenteraad naar aanleiding van een omgevingsvergunning moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen.

In artikel 6.12, lid 2 is echter opgenomen dat de gemeenteraad kan, besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, wanneer:

  • Het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in de vergunning begrepen gronden anderszins verzekerd is;

De ontwikkeling van voorliggend project betreft een particulier initiatief dat op particulier grondeigendom plaatsvindt. Daarnaast zal met initiatiefnemer een planschade overeenkomst gesloten worden, teneinde eventuele kosten voor de gemeente te kunnen verhalen op initiatiefnemer. Het verhaal van kosten is daarmee anderszins verzekerd, waarmee het opstellen van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Hoofdstuk 4 Wijze van bestemmen

4.1 Algemeen

4.1.1 Wat is een bestemmingsplan

Het gemeentelijk bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft, uit te oefenen.

Dit houdt in dat:

  • de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (de overgangsbepalingen zijn hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden' (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden).

Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  • het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);

en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden.

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de Bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van ruimtelijk beleid.

4.1.2 Over bestemmen, dubbelbestemmen en aanduiden

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijbehorende regels worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:

  • 1. Via een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één "enkel'' bestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regels van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
  • 2. Via een aanduiding. Een aanduiding is een teken op de verbeelding. Dat teken kan bestaan uit een lijn, een figuur, of een lettercode etc. Via een aanduiding wordt in de regels "iets'' geregeld. Dat "iets'' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.
4.1.3 Hoofdstukindeling van de regels

De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels.

In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van regels te waarborgen. Ook is de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels bepaald (artikel 2).

  • 2. Bestemmingsregels.

In dit tweede hoofdstuk zijn de regels van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsregels met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld.

  • 3. Algemene regels.

In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene afwijkingsregels.

  • 4. Overgangs- en slotregels.

In het laatste hoofdstuk is het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

4.2 Dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide plan-onderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

Bijzonderheden in dit bestemmingsplan

De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van hetgeen hiervoor is beschreven.

Dit bestemmingsplan kent de bestemmingen Tuin en Wonen.

Tuin

De voor Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen. Binnen de bestemming zijn uitsluitend erkers en ingangspartijen aan een woning mogelijk. Verder zijn bij de bestemming behorende overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, zoals erf- of perceelafscheidingen en tuinmeubilair, niet zijnde carports en overkappingen toegestaan.

Wonen

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, beroep aan huis, tuinen en erven en een bestaand bijbehorende bouwwerk ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen'. Woningen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak, waarbij uitsluitend vrijstaande woningen zijn toegestaan. Verder is op de verbeelding weergeven hoeveel wooneenheden binnen de bestemming mogen worden gebouwd. De afstand tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt voor woningen aan weerszijden minimaal 2,5 meter. Bijbehorende bouwwerken mogen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd. De totale oppervlakte hiervan is afhankelijk van de grootte van het gebied waar deze gebouwen gerealiseerd mogen worden. Om stedenbouwkundige redenen is in de regels opgenomen dat aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen aan de zijgevel van een woning op een afstand van 1 meter achter (het verlengde) van de voorgevel moeten worden opgericht. De goot- en bouwhoogte van deze bouwwerken mogen maximaal 4 meter respectievelijk 5 meter bedragen.

Algemene regels

Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld begrippen, de wijze van meten, algemene afwijkingen en overgangsrecht. Deze min of meer standaardregels in bestemmingsplannen worden hier verder niet toegelicht.

4.3 Handhaafbaarheid

Het opstellen van één eenduidig bestemmingsplan met voor iedereen dezelfde (on)mogelijkheden maakt handhaving makkelijker; de rechtsgelijkheid is namelijk goed verzorgd op deze manier. De regels die voor het plangebied opgesteld worden zijn flexibel en ruim waar mogelijk en zijn stringent en strak gesteld waar nodig. In deze motivering wordt ook ingegaan op de mogelijkheden om alsnog af te wijken van dit plan na een ruimtelijk-juridisch afwegingsproces. Zo wordt recht gedaan aan de praktijk dat een bestemmingsplan (ook dit bestemmingsplan!) een momentopname is. De mogelijkheden voor een goede handhaafbaarheid van dit bestemmingsplan zijn daarmee gewaarborgd.

Hoofdstuk 5 Procedure

5.1 Inspraak

Met de inwerkingtreding van de Uniforme Openbare Voorbereidingsprocedure is de verplichte inspraak, alvorens een ontwerp bestemmingsplan te inzage te leggen, komen te vervallen. Ook de Wet ruimtelijke ordening verplicht gemeenten niet meer tot het bieden van de mogelijkheid tot inspraak. Het Besluit ruimtelijke ordening doet dat evenmin.

5.2 Overleg 3.1.1 Bro

In het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het besluit ruimtelijke ordening is het voorontwepbestemmingsplan toegestuurd aan de overlegpartners. Van een tweetal partners is een recatie ontvangen, welke hieronder inhoudelijk zullen worden behandeld.

Provincie Gelderland

De provincie geeft in haar brief van 29 juni 2015 aan dat Gedeputeerde Staten op 9 juni 2015 de kwantitatieve opgave wonen voor de Stadsregio hebben vastgesteld. Hiermee is het KWP 3 komen te vervallen. In de toelichting wordt nog ingegaan op het KWP3 en de provincie adviseert de toelichting hierop aan te passen.

Reactie gemeente

De toelichting zal overeenkomstig worden aangepast.

Waterschap Rijn en IJssel

Het waterschap geeft in haar brief van 9 juli 2015 aan dat de ontwikkeling voorziet in een toename van verhard oppervlak van 800m2. In het bestemmingsplan wordt beschreven dat hemelwater wordt afgekoppeld, maar geenzins is opgenomen hoe de behandeling verder is. Het waterschap adviseert een nadere uitleg te geven op de wijze waarop het hemelwater wordt behandeld en hoe de waterbergingsopgave voor een buisituatie T10+10% en een T100+10% in het plangebied wordt geborgd.

Reactie gemeente

De toelichting zal hierop worden aangepast, met dien verstande dat door middel van het treffen van voorzieningen op perceelsniveau de gestelde waterbergingsopgave T100+10% zal worden geborgd. Daarbij wordt opgemerkt dat het plangebied uit zandige gronden bestaat, die zich uitstekend lenen voor infiltratie. Bij de aanvraag omgevingsvergunning zal de waterbergingsopgave op perceelsniveau verder uitgewerkt worden en zal de opgave verdeeld worden over de percelen.

Het waterschap geeft verder aan dat in de bestemmingsregels (artikel 3.1 Tuin en artikel 4.1 Wonen) de aangewezen gronden niet bestemd zijn voor waterhuishoudkundige voorzieningen, hemelwatervoorzieningen en riolerinsgwerken. Zij adviseert de bestemmingsregels hierop aan te passen.

Reactie gemeente

De regels zullen overeenkomstig worden aangepast.

5.3 Zienswijzen

Het ontwerp van het bestemmingsplan Stokkum, Eltenseweg - Pastoor van Sonsbeeckstraat heeft met ingang van <datum> gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende de periode van terinzagelegging is een ieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen schriftelijk en/of mondeling kenbaar te maken. Tijdens de terinzagelegging is van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt.