Plan: | Stokkum, Constantinusstraat 1A |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1955.bpsgskkwonconsta1a-on01 |
Aan de Constantinusstraat 1A te Stokkum bevindt zich het terrein van de voormalige St. Suitbertusschool. Het voornemen bestaat om de bestaande bebouwing op de locatie te slopen en hiervoor in de plaats twaalf woningen te realiseren.
Voor de locatie geldt het bestemmingsplan 'Kernen'. Op basis van dit bestemmingsplan is de locatie bestemd als 'Gemengd'. Op grond van deze bestemming zijn de beoogde woningen niet toegestaan. Om de ontwikkeling mogelijk te maken is de vaststelling van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk.
Het plangebied is gelegen aan de zuidzijde van de kern Stokkum. Het plangebied wordt begrensd door de Eltenseweg aan de zuidzijde, de Constantinusstraat aan de noordoostzijde en woonpercelen aan de noordwest- en oostzijde. Op circa 900 m ten zuiden van het plangebied ligt de grens met Duitsland. Op circa 1.100 m is de Duitse snelweg A3 gelegen. In Nederland gaat deze weg over in de A12.
Op de navolgende afbeeldingen zijn globaal de ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan.
Globale ligging plangebied
Globale begrenzing plangebied
Zoals reeds is gesteld, valt het plangebied onder de werking van het bestemmingsplan 'Kernen'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de raad van de gemeente Montferland op 30 juni 2016. In het geldend bestemmingsplan is het beheer van het gebied overeenkomstig het bestaande gebruik vastgelegd. Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan weergegeven. Het plangebied is daarop met een witte belijning weergegeven.
Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Kernen'
Op grond van het geldend bestemmingsplan is aan het plangebied de bestemming 'Gemengd' toegekend. Volgens de regels, behorende bij deze bestemming, zijn de gronden bestemd voor verschillende functies, waaronder bedrijvigheid (in categorie 1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten) dienstverlening, detailhandel, kantoren en maatschappelijke voorzieningen.
Ter plaatse van de bestaande bebouwing is een bouwvlak opgenomen. Op grond van de regels is binnen het bouwvlak één woning toegestaan. De realisatie van twaalf woningen is op basis van het vigerende bestemmingsplan niet toegestaan. Om die reden is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit vijf hoofdstukken. Het volgende hoofdstuk (hoofdstuk 2) beschrijft de bestaande en toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van het ruimtelijke beleidskader van de verschillende overheden waaraan het plan moet voldoen en bevat de milieu- en omgevingsaspecten van het plan. De toelichting besluit met hoofdstukken over de opbouw van de planregels (hoofdstuk 4) en de uitkomsten van de gevolgde procedure (hoofdstuk 5).
Het plangebied betreft het terrein van de voormalige St. Suitbertusschool. Op de locatie zijn geschakelde schoolgebouwen aanwezig. Deze bebouwing bestaat uit één bouwlaag. Het terrein rondom de school is voor het overgrote deel verhard met tegels. De niet verharde delen bestaan uit enkele gazons en beplantingsvakken. Verspreid op het terrein staan enkele bomen. Naast de geschakelde schoolgebouwen is er ook een kleine stenen berging aanwezig.
De navolgende afbeeldingen geven een impressie van de huidige situatie in het plangebied.
Impressie huidige situatie plangebied, gezien vanaf de Eltenseweg
Impressie huidige situatie plangebied, gezien vanaf de Constantinusstraat
De bestaande bebouwing in het plangebied wordt gesloopt. Hiervoor in de plaats worden maximaal twaalf grondgebonden woningen mogelijk gemaakt. De precieze invulling van het plangebied met woningen is nog niet bekend. In de regels van het bestemmingsplan en de verbeelding zijn de juridisch-planologische kaders van de herontwikkeling van het plangebied opgenomen. Zie hiervoor tevens paragraaf 4.2.1 van deze toelichting. Als uitgangspunt geldt daarnaast dat de bestaande groenstrook tussen de woningen (in de huidige situatie: het schoolgebouw) en de Eltenseweg behouden blijft.
Op de navolgende afbeelding is een stedenbouwkundig plan voor het plangebied weergegeven, die een mogelijke invulling van het plangebied laat zien.
Stedenbouwkundig plan
Op basis van dit stedenbouwkundige plan worden aan de Constantinusstraat één rij van zes woningen gerealiseerd. Halverwege de rij verspringt de voorgevelrooilijn van de woningen. Aan de Eltenseweg worden twee rijen van elk drie woningen gerealiseerd. Tussen de woningen wordt een ontsluitingsweg gerealiseerd die de ontsluiting van de woningen aan de achterzijde mogelijk maakt. Op dit binnenterrein is tevens een deel van de parkeerplaatsen voorzien.
De maatvoering van de beoogde woningen schikt zich naar de stedenbouwkundige kenmerken van de bestaande bebouwing in de omgeving van het plangebied. Om die reden bedraagt de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte van de woningen respectievelijk 6 m en 9 m.
Met de herontwikkeling van het plangebied wordt een nieuwe invulling gegeven aan een in onbruik geraakte locatie van een voormalige school. Met de realisatie van de woningen in de kern Stokkum wordt voorzien in een actuele behoefte aan woningen in de gemeente Montferland.
Ten behoeve van de bestemmingsplanherziening moet de uitvoerbaarheid van het plan worden aangetoond. Het al dan niet voldoen aan verschillende randvoorwaarden en uitgangspunten is bepalend voor de vraag of een nieuwe ontwikkeling ook daadwerkelijk uitvoerbaar is. Hierbij moet worden gedacht aan onder meer het ruimtelijke beleid van de hogere overheden en de gemeente zelf, milieuaspecten als geluid, bodem en hinder van bedrijven, water, externe veiligheid, archeologie en economische haalbaarheid. De beoogde ontwikkeling is op deze aspecten getoetst. In dit hoofdstuk is aangegeven wat hiervan de resultaten zijn.
In deze paragraaf wordt een analyse gegeven van het relevante beleidskader. De beleidsnota's die direct of indirect doorwerken in voorliggend bestemmingsplan, worden in deze paragraaf behandeld. Gezien de aard en de schaal van de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied is het relevante beleid op Europees niveau buiten beschouwing gelaten en op Rijksniveau beperkt gehouden. Per bestuurslaag is een korte samenvatting gegeven van de meest relevante aspecten uit de verschillende beleidsnota's, alsmede de consequenties voor het voorliggende plan.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke
ordening (Barro)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bepaalt welke kaderstellende uitspraken van het kabinet bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Het gaat onder meer om nationale belangen als Rijksvaarwegen, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en Primaire waterkeringen.
Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.
Toetsing
Het voorgenomen plan raakt geen van de nationale belangen en is niet in strijd met het rijksbeleid.
Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro 3.1.6 tweede lid)
Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek is opgenomen. In artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de nieuwe ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Dit belang staat beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte binnen een breder kader van een goed systeem van ruimtelijke ordening. Met de ladder worden eisen gesteld aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De toelichting bij een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien die ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Toetsing
Voorliggend plan voorziet in de realisatie van twaalf nieuwe woningen binnen bestaand stedelijk gebied. De voorgenomen ontwikkeling is opgenomen in het woningbouwprogramma van de gemeente Montferland dat regionaal is afgestemd met de regio De Liemers (zie paragraaf 3.2.4). Met de realisatie van de woningen wordt voorzien in de actuele behoefte aan woningen in de gemeente Montferland.
Het initiatief voldoet aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking.
Omgevingsvisie
De Omgevingsvisie richt zich formeel op de komende tien jaar, maar wil ook een doorkijk bieden aan Gelderland op een langere termijn. Veel maatschappelijke vraagstukken zijn zo complex dat alleen een gezamenlijke inzet succesvol kan zijn. In de omgevingsvisie zijn de opgaven voor Gelderland daarom in nauwe samenwerking met partners uitgedacht. Daarbij kijken de provincie en partners vanuit een integraal en internationaal perspectief naar Gelderland. Met deze bestuurlijke strategie kunnen voor Gelderland toekomstbestendige keuzes gemaakt worden. De provincie heeft in de Omgevingsvisie twee doelen gedefinieerd. Het zijn doelen die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken.
Om deze doelen in beleid te vertalen, hanteert de provincie drie aandachtsgebieden: Dynamisch, Mooi en Divers Gelderland. Ontwikkelingen in Gelderland wil de provincie benaderen vanuit elk van deze drie perspectieven, die elkaar aanvullen:
Toetsing
Met de herontwikkeling van het plangebied wordt een nieuwe invulling gegeven aan een in onbruik geraakte locatie van een voormalige school. De nieuwe bebouwing wordt zorgvuldig ingepast in de bestaande bebouwingsstructuur in de omgeving van het plangebied. Het plan is daarmee in overeenstemming met de provinciale Omgevingsvisie.
Omgevingsverordening
De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.
Ten aanzien van voorliggend bestemmingsplan zijn de regels ten aanzien van de onderwerpen 'wonen' en 'molenbiotoop' relevant.
Wonen
In de verordening wordt aangegeven dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts zijn toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma, successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.
Molenbiotoop
In de verordening zijn regels opgenomen ten behoeve van het behoud en bescherming van molenbiotopen van windmolens met een monumentenstatus. De bescherming van molenbiotopen betreft vooral behoud van het functioneren door middel van een vrije windvang. Voor windtoevoer geldt dat binnen een straal van 400 meter gerekend vanaf het middelpunt van de molen, beperkingen moeten worden gesteld aan het oprichten van bebouwing en beplanting. In bestemmingsplannen die betrekking hebben op gronden gelegen binnen deze straal wordt geen nieuwe bebouwing dan wel beplanting toegestaan, tenzij in de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat het functioneren van de molen door middel van windvang niet wordt beperkt.
Toetsing
Voorliggend plan voorziet in de realisatie van twaalf nieuwe woningen binnen bestaand stedelijk gebied. De voorgenomen ontwikkeling is opgenomen in het woningbouwprogramma van de gemeente Montferland dat regionaal is afgestemd met de regio De Liemers (zie paragraaf 3.2.4). Het plangebied is deels gelegen in de molenbiotoop van de nabijgelegen molen Düffels Möll. Uit paragraaf 3.6 blijkt dat de ontwikkeling geen negatief effect heeft op de de molenbiotoop van deze molen.
Het plan is in overeenstemming met de provinciale Omgevingsverordening.
Liemerse Woonagenda 2017-2027
Op 26 september 2017 is de Liemerse Woonagenda 2017 – 2027 vastgesteld door het college van B&W van Montferland. Op 14 november 2017 heeft Gedeputeerde Staten (GS) de woonagenda Liemers 2017 – 2027 vastgesteld, waarmee de agenda nu ook onderdeel is geworden van het provinciaal beleid.
De regionale woningbouwafspraken zijn tot stand gekomen op basis van recent uitgevoerd onderzoek naar de toekomstige woonbehoeftes in de Liemers en doorvertaald naar de verschillende gemeenten. Daarbij is gewerkt met twee varianten; een basisvariant en een plusvariant. De basisvariant gaat voor de gemeente Montferland uit van een woningbehoefte van 880 nieuwbouw woningen in de periode 2017 – 2027. In de plusvariant wordt een woningbehoefte voor de gemeente Montferland verondersteld in de periode 2017 – 2027 van 1.235 woningen. De toevoeging van woningen (en uitbreiding van de woningvoorraad) is noodzakelijk om de woningvraag als gevolg van de toename van het aantal huishoudens te kunnen faciliteren.
Zolang de behoefte in de periode 2017 - 2027 lager is dan de voorraad harde plancapaciteit hebben gemeenten op grond van de Liemerse woonagenda de vrijheid om naar eigen inzicht, maar met de uitgangspunten uit het kwalitatieve deel, plannen te ontwikkelen. Uitgaande van een harde plancapaciteit van circa 350 woningen op 1 januari 2017 in de gemeente Montferland, betekent dit dat er ruimte is om tot 530 woningen aan nieuwe plannen toe te voegen in de periode tot 2027.
Toetsing
Het plan zie toe op herontwikkeling van de locatie van de voormalige St. Suitbertusschool ten behoeve van twaalf woningen voor de doelgroepen starters en senioren. Er is daarmee sprake van inbreiding binnen bestaand stedelijk gebied. De toevoeging van twaalf woningen is noodzakelijk om gedeeltelijk te voorzien in de vraag naar woningen in de gemeente Montferland. De ontwikkeling past binnen de afgesproken provinciale en regionale kaders.
Structuurvisie Montferland 2009
Op 23 april 2009 is de Structuurvisie Montferland "Ideeën voor een plek" vastgesteld. De structuurvisie geldt voor het gehele gemeentelijke grondgebied, met uitzondering van de bebouwde kommen. Het doel van de structuurvisie is tweeledig:
Deze structuurvisie blijft een visie op hoofdlijnen. De structuurvisie is in beeld gebracht op de kaart Structuurvisie Montferland. Op de kaart is het plangebied aangeduid als 'contour bebouwd gebied'. Hierbinnen is woningbouw mogelijk.
Uitsnede kaart Structuurvisie Montferland
Toetsing
Onderhavig plangebied ligt binnen contour bebouwd gebied. Woningbouw is mogelijk binnen deze contour. Op basis hiervan kan worden gesteld dat onderhavige ontwikkeling past binnen de Structuurvisie van de gemeente Montferland.
Woonvisie Montferland 2016-2020
In de Woonvisie Montferland 2016-2020 legt de gemeente haar ambities, doelstellingen en maatregelen vast over het wonen in de gemeente voor de komende jaren. De gemeente hanteert daarbij de volgende visie op het wonen:
De gemeente Montferland is een groene gemeente, die haar inwoners de kans geeft binnen deze gemeente de wooncarrière te doorlopen. Bijzondere aandacht krijgen de jonge, vaak startende huishoudens en de groeiende groep ouderen. Bestaande woongebieden, woningen en vastgoed worden optimaal benut en ontbrekende woningen en woonruimten voegen we toe. De gemeente Montferland wil haar bewoners een prettige woon- en leefsituatie op kernenniveau blijven bieden. De gemeente heeft vooral een regierol bij het realiseren van haar doelen.
Bij deze visie behoren de volgende ambities:
Toetsing
Met het vaststellen van de Liemerse Woonagenda 2017-2027 (zie paragraaf 3.2.4) is de kwantitatieve woningbouwopgave uit gemeentelijke woonvisie komen te vervallen. Voor de komende tien jaar bestaat er een woningbouwopgave van 880 woningen in de gemeente Montferland. Het plan voorziet in de realisatie van twaalf woningen voor de doelgroepen starters en senioren. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt voorzien in de actuele woningbehoefte in de gemeente Montferland in het algemeen en Stokkum in het bijzonder.
Groenstructuurplan
Op 27 januari 2011 is het Groenstructuurplan voor de gemeente Montferland vastgesteld. Het groen is kenmerkend voor de ruimtelijke kwaliteit en aantrekkelijkheid van het landschap, met name ook van de kernen. Velen hebben belang bij aantrekkelijke kernen die, naast mogelijkheden voor een vitale economie, rust en ruimte bieden.
Voor iedere kern is een werkboek opgesteld dat handreikingen biedt voor het ontwikkelen en begeleiden van projecten. Drie motto's staan in het Groenstructuurplan centraal:
De visie benoemt op de groenstructuurkaart de volgende uitgangspunten tot het jaar 2030:
Stokkum
Als onderdeel van het Groenstructuurplan, heeft de gemeente voor elke kern een werkboek gemaakt. Het werkboek vormt als het ware een brug tussen de groenstructuurvisie en de uitwerking ervan in projecten. In vergelijking met de andere kleine kernen is Stokkum bijzonder door het alom aanwezige landschap van de Montferlandse berg. In de kern vallen de vele omhaagde particuliere erven op. De groenstructuur dient te worden versterkt door op enkele speciale plekken grote solitaire bomen te planten en door met de hagenstructuur de droogdalen langs de randen van het dorp te versterken.
Op de kaart met de visie voor de groenstructuur in het werkboek "Groen in de kern Stokkum!" is het plangebied aangeduid met 'blokhagen van Acer campester en gazon' en 'versterken meidoornhagenstructuur in droogdalen'. In de droogdalen lagen vanouds de weidegronden met meidoornhagen als veekering op de randen. Die hagen zijn nu nog steeds te vinden in de droogdalen. Het patroon is wel versnipperd geraakt. De wens bestaat om er er weer meer eenheid in te brengen door het versterken van de hagenstructuur. Het plangebied is tevens aangeduid met 'rij eiken langs Eltenseweg'. De wens is om deze structuur te versterken.
Toetsing
Met de ontwikkeling van het plangebied wordt de bestaande groenstructuur aan de zuidzijde van het plangebied grotendeels behouden. De herontwikkeling biedt mogelijkheden om deze bestaande groenstructuur te versterken. Aan de voorzijde van de woningen worden beukenhagen met een hoogte van circa 60 cm geplaatst. Het initiatief is in overeenstemming met de uitgangspunten uit het groenstructuurplan.
Algemeen
In het kader van een bestemmingsplanprocedure moet zijn aangetoond dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Hiertoe is het uitvoeren van een verkennend milieukundig bodem- en grondwateronderzoek noodzakelijk. Dit onderzoek moet uitwijzen of de locatie mag worden aangewend voor de gewenste ontwikkeling.
Toetsing
Door Buro Ontwerp & Omgeving is in juni 2018 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd1. Het onderzoek is als Bijlage 1 bijgevoegd. De conclusies uit het onderzoek worden hierna kort behandeld.
Ten aanzien van de onderzoekslocatie dient de hypothese 'verdachte locatie' op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek gehandhaafd te worden.
Uit de analyseresultaten blijkt dat de sporen baksteen- en kolengruishoudende ondergrond licht verhoogde gehalten lood, zink en PAK bevat. De sporen glas bevattende ondergrond is licht verontreinigd met kwik en PAK. In de zwak baksteen en/of zwak puinhoudende grond is een licht verhoogd gehalte PAK aangetoond. In zowel de zintuiglijk schone humeuze bovengrond als in de zintuiglijk schone humeuze ondergrond zijn eveneens licht verhoogde gehalten PAK gemeten. In de zintuiglijk schone niet humeuze boven- en ondergrond zijn geen van de onderzochte parameters in verhoogde gehalten ten opzichte van de achtergrondwaarde aangetoond.
Het grondwater bevat ten hoogste licht verhoogde concentraties barium en zink.
De tijdens het onderzoek vastgestelde milieuhygiënische chemische bodemkwaliteit vormt op basis van het onderzoek geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Wel wordt de locatie, gezien de aangetroffen bijmengingen in relatie tot het voormalige gebruik, als asbestverdacht beschouwd. Om die reden wordt een onderzoek asbest in bodem uitgevoerd.
PM Onderzoek asbest in bodem
Conclusie
PM Onderzoek asbest in bodem
Algemeen
De mate waarin het geluid onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In het bestemmingsplan moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals woningen, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies binnen de geluidszone van (spoor)wegen en/of industrieterreinen worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting.
Toetsing
Onderhavige ontwikkeling betreft de bouw van twaalf nieuwe woningen. Woningen zijn geluidsgevoelige bestemmingen. Voor de omliggende wegen geldt een 30 km/u regime. Voor wegen met een 30 km/u regime is geen onderzoekszone van toepassing, waardoor een onderzoek achterwege kan blijven. Gezien de verkeersintensiteiten van de nabijgelegen wegen is er geen geluidhinder te verwachten op de woningen. Er is daarmee sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Er is geen sprake van geluidhinder als gevolg van (gezoneerde) industrieterreinen of een spoorwegen, omdat deze niet aanwezig zijn in de omgeving van het plangebied.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect geluid geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.
Algemeen
Indien door middel van een plan nieuwe, gevoelige functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu mogelijk kan worden gemaakt. Hierbij moet rekening worden gehouden met omliggende functies met een milieuzone. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van een nieuwe gevoelige functie.
Wat betreft de aanbevolen afstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies, zoals wonen, is de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten geraadpleegd. Hierin worden richtafstanden voor het omgevingstype 'gemengd gebied' als 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied' aanbevolen.
Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een rustige woonwijk en het buitengebied komen vrijwel geen andere functies voor. De richtafstanden gelden voor een gemiddeld nieuw bedrijf en gaan uit van het gebiedstype 'rustig woongebied'. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden worden verminderd.
Toetsing
In het plangebied en zijn omgeving is voornamelijk sprake van woningen, hierdoor is er sprake van een rustige woonwijk.
Hinderveroorzakende functies in het plangebied
Binnen het plangebied worden geen functies gerealiseerd die milieuhinder veroorzaken. De woningen zelf zijn wel milieuhindergevoelig.
Hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied
Naast voorgenoemde toetsing moet onderzocht worden of de functies in het plangebied hinder ondervinden van hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied. Hierna wordt daarop ingegaan.
Op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' kunnen de omliggende hinderveroorzakende functies als volgt worden gecategoriseerd:
Functie | Adres | Categorie o.b.v. VNG brochure |
Eetcafé Zaal de Pluum | Eltenseweg 7 | Restaurants, cafetaria's, snackbars, ijssalons met eigen ijsbereiding, viskramen e.d. |
’t Klaphek | 's-Heerenbergseweg 2-4 | Restaurants, cafetaria's, snackbars, ijssalons met eigen ijsbereiding, viskramen e.d. |
De VNG-brochure geeft de volgende minimaal aanbevolen richtafstanden (in meters) aan voor deze functies:
Functie | Geur | Stof | Geluid | Gevaar | Grootste afstand | |
Restaurants, cafetaria's, snackbars, ijssalons met eigen ijsbereiding, viskramen e.d. | 10 | 0 | 10 | 10 | 10 |
De maximale richtafstanden van de omliggende functies, die volgen uit de VNG-brochure, bedraagt 10 m. De afstand tussen het plangebied en deze functies bedraagt minimaal 50 m. De afstand tussen de nieuw te realiseren woningen en de omliggende functies is daarmee voldoende groot.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de gewenste ontwikkelingen in het plangebied.
Algemeen
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt in eerste instantie het wettelijk kader bij de beoordeling van een aanvraag om een milieuvergunning voor dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij geeft hiervoor geurbelastings- en afstandsnormen in relatie met geurgevoelige objecten in de nabijheid van de (geprojecteerde) veehouderij. De Wgv heeft betrekking op twee aspecten. Ten eerste speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ten tweede moet bij de belangenafweging ten behoeve van een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een in de omgeving gelegen veehouderij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad.
Toetsing
Met het plan is sprake van de realisatie van geurgevoelige objecten in de vorm van twaalf woningen. In de omgeving van het plangebied zijn enkele veehouderijen gelegen. In de navolgende tabel zijn deze veehouderijen weergegeven.
Adres | Type veehouderij | Afstand tot plangebied |
Oosterbroekweg 1 | Melkrundvee | 150 m |
Oosterbroekweg 4 | Schapenhouderij | 150 m |
Westerbroekweg 8 | Melkrundvee | 330 m |
Voor melkveehouderijen zijn in het kader van de Wgv geen geuremissies vastgesteld. Voor dergelijke bedrijven gelden dan ook vaste afstandsnormen. De Wgv maakt voor de afstandsnormen onderscheid tussen een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom (100 meter tot emissiepunt) en buiten de bebouwde kom (50 meter tot emissiepunt). Het gaat hierbij niet om de verkeerskundige bebouwde kom, maar om de ruimtelijke situatie. Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom en daarom moet de afstand van de nieuwe geurgevoelige objecten (woningen) tot het emissiepunt (stal) minimaal 100 meter bedragen. De afstand van de geprojecteerde woningen in het plangebied tot de genoemde veehouderijen bedraagt minimaal 150 meter. Daarmee wordt voldaan aan de afstandsnormen uit de Wgv.
Voor schapenhouderijen gelden geurbelastingsnormen. De schapenhouderij aan de Oosterbroekweg betreft echter een relatief kleine schapenhouderij. Om die reden zal de geuremmissie als gevolg van de schapenhouderij beperkt zijn en geen negatief effect hebben op de woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.
Gezien het feit dat er op kortere afstand van de veehouderijen reeds andere geurgevoelige objecten zijn gelegen, worden de veehouderijen door de realisatie van onderhavig plan niet (verder) in hun ontwikkelingsmogelijkheden belemmerd.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect geur geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de gewenste ontwikkelingen in het plangebied.
Algemeen
De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.
Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd, kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht, waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 øg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.
Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwsvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.
Toetsing
Voorliggend initiatief maakt de bouw van twaalf nieuwe woningen mogelijk. Volgens de ministeriële regeling NIBM draagt een bouwplan van deze omvang (minder dan 1.500 woningen) niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de lokale luchtkwaliteit onderzocht, zodat onacceptabele gezondheidsrisico's kunnen worden uitgesloten. Hiertoe is de monitoringstool2 uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van de rijksoverheid geraadpleegd. De monitoringstool geeft inzicht in de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in het plangebied tussen 2016 en 2030. De monitoringstool kent scenario's zonder en met lokale maatregelen die er voor moeten zorgen dat op termijn overal aan de grenswaarden wordt voldaan. Beide typen scenario's laten in de toekomst een afname van de concentraties zien. Dit komt doordat bedrijven en het verkeer steeds schoner worden door technologische verbeteringen. De monitoringstool maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2016, 2020 en 2030 in het plangebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.
In het plangebied worden geen gevoelige functies beoogd zoals bedoeld in het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Toetsing aan de grenswaarden is daarom niet noodzakelijk.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Algemeen
Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijk slachtoffers. Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.
Groepsrisico
Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi (stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.
Toetsing
Voorliggende ontwikkeling voorziet in de realisatie van nieuwe kwetsbare objecten, namelijk woningen. Ten opzichte van de mogelijkheden in het geldende bestemmingsplan (voormalige basisschool) neemt het aantal aanwezige personen af. Daarnaast geldt dat de toekomstige bewoners van de woningen meer zelfredzaam zijn dan de leerlingen van de basisschool.
Om te bepalen waar er zich stationaire en mobiele bronnen bevinden, is de risicokaart Nederland geraadpleegd. De navolgende afbeelding bevat een uitsnede van de risicokaart. De globale ligging van het plangebied is aangeduid met een blauw kader.
Uitsnede risicokaart Nederland
Het plangebied ligt op circa 1.100 m van de Duitse snelweg A3. Over dit traject gaan dezelfde gevaarlijke stoffen als aan de Nederlandse kant van deze weg (A12). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over rijkswegen is het Basisnet Weg van belang. De Duitse wegen vallen echter buiten de scope van het Basisnet Weg. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een beperkte verantwoording van het groepsrisco opgesteld.
Beperkte verantwoording groepsrisico
De maatgevende scenario's voor de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid waarbij het plangebied binnen het invloedsgebied van brandbare gassen en toxische vloeistoffen/gassen ligt is een wolkbrandexplosie en een toxische wolk. navolgend is vanuit deze scenario's ingegaan op de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp
Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident te beperken of te voorkomen. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. Eventuele secundaire branden in het plangebied kunnen met behulp van de primaire bluswatervoorzieningen worden bestreden door de brandweer. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen
Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen, is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. Bij een wolkbrandexplosie scenario is het advies om te vluchten van de risicobron af.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rijn en IJssel. In het Waterbeheerplan 2016-2021 van Waterschap Rijn en IJssel laat het waterschap zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten zij in de samenwerking met haar partners willen leggen. Vanuit die omgevingsverkenning is vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor primaire taakgebieden van het waterschap:
Waterschap Rijn en IJssel heeft een watertoetstabel ontwikkeld waarmee met een aantal vragen in beeld te brengen is welke wateraspecten relevant zijn en met welke intensiteit het watertoetsproces doorlopen dient te worden. De vragen zijn gericht op de locatie van de ruimtelijke ontwikkeling en welke veranderingen er mogelijk worden gemaakt.
De intensiteit van het watertoetsproces is afhankelijk van de antwoorden op de vragen. Als erop een categorie 2 vraag een 'ja' is geantwoord, is een uitgebreide watertoets noodzakelijk. Is er op geen van de categorie 2 vragen een 'ja' geantwoord, dan kan een verkorte watertoets doorlopen worden. Als er alleen met 'nee' is geantwoord, dan is het RO-plan waterhuishoudkundig niet van belang en hoeft er geen wateradvies bij het waterschap gevraagd te worden.
Navolgend is de watertoetstabel opgenomen. De relevante waterthema's voor de ontwikkeling worden door middel van de watertoetstabel geselecteerd en vervolgens beschreven (wanneer de toetsvraag met 'ja' is beantwoord).
Thema |
Toetsvraag | Relevant | Intensiteit |
Veiligheid | 1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade) 2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier? |
Nee Nee |
2 2 |
Riolering en Afvalwaterketen | 1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1 m3/uur? 2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ? 3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap? |
Nee Nee Nee |
2 1 1 |
Wateroverlast (oppervlaktewater) |
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2.500 m2? 2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m2? 3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? 4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes? |
Nee Nee Nee Nee |
2 1 1 1 |
Oppervlaktewater- kwaliteit | 1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd? |
Nee |
1 |
Grondwateroverlast | 1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? 2. Is in het plangebied sprake van kwel? 3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren? 4. Beoogt het plan aanleg van drainage? |
Nee Nee Nee Nee |
1 1 1 1 |
Grondwaterkwaliteit | 1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking? |
Nee |
1 |
Inrichting en beheer | 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap? 2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel? |
Nee Nee |
1 2 |
Volksgezondheid |
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel? 2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)? |
Nee Nee |
1 1 |
Natte natuur | 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ? 2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water? 3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur? 4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied? |
Nee Nee Nee Nee |
2 2 1 1 |
Verdroging | 1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied? | Nee | 1 |
Recreatie | 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? |
Nee |
2 |
Cultuurhistorie | 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? |
Nee |
1 |
Algemeen
In de huidige situatie is het plangebied grotendeels verhard. Het plangebied bestaat uit bebouwing en een schoolplein. Het gazon aan de Eltensweg blijft grotendeels behouden. Door de realisatie van de woningen zal het verhard oppervlak naar verwachting afnemen. Bij de woningen worden tuinen gerealiseerd die naar verwachting deels onverhard zullen zijn. De afname van verhard oppervlak zorgt voor een verbetering van de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse van het plangebied.
Het beleid van de gemeente Montferland is er op gericht dat hemelwater zoveel mogelijk op eigen terrein wordt verwerkt. Dit heeft veel voordelen:
Hemelwater afkomstig van de nieuw te bouwen bebouwing wordt in het plangebied geinfiltreerd. Daarbij wordt het uitgangspunt gehanteerd dat een bui T=10 +10% (40 mm) geborgen moet kunnen worden. Om de waterkwaliteit op peil te houden, zal bij de bouw van de woningen uitsluitend duurzame (niet-uitlogende) materialen worden toegepast.
Bij de watertoetstabel zijn de vragen alleen met 'nee' beantwoord. Dit betekent dat het plan waterhuishoudkundig niet van belang is voor het waterschap en er geen wateradvies bij het waterschap gevraagd hoeft te worden. Om die reden is geen overleg met het waterschap gevoerd.
Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
In de Tweede Wereldoorlog hebben in Nederland oorlogshandelingen plaatsgevonden. Als gevolg hiervan is het mogelijk dat er in en om het plangebied nog niet gesprongen explosieven (NGE) in de bodem aanwezig zijn.
Om de risico's op het aantreffen van NGE's binnen het plangebied in kaart te brengen is door Explosive Clearance Group een vooronderzoek naar het risico op het aantreffen van conventionele explosieven uitgevoerd3. Dit onderzoek is als Bijlage 2 bijgevoegd. De conclusies uit het onderzoek worden hierna kort behandeld.
Op basis van het geraadpleegde bronmateriaal is vastgesteld dat het plangebied betrokken is geweest bij oorlogshandelingen. Als gevolg hiervan is het gehele onderzoeksgebied aangeduid als ‘verdacht’. Er is sprake van gedumpte munitie van Duitse infanterie, afwerp- en geschutsmunitie. Over de hoeveelheden en typen van de munitie zijn geen feitelijk te staven uitspraken te doen.
Er zijn grondroerende werkzaamheden uitgevoerd in het plangebied. Echter, de exacte maatvoering is niet achterhaald, waardoor enkel gesteld kan worden dat het onderzoeksgebied onverdacht is tot op de naoorlogs geroerde bodem.
Naar aanleiding van de resultaten van het onderzoek hebben de veldwerkzaamheden ten behoeve van het verkennend bodemonderzoek en archeologisch onderzoek onder begeleiding van een OCE (Opsporing Conventionele Explosieven)-deskundige plaatsgevonden. Tijdens de veldwerkzaamheden zijn geen conventionele explosieven aangetroffen.
De bodemingrepen (grondwerkzaamheden) ten behoeve van de realisatie van de woningen zullen eveneens onder begeleiding van een OCE-deskundige plaatsvinden.
Het aspect niet gesprongen explosieven vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
In de Omgevingsvisie en -verordening van de provincie Gelderland wordt gestreefd naar het in stand houden van de molens in Gelderland. De molens zijn namelijk een identiteitsbepalend onderdeel van Gelderland. De provincie heeft dan ook als ambitie dat de omgeving van de molens zodanig wordt ingericht dat de molens kunnen blijven draaien. Daartoe beschermt de provincie de ruimte rond de molens tegen ongewenste ingrepen. In de Omgevingsverordening is daarom geregeld dat op gronden die zijn aangewezen als Molenbiotoop geen nieuwe bebouwing en/of beplanting is toegestaan, tenzij is aangetoond dat het functioneren van de molen door middel van windvang niet wordt beperkt.
In Stokkum is één molen aanwezig. Het betreft 'Düffels Möll' aan de Molenberg 9. Het plangebied ligt voor een deel binnen de molenbiotoop van deze molen. Düffels Möll is een korenmolen en dateert uit 1861.
Düffels Möll
Volgens gegevens (bron: www.gelderland.molenbiotoop.nl in Biotooprapport 30) heeft de molen een askophoogte van 10,6 m. De hoogte van het maaiveld bij de molen is 30,4 m +NAP. De locatie waar de woning in het plangebied wordt gerealiseerd ligt op een maaiveldhoogte van circa 16,0 m +NAP. Tussen de molen en het plangebied is dus sprake van hoogteverschil.
Verder geeft het rapport weer dat binnen de straal van 400 meter in de huidige situatie reeds 426 windhinderobjecten, zoals bebouwing en bomen, aanwezig zijn, die de hoogte van de biotoopnorm overschrijden. Navolgende kaartbeelden geven dit weer. Het linker kaartbeeld is een overzichtskaart van de hoogtemetingen, geclassificeerd in categorieën afhankelijk van de mate van overschrijding van de biotoopnorm. Het rechter kaartbeeld bevat gestandaardiseerde sectorscores, geclassificeerd aan de hand van de mate van overschrijding van de biotoopnorm in een sector.
Overschrijdingen maximale hoogte (bron: www.gelderland.molenbiotoop.nl)
De sectorscores zijn vervolgens toegekend aan de acht hoofdwindrichtingen. De resultaten zijn in bijgaande tabel weergegeven.
Uit deze tabel valt op te maken dat in de huidige situatie de mate van overschrijding van de biotoopnorm bij de oostelijke hoofdwindrichting het grootst is, namelijk 57.
Per molen is de omgeving geïnventariseerd en beoordeeld als slecht, bedenkelijk, matig, aanvaardbaar of goed. De totaalscore van 125 houdt in dat de molenbiotoop van Düffels Möll in de huidige situatie als goed wordt beoordeeld.
Formule molenbiotoop
Op basis van de molenverordening van de provincie Gelderland, die is vervangen door de Ruimtelijke verordening, gold een formule, op basis waarvan beoordeeld kon worden of de windvang van de molen al dan niet verslechterde. Hoewel deze formule formeel niet meer geldt in Gelderland, wordt het beschouwd als een goed hulpmiddel om te beoordelen of de windvang van een molen verslechtert door de komst van een ruimtelijke ontwikkeling. De formule is om die reden toegepast in het onderhavige geval.
De formule luidt als volgt:
Hx=X/n + (c*z)
waarin:
Hx = de toelaatbare hoogte van een gebouw in meters op een afstand x meter uit de molen. De toelaatbare hoogte wordt gemeten vanaf het waterpasniveau van de begane grond of het maaiveld van de molen;
X = de afstand in meters vanaf het gebouw tot de wieken van de molen;
n = de ruwheidcoefficient volgens de ruwheidsklassentabel van Wieringa: 140 voor open gebied, 75 voor ruw gebied en 50 voor gesloten gebied;
c = constante 0,2 (in verband met een windreductie van 5%);
z = askophoogte van de molen.
Wanneer de formule wordt toegepast ten behoeve van voorliggend plan, ontstaat het volgende beeld:
H(x) = 360/140 + 0,2 * 10,6 = 4,69 m.
De maximale bouwhoogte in het plangebied, gelegen op circa 360 meter afstand van de molen, mag volgens de formule 4,69 meter bedragen. Daar moet het verschil in maaiveldniveau bij worden opgeteld. In onderhavig plan bedraagt dit (30,4-16,0=) 14,4 meter. De bouwhoogte in het plangebied mag daarom (4,69+14,4=) 19,1 meter bedragen, gemeten vanaf het peil ter plaatse van de nieuwbouwlocatie. In de bovenstaande berekening is uitgegaan van de ruwheidsklasse 140, omdat het gebied tussen het plangebied en de molen vrij open is.
De maximale bouwhoogte van de nieuw te bouwen woningen op basis van het plan bedraagt 9,9 (9 m plus 10 % bij eventuele toepassing van afwijkingsmogelijkheid van de maximale bouwhoogte, zie artikel 8.1 onder c). Deze bouwhoogte is lager dan de toelaatbare bouwhoogte uit de formule. Het deel van het plangebied dat binnen de molenbiotoop valt is aangeduid als 'Vrijwaringszone - molenbiotoop'. In de algemene aanduidingsregels zijn bepalingen opgenomen die beperkingen stelt aan de hoogte van beplanting binnen de molenbiotoop.
Het plan zorgt niet voor een verslechtering van de molenbiotoop van Düffels Möll.
Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect molenbiotoop geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.
Algemeen
Door ondertekening van het verdrag van Malta (1992) heeft Nederland zich verplicht om bij ruimtelijke planvorming nadrukkelijk rekening te houden met het niet-zichtbare deel van het cultuurhistorisch erfgoed, te weten de archeologische waarden. In de Erfgoedwet is geregeld hoe met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden moet worden omgegaan. Het streven is om deze belangen tijdig bij het plan te betrekken. Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast.
Toetsing
Door Hamaland Advies is in juni 2018 een bureauonderzoek, bouwdossieronderzoek en verkennend booronderzoek archeologie uitgevoerd4. Dit onderzoek is als Bijlage 3 bijgevoegd. De conclusies uit het onderzoek worden hierna kort behandeld.
Het bureauonderzoek toont aan dat het plangebied door de relatief hoge ligging in een droog dal of een glooiing van hellingsafspoelingen geschikt geweest voor permanente bewoning vanaf de Late Prehistorie. Ook kan het gebied als foerageergebied worden aangemerkt voor jagers/verzamelaars. De kans op vindplaatsen uit deze periode is echter klein. Door de middellage grondwaterstand en de daarmee gepaard gaande nat/droge- zuurstofrijke/arme situatie, is er een matige kans op conservering van de mogelijke natuurlijk resten zoals leer en hout. Daarnaast is er een hoge verwachting op loopgraven uit de Tweede Wereldoorlog.
Uit het booronderzoek blijkt dat in drie van de zes archeologische boringen een intacte oude cultuurlaag uit de periode Late IJzertijd – Vroege Middeleeuwen is aangetroffen. Deze cultuurlaag bevindt zich onder de eerdlaag en gaat geleidelijk over in de C-horizont. In de overige boringen is een verstoord bodemprofiel aangetroffen. De verwachte loopgraven uit de Tweede Wereldoorlog zijn niet aangetroffen, waarbij opgemerkt moet worden dat booronderzoek in tegenstelling tot graven onderzoek niet erg geschikt is voor het opsporen van deze resten.
Ter plaatse van de westelijke deel van het plangebied is de bodem niet meer intact. Archeologische resten zijn hier naar verwachting niet meer aanwezig. Daarom wordt in het onderzoek geadviseerd om in dit deel van het plangebied geen vervolgonderzoek uit te voeren.
Voor het overige deel van het plangebied geldt dat de (archeologische) cultuurlaag zich op een diepte van circa 1,3 m -mv bevindt. Met een buffer van 30 cm, wordt de bodem tot een diepte van 1,0 m -mv archeologisch vrijgeven. Bij diepere bodemingrepen zijn proefsleuven nodig.
Daarnaast worden de mogelijk aanwezige loopgraven door het bevoegd gezag als archeologisch waardevol aangemerkt. Daarom moet ook op de locatie waar deze verwacht worden proefsleuven aangelegd worden.
Bij de verdere uitwerking van het initiatief zal moeten blijken of de bodemingrepen dieper dan 1,0 m -mv reiken. Daarnaast geldt dat een deel van het plangebied nog bebouwd is. Om die redenen zullen de proefsleuven ter plaatse van de verwachte locatie van de loopgraven en, in geval van bodemingrepen dieper dan 1,0 m -mv, na sloop van de bebouwing in het plangebied plaatsvinden.
Ter bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarden in het plangebied is voor het hele plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. In deze dubbelbestemming is opgenomen dat voorafgaand aan bouwwerkzaamheden en werken, geen bouwwerken moet worden aangetoond dat er geen sprake is van een mogelijke verstoring van archeologische waarden, dan wel dat deze waarden kunnen worden veilig gesteld.
Conclusie
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Algemeen
Door de wijziging van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Om die reden is een korte analyse verricht van de ontstaansgeschiedenis en de mogelijk aanwezige cultuurhistorische waarden in het gebied.
Toetsing
In het plangebied is geen sprake van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. Aan de Eltensweg 2, direct ten oosten van het plangebied, is de voormalige onderwijzerswoning van de school gelegen. De woning is aangewezen als gemeentelijk monument. De woning stamt uit het einde van de 18e eeuw. De woning is van belang als voorbeeld van een als schoolmeesterswoning gebouwd woonhuis, waarvan het oorspronkelijke karakter zeer goed bewaard is gebleven. De woning maakt deel uit van een historisch gegroeid dorpsbeeld en speelt daarin een beeldbepalende rol door de ligging op de hoek van ede Eltenseweg en de Gildestraat.
Voor de nieuw te bouwen woningen in het plangebied naast het gemeentelijke monument is een afstand tot de zijdelingse perceelsgrens opgenomen van 2,5 meter. In deze zone mogen geen woningen dan wel bijgebouwen worden gebouwd. Hiermee ontstaat er voldoende ruimte tussen de nieuwe woningen en het gemeentelijk monument, zodat de onderwijzerswoning haar beeldbepalende functie aan de Eltenseweg behoudt.
Met de voorgenomen ontwikkeling vindt geen aantasting aan cultuurhistorisch waardevolle lijnen of elementen plaats. Het initiatief heeft geen negatieve gevolgen voor het aspect cultuurhistorie.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect cultuurhistorie geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de gewenste ontwikkelingen in het plangebied.
Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet, in het kader van de Wet natuurbescherming, in beeld worden gebracht of er sprake is van invloeden op natuurwaarden en beschermde soorten.
Quickscan natuuronderzoek
In het kader van onderhavig plan is door Foreest Groen Consult in juni 2017 een quickscan natuuronderzoek uitgevoerd5. Dit onderzoek is als Bijlage 4 bijgevoegd.
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt buiten de Natura 2000 gebieden en op ruime afstand tot deze gebieden. Van een externe werking zal geen sprake zijn, indien de locatie als wonen of kleine bedrijvigheid wordt bestemd.
Het plangebied ligt buiten de zones van het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Gelderse Groene Ontwikkelingszone (GO) De kernkwaliteiten worden met de ontwikkeling niet aangetast.
Soortenbescherming
Uit de quickscan komt naar voren dat het schoolgebouw geschikt is voor vleermuizen, zij het dat de mogelijkheden voor de vleermuizen zeer beperkt zijn. Invliegopeningen zijn spaarzaam aanwezig en een aantal muren wordt door lampen verlicht, zodat hier zeker geen vleermuizen in of uit zullen vliegen. Er kan niet helemaal worden uitgesloten dat vleermuizen het schoolgebouw gebruiken. Hiervoor zijn te veel mogelijkheden aanwezig. De aanwezige bomen zijn overigens niet geschikt als vaste rust- en verblijfplaatsen voor vleermuizen.
De Wet natuurbescherming wordt voor de soortgroep vleermuizen mogelijk overtreden. Nader onderzoek naar deze soortgroep is daarom noodzakelijk.
Verstoring van overige beschermde flora en fauna wordt op basis van de quickscan niet verwacht.
Nader onderzoek
Naar aanleiding van de bevindingen in de quickscan natuuronderzoek is door Foreest Groen Consult van juni tot en met september 2017 een nader onderzoek naar vleermuizen uitgevoerd6. Dit onderzoek is als Bijlage 5 bijgevoegd.
Uit het onderzoek komt naar voren dat in de omgeving vooral gewone dwergvleermuizen (Pipistrellus pipistrellus) en incidenteel laatvlieger (Eptesicus serotinus) en rosse vleermuizen (Nyctalus noctula) voorkomen. In de muur van Cafe zaal 'De Pluum' is voor de gewone dwergvleermuis een belangrijk verblijf aanwezig. Hier is waarschijnlijk een jaarrondverblijf aanwezig voor dertien gewone dwergvleermuizen. De dieren zijn in de kraamtijd en zomer in- en uitvliegend aangetroffen. Deze locatie ligt op veilige afstand van de te slopen school.
Verblijfplaatsen
De school zelf is van geen belang als vaste rust- en verblijfplaats voor vleermuizen. De dieren jagen vooral ten zuiden van de school onder de bomen maar vertonen geen gedrag dat wijst op de aanwezigheid van een vaste rust- en verblijfplaats. In- en uitvliegende vleermuizen zijn niet waargenomen. De Wet natuurbescherming wordt voor de soortgroep vleermuizen niet overtreden voor wat betreft vaste rust- en verblijfplaatsen als de school wordt gesloopt.
Foerageergebied
Een foerageergebied is alleen beschermd als de functionaliteit van de vaste rust- en verblijfplaatsen hierbij in gevaar komt. In de muur van Cafe zaal 'De Pluum' is voor de gewone dwergvleermuis een belangrijk verblijf aanwezig. De gewone dwergvleermuis heeft een zeer flexibel jachtterrein. De soort jaagt in tuinen, bij lantarenpalen onder bomen. De school zelf vormt geen belangrijk onderdeel van het jachtgebied. De bomen ten zuiden van de school worden wel veelvuldig gebruikt om onder te jagen. Verdwijnen deze bomen dan verdwijnt er een klein stukje van het foerageergebied. Dit zal echter geen gevolgen hebben voor wat betreft de functionaliteit van de vaste rust- en verblijfplaats in de muur van het café. De laatvlieger is eenmaal waargenomen waarbij dit dier grote jachtronden vloog. Ook deze soort heeft een zeer flexibel jachtterrein. De sloop van de school zal geen gevolgen hebben voor de gunstige staat van instandhouding van deze soort. De rosse vleermuis is één keer op grote hoogte waargenomen. Het dier passeerde de locatie. De locatie is geen geschikt foerageergebied voor de rosse vleermuis. De sloop van de school leidt voor wat betreft een foerageergebied niet tot een overtreding van de Wet natuurbescherming.
Vliegroute
In de muur van Cafe zaal 'De Pluum' bevindt zich een belangrijke vaste rust- en verblijfplaats van de gewone dwergvleermuis. Het gebied ten oosten van de Gildeweg wordt door de dieren veelvuldig gebruikt om te jagen. Hier liggen belangrijke foerageergebieden. De vleermuizen vliegen hierbij langs de te slopen school waarbij ze gebruikmaken van de hier aanwezige bomen. Op deze wijze hebben de dieren een veilige vliegroute naar het foerageergebied. Het zijn vooral de bomen die voor deze dieren van belang zijn. Het slopen van de school heeft geen invloed op de vliegroute.
Worden bij de sloop ook alle bomen verwijderd die in het gazon langs de Eltenseweg staan, dan ontstaat hier een gat van ongeveer 60 meter. Dit is voor vleermuizen te groot. De dieren zullen dan een andere route moeten vinden om van het verblijf, de muur van het café, naar het foerageergebied te komen. Als het gat in de vliegroute niet groter wordt dan 30 meter dan kunnen de dieren de route blijven gebruiken. Door het handhaven van een of twee bomen is dit te realiseren. Moeten alle bomen weg dan zal voor de functie vliegroute een ontheffing van de Wet natuurbescherming moeten worden aangevraagd.
De bomenrij aan de Eltenseweg wordt zoveel mogelijk gehandhaafd, zodat het gat in de vliegroute niet groter wordt dan 30 meter. Om die reden is het aanvragen van een ontheffing Wet natuurbescherming niet noodzakelijk.
Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van twaalf woningen in de kern Stokkum. Voor wat betreft het te verwachten aantal verkeersbewegingen per woning is uitgegaan van de kengetallen van het CROW7. Op basis van het bestemmingsplan zijn in het plangebied zowel vrijstaande, twee-aaneengebouwde en aaneengebouwde woningen mogelijk in zowel de huur- als koopsector. Uitgaande van een invulling met een gemiddelde verkeersgeneratie, te weten woningen in de categorie 'koop, twee-onder-een-kap' in de verstedelijkingsgraad 'weinig stedelijk' en het gebiedstype 'rest bebouwde kom' is het aantal verkeersbewegingen per woning maximaal 8,2 per dag. Dit betekent dat met de realisatie van voorliggend project maximaal (12 x 8,6 =) 98,4 verkeersbewegingen per dag tot stand komen.
In de huidige situatie is er eveneens sprake van verkeersbewegingen in verband met de bestaande functie basisonderwijs. In de eerder genoemde kengetallen zijn geen kengetallen gegeven voor de verkeersgeneratie voor basisonderwijs. Er vinden echter wel verkeersbewegingen plaats in verband met het personeel en als gevolg van het halen en brengen van leerlingen. In verband met de schooltijden zullen deze verkeersbewegingen geconcentreerd over de dag hebben plaatsgevonden.
De realisatie van twaalf woningen zal niet leiden tot een substantiële toename van het aantal verkeersbewegingen in de omgeving van het plangebied. De ontsluitingswegen Eltensesweg en Gildestraat hebben voldoende capaciteit om het aantal verkeersbewegingen te kunnen verwerken.
Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door de aard en omvang van de activiteit waarin het plan voorziet.
In de huidige situatie is eveneens sprake van een parkeerbehoefte. De parkeerbehoefte van de huidige functie is eveneens te bepalen aan de hand van de kengetallen van het CROW. De parkeerbehoefte bedraagt bij 'basisonderwijs' minimaal 0,5 parkeerplaats per leslokaal. De school bood voor het sluiten ruimte aan drie groepen. De parkeerbehoefte bedraagt daarmee 1,5 parkeerplaatsen. Deze parkeerbehoefte valt in de toekomstige situatie weg.
Om de toekomstige parkeerbehoefte te bepalen, is gebruik gemaakt van de eerder genoemde kengetallen. De parkeerbehoefte van een invulling met een woningtype met een gemiddelde parkeernorm, te weten woningen in de categorie 'koop, twee-onder-een-kap' bedraagt minimaal 1,8 parkeerplaatsen per woning. De minimale totale parkeerbehoefte komt daarmee op 21,6 parkeerplaatsen.
In het stedenbouwkundige plan zoals weergegeven in paragraaf 2.2 zijn 22 parkeerplaatsen opgenomen. Er is daarmee aangetoond dat er voldoende ruimte is om de parkeerbehoefte op eigen terrein te realiseren. Daarbij wordt opgemerkt dat in het stedenbouwkundige plan uit wordt gegaan van een invulling met alleen rijwoningen. De parkeernorm voor rijwoningen ligt lager dan een parkeernorm van twee-onder-één-kapwoningen.
Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect verkeer en parkeren geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de gewenste ontwikkelingen in het plangebied.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar.
Tussen de gemeente en de ontwikkelaar wordt een anterieure overeenkomst gesloten. Het opstellen van een exploitatieplan is in dat geval niet noodzakelijk. De financiële haalbaarheid van het plan wordt hiermee geacht te zijn aangetoond.
Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:
Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden' (omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).
Een bestemmingsplan regelt derhalve het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen) en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:
Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.
Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijhorende regel worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:
De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
In dit bestemmingsplan is de bestemming 'Woongebied' en dubbelbestemming Waarde - Archeologie opgenomen.
Het gehele plangebied bestemd als 'Woongebied'. De bestemming 'Woongebied' is ten opzichte van een reguliere bestemming 'Wonen' flexibeler, omdat de gronden tevens zijn bestemd voor (semi-)openbare ruimte in de vorm van bijvoorbeeld een ontsluitingsweg of groenvoorzieningen. Een bestemming 'Wonen' heeft voornamelijk betrekking op gronden in particulier eigendom.
De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn naast de twaalf grondgebonden woningen met bijbehorende tuinen en erven en een eventueel een beroep aan huis eveneens bestemd voor wegen, pleinen en straten, wandel- en fietspaden met een functie voornamelijk gericht op verblijf; parkeer-, groen-, speel- en nutsvoorzieningen; en waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen.
Binnen de bestemming mogen woningen, bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken, zoals erf- of perceelafscheidingen en tuinmeubilair worden gebouwd. Binnen de bestemming zijn bouwvlakken opgenomen. De woningen moeten binnen de bouwvlakken worden gebouwd. Op de verbeelding is aangegeven dat maximaal twaalf woningen zijn toegestaan binnen de bestemming. De woningen mogen in vrijstaande, twee-aaneengebouwde en aaneengebouwde vorm worden gebouwd. De maximale goot- en bouwhoogte van de woningen zijn op de verbeelding opgenomen.
Bijbehorende bouwwerken (bijvoorbeeld bijgebouwen) en overige bouwwerken (bouwwerken, geen gebouw zijnde) zijn, onder voorwaarden, ook toegestaan. De maatvoeringseisen van deze bouwwerken zijn opgenomen in de bouwregels.
Van de gebouwen binnen deze bestemming mag 30% van de vloeroppervlakte tot een maximum van 50 m2 gebruikt worden voor een beroep aan huis. In de regels van de bestemming is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van het toestaan van een aan huis gebonden bedrijf. Voor de afwijking gelden aanvullende voorwaarden voordat deze kan worden verleend.
De gronden in het plangebied zijn tevens bestemd als Waarde - Archeologie. De gronden zijn daarmee mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden in de bodem.
Vrijwaringszone - molenbiotoop
In verband met de nabijheid van de molen ''Düffels Möll' (zie paragraaf 3.6) is de aanduiding ' Vrijwaringszone - molenbiotoop ' opgenomen. Deze aanduiding heeft betrekking op de molenbiotoop van de molen. Om te waarborgen dat de molen voldoende wind kan vangen, zijn in de algemene aanduidingsregels bepalingen opgenomen die beperkingen stelt aan de bouwhoogte van bouwwerken en de hoogte van beplanting binnen de molenbiotoop.
Overige bepalingen
Naast de bestemmingen en de genoemde algemene aanduidingsregel bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld begrippen, de wijze van meten, algemene afwijkingen en overgangsrecht. Deze min of meer standaardregels in bestemmingsplannen worden hier verder niet toegelicht.
Op 18 juni 2018 is een informatiebijeenkomst georganiseerd voor belanghebbenden en geïnteresseerden. De bijeenkomst is goed bezocht en de ontwikkeling werd over het algemeen positief ontvangen door de aanwezigen. Uit de reactieformulieren die door de aanwezigen konden worden ingevuld, blijkt dat er veel interesse is naar woningen in het plangebied en met name in de categorie koop en seniorenwoningen. Ook wordt gevraagd om ruime kavels met garages.
Het bestemmingsplan heeft een flexibel karakter (zie paragraaf 4.2.1). Hierdoor zijn er meerdere inrichtingsvarianten mogelijk, zodat bij de verdere uitwerking van het initiatief kan worden aangesloten bij concrete vragen uit de markt.
Te zijner tijd worden in dit hoofdstuk of in een separate bijlage de resultaten van de procedure verwerkt.