direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Woningbouw voormalige dropfabriek, Lengelseweg ‘s-Heerenberg
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1955.bpsgshbwondropfabr-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Midden in de kern van 's-Heerenberg ligt de voormalige fabriek van Royal Fassin B.V.. Begin 2000 is Royal Fassin B.V. verhuisd naar het industrieterrein in 's-Heerenberg, waarmee de fabriek aan de Lengelseweg 43 leeg is komen te staan. De oudste delen van het gebouwencomplex zijn gebouwd in 1920. In de loop der tijd hebben tevens diverse wijzigingen plaatsgevonden. De hoge schoorsteen die eens bij het bedrijf stond, is inmiddels gesloopt. Het gebouw heeft een zekere cultuurhistorische waarde als element in de geschiedenis van de kern 's-Heerenberg.

Royal Fassin B.V. heeft het voornemen de zogeheten Fassinlocatie te herontwikkelen tot een nieuw woonmilieu. Hierbij wordt een deel van de contour van de bestaande fabriek gereconstrueerd (voorgevel) en omgevormd naar woningen, en worden nieuwe woningen in het plangebied toegevoegd. In het midden van het gebied zal een overkapte parkeergelegenheid gecreëerd worden met een bovenliggende daktuin.

Het plangebied valt onder de werking van het bestemmingsplan 'Kernen' en heeft hierin de bestemming 'Bedrijf'. Eveneens is er een dubbelbestemming 'Archeologie' van toepassing ter bescherming van eventueel aanwezige archeologische waarden. Op grond van dit bestemmingsplan is de beoogde ontwikkeling niet toegestaan. Om de ontwikkeling mogelijk te maken is de vaststelling van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk.

1.2 Plangebied

Het plangebied is gelegen in het midden van de kern 's-Heerenberg, ten oosten van het centrum. Het plangebied wordt voornamelijk omringd door woningen. De noordzijde van het plangebied ligt aan de Dahliastraat, de oostzijde aan de Plantsoensingel Noord en de zuidzijde aan de Lengelseweg. Aan de Dahliastraat en de Plantsoensingel Noord bevindt zich tevens parkeerplaatsen.

Op de navolgende afbeeldingen zijn globaal de ligging en begrenzing van het plangebied met een rode stippellijn weergegeven. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgshbwondropfabr-ON01_0001.jpg"

Globale ligging plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgshbwondropfabr-ON01_0002.jpg"

Globale begrenzing plangebied

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Het plangebied valt onder de werking van het bestemmingsplan 'Kernen' dat is vastgesteld op 30 juni 2016 door de gemeenteraad van de gemeente Montferland. Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan weergegeven. Het plangebied is daarop met een rode stippellijn weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgshbwondropfabr-ON01_0003.jpg"

Uitsnede geldende bestemmingsplan 'Kernen'

Op grond van het bestemmingsplan 'Kernen' is aan het plangebied de bestemming 'Bedrijf' toegekend. Volgens de regels, behorende bij de bestemming 'Bedrijf, zijn de gronden bestemd voor bedrijven in de categorieën 1 en 2 van de bij de regels behorende bijlage Staat van bedrijfsactiviteiten, met daarbij horende bouwwerken, overige bouwwerken, wegen en paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven. Ter plaatse van de bestaande bebouwing is een bouwvlak opgenomen. De bouw van woningen is op basis van de bepalingen van de bestemming 'Bedrijf' niet toegestaan. Daarnaast zullen de nieuwe woningen deels buiten het bestaande bouwvlak gesitueerd worden.

Op grond van het bestemmingsplan 'Kernen' is, ter bescherming van eventuele archeologische waarden, aan het plangebied tevens de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 4' toegekend.

Voor de gronden binnen het plangebied geldt tevens het bestemmingsplan 'Parapluherziening Wonen en Horeca', dat door de raad van de gemeente Montferland is vastgesteld op 21 november 2019. Dit bestemmingsplan is opgesteld om de regie te houden op de huisvesting van arbeidsmigranten.

1.4 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord.

De toelichting bestaat uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in Hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie en de toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van het ruimtelijke beleidskader. Hoofdstuk 4 geeft een overzicht van de milieu- en de omgevingsaspecten van het plan. In Hoofdstuk 5 volgen de juridische planaspecten en in Hoofdstuk 6 de gevolgde procedure.

Hoofdstuk 2 Bestaande en toekomstige situatie

2.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt de beoogde ontwikkeling omschreven. Hierbij wordt als eerste ingegaan op de bestaande situatie in het plangebied, waarna de beoogde ontwikkeling nader toegelicht wordt.

2.2 Bestaande situatie

Midden in de kern van 's-Heerenberg ligt de voormalige fabriek van Royal Fassin B.V.. Begin 2000 is Royal Fassin B.V. verhuisd naar het industrieterrein in 's-Heerenberg, waarmee de fabriek aan de Lengelseweg 43 leeg is komen te staan. De oudste delen van het gebouwencomplex zijn gebouwd in 1920. In de loop der tijd hebben tevens diverse wijzigingen plaatsgevonden. De hoge schoorsteen die eens bij het bedrijf stond, is inmiddels gesloopt. In de huidige situatie bestaat het plangebied uit het voormalige bedrijfspand van Fassin en een grasveld. Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 7.600 m2. Op navolgende afbeeldingen is een impressie van de huidige situatie binnen het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgshbwondropfabr-ON01_0004.jpg"

Huidige situatie plangebied

De bedrijfsbebouwing is geheel voorzien van een plat dak en bestaat uit verschillende hallen en een kantoorgedeelte. De oude kantoorruimtes bevinden zich in de zuidoostelijke hoek, bij de oude hoofdingang van het pand. Bij de hoofdingang staan enkele lindes, welke behouden blijven. Tevens is aan deze zijde van de bebouwing een kelder aanwezig. Het zuidelijke deel van de bebouwing bestaat uit een grote fabriekshal en wordt in de huidige situatie als opslag gebruikt. De zuidelijke gevel is karakteristiek en wordt om die reden behouden in het nieuwe ontwerp. Deze zal de gevel vormen van een deel van de nieuwe woningen. In het midden van het gebied, ten noorden van deze fabriekshal is een oud en deels vervallen ketelhuis aanwezig. In het noordoostelijke deel van de bebouwing is een loods aanwezig die evenwel als opslag wordt gebruikt. Verder is er in het noorden van het gebied een oude loods aanwezig waar het gehele dak is verwijderd, enkel de buitenmuren zijn hier nog aanwezig. Daarnaast zijn er in het zuiden twee elektriciteitshuisjes aanwezig. Tenslotte is er in het midden van het gebied verharding aanwezig en ligt er in het westen een grasperceel met ruigtekruiden.

2.3 Toekomstige situatie

Structuur en oriëntatie plangebied

Het plangebied ligt midden in de kern van 's-Heerenberg. Het plangebied wordt grofweg opgedeeld in drie verschillende gebieden, waar verschillende type woningen worden gerealiseerd (zie Programma). De bestaande voorgevel wordt opnieuw opgebouwd, waardoor de structuur van het plangebied deels gelijk blijft aan de huidige situatie. Aan de oostzijde zal het grote gebouw gesitueerd worden met verschillende woningen. Aan de noordwestzijde komen vier woningen, en aan de westzijde worden nog eens zes woningen gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgshbwondropfabr-ON01_0005.jpg"

Ontwerp plangebied

Stedenbouwkundig plan en programma

Binnen het nu voorliggende plangebied zullen in totaal 40 woningen worden gerealiseerd. Er zullen verschillende type woningen worden gebouwd, namelijk:

  • 19 gestapelde woningen;
  • 11 rijwoningen;
  • 6 levensloopbestendige woningen;
  • 4 twee-aaneengebouwde woningen.

De 19 gestapelde woningen zullen deels worden gebouwd binnen de bestaande contouren van het huidige fabriekspand. Hiervoor wordt de voorgevel van het pand gereconstrueerd. De appartementen worden verdeeld over de begane grond en de eerste verdieping. De appartementen krijgen verschillende groottes en indelingen. De appartementen zijn levensloopbestendig doordat er in de centrale ingang een lift wordt gesitueerd. De maximum bouwhoogte van de appartementen zal 7 meter bedragen.

De elf rijwoningen krijgen allen een hoofdingang die aan de straat gesitueerd is, zij het aan de Plantsoensingel Noord of de Dahliastraat. Daarbij zullen de rijwoningen een achtertuin krijgen die aan de daktuin ligt. Vanaf hier is de woning tevens toegankelijk. De rijwoningen bestaan uit 2 verdiepingen. Onder de rijwoningen worden bergingen en parkeerplaatsen gerealiseerd vanuit de stallingsgarage toegankelijk zijn. De maximum bouwhoogte van de rijwoningen bedraagt 11 meter.

De zes levensloopbestendige woningen bestaan uit één laag met een kap, met uitzondering van de twee hoekwoningen. Deze krijgen aan de voorzijde een uitbouw op de eerste verdieping. De vier tussenwoningen hebben een maximum goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3,5 en 8,5 meter. De twee hoekwoningen hebben een maximum goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6,5 en 8,5 meter. De woningen zijn geschikt voor senioren door de levensloopbestendige bouw van de woningen, waarbij er een slaapkamer en badkamer op de begane grond worden gerealiseerd.

De vier twee-aaneengebouwde woningen zullen geclusterd worden aan de noordzijde van het plangebied en met de 'ruggen' tegen elkaar aan worden gebouwd. Aan de zijkanten van de woningen zullen tuinen worden gerealiseerd. De maximum bouwhoogte van de twee-aaneengebouwde woningen bedragen respectievelijk 6,5 en 10 meter.

Vanwege het hoogteverschil in het plangebied is het peil op 17,7 + N.A.P. (Nieuw Amsterdams Peil) gelegd. Dit is het peil aan de zijde van de Lengelseweg waar voorheen de ingang van de fabriek lag. Op basis van dit peil zijn de goothoogtes en bouwhoogtes bepaald. Een bouwhoogte van bijvoorbeeld 11 meter betekent dat de bouwhoogte op 28,7 + N.A.P. komt te liggen. Bijlage 19 toont de doorsnedes van de nieuwe woningen met daarop weergegeven de goot- en bouwhoogtes ten opzichte van het peil. De goot- en bouwhoogtes zijn tevens op de verbeelding aangegeven.

Tot slot dient er bij nieuwbouwprojecten natuurinclusief te worden gebouwd. Bij een nadere uitwerking van de bouwplannen zal hier rekening mee worden gehouden. Deslaniettemin wordt er in het ontwerp al veel nieuw groen toegevoegd in het plangebied. Zie de paragraaf 'openbare inrichting' hieronder.

Stedenbouwkundige inpassing

Het stedenbouwkundig plan en de architectonische uitwerking zijn een verwijzing naar de geschiedenis van de dropfabriek. Het fabriekspand nam door zijn maat en schaal, afwijkende inrichting en architectuur een bijzondere plek in op deze locatie. Het opgestelde stedenbouwkundig plan respecteert deze bijzondere situatie en geschiedenis, maar zorgt tegelijkertijd voor een goede inpassing in het omliggende woongebied.

Beeldbepalend in het plan is het grotere bouwblok dat op de plek van de voormalige fabriek ligt, op de hoek van de Lengelseweg en Plantsoensingel Noord. Het bouwblok verwijst met zijn orthogonaliteit en maat en schaal naar het oude fabriekspand. De bestaande historische fabrieksgevel komt terug in dit bouwblok. De woningen bewegen, in tegenstelling tot de overige woningen in de omgeving, niet mee met de loop van de straten. Het staat eigenwijs op zijn plek. Ook de openbare ruimte sluit op een robuuste manier aan op bouwblok. De openbare ruimte krijgt een robuuste en stoere inrichting.

De overige woningen sluiten naadloos aan op de bestaande bebouwing van de Lengelseweg en de Dahliastraat. Daarnaast sluit het gehele plan tevens aan op de omgeving, vanwege het reeds bestaande woonmilieu.

In bouwhoogte wordt aangesloten bij de heersende hoogte in de omgeving. Parkeren wordt geclusterd in de stallinggarage waarbij slim gebruik wordt gemaakt van het natuurlijke hoogteverloop.

Openbare inrichting

Binnen het plangebied worden verschillende inrichtingselementen, groenstructuren en voorzieningen voor de waterhuishouding gerealiseerd. De herontwikkeling van het terrein geeft het gebied een gewenste ruimtelijke impuls. Leegstand wordt omgezet naar woningbouw met een opgeknapte, semi openbare ruimte. Het oude industriële erfgoed krijgt een nieuwe toekomst. Het ontwerp is tevens als Bijlage 1 bijgevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgshbwondropfabr-ON01_0006.jpg"

Schetsontwerp openbare ruimte plangebied

Centraal in het ontwerp staat de daktuin met de daar onder gelegen de stallingsgarage en daarom heen nieuwe appartementen en woningen. De nieuwe appartementen worden gerealiseerd achter de gereconstrueerde voorgevel van de oude fabriek. Het industriële erfgoed blijft behouden en krijgt een nieuwe impuls. Op de daktuin worden vier plantvakken gerealiseerd waarin een kleurrijke vaste planten mix samen met enkele heesters worden geplant. De kleurrijk vaste planten mix en in combinatie met bijvoorbeeld besdragende heesters heeft een positief effect op de biodiversiteit. In de plantvakken zitten openingen die zorgen voor lichtinval in de stallingsgarage. Aan de zuidzijde bevindt zich een grotere opening met mogelijkheid om van de daktuin naar de begane grond te komen. Hiermee wordt de daktuin toegankelijk vanaf de appartementen op de begane grond en wordt de stallingsgarage toegankelijk vanaf de daktuin. Ook hier bevindt zich een plantvak, in dezelfde vormgeving als op de daktuin. Het plantvak op de daktuin en het plantvak op de begane grond lopen in elkaar door.

Aan de randen van het plangebied worden diverse groenstructuren aangebracht. Deze bestaan zowel uit bomen als diverse soorten hagen en een kwetterbosje voor de huismus. Aan de zuidzijde, waar de oorspronkelijke ingang van de fabriek lag, worden de leibomen behouden. Indien noodzakelijk zal één leiboom worden verplaatst ten behoeve van de entree van het appartementengebouw. Ook de oude poeren van de tuinmuur worden herplaatst nabij de entree. Deze waren in de oorspronkelijke situatie ook aanwezig en versterken hiermee het cultuurhistorisch perspectief van het plangebied. Binnen het plangebied worden groenvakken ingericht als een wadi. In totaal zullen er zes wadi's worden gerealiseerd. In de wadi is plaats voor waterberging, maar ook voor een bloemrijk (wadi)mengsel en enkele bomen. Dit alles om de biodiversiteit te vergroten en het water vast te kunnen houden en uiteindelijk te laten infiltreren in de bodem. Het opvangen en vasthouden van regenwater, tegengaan van droogte en het plaatsen van bomen voor schaduw draagt bij een klimaatrobuuste inrichting. Langs de randen bevinden zich een aantal parkeerplaatsen, die met waterdoorlatende verharding (graskeien) worden aangelegd. Dit om het water te laten infiltreren en droogte tegen te gaan. Het overgrote deel van het parkeren wordt in de stallingsgarage opgevangen. De stallingsgarage is ontsloten via een toegang van de Lengelseweg. Ook is er een inrit voorzien aan de Plantsoensingel Noord.

Aan de noordzijde bevindt zich een natuurlijk hoogteverschil. Dit hoogteverschil wordt opgevangen door een trap, een groenstructuur en de woningen aan de Dahliastraat. Zo krijgt het blok twee-aaneengebouwde woningen aan de westzijde meerdere keermuren in de tuin en krijgen de woningen aan de oostzijde van dit blok een terras, waarmee het hoogteverschil wordt opgevangen. Voor de overige woningen aan de Dahliastraat wordt het hoogte verschil in de woningen in combinatie met de daktuin opgevangen.

Centraal door het gebied loopt van noord naar zuid een regenboogpad, refererend aan de 'Zure Regenboog Matjes' die op de locatie werden geproduceerd. Dit zijn gekleurde stenen die in een lange strook worden gelegd. Deze strook kan tevens als brede molgoot fungeren. De overige bestrating bestaat uit 2 kleuren. Een plint direct langs de gevels bestaande uit een donkere tint, en het tussenliggende deel bestaat uit een iets lichtere tint. Het regenboogpad vormt hierin een opvallend element, eveneens met een knipoog naar het cultuurhistorisch perspectief van de oude snoepfabriek.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Algemeen

In deze paragraaf wordt een analyse gegeven van het relevante beleidskader. De beleidsnota's die direct of indirect doorwerken in voorliggend bestemmingsplan, worden in deze paragraaf behandeld. Gezien de aard en de schaal van de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied is het relevante beleid op Europees niveau buiten beschouwing gelaten en op Rijksniveau beperkt gehouden. Per bestuurslaag is een korte samenvatting gegeven van de meest relevante aspecten uit de verschillende beleidsnota's, alsmede de consequenties voor het voorliggende plan.

3.2 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Onderdeel van de Omgevingswet is een visie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Met de NOVI neemt het Rijk het voortouw voor een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Nederland. De NOVI richt zich op de volgende vier prioriteiten die onderling veel met elkaar te maken hebben en gevolgen hebben voor het inrichten van de fysieke leefomgeving:

  • Ruimte maken voor de klimaatverandering en energietransitie;
  • De economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden;
  • Steden en regio's sterker en gezonder maken;
  • Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.


In de NOVI staan de keuzes op nationaal niveau, maar in veel gevallen ligt de verantwoordelijkheid bij gemeenten en/of provincies. Op basis van drie uitgangspunten helpt de NOVI bij het wegen van belangen en het maken van keuzes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • Afwentelen wordt voorkomen.


De nationale belangen zijn geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het gaat bijvoorbeeld om rijksvaarwegen, defensie, ecologische hoofdstructuur, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, electriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en primaire waterkeringen. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.


Ladder voor duurzame verstedelijking

In artikel 3.1.6, lid 2  van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Dit belang staat beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte binnen een breder kader van een goed systeem van ruimtelijke ordening.

Met de ladder worden eisen gesteld aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De toelichting bij een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien die ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.


Toetsing rijksbeleid

Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Voorliggende ontwikkeling zou kunnen worden aangemerkt als een woningbouwlocatie. Deze term is echter niet gedefinieerd in het Bro. Uit jurisprudentie (zie bijvoorbeeld uitspraak ABRvS201501297/1/R4) blijkt dat woningbouwplannen met elf woningen niet hoeven te worden aangemerkt als woningbouwlocatie, maar grotere woningbouwplannen wel.

In voorliggend plan worden per saldo 40 woningen in het plangebied gerealiseerd. Het plan wordt aangemerkt als stedelijke ontwikkeling. Om die reden is de ladder voor duurzame verstedelijking van toepassing. De ladder voor duurzame verstedelijking is als Bijlage 2 bijgevoegd.

Op basis van recente gegevens blijkt dat er een actuele vraag is naar meer woningen. De gemeente Montferland moet per jaar gemiddeld 115 woningen per jaar realiseren. Daarnaast voorziet de ontwikkeling in de realisatie van verschillende type woningen voor verschillende doelgroepen. Geconcludeerd wordt dat met het initiatief wordt voorzien in een actuele behoefte aan woningen. De ontwikkeling voldoet daarmee aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.3 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

Op 19 december 2018 is de omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' vastgesteld. In deze visie beschrijft de provincie welke richting de provincie op wil op het gebied van energie, klimaat, water, voedsel en ook hoe de provincie de omgeving wil inrichten.

Om samen een Gaaf Gelderland te bereiken, legt de provincie bij het uitvoeren van haar taken de focus op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met behulp van zeven ambities geeft de provincie hier richting aan:

  • energietransitie;
  • klimaatadaptatie;
  • circulaire economie;
  • biodiversiteit;
  • bereikbaarheid;
  • economisch vestigingsklimaat;
  • woon- en leefklimaat.

Voor dit bestemmingsplan zijn de ambities voor klimaatadaptatie en het woon- en leefklimaat van toepassing.

Woon- en leefklimaat

Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang. Bovendien draagt een goede kwaliteit van de leefomgeving bij aan gezondheid. Goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen, een mooie natuur; het is allemaal van belang. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende woonkwaliteiten, zowel stedelijke als landelijke. De Gelderse streken hebben ieder hun eigen aard, waar mensen zich thuis en verbonden met elkaar voelen. In onze groeiende Gelderse steden komen veel activiteiten samen. Tegelijkertijd wordt geïnvesteerd in een vitaal platteland, juist als daar krimp plaatsvindt. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand stedelijk gebied het vertrekpunt. De provincie geeft de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen en gaat voor concentraties van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, kan worden uitgebreid aan de randen van de steden of dorpen.

Klimaatadaptatie

Het klimaat is merkbaar aan het veranderen, waarbij hoosbuien, extreme hitte en langdurige droogte hierbij goede voorbeelden van zijn. Provincie Gelderland wil zich voorbereiden op het veranderende klimaat door in te zetten op het tegengaan van de bijbehorende risico's en gevaren. Dit heeft prioriteit: In 2050 wil Gelderland optimaal beschermd zijn en kunnen meebewegen met het veranderend klimaat. De provincie Gelderland werkt hierbij vooral vanuit haar betrokkenheid bij waterveiligheid, waterkwaliteit, bodem en natuur. Daarnaast wordt er rekening gehouden met de variatie van de Gelderse streken.

De provincie Gelderland wil met haar partners verder kijken. Bij de aanleg, inrichting, veiligheid en leefbaarheid van de gebouwde omgeving nemen we de gevolgen van het veranderende klimaat mee en maken afspraken over hoe met de risico's om te gaan. Klimaatbestendig werken is daarbij voor de provincie Gelderland een logische voorwaarde als er samengewerkt wordt met anderen. Verschillende ontwikkelingen binnen toerisme en recreatie horen hier ook bij. Deze ontwikkelen wil de provincie Gelderland benutten. Hierbij is het van belang dat de ontwikkelingen passen bij de Gelderse kwaliteiten. De provincie streeft naar een op de toekomst toegerust beschermend klimaatbeleid zodat Gelderland versterkt wordt voor nu en in de toekomst.

Omgevingsverordening

De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving. Ten aanzien van voorliggend bestemmingsplan zijn de regels ten aanzien van de onderwerpen 'wonen' en 'klimaatadaptatie' relevant.

Wonen, instructieregel bestemmingsplan doorwerking regionale woonagenda (art. 2.2)

In de verordening wordt aangegeven dat nieuwe woningen alleen mogelijk zijn als die ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda. Als een ontwikkeling niet past binnen de vigerende regionale woonagenda, kan een bestemmingsplan vooruitlopend op de eerstvolgende actualisatie van de regionale woonagenda nieuwe woningen toch mogelijk maken onder de volgende voorwaarden:

  • a. er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking;
  • b. de ontwikkeling past binnen het meest recente provinciale beleid;
  • c. er heeft aantoonbaar regionale afstemming plaatsgevonden over deze ontwikkeling, en
  • d. Gedeputeerde Staten stemmen in met deze ontwikkeling.

Instructieregel klimaatadaptie (art. 2.65b)

De provinciale omgevingsverordening die op 1 februari 2022 van kracht is geworden bevat de instructieregel klimaatadaptie (2.65b). Voor zover een bestemmingsplan een nieuwe activiteit of ontwikkeling mogelijk maakt, moet op basis van deze instructieregel de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving bevatten van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de risico's van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt. In die beschrijving moeten in ieder geval de volgende aspecten worden betrokken: waterveiligheid, wateroverlast, droogte en hitte. Voor de beschrijving kan gebruik worden gemaakt van de opgestelde klimaatatlas.

Toetsing provinciaal beleid

Met de bouw van verschillende type woningen (appartementen, rijwoningen en twee-aaneengebouwde woningen) wordt er voldaan aan de vraag naar woningen voor verschillende type doelgroepen binnen de gemeente, zoals starters en senioren. Hiermee draagt de ontwikkeling bij aan een duurzaam en divers woon-en leefklimaat in de gemeente Montferland. Het plan wordt zorgvuldig ingepast in de omgeving van het plangebied. Met het plan is sprake van inbreiding binnen bestaand stedelijk gebied. De voorgenomen ontwikkeling is opgenomen in het woningbouwprogramma van de gemeente Montferland dat regionaal is afgestemd met de regio 'De Liemers' (zie paragraaf 3.4).

Op basis van de klimaatatlas gemeente Montferland is in beeld gebracht welke risico's zich kunnen voordoen in het plangebied als gevolg van klimaatverandering.

  • Wateroverlast. Uit de kaartbeelden die horen bij het onderdeel wateroverlast is op te maken dat ter plaatse van het plangebied matige plasvorming wordt verwacht na een korte of lange bui. Dit is echter gebaseerd op de bestaande situatie waarbij wateroverlast op het perceel geen probleem is. In de nieuwe situatie wordt hier wel rekening mee gehouden. Daarnaast wordt er in paragraaf 4.7 uitgebreid ingegaan op het aspect water en hoe om te gaan met eventuele wateroverlast.
  • Hittestress. Uit de kaartbeelden die horen bij het onderdeel hittestress is op te maken dat de temperatuur in het plangebied warm tot veel warmer zal zijn op warme dagen. Dit is naar waarschijnlijkheid gebaseerd op de huidige bebouwde situatie. De geplande nieuwbouwwoningen zijn goed geïsoleerd conform de huidige normen. Daarmee zijn de woningen ook minder gevoelig voor opwarming wat relevant is voor warmte in de nachtelijke periode. Daarnaast wordt er veel nieuw groen gerealiseerd wat positief bijdraagt aan het terugbrengen van hittestress.
  • Droogte. De bijbehorende kaartbeelden laten wat betreft grondwaterstanden en droogtegevoeligheid in 2050 geen verandering zien ten opzichte van de huidige situatie. Daarmee is en blijft in het plangebied sprake van lagere grondwaterstanden en van grotere droogtegevoeligheid. Door het hemelwater binnen het plangebied te bergen en te laten infiltreren blijft het hemelwater ook in het gebied zelf zoals dat in feite in de huidige situatie ook zo is. Het plangebied ligt niet in een gebied waar een grotere kans op natuurbranden is bij langdurige droogte. In het plangebied zijn geen waterpartijen en beken aanwezig die stil kunnen komen te staan of droog kunnen vallen. Daarmee is geen sprake van een risico voor de volksgezondheid. Op basis van voorgaande wordt geconcludeerd dat in voorliggend plan voldoende wordt ingezet op het voorkomen of beperken van mogelijke risico's door droogte als gevolg van klimaatverandering.
  • Overstroming. De bijbehorende kaartbeelden laten zien dat er geen watergangen in nabijheid van het plangebied liggen. Mocht ergens de dijk van de Rijn bezwijken dan vormt overstroming geen risico voor het plangebied.

Er hoeven geen specifieke maatregelen te worden getroffen. De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij de provinciale Omgevingsvisie en de regels op het gebied van 'wonen' en 'klimaatadaptatie'. De ontwikkeling is daarmee in overeenstemming met het provinciaal beleid.

3.4 Regionaal beleid

Liemerse Woonagenda 2020-2025

Op 13 oktober 2020 is door de Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland de Liemerse Woonagenda 2020-2025 vastgesteld, waarmee de agenda onderdeel is van het provinciaal beleid. Bij de vaststelling van de Liemerse Woonagenda is aangegeven dat Woonvisie 2016-2020 van de gemeente nog het geldend beleidskader is.

De regionale woningbouwafspraken zijn tot stand gekomen op basis van recentelijk uitgevoerd onderzoek naar de toekomstige woonbehoeftes in de Liemers en is doorvertaald naar de verschillende gemeenten. Waar men vijf jaar geleden nog bezig was met de aanstaande krimp en het terugbrengen van de nieuwbouw aantallen, voorziet men nu dat er hard aan de slag gegaan moet worden met extra locaties om in de groeiende woningbehoefte te voorzien.

In de nieuwe woningbehoefte prognoses is er geen sprake meer van een krimp in de Liemers. De prognoses uit 2019 laat tenminste tot 2040 een huishoudensgroei zien. Voor die groeiende vraag van huishoudens zullen nieuwe woningen gebouwd moeten worden. De groei is het grootst in de komende vijf jaar (ongeveer 500 woningen per jaar). Vanaf 2025 ligt deze op ongeveer 300 per jaar en na 2030 is vooralsnog een beperkte groei van 50 woningen per jaar voorzien.

Met de woonagenda wordt sterker ingezet op bouwen naar behoefte (zowel kwalitatief als kwantitatief) en is men afgestapt van harde afspraken over het aantal te bouwen woningen. Ten opzichte van 2017 ligt het accent nu sterk op de oplopende woningtekorten en de betaalbaarheid van woningen voor midden inkomensgroepen. Volgens het woningbehoefte onderzoek zou tot 2025 bijna de helft van het woningbouwprogramma moeten bestaan uit betaalbare koopwoningen. De gemeente moet daarom bij nieuwbouwprojecten sturen op de te realiseren prijsklassen en het aandeel sociale huurwoningen. In de kleine kernen wordt bijvoorbeeld ingezet op specifiek maatwerk met woningbouw waarmee naar aard en omvang van de kern gericht wordt ingespeeld op de lokale woningvraag met het behouden en versterken van de groene kwaliteiten van de Liemers.

Woondeal 2.0 Regio Arnhem-Nijmegen

De gemeenten binnen de Groene Metropoolregio werken samen aan de woningmarktopgaven in de Groene Metropoolregio. Aanleiding was de constatering dat de regio in de top 3 van regio’s met het hoogste woningtekort stond, de woonopgaven bovengemiddeld zijn en de uitvoering onder druk staat. Het regionale woningbehoefteonderzoek herbevestigt dat de woonopgave het lokale niveau overstijgt. Landelijk is sindsdien de opgave steeds manifester geworden. Nationaal wordt daarom ingezet op de bouw van 900.000 woningen tot en met 2030, met als streven dat hiervan minimaal 2/3 deel betaalbaar is. In vervolg op deze nationale ambitie zijn bestuurlijke afspraken gemaakt tussen het Rijk en de provincie Gelderland over de realisatie van 100.000 woningen tot en met 2030. Dit krijgt nadere invulling via deze woondeal.

De woondeal moet de basis zijn om de komende jaren de noodzakelijke extra inzet te kunnen garanderen. Deze inzet bestaat onder andere uit het leveren van extra capaciteit en expertise, het beschikbaar stellen van subsidieregelingen, en het doen van ondersteunende investeringen voor de brede ruimtelijke investeringen die nodig zijn om de groei van de regio in goede banen te leiden.

Doorwerking in gemeente Montferland

Voor de gemeente Montferland is de ambitie om circa 1.500 woningen te realiseren tot en met 2030. Het meest recente woonbehoefteonderzoek laat onder andere zien dat op het niveau van de (sub)regio de opgave nog hoger ligt dan de afspraken en ambities uit de woondeal. Voor Montferland is vooral veel behoefte aan sociale- betaalbare woningen. Van de totale woningbehoefte betreft 75% een sociale huur-, middeldure huur- of koopwoning < € 355.000 (zie paragraaf 3.5).

Chronologie planontwikkeling en nieuwe woonagenda's

Het woningbouwplan voor onderhavig plangebied loopt al sinds eind 2018. Aan de ter visie legging van het ontwerpbestemmingsplan gaat een lange voorbereidingsprocedure vooraf. Al voordat in december 2022 de Woondeal 2.0 Regio Arnhem-Nijmegen door de gemeente Montferland is vastgesteld, waren de uitgangspunten voor onderhavige ontwikkeling reeds bepaald. Daarbij ligt het stedenbouwkundig plan al geruime tijd vast, waarbij er ook overeenstemming is met de gemeente Montferland.

Het programma voorziet in de realisatie van betaalbare huurwoningen. De precieze verdeling daarin zal in overleg met de gemeente Montferland tot stand komen. Hierover zullen in de anterieure overeenkomst nadere afspraken worden opgenomen. Indien van toepassing zullen deze nadere afspraken middels een ambtshalve wijziging worden doorgevoerd in de toelichting van onderhavig bestemmingsplan voorafgaand aan de vaststelling daarvan.

Toetsing regionaal beleid

Met de realisatie van de verschillende type woningen wordt voorzien in de actuele behoefte aan woningen in verschillende segmenten. Met de ontwikkeling worden ook betaalbare woningen gerealiseerd. Tevens worden de groene kwaliteiten van de Liemers met de ontwikkeling versterkt. De ontwikkeling is hiermee in overeenstemming met de 'Liemerse Woonagenda 2020-2025' en de 'Woondeal 2.0', dat lokaal is afgestemd (zie paragraaf 3.5).

De ontwikkeling is hiermee in overeenstemming met het regionaal beleid.

3.5 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Montferland 2009

Op 23 april 2009 is de Structuurvisie Montferland 'Ideeën voor een plek' vastgesteld. De structuurvisie geldt voor het gehele gemeentelijke grondgebied, met uitzondering van de bebouwde kommen. Het doel van de structuurvisie is tweeledig:

  • Het samenbrengen en actualiseren van bestaande visies en andere beleidsdocumenten in een nieuwe visie. Het gaat dus niet om het formuleren van nieuw beleid, maar om het samenbrengen in een visie van reeds bestaand beleid.
  • Het bestendigen van het gevestigde voorkeursrecht voor enkele uitbreidingslocaties; in het Regionaal Plan van de Stadsregio Arnhem/Nijmegen zijn een aantal uitbreidingsrichtingen van woonkernen opgenomen. In de structuurvisie worden deze zoekrichtingen vertaald en begrensd in concrete locaties. Daarnaast kan via de structuurvisie het gevestigde voorkeursrecht voor enkele uitbreidingslocaties worden bestendigd.


Deze structuurvisie blijft een visie op hoofdlijnen. De structuurvisie is in beeld gebracht op de kaart Structuurvisie Montferland. Op de kaart is het plangebied aangeduid als 'contour bebouwd gebied'. Hierbinnen is woningbouw mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgshbwondropfabr-ON01_0007.jpg"

Uitsnede kaart Structuurvisie Montferland (plangebied binnen blauwe cirkel)

Woonvisie Montferland 2016-2020

In de Woonvisie Montferland 2016-2020 legt de gemeente haar ambities, doelstellingen en maatregelen vast over het wonen in de gemeente voor de komende jaren. De gemeente hanteert daarbij de volgende visie op het wonen.

De gemeente Montferland is een groene gemeente, die haar inwoners de kans geeft binnen deze gemeente de wooncarrière te doorlopen. Bijzondere aandacht krijgen de jonge, vaak startende huishoudens en de groeiende groep ouderen. Bestaande woongebieden, woningen en vastgoed worden optimaal benut en ontbrekende woningen en woonruimten voegen we toe. De gemeente Montferland wil haar bewoners een prettige woon- en leefsituatie op kernenniveau blijven bieden. De gemeente heeft vooral een regierol bij het realiseren van haar doelen.

Bij deze visie behoren de volgende ambities:

  • Inwoners moeten binnen de gemeente een wooncarrière kunnen doorlopen. Dat houdt in dat de gemeente jonge en startende woningzoekenden de kans wil geven binnen de gemeente de gewenste woning te vinden, waar mogelijk op kernenniveau.
  • Huishoudensgroei neemt af en bevolking verandert van samenstelling, o.a. vergrijzing. De gemeente wil deze groeiende groep ouderen en mensen met een zorgvraag ondersteunen om zo lang mogelijk zelfstandig te kunnen blijven wonen.
  • De gemeente wil een huurwoningvoorraad die wat betreft omvang en betaalbaarheid past bij de woningvraag van de huidige en toekomstige inwoners. Daarnaast streeft de gemeente naar een meer duurzame en energiezuinige woningvoorraad.
  • Er zijn nog ruim 1.000 woningen nodig in de periode 2015-2025; met de provincie zijn afspraken gemaakt voor het realiseren van 419 woningen in de periode 2015-2019.
  • Huisvesten van vergunninghouders om bijdrage te leveren aan het actuele vraagstuk.
  • Leefbaarheid in de kernen en wijken bevorderen door woningbouw, door verbetering van bestaande woningen en de woonomgeving.

Notitie woningbouwbehoefte 2019-2030

De gemeente Montferland maakt onderdeel uit van de woningmarktregio Arnhem Nijmegen. Dit betekent dat in Montferland de in de regio Arnhem en Nijmegen afgestemde huisvestingsverordening van kracht is. De gemeente Montferland neemt op het gebied van wonen, zorg en welzijn, verduurzaming en veiligheid deel aan de regio Achterhoek. De gemeente Montferland vormt samen met de gemeenten Duiven, Zevenaar, Doesburg en Westervoort de subregio de Liemers. In de Liemerse woonagenda wordt voor Montferland een ruimte voorzien in de periode 2017 – 2027 van 880 tot 1.110 woningen (koop en huur) (zie ook paragraaf 3.4).

Woningmarkt Montferland

Bevolking en huishoudens

Op lange termijn gaat het aantal inwoners in de gemeente Montferland dalen wat wederom invloed heeft op de huishoudenontwikkeling. Het wordt geprognosticeerd dat vanaf 2030 het aantal inwoners als ook het aantal huishoudens gaat dalen. Hoewel het aantal huishoudens vanaf 2030 daalt, zal tot 2050 het totale aantal huishoudens niet onder 15.800 dalen, zoals geprognosticeerd in Primos2017 en CBS. Tot 2030 wordt een huishoudengroei van 6,3% geprognosticeerd. In 2050 is het aantal huishoudens ten opzichte van 2018 met ca. 3% gegroeid. Door een daling in de gemiddelde huishoudgrootte stijgt het aantal huishoudens, alsmede stijgt de vraag naar kleinere woonruimtes zoals bijvoorbeeld één en twee persoons huishoudens voor 75 plussers.

Woningvoorraad en woningbehoefte

70% van de woningvoorraad bestaat uit koopwoningen, ca. 25% uit corporatiewoningen en 5% zijn commerciële huurwoningen. De huidige koopvoorraad bestaat voornamelijk uit eengezinswoningen en voor een klein deel uit appartementen. De gemeente gaat uit van een groei van de woningvoorraad die minimaal gelijk is aan de geprognosticeerde huishoudensgroei. De gemeente kiest voor de gewenste toename van de woningvoorraad tot 2030 een bandbreedte van 950 tot 1.350 woningen. De woningvoorraad is in 2030 hiermee 16.000 tot 16.400 woningen groot.

Er bestaat dus voornamelijk behoefte aan woningen voor een-en tweepersoonshuishoudens in de koopsector als ook sociale huurwoningen. Ook is er behoefte aan eengezins- en levensloopbestendige koopwoningen om gezinnen en ouderen te huisvesten.

Woonbehoefteonderzoek 2022

Op basis van het nieuwe onderzoek is er behoefte aan 41.850 extra woningen die in de periode 2022 - 2030 aan de woningvoorraad in de Groene Metropoolregio toegevoegd moeten worden. Daarmee ligt de behoefte aanmerkelijk hoger dan bij het laatste onderzoek (2019) en de afspraken die in het kader van de Woondeal zijn gemaakt (minimaal 33.000 woningen tot en met 2030, indien haalbaar verhogen tot 38.000 woningen).

Het recente woonbehoefteonderzoek laat onder andere zien dat op het niveau van de (sub)regio de opgave nog hoger ligt dan de afspraken en ambities uit de woondeal. Voor Montferland is vooral veel behoefte aan sociale- betaalbare woningen. Van de totale woningbehoefte betreft 75% een sociale huur-, middeldure huur- of koopwoning < € 355.000.

Toetsing gemeentelijke beleid

Het plangebied ligt binnen de contour bebouwd gebied. Woningbouw is mogelijk binnen deze contour. Op basis hiervan kan worden gesteld dat onderhavige ontwikkeling past binnen de Structuurvisie van de gemeente Montferland.

Daarnaast voorziet de voorliggende ontwikkeling in de realisatie van verschillende type woningen die binnen bestaand stedelijk gebied wordt gebouwd. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt invulling gegeven aan de ambitie dat inwoners binnen de gemeente een wooncarrière moeten kunnen doorlopen. De verschillende type woningen zullen verschillende doelgroepen aanspreken. Daarnaast wordt voorzien in de actuele woningbehoefte aan woningen in de gemeente Montferland.

Tevens is de behoefte aan appartementen binnen de gemeente Montferland groot. Deze behoefte in dit type woningen is aangetoond door de NVM. Allereerst is er een algemene behoefte naar nieuwbouw in heel Nederland, zie Bijlage 3. Nieuwbouw wordt snel verkocht, maar het aanbod blijft achter bij de vraag. Dit geldt ook voor de gemeente Montferland, en specifiek voor het type woningen dat wordt gerealiseerd met de ontwikkelingen. Uit het 'Woningmarktrapport 1ste kwartaal 2021', bijgevoegd als Bijlage 4, blijkt dat in het eerste kwartaal van 2021 de transactieprijs van appartementen circa 11% hoger ligt dan de vraagprijs. Dit verschil ligt landelijk op 3,5%. Dit geeft een verstoring aan in de vraag en aanbod van appartementen in de gemeente Montferland. Daarnaast lag de verkooptijd van appartementen het laagst in heel de gemeente. Hiermee kan worden onderbouwd dat er behoefte is aan het type woningen die door deze ontwikkeling worden gerealiseerd.

Tot slot zullen er, door de verschillende type woningen, betaalbare woningen worden gerealiseerd binnen het plangebied. Deze woningen zullen voornamelijk aantrekkelijk zijn voor starters of senioren. Hiermee worden er woningen gerealiseerd die betaalbaar zijn voor de midden inkomensgroep. De exacte verdeling van het type woningen zal in de anterieure overeenkomst tussen gemeente en initiatiefnemer nader worden afgesproken.

De ontwikkeling is hiermee in overeenstemming met het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt getoetst in hoeverre deze ontwikkeling haalbaar is in het kader van milieu- en omgevingsaspecten.

4.2 Bodem

Algemeen

In het kader van een bestemmingsplanprocedure moet zijn aangetoond dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik.

Toetsing

Door Buro Ontwerp & Omgeving is in november 2019 een verkennend en nader bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als Bijlage 5 bijgevoegd. Tevens is in maart 2021 een aanvullend bodemonderzoek PFOS uitgevoerd. Dat onderzoek is als Bijlage 6 bijgevoegd. De conclusies uit de onderzoeken worden hierna kort behandeld.

Tijdens de uitvoering van de veldwerkzaamheden is zintuiglijk waargenomen dat de grond rondom het pand, tot maximaal 1 m-mv, plaatselijk sporen baksteen bevat. Op indicatieve wijze zijn geen asbestverdachte materialen waargenomen. Op basis van de resultaten van het vooronderzoek en de veldwaarnemingen is dan ook geen asbestonderzoek uitgevoerd.

Naar aanleiding van de resultaten van het verkennend onderzoek, waarbij in de grond een sterk verhoogd gehalte PCB’s is aangetoond, is een nader bodemonderzoek uitgevoerd. Het doel van het nader bodemonderzoek is het vaststellen van de ernst en omvang van de verontreiniging. Ten behoeve van het bodemonderzoek zijn, op basis van de resultaten van het vooronderzoek, de volgende deellocaties onderscheiden:

  • Trafo’s;
  • Grondwaterverontreiniging met VOCL;
  • Verificatie minerale olie verontreiniging laad-/loskuil;
  • Overig terrein.

Trafo's

In de grond ter plaatse van de voormalige trafo zijn geen van de onderzochte parameters in verhoogde gehalten ten opzichte van de achtergrondwaarde aangetoond. De hypothese ‘verdachte locatie’ kan derhalve op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek verworpen worden.

Ter plaatse van de trafo aan de oostkant van de onderzoekslocatie zijn in de grond, welke plaatselijk sporen baksteen bevat, licht verhoogde gehalten lood, zink en PAK gemeten. De hypothese ‘verdachte locatie’ dient op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek gehandhaafd te worden.

Grondwaterverontreiniging met VOCL

In het grondwater binnen de in 1991 en 1994 vastgestelde I-contour voor PER (tetrachlooretheen) zijn tijdens onderhavig onderzoek licht verhoogde concentraties (PER) aangetoond. Op basis van het uitgevoerde onderzoek is er geen sprake van humane risico’s.

Verificatie minerale olie verontreiniging laad-/loskuil

Ter plaatse van de laad-/loskuil is in bodemlaag van 1,5 tot 2,0 m-mv, net als tijdens voorgaand onderzoek in 2003, geen verhoogd gehalte minerale olie gemeten. De verontreiniging heeft zich derhalve in verticale richting niet verder verspreid. De bovengrond uit het voorgaand onderzoek was licht verontreinigd met minerale olie. Tijdens onderhavig onderzoek bevat de bovengrond, welke nabij de voormalig licht verontreinigde bovengrond is geplaatst, geen verhoogd gehalte minerale olie.

Ter plaatse is sprake van een kleine spot sterk verontreinigde grond van, naar verwachting, maximaal 20 m2. Gezien de dikte van de verontreiniging, welke circa 1,0 m betreft, wordt verwacht dat de omvang van de sterke verontreiniging circa 20 m3 betreft.

Overig terrein

Ter plaatse van het overig terrein zijn, met name in de bovengrond, maximaal licht verhoogde gehalten molybdeen, lood, zink, PAK en/of PCB’s aangetoond. Uitzondering hierop is de sterke verontreiniging met PCB’s in de bodemlaag van 0,12 tot 0,6 m-mv. De sterke verontreiniging is in horizontale en verticale richting voldoende afgeperkt. De oorzaak van de verontreiniging is onbekend. Het betreft een kleine spot sterk verontreinigde grond van, naar verwachting, maximaal 25 m2. Gezien de dikte van de verontreiniging, welke circa 0,5 m betreft, wordt verwacht dat de omvang van de sterke verontreiniging circa 13 m3 betreft.

In de zintuiglijk schone ondergrond zijn geen van de onderzochte parameters in verhoogde gehalten ten opzichte van de achtergrondwaarde aangetoond. Het grondwater ter plaatse van het overig terrein bevat maximaal ene licht verhoogde concentratie barium. Ten aanzien van de onderzoekslocatie dient de hypothese ‘onverdachte locatie’ op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek verworpen te worden.

PFOS

Uit het onderzoek blijkt dat op het terrein een verontreiniging met PFOS (som) aanwezig is. Het betreft een naar inschatting circa 160 m3 grond waarin de gehaltes boven de achtergrondwaarde liggen. Hiervan bevindt zich circa 50 m3 onder de bebouwing. Voor ontwikkeling van de locatie tot woningbouw zal de met PFOS verontreinigde grond gesaneerd dienen te worden. Buiten de bebouwing zal deze sanering bestaan uit het ontgraven en afvoeren van de verontreinigde grond. Binnen de bebouwing kan de bestaande betonvloer dienen als duurzame afdekking.

Vervolgstappen

De bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet nog niet geheel de 'bodemkwaliteitsklasse Wonen'. Hiervoor dient een sanering uitgevoerd te worden ter plaatse van de verontreinigingen. Hiervoor is een Plan van Aanpak opgesteld, dat is bijgevoegd als Bijlage 7. Na uitvoering van de sanering voldoet de bodemkwaliteit aan de gestelde eisen. Sanering kan na sloop bebouwing worden uitgevoerd. Deze sanering is echter beperkt van aard en heeft geen gevolgen voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

Aanvullend bodemonderzoek en aanvullend Plan van Aanpak

Door Rouwmaat groep is in mei 2023 een aanvullend bodemonderzoek en aanvullend plan van aanpak opgesteld, dat is bijgevoegd als Bijlage 5. Het bodemonderzoek is uitgevoerd in het kader van een uit te voeren bodemsanering. Het onderzoek heeft tot doel het nader vaststellen van de omvang van de aanwezige verontreinigingen.

In dit onderzoek zijn nog een aantal boringen geplaatst voor nader onderzoek. Daarnaast zijn de verontreinigingsconouren inzichtelijk gemaakt en is een ontgravingsplan opgesteld. De werkzaamheden zullen worden begeleid door een milieukundig begeleider.

Conclusie

Het aspect bodem vormt (na sanering) geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.3 Geluid

Algemeen

De mate waarin het geluid onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In het bestemmingsplan moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals woningen, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies binnen de geluidszone van (spoor)wegen en/of industrieterreinen worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting.

Toetsing

Voor de ontwikkeling is door Buro Ontwerp & Omgeving in maart 2023 een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als Bijlage 9 bijgevoegd.

Selectie van geluidsbronnen

De nieuwe woningen staan nabij diverse geluidsbronnen. Aan de hand van de zones rondom de diverse wegen, spoorwegen en gezoneerde bedrijventerreinen kan worden bepaald voor welke geluidsbronnen akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd.

In de omgeving van de nieuwe woningen bevinden zich wegen. Gezoneerde industrieterreinen en spoorlijnen zijn in de nabijheid van de nieuwe woningen niet aanwezig. Het plangebied ligt dan ook niet in de zones van gezoneerde industrieterreinen en spoorlijnen. Akoestisch onderzoek naar gezoneerde industrieterreinen en spoorlijnen is dan ook niet nodig.

Aan de zuidzijde grenst de ontwikkeling aan de Lengelseweg. Ten noorden ligt de Oude Doetinchemseweg op 75 meter van de ontwikkeling. Deze twee wegen liggen in de bebouwde kom en hebben twee rijstroken. De zone van deze weg bedraagt 200 meter op basis van de Wgh. De ontwikkeling ligt in de zone van de Lengelseweg en de Oude Doetinchemseweg.

Ten noorden en ten oosten van de ontwikkeling ligt de Dahliastraat en de Plantsoensingel Noord. Deze twee wegen hebben een 30 km/uur-regime. Formeel geldt voor deze weg volgens de Wgh geen onderzoeksplicht, omdat de maximaal toegestane snelheid 30 km/uur bedraagt. Ondanks de relatief lage verkeersintensiteit op de Dahliastraat en de Plantsoensingel Noord kan een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet kan worden uitgesloten. Dit komt door de korte afstand van de nieuwe woningen tot de weg en de aanwezige klinkerverharding. Daarom is in het kader van een goede ruimtelijke ordening toch akoestisch onderzoek uitgevoerd naar deze omliggende 30 km-wegen.

Akoestisch onderzoek is noodzakelijk naar de geluidhinder afkomstig van de Lengelseweg en de Oude Doetinchemseweg en de omliggende 30 km-wegen.

Resultaten

De hoogste geluidsbelasting afkomstig van de Lengelseweg bedraagt 59 dB, inclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh. Bij de nieuwe woningen wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh overschreden, echter aan de hoogst toelaatbare geluidsbelasting van 63 dB wordt voldaan.

De hoogste geluidsbelasting afkomstig van de Oude Doetinchemseweg bedraagt 38 dB, inclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh. Bij de nieuwe woningen wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh.

De hoogste geluidsbelasting afkomstig van de omliggende 30 km-wegen bedraagt 48 dB, inclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh. Bij de nieuwe woningen wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh.

Hogere grenswaarden

Bij de vaststelling van hogere grenswaarden wordt elke geluidsbron apart beschouwd. Wanneer er sprake is van een samenloop van verschillende geluidsbronnen, kan de gemeente pas een hogere waarde (voor de desbetreffende geluidsbron) vaststellen indien de gecumuleerde geluidsbelasting niet zal leiden tot een naar hun oordeel onaanvaardbare geluidsbelasting. Van een onaanvaardbare geluidbelasting is in ieder geval sprake als vanwege de gecumuleerde waarde niet voldaan wordt aan de eisen die het Bouwbesluit stelt aan de geluidbelasting binnen woningen.

Daarnaast zal de gemeente als randvoorwaarde stellen dat de betreffende geluidsgevoelige bebouwingen, waarvoor een ontheffing wordt aangevraagd, dient te beschikken over een geluidsluw geveldeel. De zuidwestgevel van het appartementencomplex is een geluidsluwe gevel. Hierdoor hebben alle appartementen een geluidsluwe gevel.

Op basis van de Wgh kan de gemeente Montferland een hogere waarde van 59 dB verlenen voor de geluidsbelasting afkomstig van de Lengelseweg. De verlening van de hogere waarde vindt plaats in een aparte hogere waarde-procedure gelijktijdig met de ruimtelijke procedure.

Cumulatieve geluidsbelastingen

De nieuwe woningen liggen nabij diverse wegen. De optellingen van de geluidsbelastingen van de verschillende geluidbronnen resulteert in de cumulatieve geluidsbelasting. Bij de berekening van de cumulatieve geluidsbronnen zijn alle relevante geluidsbronnen [Lengelseweg, Oude Doetinchemseweg en omliggende 30 km/uur wegen] gebruikt bij de berekening van de cumulatieve geluidsbelastingen.

Aangezien alleen wegen maatgevende geluidsbronnen zijn nabij de ontwikkeling is de cumulatieve geluidsbelasting bepaald op basis van het wegverkeerspectrum. De cumulatieve geluidsbelasting is van belang voor de berekening van de vereiste gevelisolatie. Volgens het Bouwbesluit 2012 moet een akoestische binnenwaarde van 33 dB bij wegverkeerslawaai worden gegarandeerd.

De hoogste cumulatieve geluidsbelastingen en de minimaal benodigde gevelwering per gevel zijn weergegeven in de onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgshbwondropfabr-ON01_0008.jpg"

Ter indicatie: volgens artikel 3.2 van het Bouwbesluit 2012 bezit een standaard gevelconstructie een minimale geluidsisolatie van 20 dB. In een aanvullend bouwakoestisch onderzoek moet worden onderzocht of aanvullende gevelmaatregelen nodig zijn om de binnenwaarde van 33 dB uit het Bouwbesluit 2012 te halen.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er (na verlening van hogere waarden) vanuit het aspect geluid geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.

4.4 Luchtkwaliteit

Algemeen

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10  wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd, kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht, waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.

Toetsing

Volgens de ministeriële regeling NIBM draagt een bouwplan met minder dan 1.500 woningen niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de lokale luchtkwaliteit onderzocht, zodat onacceptabele gezondheidsrisico's kunnen worden uitgesloten. Hiertoe is de monitoringstool uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van de rijksoverheid geraadpleegd. De monitoringstool geeft inzicht in de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in het plangebied tussen 2020 en 2030. De monitoringstool kent scenario's zonder en met lokale maatregelen die er voor moeten zorgen dat op termijn overal aan de grenswaarden wordt voldaan. Beide typen scenario's laten in de toekomst een afname van de concentraties zien. Dit komt doordat bedrijven en het verkeer steeds schoner worden door technologische verbeteringen. De monitoringstool maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2020 en 2030 in het plangebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.

In het plangebied worden geen gevoelige functies beoogd zoals bedoeld in het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Toetsing aan de grenswaarden is daarom niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan. 

4.5 Externe veiligheid

Algemeen

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.

Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen en Regeling externe veiligheid inrichtingen (Bevi en Revi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Circulaire effectafstanden LPG-tankstations

In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. Het bevoegd gezag wordt verzocht om rekening te houden met een effectafstand van 60 meter tot (beperkt) kwetsbare objecten. Dit wil zeggen dat deze afstand in beginsel aangehouden moet worden, maar dat gemotiveerd afwijken is toegestaan door het treffen van veiligheidsmaatregelen. Daarnaast wordt verzocht om rekening te houden met een effectafstand van 160 meter tot zeer kwetsbare objecten. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.

 

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)

Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt en basisnet), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb en Revb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

Toetsing

Ten behoeve van de toetsing is de risicokaart geraadpleegd, waarvan een fragment in onderstaande afbeelding is weergegeven. Onderhavige ontwikkeling heeft betrekking op de realistaie van woningen binnen bestaand stedelijk gebied. Met de ontwikkeling is sprake van nieuwe kwetsbare objecten. Het plangebied is groen omkaderd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgshbwondropfabr-ON01_0009.jpg"

Uitsnede risicokaart

Stationaire bronnen

In de nabijheid van het plangebied bevindt zich een LPG-station. Het LPG-station bestaat uit een LPG-afleverinstallatie, een vulpunt en een reservoir. De afstand van het PR10-6-contour bedraagt 15 meter voor de LPG afleverinstallatie, 25 meter voor het vulpunt en 25 meter voor het reservoir. Het beoogde perceel bevindt zich ruim buiten de PR10-6-contour, op circa 195 meter van het dichtstbijzijnde PR10-6-contour.

De nieuw te bouwen appartementen zullen worden aangemerkt als kwetsbaar object. Voor deze objecten geldt dat deze minimaal 60 meter van het LPG-station moeten staan, mits er geen veiligheidsmaatregelen zijn genomen. De nieuw te bouwen appartementen zullen op circa 195 meter van het LPG-station gesitueerd worden. De nieuw te bouwen appartementen bevinden zich ruim buiten 60 meter van het LPG-station.

Daarnaast bevindt zich in de nabijheid van het plangebied een gasdruk meetstation en regelstation. De afstand van het PR10-6-contour bedraagt 15 meter. Het plangebied bevindt zich ruim buiten de PR10-6-contour, op circa 465 meter.

Tot slot bevindt Mainfreight Holding B.V. zich op enige afstand van het plangebied. De activiteiten van Mainfreight hebben potentiële risico's naar de omgeving. Er is een invloedsgebied aanwezig van 3685 meter. Het plangebied ligt hemelsbreed op ongeveer 1130 meter. Dat is binnen het invloedsgebied. Het invloedsgebied wordt veroorzaakt door een toxische wolk die kan ontstaan. Om deze reden dient voor Mainfreight een beperkte verantwoording van het groepsrisico opgesteld te worden.

Beperkte verantwoording stationaire bronnen

Voor de verantwoording van het groepsrisico ten aanzien van activiteiten van bedrijven is het Bevi van toepassing. In deze afweging moeten volgens het Bevi in ieder geval de volgende aspecten aan de orde komen:

  • 1. het aantal personen binnen het invloedsgebied van de aanwezige risicobronnen;
  • 2. de hoogte van het groepsrisico;
  • 3. de mogelijkheden tot risicovermindering;
  • 4. de alternatieven;
  • 5. de mogelijkheden om de omvang van de ramp te beperken;
  • 6. de mogelijkheden tot zelfredzaamheid.

  • 1. Binnen het invloedsgebied zijn in de huidige situatie al veel personen aanwezig. De toename van personen door deze ontwikkeling is ten opzichte van de al aanwezige personen binnen het invloedsgebied relatief beperkt. Het gaat om 40 woningen waarbij we uitgaan van 2,4 personen per woning. Een toename van 96 personen binnen het invloedsgebied.
  • 2. Vanwege de grote afstand tot de risicobron zal een toename van personendichtheden niet significant doorwerken in de rekenkundige hoogte van het groepsrisico. De beschouwing van het groepsrisico en de verantwoording daarvan kan om deze reden volledig kwalitatief worden uitgevoerd.
  • 3. De mogelijkheid tot beperking van het groepsrisico door het beïnvloeden van de personendichtheid is op deze grote afstand tot de risicobron geen item. Zoals gesteld heeft op deze afstand een toe- of afname van personendichtheid geen invloed op het groepsrisico. Daarnaast is de kans te overlijden als gevolg van een incident met gevaarlijke stoffen is in deze gebieden vele malen kleiner dan 1/1.000.000. Veiligheidsmaatregelen aan de bron zijn daarom niet realistisch.
  • 4. Er zijn geen alternatieven mogelijk. De planlocatie ligt in de kern van ’s-Heerenberg en past binnen de omliggende woningen. Het is een geschikte locatie om binnen de kern woningbouwontwikkeling te doen.
  • 5. Het gaat hier om de onderdelen bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Het bestrijdbaarheid vraagstuk speelt op deze afstand van de risicobron niet. Bestrijding vindt plaats bij de bron. In geval van een calamiteit moeten personen kunnen schuilen. De mate waarin deze bouwwerken afsluitbaar zijn tegen de indringing van toxisch gas en de tijdsduur dat deze bouwwerken worden blootgesteld zijn hierbij parameters. Nieuwe bouwwerken zijn goed geïsoleerd, waardoor ze een goede bescherming bieden tegen het binnendringen van het toxisch gas. Belangrijk is wel dat luchtbehandeling installaties met één druk op de knop uit te schakelen zijn. Daarnaast dient in geval van een calamiteit tijdig gewaarschuwd te worden. Als er een toxische gifwolk optreedt is het belangrijk dat de zelfredzaamheid en voldoende is en dat mensen tijdig gewaarschuwd worden. Dit gebeurt door het in werking stellen van het Waarschuwing en Alarmering Systeem (WAS) als onderdeel van de algemene Rampenbestrijding. Het bebouwde grondgebied valt binnen de dekking van de sirenepalen. Ook wordt er gebruikt gemaakt van NL-alert. De bewoners dienen echter zelf het initiatief te nemen om hun mobiele telefoon hiervoor geschikt te maken.
  • 6. Op basis van de hierboven genoemde overwegingen kan worden geconcludeerd dat er voldoende mogelijkheden zijn voor zelfredzaamheid.

Mobiele bronnen

Ten oosten van het plangebied ligt op een afstand van circa 680 meter een gasleidingen van Gasunie. De plaatsgebonden risicocontour ligt op de leidingen. De buisleidingen liggen op ruime afstand van het plangebied. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van het groepsrisico voor voorgenoemde leidingen. Een nadere beoordeling van het groepsrisico is daarom niet noodzakelijk.

Daarnaast ligt het plangebied op circa 1.500 m van de Duitse snelweg A3. Over dit traject gaan dezelfde gevaarlijke stoffen als aan de Nederlandse kant van deze weg (A12). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over rijkswegen is het Basisnet Weg van belang. De Duitse wegen vallen echter buiten de scope van het Basisnet Weg. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een beperkte verantwoording van het groepsrisico opgesteld.

Beperkte verantwoording groepsrisico mobiele bronnen

De maatgevende scenario's voor de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid waarbij het plangebied binnen het invloedsgebied van brandbare gassen en toxische vloeistoffen/gassen ligt is een wolkbrandexplosie en een toxische wolk. navolgend is vanuit deze scenario's ingegaan op de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp

Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident te beperken of te voorkomen. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. Eventuele secundaire branden in het plangebied kunnen met behulp van de primaire bluswatervoorzieningen worden bestreden door de brandweer. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen

Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen, is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. Bij een wolkbrandexplosie scenario is het advies om te vluchten van de risicobron af.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan. Omliggende bedrijven worden op het gebied van externe veiligheid niet belemmerd in de ontwikkeling. De woningen bevinden zich in de kern van 's Heerenberg waar zich al meerdere woningen bevinden. Het is niet aannemelijk dat de woningen binnen een plaatsgebondenrisico contour komen te liggen door uitbreiding van een nabij gelegen bedrijf.

4.6 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen

Indien door middel van een plan nieuwe, gevoelige functies of milieuhinderveroorzakende functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu binnen en buiten het plangebied mogelijk is. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van nieuwe gevoelige functies.

Wat betreft de aanbevolen richtafstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies is de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' als leidraad voor milieuzonering gebruikt. In de VNG-publicatie zijn richtafstanden voor diverse omgevings- en gebiedstypen opgenomen. Het gaat onder andere om de volgende omgevings- en gebiedstypen: 'rustige woonwijk', 'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'. In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningen, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Voor gemengde gebieden kunnen de aanbevolen richtafstanden met één stap worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf de grens van de locatie van de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande gevoelige functies.

Toetsing

Het plangebied en haar omgeving maakt, gezien de aanwezige en toekomstige functies, deel uit van een 'rustige woonwijk'.

Hinderveroorzakende functies in het plangebied

Binnen het plangebied worden geen functies gerealiseerd die milieuhinder veroorzaken. De nieuwe woningen kunnen worden aangemerkt als milieuhindergevoelig.

Hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied

Naast voorgenoemde toetsing moet onderzocht worden of de functies in het plangebied hinder ondervinden van hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied. Er is één functie in de omgeving van het plangebied die eventueel hinder kan veroorzaken:

1. Eethuis Roma

De navolgende tabel laat zien hoe de functies kunnen worden gecategoriseerd op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Daarnaast geeft de tabel de minimaal aanbevolen richtafstanden (in meters) aan voor deze functies:

Functie   Geur   Stof   Geluid   Gevaar   Grootste afstand   Werkelijke afstand  
1. Restaurant   10   0   10   10   10   circa 13 m  

Het plangebied ligt op voldoende afstand van de bovengenoemde functie. Er kan dan ook geconcludeerd worden dat de nieuwe woningen goed ingepast kunnen worden in een gebied met voornamelijk woningen. Hiermee is sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de gewenste ontwikkelingen in het plangebied.

4.7 Water

Beleid

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rijn en IJssel.

In het Waterbeheerprogramma 2022-2027 van Waterschap Rijn en IJssel staat beschreven wat de doelen zijn voor de komende zes jaar in de Achterhoek en Liemers en hoe het waterschap deze wil halen. Naast het uitvoeren van kerntaken zijn het aanpassen van de leefomgeving aan de gevolgen van klimaatverandering en waterveiligheid de grootste prioriteiten. Ook een schone leefomgeving en de circulaire economie en energietransitie staan hoog op de agenda.

Voor het waterbeheerprogramma zijn de werkzaamheden van het waterschap weergegeven in vier thema's.

Klimaatrobuust gebied

De ambitie is om richting 2050 wendbaar invulling te geven aan het beheer, het onderhoud en de inrichting van het regionaal watersysteem. Dit wordt gedaan in combinatie met aanpassingen in gebruik en inrichting van de omgeving, zodat jaarrond een optimale balans tussen te nat en te droog wordt bereikt en tegelijkertijd inwoners, bedrijven en medeoverheden voldoende weerbaar zijn tegen de onvermijdelijke gevolgen van extreem weer.

Veilig gebied

De bescherming tegen hoog water is een randvoorwaarde om veilig te kunnen wonen en werken in ons gebied. Het waterschap zorgt voor veilige dijken, nu en in de toekomst. Dat wordt gedaan door dagelijks beheer van de keringen en door continu inzicht in de keringen. Het beheer wordt op een duurzame wijze uitgevoerd en er wordt gewerkt aan behoud en verhoging van de biodiversiteit van de dijken. De ambitie is dat de keringen van het waterschap in 2050 voldoen aan de nieuwe normen voor waterveiligheid, en dat daarbij wendbaar ingespeeld wordt op ontwikkelingen.

Circulaire Economie en Energietransitie

Het waterschap wil bij het uitvoeren van haar primaire taak zoveel mogelijk bijdragen aan het beperken van klimaatverandering. Daarbij wil zij in 2050 onderdeel zijn van een 100% circulaire economie waarin de taken klimaatneutraal worden uitgevoerd.

Gezonde leefomgeving

Het waterschap zorgt voor een schoon en gezond watersysteem voor de mensen en de natuur in het gebied. Het waterschap streeft ernaar dat het water in de leefomgeving geschikt is voor verschillende maatschappelijke functies en dat het geen risico's oplevert voor de volksgezondheid. Het doel is een oppervlaktewatersysteem te bereiken dat optimaal is voor ecologisch functioneren en biodiversiteit en natuurwaarden daarbinnen en -buiten bevordert.

Waterhuishoudkundige analyse

Door Buro Ontwerp & Omgeving is in april 2023 een waterhuishoudkundige analyse uitgevoerd voor het plangebied. Het onderzoek is als Bijlage 10 bijgevoegd. De conclusies uit het onderzoek worden hierna kort behandeld.

Initiatiefnemer is voornemens om het plangebied te herontwikkelen naar woningbouw. Voor de benodigde wijziging van het bestemmingsplan is een analyse van de waterhuishouding uitgevoerd. Uit de analyse blijkt dat:

  • De bodemopbouw binnen het plangebied bestaat uit zeer fijn tot matig grof en zwak tot matig siltig zand. In de ondergrond is veelal klei en/of leem aanwezig;
  • Binnen het plangebied is een duidelijk verloop in hoogte aanwezig, van noord naar zuid. Dit hoogteverschil bedraagt circa 2,5 meter;
  • De hoogste grondwaterstand (GHG) binnen het plangebied wordt ingeschat op circa 4 m-mv (circa 14 m +NAP);
  • Op basis van de beschikbare informatie wordt de infiltratie van hemelwater binnen het plangebied als ‘kansrijk’ bestempeld;
  • In het grondwater ter plaatse van het noordoostelijke deel van het plangebied is een verontreiniging met PER aanwezig in het grondwater;
  • Centraal in het plangebied is een sterke verontreiniging met PFOS in de grond aanwezig. Omdat PFOS een mobiele verbinding is, zal uitspoeling naar het grondwater voorkomen moeten worden (zie hiervoor ook paragraaf 4.2);
  • Op basis van het beleid van de Gemeente Montferland dient er circa 480 m3 water (tijdelijk) geborgen te worden;
  • Berging dient bij voorkeur gerealiseerd te worden in een bovengrondse infiltratievoorzieningen;
  • Middels de realisatie van de woningen dient rekening gehouden te worden met een DWA van circa of 9,6 m³/per dag.

Aanbevelingen

In het doorlopen van de watertoetsprocedure wordt geadviseerd in overleg met zowel het Waterschap Rijn en IJssel als de gemeente Montferland de waterbergingsopgave en mogelijkheden te bespreken. Hierbij dienen keuzes gemaakt te worden in de uiteindelijke wijze van berging en infiltratie van het hemelwater. Om de daadwerkelijke mogelijkheden voor infiltratie te bepalen en de infiltratievoorzieningen verder (civieltechnisch) uit te werken wordt aanbevolen de doorlatendheid van de bodem te bepalen.

Aandachtspunt is in hoeverre, met name bij extreme neerslag, er hemelwater geloosd mag worden op de Lengelseweg of op de riolering hieronder. Na het maken van keuzes dient het hemelwatersysteem in een latere fase doorgerekend en civieltechnisch ontworpen te worden.

Aanbevolen wordt om het vloerpeil van de woningen circa 20 cm hoger te realiseren dan het omliggende terrein. Hiermee wordt bij extreem weer waterschade door instromend hemelwater voorkomen. Dit speelt met name bij de woningen aan de noordzijde van het plangebied. Aandachtspunt is verder de entree van de parkeergarage, hier dient het instromen van hemelwater vanaf het straatniveau voorkomen te worden.

Bij extreme neerslag kan ‘water-op-straat’ voorkomen, zoals ook vastgelegd in het gemeentelijk beleid.

Watertoets

Het plangebied ligt in het beheersgebied van het waterschap Rijn en IJssel. Voor het doorlopen van de watertoets gebruikt dit waterschap de website www.dewatertoets.nl. Het waterschap kijkt, op basis van de antwoorden die op de website worden ingevuld, of bij de ruimtelijke ontwikkeling voldoende rekening is gehouden met de waterhuishouding ter plaatse en geeft een wateradvies.

Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het initiatief relevant zijn. Voor dit initiatief is op 19 mei 2022 de digitale watertoets doorlopen. Deze is als Bijlage 11 bijgevoegd.

Ten aanzien van wateradvies geldt er voor het initiatief een normale procedure. De verharding in het nieuwe plan neemt namelijk toe met 305 m2. In de huidige situatie wordt het hemelwater op het riool geloosd. In de toekomstige situatie zal al het hemelwater geïnfiltreerd dienen te worden binnen het plangebied. Daarnaast moet er gezien het karakter van de locatie en de hoogteverschillen rekening gehouden worden met het hemelwater. Zie hiervoor ook de 'waterhuishoudkundige analyse' paragraaf hierboven.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van het voorgenomen initiatief.

4.8 Archeologie en cultuurhistorie

Algemeen

Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a, van het Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst, hoe er wordt omgegaan met de aspecten archeologie en cultuurhistorie. De bescherming van archeologische waarden is verankerd in de Erfgoedwet. Het belangrijkste doel van deze wet is de bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door het reguleren van bodemverstorende activiteiten.

Toetsing

Archeologie

Het plangebied ligt volgens het bestemmingsplan 'Kernen (2016)' in een zone met de dubbelbestemming Waarde – Archeologische verwachting 4. Archeologisch onderzoek is noodzakelijk bij bodemingrepen groter dan 1.000 m² en dieper dan 30 cm-mv. Op de beleidskaart Archeologie, Kaartblad 5 oost, van de gemeente Montferland wordt ter plaatse van het plangebied een gebied weergegeven met een hoge archeologische verwachting (categorie 5). Volgens het vigerende beleid van de gemeente Montferland geldt voor een dergelijke zone een onderzoeksverplichting bij plangebieden groter dan 250 m² en bij bodemingrepen dieper dan 40 cm-mv. In beide gevallen overschrijdt de bodemingreep de vrijstellingsgrenzen van het archeologiebeleid van gemeente Montferland. Om deze reden is door Hamaland advies een archeologisch bureauonderzoek en verkennend booronderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 12. De conclusies van het onderzoek worden hieronder kort besproken.

Het plangebied ligt op de helling van een stuwwal. Door de relatief hoge ligging in verhouding met het gebied ten zuiden van het plangebied, is het plangebied in theorie een geschikte bewoningslocatie geweest vanaf de prehistorie. Uit de bestudering van het historisch kaartmateriaal en de geschiedenis van Royal Fassin B.V. blijkt dat het plangebied tot in het begin van de 19e eeuw onbebouwd is geweest. Uit de onderzochte bouwtekeningen is op te maken dat de funderingspoeren en de betonnen vloer voor een zekere mate van bodemverstoring hebben gezorgd.

Selectieadvies

Op basis van de resultaten van het booronderzoek wordt vervolgonderzoek noodzakelijk geacht buiten de bestaande te slopen bebouwing van de voormalige dropfabriek. Ter plaatse van de bebouwing van de voormalige dropfabriek worden geen intacte bodem verwacht en wordt vervolgonderzoek niet noodzakelijk geacht. De grootste kans op intacte archeologische sporen is te verwachten in de onbebouwde zuidelijke helft van het plangebied. Navolgende afbeelding laat zien waar nader onderzoek noodzakelijk is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgshbwondropfabr-ON01_0010.jpg"

Hiervoor wordt voorgesteld een proefsleuvenonderzoek te laten uitvoeren om eventuele vindplaatsen te kunnen karteren en waarderen. Dit onderzoek zal plaatsvinden voor aanvang van de bouw. Om die reden is ter plaatse de archeologische dubbelbestemming gehandhaafd.

Vanwege de kans op intacte archeologische sporen in de onbebouwde zuidelijke helft van het plangebied moet de bodemsanering uitgevoerd worden voorafgaande aan het vervolgonderzoek archeologie. Dit om ongewenste vermenging van schone en saneringsgrond te voorkomen.

Cultuurhistorie

Op basis van de Cultuurhistorische kenmerkenkaart van de gemeente Montferland zijn er binnen het plangebied geen monumenten of andere cultuurhistorische waarden aanwezig. Met de voorgenomen ontwikkeling vindt geen aantasting aan cultuurhistorisch waardevolle lijnen of elementen plaats. De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het aspect cultuurhistorie.

Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van de Cultuurhistorische kenmerkenkaart weergegeven. Het plangebied is daarop met een groene stippellijn weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgshbwondropfabr-ON01_0011.jpg"

Uitsnede Cultuurhistorische waardenkaart gemeente Montferland

Conclusie

Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling.

4.9 Ecologie

Algemeen

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet, in het kader van de Wet natuurbescherming, in beeld worden gebracht of er sprake is van invloeden op natuurwaarden en beschermde soorten.

Toetsing

Quickscan natuurtoets

Door Buro Ontwerp & Omgeving is in januari 2021 een quickscan natuurtoets uitgevoerd. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 13.

Gebiedsbescherming

Ruimtelijke ingrepen in of nabij Natura 2000-gebieden en beschermde natuurmonumenten zijn niet toegestaan wanneer deze significante negatieve effecten op de kernkwaliteiten veroorzaken. De onderzoekslocatie is niet gelegen binnen de grenzen, of in de directe nabijheid van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000. Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied bevindt zich op circa 4,3 km en betreft het Duitse Natura 2000-gebied 'Hetter-Millinger Bruch'. Verder liggen er nog verschillende Natura 2000-gebieden binnen 10 km van het plangebied. Gelet op de ligging van het plangebied en de omvang van de ontwikkeling, kan verstoring van soorten in Natura 2000-gebieden door licht en geluid op voorhand worden uitgesloten. Op de mogelijk negatieve effecten als gevolg van stikstofdepositie wordt later in deze paragraaf ingegaan.

Het plangebied ligt op circa 330 m afstand van gebieden die behoren tot het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en op 460 m afstand van gebieden die behoren tot de Groene Ontwikkelingszone (GO). Gezien de ligging buiten deze gebieden worden de kernkwaliteiten van het GNN en de GO werkzaamheden niet aangetast.

Soortenbescherming

Van een aantal soorten is de aanwezigheid in het plangebied niet uit te sluiten. Hieronder wordt per soort ingegaan op de bescherming en de mogelijke effecten die zij kunnen ondervinden door de werkzaamheden.

Steenmarter

Het plangebied vormt een geschikte leefomgeving voor de steenmarter en er zijn verschillende openingen in het pand die de steenmarter toegang kunnen bieden. Doordat er voldoende schuilmogelijkheden zijn binnen het pand, zou er een vaste voortplantings- of dagrustplaats aanwezig kunnen zijn. De sloop van het pand zou kunnen leiden tot overtreding van de Wet natuurbescherming als het gebouw wordt gebruikt door de steenmarter. Hieruit volgt dat onderzocht moet worden of de steenmarter gebruik maakt van het pand en wat hiervan de functie is.

Gebouwbewonende vleermuizen

Tijdens het veldbezoek zijn er verschillende potentiële invliegopeningen waargenomen in het bedrijfspand. Daarnaast is er een elektriciteitshuisje en een kelder aanwezig die kunnen dienen als verblijfplaats voor vleermuizen, waardoor gebouwbewonende vleermuizen in het plangebied niet uitgesloten kunnen worden. De sloop van het pand en het elektriciteitshuisjes zou kunnen leiden tot overtreding van de Wet natuurbescherming als deze als verblijfplaats fungeren voor vleermuizen. Nader onderzoek moet uitwijzen of er vleermuizen aanwezig zijn en wat de functie van de bebouwing is.

Kerkuil

In het plangebied zijn er braakballen, uitwerpselen en veren van een kerkuil aangetroffen in de noordoostelijke loods. De sloop van de bebouwing zou kunnen leiden tot overtreding van de Wet natuurbescherming als deze als nest- of verblijfplaats fungeert voor de kerkuil. Nader onderzoek zal moeten uitwijzen wat de functie van het plangebied is voor deze soort.

Huismus

De bebouwing binnen het plangebied vormt geen geschikte nestgelegenheid voor de huismus. Wel is er klimop aanwezig op de voorgevel van het pand en is er een haag aanwezig in het oosten van het plangebied wat gebruikt kan worden als nestplaats of kan behoren tot de functionele leefomgeving van de huismus. Het verwijderen van de klimop en de haag zou kunnen leiden tot overtreding van de Wet natuurbescherming als deze als nestplaats worden gebruikt of tot de functionele leefomgeving van de huismus behoren. De aanwezigheid van de huismus en de functie van de begroeiing moet daarom nader worden onderzocht.

Nader onderzoek

Door Buro Ontwerp en Omgeving is in oktober 2021 een nader ecologisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 14. Hieronder worden kort de conclusies van het onderzoek besproken.

Er zijn binnen het plangebied geen steenmarters of kerkuilen waargevonden. Wel is uit het nader onderzoek gebleken dat er voor een aantal soorten zijn aangetroffen danwel dat het plangebied als functionele leefomgeving voor een soort fungeert. Het gaat om de onderstaande soorten:

  • 1. Vleermuizen. Hier is één zomerverblijf van de gewone grootoorvleermuis aangetroffen;
  • 2. Huismus. Dit betreft een functioneel leefgebied van de huismus.

Voor bovenstaande soorten is een activiteitenplan opgesteld. Deze is bijgevoegd als Bijlage 15. Eveneens is voor deze soorten op 15 juni 2022 een ontheffing in het kader van de Wnb bij de provincie aangevraagd. Op 16 september is deze ontheffing verleend.

Effectbeoordeling stikstofdepositie

Gezien het type werkzaamheden en de ligging van het plangebied ten opzichte van de Natura 2000-gebieden zijn er geen negatieve effecten als oppervlakteverlies, versnippering, verontreiniging, verdroging, optische verstoring en verstoring door trilling, geluid en mechanische effecten. Door het gebruik van werktuigen kunnen er wel indirecte gevolgen zijn door stikstofdepositie vanuit de lucht. Omdat een aantal Natura 2000-gebied op minder dan 10 km afstand van het plangebied liggen, vindt er mogelijk stikstofdepositie plaats op stikstofgevoelige habitattypen van dit Natura 2000-gebied.

Om die reden is door buro Ontwerp & Omgeving in maart 2023 een AERIUS-berekening uitgevoerd. Deze is als Bijlage 16 bijgevoegd. Uit de AERIUS-berekening blijkt dat er geen stikstofdepositie groter dan 0,00 mol/ha/jaar plaatsvindt in de gebruiksfase. Er is dus geen significante toename als gevolg van voorliggend project. Er is ook voor de aanlegfase een AERIUS-berekening uitgevoerd. Ook in de aanlegfase blijkt dat er geen depositie groter dan 0,00 mol/ha/jaar plaatsvindt.

Met betrekking tot stikstofdepositie kan worden opgemerkt dat er geen significante effecten zijn op Natura 2000-gebieden en dat er geen passende beoordeling nodig is.

Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.10 Verkeer en parkeren

Algemeen

Bij ruimtelijke plannen moet worden aangetoond dat de ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor de verkeer- en parkeersituatie ter plaatse.

Toetsing

Verkeer

De ontwikkeling van het plangebied zal gepaard gaan met een toename van het aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied. Om deze toename te bepalen, is gebruik gemaakt van de kengetallen van het CROW. Omdat de exacte verdeling van woningen nog niet duidelijk is, is uitgegaan van een worst-case benadering. Bij de berekening van de toename van het aantal verkeersbewegingen is uitgegaan van het volgend aantal functies:

  • 1. Huur, huis, vrije sector

Het plangebied ligt in de categorie 'weinig stedelijk, rest bebouwde kom'. Hiervoor zijn door het CROW de volgende verkeersgeneratie aan toegeschreven:

  • 1. Gemiddeld 7,4 per woning per etmaal

De totale toename van de verkeersgeneratie is (40 x 7,4 =) 296 verkeersbewegingen per etmaal.

De nieuwe woningen worden ontsloten op de Plantsoensingel Noord en de Lengelseweg. De Plantsoensingel Noord kruist met de Lengelseweg en de Oude Doetinchemseweg. Via deze twee wegen, de Lengelseweg en de Oude Doetinchemseweg, wordt het autoverkeer verder afgewikkeld. Beide wegen zijn doorgaande wegen binnen de kern van 's-Heerenberg, en hebben dan ook voldoende capaciteit om het aantal verkeersbewegingen op te vangen.

Parkeren

Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door de aard en omvang van de activiteit waarin het plan voorziet.

Voor wat betreft het aantal te realiseren parkeerplaatsen voor de nieuwe woningen is uitgegaan van de kengetallen van het CROW. Omdat de exacte verdeling van woningen nog niet duidelijk is, is uitgegaan van een worst-case benadering. Bij de berekening van het aantal parkeerplaatsen is uitgegaan van het volgend aantal functies:

  • 1. Huur, huis, vrije sector

Het plangebied ligt in de categorie 'weinig stedelijk, rest bebouwde kom'. Hiervoor zijn door het CROW de volgende parkeerbehoefte aan toegeschreven:

  • 1. Minimaal 1,6 parkeerplaats per woning

Het totaal aantal parkeerplaatsen op eigen terrein moet minimaal (40 x 1,6 =) 64 parkeerplaatsen bedragen.

In de stallingsgarage worden 55 parkeerplaatsen gerealiseerd. Daarnaast worden er aan de Dahliastraat nog eens 12 parkeerplaatsen gerealiseerd. Totaal komt dit neer op 67 parkeerplaatsen, waarmee aan de eis van minimaal 64 parkeerplaatsen wordt voldaan. Tevens worden er aan de Plantsoensingel Noord extra parkeerplaatsen gerealiseerd ten opzichte van de huidige situatie. Hiermee voldoet de ontwikkeling ruimschoots aan het aantal benodigde parkeerplaatsen.

Conclusie 

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling.

4.11 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

Algemeen

Conform artikel 3.1.6 van het Bro dient bij het opstellen van een bestemmingsplan dan wel ruimtelijke onderbouwing onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan. Bij de uitvoering van een project kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Bij het eerste gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Tevens is in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geregeld dat in het kader van een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning voor bepaalde bouwplannen de grondexploitatieregeling van toepassing is. Bij het tweede gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen.

Economische uitvoerbaarheid

Voorliggend project betreft een particulier initiatief dat op particulier grondeigendom plaatsvindt. Met de ontwikkeling zijn geen kosten voor de gemeente gemoeid. Voor het wettelijk kostenverhaal wordt een anterieure overeenkomt gesloten. Daarnaast wordt met de initiatiefnemer een planschade overeenkomst gesloten, teneinde eventuele kosten voor de gemeente te kunnen verhalen op initiatiefnemer. Het verhaal van kosten is daarmee anderszins verzekerd, waarmee het opstellen van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Ten behoeve van de maatschappelijke uitvoerbaarheid zijn er drie informatieavonden gehouden met omwonenden. Van de informatieavonden zijn verslagen gemaakt, welke zijn bijgevoegd als Bijlage 17 en Bijlage 18. Uit alle drie de informatieavonden kwam de algemene indruk dat de omwonenden positief staan tegenover de sloop van het leegstaande fabriekspand en dat de uitgangspunten voor het ontwerp als passend worden gezien.

Hoofdstuk 5 Juridische planaspecten

5.1 Algemeen

5.1.1 Wat is een bestemmingsplan

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).


Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden' (omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).

Een bestemmingsplan regelt derhalve het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen) en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden (aanleggen).


Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.

5.1.2 Bestemmen, dubbelbestemmen en aanduiden

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijhorende regel worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:

  • Via een dubbelbestemming
    Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één 'enkel' bestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regel van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
  • Via een aanduiding
    Een aanduiding is een teken op de verbeelding dat betrekking heeft op een vlak op die kaart. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.
5.1.3 Hoofdstukindeling van de regels

De regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels
    In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).

  • 2. Bestemmingsregels
    In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen.

    Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen.

    Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsbepalingen ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo is een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.

  • 3. Algemene regels
    In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelregel, algemene gebruiksregels en algemene afwijkingsregels.

  • 4. Overgangs- en slotregels
    In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

5.2 Dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

5.2.1 Bijzonderheden in dit bestemmingsplan

In dit bestemmingsplan zijn de bestemmingen 'Groen', 'Tuin', 'Verkeer - Verblijfsgebied', 'Wonen' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen.

Groen (Artikel 3)

Groenvoorzieningen die een duidelijke beeldbepalende functie vervullen vanwege aankleding, begeleiding van straten en dergelijke zijn als Groen bestemd. Binnen de bestemming 'Groen' zijn geen gebouwen toegestaan. Wel mogen er groenvoorzieningen, bermen en beplanting, kunstwerken, parkeervoorzieningen, parken en plantsoenen, paden, speelvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding worden gerealiseerd, met inachtneming van de keur van het waterschap.

Tuin (Artikel 4)

Om de openheid aan de voorzijde van de woningen en het aanzien van de voorgevel van de woningen te behouden, is de bestemming 'Tuin' opgenomen. Binnen deze bestemming zijn de bebouwingsmogelijkheden beperkt.

Verkeer - Verblijfsgebied (Artikel 5)

De voor deze bestemming aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor woonstraten, pleinen-, fiets- en voetgangersverkeer en parkeervoorzieningen, bermen, groen en speelvoorzieningen. Binnen de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' zijn geen gebouwen toegestaan. De bouwhoogte van overige bouwwerken, anders dan voor de wegaanduiding, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer en kunstwerken bedraagt maximaal 6 m. De maximale bouwhoogte van lichtmasten bedraagt 10 m.

Wonen (Artikel 6)

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, met inbegrip van beroep aan huis. Er wordt onderscheid gemaakt in de volgende woningbouw categorieën, te weten: aaneengebouwd, twee-aaneen en gestapelde woningen. Bij de opzet van het bestemmingsplan is gekozen voor een gedetailleerde regeling. De toegestane (goot- en) bouwhoogtes van de hoofdbebouwing worden op de verbeelding weergegeven. Tevens is er een specifieke aanduiding opgenomen ten behoeve van de stallingsgarage.

Waarde - Archeologie (Artikel 7)

Een deel van de gronden in het plangebied zijn tevens bestemd als 'Waarde - Archeologie'. De gronden zijn daarmee mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden in de bodem.

peil (1.32)

Vanwege het hoogteverschil in het plangebied is het peil op 17,7 + N.A.P. (Nieuw Amsterdams Peil) gelegd. Dit is het peil aan de zijde van de Lengelseweg waar voorheen de ingang van de fabriek lag. Op basis van dit peil zijn de goothoogtes en bouwhoogtes bepaald. Een bouwhoogte van bijvoorbeeld 11 meter betekent dat de bouwhoogte op 28,7 + N.A.P. komt te liggen. Bijlage 19 toont de doorsnedes van de nieuwe woningen met daarop weergegeven de goot- en bouwhoogtes ten opzichte van het peil. De goot- en bouwhoogtes zijn tevens op de verbeelding aangegeven.

5.2.2 Algemene regels

Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld begrippen, de wijze van meten, algemene afwijkingen en overgangsrecht. Deze min of meer standaardregels in bestemmingsplannen worden hier verder niet toegelicht.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Zienswijzen

Te zijner tijd worden in deze paragraaf of in een separate bijlage de resultaten van de procedure verwerkt.

6.2 Wettelijk vooroverleg

Waterschap Rijn & IJssel en Provincie Gelderland hebben een reactie gegeven op het ontwerpbestemmingsplan.

Het waterschap geeft aan dat de uitgangspunten voldoende zijn meegenomen en goed terecht zijn gekomen in de toelichting van het bestemmingsplan en de waterhuishoudkundige analyse.

De provincie geeft aan dat de provinciale belangen 'woningbouw' en 'klimaatadaptatie' een rol spelen. Voor wat betreft klimaatadapatatie geeft de provincie aan positief te zijn over de uitgebreide toelichting van de klimaat-robuuste inrichting van het plangebied in het bestemmingsplan. Voor wat betreft woningbouw geeft de provincie aan een nadere onderbouwing te willen zien betreffende het aandeel betaalbare woningen, specifiek op het onderdeel sociale huurwoningen. In paragraaf 3.4 is onder het kopje 'Woondeal 2.0 Regio Arnhem-Nijmegen' een paragraaf toegevoegd betreffende de chronologie van onderhavig bestemmingsplan en de nieuwe regionale woonagenda's. Hiermee is er gehoor gegeven aan de vraag van de provincie dit aspect nader te onderbouwen.