direct naar inhoud van Toelichting
Plan: 's-Heerenberg, De Bongerd 2 en 4
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1955.bpsgshbwonbongrd24-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De eigenaren van het perceel De Bongerd 2 en 4 te ’s-Heerenberg zijn voornemens om 11 sociale huurwoningen te bouwen na sloop van de huidige bebouwing op het perceel van de voormalige Emmauskerk. Omdat het initiatief past op de locatie en wenselijk is, verleent de gemeente Montferland medewerking aan het bouwinitiatief (op basis van haar principebesluit dd. 22 november 2016).

1.2 Plangebied

Het plangebied betreft het terrein van de voormalige Emmauskerk, gelegen in het noordoostelijke deel van ’s Heerenberg (zie navolgende afbeelding). Het terrein ligt op een herkenbare plek aan de Oude Doetinchemseweg, de doorgaande weg door ’s Heerenberg. De entree van de kerk bevindt zich aan de straat De Bongerd. Naast de kerk ligt het kleine wijkwinkelcentrum De Bongerd met een supermarkt en een cafetaria. Verder bestaat de directe omgeving uit woonbebouwing. Schuin tegenover de Emmauskerk zijn recent nieuwe woningen gebouwd, naast sportcentrum Laco.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgshbwonbongrd24-va01_0001.png"

Locatie van het plangebied in de bebouwde kom van ’s Heerenberg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgshbwonbongrd24-va01_0002.png"

Luchtfoto van het plangebied.

1.3 Bestemmingsplan

Volgens het vigerende bestemmingsplan 'Kernen' rust op de locatie de bestemming 'Gemengd-1' met o.a. de nadere aanduiding 'bedrijfswoning’. Het bouwvlak volgt bij benadering de contouren van het kerkgebouw. Het onderhavige plan kan niet gerealiseerd worden binnen de mogelijkheden van vigerende bestemmingsplan. Het perceel is niet bestemd voor de bouw van woningen, en ten behoeve van het bouwplan moet het bouwvlak enigszins worden verruimd. Om de ontwikkeling mogelijk te maken, moet een nieuw bestemmingsplan voor de locatie worden vastgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgshbwonbongrd24-va01_0003.png"

Uitsnede van het vigerende bestemmingsplan, met centraal in beeld de kerklocatie.

1.4 Leeswijzer

Voorliggend bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord.

De toelichting bestaat uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie en de toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 en 4 geven een overzicht van het ruimtelijke beleidskader en de milieu- en de omgevingsaspecten van het plan. In hoofdstuk 5 volgen de juridische planaspecten. Het zesde en laatste hoofdstuk is gewijd aan de gevolgde procedure.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Algemeen

In dit hoofdstuk komt het initiatief aan bod. Daartoe wordt eerst inzicht gegeven in de huidige functie(s) en bebouwing in het plangebied. Daarbij wordt mede de relatie met de omgeving betrokken. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.2 Bestaande situatie

Het kerkgebouw staat centraal op het perceel en bestaat uit een reeks samengestelde bouwmassa’s. Het kerkgebouw bestaat uit een woonhuis/bungalow, hoofdgebouw zijnde de voormalige kerk en een mortuarium. Het uiterlijk is ingetogen. Het perceel ligt op een herkenbare plek aan de buitenbocht van de Oude Doetinchemsesweg, maar er is geen sprake van een duidelijke begeleiding van de bocht met bebouwing. Het kerkgebouw ligt iets terug ten opzichte van de rooilijn en wordt deels aan het zicht onttrokken door beplanting en een grote boom.

De ingang van de kerk bevindt zich aan de Bongerd. Bij de entree ligt een pleinruimte, die helemaal verhard is. De overige ruimte rondom het kerkgebouw is groen ingericht, met een gazon, (sier)struiken en enkele bomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgshbwonbongrd24-va01_0004.png"

Het kerkgebouw, gezien vanaf het parkeerterrein bij het winkelcentrum.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgshbwonbongrd24-va01_0005.png"

De directe omgeving van het plangebied.

2.3 Toekomstige situatie

Na sloop van alle bebouwing op de locatie worden 11 woningen teruggebouwd, verdeeld over rijtjes van twee en drie woningen. Het oorspronkelijke bouwvlak blijft daarbij nagenoeg ongewijzigd.

De nieuw te bouwen woningen komen met de voorgevel in de bouwgrens te liggen. Dit is conform de gemeentelijke standaardregeling voor woonbestemmingen in de kernen. Ook de diepte van de woningen, de aan te houden afstand tot de onderlinge zijdelingse perceelsgrens, en de goot- en bouwhoogte van de nieuwe woningen voldoen aan de gemeentelijke standaardregels. Bovendien wordt het gebied niet onevenredig verdicht ten opzichte van de huidige te slopen bebouwingsmassa. De bestaande groenstroken en voetpaden, alsmede zoveel mogelijk van de bestaande bomen op de locatie, blijven behouden. Het plan sluit aan bij de opzet van de omliggende woonbebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgshbwonbongrd24-va01_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgshbwonbongrd24-va01_0007.jpg"

Herontwikkeling locatie Emmauskerk bestaand en nieuw (bron: Hurenkamp Architecten & Adviseurs)

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgshbwonbongrd24-va01_0008.jpg"

Impressies van de nieuwe situatie (bron: Hurenkamp Architecten & Adviseurs)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Algemeen

In dit hoofdstuk komt vooral het ruimtelijke beleid aan de orde. Bij de beoordeling van de haalbaarheid in Hoofdstuk 4 wordt ingegaan op specifiek beleid.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bepaalt welke kaderstellende uitspraken van het kabinet bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Het gaat onder meer om nationale belangen als Rijksvaarwegen, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en Primaire waterkeringen.

3.2.2 Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro 3.1.6 tweede lid)

Op 1 oktober 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd en is de ladder voor duurzame verstedelijking daarin als procesvereiste opgenomen. Deze ladder stelt eisen aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De wettelijke regeling gaat vergezeld van een handreiking die andere overheden ondersteunt bij de praktische toepassing van de juridische verplichting.

Artikel 3.1.6 tweede lid:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.
3.2.3 Toetsing

Het voorgenomen plan raakt geen van de nationale belangen en is niet in strijd met het rijksbeleid. De SVIR is niet van toepassing.

In het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking wordt opgemerkt dat voorliggend plan voorziet in een actuele regionale behoefte. De provincie Gelderland heeft op 5 juli 2016, bovenop de vastgestelde woningbouwafspraken, extra contingent beschikbaar gesteld voor het realiseren van sociale huurwoningen. Er is in ’s-Heerenberg behoefte aan dit type woningen, en met voorliggende ontwikkeling wordt er in deze behoefte voorzien door middel van herstructurering / transformatie in het bestaande stedelijke gebied.

Daarbij kan worden opgemerkt dat een woningbouwinitiatief met maximaal 11 woningen niet wordt beschouwd als een stedelijke ontwikkeling. Zie hiervoor bijv. ABRvS 16 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2921, r.o. 4.3. Om die reden hoeft voorliggende ontwikkeling niet getoetst te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

Geconcludeerd wordt dat het initiatief voldoet aan de voorwaarden uit de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie Gelderland zoals die op 9 juli 2014 door provinciale staten is vastgesteld bestaat uit een visiedocument en een verdiepingsdocument. De hierop gebaseerde Omgevingsverordening Gelderland is op 24 september 2014 door provinciale staten vastgesteld. De verordening is 16 oktober 2014 gepubliceerd en daags daarna in werking getreden.

Op dezelfde dag trad ook de Omgevingsvisie in werking. De Visie benoemt twee hoofddoelen:

  • 1. Een duurzame economische structuur, waarbij niet meer moet worden gedacht in de termen van 'groei' maar meer in termen van 'beheer en ontwikkeling van het bestaande'.
  • 2. Het borgen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving; hierbinnen staat het waarborgen en verder ontwikkelen van een goede kwaliteit en beleving van natuur en landschap, een gezonde en veilige leefomgeving en een robuust bodem- en watersysteem centraal.

Om deze doelen in beleid te vertalen, hanteert de provincie drie aandachtsgebieden: Dynamisch, Mooi en Divers Gelderland. Ontwikkelingen in Gelderland wil de provincie benaderen vanuit elk van deze drie perspectieven, die elkaar aanvullen:

  • Dynamisch: de (ruimtelijk-economische) ontwikkelingen en de geleiding daarvan op provinciaal niveau.
  • Mooi: de Gelderse kwaliteiten die bescherming nodig hebben en ruimte voor behoud door ontwikkeling.
  • Divers: het herkennen van de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten.
3.3.2 Omgevingsverordening

De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.

Ten aanzien van voorliggende ontwikkeling zijn de regels ten aanzien van het onderwerp 'wonen' relevant. In de verordening wordt aangegeven dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts zijn toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma, successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.

3.3.3 Toetsing

Met de bouw van 11 woningen wordt voorzien in een actuele regionale behoefte (zie paragraven 3.4.1 en 3.4.2). De bestaande bebouwing in het plangebied (bestaande uit een woonhuis/bungalow, hoofdgebouw zijnde de voormalige kerk en een mortuarium) wordt gesloopt, waardoor de netto toename 10 woningen bedraagt. Er is daarmee sprake van herstructurering/transformatie binnen het bestaand stedelijk gebied. De provincie heeft op 5 juli 2016 extra ruimte gegeven om, bovenop de vastgestelde woningbouwafspraken, 30 sociale huurwoningen te bouwen. Dit om de druk op de sociale huurvoorraad niet te veel te laten toenemen als gevolg van de (extra) taakstelling waar in de regionaal en provinciaal afgestemde woningbouwafspraken geen rekening mee is gehouden.

Aangezien het onderhavige plan voorziet in huurwoningen onder de liberalisatiegrens, dus sociaal, past dit goed in die categorie woningen waar in 's-Heerenberg vraag naar is en waarvoor het extra contingent beschikbaar is gesteld.

Geconcludeerd wordt dat het initiatief voorziet in een actuele regionale behoefte aan woningen. Het plan is in overeenstemming met het provinciale beleid.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Koersnota Verstedelijking en Verstedelijkingsvisie

De gemeenten binnen de voormalige Stadsregio Arnhem Nijmegen hebben met het Rijk afgesproken om in de periode 2010-2020 circa 26.000 woningen te realiseren. Om deze ambitie te realiseren is er op 11 maart 2010 de Koersnota Verstedelijking vastgesteld. De koersnota is een discussienota over de gewenste verstedelijkingsstructuur 2010-2020 met een doorkijk naar 2040. Hierbij ligt de focus op de ruimtelijke en functionele samenhang tussen wonen, mobiliteit en ruimtelijke economie.

De Koersnota Verstedelijking is uitgewerkt in een Verstedelijkingsvisie. In de Verstedelijkingsvisie staat het 'vraaggericht ontwikkelen' centraal. Op deze wijze wil de regio (toekomstige) inwoners, ondernemers en bezoekers aan zich (blijven) binden met de vele kwaliteiten die de stadsregio biedt. Hiervoor is in de Verstedelijkingsvisie een kwalitatieve benadering opgenomen waarin beter ingespeeld wordt op de specifieke kwaliteiten en er verbindingen worden gelegd tussen het aanbod van woningen en woonmilieus, bedrijven en werkmilieus een bijpassend wegennet en openbaar vervoer.

In de Verstedelijkingsvisie is de Stadsregio onderverdeeld in een aantal subregio's. De gemeente Montferland maakt onderdeel uit van de subregio Liemers, samen met de gemeenten Zevenaar, Duiven, Westervoort, Rijnwaarden en Doesburg.

Door de vergrijzing/verzilvering is er binnen de subregio Liemers sprake van een lichte bevolkingsafname in combinatie met een groei van het aantal huishoudens en een toename van het aantal kleinere huishoudens.

De bouwopgave binnen de subregio is erop gericht om het woningtekort te verminderen.

In 2014 is de Woonagenda 2020 vastgesteld. In de Woonagenda is aangegeven dat voor het prioriteren van de woningbouwplannen de gemeenten in de stadsregio een stoplichtmodel invoeren.

Toetsing

Met de voorgenomen ontwikkeling wordt voorzien in realisatie van elf woningen. De bestaande bebouwing in het plangebied (bestaande uit een woonhuis/bungalow, hoofdgebouw zijnde de voormalige kerk en een mortuarium) wordt gesloopt, waardoor de netto toename 10 woningen bedraagt.

De provincie heeft op 5 juli 2016 extra ruimte gegeven om, bovenop de vastgestelde woningbouwafspraken, 30 sociale huurwoningen te bouwen. Dit om de druk op de sociale huurvoorraad niet te veel te laten toenemen als gevolg van de (extra) taakstelling waar in de regionaal en provinciaal afgestemde woningbouwafspraken geen rekening mee is gehouden.

Hiermee wordt aangesloten aan de behoefte die is opgenomen in de Verstedelijkingsvisie. In de paragraaf 3.4.2 wordt nader ingegaan op het stoplichtmodel.

3.4.2 (Sub)regionale afstemming woningbouwplannen (stoplichtmodel)

Met de vaststelling van de kwantitatieve opgave wonen op 9 juni 2015 is eveneens het stoplichtmodel geïntroduceerd om de (sub)regionale woningbouwafspraken af te stemmen.

Het stoplichtmodel werkt met een codering van drie soorten plannen:

  • Groene plannen: deze plannen liggen in een aantrekkelijk woonmilieu, voldoen aan de behoefte en de locatie past binnen de toepassing van de rijksladder voor duurzame verstedelijking door de provincie
  • Rode plannen: Plannen die niet meer voldoen aan de huidige woningbehoefte, die niet een aantrekkelijk woonmilieu liggen en/of niet voldoen aan de rijksladder. Deze plannen worden van de planningslijst afgevoerd.
  • Oranje plannen: plannen die voldoen aan de rijksladder, maar qua programma niet aansluiten op de huidige behoefte.

De oranje plannen zijn te beschouwen als de 'flexibele planvoorraad' die ingezet kan worden na herprogrammering en/of als de economische situatie verandert, of ze krijgen een code rood als ze blijvend niet aan een behoefte kunnen voldoen. De lijst wordt jaarlijks geactualiseerd.

In onderstaande figuur is de (Gelderse) ladder schematisch weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgshbwonbongrd24-va01_0009.jpg"

De Gelderse Ladder voor duurzaam ruimtegebruik

Toetsing

Met de voorgenomen ontwikkeling wordt voorzien in realisatie van elf woningen. De bestaande bebouwing in het plangebied (bestaande uit een woonhuis/bungalow, hoofdgebouw zijnde de voormalige kerk en een mortuarium) wordt gesloopt, waardoor de netto toename 10 woningen bedraagt.

De provincie heeft op 5 juli 2016 extra ruimte gegeven om, bovenop de vastgestelde woningbouwafspraken, 30 sociale huurwoningen te bouwen. Dit om de druk op de sociale huurvoorraad niet te veel te laten toenemen als gevolg van de (extra) taakstelling waar in de regionaal en provinciaal afgestemde woningbouwafspraken geen rekening mee is gehouden.

Op grond van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het project regionaal afgestemd is en het plan in het stoplichtmodel 'op groen' staat.

3.4.3 Waterschap Rijn en IJssel

Waterschap Rijn en IJssel heeft haar waterbeleid onder andere vastgelegd in het waterbeheerplan 2016-2021 en de beleidsnotitie stedelijk water “Water Raakt, samenwerken aan water in de stad”. Het waterschap stelt bij nieuwe ontwikkelingen dat de initiatiefnemer aan de lat staat om de toename van verhard oppervlak te compenseren en rekening te houden met klimaateffecten. Het waterschap adviseert hierover en toetst dit in vele gevallen. Berging dient in eerste instantie binnen het plangebied gerealiseerd te worden. Indien berging binnen het stedelijk gebied maatschappelijk niet haalbaar is (vanuit kosten, technisch, risico- of ruimtelijk perspectief) is het in specifieke gevallen mogelijk om in overleg met het waterschap buitenplans/bovenplans te compenseren.

Toetsing

De randvoorwaarden en uitgangspunten voor de geplande ontwikkeling ten aanzien van het aspect water zijn uitgewerkt in Hoofdstuk 4, waarin de opgestelde watertoets wordt behandeld.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Actualisering woningbehoefteonderzoek gemeente Montferland 2009

Woningbouwprojecten moeten qua programmering voldoen aan de Visie op de woningbouw 2010-2020 (Actualisering woningbehoefteonderzoek gemeente Montferland 2009). Dit woningbehoefte-onderzoek is de actualisering van de Woonkwaliteitvisie 'Montferland, Visie op de woningbouw 2005-2015' (woningbehoefte onderzoek 2006) en schetst een beeld van de woningbehoefte tot en met 2020. In het algemeen wordt gesteld dat nieuwe woningen een positieve bijdrage dienen te leveren aan de doorstroming en wooncarrière van inwoners van Montferland.

De visie analyseert de huidige situatie op de woningmarkt en formuleert doelstellingen en maatregelen tot en met 2020. Aangegeven wordt dat er bovenop de huidige woningbouwafspraken tot 2020 wordt gezocht naar mogelijkheden om de extra benodigde huisvesting, als gevolg van de verhoogde taakstelling in de sociale huursector, te kunnen opvangen.

Toetsing

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in 11 huurwoningen onder de liberalisatiegrens, dus sociaal. Omdat er al één woning aanwezig is, is er sprake van een toename van 10 woningen. Kwalitatief gezien past dit segment binnen de gemeentelijke beleidskaders. Kwantitatief gezien heeft de gemeente Montferland de woningbouwplanningslijsten afgestemd binnen de (sub)regio De Liemers (zie paragraaf 3.4.2).

3.5.2 Groenstructuurplan

Op 27 januari 2011 is het Groenstructuurplan voor de gemeente Montferland vastgesteld. Het groen is kenmerkend voor de ruimtelijke kwaliteit en aantrekkelijkheid van het landschap, met name ook van de kernen. Velen hebben belang bij aantrekkelijke kernen die, naast mogelijkheden voor een vitale economie, rust en ruimte bieden.

Voor iedere kern is een werkboek opgesteld dat handreikingen biedt voor het ontwikkelen en begeleiden van projecten. Drie motto's staan in het Groenstructuurplan centraal:

  • sluit aan bij het landschap;
  • versterk de karakteristiek van de kern;
  • draagvlak in projecten.

De visie op de groenstructuurkaart benoemt de uitgangspunten tot het jaar 2030. Daarnaast zijn er kaarten opgenomen met het te versterken groen en te behouden waardevolle groenstructuren.

Hoofdstuk 4 van het groenstructuurplan verdeelt ’s-Heerenberg in 26 aandachtsgebieden en beschrijft per gebied de groene doelstellingen. Het plangebied en zijn omgeving valt onder deelgebied 21 ‘Hart van ’s-Heerenberg-Oost’:

4.3.5 | Verjong het hart van ‘s-Heerenberg-oost [21]

De zone met school, kerk en supermarkt ten westen van de Hangaarts tussen de Bongerd en de Professor van der Leeuwstraat vraagt om een nieuwe inrichting, waarin groen een belangrijke rol speelt. Dit zou het hart van ’s-Heerenberg-oost moeten zijn, maar ligt er nu op veel plaatsen onverzorgd bij. Dat lokt weer ongewenst gedrag uit wat uiteindelijk tot verpaupering kan leiden.

De plantsoenen en perken hebben hun beste tijd gehad. Voeg de vele kleine perkjes daarbij samen tot grotere stroken met openbaar groen en verblijfsruimte. Streef hierbij weer naar een helder beeld van bomen in gazon en slechts enkele, maar mooie accenten met sierbeplanting.

Toetsing

De locatie van de Emmauskerk wordt niet specifiek benoemt in het Groenstructuurplan en komt niet voor op de structuurkaarten met te versterken groen en te behouden waardevolle groenstructuren. Wel aangegeven op de kaarten is de te koesteren zichtlijn tussen het gebied rond De Bongerd en het Loveringbos, aan de overzijde van de Oude Doetinchemseweg. Deze zichtlijn voert langs het plangebied. De herontwikkeling van de kerklocatie is hierop niet van invloed.

In het kader van het bouwplan worden de openbare groenstroken opnieuw ingericht om de woningen te ontsluiten en om ruimte te maken voor opritten en een achterpad (verbonden met het aangrenzende parkeerterrein). Dit strookt met de uitgangspunten voor het Hart van ’s-Heerenberg-Oost, die hiervoor zijn genoemd.

3.5.3 Gemeentelijk Rioleringsplan Montferland

Het (hemel)waterbeleid van de gemeente Montferland is onder andere vastgelegd in het Gemeentelijk Rioleringsplan Montferland (Verbreed GRP 2016-2020). Daarnaast gelden bij nieuwbouw de bepalingen zoals opgenomen in artikel 2.7.5 van de bouwverordening 2012.

Bewoners en bedrijven zijn in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor de neerslag die op hun perceel valt. De gemeente heeft alleen een zorgplicht in situaties waarin het onredelijk is om bewoners te vragen het hemelwater op eigen terrein te verwerken (zie onder). Hierbij mag de gemeente zelf bepalen wat redelijk is.

In situaties waarin redelijkerwijs niet van iemand kan worden verwacht om het hemelwater zelf te verwerken zorgt de gemeente voor de afvoer van het water, bijvoorbeeld als een (ingrijpende) wijziging van een bestaande situatie nodig zou zijn, vanwege ruimtegebrek of als de bodem ter plaatse slecht water doorlaat.

Bij nieuwbouw kan het hemelwater in de meeste gevallen op eigen terrein worden verwerkt. In omgevingsvergunningen voor nieuw- of herbouw van woningen of bedrijfspanden legt de gemeente vast dat regenpijpen en schone bedrijfsterreinen niet (meer) op het gemengde riool mogen worden aangesloten. De kosten voor het aanleggen van benodigde voorzieningen op de kavels, zijn voor rekening van de initiatiefnemer.

In nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen wordt 10% van het bruto oppervlak gereserveerd voor het realiseren van hemelwatervoorzieningen en/of waterberging. Bij nieuwbouw in bestaand bebouwd gebied is de beschikbare ruimte beperkt: hier is maatwerk nodig. Per project wordt bepaald wat de beste oplossing is. Hiervoor is al vroeg in het planproces afstemming nodig met het waterschap en de afdelingen Ruimtelijke Ontwikkeling en Openbare Werken.

De gemeente Montferland gaat vanuit het oogpunt om het risico op schade door wateroverlast op een locatie zo veel mogelijk te beperken uit van bui T=10 jaar (een neerslagsituatie van 36 mm in 45 minuten). Dit houdt in dat een regenbui, die gemiddeld een keer per tien jaar voorkomt, geen materiële of financiële schade tot gevolg mag hebben. Hieronder vallen in ieder geval het onderlopen van winkels, bedrijven, woningen en belangrijke verkeerstunnels.

Toetsing

De randvoorwaarden en uitgangspunten voor de geplande ontwikkeling ten aanzien van het aspect water zijn uitgewerkt in Hoofdstuk 4, waarin de opgestelde watertoets wordt behandeld.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Algemeen

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.2 Milieu

4.2.1 Bodem

Algemeen

In het kader van een bestemmingsplanprocedure moet zijn aangetoond dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Hiertoe is het uitvoeren van een verkennend milieukundig bodem- en grondwateronderzoek noodzakelijk. Dit onderzoek moet uitwijzen of de locatie mag worden aangewend voor de gewenste ontwikkeling.

Toetsing

In februari 2017 in door Econsultancy een verkennend bodemonderzoek afgerond. Het rapport is als bijlage opgenomen bij dit bestemmingsplan (Bijlage 1).

De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als ‘onverdacht’ kan worden beschouwd wordt, wordt door de onderzoeksresultaten bevestigd. Er bestaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de nieuwbouw op de onderzoekslocatie, alsmede een bestemmingsplanwijziging.

Er zijn op basis van het vooronderzoek, tijdens de terreininspectie en bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden geen aanwijzingen gevonden, die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten. In de bovengrond zijn geen verontreinigingen geconstateerd. In de ondergrond zijn eveneens geen verontreinigingen geconstateerd.

Aangezien het grondwater zich dieper dan 5,0 m -mv bevindt, heeft er conform de NEN 5740 geen grondwateronderzoek plaatsgevonden.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het plan uitvoerbaar is voor wat betreft het onderdeel bodem.

4.2.2 Luchtkwaliteit

Algemeen

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen (paragraaf 5.2). De Wet kent onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.

Toetsing

Voorliggend initiatief betreft de realisatie van elf nieuwe woningen. Volgens de ministeriële regeling NIBM draagt een bouwplan van deze omvang (minder dan 1.500 woningen) niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Conclusie

Het initiatief is uitvoerbaar voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit.

4.2.3 Geluid

Algemeen

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In het bestemmingsplan moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals woningen, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies binnen de geluidszone van (spoor)wegen en/of industrieterreinen worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting.

Toetsing

Onderzoek wegverkeerlawaai

In februari 2017 is door Econsultancy in het kader van het bouwplan een akoestisch onderzoek wegverkeerlawaai uitgevoerd. Het rapport is als bijlage opgenomen bij dit bestemmingsplan (Bijlage 2).

De nieuwe woningen zijn gelegen in de geluidszones van de Oude Doetinchemseweg en de Drieheuvelenweg. In het kader van een goede ruimtelijke ordening worden tevens de nabijgelegen 30 km/uur wegen (De Bongerd en Professor Van der Leeuwstraat) in het onderzoek betrokken. In het onderzoek wordt de geluidbelasting op de geluidgevoelige bestemmingen inzichtelijk gemaakt en getoetst aan het toetsingskader.

De ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting bedraagt 48 dB, de maximaal te ontheffen geluidsbelasting bedraagt 63 dB voor bestaande wegen met zone. De gemeente heeft nog geen geluidsbeleid. Voor wegen zonder geluidzone (30 km/uur wegen) wordt aansluiting gezocht met de genoemde grenswaarden uit de Wet geluidhinder.

Ten gevolge van de Oude Doetinchemseweg wordt de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting overschreden, met maximaal 7 dB. De maximaal te ontheffen geluidsbelasting wordt niet overschreden. Ten gevolge van De Bongerd (30 km/uur weg, geen geluidszone) wordt eveneens de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting overschreden, met maximaal 4 dB. Voor de beide wegen zijn een afweging van geluidsreducerende maatregelen noodzakelijk.

Ten gevolge van de Oude Doetinchemseweg treedt een overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting op. Bron- of overdrachtsmaatregelen zijn niet te treffen om diverse redenen. Voor deze weg dienen hogere waarden te worden aangevraagd en voor de vaststelling van het bestemmingsplan dienen deze hogere waarden verkregen te zijn.

Ten gevolge van De Bongerd treedt ook een overschrijding op. Bron- of overdrachtsmaatregelen zijn niet te treffen om diverse redenen. Voor deze weg hoeven geen hogere waarden te worden aangevraagd daar dit een 30 km/uur weg is.

De maximale gecumuleerde geluidsbelasting bedraagt 60 dB excl. aftrek. Op basis van de gecumuleerde geluidsbelasting is een karakteristieke geluidwering van maximaal 27 dB benodigd voor de realisatie van een binnenwaarde van 33 dB.

Akoestisch onderzoek geluidwering

Naar aanleiding van het akoestisch onderzoek wegverkeerlawaai heeft Hurenkamp Architecten & Adviseurs een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidwering van de gevels van het nieuwbouwplan. Het rapport is als bijlage opgenomen bij dit bestemmingsplan (Bijlage 3).

Het betreft een nieuwbouw woningbouwproject, waarbij metingen hebben uitgewezen dat er een hogere geluidbelasting op de gevels aanwezig is als gevolg van wegverkeer. De berekeningen in dit onderzoek wijzen uit dat, onder de voorwaarde dat de aangeven bouwkundige voorzieningen worden getroffen, aan de nieuwbouweisen van het Bouwbesluit 2012 wordt voldaan.

Hogere waarde

In verband met de overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting op de nieuwe woningen door de Oude Doetinchemseweg dient in het kader van de Wgh een hogere waarde aangevraagd te worden bij het college van B&W. De verlening van de hogere waarde vindt plaats in een aparte hogere waarde-procedure gelijktijdig met de ruimtelijke procedure.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan

4.2.4 Externe veiligheid

Algemeen

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijk slachtoffers. Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Groepsrisico

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi (stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.

Toetsing

Voorliggende ontwikkeling voorziet in realisatie van nieuwe kwetsbare objecten, namelijk woningen. Om te bepalen waar er zich stationaire en mobiele bronnen bevinden, is de risicokaart Nederland geraadpleegd. De navolgende afbeelding bevat een uitsnede van de risicokaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgshbwonbongrd24-va01_0010.png"

Uitsnede risicokaart.

In het plangebied en in de directe omgeving liggen geen risicovolle inrichtingen of transportroutes voor gevaarlijke stoffen. Op een grotere afstand bevindt zich een tankstation met een LPG-vulpunt (Drieheuvelenweg, ten zuidwesten van het plangebied). De PR-10-6 contour van deze inrichting bedraagt 45 m. Voor de verantwoording van het groepsrisico geldt een invloedszone van 150 meter.

Het plangebied ligt met een afstand van ruim 300 meter ver buiten de invloedszone. Een nadere beoordeling van het groepsrisico is daarom niet noodzakelijk.

Conclusie

Geconcludeerd wordt er geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling. Het bouwplan is uitvoerbaar voor wat betreft het aspect externe veiligheid.

4.2.5 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen

Indien door middel van een plan nieuwe, milieuhindergevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient te worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen milieuhindergevoelige functies in de directe omgeving van het plangebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkelingen die met een plan mogelijk worden gemaakt.

Wat betreft de aanbevolen afstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies, zoals wonen, is de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten geraadpleegd. Hierin worden richtafstanden voor het omgevingstype 'gemengd gebied' als 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied' aanbevolen.

Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een rustige woonwijk en het buitengebied komen vrijwel geen andere functies voor. De richtafstanden gelden voor een gemiddeld nieuw bedrijf en gaan uit van het gebiedstype 'rustig woongebied'. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf het op de verbeelding aangeduide deel voor de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van de woningen gelegen buiten het betreffende perceel.

Toetsing

Het plan voorziet in gevoelige functies in de vorm van woningen, binnen een gebied dat als 'rustige woonwijk' is aangeduid. Binnen een straal van 500 meter van het plangebied zijn een bedrijven gevestigd die voor hinder kunnen zorgen. Naast de woningen ligt wel een voorzieningencentrum met winkels en kleinschalige horeca op minimaal 20 meter.

Volgens de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uit 2009 hoort bij supermarkten en snackbars (sbi-codes 471 en 561) een grootste afstand van 10 meter voor het aspect geluid en geur. Aangezien de eerste woningen op meer dan 20 meter liggen, kan er van uit worden gegaan dat geen sprake is van een te verwachten overmatige hinder voor toekomstige bewoners. De voorgenomen ontwikkelingen met nieuwe woningen geven geen nieuwe belemmeringen voor eventuele uitbreidingsmogelijkheden van de omliggende bedrijven.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

4.3 Water

4.3.1 Algemeen

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

4.3.2 Situatie plangebied

Oppervlaktewater

De planlocatie is gelegen binnen het beheersgebied van waterschap Rijn en IJssel en de gemeente Montferland. Volgens de leggerkaart van waterschap is er in de directe omgeving van de planlocatie geen oppervlaktewater aanwezig.

Grondwater

Het water van het eerste watervoerend pakket stroomt volgens gegevens van de digitale wateratlas van provincie Gelderland in oostelijke richting. De Gemiddelde Voorjaars Grondwaterstand (GVG) zou zijn gelegen op 13,0 m +NAP, waardoor de GHG dieper is gelegen dan 5,0 m -mv. De onderzoekslocatie ligt niet in een grondwaterbeschermings- en/of grondwaterwingebied.

Afvalwater en hemelwater

In het kader van duurzaam waterbeheer zal het afstromend hemelwater van de toekomstig verharde oppervlakte in de bodem worden geïnfiltreerd.

4.3.3 Watertoets

Door Econsultancy is een watertoets opgesteld voor de ontwikkeling. Het rapport is als bijlage opgenomen bij dit bestemmingsplan (Bijlage 4).

De watertoets is uitgevoerd in het kader van een bestemmingsplanwijziging. In deze paragraaf wordt beschreven op welke wijze rekening is gehouden met de waterhuishoudkundige aspecten en het beleid van de waterbeheerders (Waterschap Rijn en IJssel en de gemeente Montferland). Uitgangspunt van de waterparagraaf is dat een ruimtelijk besluit of plan geen slechtere waterhuishoudkundige situatie oplevert dan in het bestaande beleid is vastgelegd.

De planlocatie betreft het terrein behorende bij de Emmauskerk. De locatie is bebouwd met een kerk en een beheerderswoning. De onbebouwde terreindelen zijn deels voorzien van een klinkerverharding. Voor het overige is de locatie onverhard. De herontwikkeling voorziet in de realisatie van 11 woningen. Het af te koppelen verhard oppervlak bedraagt (met inbegrip van bijgebouwen, erf verharding en/of bestrating) circa 1.195 m2.

In de toekomstige situatie zal het schone hemelwater (zogenaamde hemelwaterafvoer; HWA) niet direct op het vuilwater (zogenaamde droogweerafvoer; DWA) worden aangesloten maar separaat binnen worden verwerkt conform de uitgangspunten van de waterbeheerder. Dit betekent dat bij de verdere planuitwerking water expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing wordt genomen en dat hemelwater op een duurzame wijze wordt verwerkt. De ontwikkeling zal daarmee hydrologisch neutraal zijn. De wateropgave ten aanzien van het totale plan bedraagt 43 m³ ofwel 4 m³ per kavel. De haalbaarheid van de hemelwaterinfiltratie is mede afhankelijk van de doorlatendheid van de bodem.

Naast de doorlatendheid van de bodem (k-waarde) zijn factoren zoals de lokale en regionale bodemopbouw, de grondwaterfluctuatie (GHG) en de verharde oppervlakte van belang. Op basis van de bodemopbouw en textuur wordt de bodem en dan met name de (diepere) ondergrond geschikt geacht voor infiltratie. Met betrekking tot de lediging worden dan ook geen problemen verwacht.

Ten aanzien van de omgang met hemelwater zijn meerdere mogelijkheden van toepassing:

-> regenwater infiltreren:

  • door de regenpijp af te zagen en met een bocht in de tuin (in een laagte) te laten lopen;
  • door de aanleg van een grindbed in de tuin of onder de oprit;
  • door de aanleg van infiltratiekratten in de tuin of onder de oprit.

Het vuilwater (zogenaamde droogweerafvoer; DWA) zal in de toekomstige situatie worden aangesloten op het bestaande rioleringsstelsel in de omgeving. Het aanbod c.q. toename bedraagt circa 3.300 l/dag (3,3 m³/dag).

Op basis van de randvoorwaarden en uitgangspunten is de ontwikkeling in zowel ruimte als tijd waterneutraal uit te voeren. Er worden dan ook vanuit het oogpunt van de waterhuishouding geen belemmering verwacht ten aanzien van de bestemmingswijziging en de uitvoering van het plan.

4.3.4 Overleg Waterschap Rijn en IJssel

Het plan is in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening voorgelegd aan Waterschap Rijn en IJssel. Het Waterschap heeft in een e-mail van 23 februari 2017 aangegeven geen op- of aanmerkingen op het plan te hebben. De waterparagraaf is voldoende uitgewerkt.

4.3.5 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.4 Ecologie

4.4.1 Algemeen

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten getoetst worden aan de Wet natuurbescherming. Bij de toets van een ruimtelijke ontwikkeling wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.

4.4.2 Toetsing

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is door Econsultancy een quickscan natuurtoets uitgevoerd. Het rapport is als bijlage opgenomen bij dit bestemmingsplan (Bijlage 5). Het onderzoek heeft tot doel om in te schatten of er op de onderzoekslocatie planten- en diersoorten aanwezig of te verwachten zijn die volgens de Wet natuurbescherming een beschermde status hebben en die mogelijk verstoring kunnen ondervinden door de voorgenomen ingreep.

De aanwezigheid van geschikt habitat op de onderzoekslocatie voor de verschillende soorten en soortgroepen is weergegeven in de navolgende tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgshbwonbongrd24-va01_0011.png"

Tabel: Overzicht geschiktheid onderzoekslocatie voor soortgroepen en te nemen vervolgstappen

In de tabel is samengevat of de voorgenomen ingreep mogelijk verstorend kan werken en wat de consequenties zijn voor eventuele vervolgstappen, zoals soortgericht nader onderzoek of vergunningtrajecten. In de tabel is weergegeven of maatregelen noodzakelijk zijn om overtreding van de Wet natuurbescherming voor bepaalde soortgroepen te voorkomen.

De planlocatie vormt een geschikt habitat voor broedvogels, vleermuizen en grondgebonden zoogdieren, waardoor de voorgenomen ingrepen verstorend kunnen werken. Aanvullend onderzoek naar nestlocaties van de ransuil en de aanwezigheid van vleermuizen moet uitwijzen of er een ontheffingsaanvraag nodig is.

Voorwaardelijke verplichting

In de regels van het bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen (artikel 7.4) die bepaald dat:

  • a. bestaande gebouwen gesloopt en bomen gekapt mogen worden, nadat uit onderzoek is gebleken dat nestlocaties van de ransuil en de aanwezigheid van vleermuizen zijn uit te sluiten;
  • b. uit het onderzoek, als bedoeld onder a, mocht blijken dat overtreding van de Wet natuurbescherming niet voorkomen kan worden, bestaande gebouwen gesloopt en bomen gekapt mogen worden, nadat de ontheffing Wet natuurbescherming is verleend.

Op deze wijze kan de sloop van bebouwing en het kappen van bomen pas worden uitgevoerd nadat nader onderzoek naar de genoemde soorten is uitgevoerd, dan wel dat een ontheffing Wet natuurbescherming is verleend. Hiermee zijn de ecologische belangen op een afdoende wijze juridisch gewaarbord in het bestemmingsplan.

4.4.3 Conclusie

Door het opnemen van een voorwaardelijke verplichting, zijn de ecologische belangen op een afdoende wijze gewaarborgd en vormt het aspect ecologie daarmee geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.5 Verkeer en parkeren

4.5.1 Verkeer

Voorliggende ontwikkeling voorziet in de bouw van 11 woningen in het bebouwde gebied van ‘s-Heerenberg. Het bouwplan zal niet leiden tot een substantiële toename van het aantal verkeersbewegingen in de omgeving van het plangebied. De bestaande ontsluitingswegen in de omgeving van het plangebied (de Oude Doetinchemseweg, de Bongerd en de Professor van der Leeuwstraat) en de Smallestraat) hebben voldoende capaciteit om het aantal verkeersbewegingen te kunnen verwerken.

Geconcludeerd wordt dat het plan uitvoerbaar is voor wat betreft het aspect verkeer.

4.5.2 Parkeren

Voor sociale huurwoningen geldt een parkeernorm van 1,2 - 2,0 parkeerplaats per woning (CROW-publicatie kencijfers parkeren en verkeersgeneratie). Bij deze bandbreedte wordt, gelet op de druk in de omgeving, de parkeernorm van 1,4 parkeerplaats per woning aangehouden. De parkeervraag waar aan moet worden voldaan is 11 x 1,4 = 16 parkeervakken.

In het voorstel zijn 8 parkeerplaatsen op eigen terrein en 5 op openbaar terrein aan De Bongerd opgenomen. Dit totaal van 13 parkeerplaatsen is onvoldoende om de parkeervraag van de woningen op te vangen. Daarentegen worden de bestaande parkeervakken aan de Prof. van der Leeuwstraat meestal niet alle 6 gebruikt en is er op het parkeerterrein bij de Albert Heijn ook nagenoeg altijd nog ruimte vrij.

Om de bereikbaarheid tussen de nieuwe woningen en het parkeerterrein te verbeteren, wordt het achterpad tussen de woningen aan de zijde van het parkeerterrein ontsloten. Gelet hierop vormt het aspect parkeren geen belemmering voor deze ontwikkeling.

Geconcludeerd wordt dat het plan uitvoerbaar is voor wat betreft het aspect parkeren.

4.6 Archeologie

4.6.1 Algemeen

Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a, van het Bro moet in een toelichting van een bestemmingsplan bij ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst, hoe er wordt omgegaan met de aspecten archeologie en cultuurhistorie. De bescherming van archeologische waarden is verankerd in de Erfgoedwet. Het belangrijkste doel van deze wet is de bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door het reguleren van bodemverstorende activiteiten.

4.6.2 Gemeentelijk beleid

Het plangebied ligt in een gebied met een archeologische verwachtingswaarde 4, bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem. Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 1.000 m² en waarbij de grondwerkzaamheden dieper dan 0,3 m onder het maaiveld plaatsvinden, dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld.

4.6.3 Toetsing

Door Econsultancy is een archeologisch bureauonderzoek en gecombineerd verkennend en karterend booronderzoek uitgevoerd. Het rapport is als bijlage opgenomen bij dit bestemmingsplan (Bijlage 6). Op grond van het ontbreken van archeologische waarden binnen het plangebied, wordt geadviseerd om geen vervolgonderzoek te laten plaatsvinden. Het van nature gevormde bodemprofiel is binnen het gehele plangebied reeds vergraven. Daarmee is ook het archeologisch sporen- en vondstniveau vergraven. Bovendien zijn er tijdens het uitgevoerde onderzoek op locatie geen archeologische resten aangetroffen.

4.6.4 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er vanuit archeologie geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen bodemingrepen.

4.7 Economische uitvoerbaarheid

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is in artikel 6.2.1 een opsomming gegeven van de bouwplannen die worden beschouwd als bouwplan in de zin van 6.12 Wro, waarvoor een exploitatieplan dient te worden vastgesteld indien het kostenverhaal niet anderszins is geregeld.

Het voorliggende bouwplan (de bouw van 11 woningen) is een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro. Tussen de initiatiefnemer en de gemeente Montferland wordt een exploitatieovereenkomst gesloten. Hiermee is het kostenverhaal voor de gemeente verzekerd.

Hoofdstuk 5 Juridische planaspecten

5.1 Algemeen

5.1.1 Wat is een bestemmingsplan

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).


Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden' (omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).


Een bestemmingsplan regelt derhalve het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen) en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden (aanleggen).


Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.

5.1.2 Bestemmen, dubbelbestemmen en aanduiden

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijhorende regel worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:

  • Via een dubbelbestemming
    Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één 'enkel' bestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regel van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
  • Via een aanduiding
    Een aanduiding is een teken op de verbeelding dat betrekking heeft op een vlak op die kaart. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.
5.1.3 Hoofdstukindeling van de regels


De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels
    In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).

  • 2. Bestemmingsregels
    In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen.

    Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen.

    Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsbepalingen ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo is een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.

  • 3. Algemene regels
    In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelregel, algemene gebruiksregels en algemene afwijkingsregels.

  • 4. Overgangs- en slotregels
    In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

5.2 Dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.


De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

5.2.1 Bijzonderheden in dit bestemmingsplan

In dit bestemmingsplan zijn de bestemmingen Tuin, Verkeer - Verblijfsgebied en Wonen opgenomen.

Tuin

De gronden tussen de woningen en de omliggende wegen zijn bestemd als 'Tuin'. Deze gronden zijn bestemd voor tuinen.

Op en in de gronden van deze bestemming mogen uitsluitend erkers en ingangspartijen aan een woning en bij de bestemming behorende overige bouwwerken, zoals erf- of perceelafscheidingen en tuinmeubilair, niet zijnde carports en overkappingen worden gebouwd. In de bouwregels van deze bestemming zijn de maatvoeringseisen voor de bouw van deze bouwwerken opgenomen.

Verkeer - Verblijfsgebied

De voor deze bestemming aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor woonstraten, fiets- en voetgangersverkeer en parkeervoorzieningen, bermen, groen en speelvoorzieningen.

Wonen

De beoogde woningen in het plangebied zijn bestemd als 'Wonen'. De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, beroep aan huis of het bestaande bedrijf aan huis, tuinen en erven.

Van de gebouwen binnen deze bestemming mag 30% van de vloeroppervlakte tot een maximum van 50 m2 gebruikt worden voor een beroep aan huis.

Binnen de bestemming mogen woningen, bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken, zoals erf- of perceelafscheidingen en tuinmeubilair worden gebouwd. Binnen de bestemming is een bouwvlak opgenomen. De woningen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd. Er mogen maximaal 11 woningen worden gebouwd. Dit maximum aantal is op de verbeelding aangegeven. De woningen mogen zowel vrijstaande, twee-aan-een en aaneengebouwd worden. De maximale goot- en bouwhoogte van de woningen zijn op de verbeelding opgenomen.

Bijbehorende bouwwerken (bijvoorbeeld bijgebouwen) en overige bouwwerken (bouwwerken, geen gebouw zijnde) zijn, onder voorwaarden, ook toegestaan. De maatvoeringseisen van deze bouwwerken zijn opgenomen in de bouwregels.

In de regels van de bestemming is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van het toestaan van een aan huis gebonden bedrijf. Voor de afwijking gelden aanvullende voorwaarden voordat deze kan worden verleend.

5.2.2 Algemene regels

Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld begrippen, de wijze van meten, algemene afwijkingen en overgangsrecht. Deze min of meer standaardregels in bestemmingsplannen worden hier verder niet toegelicht.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Vooroverleg

In het kader van het vooroverleg is een reactie van het Waterschap Rijn en IJssel ontvangen. Het Waterschap geeft in haar reactie van 23 februari 2017 aan dat zij geen op- of aanmerkingen hebben op de in het bestemmingsplan opgenomen waterparagraaf. De waterparagraaf is voldoende uitgewerkt.

De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.

6.2 Zienswijzen

Vanaf 23 maart 2017 heeft het ontwerpbestemmingsplan ''s- Heerenberg, De Bongerd 2 en 4' gedurende zes weken ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan ingediend.