direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Nieuw-Dijk, hoek Bosstraat - Smallestraat
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1955.bpsgnwdwonbossmall-on01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

Aan de zuidzijde van de kern Nieuw-Dijk (gemeente Montferland) ligt aan de Smallestraat 4 een voormalig boerderijperceel. Dit perceel en de omliggende gronden zijn aangewezen als woningbouwlocatie op basis van onder andere de provinciale Ruimtelijke Verordening en het Regionaal Plan Stadsregio Arnhem-Nijmegen 2005-2020. De bestaande boerderij in het midden van het plangebied blijft behouden en de omliggende opstallen worden gesloopt. Rondom deze woning worden vervolgens 28 nieuwe woningen gerealiseerd. Onderhavig plan versterkt de vitaliteit van de kern Nieuw-Dijk door te zorgen voor een vergroting van het draagvlak van de bestaande voorzieningen. De nieuwe woningen sluiten daarnaast aan bij het woningbouwprogramma door een gevarieerd aanbod van betaalbare woningen in het overloopgebied tussen stad en land aan te bieden en aan te sluiten bij de actuele woonbehoefte.

Binnen het vigerende bestemmingsplan heeft de locatie de bestemming 'Agrarisch' en is de realisatie van de woningen niet mogelijk. Om de 28 nieuwe woningen planologisch mogelijk te maken wordt onderhavig bestemmingsplan opgesteld.

1.2 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan Nieuw-Dijk, hoek Bosstraat - Smallestraat bestaat, naast deze toelichting, uit de volgende stukken:

  • verbeelding, schaal 1:1.000 (tek. nr.NL.IMRO.1955.bpsgnwdwonbossmall-on01);
  • planregels.

De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en dienen in samenhang met elkaar worden 'gelezen'. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen en doet eventueel verslag van het onderzoek dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

1.3 Begrenzing plangebied

Het plangebied omvat een voormalig agrarisch perceel en ligt in het buitengebied van de gemeente Montferland. De locatie grenst aan de bebouwde kom en ligt ten zuiden van de woningen aan de Smallestraat en ten westen van de Bosstraat. Net ten zuiden van het plangebied is aan de Bosstraat 24 een burgerwoning gelegen. Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 17.500 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgnwdwonbossmall-on01_0001.jpg"

Globale begrenzing van het plangebied (bron: Google Earth)

1.4 Geldende bestemmingsplannen

Ter plaatse geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied' van de gemeente Montferland. Dit bestemmingsplan is op 29 september 2011 vastgesteld door de gemeenteraad en op 20 maart deels onherroepelijk inwerking getreden. De bestaande woning in het midden van het plangebied heeft de bestemming 'Wonen'. Gronden met deze bestemming zijn onder andere bestemd voor wonen en eventuele aan huis gebonden beroepen/bedrijven. De overige gronden binnen het plangebied zijn bestemd als 'Agrarisch'. Gronden met deze bestemming zijn hoofdzakelijk bestemd voor agrarische bedrijven. De 28 nieuwe woningen zijn binnen deze bestemming niet toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgnwdwonbossmall-on01_0002.jpg"

Uitsnede vigerend bestemmingsplan Buitengebied met globale aanduiding plangebied (rood)

1.5 Leeswijzer

De toelichting is opgebouwd uit 5 hoofdstukken. Na het inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de bestaande en de toekomstige situatie van het plangebied. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader geschetst, waarbinnen de planvorming plaatsvindt. Vooral het planologisch beleid op provinciaal en gemeentelijk niveau komt aan bod. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het plan aangetoond door middel van een toets aan de diverse milieuaspecten, water, archeologie en flora en fauna. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische planopzet. Hoofdstuk 6 ten slotte gaat in op de resultaten uit de procedure.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

Nieuw-Dijk is ontstaan na de verdeling van de gemeenschappelijke markegronden en heette tot 1911 buurtschap 'Den Bosch'. Na de stichting van de parochiekerk in 1911 veranderde de naam in Nieuw-Dijk. Nieuw-Dijk is gegroeid langs de Bosstraat op de overgang van het oude hoeve- en akkerlandschap in het westen en de jonge heideontginning in het oosten. Na de tweede wereldoorlog is Nieuw-Dijk vooral in noordelijke richting in een laag tempo uitgebreid van de Smallestraat tot aan de Bosstraat. De lintbebouwing aan de Smallestraat bestaat vooral uit woningen op grote kavels, maar ook een kerk, winkels en andere voorzieningen. Door de gevarieerde bebouwing en het kaarsrechte karakter wordt de Smallestraat ervaren als de centrale ruimte in Nieuw-Dijk.

De lintbebouwing aan de zuidzijde van de Smallestraat grenst aan de achterzijde aan het buitengebied. In dat buitengebied liggen verspreid enkele boerderijen met bijgebouwen en schuren, met langs de rand van het erf groen en bomen. De bebouwing is kleinschalig en heeft een eenvoudige hoofdvorm. Eén van die verspreid liggende boerderijen ligt in het plangebied. Het betreft een kleinschalig hoofdgebouw (de woning) met daar omheen een aantal bijgebouwen op het erf.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgnwdwonbossmall-on01_0003.jpg"

Bestaande bebouwing Smallestraat (bron: Google Earth)

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgnwdwonbossmall-on01_0004.jpg"

Huidige situatie plangebied (bron: Google Earth)

2.2 Toekomstige situatie

De realisatie van de nieuwe woningen in het plangebied sluit aan op het ruimtelijk beleid van de provincie, regio en gemeente gezien het feit dat het plangebied is aangewezen als uitbreidingslocatie voor woningbouw. Onderhavig plan versterkt de vitaliteit van de kern Nieuw-Dijk door te zorgen voor een vergroting van het draagvlak van de bestaande voorzieningen. De nieuwe woningen sluiten aan bij het woningbouwprogramma door een gevarieerd aanbod van betaalbare woningen in het overloopgebied tussen stad en land aan te bieden en aan te sluiten bij de actuele woonbehoefte.

De bestaande karakteristieken van de boerderij met het omliggende erf is als uitgangspunt gekozen voor de nieuwbouw op deze locatie. De nieuwe woningen vormen een bebouwingsensemble en worden op een informele manier op het erf rond de bestaande boerderij gesitueerd. Er is geen vaste rooilijn. Gezien de huidige situatie op de woningmarkt is ervoor gekozen dit plan relatief flexibel te houden, zodat er te zijner tijd een gepaste invulling aan gegeven kan worden.

De woningen betreffen circa 6 vrijstaande woningen, 8 twee-onder-een-kap woningen en 15 rijenwoningen, die door elkaar heen staan. Ze zijn relatief kleinschalig en bestaan uit één of twee lagen met een kap. De maximale goot- en nokhoogte bedragen respectievelijk 4 en 9 meter met een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid naar een maximale goot- en nokhoogte van respectievelijk 6 en 10 meter. Wat uitstraling en sfeer betreft, refereren de woningen, de buitenruimte en de erfscheidingen aan het boerenerf, in een informele, groene omgeving van bomen en hagen. In een separaat beeldkwaliteitplan wordt in tekst en beelden aangegeven wat de na te streven kwaliteit van de woningen en openbare ruimte zal worden. Dit beeldkwaliteitplan is als Bijlage 1 toegevoegd.

De ontsluiting voor autoverkeer en langzaam verkeer vindt plaats via de Bosstraat. Langzaam verkeer kan daarnaast ook gebruik maken van de route naar de Smallestraat. Parkeren kan deels plaatsvinden op eigen terrein (minimaal 15 parkeerplaatsen) en deels in de openbare ruimte (minimaal 38 parkeerplaatsen).

Het erf krijgt deels een groene invulling van bomen, hagen en gras. Daar waar woningen met de achterzijde naar het landschap worden gerealiseerd, wordt extra aandacht geschonken aan de erfscheiding (in de vorm van groen, of mee ontworpen met de woningen).

Het nieuwe erf ligt "los" van de directe omgeving, als een pluk bebouwing in het buitengebied. Het (voormalige) grasland aan de noord- en westzijde van het nieuwe erf kan een invulling krijgen met een boomgaard, een moestuin of een paardenwei.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgnwdwonbossmall-on01_0005.png"

Mogelijke inrichting plangebied

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bepaalt welke kaderstellende uitspraken van het kabinet bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Het gaat onder meer om nationale belangen als Rijksvaarwegen, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en Primaire waterkeringen.

Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (de artikelen worden later aan het Barro toegevoegd) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Ten aanzien van de begrenzing van de EHS is bepaald dat niet het rijk, maar de provincies die grenzen (nader) bepalen.

Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

Toetsing

Het voorgenomen plan raakt geen van de nationale belangen en is niet in strijd met het rijksbeleid.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro 3.1.6 tweede lid)

Op 1 oktober is het 'Besluit van 28 augustus 2012, houdende wijziging van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in verband met de toevoeging van enkele onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang' (Stb. 2012, nr. 388) in werking getreden. Door dit wijzigingsbesluit is ook het Bro aangepast. In artikel 3.1.6 is het tweede lid toegevoegd. Dit lid heeft betrekking op de ladder voor duurzame verstedelijking. Deze ladder stelt eisen aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De wettelijke regeling gaat vergezeld van een handreiking die andere overheden ondersteunt bij de praktische toepassing van de juridische verplichting. Artikel 3.1.6 tweede lid:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

In de ontwerp omgevingsvisie en ontwerp omgevingsverordening heeft de provincie Gelderland reeds de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen en uitgewerkt in de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik (zie paragraaf 3.2.3).

Toetsing

De ladder gaat ervan uit dat invulling van ruimtebehoefte in het algemeen het beste op het niveau van de regio kan worden afgewogen. In de 'Handreiking Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt echter aangegeven dat het kan voorkomen dat een ruimtebehoefte die lokaal wordt ervaren, op het niveau van de regio wegvalt, omdat elders in de regio al in de ruimtebehoefte wordt voorzien. Een dergelijke lokale behoefte kan in dat geval toch als regionale behoefte worden aangemerkt. Zo kan er vanuit het oogpunt van leefbaarheid een lokale behoefte zijn aan kleinschalige voorzieningen en detailhandel met primair een functie op buurt- of wijkniveau, zoals de bakker om de hoek, of een wijkcentrum. Het kan ook gaan om kleinschalige woningbouw die vanwege de leefbaarheid en vitaliteit van een kern of wijk noodzakelijk is bijvoorbeeld om woonruimte in de eigen kern te kunnen bieden aan jonge gezinnen die graag in de kern willen blijven wonen. Dit laatste is het geval in de kern Nieuw-Dijk. Onderhavig plan versterkt de vitaliteit van de kern door te zorgen voor een vergroting van het draagvlak van de bestaande voorzieningen. Er wordt een gevarieerd aanbod van (o.a. betaalbare) woningen gerealiseerd in het overloopgebied tussen stad en land dat aansluit bij de actuele lokale woonbehoefte (zie paragraaf 3.4.2). Tot slot is er in het plangebied sprake van een goede multimodale ontsluiting. Het gebied is per auto goed bereikbaar vanaf de A18 en de N335. Ook met de fiets is het plangebied goed ontsloten. Op enkele minuten loopafstand bevinden zich twee bushaltes, namelijk op de Pater Smitsstraat en op De Pontilaan. Dit betreft de buslijn 196 Nieuw-Dijk - 's Heerenberg. Ieder uur vertrekt hier een bus.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Streekplan

Het ruimtelijk beleid van de provincie Gelderland tot 2015 is vastgelegd in het Streekplan Gelderland 2005. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) op 1 juli 2008 heeft het Streekplan de status van structuurvisie gekregen. Dat betekent dat de inhoud van het Streekplan voor de provincie de basis blijft voor haar eigen optreden in de ruimtelijke ordening. Leidend principe in de visie is: verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Dit uit zich op tal van terreinen, zoals de stedelijke vernieuwingsopgave, de ontwikkeling van het platteland en de toenemende aandacht voor water als ordenend principe. Het streekplan geeft het provinciale ruimtelijk beleid voor de komende jaren op hoofdlijnen aan. Die lijnen zijn herkenbaar in de 'ruimtelijke hoofdstructuur'. Deze 'ruimtelijke hoofdstructuur' bestaat uit de volgende onderdelen:

  • Aanduiding van gebieden die belangrijk zijn voor natuur, water, infrastructuur, cultuurhistorie en stedelijke netwerkvorming. De kwaliteit moet verbeteren en verstedelijking moet worden tegengegaan.
  • De 'rode functies': de ruimte voor wonen, werken en voorzieningen in stedelijke netwerken en regionale centra.
  • In het overige bebouwde en landelijke gebied krijgen regio's en gemeenten meer vrijheid om de ruimte voor wonen en werken te verdelen.
  • Ook wil de provincie zich, sterker dan in het verleden, actief richten op de concrete uitvoering van programma's en projecten. Bijvoorbeeld op groei en krimp van de verblijfsrecreatie op de Veluwe.

Het provinciaal beleid wordt daardoor met name gericht op het stimuleren van krachtige stedelijke netwerken èn kwaliteitsverbetering van het Gelders landschap. Gebieden die belangrijk zijn voor natuur, water (kwaliteit én veiligheid) en cultuurhistorie krijgen bijzondere aandacht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgnwdwonbossmall-on01_0006.jpg"

Uitsnede beleidskaart Ruimtelijke Structuur met globale aanduiding plangebied (blauw)

Toetsing

In het streekplan Gelderland 2005 is het plangebied opgenomen als multifunctionele gebied. In het provinciaal planologisch beleid wordt op deze gebieden geen expliciete provinciale sturing verricht. De vitaliteit van multifunctionele platteland wordt bevorderd door planologische beleidsvrijheid te geven aan gemeenten onder andere wat betreft de regionale behoefte aan 'dorps' wonen te accommoderen. Door enkele nieuwe woningen net ten zuiden van de kern Nieuw-Dijk toe te voegen, wordt er een binding gelegd tussen het stedelijke en landelijke woonmilieu. Hiermee sluit het plan aan op het streekplanbeleid.

3.2.2 Ruimtelijke Verordening

Op 22 januari 2011 is de Ruimtelijke Verordening Gelderland officieel in werking getreden. Met de ruimtelijke verordening stelt de provincie regels voor onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, natuur, nationale landschappen, water en glastuinbouw. De invoering van de verordening is een direct gevolg van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) uit 2008 die is ingevoerd om de rolverdeling tussen Rijk, provincies en gemeenten te vereenvoudigen. De verordening betekent geen verandering in het ruimtelijk beleid van de provincie, maar is de 'juridische vertaling' van de eerder vastgestelde Structuurvisie, de opvolger van het Streekplan. Op 27 juni 2012 is de eerste herziening van de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld door Gedeputeerde Staten.

De verordening richt zich net zo breed als het streekplan op de fysieke leefomgeving in de provincie. De vigerende ruimtelijke structuurvisie hanteert als uitgangspunt dat nieuwe verstedelijking voor wonen en werken hoofdzakelijk plaatsvindt binnen het bestaand bebouwd gebied. De verordening legt dit beleid van bundeling en intensivering vast door hiervoor voorschriften op te nemen. Bij de afzonderlijke voorschriften uit de verordening is in de artikelsgewijze toelichting een korte duiding en verantwoording van het provinciaal belang opgenomen. De voor het plan van belang zijnde onderwerpen worden hierna kort behandeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgnwdwonbossmall-on01_0007.jpg"

Uitsnede kaart Verstedelijking Ruimtelijke Verordening met globale aanduiding plangebied (rood)

Ten aanzien van onderhavig plangebied zijn de regels ten aanzien van het onderwerp 'verstedelijking' relevant. Voor verstedelijking geldt dat nieuwe bebouwing ten behoeve van wonen en werken slechts is toegestaan (artikel 2.2):

  • a. binnen bestaand bebouwd gebied,
  • b. binnen de woningbouwcontour van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen (SAN),
  • c. binnen de zoekrichting woningbouw van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen, mits 90% van de woningen wordt gebouwd in de betaalbare huur en/of koopsector, met dien verstande dat voor de gemeente Doesburg een percentage van 70 geldt,
  • d. binnen de zoekzones bedrijventerreinen van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen,
  • e. binnen de zoekzones wonen en werken uit de Streekplanuitwerking Zoekzones stedelijke functies en landschappelijke versterking.

Toetsing

Uit de uitsnede van de kaart Verstedelijking blijkt dat het plangebied valt binnen een gebied dat is aangewezen als zoekrichting woningbouw Stadsregio Arnhem-Nijmegen. Binnen deze gebieden is nieuwbouw toegestaan, mits 90% van de woningen wordt gebouwd in de betaalbare huur en/of koopsector. Onderhavig plan voorziet in de nieuwbouw van 28 woningen, waarvan circa 50% in de betaalbare huur en/of koopsector wordt gerealiseerd. Circa 32% van de woningen wordt in de middeldure sector gerealiseerd en circa 18% in de dure sector. Op basis van ruimtelijke gronden kan van de 90%-eis afgeweken worden. Onder ruimtelijke gronden wordt bedoeld:

  • door woningbouw wordt een ruimtelijk probleem opgelost (bijv. een rommelig gebied)
  • binnen de bestaande contour/stedelijk gebied is geen ruimte voor bouwen van een plan waaraan behoefte is.

Het ruimtelijk probleem in de kern Nieuw-Dijk is het feit dat de achterkanten van de bebouwing aan de Smallestraat naar het landschap toe erg rommelig oogt. Daarnaast bestaat er geen goede landschappelijke overgang van de bebouwde kom naar het buitengebied. Door ten zuiden van de Smallestraat een losliggend wooncluster te realiseren, dat vergelijkbaar is met een boerenerf, wordt er gezorgd voor een goede stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing. De ruimtelijke kwaliteit ter plaatse wordt versterkt en het zicht vanaf de Bosstraat op Nieuw-Dijk wordt verbeterd. De ontwikkeling zorgt voor een goede afronding van de zuidelijke dorpsrand van Nieuw-Dijk.

Binnen de bestaande bebouwde contour van Nieuw-Dijk is bovendien geen ruimte om de 28 nieuwe woningen te bouwen, terwijl er wel degelijk een vraag naar nieuwe woningen bestaat. Het plan wordt gefaseerd uitgevoerd en sluit aan bij de actuele vraag vanuit de woningmarkt. Er worden betaalbare woningen gerealiseerd, maar ook woningen in de middeldure en dure sector. Daarnaast zorgt de realisatie van de woningen voor een verbetering van het draagvlak voor voorzieningen in de kern Nieuw-Dijk en draagt het plan bij aan een versterking van de vitaliteit.

3.2.3 Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik

De provincie Gelderland werkt op dit moment aan een omgevingsvisie en een omgevingsverordening. De ontwerp omgevingsvisie en omgevingsverordening zijn door Gedeputeerde Staten vastgesteld op 14 mei 2013 en ligt op dit moment ter inzage.

Een belangrijk aspect in zowel de visie als de verordening is de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. De Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik is gebaseerd op de rijksladder voor duurzame verstedelijking (zie paragraaf 3.1.2). De ladder is beoogd als instrument om niet te denken in termen van 'waar mag iets wel of niet' maar in termen van 'denk goed na, volg de goede stappen' om te komen tot nieuwe ontwikkelingen binnen en buiten stedelijk gebied en bij het stellen van prioriteiten bij overcapaciteit. Goede afwegingen bij keuzes voor nieuwbouw en prioritering bij overcapaciteit in landelijk en stedelijk gebied zijn belangrijk. De provincie wil en durft te variëren in het maken van de goede keuzes. Soms is een toevoeging aan het landelijk gebied een plus die gewenst is. Dit kan zijn op het gebied van kleinschalig wonen, werken, vrijetijdseconomie etc. Het uitgangspunt is wel dat grote ontwikkelingen in of dichtbij stedelijke gebieden plaatsvinden.

De Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik bestaat uit zes stappen:

  • 1. De voorgenomen stedelijke ontwikkeling dient te voorzien in een actuele behoefte.
  • 2. Wanneer de voorgenomen ontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied van de desbetreffende regio plaats kan vinden, dient gekozen te worden voor benutting van beschikbare gebouwen door herstructurering of transformatie o.i.d.
  • 3. Mocht benutting van beschikbare gebouwen niet mogelijk zijn, dan dient gekozen te worden voor nieuwbouw op beschikbare gronden binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio.
  • 4. Door het benutten van vrijkomende gebouwen(complexen) in het buitengebied kan voorkomen worden dat het landelijk gebied onnodig moet worden gebruikt voor uitbreiding. Het is afhankelijk van de aard van de stedelijke functie en de ligging van het vrijkomende gebouw of hergebruik ook leidt tot een passende locatie. Tevens dient rekening te worden gehouden met het regionale beleid voor functieverandering.
  • 5. Aangezien op veel locaties de laatste uitbreidingen worden gerealiseerd, dient bij het kiezen tussen plannen aansluiting op het bestaand stedelijk gebied en hiermee het stedenbouwkundig afronden van de stads- en dorpsranden prioriteit te hebben. Bij de nieuwbouw dient rekening te worden gehouden met de aanwezige gebiedskwaliteiten.
  • 6. Mocht nieuwbouw aansluitend op het stedelijk gebied niet mogelijk zijn dan is nieuwbouw elders mogelijk mits de functie passend ontsloten kan worden. Bij de nieuwbouw dient rekening te worden gehouden met de aanwezige gebiedskwaliteiten.

Toetsing

Op onderhavige ontwikkeling in het plangebied is de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik van toepassing.

Navolgend wordt getoetst aan de zes stappen van de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik.

Stap 1

De woningen worden gerealiseerd om te voorzien in de actuele woonbehoefte van Nieuw-Dijk. De kern Nieuw-Dijk heeft voor de periode 2010-2020 een eigen behoefte van 45 woningen (zie paragraaf 3.4.2). Vanuit het oogpunt van de leefbaarheid en vitaliteit is het noodzakelijk om woonruimte in de eigen kern te kunnen bieden voor natuurlijke bevolkingsgroei. Met deze woningbouwontwikkeling wordt de vitaliteit van de kern Nieuw-Dijk versterkt door te zorgen voor een vergroting van het draagvlak van de bestaande voorzieningen.

Stap 2 

De Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik gaat ervan uit dat invulling van ruimtebehoefte in het algemeen het beste op het niveau van de regio kan worden afgewogen. Het kan echter voorkomen dat een ruimtebehoefte die lokaal wordt ervaren, op regionaal niveau niet wordt ervaren. Vanuit het oogpunt van leefbaarheid en vitaliteit bestaat in dat geval de mogelijkheid om deze lokaal ervaren ruimtebehoefte, toch aan te merken als regionale behoefte (zie paragraaf 3.1.2). Deze situatie is van toepassing op het plangebied in Nieuw-Dijk. Op deze manier kan lokaal maatwerk worden geboden in het kader van de actuele lokale woningbehoefte (zie paragraaf 3.4.2).

De behoefte aan een woningbouwuitbreiding in Nieuw-Dijk wordt regionaal afgestemd. Op 30 juni 2011 hebben de gemeenten in de stadsregio Arnhem Nijmegen gezamenlijke hoofdlijnen voor ruimtelijk en mobiliteitsbeleid vastgelegd in de Verstedelijkingsvisie en de Mobiliteitsaanpak. In deze visies staat de S-as als ruimtelijk economische ontwikkelingsas centraal. Het stedelijk kerngebied (Arnhem, Nijmegen en het gebied tussen de rivieren) heeft met de VINEX locaties de grootste woningopgave, in aansluiting op de aanwezige woonbehoefte. De Verstedelijkingsvisie is het vertrekpunt voor de afspraken over het onderdeel wonen. Een deel van de afspraken betreft het op orde brengen en actualiseren van de achterliggende cijfers voor het woningbouwprogramma.

In aanvulling op de Verstedelijkingsvisie zijn er door de Stadsregio en de verschillende deelgemeenten bestuurlijke overeenkomsten (BOV's) vastgesteld. In de BOV's staan afspraken tussen de stadsregio en gemeenten over de uitvoering van de Verstedelijkingsvisie en de Mobiliteitsaanpak. Daarnaast was voor het onderdeel wonen een aanvulling op de Verstedelijkingsvisie nodig, omdat de provincie niet akkoord was met het woningbouwprogramma zoals dat is opgenomen in deel C van de Verstedelijkingsvisie.

In de BOV's is afgesproken dat uiterlijk 1 januari 2014 de woningbouwprogramma's voor elke subregio (de gemeente Montferland is onderdeel van de subregio Liemers), zoals beschreven in bijlage C van de Verstedelijkingsvisie, geactualiseerd en bestuurlijk vastgesteld zijn. De programma's zullen (kwalitatief en kwantitatief) gebaseerd zijn op WoON 2012, op actuele bevolkingsprognoses en op de uitgangspunten van de Verstedelijkingsvisie. Dit proces wordt gedragen door de provincie. Met de Liemerse gemeenten (onder de regie van de Stadsregio) is, als uitvoering van de bestuurlijke overeenkomst, een proces gaande om gezamenlijk de gemeentelijke woningbouwprogrammering op elkaar af te stemmen voor de korte en lange termijn. Het streven is, om conform de afspraken uit de BOV, voor 1 januari 2014 het gemeentelijke woningbouwprogramma te actualiseren. De woningbouwuitbreiding aan de zuidzijde van Nieuw-Dijk staat al enkele jaren op de gemeentelijke woningbouwplanninglijst. Deze lijst wordt aan het begin van elk jaar aan de provincie toegezonden. Met deze provinciale en regionale afstemming wordt de woningbouwontwikkeling in Nieuw-Dijk onderdeel gemaakt van de regionale behoefte.

Binnen het bestaand stedelijk gebied van Nieuw-Dijk zijn geen gebouwen beschikbaar om de nieuwe woningen te realiseren.

Stap 3

Binnen het bestaand stedelijk gebied van Nieuw-Dijk zijn geen gronden beschikbaar om de nieuwe woningen te realiseren.

Stap 4

Binnen het plangebied ligt een erf met bestaande agrarische bedrijfsgebouwen dat wordt meegenomen in de ontwikkeling. De voormalige bedrijfswoning blijft behouden en de omliggende opstallen worden gesloopt. Deze functieverandering biedt echter onvoldoende ruimte om te voorzien in de woningbehoefte voor Nieuw-Dijk. Om die reden worden er nieuwe woningen rondom de voormalige bedrijfswoning gerealiseerd.

Stap 5

Het voormalige agrarische bedrijf ligt tegen de rand van de bebouwde kom van Nieuw-Dijk. Met dit plan worden er woningen rondom de voormalige agrarische bedrijfswoning gerealiseerd, aansluitend aan de dorpskern. Hiermee wordt er gezorgd voor een goede stedenbouwkundige inpassing in de omgeving en een goede afronding van de zuidelijke dorpsrand van Nieuw-Dijk. De ontwikkelingen sluiten hiermee eveneens aan bij de uitgangspunten van de nota 'Wonen met Kwaliteit' (zie 3.2.4).

Stap 6

Deze stap is niet van toepassing.

Het plan voldoet aan de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik.

3.2.4 Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 (KWP3)

Gedeputeerde Staten van Gelderland hebben op 12 januari 2010 het nieuwe Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 (KWP3) vastgesteld. De provincie, de woningcorporaties, de gemeenten en de regio's in Gelderland hebben met elkaar afspraken gemaakt over de woningbouw en bestaande woningvoorraad voor de komende tien jaar. De partijen willen ervoor zorgen dat het woningaanbod in iedere regio van Gelderland ook in de toekomst goed aansluit bij de behoefte van de inwoners. In het programma zijn de afspraken vastgelegd. Deze afspraken zijn tot stand gekomen door een goede en intensieve samenwerking met de regio's, de gemeenten en de woningcorporaties.

Om het woningaanbod zo goed mogelijk af te stemmen op de vraag is in het KWP3 rekening gehouden met de ontwikkelingen in de bevolkingsopbouw en in de woningmarkt. In de praktijk betekent dit dat op regionaal niveau meer huurwoningen en meer betaalbare woningen in het woningbouwprogramma moeten worden opgenomen, bij voorkeur op binnenstedelijke locaties. Bouwen op grote nieuwbouwlocaties buiten een stad of dorp (zoals Vinexlocaties) is steeds minder nodig. In het Kwalitatief Woonprogramma gaat het nadrukkelijk niet alleen om de aantallen te bouwen woningen. Er is bij de inwoners een grote behoefte aan huurwoningen en woningen in het betaalbare segment. Daarom zijn ook afspraken gemaakt over de aantallen betaalbare woningen. Verder zijn afspraken gemaakt over de verhouding koop-huur.

De gemeente Montferland valt onder de Stadsregio Arnhem Nijmegen. Om het woonbeleid op regionaal niveau zo goed mogelijk af te stemmen op de kwalitatieve woningbehoefte en andere kwalitatieve uitgangspunten die in de provinciale woonvisie en het referentiekader beschreven worden, zullen de stadsregio, de gemeenten binnen de regio en de in de regio werkzame woningcorporaties zich gezamenlijk met de provincie ten aanzien van het regionaal woonprogramma 2010-2019 te richten op:

  • verhouding huur-koop: 26% van de nieuw te bouwen woningen in de huursector realiseren;
  • betaalbare woningen: 37% van de nieuw te bouwen woningen in de betaalbare segmenten (goedkope huur, betaalbare huur en goedkope koop) realiseren;
  • nultredenwoningen: 40% van de woningbehoefte invullen als nultredenwoning;
  • totaal aantal toe te voegen woningen: in de periode 2010-2019 in de Stadsregio Arnhem Nijmegen er een behoefte is geconstateerd van 26.000 woningen netto toe te voegen, exclusief de direct te vervangen onttrekkingen. De gemeenten gaan voor voldoende plancapaciteit, rekening houdend met een planuitval van 30%. Dit komt neer op een totale netto plancapaciteit van circa 33.800 woningen;
  • verfijning regionale opgave: De gemeenten geven verder invulling aan de stadsregionale opgave met bijbehorende fasering;
  • woningbouw korte termijn: eind 2009 een lijst opstellen van de uit te voeren projecten, als basis voor de minimaal te realiseren woningbouw in de jaren 2010, 2011 en 2012.

Nota Wonen met kwaliteit

De nota 'Wonen met kwaliteit' (oktober 2012) sluit aan bij het provinciaal woonprogramma. De provincie wil gemeenten ondersteunen bij de overgang van uitleglocaties naar de meer complexe binnenstedelijke locaties. Door de verwachte demografische ontwikkelingen verschuift het accent verder naar meer kwalitatieve aspecten. Er wordt speciaal gekeken naar de randen en randzones van bestaand, bebouwd gebied. Randen bepalen de visuele kwaliteiten van dorpen en steden. Het is van belang om specifiek na te denken over randen, omdat zij gevoelig zijn voor verrommeling. Er is onderzoek gedaan naar bestaande zoekzones wonen die in Gelderland in het kader van het Streekplan Gelderland 2005 zijn aangewezen. In de nota Wonen met kwaliteit is gekeken naar de dorpsranden in de kern Pannerden. Tussen de bebouwde kom en het buitengebied bevinden zich 'rommelige' overgangen. Daarnaast ogen de achterkanten naar het landschap toe erg rommelig. Deze aspecten worden ook in de kern Nieuw-Dijk waargenomen. Op navolgende foto is het zicht op Nieuw-Dijk vanaf de Bosstraat te zien. De Bosstraat is de belangrijkste entree waar men vanaf de snelweg Nieuw-Dijk kan binnenkomen. De achterkanten naar het landschap ogen rommelig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgnwdwonbossmall-on01_0008.jpg"

Zicht op Nieuw-Dijk vanaf de Bosstraat

Volgens de nota kan met verschillende landschappelijke en bouwkundige instrumenten, zoals het verstevigen van de randen en wegen met boomrijen, boomgroepen of solitaire bomen tot het creëren van groene buffers, erfafscheidingen en doorzichten of het met groen inpakken en camoufleren van esthetische vergissingen de ruimtelijke kwaliteit van de dorpsranden worden verbeterd. Daarnaast kunnen ook kleine, losliggende woonclusters, vergelijkbaar met boerenerven, worden toegevoegd aan de rand van het dorp. Deze hedendaagse erven bieden een bijzondere woonkwaliteit.

In de praktijk zal een combinatie van instrumenten leiden tot optimaal resultaat. Door op uitgekiende plekken nieuw programma te creëren en het landschap binnen de bebouwing te trekken, ontstaat niet alleen een luchtige, groene dorpsrand, maar ook natuur- en recreatieontwikkeling. Zo worden de aanvankelijke knelpunten getransformeerd tot unieke kansen.

Toetsing

De voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied sluiten aan op het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019. Voor de Stadsregio Arnhem Nijmegen zijn een aantal eisen gesteld ten aanzien van de netto plancapaciteit van circa 33.800 woningen die in de periode 2010-2019 gebouwd mogen worden. Door met de ontwikkeling van de nieuwbouwlocatie in Nieuw-Dijk rekening te houden met de actuele vraag vanuit de woningmarkt en te kiezen voor een flexibele invulling wordt goed aangesloten bij het woonprogramma.

Bovendien sluiten de ontwikkelingen naadloos aan bij de uitgangspunten van de nota 'Wonen met Kwaliteit'.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionaal Plan Stadsregio Arnhem-Nijmegen 2005-2020

De gemeente Montferland heeft zich aangesloten bij de stadsregio Arnhem-Nijmegen. Voor de stadsregio is een uitwerking van het streekplan gemaakt in het Regionaal plan 2005-2020 van de regio Arnhem- Nijmegen. Het Regionaal Plan wil burgers en bedrijven aan de regio binden door het verbeteren van condities voor 'het goede leven', het bieden van mogelijkheden voor prettig wonen en succesvol werken in een mooi, aantrekkelijk landschap en waar men zich snel en comfortabel kan verplaatsen. Deze hoofddoelstelling kan naar vier ontwikkelingsthema's worden onderscheiden:

  • economie: het versterken van het economisch vestigingsklimaat in (inter)nationaal perspectief, waarbij de potenties van de stuwende werkgelegenheid worden uitgebuit;
  • mobiliteit: het verbeteren van de bereikbaarheid in het regionale kernnet van (snel)wegen en openbaar vervoer, waarbij de mobiliteit per auto, trein, bus en fiets beter met elkaar worden geïntegreerd;
  • landschap: het vergroten van de toegankelijkheid en aantrekkelijkheid van het landelijk gebied voor de natuur en voor de recreatie;
  • wonen: het verbeteren van de kwaliteit van het wonen in stad, dorp en landelijk gebied, waarbij de relatie met landschap, bereikbaarheid en voorzieningen kwaliteitsfactoren zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgnwdwonbossmall-on01_0009.jpg"

Uitsnede Beleidskaart Regionaal Plan met globale aanduiding plangebied (rood)

De regio moet gaan voorzien in meer kwaliteit en een grotere variatie in woonmilieus in stad en land. Dit moet onder andere worden bereikt door het uitgangspunt ‘ruimtelijke differentiatie als kwaliteitsimpuls’. Het gaat hierbij om een gedifferentieerd aanbod van woonmilieus die aansluit op de wensen en eisen van de huidige en toekomstige inwoners van de regio. Opgave is het vergroten van verschillen in woonmilieus, woningtypen (prijsniveau, huur/koop, etc.), voorzieningen, omgeving en bereikbaarheid op regionale schaal, waarbij doelgroepen, zoals de midden en hogere inkomensgroepen, ouderen en starters worden bediend. Ruimtelijke differentiatie, evenwichtige bevolkingsopbouw en leefbaarheid staan centraal in de transformatie van stad en dorp.

Het plangebied ligt binnen een gebied dat is aangeduid als 'zoekrichting voor uitbreiding woningbouw'. De in de in op de beleidskaart opgenomen aanduidingen voor ‘Zoekrichting voor uitbreiding woningbouw’ bieden uitbreidingsmogelijkheden, waarvan de gemeenten gebruik kunnen maken, onder de voorwaarde dat 90 % van de woningen worden gebouwd in de betaalbare huur- en/of koopsector, zoals gedefinieerd in de Concessies Wonen. Bij benutting van de ‘Zoekrichting voor uitbreiding woningbouw’ vindt een zorgvuldige ruimtelijke inpassing plaats, inspelend op landschappelijke waarden, milieu, cultuurhistorie, aardkundige kwaliteiten.

Toetsing

Het plangebied ligt binnen een gebied dat is aangeduid als zoekrichting voor uitbreiding van woningbouw. Binnen deze zones dient 90% van de woningen in de betaalbare huur- en/of koopsector te worden gerealiseerd. Het beleid biedt de mogelijkheid om af te wijken van de 90% eis wanneer er onder meer binnen de bestaande bebouwde contour geen ruimte is voor de woningen. De ontwikkeling wijkt daarnaast tevens van deze 90% regeling af om goed bij de actuele vraag vanuit de woningmarkt aan te kunnen sluiten. Circa 50% van de woningen wordt in de betaalbare sector gerealiseerd en circa 50% wordt in de (middel)dure sector gerealiseerd. Hiermee wordt aangesloten bij de vraag naar woningen vanuit verschillende doelgroepen. Binnen het plan bestaat bovendien enige flexibiliteit en kan er gefaseerd ontwikkeld worden. Zoals in de toetsing van het provinciale beleid is benoemd, bestaan er voor het plan tevens ruimtelijke gronden om af te kunnen wijken van de 90% regeling. Het ruimtelijk probleem van de achterkanten van de bebouwing aan de Smallestraat zorgt ervoor dat het zicht vanaf de Bosstraat op de kern Nieuw-Dijk rommelig oogt. De Bosstraat is de belangrijkste entree waar men vanaf de snelweg Nieuw-Dijk kan binnenkomen. Door de realisatie van een losliggend wooncluster, dat vergelijkbaar is met een boerenerf, wordt er gezorgd voor een betere overgang van de bebouwde kom naar het buitengebied. De ruimtelijke kwaliteit wordt daarmee versterkt en het zicht vanaf de Bosstraat wordt verbeterd. Tot slot, is er in de kern Nieuw-Dijk geen ruimte voor de ontwikkeling van de 28 nieuwe woningen. Door zowel betaalbare als middeldure en dure woningen te realiseren, wordt aangesloten bij de actuele vraag vanuit de woningmarkt.

3.3.2 Regionale Structuurvisie Achterhoek 2012

De gemeenteraden van Aalten, Berkelland, Bronckhorst, Doetinchem, Oost Gelre, Oude IJsselstreek en Winterswijk hebben in hun vergaderingen van april/mei 2012 de 'Regionale structuurvisie Achterhoek 2012' vastgesteld. De gemeenteraad van Montferland heeft de visie niet formeel vastgesteld, maar daaraan wel instemming betuigd, omdat Montferland voor ruimtelijke ordening tevens deel uitmaakt van de Stadsregio. De Regionale structuurvisie is een actualisatie van de visie uit 2004. Er is gekozen voor een actualisatie, omdat in de Achterhoek zich een aantal belangrijke en ingrijpende economische en maatschappelijke ontwikkelingen voordoen, zoals:

  • energietransitie en het inspelen op de gevolgen van de klimaatveranderingen;
  • bevolkingsverandering, krimp, vergrijzing en ontgroening;
  • de veranderingen in de landbouw en het landelijk gebied;
  • positionering van de Achterhoek in (inter)nationaal perspectief.

Deze ontwikkelingen zullen gevolgen hebben voor de manier waarop er nu gewoond, geleefd en gewerkt wordt in de Achterhoek. Ze hebben ook invloed op de wijze waarop geld verdiend wordt in de regio. Wijzigingen hierin kunnen ruimtelijke consequenties hebben. De geactualiseerde visie geeft richting aan het regionaal ruimtelijk beleid om de transitieopgaven goed te kunnen faciliteren. Dit door belangrijke ruimtelijke thema's te agenderen en hierop afstemming tussen gemeenten te zoeken. Het doel is, dat de Achterhoek ook in de toekomst een vitale, regionale economie heeft en een zeer prettige omgeving blijft om in te wonen en te recreëren.

De visie sluit aan bij de Agenda 2020 van Regio Achterhoek en de provinciale regioverkenningen. Inhoudelijk beschrijft de structuurvisie:

  • samenwerking op volkshuisvesting, bedrijfsvestigingen en functieveranderingsbeleid
  • bereikbaarheid van de regio, zowel fysiek als digitaal
  • balans tussen bestaande en nieuwe kwaliteiten in de landbouw/het landschap
  • innoveren van de maakindustrie en landbouw en het verduurzamen van productieprocessen en energievoorziening
  • ruimtelijk wordt de 'ja, mits' benadering leidend.

Deze visie is geen blauwdruk voor hoe het allemaal zou moeten. Respect voor het Achterhoekse landschap staat voorop, maar het ruimtelijk beleid mag innovatieve en duurzame ontwikkelingen niet in de weg staan. Van belang is om flexibel te blijven.

Toetsing

Volgens de Structuurvisie Achterhoek wil de regio een vitale economie realiseren waar mensen graag willen wonen. De nieuwe woningen in het plangebied dragen bij aan deze doelstelling door aan te sluiten op de vraag vanuit de woningmarkt. Verder zorgen de nieuwe woningen voor een verbetering van het draagvlak voor voorzieningen in Nieuw-Dijk en draagt de ontwikkeling bij aan een versterking van de vitaliteit. Tot slot wordt er in het plangebied gezorgd voor een goede landschappelijke inpassing door de realisatie van een groene zoom.

3.3.3 Koersnota Verstedelijking 2010 - 2020 met doorkijk tot 2040

Met het Rijk heeft de Stadsregio Arnhem Nijmegen afgesproken om in de periode 2010-2020 circa 26.000 woningen te bouwen. Om deze opgave per gemeente vorm te kunnen geven, werkt de stadsregio aan het opstellen van een verstedelijkingsvisie voor de regio. Om te komen tot een verstedelijkingsvisie heeft het college van bestuur op 11 maart 2010 een koersnota vastgesteld. De koersnota is een agenderende nota waarbij de focus ligt op verbetering van de samenhang tussen verstedelijking en mobiliteit. Op basis van de verstedelijkingsvisie zijn bestuurlijke overeenkomsten met elk van de regiogemeenten gesloten waarbij aspecten zoals woningbouwafspraken per gemeente, maatregelen voor realisatie van zes HOV-assen, regionale knooppuntontwikkeling voor een dertiental stations en afspraken rondom Stadsregiorail vastgelegd zullen worden. In de nota worden acht regionale kwesties genoemd:

Economie

  • 1. Brede economie stimuleren: Na 2020 wordt geen grote ruimtevraag verwacht voor nieuwe werklocaties, maar zal meer gestuurd moeten worden op een goede (inter)nationale bereikbaarheid, een arbeidsmarkt voor hoog opgeleiden, aanwezigheid van kennisinstellingen en een goed aanbod van aantrekkelijke woonmilieus.
  • 2. Samenwerken aan vitale steden: Met de afbouw van de VINEX-locaties Waalsprong, Schuytgraaf en Westeraam en de ontwikkeling van Park Lingezegen zullen de ruimtelijke en functionele verbanden tussen de steden Arnhem en Nijmegen toenemen zodat de focus wordt gericht op de ontwikkeling van een bipolair stedelijk kerngebied.

Ruimte:

  • 1. Herstructurering is oneindig: De omvang van herstructurering neemt binnen de steden op langere termijn af, niet complete wijken, maar kleinschalige projecten bepalen de manier van herstructureren.
  • 2. (Door)bouwen in het middengebied: De inzet van de stadsregio blijft de komende jaren gericht op het afbouwen van de VINEX-locaties.

Mobiliteit:

  • 3. Doortrekking van de A15: Een doorgetrokken A15 naar de A12 zorgt voor een directe (inter)nationale verbinding van de Rotterdamse haven met het Ruhrgebied en het Europese achterland en zorgt daarnaast voor een enorme verbetering van de interne bereikbaarheid binnen de stadsregio.
  • 4. Prioriteiten in het regionaal HOV: Om de kwaliteit van het openbaar vervoer te versterken moet de toekomstige bouwopgave gekoppeld worden aan HOV van trein en bus.

Wonen:

  • 5. Aanbod van woonmilieus herijken: Hierbij wordt in kwalitatieve zin gekeken naar de vraag van de specifieke doelgroepen en in kwantitatieve zin naar fasering van de harde plancapaciteit om de ontwikkeling van de lopende VINEX-locaties niet te belemmeren.
  • 6. Omgaan met stabilisatie en krimp: Binnen de regio worden de verschillen tussen groei en krimp echter steeds groter.

Toetsing

Onderhavig plan sluit aan op bij de Koersnota. In het plangebied worden 28 nieuwe woningen ontwikkeld. Bij de bouw van deze woningen wordt gekeken naar de vraag naar woningen voor specifieke doelgroepen. Daarnaast kan het plan gefaseerd worden uitgevoerd, zodat bij de actuele vraag vanuit de woningmarkt wordt aangesloten.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Montferland

Op 23 april 2009 is de Structuurvisie Montferland 'Ideeën voor een plek' vastgesteld. De structuurvisie geldt voor het gehele gemeentelijke grondgebied, met uitzondering van de bebouwde kommen.

Het doel van de structuurvisie is tweeledig:

  • Het samenbrengen en actualiseren van bestaande visies en andere beleidsdocumenten in een nieuwe visie. Het gaat dus niet om het formuleren van nieuw beleid, maar om het samenbrengen in één visie van reeds bestaand beleid.
  • Het bestendigen van het gevestigde voorkeursrecht voor enkele uitbreidingslocaties; in het Regionaal Plan van de Stadsregio Arnhem/Nijmegen zijn een aantal uitbreidingsrichtingen van woonkernen opgenomen. In de structuurvisie worden deze zoekrichtingen vertaald en begrensd in concrete locaties. Daarnaast kan via de structuurvisie het gevestigde voorkeursrecht voor enkele uitbreidingslocaties worden bestendigd.

Deze structuurvisie blijft een visie op hoofdlijnen. De structuurvisie is in beeld gebracht op de kaart Structuurvisie Montferland. In de structuurvisie noemt de gemeente de locaties die zijn aangewezen voor mogelijke woningbouw. Dit betreffen de locaties die in het Regionaal Plan zijn aangegeven als ‘zoekrichting voor uitbreiding woningbouw’. Onderhavig plangebied, namelijk de gronden ten zuiden van de kern Nieuw-Dijk, maken deel uit van de locaties die zijn bestemd voor woningbouw.

Toetsing

In de structuurvisie is onderhavig plangebied aangewezen als zoekgebied voor uitbreiding van woningbouw. De voorgenomen plannen om 28 nieuwe woningen in het gebied ten zuiden van de Smallestraat in Nieuw-Dijk mogelijk te maken sluiten derhalve aan op het beleid uit de structuurvisie.

3.4.2 Actualisering woningbehoefteonderzoek gemeente Montferland 2009

Woningbouwprojecten moeten qua programmering voldoen aan de Visie op de woningbouw 2010-2020 (Actualisering woningbehoefteonderzoek gemeente Montferland 2009). Dit woningbehoefteonderzoek is de actualisering van de Woonkwaliteitvisie 'Montferland, Visie op de woningbouw 2005-2015 (woningbehoefte onderzoek 2006) en schetst een beeld van de woningbehoefte voor de komende tien jaar. In het algemeen wordt gesteld dat nieuwe woningen een positieve bijdrage dienen te leveren aan de doorstroming en wooncarrière van inwoners van Montferland.

Voor de kern Nieuw-Dijk geldt een ambitie van 65 nieuwe woningen voor de periode 2010-2020. Hiermee wordt de bevolking in 2020 op het niveau van 2008 gehouden (1.640 inwoners). De eigen behoefte bestaat uit 45 woningen en het aantal extra vestigers wordt geschat op 20. Deze extra vestigers komen bovenop de zich al volgens de trend van de afgelopen jaren vestigende huishoudens. De totaalcapaciteit van bouwplannen binnen de bebouwde contour van de kern Nieuw-Dijk bedraagt 0 woningen. Voor de 65 woningen dient daarom buiten de bebouwde contour gekeken te worden. Vanuit de eigen behoefte bedraagt het aantal woningen voor starters 10, voor doorstromers jonger dan 55 bedraagt het aantal woningen 5, voor doorstromers ouder dan 55 zijn er 10 woningen begroot en voor reguliere vestigers 20 woningen. Onderstaande tabel geeft het indicatieve bouwprogramma voor de kern Nieuw-Dijk weer voor de periode 2010-2020.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgnwdwonbossmall-on01_0010.jpg"

Indicatief bouwprogramma Nieuw-Dijk 2010-2020

In onderhavig plan worden circa 14 woningen in de betaalbare sector gerealiseerd (50%) en 14 (9+5) woningen in de (middel)dure sector (50%). De 14 woningen in de betaalbare sector passen binnen het bouwprogramma voor huurwoningen, zowel vanuit de eigen behoefte als van de extra vestigers. De overige woningen in de middeldure en dure sector passen binnen het bouwprogramma voor koopwoningen. Op basis van de tabel kan worden gesteld dat de geplande woningen voorzien in de woningbehoefte zoals opgenomen in het indicatief bouwprogramma.

Toetsing

Wat de actualisering van het woningbehoefteonderzoek betreft, sluiten de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied hierop aan. Gezien de flexibiliteit van het plan wordt er namelijk aangesloten op de actuele vraag vanuit de woningmarkt. Daarnaast zijn binnen het bestaand stedelijk gebied geen gronden of gebouwen beschikbaar om de nieuwe woningen te realiseren. In het landelijk gebied, aansluitend aan de bebouwde kom, ligt een bestaande boerderij welke wordt opgenomen in de ontwikkeling. De overige gebouwen worden rondom deze boerderij gerealiseerd. Hiermee wordt er gezorgd voor een stedenbouwkundige inpassing in de omgeving en een goede afronding van de zuidelijke dorpsrand van Nieuw-Dijk. Bovendien draagt de ontwikkeling van het plangebied bij aan de vergroting van het draagvlak voor voorzieningen in Nieuw-Dijk en wordt er voor een versterking van de vitaliteit gezorgd. Middels deze plannen wordt lokaal maatwerk voor de kern geboden.

3.4.3 Groenstructuurplan

Op 27 januari 2011 is het Groenstructuurplan voor de gemeente Montferland vastgesteld. Het groen is kenmerkend voor de ruimtelijke kwaliteit en aantrekkelijkheid van het landschap, met name ook van de kernen. Velen hebben belang bij aantrekkelijke kernen die, naast mogelijkheden voor een vitale economie, rust en ruimte bieden.

Voor iedere kern is een werkboek opgesteld dat handreikingen biedt voor het ontwikkelen en begeleiden van projecten. Drie motto's staan in het Groenstructuurplan centraal:

  • 1. sluit aan bij het landschap;
  • 2. versterk de karakteristiek van de kern;
  • 3. draagvlak in projecten.

De visie benoemt op de groenstructuurkaart de volgende uitgangspunten tot het jaar 2030:

  • lanen herstellen met nieuwe linden;
  • pleksgewijs solitaire eiken en linden in historische linten;
  • laanbeplanting met allure als zuidelijke entree;
  • groene poorten bij rotondes randweg versterken;
  • parken nieuw leven inblazen;
  • brinken op knooppunten historische linten creëren;
  • iedere wijk eigen variatie op grote lijn;
  • groenstructuur in het centrum behouden en versterken;
  • twee groene corridors in hoofdgroenstructuur versterken;
  • water beleefbaar maken in de Blauwe Graaf;
  • beplanting om dorp langs randweg versterken;
  • belangrijke zichtlijnen koesteren;
  • doorzichten vanuit dorp naar landschap behouden.

Nieuw-Dijk

Als onderdeel van het Groenstructuurplan, heeft de gemeente voor elke kern een werkboek gemaakt. Nieuw-Dijk is uniek als kleine kern op de rand van de ontginningen van de broekgebieden om de Montferlandse berg. De kern is ontstaan tussen een ontginningsas (Smallestraat) en de rand van de essen om Didam (Bosstraat). De bebouwing ligt om kleine veldjes die als gemeenschappelijke sierboomgaarden de sfeer bepalen. De rechte laan langs het bos en de rechte Smallestraat staan in contrast met de kronkelige aaneenschakeling van plekken en erven aan de Bosstraat. Eiken en hagen bepalen daar het beeld.

Voor de groenstructuur van Nieuw-Dijk is het van belang aan te sluiten bij het omliggende landschap en de bestaande karakteristiek van de kern te versterken. Navolgende kaart toont de elementen in de huidige groenstructuur die volgens het Groenstructuurplan behouden dienen te blijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgnwdwonbossmall-on01_0011.jpg"

Visie op de groenstructuur in Nieuw-Dijk 2010-2030

De Bosstraat is de belangrijkste entree waar men vanaf de snelweg Nieuw-Dijk kan binnenkomen. Het zicht vanaf de Bosstraat op de dorpsrand van Nieuw-Dijk oogt rommelig vanwege de achterkantsituaties naar het landschap. Door een toevoeging van een losliggend wooncluster, vergelijkbaar met een boerenerf, ontstaat een natuurlijke overgang van het erf naar het omliggende buitengebied en wordt de groene entree van het dorp versterkt.

Voor onderhavig plangebied geldt dat nieuwe ingrepen met bosplantsoen worden omrand. Om nieuwe ontwikkelingen voor woningen aan te laten sluiten aan de ruimtelijke opbouw en de groenstructuur van het dorp kunnen bos, boomweide en lanen worden gebruikt. Aan de zuidkant van de kern kan nieuwbouw een omlijsting krijgen alsof het erfbeplanting betreft. In het plangebied worden de woningen als het ware rondom een erf gecentreerd. Aan de rand van het plangebied ligt een brede groenstrook. Hiermee sluit het plan aan op de landschappelijke kwaliteiten van de omgeving.

Toetsing

Conform het Groenstructuurplan sluit onderhavig plan aan bij de landschappelijke kwaliteiten van de kern Nieuw-Dijk. Voor de bouw van de nieuwe woningen is gekozen voor flexibiliteit. Een mogelijke inrichtingsschets toont dat de woningen rondom een veldje worden gecentreerd, evenals andere woningen in Nieuw-Dijk. Aan de west- en noordzijde van het plangebied ligt een brede groenstrook.

3.4.4 Welstandsnota

Op 20 december 2012 heeft de gemeenteraad van Montferland de 2e wijziging welstandsnota vastgesteld. Gebouwen in het buitengebied hebben andere architectonische kenmerken dan woningen in een uitbreidingsgebied. Elk gebied binnen een gemeente vraagt derhalve zijn eigen criteria. Die criteria kunnen worden uitgebreid naarmate de waardering voor het gebied groter is. De gemeentelijke ambitie in het ene gebied kan daarnaast ook anders zijn dan in een ander gebied. Daarom is er een gebiedsindeling voor de gemeente gemaakt. Voor onderhavig plangebied is het gebiedstype 'Buitengebied' van belang. Daarnaast is er een onderscheid gemaakt in vier welstandsniveaus: welstandsvrij, welstandsluw, gangbaar en bijzonder. Voor het buitengebied geldt een gangbaar welstandsniveau.

In een gangbaar gebied is er zorg voor het handhaven van de aanwezige ruimtelijke kwaliteit. Dat is het geval als het gebied een 'publiek belang' heeft. Zo’n gebied is vaak het visitekaartje van de kern. De gebruikers van dat gebied zijn niet alleen de eigen bewoners en ondernemers, maar er zijn ook mensen 'te gast', bijvoorbeeld langs doorgaande wegen en bij toegangen van kernen. Het welstandsbeleid is erop gericht de aanwezige waarden en kwaliteiten te handhaven en te versterken. De toetsing omvat in hoofdzaak beoordeling op situering, massa en vorm en de gevelindeling en in mindere mate op detaillering, materialen en kleur. Voor woningen in het buitengebied gelden de volgende criteria:

Situering

  • De woning is met de voorzijde naar de weg gericht;
  • Bijgebouwen hebben een ondergeschikte positie ten opzichte van het hoofdgebouw;
  • Bij (vervangende) nieuwbouw wordt rekening gehouden met het karakter van het gebied en het landschapstype.

Vorm en massa

  • Alle gebouwen hebben een eenvoudige hoofdvorm;
  • De woning is duidelijk herkenbaar als het voornaamste gebouw.
  • Alle gebouwen hebben een eenvoudige hoofdvorm met een lage goot en grote kappen;
  • De kapvorm bestaat uit een zadeldak of een afgeleide van dit type. De hellingshoek van zadeldaken varieert van 40-60º.

Gevelindeling

  • Bij renovatie en/of vervangende nieuwbouw wordt de oorspronkelijke gevelopbouw gerespecteerd;
  • De gevelopeningen zijn verticaal in de gevel geplaatst.

Kleuren, materialen en details

  • Bij renovatie en/of vervangende nieuwbouw wordt het oorspronkelijke kleur-en materiaalgebruik gerespecteerd;
  • Gebruik van gedekte kleuren en natuurlijke materialen staan voorop.

Bij nieuwe ontwikkelingen kan een beeldkwaliteitplan worden gemaakt, dat dient als toetsingskader voor de welstand. Voor deze locatie is ook een dergelijk beeldkwaliteitplan gemaakt (Beeldkwaliteitplan Hoek Bosstraat - Smallestraat Nieuw-Dijk). Dit is als bijlage bij onderhavig bestemmingsplan toegevoegd.

Toetsing

Onderhavig plangebied ligt in een gangbaar gebied (niveau 2) volgens de Welstandsnota. In dergelijke gebieden is het beleid gericht op het voorkomen van de aantasting van ruimtelijke karakteristieken en het versterken van de bestaande kwaliteit. Voor onderhavig plan is een stedenbouwkundig inpassingsplan gemaakt waarin goed wordt aangesloten bij de bestaande ruimtelijke kwaliteit.

3.4.5 Dorpskwaliteitsvisie 2009-2019

In het kader van het pilot-project 'Dorpen groeien op Eigen Wijze', heeft de provincie Gelderland in 2007 voor vijf dorpen, waaronder Nieuw-Dijk, een subsidie beschikbaar gesteld om een 'Dorpskwaliteitsvisie' op te stellen. De dorpskwaliteitsvisie 'Nieuw-Dijk Groeit op Eigen Wijze' is opgesteld in opdracht van Vereniging Leefbaar Nieuw-Dijk. Het doel van de Dorpskwaliteitsvisie is om de leefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit van het dorp te vergroten en te waarborgen voor de toekomst. In 2007 is gestart met een inventarisatie van de knelpunten in het dorp. Daarbij zijn de volgende onderwerpen inhoudelijk behandeld en meegenomen in de nieuwe plannen voor het dorp: ouderen, jongeren, verkeer en veiligheid, economische bedrijvigheid, voorzieningen, sport en recreatie, wonen en de ontwikkeling van het buitengebied.

Per thema is gekeken naar de knelpunten en wensen. Voor het thema 'wonen' geldt dat het voor starters lastig is om een betaalbare woning te vinden in Nieuw-Dijk. Het dorp heeft voornamelijk behoefte aan woningen voor de eigen bevolking. Daarvoor kan er gekeken worden naar nieuwe mogelijkheden op bestaande en/of nieuwe erven in het buitengebied. Er zijn verschillende scenario's voor de uitbreiding van Nieuw-Dijk mogelijk. De meest gewenste is het bouwen van nieuwe woningen die gebundeld en gefaseerd uitgevoerd worden op nieuwe groene erven in de west- en zuidzone rond Nieuw-Dijk. Elk erf heeft een variabel aantal woningen van verschillende types: duurdere woningen voor de doorstroming van de gesettelde Nieuw-Dijker en goedkopere woningen voor de starters van Nieuw-Dijk. Oud en jong woont samen op een nieuw erf. De nieuwe erven zijn via paden bereikbaar vanaf de Smallestraat. Zij zijn als een groene kamer in het landschap omsloten door bomenrijen en houtwallen. De grootte van elk erf moet ongeveer gelijk zijn, om een zekere rust in het open landschap te bewaren. De ruimte tussen de erven moet enige afstand houden. Onderstaande afbeelding geeft een schets weer van groei via bestaande erven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgnwdwonbossmall-on01_0012.jpg"

Uitbreidingsscenario nieuwe en herbestemde erven aan verlengde Meikamerlaan en ten zuiden van de Smallestraat met globale aanduiding plangebied (rood)

Op bovenstaande afbeelding is te zien dat het plangebied is gecentreerd rondom een bestaand erf waaromheen uitbreiding van de kern Nieuw-Dijk mogelijk is. De woningbouw wordt gefaseerd uitgevoerd en biedt verschillende typen woningen, zowel betaalbare woningen voor starters als duurdere woningen voor doorstromers.

Toetsing

De voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied sluiten aan op de Dorpskwaliteitsvisie voor Nieuw-Dijk. Het plangebied bestaat namelijk uit een bestaand erf met de omliggende gronden. Op deze gronden worden 28 nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Deze sluiten aan bij de vraag naar zowel betaalbare woningen voor starters als duurdere woningen voor doorstromers. Bovendien kan de woningbouw gefaseerd worden uitgevoerd, zodat er bij de actuele vraag vanuit de woningmarkt aangesloten kan worden. Tot slot zorgt de toevoeging van de woningen voor een versterking van de vitaliteit van de kern door een vergroting van het draagvlak van de voorzieningen.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Bodem

4.1.1 Algemeen

In het kader van een bestemmingsplanprocedure moet zijn aangetoond dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Hiertoe is het uitvoeren van een verkennend milieukundig bodem- en grondwateronderzoek noodzakelijk. Dit onderzoek moet uitwijzen of de locatie mag worden aangewend voor de gewenste ontwikkeling.

4.1.2 Toetsing

In april 2013 is op de locatie van het plangebied een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd1. Dit onderzoek is als Bijlage 2 toegevoegd. Uit het onderzoek kwamen de onderstaande resultaten naar voren.

In de geanalyseerde grondmengmonsters wordt geen van de onderzochte stoffen aangetroffen in een gehalte die de achtergrondwaarde overschrijdt. In een afzonderlijk grondmonster (zintuiglijk verontreinigd met puin) worden echter enkele parameters (zware metalen, PCB's en PAK) aangetroffen in een gehalte boven de achtergrondwaarde. De tussenwaarde wordt echter in geen van de gevallen overschreden. De aangetroffen licht verhoogde gehalten lijken een verband te hebben met de aanwezigheid van de sterke bijmenging met puin.

In het geanalyseerde grondwatermonster wordt een licht verhoogd gehalte aan barium aangetroffen. De overige geanalyseerde parameters worden niet aangetroffen in een gehalte boven de streefwaarde en/of detectiegrens.

Aangezien de tussen- en interventiewaarde in geen van de grond(water)monsters wordt overschreden, is aanvullend onderzoek niet noodzakelijk.

De aangetroffen funderingslaag (puin, baksteen) onder de noordelijke toegangsweg en een gedeelte van het centrale erf is, gezien de verwachting dat het materiaal reeds decennia geleden is aangebracht, te beschouwen als verdacht op de aanwezigheid van asbesthoudende materialen. Tijdens het uitvoeren van het veldwerk t.b.v. het verkennend bodemonderzoek zijn hiervan overigens geen aanwijzingen aangetroffen. Hiertoe dient een verkennend en/of nader onderzoek uitgevoerd te worden.

De aangetroffen funderingslaag (puin) onder de westelijke toegangsweg kan, op basis van beschikbare informatie, worden beschouwd als onverdacht op de aanwezigheid van asbest. Aanvullend onderzoek voor deze locatie wordt niet noodzakelijk geacht.

Verkennend asbestonderzoek

In mei 2013 is een verkennend asbestonderzoek uitgevoerd2 . Dit onderzoek is als Bijlage 3 toegevoegd. Uit het onderzoek kwam het volgende resultaat naar voren. Op het maaiveld zijn geen asbestverdachte materialen aangetroffen. Het uitgegraven materiaal is per gat afzonderlijk beoordeeld op de aanwezigheid van asbestverdachte materialen. Daarbij is geen asbestverdacht materiaal aangetroffen. Op basis van het verrichte onderzoek kan worden geconcludeerd dat er geen aanwijzingen zijn voor de aanwezigheid van een verontreiniging met asbest in het aanwezige funderingsmateriaal danwel de (onderliggende) bodem.

4.1.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect bodem geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied.

4.2 Flora en fauna

4.2.1 Algemeen

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten getoetst worden aan de Vogel- en/of Habitatrichtlijn, Natuurbeschermingswet 1998 en Flora- en faunawet. Bij de toets van een ruimtelijke ontwikkeling wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. In het kader van onderhavig plan is een quick scan flora en fauna uitgevoerd3. Dit onderzoek is als Bijlage 4 toegevoegd.

4.2.2 Gebiedsbescherming

In het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet) en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) dient er getoetst te worden of de beoogde ontwikkelingen een negatieve invloed hebben op de beschermde gebieden. Gezien de ligging van het plangebied buiten de EHS en beschermde natuurgebieden (minimaal 2.100 meter) heeft de ontwikkeling geen negatieve effecten op de EHS en de beschermde natuurgebieden.

4.2.3 Soortenbescherming

De meeste van de in het plangebied voorkomende soorten zijn beschermd en vallen onder het lichte beschermingsregime van de Flora- en faunawet. Hiervoor geldt dat aantasting van vaste rust- en verblijfplaatsen op basis van een algehele vrijstelling mogelijk is, zonder dat er sprake is van procedurele consequenties. Dit betekent dat voor deze soorten de werkzaamheden uitgevoerd kunnen worden zonder ontheffing.

Met de beoogde ontwikkelingen zijn er geen negatieve effecten te verwachten op vaste rust- en verblijfplaatsen van strikt beschermde soorten. Nader onderzoek of een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

4.2.4 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect flora en fauna geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de gewenste ontwikkelingen in het plangebied.

4.3 Bedrijven en milieuzonering

4.3.1 Algemeen

Indien door middel van een plan nieuwe, gevoelige functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu mogelijk kan worden gemaakt. Hierbij moet rekening worden gehouden met omliggende functies met een milieuzone. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van een nieuwe gevoelige functie.

4.3.2 Toetsing

Hinderveroorzakende functies in het plangebied

Binnen het plangebied worden geen functies gerealiseerd die milieuhinder veroorzaken. De woningen zelf zijn wel milieuhindergevoelig.

Hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied

Naast voorgenoemde toetsing moet onderzocht worden of de functies in het plangebied hinder ondervinden van hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied.

Ten noorden van het plangebied bevinden zich twee bedrijven, aan de Smallestraat 1 en de Smallestraat 2. Aan de Smallestraat 2 bevindt zich een bedrijf dat gespecialiseerd is in de verhuur en verkoop van videocamera's. Op basis van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' 2009 kan dit bedrijf worden ingedeeld in de categorie 'Detailhandel'. Bij deze categorie hoort een richtafstand van 10 meter. Onderhavig plangebied ligt buiten deze richtafstand. Daarnaast is op basis van het vigerende bestemmingsplan ook aan de Smallestraat 1 een bedrijf toegestaan. Op dit moment is hier geen bedrijf gevestigd. De afstand tussen het plangebied en omliggende functies is daarmee voldoende groot.

In de omgeving van het plangebied zijn meerdere veehouderijen gelegen. Voor veehouderijen is het aspect geur van belang. Dit aspect wordt in de volgende paragraaf behandeld.

4.3.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de gewenste ontwikkelingen in het plangebied.

4.4 Geur

4.4.1 Algemeen

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt in eerste instantie het wettelijk kader bij de beoordeling van een aanvraag om een milieuvergunning voor dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij geeft hiervoor geurbelastings- en afstandsnormen in relatie met geurgevoelige objecten in de nabijheid van de (geprojecteerde) veehouderij. De Wgv heeft betrekking op twee aspecten. Ten eerste speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ten tweede moet bij de belangenafweging ten behoeve van een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een in de omgeving gelegen veehouderij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad.

4.4.2 Toetsing

In april 2013 is een onderzoek uitgevoerd naar de geurhinder van veehouderijbedrijven in de buurt van het plangebied4. Dit onderzoek is als Bijlage 5 toegevoegd.

Woningen zijn geurgevoelige objecten waarvoor onderzoek naar geurhinder moet worden verricht. Voor de realisatie van nieuwe geurgevoelige objecten nabij veehouderijen moet aan twee voorwaarden worden voldaan:

  • een goed woon- en leefklimaat moet worden gegarandeerd voor de nieuwe geurgevoelige objecten
  • geen van de bestaande veehouderijen wordt onevenredig in zijn belangen geschaad.

Het onderzoek heeft tot doel gehad inzicht te geven in deze twee voorwaarden.

Geurhinder afkomstig van dieren zonder vastgestelde geuremissie

Een deel van de woningen ligt binnen 100 meter van het agrarische bouwvlak van de Bosstraat 19. Uit informatie van de gemeente Montferland blijkt dat op deze locatie geen dieren meer worden gehouden en dat er geen geldige milieuvergunning meer is voor een veehouderij. Aangezien er geen dieren mogen (geen geldige milieuvergunning aanwezig) en worden gehouden (feitelijk worden er geen dieren gehouden) op het perceel Bosstraat 19 is er geen sprake van onacceptabele geurhinder afkomstig van een veehouderij.

Geurhinder afkomstig van dieren met een vastgestelde geuremissie

Uit dit onderzoek blijkt dat de voorgrondbelasting in het plangebied ten gevolge van de maatgevende veehouderij Bosstraat 15 maximaal 5,1 ouE/m3 bedraagt, dit komt overeen met een redelijk goede milieukwaliteit. Aangezien de milieukwaliteit redelijk goed is, is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de nieuwe woningen.

Rechten van bestaande veehouderijen

Ten behoeve van een zorgvuldige besluitvorming moet worden nagegaan of een partij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad. In de directe nabijheid van het plangebied ligt de veehouderij Bosstraat 15. De realisering van onderhavig plan heeft geen gevolgen voor de huidige bedrijfsvoering van deze veehouderij. Door de realisering van het initiatief wordt de veehouderij Bosstraat 15 vanuit praktisch oogpunt niet in zijn uitbreidingsmogelijkheden in zuidelijke richting beperkt. In de huidige planologische situatie is er in deze richting nog enige uitbreidingsruimte. De gebruiksmogelijkheden van de veehouderij Bosstraat 15 worden niet aangetast door de beoogde planologische ontwikkeling. De ontwikkelingsmogelijkheden naar de noordzijde van dit object worden slechts in geringe mate beperkt. De aanwezigheid van de veehouderij staat de voorgenomen wijziging van het planologisch regime niet in de weg.

4.4.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect geur geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de gewenste ontwikkelingen in het plangebied.

4.5 Geluid

4.5.1 Algemeen

De mate waarin het geluid onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In het bestemmingsplan moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals woningen, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies binnen de geluidszone van (spoor)wegen en/of industrieterreinen worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting.

4.5.2 Toetsing

De woningen in het plangebied liggen in de geluidszone van de Bosstraat en de Smallestraat. In april 2013 is derhalve een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd waarbij de geluidsbelasting op de woningen is getoetst aan de Wgh5. Dit onderzoek is als Bijlage 6 toegevoegd.

Uit het onderzoek blijkt dat de woningen buiten de 48 dB-contouren liggen van de Bosstraat en de Smallestraat. De geluidsbelastingen zullen daardoor 48 dB of minder bedragen. Hiermee voldoen de woningen aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, ex artikel 82 van de Wgh. De woningen liggen hierdoor akoestisch gunstig geprojecteerd. Er zijn in het kader van de Wgh geen nadere acties nodig om de woningen te realiseren.

4.5.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect geluid geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de gewenste ontwikkelingen in het plangebied.

4.6 Luchtkwaliteit

4.6.1 Algemeen

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio's waar overschrijdingen plaatsvinden. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het plan tot maximaal 1,2 g/m3 verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is significant is ten opzichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval is bij een woning, school of sportterrein.

4.6.2 Toetsing

Voorliggend initiatief betreft de realisatie van 28 nieuwe woningen. Volgens de ministeriële regeling NIBM draagt een bouwplan van deze omvang (minder dan 1.500 woningen) niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk.

Het plangebied ligt daarnaast niet binnen onderzoekszones van 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een rijksweg. Volgens de criteria uit de Wet milieubeheer inzake luchtkwaliteitseisen kan er daardoor geen sprake zijn van een gevoelige bestemming langs drukke infrastructuur. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk.

De regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007 geeft aan dat er bij onder andere een woning of sportveld sprake kan zijn van een significante blootstellingsduur. Om onacceptabele gezondheidsrisico's uit te sluiten, is de lokale luchtkwaliteit onderzocht. De saneringstool bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van het ministerie van Infrastructuur en Milieu maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2008, 2011, 2015 en 2020 in het plangebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen gevaarlijke gevolgen van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.

4.6.3 Conclusie

Op basis van voorgaande kan worden geconcludeerd dat zowel vanuit de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor het onderhavige initiatief.

4.7 Waterparagraaf

4.7.1 Waterbeleid

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. In het Waterbeheerplan 2010-2015 van Waterschap Rijn en IJssel staat het beleid beschreven op een drietal hoofdthema's. Voor het thema Veiligheid is bescherming tegen hoog water op de rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het thema Watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie "Vasthouden-Bergen-Afvoeren". Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt "stand still - step forward". Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klinnaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft Waterschap Rijn en IJssel naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd. Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Er is meer ruimte nodig voor het waterbeheer van de toekomst. Ook op andere terreinen, zoals recreatie, wonen en landbouw speelt water een centrale rol. Het waterschap wil in het watertoetsproces vroegtijdig meedenken over de rol van het water in de ruimtelijke ontwikkeling en wil samen met de gemeente op zoek naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.

4.7.2 Watertoetstabel

In artikel 3.1.6 (Bro) is aangegeven dat in de toelichting van een bestemmingsplan is beschreven op welke wijze in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. In deze waterparagraaf worden de effecten van de ruimtelijke ontwikkeling per waterthema afgewogen. De relevante waterthema's worden door middel van de watertoetstabel geselecteerd en vervolgens beschreven.

Thema   Toetsvraag   Relevant   Intensiteit#  
Veiligheid
 
1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)
2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?  


Nee

Nee  


2

2  
Riolering en Afvalwaterketen   1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1m3/uur?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap?  

Ja

Nee

Nee  

2

1

1  
Wateroverlast (oppervlakte-water)
 
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500 m2?
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m2?
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?  

Nee

Ja

Ja


Nee  

2

1

1


1  
Oppervlakte-
waterkwaliteit  
1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd?  
Nee  

1  
Grondwater-
overlast  
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Is in het plangebied sprake van kwel?
3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?  

Nee
Nee

Nee  

1
1

1  
Grondwater-
kwaliteit  
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?  
Nee  

1  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  


Nee

Nee  


1

2  
Volksgezondheid
 
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  

Nee



Nee  

1



1  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur?
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?  

Nee

Nee

Nee

Nee  

2

2

1

1  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied?   Nee   1  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?  

Nee  


2  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?  
Nee  

1  

Riolering en afvalwaterketen

Een toename van het afvalwater heeft effect op het functioneren van de afvalwaterketen. Het (gemeentelijk) rioolstelsel, de gemalen (overnamepunten) en de rioolwaterzuiveringsinstallatie dienen de toename te kunnen verwerken zonder daarmee het milieu zwaarder te belasten. Het dichtstbijzijnde riool ligt in de Smallestraat. Het betreft gescheiden riool bestaande uit een vuilwaterriool en een IT-riool, beiden diameter 600 mm. Door de ligging van het IT-riool en de hoogteligging van het plangebied is het vuilwaterriool niet met een vrijvervalriool te benaderen. Hier zal naar verwachting een apart dubbelpomps gemaal moet komen voor het vuilwater met een persleiding naar de Smallestraat. Uitgangspunt is dat het rioolstelsel voldoende capaciteit heeft om de toename in het afvalwater te verwerken. Het hemelwater wordt niet aangesloten op het rioolstelsel en zal naar verwachting ter plaatse geïnfiltreerd worden in een wadi.

Wateroverlast (oppervlaktewater)

Een toename in het verharde oppervlak resulteert in een versnelde afvoer van hemelwater. Als dit hemelwater niet vertraagd wordt afgevoerd wordt het watersysteem zwaarder belast en het waterbezwaar naar benedenstroomse gebieden afgewenteld. Ook is er geen aanvulling van het grondwater. Uitgangspunt is dat (nieuwe) ontwikkelingen minimaal hydrologisch neutraal zijn of een verbetering ten opzichte van de huidige situatie. Door de ontwikkelingen in het plangebied neemt het verhard oppervlak toe met circa 2.100 m2. Om wateroverlast te voorkomen wordt het hemelwater niet afgevoerd naar het rioolstelsel maar volgens de trits vasthouden - bergen – afvoeren behandeld.

Voor een T10+10% is de benodigde waterberging 40 mm. Dit komt bij een toename aan verhard oppervlak van 2.100 m2 neer op 84 m3. Voor een T100+10% is de benodigde waterberging 101 mm. Dit komt neer op een totaal van 212 m3 (inclusief de 84 m3). Het hemelwater wordt ter plaatse via een bovengrondse structuur vertraagd afgevoerd naar wadi's waarvan de bovenste matig doorlatende laag wordt verbeterd. De benodigde waterberging van 212 m3 wordt in de bestaande groenstructuur aan de Bosstraat en de Smallestraat gerealiseerd. Het regenwater wordt daarmee binnen het plangebied geïnfiltreerd.

Bovendien zal een toename van het afvalwater door de ontwikkelingen met de voorgenomen maatregelen geen belemmeringen opleveren.

4.7.3 Geohydrologisch onderzoek

In april 2013 is een geohydrologisch onderzoek uitgevoerd naar het plangebied in verband met de waterdoorlatendheid van de bodem6. Dit onderzoek is toegevoegd als Bijlage 7. Uit dit onderzoek kwamen de volgende resultaten:

  • De bodem bestaat in het algemeen tot 0,5 á 0,7 m-mv uit zwak siltig matig fijn zand (zwak humeus). Daaronder komt tot op een diepte van circa 1,7 m-mv matig tot sterk siltig matig fijn zand voor. Vanaf 1,7 m-mv tot circa 3,3 m-mv komt matig fijn, zwak siltig zand voor.
  • De doorlatendheid van de bovengrond (traject circa 0,5-1,7 m-mv) ligt tussen de 0,4 en 0,8 m/dag. De doorlatendheid in het traject van 1,7 tot 3,3 m-mv waar de bodem uit matig fijn, zwak siltig, zand bedraagt circa 6,2 m/dag. Op basis van deze metingen is de betreffende zandlaag geschikt voor de infiltratie van hemelwater.
  • De gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) ligt in het traject van 1,2 tot 2,0 m-mv en de gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) ligt in het traject van 2,0 tot 3,0 m-mv.
  • Voor wadi's dient de doorlatendheid van de bodem te liggen tussen de 0,4 en 1,5 m/dag. Verder dient de afstand tussen de onderzijde wadi en de GHG minimaal 0,5 m te bedragen. Voor de planlocatie is daarvan sprake zodat wadi's zouden kunnen worden toegepast.
  • De toepassing van eventuele ondergrondse infiltratievoorzieningen zoals IT-riolen is eveneens mogelijk. Dit in combinatie met bodemverbetering. Tevens kan er gebruik worden gemaakt van verticale infiltratiebronnen (tot in de verzadigde zone).

Op basis van het geohydrologisch onderzoek kan gesteld worden dat de bestaande waterhuishouding in het plangebied geen belemmering zal vormen voor de geplande woningbouw. Met betrekking tot de toekomstige situatie is in het stedenbouwkundig ontwerp rekening gehouden met de compensatie van de toename van het verhard oppervlak. De groene zone aan de Bosstraat en de Smallestraat biedt mogelijkheden voor het realiseren van een wadi, waar het regenwater kan infiltreren.

4.7.4 Conclusie

De benodigde waterberging kan plaatsvinden binnen het plangebied. Daarnaast zal een toename van het afvalwater door de ontwikkeling met de voorgenomen maatregelen geen belemmeringen opleveren.

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.

4.8 Externe veiligheid

4.8.1 Algemeen

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijk slachtoffers. Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Groepsrisico

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi (stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.

4.8.2 Toetsing

De voorgenomen ontwikkeling betreft 29 woningen, waarvan 1 bestaande woning en 28 nieuwe woningen. Daarmee is er sprake van de realisatie van nieuwe kwetsbare objecten. De navolgende afbeelding bevat een uitsnede van de Risicokaart Nederland.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgnwdwonbossmall-on01_0013.jpg"

Uitsnede Risicokaart Nederland met globale aanduiding plangebied (blauw)

Op de uitsnede van de Risicokaart Nederland is te zien dat in het plangebied zelf geen risicovolle inrichtingen of transportroutes liggen. Ten zuidoosten van het plangebied ligt de Rijksweg A18. Over deze autosnelweg vindt risicovol transport plaats. De weg bevindt zich op circa 450 meter afstand van het plangebied. In het algemeen wordt voor autosnelwegen een invloedsgebied van 200 m aangehouden. Het plangebied ligt met een afstand van circa 450 meter op voldoende afstand.

4.8.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect externe veiligheid geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied.

4.9 Archeologie

4.9.1 Algemeen

Door ondertekening van het verdrag van Malta (1992) heeft Nederland zich verplicht om bij ruimtelijke planvorming nadrukkelijk rekening te houden met het niet-zichtbare deel van het cultuurhistorisch erfgoed, te weten de archeologische waarden. In de Monumentenwet 1988 is geregeld hoe met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden moet worden omgegaan. Het streven is om deze belangen tijdig bij het plan te betrekken.

Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast.

4.9.2 Toetsing

Op basis van de gemeentelijke archeologische beleidskaart blijkt dat het plangebied een lage archeologische verwachtingswaarde heeft. Dit houdt in dat de kans op het aantreffen van archeologische waarden niet reëel wordt geacht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgnwdwonbossmall-on01_0014.jpg"

Archeologische maatregelenkaart gemeente Montferland

Het plangebied heeft volgens de Maatregelenkaart voor het grootste deel een lage verwachtingswaarde. In het bestemmingsplan 'Buitengebied' is daarom aan het grootste gedeelte van het plangebied geen archeologische (verwachtings)waarde toegekend. Slechts de noordoostelijke hoek heeft een archeologische dubbelbestemming, namelijk 'Waarde - Archeologische Verwachting 3'. Voor deze gronden geldt dat er bij bodemingrepen dieper dan 30 cm en een oppervlakte groter dan 2.500 m2 archeologisch onderzoek uitgevoerd dient te worden.

Op 20 december 2012 is de Erfgoedverordening Montferland 2012 vastgesteld. Deze wijziging van de Erfgoedverordening beperkt zich tot het inhoudelijk aansluiten op het vastgestelde integrale cultuurhistorisch beleid voor de gemeente en het aanpassen aan enkele actuele wettelijke wijzigingen gericht op vergunningsvrije activiteiten aan monumenten en de verruiming van de ondergrenzen voor het verplichte archeologische onderzoeken. Voor gebieden met een lage archeologische verwachtingswaarde (Waarde - Archeologische Verwachting 3) geldt sinds de Erfgoedverordening Montferland 2012 een ondergrens voor het uitvoeren van archeologisch onderzoek van 5.000 m2. Het deel van het plangebied met een lage archeologische verwachtingswaarde heeft een oppervlakte van minder dan 5.000 m2. Een archeologisch onderzoek is in dit geval daarom niet noodzakelijk.

4.9.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect archeologie geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de gewenste ontwikkelingen in het plangebied.

4.10 Cultuurhistorie

4.10.1 Algemeen

Door de wijziging van artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Om die reden is een korte analyse verricht van de ontstaansgeschiedenis en de mogelijk aanwezige cultuurhistorische waarden in het gebied.

4.10.2 Toetsing

De historische groei van Nieuw-Dijk begint met de bouw van hoeven langs de Bosstraat en bij de Klauwenhof, die de overgang markeert van de bouwlanden ten westen van de Bosstraat naar de bosmarken en woeste heidegronden ten oosten van de Bosstraat. Westelijk van de Bosstraat liggen meer kronkelende wegen waaraan oude huiskampen te vinden zijn.

Omstreeks 1900 was de voormalige gemeente Didam een uitgestrekt gebied, waarvan het dorp Didam het centrum was. Daar stond ook de enige Rooms Katholieke kerk. Er was één kerkparochie in de gehele gemeente Didam. Omdat het aantal parochianen groeide, werd de kerk te klein en zocht men naar een passende oplossing. Deze nieuwe parochie werd in 1910/1911 gesticht in het buurtschap Den Bosch, dat toen hernoemd werd tot Nieuw-Dijk.

Aanvankelijk zou de kerk gebouwd worden aan de Beekseweg omdat dit de enige verharde weg op dat moment was (hoek Beekseweg- Bosstraat). Door een grondschenking werd de kerk uiteindelijk aan de Smallestraat gebouwd. Met de bouw van een kerk en de school (1915) groeit de buurtschap langzaam uit tot dorp. Daarmee ontstond behoefte aan (meer) voorzieningen. De Smallestraat werd in de loop van de jaren steeds meer het dorpscentrum.

In de navolgende figuren zijn fragmenten van de topografische kaarten uit 1931 en 1977 opgenomen. Uit de historische kaart van 1931 blijkt dat er in en nabij het plangebied hoofdzakelijk agrarische gronden gelegen zijn. Ten westen van het plangebied wordt het gebied gekenmerkt door de rechtlijnige verkavelingsstructuur die wordt doorsneden door een aantal wegen. Ten oosten van het plangebied heeft het gebied een speelsere verkavelingsstructuur. Dit is duidelijk te zien in de loop van de Bosstraat. Op de afbeelding is te zien dat de boerderij in het midden van het plangebied reeds in de jaren '30 van de vorige eeuw bestaat. Hieromheen liggen de agrarische gronden behorend bij het bedrijf.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgnwdwonbossmall-on01_0015.jpg"

Uitsnede topografische kaart 1931 (Bron: watwaswaar)

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgnwdwonbossmall-on01_0016.jpg"

Uitsnede topografische kaart 1977 (Bron: watwaswaar)

Tot de jaren vijftig verandert er in Nieuw-Dijk weinig. Vanaf dan begint het kerkdorp zich aanmerkelijk uit te breiden. Op het kaartfragment uit 1977 is te zien dat het dorp zich voornamelijk vanuit de Smallestraat in noordelijke richting heeft uitgebreid tot aan het verlengde van de Bosstraat. Ook de infrastructuur in de omgeving is verder ontwikkeld met onder andere de realisatie van de autosnelweg A18. Ook het belang van de Bosstraat en Smallestraat als ontsluitingswegen in de kern Nieuw-Dijk is duidelijk te zien. De boerderij in het plangebied staat ook op deze kaart weergegeven. Om het gebouw heen zijn enkele opstallen te zien.

De bestaande boerderij in het plangebied blijft behouden. Dit gebouw is geen monument maar wel te typeren als karakteristiek voor het gebied. De omliggende opstallen hebben geen bijzonder cultuurhistorische waarden en worden gesloopt.

Met het behoud en hergebruik van de voormalige boerderij blijft het oorspronkelijke agrarische gebruik van het gebied voor de toekomst beleefbaar. De boerderij behoud haar vrije ligging en krijgt een centrale plek in het gebied. Tevens worden de nieuwe woningen landschappelijk ingepast waarbij een forse groenstrook fungeert als buffer tussen de nieuwe woningen en het historische Nieuw-Dijk.

4.10.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect cultuurhistorie geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de gewenste ontwikkelingen in het plangebied.

4.11 Verkeer en parkeren

4.11.1 Verkeer

De ontsluiting voor autoverkeer en langzaam verkeer vindt plaats via de Bosstraat. Langzaam verkeer kan daarnaast ook gebruik maken van de route naar de Smallestraat. Het extra verkeer kan worden opgenomen in het heersende verkeersbeeld op de Smallestraat en Bosstraat.

4.11.2 Parkeren

Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door de aard en omvang van de activiteit waarin het plan voorziet. Om de parkeerbehoefte te bepalen, is gebruik gemaakt van de kengetallen van het CROW7. Bij de berekening van de parkeerbehoefte is voor de zes vrijstaande burgerwoningen uitgegaan van een vrijstaande koopwoning in het buitengebied. Hiervoor wordt een parkeernorm van minimaal 2,0 en maximaal 2,8 parkeerplaatsen per woning gehanteerd. Voor de twee-onder-één-kapwoningen geldt een parkeernorm van minimaal 1,8 en maximaal 2,6 parkeerplaatsen per woning. Voor de rijenwoningen is uitgegaan van de normen voor tussen/hoek-koopwoningen. Hiervoor geldt een parkeernorm van minimaal 1,6 en maximaal 2,4 parkeerplaatsen per woning.

Totaal dienen er in het plangebied derhalve minimaal 44,4 en maximaal 73,6 parkeerplaatsen gerealiseerd te worden. Parkeren kan deels plaatsvinden op eigen terrein (minimaal 15 parkeerplaatsen) en deels in de openbare ruimte (minimaal 38 parkeerplaatsen).

4.11.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect verkeer en parkeren geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de gewenste ontwikkelingen in het plangebied.

4.12 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de toelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke (anterieure) overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.

De ontwikkeling omvat de nieuwbouw van in totaal 28 woningen. Hiervan worden 26 woningen door de gemeente Montferland gerealiseerd. De kosten die samenhangen met de ontwikkeling zoals de aankoop van de gronden, de plankosten, de bouwkosten en de kosten voor de inrichting van de openbare ruimte zijn voor rekening van de gemeente. Uit de grondexploitatieopzet van de gemeente blijkt dat de te maken kosten voor deze ontwikkeling worden gedekt uit de opbrengsten van de verkoop van de woningen. De andere 2 woningen door de verkopende grondeigenaren gerealiseerd. Bij de onderhandelingen is dit overeengekomen en verwerkt in de koopovereenkomst.

Uit bovenstaande blijkt dat de door de gemeente te maken kosten gedekt worden uit de opbrengsten. Hiermee is aangetoond dat het initiatief economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Algemene regels

In deze paragraaf worden, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, aanvullende regels gesteld.

  • Antidubbeltelbepaling

Het artikel "Antidubbeltelbepaling" bevat bepalingen om te voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.

  • Uitsluiting aanvullende werking van de bouwverordening

In dit artikel is bepaald dat de bouwverordening buiten toepassing blijft met uitzondering van de met name genoemde bepalingen. Hiermee kan bijvoorbeeld worden bereikt dat bij het stellen van parkeernormen en dergelijke de bouwverordening kan worden toegepast.

  • Algemene bouwregels

In dit artikel is een aantal aanvullende bouwregels geregeld die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons, galerijen en kelders.

  • Algemene gebruiksregels

Deze gebruiksregel regelt het verbod om gronden te bebouwen of te gebruiken in strijd met de bestemming.

  • Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is in aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen nog een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Het betreft hier een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken. De planmethodiek is afgestemd op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen van de DURP-standaarden 2008. Daarbij is de indelingsopzet van de aangegeven hoofdgroepen van bestemmingen gehanteerd.

5.2 Verbeelding

De verbeelding bestaat uit 1 kaartblad en is getekend op schaal 1:1.000. Op de verbeelding wordt met lijnen, coderingen en arceringen aan gronden een bepaalde bestemming toegekend. Binnen een bestemmingsvlak zijn op de kaart met aanduidingen nadere regels aangegeven. De kaart is volgens IMRO 2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening) getekend. Dit is een eenduidige en technische methode voor het tekenen van kaarten. Hiermee kan ruimtelijke informatie eenvoudig digitaal uitgewisseld worden met andere overheden en samenwerkingspartners, en is het plan via internet te raadplegen.

5.3 Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.

De regels zijn onderverdeeld in een viertal hoofdstukken, te weten:

  • Inleidende regels.
  • Bestemmingsregels.
  • Algemene regels.
  • Overgangs- en slotregels.

5.4 Bestemmingsbepalingen

5.4.1 Groen

De bestemming 'Groen' is voorzien op de openbare gronden aan de noord- en westzijde van het plangebied. De gronden met de bestemming Groen zijn bestemd voor groenvoorzieningen, paardenweiden, volkstuinen, bermen, beplanting, toegangswegen en parken en plantsoenen. Daarnaast zijn paden, speelvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding toegestaan. Gebouwen zijn niet toegestaan. Uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijn mogelijk.

5.4.2 Verkeer - Verblijf

De voor 'Verkeer - Verblijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen en straten, wandel- en fietspaden, waarbij de functie voornamelijk gericht is op verblijf als de afwikkeling van het doorgaande verkeer. Daarnaast mogen de gronden binnen deze bestemming gebruikt worden voor parkeer-, groen- en speelvoorzieningen. Gebouwen mogen niet worden opgericht en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, hebben een maximale bouwhoogte van 2 m.

5.4.3 Woongebied

De regels bij de bestemming Woongebied hebben betrekking op woningen, uitsluitend in de typen vrijstaand, twee-aaneen en aaneengebouwd. In totaal zijn 29 woningen toegestaan. Van de gebouwen mag 30% van de vloeroppervlakte tot een maximum van 50 m2 gebruikt worden voor aan huis verbonden beroepen. Verder zijn garageboxen, wegen en straten, wandel- en fietspaden met een functie gericht op het verblijf, parkeer-, groen-, speel- en nutsvoorzieningen, waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen toegestaan. Dit geldt ook voor bijbehorende gebouwen, overige bouwwerken, tuinen en erven. Er mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. Binnen het bouwvlak geldt een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 4 en 9 meter met een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid naar een maximale goot- en nokhoogte van respectievelijk 6 en 10 meter. Het bouwperceel mag voor maximaal 50% worden bebouwd.

Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen moeten binnen het bouwvlak worden opgericht en op het zij- en achtererf en minimaal 1 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw. De gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken met een functioneel ondergeschikt gebruik en/of overige bouwwerken per hoofdgebouw bedraagt op een perceel met een oppervlakte van tot en met 400 m² niet meer dan 75 m² en op een perceel met een oppervlakte van meer dan 400 m² niet meer dan 100 m², mits het bebouwingspercentage van het bouwperceel maximaal 50% is. Voor deze bouwwerken geldt een maximale goot- en bouwhoogte van 4 m en 5 m.

In de regels van de bestemming Wonen is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van het toestaan van een aan huis gebonden bedrijf. Voor deze afwijking gelden aanvullende voorwaarden voordat ze kan worden verleend.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Vooroverleg

In het kader van het vooroverleg is het plan voorgelegd aan de provincie Gelderland. Uit de reactie van de provincie is voortgekomen dat de gemeente met de provincie overleg zal voeren om te onderzoeken of er elders in de regio mogelijk plancapaciteit geschrapt kan worden. Dit overleg heeft plaatsgevonden, waarbij de gemeente een toelichting en inzicht gegeven heeft op haar woonbeleid, het gemeentelijk woningbouwprogramma voor de komende jaren en de harde plancapaciteit. Daarnaast worden momenteel, onder de regie van de Stadsregio Arnhem Nijmegen, de bestuurlijke overeenkomsten verstedelijking (de BOV's) uitgewerkt. De provincie is nauw betrokken bij dit proces, dat voor 1 januari 2014 moet uitmonden in de actualisatie van het woningbouwprogramma in de Liemers.

Het bestemmingsplan is tevens voorgelegd aan het Waterschap Rijn en IJssel. Naar aanleiding van dit vooroverleg is het plan op enkele punten aangepast en aangevuld.

6.2 Inspraak

Te zijner tijd worden in deze paragraaf of in een separate bijlage de resultaten van inspraak in het kader van dit bestemmingsplan verwerkt.

6.3 Zienswijzen

Te zijner tijd worden in deze paragraaf of in een separate bijlage de resultaten van de zienswijzen in het kader van dit bestemmingsplan verwerkt.