direct naar inhoud van 3.6 Milieuhygiënische aspecten
Plan: kernen Loerbeek - Loil - Nieuw-Dijk
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1955.bpsgkrnkrnlrblolnd-on01

3.6 Milieuhygiënische aspecten

3.6.1 Algemeen

Bij de opstelling van een bestemmingsplan is het van belang om na te gaan in hoeverre milieuhygiënische factoren, belemmeringen opleveren voor de voorgestane ontwikkelingen. In de volgende alinea's, wordt aandacht besteed aan een aantal relevante milieufactoren. Gelet echter op het feit dat het voorliggende plan nauwelijks voorziet in nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden, maar gericht is op het beheer van de bestaande situatie, is het onderzoek naar de milieuhygiënische aspecten beperkt gebleven.


Er dient aandacht te worden besteed aan de volgende punten:

  • hinder in de relatie bedrijven/woningen;
  • geluidsaspecten (Wet geluidhinder);
  • bodem;
  • luchtkwaliteit;
  • externe veiligheid.
3.6.2 Relatie bedrijfsactiviteiten/woningen

Het onderhavige gebied heeft hoofdzakelijk een woonfunctie. Wat de aard en de toe te laten bedrijvigheid in een woongebied betreft, wordt uitgegaan van licht milieubelastende bedrijfsactiviteiten (categorie 1- en 2-bedrijven). In woongebieden bevindt zich geen zware bedrijvigheid. Nader - planologisch - ingrijpen is niet aan de orde. Wel is de juridische regeling zodanig opgesteld, dat in de woonomgeving geen bedrijvigheid wordt toegestaan die niet past in de directe nabijheid van woningen. De bedrijven die in de nabijheid van woningen zijn gelegen zijn daarom specifiek bestemd.

Daarbij geldt, dat de vigerende milieuvergunningen en meldingen, voor zover van toepassing, afdoende moeten worden geacht.

Invloed (agrarische) bedrijvigheid
Binnen het plangebied ligt geen enkel agrarisch bedrijf. In de directe omgeving van het plangebied zijn enkele agrarische bedrijven gevestigd.
Voor eventuele toekomstige woningbouw geldt dat voorafgaand aan de mogelijke ontwikkeling, waarbij wordt gedacht aan woningbouw, in ieder geval dient te zijn aangetoond dat:

  • de woningbouw geen onaanvaardbare milieuhinder zal ondervinden van enige bedrijvigheid,
  • de reeds gevestigde bedrijven in en nabij het plangebied ten gevolge van de voorgestelde ruimtelijke ontwikkeling niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt.
3.6.3 Wet geluidhinder

Algemeen
De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect "geluid".
In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies.


In deze paragraaf wordt ingegaan op de geluidsaspecten met betrekking tot wegverkeerslawaai.


Wegverkeerslawaai
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) dient een akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd naar het wegverkeerslawaai. Dit onderzoek moet aantonen of er door de uitbreiding sprake is van een reconstructiesituatie zoals bedoeld in de Wet geluidhinder. Op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder hoofdstuk VI, afdeling 1 bevindt zich aan weerszijden van een weg een zone. De breedte van deze zone is afhankelijk van:

  • de ligging van de weg in stedelijk of buitenstedelijk gebied;
  • het aantal rijstroken.


In buitenstedelijk gebied worden twee typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:

  • wegen met één of twee rijstroken: 250 meter;
  • wegen met drie of vier rijstroken: 400 meter;
  • wegen met vijf of meer rijstroken: 600 meter.


De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek in relatie tot het opstellen van een bestemmingsplan geldt evenmin indien in dat bestemmingsplan geen mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe woningen en andere geluidgevoelige objecten (artikel 76, lid 4 Wgh). Op basis hiervan is geluidsonderzoek voor dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk, aangezien er geen ruimte wordt geboden voor nieuwe ontwikkelingen. Mochten er in de toekomst nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, dan dient er naar het aspect geluid gekeken te worden.

3.6.4 Bodem

Met betrekking tot de kwaliteit van bodem en grondwater kan worden opgemerkt dat het onderhavige plan een actualisering betreft. Het bestemmingsplan heeft voornamelijk betrekking op de bestaande situatie. Voor nieuwe ontwikkelingen of functiewijzigingen in het plangebied, dient het aspect bodem nader onderzocht te worden.

3.6.5 Luchtkwaliteit

In Nederland gelden regels voor luchtkwaliteit, deze staan in het Besluit luchtkwaliteit 2005. Doel van het besluit is mensen te beschermen tegen risico's van luchtverontreiniging. De voornaamste bronnen van luchtverontreiniging zijn wegverkeer, industriële bedrijven en de landbouw. Het besluit bevat luchtkwaliteitsnormen voor de stoffen zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. In het besluit wordt aangegeven op welke termijn de normen gelden en gehaald moeten worden en welke bestuursorganen verantwoordelijke zijn voor het halen van die normen.


In artikel 26 van het Besluit luchtkwaliteit 2005 is vastgelegd dat Burgemeester en Wethouders eenmaal in de drie jaar de plaatsen moet inventariseren waar de bevolking naar hun redelijke verwachting, direct of indirect, kan worden blootgesteld aan luchtverontreiniging door stoffen, die genoemd zijn in het besluit. Volgens de nota van toelichting zijn dit in ieder geval:

  • Gemeenten met meer dan 100.000 inwoners.
  • Kleinere gemeenten die over indicaties beschikken dat de luchtkwaliteit niet in overeenstemming is met de grenswaarden.


Op 10 juli 2007 heeft de gemeente Montferland het rapport "Luchtkwaliteit 2006" vastgesteld. In dit rapport is nagegaan of er sprake is van overschrijdingen van de wettelijke luchtkwaliteitsnormen in het besluit luchtkwaliteit 2005 voor de luchtverontreinigende stoffen: stikstofdioxide (NO2), koolmonoxide (CO), fijn stof (PM10) en benzeen (C6H6). In de kernen Loerbeek, Loil en Nieuw-Dijk wordt voldaan aan de luchtkwaliteitsnormen, en zijn er geen overschrijdingen geconstateerd.

3.6.6 Externe veiligheid

Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:

  • inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.


Inrichtingen
De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) regels gesteld. Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:

  • of voldoende afstand in acht wordt genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico;
  • of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.


Buisleidingen
In of bij het plangebied zijn geen buisleidingen gelegen waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd.


Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor


In de Nota Vervoer gevaarlijke stoffen (2005) wordt een Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen aangekondigd, dat naar verwachting in 2009 wordt voorzien van een wettelijke basis.


Op dit moment wordt het beleidskader nog gevormd door de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (circulaire RNVGS, 4 augustus 2004) en de Nota Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (nota RNVGS, 1995/96). De circulaire is een operationalisering en verduidelijking van het beleid uit de nota. Op basis van deze beleidsstukken gelden er normen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.


Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats langs een transportroute verblijft, komt te overlijden als gevolg van een incident met het vervoer van gevaarlijke stoffen. Wat betreft het plaatsgebonden risico geldt ten opzichte van woningen (kwetsbare objecten) een grenswaarde van 10-6 per jaar.


Het groepsrisico is de kans per jaar per kilometer transportroute dat een groep van 10 of meer personen in de omgeving van de transportroute in één keer het (dodelijk) slachtoffer wordt van een ongeval op die transportroute. Het groepsrisico geeft de aandachtspunten op een transportroute aan waar zich mogelijk een ramp met veel slachtoffers kan voordoen en houdt daarmee rekening met de aard en dichtheid van de bebouwing in de nabijheid van de transportroute. Wat betreft het groepsrisico is de oriëntatiewaarde bij het vervoer van gevaarlijke stoffen per transportsegment gemeten per kilometer per jaar:

  • 10-4 voor een ongeval met ten minste 10 dodelijke slachtoffers;
  • 10-6 voor een ongeval met ten minste 100 dodelijke slachtoffers;
  • 10-8 voor een ongeval met ten minste 1.000 dodelijke slachtoffers;
  • enzovoort.


Weg
Uit het Anker-rapport "Inventarisatie van EV-risico's bij het vervoer van gevaarlijke stoffen" (2006) blijkt dat de A12, A18 en N335 geen 10-6 plaatsgebonden risicocontour heeft en dat een dergelijke contour voor deze wegen ook niet wordt verwacht.


Het externe veiligheidsbeleid richt zich in beginsel alleen op de oriëntatiewaarde. Voor een andere benadering is geen plaats, nu zich in principe op elke weg een ongeval met gevaarlijke stoffen kan voordoen en woningen/bedrijven in principe altijd langs een weg zijn gelegen. Van belang is dan ook hoe groot de kans is dat zich op een weg een ongeval met gevaarlijke stoffen voordoet. Nu deze kans, zoals geschetst, kleiner is dan de oriëntatiewaarden en er in Loerbeek, Loil en Nieuw-Dijk nagenoeg geen woningen/bedrijven zullen worden gebouwd, acht de gemeente de ontwikkeling aanvaardbaar vanuit oogpunt van externe veiligheid.


Water
In of bij het plangebied zijn geen vaarwegen gelegen waarover gevaarlijke stoffen worden getransporteerd.


Spoor
De dichtstbijgelegen spoorlijn is het baanvak Arnhem - Winterswijk. Uit het Anker-rapport blijkt dat dit baanvak geen 10-6 plaatsgebonden risicocontour heeft en dat ook in de toekomst geen knelpunt voor het plaatsgebonden risico wordt verwacht. Daarmee vormt het baanvak geen aanleiding voor een nadere beschouwing.