Plan: | Kernen |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1955.bpsgkrnalgkernen-on01 |
De gemeente Montferland is voornemens om voor de bebouwde kom van de kernen Loerbeek, Loil, Nieuw-Dijk, Azewijn, Braamt, Kilder, Stokkum, Lengel en de woonwijken van 's-Heerenberg de vigerende bestemmingsplannen te actualiseren.
Aanleiding voor de actualisering vormt het gegeven dat de meerderheid van de vigerende bestemmingsplannen gedateerd is. Het is daarom gewenst het kaartbeeld weer kloppend te maken met de feitelijke situatie en de regels aan te passen aan de huidige regelgeving en de gemeentelijke standaard. Bovendien zijn sommige van de geldende bestemmingsplannen bijna ouder dan tien jaar. Op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) moet een bestemmingsplan eens per tien jaar worden herzien. Tot slot zijn gemeenten met de inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 verplicht om over actuele bestemmingsplannen te beschikken.
Met de herziening van de bestemmingsplannen wordt een aantal doelen nagestreefd:
In eerdere stadia zijn de bestemmingsplannen van de kom Zeddam, woonwijken Didam en het centrum van 's-Heerenberg geactualiseerd. Onderliggend bestemmingsplan is qua systematiek en opzet gebaseerd op de eerder vastgestelde bestemmingsplannen.
Ontwikkelingen
Voorliggend bestemmingsplan neemt, buiten de in paragraaf 1.5 genoemde ontwikkelingen, geen nieuwe ontwikkelingen mee met een directe bouwtitel. Wel zullen in het verleden verleende vrijstellingen en ontheffingen en vastgestelde bestemmingsplannen worden meegenomen in dit bestemmingsplan als een 'bestaande situatie'. Andere recente ontwikkelingen waarvoor recent de planologische procedures reeds zijn doorlopen, zijn verwerkt op de verbeelding.
Het bestemmingsplan "Kernen" bestaat, naast deze toelichting, uit de volgende stukken:
De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en dienen in samenhang met elkaar worden 'gelezen'. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen en doet eventueel verslag van het onderzoek dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
De begrenzing van het plangebied is afgestemd op de vigerende bestemmingsplannen die voor de kernen reeds gelden. De plangrens van het bestemmingsplan Buitengebied 2011 vormt in vele gevallen de plangrens voor de kernen.
afbeelding - ligging plangebied
In het plangebied zijn op dit moment meerdere bestemmingsplannen van kracht. Het betreft hier de volgende grotere plannen:
Bestemmingsplan | Vastgesteld door Raad/B&W | |
Kernen 2007 | 8 maart 2007 | |
Kernen Loerbeek, Loil, Nieuw-Dijk | 25 februari 2010 | |
Hagelcruijs | 31 mei 2007 | |
Kloosterstraat, Loil | 9 april 2010 | |
's-Heerenberg, Lengelseweg 6 t/m 20 en 36 t/m 42 | 24 september 2009 | |
Sportcomplex Montferland | 14 december 2006 | |
't Klaphek | 27 juni 2002 | |
Mr. Vermeulenstraat 2e fase- Loerbeek | 30 juni 2011 | |
Kilder, Sportveld | 29 september 2011 | |
Zinderberg | 26 mei 2011 | |
Braamt 2006, uitbreiding | 14 december 2006 | |
Brummelhof - Azewijn | 25 februari 2011 | |
Azewijn – Hartjenshof | 22 december 2011 | |
Lengel, Trambaan | 24 juni 2010 | |
Lengel, Antoniusstraat 8E | 24 juni 2010 | |
Plantsoensingel Noord en Plantsoensingel Midden in ’s-Heerenberg en Delweg in Zeddam’ | 26 januari 2012 | |
Bestemmingsplan 2007, wijzigingsplan Heuvelstraat - Eltenseweg Stokkum | 8 maart 2007 | |
Heuvelstraat – Eltenseweg Stokkum | 28 juni 2012 | |
Eltenseweg 7-9 Stokkum | 1 maart 2012 | |
Stokkum, Eltenseweg - Pastoor van Sonsbeeckstraat | 26 november 2015 | |
Stokkum, Heuvelstraat | 27 mei 2010 |
Naast deze bestemmingsplannen is tevens sprake van (partiële) herzieningen, verleende vrijstellingen en ontheffingen. Deze zijn alle vertaald in het nieuwe bestemmingsplan. Enkele voorbeelden hiervan zijn de woningontwikkeling Oude Doetinchemseweg in 's-Heerenberg (naast het sportcomplex) en de nieuwe woning en bijgebouw aan de Weemstraat 64 te Loil.
De gronden binnen deze bestemmingsplannen hebben een gedetailleerde bestemming. De plannen verschaffen derhalve ook duidelijkheid over bouwmogelijkheden en inrichting van de gronden.
De planologische regeling van de verschillende kernen is vastgelegd in meerdere bestemmingsplannen. De gemeente acht het dan ook wenselijk om voor deze kernen één eenduidige regeling op te stellen. Bundeling van de bestemmingsplannen zorgt voor een vereenvoudiging voor zowel de gebruikers van het gebied (bewoners, eigenaars en dergelijke) als de handhaver (de gemeente).
Ontwikkelingen
Aan het Matteüsplein 2 te Azewijn bestaat het voornemen om de voormalige parochiewoning om te zetten naar een 'burgerwoning'. Een deel van de parochietuin zal worden betrokken bij de woonbestemming. Deze ontwikkeling is verwerkt op de verbeelding van dit bestemmingsplan en van planregels voorzien. Ten behoeve van deze ontwikkeling is een ruimtelijke onderbouwing opgesteld. Deze onderbouwing is bijgevoegd in bijlage 1.
Aan de Kloosterstraat in Loil is in 2010 de bouw van 8 vrijstaande woningen mogelijk gemaakt. In verband met gewijzigde marktomstandigheden, waarbij de verkoopbaarheid van grote kavels onder druk kwam te staan, is verzocht om de toevoeging van een extra vrijstaande woning. Deze ontwikkeling is verwerkt op de verbeelding van dit bestemmingsplan en van planregels voorzien. Ten behoeve van deze ontwikkeling is een ruimtelijke onderbouwing opgesteld. Deze onderbouwing is bijgevoegd in bijlage 2.
De toelichting is als volgt opgebouwd:
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) van kracht geworden. Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. Onderwerpen waarvoor het rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken.
Op 1 oktober 2012 is aan het Barro een aantal onderwerpen toegevoegd. Het gaat om de eerder aangekondigde onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Aan artikel 3.6.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is op 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking toegevoegd.
Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), die op 13 maart 2012 door de Minister van I&M is vastgesteld. Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructuurbeleid in 13 nationale belangen. Met de uitbreiding van het Barro en het Bro is de juridische verankering van de SVIR nagenoeg compleet.
In en in de directe nabijheid van het plangebied is geen sprake van erfgoederen en andere in het Barro genoemde nationale belangen. Wel ligt in en rondom verschillende kernen EHS-gebied (nu: Gelders Natuurnetwerk en Groene ontwikkelingszone). Het plangebied maakt onderdeel uit van bestaand stedelijk/ dorps gebied. De mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, zijn niet in strijd met de nationale belangen op grond van het Barro en de SVIR.
De modernisering van de monumentenzorg (MOMO) heeft erin geresulteerd dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening is aangepast. Met deze aanpassing is cultureel erfgoed ingebed in de ruimtelijke ordening. Het is verplicht om in bestemmingsplannen aandacht te geven aan cultuurhistorie en de effecten van het initiatief op cultuurhistorische waarden die in het plangebied voorkomen. Daar waar nodig dient de bescherming van deze waarden ook te worden vastgelegd in de regels en verbeelding bij het bestemmingsplan.
De borging van cultuurhistorie in bestemmingsplannen is geregeld via een aanpassing van het Besluit Ruimtelijke Ordening per 1 januari 2012. In het artikel over de inhoud van bestemmingsplannen (art. 3.1.6) is nu opgenomen dat een bestemmingsplan dient te bevatten: Een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige en/of te verwachten monumenten rekening is gehouden. (Art. 3.1.6, lid 2, sub a). Aangezien met name de gemeenten verantwoordelijk zijn voor het opstellen van de bestemmingsplannen, ligt hier een belangrijke taak voor de gemeente. Dit betekent dat na de archeologie nu ook bovengrondse cultuurhistorie in het bestemmingsplan een plaats krijgt. Doel hiervan is vroegtijdig en helder een beeld geven van het belang en de rol van cultuurhistorie, zodat deze bij nieuwe ontwikkelingen van het begin af aan wordt meegenomen. Dankzij opname van cultuurhistorie wordt verwacht dat er minder nieuwe sectorale regelgeving, zoals de aanwijzing van beschermde monumenten, nodig is.
Het plangebied herbergt verschillende cultuurhistorische (en archeologische) waarden welke door middel van dubbelbestemmingen zijn vastgelegd in dit bestemmingsplan. In paragraaf 3.1 wordt nader op dit onderwerp ingegaan. Aangezien dit bestemmingsplan voornamelijk conserverend van aard is, vormen de aspecten archeologie en cultuurhistorie geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.
Het Nationaal Waterplan is op 14 december 2015 vastgesteld en is het formele rijksplan voor het nationale waterbeleid. In de Waterwet is vastgelegd dat het rijk dit plan eens in de zes jaar opstelt. Het plan bevat de stroomgebied-beheerplannen die op grond van de Kaderrichtlijn Water zijn opgesteld. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens aan te merken als structuurvisie.
Het Nationaal Waterplan heeft betrekking op het gehele watersysteem van Nederland, zowel oppervlaktewater, grondwater, als de bijbehorende waterkeringen, oevers en dergelijke.
Het kabinet kiest voor een strategie die bestaat uit 'meebewegen, weerstand bieden, kansen pakken', een adaptieve aanpak en samenwerking binnen en buiten het waterbeheer.
De uitgangspunten uit het Nationaal Waterplan zijn veelal doorvertaald in beleidsstukken van de provincie en de waterbeheerders.
In de vastgestelde Omgevingsvisie (vastgesteld door Provinciale Staten op 9 juli 2014) staan maatschappelijke opgaven in Gelderland. Deze visie is onlangs nog aangepast in een Aanpassingsplan Omgevingsvisie (geconsolideerde op 8 juli 2015). Deze aanpassingen zijn niet relevant voor dit bestemmingsplan.
Provincie en partners hebben elkaar nodig om dorpen en steden in Gelderland verder te versterken. Vanuit dat perspectief zijn in de Omgevingsvisie ‘het speelveld en de spelregels’ beschreven. Doelen en kwaliteit staan centraal, niet de exacte middelen.
De provincie kiest in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
Deze twee hoofddoelen benadrukken de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur. Zij beïnvloeden elkaar. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland.
De provinciale hoofddoelen zijn in verschillende hoofdstukken opgenomen en vertaald in provinciale ambities. Afhankelijk van het accent van de ambitie, zijn ze opgenomen onder het deel 'Divers', 'Dynamisch' of 'Mooi' Gelderland:
Per ambitie is de aanpak op hoofdlijnen beschreven. De nadere invulling vindt plaats via provinciale uitvoeringsprogramma's en samenwerking met partners. Daarmee is de Omgevingsvisie een 'plan' dat richting geeft en ruimte biedt; geen plan met exacte antwoorden. Ofwel: 'de Omgevingsvisie gaat over het speelveld en de spelregels, niet over de uitkomst van het spel.' De gemeente Montferland valt voor de beleidsterreinen Wonen, Werken (inclusief Economie), Ruimte en Mobiliteit onder de Stadsregio Arnhem-Nijmegen. Voor andere beleidsterreinen, zoals natuur en landschap, valt de gemeente onder de regio Achterhoek.
De provincie ziet bij de uitwerking van de eigen provinciale ambities een of meer van de volgende vier rollen voor zichzelf. Dit is per provinciale ambitie en aanpak uitgewerkt. De exacte invulling van deze globale rollen vindt plaats via onder meer provinciale uitvoeringsprogramma's die uitdrukking geven aan de volgende rollen. De provincie:
In onderstaande zijn per hoofddoel de ambities kort opgesomd:
Divers Gelderland
De gemeente Montferland valt voor sommige thema's onder de Stadsregio Arnhem- Nijmegen en voor andere thema's onder de regio Achterhoek.
De gezamenlijke inspanningen ten aanzien van de Stadsregio Arnhem- Nijmegen richten zich op vier speerpunten:
Innovatie en economische structuurversterking
Bereikbaar en verbonden
Sociaal economische vitaliteit en verstedelijking
OV-knooppunten en versterking stedelijke structuur;
Gebiedskwaliteiten benutten
De gezamenlijke inspanningen ten aanzien van de regio Achterhoek richten zich op vier speerpunten:
Kansrijk platteland
Duurzame en innovatieve economie
Vitale leefomgeving
Slim en snel verbinden
Dynamisch Gelderland
Ten aanzien van het hoofddoel 'dynamisch Gelderland' zet de provincie zich in voor:
Mooi Gelderland
Ten aanzien van het hoofddoel 'mooi Gelderland' zet de provincie zich in voor:
Wonen
Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik
Voor de kernen van de gemeente Montferland vormt het thema 'wonen' een belangrijk issue bij toekomstige ontwikkelingen. In de Omgevingsvisie is de 'gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik opgenomen'. Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Met deze ladder wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing.
Een goede afweging volgens de ladder vraagt om kennis van de bestaande voorraad. Gekoppeld daaraan zijn er vragen over de opgaven en kwaliteiten in een gebied:
Bij nieuwe initiatieven in bestaand stedelijk gebied dient onderstaande 'ladder' doorlopen te worden.
Gelders kwalitatief woonbeleid
Een belangrijk onderdeel van het de Gelderlandse Omgevingsvisie en -Verordening is het Gelders kwalitatief woonbeleid. Vanuit dit beleid dient bij nieuwbouwinitiatieven invulling te worden gegeven aan de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik.
Uitgangspunt van het woonbeleid is dat de gemeenten samenwerkend in de onderscheiden (WGR-) regio's voorzien in een aanbod aan woningen, dat past bij de geconstateerde regionale woningbehoefte. Dit is vastgelegd in de kwantitatieve opgave wonen, vastgesteld op 9 juni 2015. Een belangrijk onderdeel van de regionale afspraken is de introductie van het stoplichtmodel.
Dit model kent de kleuren groen, oranje of rood toe aan de bekende woningbouwplannen van gemeenten. Op deze manier kan gestuurd worden op het aantal woningen dat binnen een gemeente wordt gerealiseerd: groene plannen passen binnen de programmeringsafspraken en rode plannen passen niet.
Stadsregio Arnhem- Nijmegen
Het Gelders kwalitatief woonbeleid richt zich zowel op bestaand bebouwd gebied (herstructurering, transformatie) als op nieuw stedelijk gebied (uitbreiding). De belangrijkste ruimtelijke beleidsaccenten zijn:
Actualisatie Omgevingsvisie
Momenteel is een actualisatie van de Omgevingsvisie in voorbereiding. De eerste actualisatie is vastgesteld op 8 juli 2015. In het actualisatieplan wordt het provinciale waterbeleid herzien:
De actualisatie gaat verder in op het provinciale beleid op het gebied van omgevingsveiligheid en tot slot worden enkele grenscorrecties voorgesteld voor het Gelders Natuur Netwerk en de Groene Ontwikkelingszone. Later in 2015 wordt voor andere thema's een actualisatieplan vastgesteld.
Conclusie
Aangezien dit bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, kan er van uit worden gegaan dat geen sprake is van een strijdigheid met de provinciale omgevingsvisie. Met name indien in de kernen bebouwing wordt toegevoegd vormt de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik aandachtspunt.
In de Omgevingsverordening zijn regels (randvoorwaarden) opgenomen passend bij de provinciale aanpak van ambities en doelen in deze Omgevingsvisie. Veel van deze regels waren eerder in diverse andere verordeningen van de provincie opgenomen. De provincie trekt deze oude verordeningen in en brengt de Omgevingsverordening ervoor in de plaats. De regels in de Omgevingsverordening zijn zodanig dat zij goed passen bij de accenten in de aanpak van deze Omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is vastgesteld op 24 september 2014 en de geconsolideerde versie op 8 juli 2015.
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. Veel van deze regels dienen één op één verwerkt te worden in gemeentelijke bestemmingsplannen.
Voor dit bestemmingsplan is vanuit de verordening sprake van één onderwerp die een directe vertaling behoeft in dit bestemmingsplan:
Ligging molenbiotopen in de gemeente Montferland
Het Regionaal Plan (RP) 2005-2020 van de Stadsregio Arnhem Nijmegen (5 november 2007) vormt het richtinggevend kader voor de Stadsregio Arnhem Nijmegen op het gebied van ruimte, economie, natuur, mobiliteit en culturele- en sociale ontwikkelingen. In dit Regionaal Plan kiest de stadsregio voor herstructurering, herontwikkeling en transformatie van de bestaande ruimte. Dit in tegenstelling tot het vorige regionale structuurplan, dat vooral gericht was op uitbreidingen, nieuwe infrastructuur en nieuwe bedrijventerreinen.
Wat betreft nieuwe verstedelijking stelt het RP dat binnen de 'Contour woningbouw' de gemeenten zelf bepalen zelf wat de te ontwikkelen locaties zijn en wat de aantallen zijn van de nieuw te bouwen woningen. Het plangebied is gelegen binnen een contour woningbouw (een zoekzone verstedelijking conform de terminologie van het Streekplan). Aangezien de locatie binnen de contour gelegen is, is verstedelijking mogelijk.
De Stadsregio is als orgaan per 1 juli 2015 in liquidatie. De verschillende taken zullen worden overgenomen door de provincie.
Op 23 april 2009 is de Structuurvisie Montferland vastgesteld. De structuurvisie geldt voor het gehele gemeentelijke grondgebied, met uitzondering van de bebouwde kommen.
Het doel van de structuurvisie is tweeledig:
Voor de kernen is een enigszins behoudende koers geformuleerd, gericht op het behoud van waardevolle elementen en verbetering van de toeristische infrastructuur en de voorzieningen.
Woningbouwprojecten moeten qua programmering voldoen aan de Visie op de woningbouw 2010-2020 (Actualisering woningbehoefteonderzoek gemeente Montferland 2009). Dit woningbehoefteonderzoek is de actualisering van de Woonkwaliteitvisie 'Montferland, Visie op de woningbouw 2005-2015' (woningbehoefte onderzoek 2006) en schetst een beeld van de woningbehoefte voor de komende tien jaar. In het algemeen wordt gesteld dat nieuwe woningen een positieve bijdrage dienen te leveren aan de doorstroming en wooncarrière van inwoners van Montferland.
De nieuwe inzichten in de actualisatie bestaan uit de volgende:
Enkele signalen uit de woningmarkt zijn:
In onderstaande tabel is de woningbehoefte per kern in de periode 2010-2020 weergegeven.
De woningbehoefte bestaat uit de huishoudensvorming in de kern zelf en vertaalt zich in een daling van de huishoudensgrootte. De eigen woningvraag wordt uitgeoefend door starters en doorstromers. In het actualisatierapport is per kern een nadere uitwerking gegeven van de woningbehoefte.
Op 27 januari 2011 is het Groenstructuurplan vastgesteld. Het groen is kenmerkend voor de ruimtelijke kwaliteit en aantrekkelijkheid van het landschap, met name ook van de kernen. Velen hebben belang bij aantrekkelijke kernen die, naast mogelijkheden voor een vitale economie, rust en ruimte bieden.
Voor iedere kern is een werkboek opgesteld dat handreikingen biedt voor het ontwikkelen en begeleiden van projecten. Drie motto's staan in het Groenstructuurplan centraal:
Per kern is in het kader van het Groenstructuurplan een werkboek opgesteld met daarin handvatten voor initiatiefnemers.
In december 2012 is het cultuurhistorisch beleid van de gemeente vastgesteld. Deze visie bevat een reeks van ambities, voornemens en acties die de gemeente Montferland wil uitvoeren op het gebied van cultuurhistorie voor de komende jaren. Doel is om de cultuurhistorie als wezenlijk onderdeel van onze leefomgeving te koesteren, te beschermen, te ontwikkelen en te delen met iedereen die woont, werkt, verblijft of recreëert in Montferland. Inzet van deze nota is om een kader te bieden voor het cultuurhistorische beleid dat niet eerder in samenhang geformuleerd is.
In de nota benoemt de gemeente haar ambities en belangrijkste initiatieven ten aanzien van cultuurhistorie:
Logischerwijs is met name punt 4 relevant voor het plangebied van dit bestemmingsplan. In paragraaf 3.1 en 3.1.2 wordt nader ingegaan op de voorkomende archeologische waarden. In paragraaf 4.4.16 wordt nader ingegaan op hoe dit onderwerp is verwerkt in dit bestemmingsplan.
Het plangebied valt buiten de nationale ruimtelijke hoofdstructuur. Gezien dit feit kan geconcludeerd worden dat de nota geen direct relevant beoordelingskader vormt. Wel is in de nota een beperkt aantal regels opgenomen om te zorgen voor een generieke basiskwaliteit in Nederland.
Voorliggend plan heeft een consoliderend karakter. De ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt hebben betrekking op de vernieuwing van bestaand bebouwd gebied. Met de ontwikkelingen wordt aangesloten bij de verhoging van de kwaliteit van de leefomgeving en openbare ruimte, de intensivering van het stedelijk grondgebruik met behoud van karakteristieke elementen en de optimalisering van het gebruik van het bestaand bebouwd gebied die de provincie en stadsregio nastreeft.
Met voorliggend plan wordt aangesloten bij zowel het provinciale, regionale als lokale beleid.
Sinds 1 september 2007 is in Nederland nieuwe archeologiewetgeving van kracht (Wet op de archeologische monumentenzorg – Wamz). Deze wet heeft verschillende bestaande wetten gewijzigd, (zoals de Monumentenwet 1988, Woningwet en Wro) en is een juridische vertaling van het Verdrag van Malta, dat in 1992 door Nederland werd ondertekend en uiteindelijk in 2007 werd geïmplementeerd in wetgeving. Voornaamste oogmerk van dit verdrag en de hieraan gekoppelde wettelijke regeling is een betere bescherming van het (Europees) archeologisch erfgoed, als zijnde een onmisbare bron voor de kennis van het verleden.
Het uitgangspunt van de Wamz is om archeologische sporen van waarde in de bodem te laten zitten (behoud in situ). Archeologisch materiaal in de bodem is onvervangbaar en daarom kwetsbaar: eenmaal vernietigd, komt het niet meer terug. Opgraven (behoud ex situ), is om die reden een noodoplossing. Na een opgraving is het bodemarchief niet meer te raadplegen in relatie tot zijn context. Het is dus zaak om zuinig te zijn op ondergronds aanwezige archeologische waarden. Behoud ter plekke - in situ dus - stelt het bodemarchief het beste veilig. Dat lukt echter niet altijd omdat de beschikbare ruimte vaak te beperkt is om op een alternatieve plek huizen te bouwen of om een bedrijventerrein ergens anders aan te leggen.
In de afgelopen jaren is er veel gebouwd / aangelegd, waardoor de bodem op veel plaatsen flink verstoord is. In veel van die gevallen heeft er geen onderzoek plaatsgevonden naar de aanwezigheid van belangrijke archeologische waarden in de bodem. Veel is dus ongezien verloren gegaan. De Wamz brengt daar nu verandering in. Bodemverstoringen worden er natuurlijk nog steeds gepland, maar archeologisch vooronderzoek is nu op bepaalde locaties verplicht. Een dergelijk onderzoek moet uitwijzen of er mogelijk belangrijke archeologische waarden aanwezig zijn. Die informatie leidt dan tot een afweging van belangen en een beslissing over wat de beste manier is om daarmee om te gaan.
Om een juiste afweging hiertoe te verankeren, is in het kader van de ruimtelijke ordening bepaald dat er tijdig gedacht dient te worden aan de mogelijkheid dat er archeologische waarden in het plangebied aanwezig kunnen zijn. In de Wamz met doorvertaling in o.a. de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is bepaald dat bij de vaststelling van nieuwe bestemmingsplannen c.q. bij ontheffingen aangegeven moet worden welke archeologische waarden en verwachtingen zich in de bodem bevinden en hoe hiermee wordt omgegaan.
Door middel van een vergunningenstelsel moeten deze waarden tegen bodemingrepen worden beschermd. Gelet hierop is het van belang om een op gemeentelijk niveau gedetailleerde archeologische verwachtings- en maatregelenkaart te hebben. De gemeente Montferland heeft daarom een gedetailleerde archeologische verwachtingskaart en een cultuurhistorische waardenkaart vervaardigd, die een gedifferentieerd beeld laten zien van de archeologische verwachting en de cultuurhistorische waarden binnen de gemeente en die bovendien inzicht biedt in de gaafheid van bodem en reliëf.
Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast.
Archeologische beleidskaart gemeente Montferland (uitsnede Azewijn)
Archeologische beleidskaart gemeente Montferland (uitsnede Braamt)
Archeologische beleidskaart gemeente Montferland (uitsnede Kilder)
Archeologische beleidskaart gemeente Montferland (uitsnede Loerbeek)
Archeologische beleidskaart gemeente Montferland (uitsnede Loil)
Archeologische beleidskaart gemeente Montferland (uitsnede Nieuw-Dijk)
Archeologische beleidskaart gemeente Montferland (uitsnede deel 's-Heerenberg en Lengel)
Archeologische beleidskaart gemeente Montferland (uitsnede Stokkum)
Beheer bestaande situatie
Door de gemeenteraad is op 18 december 2008 een archeologische verwachtings- en maatregelenkaart vastgesteld. De gemeente Montferland is in te delen in drie archeologische verwachtingszones: hoog, middelmatig en laag. In 2012 is door de gemeenteraad 'archeologie met beleid' vastgesteld. In dit beleid is onder andere een versoepeling van de oppervlaktecriteria opgenomen. Daar waar in het vorige beleid nog de oppervlaktemaat gold van 30 m2 geldt nu een oppervlakte van 50 m2. Bij de maat van 100 m2 is het oppervlaktecriterium opgehoogd naar 250 m2 en bij 250 m2 is deze opgehoogd naar 1.000 m2. Op 7 april 2015 hebben B&W van Montferland de geactualiseerde archeologische waarden- en verwachtingskaarten vastgesteld met een verdere versoepeling van de beleidsregels.
Voor dit bestemmingsplan zijn de volgende waarden van belang.
Gebiedstypologieën archeologische beleidskaart | Vertaling naar dubbelbestemming in het bestemmingsplan |
AWG 2 | Waarde - Archeologie |
AWG 4 | Waarde - Archeologische verwachting 1 |
AWV 5 | Waarde - Archeologische verwachting 2 |
AWV 6 | Waarde - Archeologische verwachting 3 |
AWV 7 | Waarde - Archeologische verwachting 4 |
Voor de kernen in dit bestemmingsplan komen alle verwachtingswaarden voor.
Voor gebieden met een hoge verwachtingswaarde is het beleid voor dit gebied gericht op behoud in de huidige staat. Bij bodemingrepen dieper dan 30 cm of 40 cm beneden maaiveld en een oppervlakte groter dan 250 m2 is voorafgaand aan vergunningverlening archeologisch onderzoek verplicht.
Voor gebieden met een middelmatige archeologische verwachtingswaarden is het beleid gericht op streven naar behoud in de huidige situatie. Bij bodemingrepen dieper dan 30 cm beneden maaiveld en een oppervlakte groter dan 1.000 m2 is voorafgaand aan vergunningverlening een archeologisch onderzoek verplicht.
Verder zijn er nog locaties met de hoogste verwachtingswaarde (AW 1). Hier staat behoud en bescherming voorop. Bij planvorming is besluitname door bevoegd gezag wettelijk verplicht.
De bij deze verwachtingenskaart gegeven beleid en maatregelen zijn doorvertaald in de regels en op de verbeelding door de dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie en Waarde - Archeologische verwachting.
Eventuele waardevolle cultuurhistorische gebieden en elementen binnen het plangebied dienen inzichtelijk te worden gemaakt en eventueel van een planologisch- juridische regeling te worden voorzien.
In de kernen bevindt zich een aantal waardevolle gebouwen, waaronder rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten. Het merendeel van deze monumenten liggen in het historisch centrum. Voor een overzicht van de monumenten wordt verwezen naar bijlage 3. In dit bestemmingsplan hebben de rijks- en gemeentelijke monumenten een bouwaanduiding 'monument' gekregen. Deze aanduiding heeft in dit bestemmingsplan een signaleringsfunctie.
Voordat een bestemmingsplan wordt vastgesteld, moet aangetoond zijn dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit is van belang indien er sprake is van functieveranderingen of een ander gebruik.
Beheer bestaande situatie
Dit bestemmingsplan betreft het vastleggen van de bestaande situatie. De voorkomende functie zijn reeds gerealiseerd. Daarom is in het kader van het opstellen van dit deel van het bestemmingsplan geen milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd.
Bij eventuele bebouwingsuitbreidingen die binnen de beheerskaders van dit bestemmingsplan mogelijk zijn, wordt vanuit de bouwverordening binnen de vergunningverlening zorg gedragen voor een goede bodemkwaliteit.
Algemeen
Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijk slachtoffers. Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval.
Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.
Groepsrisico
Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi, stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.
Beheer bestaande situatie
Inrichtingen
Volgens de risicokaart bevindt zich alleen in 's-Heerenberg een stationaire bron met risicovolle activiteiten in het plangebied. Het betreft hier het LPG-tankstation aan de Drieheuvelenweg 1. De jaarlijkse doorzet van dit tankstation is bepaald op maximaal 500 m3 per jaar. Dit komt er op neer dat voor het plaatsgebonden risico 10-6 rekening gehouden moet worden met een risicocontour van 25 m vanaf het vulpunt. Voor het groepsrisico kent het tankstation een invloedsgebied van 150 m. Aangezien dit bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt binnen het groepsrisico, behoeft dit punt geen nadere uitwerking.
Doorzet (m3) per jaar | Afstand (m) vanaf vulpunt | Afstand (m) van ondergronds of ingeterpt reservoir | Afstand (m) vanaf afleverzuil |
1.000 - 1.500 m3 | 110 | 25 | 15 |
500 - 1.000 m3 | 45 | 25 | 15 |
minder dan 500 m3 | 25 | 25 | 15 |
Transport van gevaarlijke stoffen
Verder bevinden zich in de nabijheid van de kernen in het plangebied gasleidingen. In onderstaande zijn de relevante voorkomende gasleidingen opgesomd:
Leidingnaam | Diameter (mm) | Werkdruk (bar) |
N-566-09 | 168 | 40 |
N-566-01 | 324 | 40 |
N-566-03 | 219 | 40 |
A-523 | 1220 | 66,2 |
De in het plangebied voorkomende gasleidingen zijn op de verbeelding vastgelegd en in de regels van een beschermende regeling voorzien.
Verder vindt over de snelweg A18 het vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Op de website www.risicokaart.nl is aangegeven dat het plaatsgebonden risico pr 10-6 op 0 meter vanuit de weg ligt. Verder vindt over de volgende voor het plangebied relevante provinciale wegen het vervoer van gevaarlijke stoffen plaats: N335, N815 en de N316.
In het kader van het bestemmingsplan Buitengebied zijn de gasleidingen en wegen waarover het vervoer van gevaarlijke stoffen plaats vindt beschreven en is ingegaan op het groepsrisico.
Aangezien dit bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, kan een risicoanalyse achterwege blijven.
Bij ruimtelijke planvorming moet aandacht worden besteed aan de natuurwetgeving. Bij de natuurwetgeving kan een tweedeling worden gemaakt in soort- en gebiedsbescherming. Soortbescherming vindt plaats via de Flora- en faunawet, de gebiedsbescherming gebeurt via de Vogel- en Habitatrichtlijn.
Vanuit de Europese Unie is beleid geformuleerd ten aanzien van de bescherming en ontwikkeling van natuur en soorten in het kader van de totstandbrenging van een samenhangende Europese Ecologische Hoofdstructuur: Natura 2000. Twee van de regelingen die deze ecologische hoofdstructuur tot stand moeten brengen én veel gevolgen kunnen hebben voor ruimtelijke plannen zijn de Vogel- en Habitatrichtlijn. De doelstelling van de Vogelrichtlijn is bescherming van en het bieden van ontwikkelingsmogelijkheden voor zeldzame en bedreigde vogelsoorten. De Habitatrichtlijn heeft tot doel de habitats van zeldzame planten- en diersoorten te beschermen.
Alle thans feitelijk ecologisch belangrijke gebieden die behoren tot de nog aanwezige en in de toekomst verder uit te bouwen en te verstevigen Europese ecologische hoofdstructuur moeten onder de bescherming van de Vogel- en Habitatrichtlijn vallen. De Habitatrichtlijn bevat een lijst met beschermde habitats en soorten. Op basis van deze lijsten is onderzocht welke gebieden van belang zijn voor deze soorten. De ecologisch belangrijke gebieden zijn aangewezen als speciale beschermingszones. Aangewezen vogel- en habitatrichtlijngebieden worden juridisch beschermd. Dit betekent dat intensiveringen van het huidige gebruik en nieuwe activiteiten moeten worden beoordeeld op mogelijk schadelijke gevolgen, met inbegrip van de zogeheten externe werking. De bescherming van de gebieden is sinds 1 oktober 2005 vastgelegd in de gewijzigde Natuurbeschermingswet.
Vanuit de provincie is de als voorheen bekende Ecologische Hoofdstructuur (EHS) anders gaan heten. De gebieden waar natuur het primaat heeft, behoren tot het Gelders Natuurnetwerk. De gebieden waar naast natuur ook andere functies belangrijk zijn, zoals dagrecreatie, behoren tot de Groene Ontwikkelingszone. Uit de provinciale Omgevingsvisie blijkt dat in het plangebied van dit bestemmingsplan deze gebieden niet voorkomen.
Het bestemmingsplan heeft betrekking op het vastleggen van de bestaande situatie. Er zijn geen ontwikkelingen of functiewijzigingen mogelijk gemaakt. Daarom is geen sprake van invloeden op vogel- en/of habitatrichtlijngebieden en de in het plangebied voorkomende flora en fauna. Ecologisch onderzoek is niet derhalve noodzakelijk.
Algemeen
De mate waarin het geluid veroorzaakt door het (spoor) wegverkeer het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Voor wegverkeer stelt de wet dat in principe de geluidsbelasting op geluidsgevoelige functies de voorkeurgrenswaarde van 48 dB niet mag overschrijden. Voor spoorwegverkeer mag de voorkeurgrenswaarde van 55 dB niet worden overschreden. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wet geluidhinder de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van alle (spoor) wegen op een bepaalde afstand van de geluidsgevoelige functie(s).
Beheer bestaande situatie
In het geval van bestaande situaties waar geen nieuwe functies zijn voorzien, wordt de geluidsbelasting met betrekking tot de wettelijke normen voor binnenniveaus geregeld via het bouwbesluit. Indien derhalve een bestaande woning of een ander geluidsgevoelig object een uitbreiding wenst te realiseren dan wordt via de omgevingsvergunningverlening in een aanvaardbaar binnenniveau van het geluid voorzien.
In het plangebied ligt over een beperkt deel van de woonwijken van 's-Heerenberg een 50 dB(a) geluidszone vanwege het aangrenzende bedrijventerrein. Buiten deze zone mag de geluidsbelasting afkomstig van het bedrijventerrein de 50 dB(a) niet overschrijden.
Algemeen
De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin ter bescherming van mens en milieu onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht (o.a. fijn stof en stikstofdioxide) zijn vastgesteld.
De wet stelt bij een (dreigende) grenswaardenoverschrijding aanvullende eisen en beperkingen voor ruimtelijke plannen die ‘in betekenende mate’ (IBM) leiden tot verslechtering van de luchtkwaliteit of ‘gevoelige bestemmingen’ binnen onderzoekszones van provinciale- en rijkswegen. Daarnaast moet uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening afgewogen worden of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij speelt de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol, ook als het plan ‘niet in betekende mate’ (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
Beheer bestaande situatie
Met het consoliderende karakter van dit bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen of uitbreidingen mogelijk gemaakt, die leiden tot een verbetering of verslechtering van de luchtkwaliteit. Het bestemmingsplan is beheersgericht en leidt hierdoor niet tot een wijziging in de verkeersaantrekkende werking. Uit de ‘Rapportage luchtkwaliteit 2006’ van de gemeente Montferland blijkt dat er geen overschrijdingen in het plangebied zijn voor wat betreft stikstofdioxide en fijn stof.
Algemeen
Indien door middel van een plan nieuwe, milieuhindergevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient te worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen milieuhindergevoelige functies in de directe omgeving van het plangebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkelingen die met een plan mogelijk worden gemaakt.
Beheer bestaande situatie
De bestaande situatie wordt vastgelegd en van een ruimtelijke-juridische regeling voorzien en daarmee integraal beheerd. Hierdoor komt het bijvoorbeeld voor dat bedrijven en woningen die vlak bij elkaar liggen ook zijn bestemd conform deze situatie, ondanks het feit dat zij op grond van de ruimtelijke-milieuregelgeving (bij voorkeur) verder van elkaar worden gesitueerd (bijvoorbeeld conform de richtlijnen van de uitgave ‘Bedrijven en milieuzonering’ van de VNG). De bestaande situatie kan kortom voor wat betreft de milieuzonering niet meer worden vastgelegd conform de gewenste indicatieve afstanden aangezien zij een feit is. Via de Wet milieubeheer wordt hinder op gevoelige functies voorkomen. In het plangebied komen op het gebied van de milieuzonering en de mogelijkheden in het kader van de Wet milieubeheer geen onoverkomelijke problemen voor.
Uit milieuhygiënisch oogpunt zijn binnen het plangebied in principe uitsluitend bedrijven toelaatbaar die in de bijlage “Staat van Bedrijfsactiviteiten” in de milieucategorie 1 of 2 vallen. Voor de meeste in het plangebied voorkomende bedrijven geldt dat zij binnen het woongebied toelaatbaar zijn. De aanwezige bedrijven die momenteel in een hogere categorie vallen zijn specifiek bestemd. De afstand tot woningen zou volgens de Staat van Bedrijfsactiviteiten groter moeten zijn, dan feitelijk aanwezig. Het gaat hierbij echter om bestaande, gegroeide situaties, die als niet onaanvaardbaar worden beschouwd. Verdere uitbreiding van deze bedrijven is uit milieuoogpunt echter niet aanvaardbaar. Algemeen geldt dat met betrekking tot zonering van bedrijfsactiviteiten dat bedrijvigheid is toegestaan mits ook voldaan kan worden aan de milieueisen.
De specifieke aanduiding geeft aan dat deze bedrijven hun activiteiten kunnen blijven uitoefen. Indien deze bedrijven vertrekken kan zich hier een zelfde bedrijf vestigen dan wel een bedrijf van categorie 1 of 2.
Per 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. Ook in deze wet is afstemming van ruimtelijke ontwikkelingen en water voor ruimtelijke plannen opgenomen. Al sinds enige jaren wordt in ruimtelijke plannen aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met de waterhuishouding. Hiervoor wordt het watertoetsproces doorlopen waarbij de conclusies ten aanzien van alle wateraspecten in een waterparagraaf worden beschreven.
In artikel 3.1.1 van het nieuwe Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan daarbij overleg pleegt met o.a. de waterschappen. In artikel 3.1.6. van datzelfde besluit is aangegeven dat in de toelichting op een ontwerpbestemmingsplan is beschreven op welke wijze in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding.
Op 15 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen.
Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. De belangrijkste wateropgaven voor de gemeente zijn watertekort, grondwater, wateroverlast en grondwaterkwaliteit.
Het algemeen bestuur van Waterschap Rijn en IJssel heeft op 3 november 2015 het Waterbeheerplan 2016-2021 vastgesteld. Het waterschap laat in het waterbeheerplan zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en hoe de samenwerking met de partners gaat. Vanuit die omgevingsverkenning is het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor de primaire taakgebieden:
Waterschap Rijn en IJssel is voor de gemeente Montferland voor een groot aantal wateraspecten de aangewezen waterbeheerder waar relevante informatie is te verkrijgen om aan de wettelijke plicht te kunnen voldoen. Het is raadzaam om bij nieuwe ontwikkelingen zo vroeg mogelijk contact met het waterschap op te nemen, zodat zij mee kunnen denken in de voorbereiding van een plan. Waterschap Rijn en IJssel heeft niet alleen een toetsende rol, maar is een medeoverheid die de gemeente op het gebied van water ondersteunt bij nieuwe planontwikkeling. Zij denken mee om mogelijkheden te (onder)zoeken en te benutten zodat de verschillende wateraspecten niet alleen goed en adequaat ingevuld worden, maar ook zodanig dat dit bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit en het functioneren van het gebied. Als waterschap en gemeente vroegtijdig overleg voeren en afronden in het stadium voordat het ontwerpplan ter visie wordt gelegd hebben de gemeente en het waterschap gezamenlijk op een goede wijze invulling gegeven aan de verschillende wateraspecten en daarmee voldaan aan de wettelijke eis.
Waterschap Rijn en IJssel heeft een handreiking ontworpen voor het opstellen van de waterparagraaf waardoor het proces voor zowel de opsteller als de toetser vlotter kan verlopen. Met deze handreiking kan een initiatiefnemer zelf relevante wateraspecten in beeld brengen en een waterparagraaf opstellen. Voor meer complexe ontwikkelingen kan deze handreiking voor het waterschap en de initiatiefnemer als leidraad en geheugensteun gelden in het ontwerpproces. Gezamenlijk wordt er invulling gegeven aan de wateraspecten en kan water een positieve bijdrage leveren aan de leefomgeving. Als er overeenstemming is over de inhoud van de waterparagraaf kan de gemeente de tekst opnemen in de toelichting van het ruimtelijk plan.
Water is richtinggevend voor toekomstige stedelijke ontwikkelingen. Op lokale schaal wordt nuttig gebruik gemaakt van regenwater. Bij overschot dient regenwater in de bodem te worden geïnfiltreerd, of naar het oppervlaktewater geleid. Regenwater wordt bij voorkeur niet meer afgevoerd via de riolering. Hierdoor wordt het rioleringsstelsel minder zwaar belast en komen overstortingen van rioolwater op het oppervlaktewater niet meer voor. Ook voor huishoudelijk gebruik wordt water op lokale schaal gewonnen, waarna het weer gezuiverd wordt en hergebruikt.
Binnen het plangebied komen geen belangrijke watergangen voor. Het plangebied bevindt zich in een grondwaterbeschermings- of waterwingebied. Bij invulling van nieuwbouwlocaties wordt gestreefd naar beperking van het verhard oppervlak, zodat het hemelwater kan infiltreren in de grond. Indien mogelijk wordt het hemelwater ontkoppeld en ter plaatse geïnfiltreerd. Daarbij zal er op toegezien worden dat er geen uitlogende materialen worden gebruikt. In het grondwaterbeschermingsgebied mag infiltratie alleen gecontroleerd plaatsvinden. De omgang met infiltratie in het grondwaterbeschermingsgebied is als volgt:
Het grondgebied van de gemeente ligt dichtbij het stuwwalmassief van het Montferland. Van het Montferland heeft het landelijk gebied van Montferland veel kwelwater te verwerken, zogenaamde lange of diepe kwel. Door de infiltratie in de kalkrijke zandpakketten van de stuwwal is dit water over het algemeen van zeer goede kwaliteit. Een secundair kwelsysteem wordt veroorzaakt door het water dat in de centrale zandopduiking in het centrum infiltreert en naar de lagere gebieden stroomt. Deze kwel is van ondiepe aard. De verblijftijd van het water in de grond is maar kort; tevens fluctueert de hoeveelheid aangevoerd water sterk. Omdat het dekzand geringe filtercapaciteiten kent zal het water van minder goede kwaliteit zijn. In artikel 3.1.6 (Bro) is aangegeven dat in de toelichting van een bestemmingsplan is beschreven op welke wijze in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding.
Beheer bestaande situatie
Ten behoeve van nieuwe ontwikkelingen heeft het waterschap Rijn en IJssel de notitie "Duurzaam en veilig water in de stad" opgesteld. In deze notitie zijn de uitgangspunten van het waterschap met betrekking tot het inrichten van (nieuw) stedelijk gebied en de omgang met wateraspecten beschreven en toegelicht.
Dit bestemmingsplan legt een bestaande situatie vast. Bij bestaande bebouwing is net als in het oude bestemmingsplan over het algemeen een beperkte uitbreiding mogelijk. De extra verharding die dit oplevert dient afgekoppeld te worden van het rioolstelsel zodat de kans op wateroverlast door toekomstige regenbuien wordt verminderd. Dit afgekoppelde regenwater wordt volgens de trits ‘vasthouden - bergen - afvoeren’ behandeld.
In deze paragraaf worden, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, aanvullende regels gesteld.
Het artikel "Antidubbeltelbepaling" bevat bepalingen om te voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.
In dit artikel is bepaald dat de bouwverordening buiten toepassing blijft met uitzondering van de met name genoemde bepalingen. Hiermee kan bijvoorbeeld worden bereikt dat bij het stellen van parkeernormen en dergelijke de bouwverordening kan worden toegepast.
In dit artikel is een aantal aanvullende bouwregels geregeld die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons, galerijen en kelders.
Deze gebruiksregel regelt het verbod om gronden te bebouwen of te gebruiken in strijd met de bestemming.
In dit artikel is in aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen nog een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Het betreft hier een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken. De planmethodiek is afgestemd op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen van de DURP-standaarden 2012. Daarbij is de indelingsopzet van de aangegeven hoofdgroepen van bestemmingen gehanteerd.
De verbeelding bestaat uit 2 kaartbladen en is getekend op schaal 1 : 1.000. Op de verbeelding wordt met lijnen, coderingen en arceringen aan gronden een bepaalde bestemming toegekend. Binnen een bestemmingsvlak zijn op de kaart met aanduidingen nadere regels aangegeven. De kaart is volgens IMRO 2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening) getekend. Dit is een eenduidige en technische methode voor het tekenen van kaarten. Hiermee kan ruimtelijke informatie eenvoudig digitaal uitgewisseld worden met andere overheden en samenwerkingspartners, en is het plan via internet te raadplegen.
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.
De regels zijn onderverdeeld in een viertal hoofdstukken, te weten:
In met name Lengel, Azewijn, Braamt en Stokkum liggen nog enkele agrarische bedrijven in of zeer dicht nabij de kern wat tot gevolg heeft dat binnen de kern gelegen gronden nog in gebruik zijn als agrarisch gebied. De gronden maken veelal onderdeel uit van een historisch ensemble van de oorspronkelijke landelijk dorpse bebouwing. Ze worden gekenmerkt door hun openheid en zijn traditioneel overwegend in gebruik als (moes)tuin en hobbyweide.
De gronden zijn bestemd tot "Agrarisch". De bijbehorende juridische regeling is afgestemd op het aansluitende bestemmingsplan Buitengebied waarbij de bepalingen met betrekking tot bouwvlakken zijn weggelaten aangezien er louter agrarische gronden binnen het plangebied liggen en geen bedrijfsbebouwing.
Op grond van dit gebruik wordt zowel de het aanbrengen van verharding t.b.v. in- en uitritten en parkeerplaatsen als het oprichten van bebouwing conflicterend met de ruimtelijke kwaliteit geacht; beide zijn uitgesloten.
Voor één bedrijf aan de Lengelseweg in ´s-Heerenberg is de bedrijfsbestemming opgenomen. De gronden binnen deze bestemming mogen worden gebruikt voor bedrijven in de categorieën 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten. Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor de vestiging van een ander bedrijf dan ter plaatse is toegestaan mits dit bedrijf is opgenomen in categorie 1 of 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten en mits aangrenzende gronden geen onevenredige aantasting ondervinden in hun bouw- en gebruiksmogelijkheden.
Overige bedrijven zijn opgenomen in de bestemming Gemengd.
Nutsvoorzieningen van grotere omvang hebben een separate bestemming gekregen.
De bestemming ‘Bos’ is voorbehouden aan aaneengesloten bosgebied en aan gebieden waar opgaande beplanting beeldbepalend en behoudenswaardig is. Binnen de bosbestemming is het bouwen van de gebouwen in principe niet toegestaan. Bouwwerken (geen gebouwen zijnde) ten behoeve van de bestemming mogen maximaal 1,5 m hoog zijn.
Binnen de bestemming Gemengd zijn nagenoeg alle reeds bestaande bestemmingen Gemengd, Bedrijf (één uitgezonderd), Horeca, Detailhandel en Maatschappelijk opgenomen. Horecavoorzieningen hebben een aanduiding gekregen om zodoende te voorkomen dat overal binnen deze bestemming horeca kan komen. Wonen is binnen deze bestemming nagenoeg overal toegestaan. Alleen in combinatie met bedrijven en horeca geldt dat woningen uitsluitend op de verdieping is toegestaan.
De bedoeling van deze wijze van bestemmen is om flexibiliteit in het bestemmingsplan te bouwen. Op basis van het gebruik kan flexibel worden omgegaan met de uitwisseling van functies, waardoor ruimtelijke procedures flink verkort kunnen worden en daardoor eerder haalbaar zijn. Hiermee wordt getracht de verbetering van de leefbaarheid in kleine kernen te bewerkstelligen.
Specifieke vormen van maatschappelijk of bedrijven die op basis van de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' niet passend zijn in de omgeving hebben een aanduiding gekregen in dit bestemmingsplan.
Gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden opgericht en dienen te voldoen aan de maximale goot- en bouwhoogte die ter plaatse aangeduid is. Bouwvlakken mogen in principe voor 100% worden volgebouwd, behalve op de locaties waar een lager bebouwingspercentage is opgenomen.
Voor het sportcomplex in 's-Heerenberg is een separate gemengde bestemming opgenomen. Dit vanwege de verschillende functies die er voorkomen die afwijken van de bestemming 'Gemengd'. Het bouwvlak mag volledig worden gebouwd ten behoeve van onder andere sport- en recreatieve voorzieningen. Wonen is alleen op de verdieping toegestaan daar waar dit is aangegeven met een aanduiding.
Groenvoorzieningen die een duidelijke beeldbepalende functie vervullen vanwege aankleding, begeleiding van straten en dergelijke zijn als Groen bestemd. Binnen de bestemming Groen zijn geen gebouwen toegestaan. Wel mogen er groenvoorzieningen, bermen en beplanting, kunstwerken, parkeervoorzieningen, parken en plantsoenen, paden, speelvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding worden gerealiseerd, met inachtneming van de keur van het waterschap.
De sportvelden met bijbehorende bebouwing, zoals tribunes en kantine hebben de bestemming “Recreatie” gekregen. Dit met name vanwege de bijzondere recreatieve uitstraling die sportvelden over het algemeen hebben. De evenemententerrein in Kilder en Stokkum hebben de aanduiding 'evenemententerrein' gekregen.
Voor de bestemming Recreatie geldt dat in de regels een maximaal bebouwingspercentage en maximaal toelaatbare goothoogte en hoogte van gebouwen is aangegeven.
De regeling voor sportfuncties is vergelijkbaar met de regeling voor bedrijven, maatschappelijke voorzieningen en dergelijke. Dat wil zeggen dat de aard, het gebruik en de omvang van de bebouwing bij deze functies zich dermate onderscheid van elkaar dat deze voorzieningen specifiek in de regels zijn geregeld.
Voor alle recreatie- en sportbestemmingen geldt dat het houden van zelfstandige feesten en partijen (feesten en partijen die geen relatie hebben met de bestemming) niet is toegestaan.
Om de openheid aan de voorzijde van de woningen en het aanzien van de voorgevel van de woningen te behouden, is de bestemming 'Tuin' opgenomen. Binnen deze bestemming zijn de bebouwingsmogelijkheden beperkt.
De belangrijke doorgaande wegen in het plangebied hebben de bestemming ‘Verkeer’ gekregen. Paden voor (recreatieve) langzaamverkeersroutes, ruiterpaden en dergelijke zijn als doeleind binnen de diverse bestemmingen opgenomen.
De voor deze bestemming aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor woonstraten, pleinen-, fiets- en voetgangersverkeer en parkeervoorzieningen, bermen, groen en speelvoorzieningen.
Voor de bestaande waterstructuur is de bestemming "Water" opgenomen.
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, met inbegrip van beroep aan huis. Er wordt onderscheid gemaakt in de volgende woningbouw categorieën, te weten: aaneengebouwd, twee-aaneen, vrijstaande en gestapelde woningen. Bij de opzet van het bestemmingsplan is gekozen voor een gedetailleerde regeling. De toegestane goot- en bouwhoogtes van de hoofdbebouwing wordt in de regels vermeld. Afwijkingen zijn op de kaart weergegeven.
De gronden buiten het bouwvlak maar binnen de woonbestemming zijn de erven waarop de bebouwingsregeling in de regels van toepassing is. De gronden aan de voorzijde van de woningen zijn bestemd als Tuin, zodat deze gronden zoveel mogelijk onbebouwd blijven.
Leiding - Gas
De voor "Leiding – Gas" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor een ondergrondse gasleiding ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding – gas'; het beheer en onderhoud van de leiding; en de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met de leiding. Voor de gronden binnen deze bestemming geldt dat in afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemmingen er uitsluitend ten behoeve van de bestemming Leiding – Gas mag worden gebouwd. Er mogen geen gebouwen worden gebouwd binnen deze bestemming. Ter bescherming van de ondergrondse gasleiding is tevens een omgevingsvergunningenstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen.
Leiding - Hoogspanningsverbinding
In het bestemmingsplan is een dubbelbestemming ‘Leiding – Hoogspanningsverbinding’ opgenomen. De dubbelbestemming wordt gevormd door de hoogspanningslijn en de daarbij behorende zakelijke rechtstrook. Binnen de dubbelbestemming is het in principe alleen toegestaan bouwwerken ten behoeve van de hoogspanningslijn op te richten. Om schade aan de hoogspanningslijn en mogelijke ongevallen te voorkomen is een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden in de dubbelbestemming opgenomen.
Leiding - Riool
De voor "Leiding – Riool" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor een ondergrondse rioolpersleiding ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding – riool' en het beheer en onderhoud van de leiding. Voor de gronden binnen deze bestemming geldt dat in afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemmingen er uitsluitend ten behoeve van de bestemming Leiding – Riool mag worden gebouwd. Er mogen geen gebouwen worden gebouwd binnen deze bestemming. Ter bescherming van de ondergrondse rioolpersleiding is tevens een omgevingsvergunningenstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen.
De voor deze bestemming aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem. De gemeente heeft een archeologische beleidskaart opgesteld waarbij gebieden verschillen (verwachtings)waarden hebben. Deze beleidskaart is verwerkt op de verbeelding van onderliggend bestemmingsplan.
Er komen vanwege de verschillende verwachtingswaarden vijf dubbelbestemmingen voor: Waarde- Archeologie en Waarde- Archeologische Verwachting 1, 2, 3 en 4. Deze dubbelbestemmingen komen als volgt overeen met de archeologische beleidskaart (zie paragraaf 3.1.1):
Hiervoor zijn de standaardregels van de gemeente Montferland gebruikt. In deze standaardregels is ook een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de verwachtingswaarde om te zetten naar beschermd archeologisch monument. Hiervoor hanteert de gemeente de dubbelbestemming Waarde - Archeologie.
Vrijwaringszone - molenbiotoop
Ter plaatse van deze aanduiding wordt bepaald wat de maximale bouwhoogte van bouwwerken mag bedragen ter bescherming van de windvang van de molen. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing van de bouwhoogte van bouwwerken en beplanting te verlenen.
Veiligheidszone - lpg
De LPG-tankstation aan de Drieheuvelenweg in 's-Heerenberg heeft een veiligheidszone om zich heen van 25 m. Binnen deze zone zijn (beperkt) kwetsbare objecten niet toegestaan.
Geluidszone - industrie
Het bedrijventerrein van 's-Heerenberg is voor een deel geluidgezoneerd. Dat houdt in dat op het bedrijventerrein bedrijven gevestigd kunnen zijn die relatief veel lawaai maken. De geluidszone waarborgt dat de geluidsbelasting door het bedrijventerrein op de woningen in de omgeving aan de normen voldoet. De geluidszone dient daarom ook op de verbeelding van het bestemmingsplan opgenomen.
Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt vooroverleg gevoerd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Het bestemmingsplan 'Kernen' is conserverend van aard en in beginsel gericht op het regelen van de bestaande functies in het plangebied. Aangezien er geen rijks-, provinciale, water- of andere belangen in het geding zijn, is geen voorontwerp-bestemmingsplan naar de vooroverlegpartners toegezonden.
PM
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Het plan voorziet, naast de gebruikelijke (beperkte) uitbreidingsmogelijkheden van de bestaande functies, slechts in beperkte mate in nieuwe ontwikkelingen. Indien nieuwe ontwikkelingen financiële consequenties voor de gemeente hebben, zal de economische haalbaarheid daarvan worden aangetoond.
Het opstellen van een exploitatieplan is daarom ook niet vereist.