direct naar inhoud van Regels
Plan: Kernen
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1955.bpsgkrnalgkernen-on01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

Het bestemmingsplan Kernen met identificatienummer NL.IMRO.1955.bpsgkrnalgkernen-on01 van de gemeente Montferland.

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.6 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.7 achtergevel

Een gevel van een gebouw aan de tegenovergestelde zijde van de voorgevel.

1.8 archeologisch monument

Terrein dat op basis van de Monumentenwet 1988 dan wel gemeentelijke verordening is aangewezen als beschermd archeologisch monument.

1.9 archeologisch onderzoek

Onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysisch onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het College voor de Archeologische Kwaliteit (CvAK/SIKB), beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 39 MW en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie.

1.10 bebouwing

Één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.11 bebouwingspercentage

De oppervlakte van de bebouwing binnen het bebouwingsvlak of, bij afwezigheid daarvan, het bestemmingsvlak, uitgedrukt in een percentage van de oppervlakte van dat vlak.

1.12 bed and breakfast

Een kleinschalige overnachtingsaccommodatie in een woning of bedrijfswoning, gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt, waarbij de bed and breakfast ondergeschikt is aan de hoofdfunctie.

1.13 bedrijf

Een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, beroepen aan huis daaronder niet begrepen.

1.14 bedrijf aan huis

Een bedrijf dat in een (gedeelte van) of bij een woning wordt uitgeoefend en dat is gericht op het vervaardigen van producten en/of het leveren van diensten, door een bewoner van de woning, en dat niet krachtens een milieuwet vergunning- of meldingplichtig is. Hieronder wordt mede verstaan een bed & breakfast en een kleinschalige voorziening ten behoeve van kinderopvang. Hieronder wordt in ieder geval niet verstaan: het voeren van kappersactiviteiten, een detailhandelsvestiging, een horecabedrijf, een baliefunctie die niet als ondergeschikt aan het bedrijf kan worden aangemerkt, een seksbedrijf of prostitutie in welke vorm dan ook.

1.15 bedrijfsgebouw

Een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.

1.16 bedrijfswoning

Een woning in of bij een gebouw of op een terrein, slechts bestemd voor (het huishouden van) één persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.

1.17 beroep aan huis

Het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, zakelijk, financieel, juridisch, (para)medisch, therapeutisch, persoonlijk, educatief, kunstzinnig, ontwerptechnisch, maatschappelijk of daarmee gelijk te stellen gebied, in de woning en de bijbehorende bouwwerken daarvan, met behoud van de woonfunctie in overwegende mate en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie verenigbaar is. In ieder geval wordt hieronder niet verstaan: het voeren van kappersactiviteiten, het voeren van een baliefunctie die niet als ondergeschikt aan het beroep kan worden aangemerkt, een seksbedrijf of een beroep in de prostitutie, in welke vorm dan ook.

1.18 bestaand
  • a. Ten aanzien van bebouwing: bebouwing die op het moment van inwerkingtreding van het plan rechtens aanwezig of in uitvoering is is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een vergunning;
  • b. ten aanzien van gebruik: het gebruik van grond en opstallen zoals op het moment van inwerkingtreding van het plan rechtens bestaat.
1.19 bestemming

De doeleinden waarvoor bepaalde gronden kunnen worden gebruikt.

1.20 bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.21 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.22 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.23 bouwlaag

Een al dan niet doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.24 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.25 bouwperceelgrens

De grens van een bouwperceel.

1.26 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en overige bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.27 bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.28 cultuur en ontspanning

Het al dan niet bedrijfsmatig verrichten van activiteiten gericht op vrijetijdsbesteding, creatieve uitingsvormen, spel en vermaak.

1.29 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Onder detailhandel wordt tevens verstaan verkoop via internet, waarbij sprake is van publieksgerichte activiteiten in de vorm van een showroom en/of een afhaalpunt voor consumenten.

1.30 detailhandel in brand- en/of explosiegevaarlijke stoffen:

Detailhandel in goederen die naar hun aard zodanig brand- en/of explosiegevaar kunnen opleveren dat uitstalling ten verkoop in een woon-/winkelgebied niet verantwoord is.

1.31 dienstverlening

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij afnemers rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.

1.32 evenement

Een meerdaags jaarlijks terugkerend en verplaatsbare georganiseerde gebeurtenis die meestal publiek is, maar ook besloten kan zijn.

1.33 geluidszone:

Het op grond van de Wet geluidhinder in het bestemmingsplan vastgelegde gebied om een industrieterrein, waarbuiten de geluidsbelasting van dat industrieterrein niet meer mag bedragen dan 50 dB(A).

1.34 garagebox

Een gebouw dat bedoeld is voor de stalling van motorvoertuigen.

1.35 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.36 hoofdgebouw

Gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.37 horeca

Hotel, pension, restaurant, café, cafetaria of daaraan verwante inrichting waar tegen vergoeding logies wordt verstrekt, dranken worden geschonken of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt, een en ander tenzij uitdrukkelijk anders vermeld, met uitzondering van nachtclubs, discotheken, dancings of soortgelijke inrichtingen; onder horeca is in ieder geval niet begrepen een bed & breakfast en een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig gelegenheid wordt gegeven tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling.

1.38 industrieterrein

Terrein waaraan een bestemming is gegeven die de mogelijkheid van vestiging van inrichtingen, behorende tot een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorie van inrichtingen die in een belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, insluit.

1.39 kantoor

Een gebouw, dan wel een ruimte die blijkens zijn indeling en inrichting, dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi-)overheidsinstellingen, het bankwezen en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen/het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het afnemers niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.40 kelder

Onder de begane grondvloer, of, voor zover de begane grondvloer niet overeenkomt met peil, onder peil, aanwezige constructiedeel of -delen worden niet meegerekend voor zover die zijn gelegen binnen de denkbeeldig doorgetrokken buitenwerkse gevelvlakken (en/of harten van de scheidingsmuren) én voor zover niet rechtstreeks buiten de woning bereikbaar via een hellingbaan, trap of soortgelijke toegang.

1.41 maatschappelijke voorzieningen

Culturele, educatieve, medische, sociale en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen. Hieronder wordt in ieder geval begrepen; kinderopvang en bestaande zorg.

1.42 molen

Een door windkracht aangedreven krachtwerktuig van monumentale waarde, inclusief het bouwwerk waarin bedoeld werktuig zich bevindt, dat specifiek is opgericht, bestemd of geschikt is voor de uitoefening van het maalbedrijf.

1.43 molenbiotoop

De omgeving van een molen gelegen binnen een straal van 400 meter, gerekend vanaf het middelpunt van de molen.

1.44 onderbouw

Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 m boven het peil is gelegen.

1.45 ondergeschikte functie

De functie die ondersteunend is aan de primaire functie overeenkomstig de planologische bestemming van het hoofdgebouw. Bij een woning zal dat in het merendeel van de gevallen gaan om een garage/berging, bijkeuken, atelier, tuinhuisje, fietsenberging of hobbyruimte.

1.46 overig bouwwerk

Een bouwkundige constructie, geen gebouw zijnde, van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.47 overkapping

Een bouwwerk dat, voor zover gebouwd vóór (het verlengde van) de voorgevel van een gebouw, geen tot de constructie zelf behorende wanden heeft en, voor zover gebouwd achter (het verlengde van) de voorgevel van een gebouw, maximaal drie wanden heeft waarvan maximaal twee tot de constructie behoren.

1.48 peil
  • a. Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte maaiveld, hierbij dient te worden uitgegaan van de oorspronkelijke hoogte van het bouwperceel;
  • c. indien in of op het water gebouwd: de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabijgelegen punt waar het water grenst aan het vaste land.
1.49 permanente bewoning

Bewoning van een ruimte als hoofdwoonverblijf, waarbij door betrokkene(n) niet aannemelijk is of kan worden gemaakt dat elders daadwerkelijk over een hoofdwoonverblijf wordt beschikt.

1.50 primaire functie

De functie conform de planologische bestemming van het hoofdgebouw, bijvoorbeeld de woning.

1.51 prostitutie

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.52 recreatiewoning

Een gebouw, uitsluitend bestemd om te dienen voor recreatief nachtverblijf door een persoon, gezin of andere groep van personen, die zijn/hun vaste woon- of verblijfplaats elders hebben; onder recreatief nachtverblijf is in ieder geval niet begrepen permanente bewoning door eenzelfde persoon, gezin of andere groep van personen.

1.53 seksbedrijf

Een inrichting waarin bedrijfsmatig, of in de vorm alsof het bedrijfsmatig is, seksuele handelingen, dan wel in enige vorm erotisch-pornografische werkzaamheden worden uitgevoerd. Hieronder wordt begrepen:

  • a. seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof het bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elke geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
  • b. sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd.
1.54 slopen

Het al dan niet geheel afbreken van gebouwen en andere bouwwerken.

1.55 staat van Bedrijfsactiviteiten

Een als bijlage bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en instellingen.

1.56 verbeelding

De analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen digitale ruimtelijke informatie.

1.57 verdieping

Een bouwlaag van een gebouw gelegen boven de bouwlaag op de begane grond.

1.58 vloeroppervlakte

De totale binnenwerks gemeten oppervlakte van alle voor mensen toegankelijke ruimten binnen een gebouw.

1.59 voorgevel

De naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw, of,

  • a. indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig dient te worden aangemerkt; of
  • b. de gevel ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn'.
1.60 voorgevelrooilijn

Denkbeeldige lijn getrokken langs de voorgevel van een hoofdgebouw en het verlengde daarvan.

1.61 voorziening waterhuishouding

Voorzieningen die het waterhuishoudingsbelang dienen, zoals watergangen, waterstaatkundige kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang e.d., voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterafvoer, waterinfiltratie en waterberging; bijbehorende voorzieningen zoals bermen, paden, beschoeiingen.

1.62 woning

Een gebouw dat dient voor de huisvesting van (het huishouden) van één persoon.

1.63 zijgevel

Een gevel van een gebouw, die niet een voorgevel of een achtergevel is.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van de regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens

Tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

2.2 de dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.3 de goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, dakkapellen uitgezonderd.

2.4 de inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.6 de diepte van een gebouw

De diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd.

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.8 ondergeschikte bouwonderdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, luchtbehandelingskasten, schoorstenen, liftschachten, installaties, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen en de aangegeven maximale bouwhoogten, niet meer dan 1,5 m bedraagt.

2.9 startpunt meting

Bij toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van een lijn.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding als 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor moestuinen, akkers, weiden, boomgaarden en daarmee gelijk te stellen doeleinden inclusief de daarbij behorende erfbeplanting, erven en terreinen, wegen en paden.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Toegestane bouwwerken

Op en in de gronden als bedoeld in lid 1, mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. plantenkasjes en verblijven voor huisdieren, en
  • b. bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten dienste van de bestemming, zoals terreinafscheidingen, voerbakken en waterpompen.
3.2.2 Bouwen

Voor het bouwen van bouwwerken als bedoeld in lid 2 gelden de volgende bepalingen:

  • a. de hoogte van plantenkasjes en verblijven voor huisdieren mogen niet meer dan 3 m bedragen;
  • b. de hoogte van overige bouwwerken mag niet meer dan 2 m bedragen;
  • c. per perceel mag niet meer dan één bouwwerk worden gerealiseerd waarvan de maximale oppervlakte ten hoogste 12 m2 bedraagt, met dien verstande dat per perceel niet meer dan 1% van de oppervlakte bebouwd mag worden.

Artikel 4 Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven in de categorieën 1 en 2 van de bij deze regels behorende bijlage Staat van bedrijfsactiviteiten;
  • b. horende bouwwerken, overige bouwwerken, wegen en paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Gebouwen voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. de bouwhoogte bedraagt maximaal de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;
  • c. indien geen maximale goot- en bouwhoogte staan aangegeven, gelden de bestaande maten;
  • d. het bebouwingspercentage bedraagt maximaal het ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' aangegeven bebouwingspercentage;
  • e. indien geen maximum bebouwingspercentage staat aangegeven, geldt het bestaande percentage;
  • f. inhoud van de bedrijfswoning maximaal 600 m3.
4.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Bijbehorende bouwwerken voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. bijbehorende bouwwerken met een primaire functie met een verbinding naar
  • b. buiten mogen aan de voorgevel en buiten het bouwvlak van een bedrijfswoning worden gebouwd mits voldaan wordt aan de volgende eisen:
    • 1. de hoogte maximaal 4 m bedraagt;
    • 2. de diepte ten opzichte van de voorgevel mag ten hoogste 1,5 meter bedragen;
    • 3. de breedte mag niet meer bedragen dan 33% van de breedte van de voorgevel;
  • c. bijbehorende bouwwerken met een primaire functie zonder verbinding naar buiten mogen aan de voorgevel en buiten het bouwvlak van een bedrijfswoning worden gebouwd, mits voldaan wordt aan de volgende eisen:
    • 1. de hoogte maximaal 4 meter bedraagt;
    • 2. de diepte ten opzichte van de voorgevel mag maximaal bedragen:
      • indien het voorerf ten minste 6 meter diep is: 2,5 meter;
      • indien het voorerf minder dan 6 meter diep is, 1,5 meter;
      • de breedte mag maximaal 60% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw bedragen.
    • 3. onverminderd het vorenstaande dient de afstand tot het openbaar toegankelijk gebied minimaal 1 meter te bedragen;
    • 4. onverminderd het vorenstaande dient de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens minimaal 0,25 meter te bedragen;
  • d. bijbehorende bouwwerken mogen aan de zijgevel van een bedrijfswoning worden gebouwd, mits:
    • 1. minimaal 1 meter achter het verlengde van de voorgevelrooilijn;
    • 2. mits de diepte van het bijbehorend bouwwerk niet meer dan 3 meter of maximaal 60% van de breedte van de voorgevel van de woning bedraagt;
    • 3. mits de goothoogte niet meer dan 4 meter en de bouwhoogte niet meer dan 5 meter bedraagt;
  • e. bijbehorende bouwwerken met een primaire functie mogen aan de achtergevel van een bedrijfswoning worden gebouwd, mits
    • 1. de totale diepte van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerk(en) maximaal het bouwvlak plus 3 meter bedraagt;
    • 2. de goothoogte niet meer dan 4 meter en de bouwhoogte niet meer dan 5 meter bedraagt;
  • f. onverminderd het vorenstaande mag het bouwperceel, op minimaal 1 meter achter het verlengde van de voorgevelrooilijn, voor ten hoogste 50% worden bebouwd en mag de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken met een functioneel ondergeschikt gebruik en/of overige bouwwerken:
      • op een perceel met een oppervlakte van tot en met 400 m² niet meer dan 75 m² bedragen;
      • op een perceel met een oppervlakte van meer dan 400 m² niet meer dan 100 m² bedragen;
      • voor bijbehorende bouwwerken met een functioneel ondergeschikt gebruik mag de goothoogte niet meer dan 4 meter bedragen en mag de bouwhoogte niet meer dan 5 meter bedragen.
4.2.3 Overige bouwwerken

Overige bouwwerken

  • g. de bouwhoogte van overige bouwwerken mag niet meer bedragen dan daarbij hierna is aangegeven:
max. bouwhoogte  
pergola's   3 m  
erf- of perceelafscheidingen achter de voorgevelrooilijn, op een terrein waarop een gebouw staat:   2 m  
overige erf- of perceelafscheidingen:   1 m  
overige bouwwerken:   4,5 m  
4.3 Afwijken van de gebruiksregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 4.1 voor het toestaan van een ander bedrijf dan ter plaatse is toegestaan, mits:

  • a. het bedrijf is opgenomen in de categorieën 1 of 2 van de bij deze regels behorende bijlage Staat van bedrijfsactiviteiten dan wel het een bedrijf betreft dat voor wat betreft de aard en de omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt gelijk kan worden gesteld met een bedrijf genoemd in de categorieën 1 of 2;
  • b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
4.4 Wijzigingsbevoegdheid
4.4.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de van deze regels deel uitmakende bijlage Staat van bedrijfsactiviteiten als volgt te wijzigen: het toevoegen en schrappen van soorten bedrijven en het veranderen van de categorie-indeling van soorten bedrijven, voor zover veranderingen in de bedrijfsvoering en de milieugevolgen van soorten bedrijven hiertoe aanleiding geven.

Artikel 5 Bedrijf - Nutsvoorziening

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten ten behoeve van het openbaar nut;
  • b. transformatoren, gasvoorzieningen en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen;
  • c. wegen en paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven.

met daarbij behorende:

  • d. overige bouwwerken;
  • e. erven;
  • f. terreinen.
5.2 Bouwregels

Op de voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

5.2.1 Bouwwerken

Voor een bouwwerk gelden de volgende regels:

  • a. indien een bouwvlak is aangegeven, dan dient binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken mag niet meer bedragen dan 5 m;
  • c. de inhoud van bouwwerken mag niet meer bedragen dan 50 m³, dan wel niet meer dan de bestaande inhoud.

Artikel 6 Bos

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor bos, singels, struikgewas en afschermende groenbeplanting, ter visuele afscheiding van bestemmingen onderling en tot behoud van aldaar voorkomende natuurlijke en landschappelijke waarden.

6.2 Bouwregels

Op en in de gronden als bedoeld in lid 6.1, mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd waarvan de bouwhoogte niet meer dan 1,5 m mag bedragen.

Artikel 7 Gemengd

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. dienstverlening uitsluitend op de begane grond;
  • b. kantoren uitsluitend op de begane grond;
  • c. detailhandel uitsluitend op de begane grond;
  • d. maatschappelijke voorzieningen met dien verstande dat religieuze instellingen uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - religie';
  • e. horeca, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca';
  • f. cultuur en ontspanning uitsluitend op de begane grond;
  • g. bedrijven in categorie 1 zoals genoemd in de bij deze regels behorende bijlage Staat van bedrijfsactiviteiten uitsluitend op de begane grond;
  • h. bedrijven in categorie 2 zoals opgenomen in de bij deze regels behorende bijlage Staat van bedrijfsactiviteiten uitsluitend op de begane grond en uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf';
  • i. een aannemersbedrijf ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - aannemersbedrijf';
  • j. een houtbewerking/timmerbedrijf ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - houtbewerking/ timmerbedrijf';
  • k. een loonwerkersbedrijf ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m) - loonwerkersbedrijf';
  • l. een tankstation/wasserette ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - tankstation/ wasserette';
  • m. hulpverlenende diensten ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - hulpverlenende diensten';
  • n. begraafplaats, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats';
  • o. een landbouwmechanisatiebedrijf ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - landbouwmechanisatiebedrijf';
  • p. een garagebedrijf ter plaatse van de aanduiding 'garage';
  • q. een verkooppunt van motorbrandstoffen ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg';
  • r. een verkooppunt van motorbrandstoffen ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg';
  • s. een verkooppunt en opslag van max. 1.000 kg consumentenvuurwerk, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - detailhandel in in brand- en explosiegevaarlijke goederen';
  • t. een bedrijfswoning uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • u. een woning, met dien verstande dat wonen in combinatie met bedrijven in categorie 1 en/of horeca uitsluitend is toegestaan op de verdieping en met dien verstande dat wonen niet is toegestaan in combinatie met bedrijven in categorie 2; 
  • v. bij een en ander behorende werkplaatsen, ateliers, magazijnruimten en bergingen uitsluitend op de begane grond;

met bijbehorende bouwwerken, overige bouwwerken, wegen en paden, groenvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Gebouwen

Gebouwen voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. de goothoogte respectievelijk bouwhoogte bedragen maximaal de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' dan wel 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' aangegeven goothoogte en bouwhoogte;
  • c. indien geen maximale goot- en bouwhoogte staan aangegeven, gelden de bestaande maten;
  • d. het bebouwingspercentage bedraagt maximaal het ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' aangegeven bebouwingspercentage;
  • e. indien geen maximum bebouwingspercentage staat aangegeven, geldt het bestaande percentage;
  • f. woningen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd, met dien verstande dat per bouwvlak maximaal één woning is toegestaan.
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' zijn niet meer woningen zijn toegestaan dan in dat vlak aangegeven;
  • h. woningen mogen uitsluitend worden gebouwd met de voorgevels in of ten hoogste 3 meter achter de bebouwingsgrens die is gekeerd naar de weg waaraan het betreffende gebouw is gelegen, waarbij de diepte van woningen, zonder bijbehorende bouwwerken maximaal 15 meter mag bedragen;
  • i. de maximale kantooroppervlakte bij bedrijven mag niet meer bedragen dan 30% van de totale bedrijfsoppervlakte, met een maximum van 200 m2;
  • j. inhoud van de bedrijfswoning maximaal 600 m3, zonder bijbehorende bouwwerken.
7.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Bijbehorende bouwwerken voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. bijbehorende bouwwerken met een primaire functie met een verbinding naar buiten mogen aan de voorgevel en buiten het bouwvlak van een (bedrijfs)woning worden gebouwd mits voldaan wordt aan de volgende eisen:
    • 1. de hoogte maximaal 4 m bedraagt;
    • 2. de diepte ten opzichte van de voorgevel mag ten hoogste 1,5 meter bedragen;
    • 3. de breedte mag niet meer bedragen dan 33% van de breedte van de voorgevel;
  • b. bijbehorende bouwwerken met een primaire functie zonder verbinding naar buiten mogen aan de voorgevel en buiten het bouwvlak van een (bedrijfs)woning worden gebouwd, mits voldaan wordt aan de volgende eisen:
    • 1. de hoogte maximaal 4 meter bedraagt;
    • 2. de diepte ten opzichte van de voorgevel mag maximaal bedragen:
      • indien het voorerf ten minste 6 meter diep is: 2,5 meter;
      • indien het voorerf minder dan 6 meter diep is, 1,5 meter;
      • de breedte mag maximaal 60% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw bedragen.
    • 3. onverminderd het vorenstaande dient de afstand tot het openbaar toegankelijk gebied minimaal 1 meter te bedragen;
    • 4. onverminderd het vorenstaande dient de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens minimaal 0,25 meter te bedragen;
  • c. bijbehorende bouwwerken mogen aan de zijgevel van een (bedrijfs)woning worden gebouwd, mits:
    • 1. minimaal 1 meter achter het verlengde van de voorgevelrooilijn;
    • 2. mits de diepte van het bijbehorend bouwwerk niet meer dan 3 meter of maximaal 60% van de breedte van de voorgevel van de woning bedraagt;
    • 3. mits de goothoogte niet meer dan 4 meter en de bouwhoogte niet meer dan 5 meter bedraagt;
  • d. bijbehorende bouwwerken met een primaire functie mogen aan de achtergevel van een (bedrijfs)woning worden gebouwd, mits:
    • 1. de totale diepte van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerk(en) maximaal het bouwvlak plus 3 meter bedraagt;
    • 2. de goothoogte niet meer dan 4 meter en de bouwhoogte niet meer dan 5 meter bedraagt;
  • e. onverminderd het vorenstaande mag het bouwperceel, op minimaal 1 meter achter het verlengde van de voorgevelrooilijn, voor ten hoogste 50% worden bebouwd en mag de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken met een functioneel ondergeschikt gebruik en/of overige bouwwerken:
      • op een perceel met een oppervlakte van tot en met 400 m² niet meer dan 75 m² bedragen;
      • op een perceel met een oppervlakte van meer dan 400 m² niet meer dan 100 m² bedragen;
      • voor bijbehorende bouwwerken met een functioneel ondergeschikt gebruik mag de goothoogte niet meer dan 4 meter bedragen en mag de bouwhoogte niet meer dan 5 meter bedragen.
7.2.3 Overige bouwwerken

De bouwhoogte van overige bouwwerken mag niet meer bedragen dan daarbij hierna is aangegeven:

max. bouwhoogte  
overkappingen en pergola's   3 m  
erf- of perceelafscheidingen achter de voorgevelrooilijn, op een terrein waarop een gebouw staat:   2 m  
overige erf- of perceelafscheidingen:   1 m  
lichtmasten   6 m  
speeltoestellen   5 m  
grafzerken en omheining ten behoeve van de begraafplaats   2,5 m  
overige bouwwerken:   4,5 m  

7.3 Afwijken van de gebruiksregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 7.1 voor het toestaan van een ander bedrijf dan ter plaatse is toegestaan, mits:

  • a. het bedrijf is opgenomen in de categorieën 1 of 2 van de bij deze regels behorende bijlage Staat van bedrijfsactiviteiten dan wel het een bedrijf betreft dat voor wat betreft de aard en de omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt gelijk kan worden gesteld met een bedrijf genoemd in de categorieën 1 of 2;
  • b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
7.4 Wijzigingsbevoegdheid
7.4.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de van deze regels deel uitmakende bijlage Staat van bedrijfsactiviteiten als volgt te wijzigen: het toevoegen en schrappen van soorten bedrijven en het veranderen van de categorie-indeling van soorten bedrijven, voor zover veranderingen in de bedrijfsvoering en de milieugevolgen van soorten bedrijven hiertoe aanleiding geven.

7.4.2 Wetgevingszone - wijzigingsgebied

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming van gronden ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied', te wijzigen ten behoeve van de functies gezondheidszorg en bejaardenzorg;

  • a. het wijzigen mag uitsluitend geschieden conform de door de gemeente geformuleerde beleidsuitgangspunten op het gebied van zorg;
  • b. het wijzigen mag uitsluitend geschieden, indien vooraf overleg is gepleegd met buurtbewoners, ontwikkelaar, kontaktraad en andere participanten.

Artikel 8 Gemengd - 1

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. sportvoorzieningen, inclusief buitenbassin en glijbaan;
  • b. recreatieve voorzieningen;
  • c. verenigingsleven;
  • d. evenementen;
  • e. wonen op de verdieping, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'wonen';
  • f. opslag ten behoeve van de bestemming;

met bijbehorende bouwwerken, overige bouwwerken, wegen en paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven.

8.2 Bouwregels
8.2.1 Gebouwen

Gebouwen voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. gebouwd binnen het bouwvlak, met dien verstande dat:
    • 1. draagconstructies in de vorm van kolommen tot maximaal 2 m, en
    • 2. balkons aan woningen tot maximaal 1,5 m

buiten het bouwvlak mogen worden gebouwd;

  • b. de bouwhoogte bedraagt maximaal de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;
8.2.2 Overige bouwwerken

De bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt maximaal:

max. bouwhoogte  
vlaggen- en andere masten   8 m  
waterglijbaan   10 m  
erf- of perceelafscheidingen achter de voorgevelrooilijn, op een terrein waarop een gebouw staat:   2 m  
overige erf- of perceelafscheidingen:   1 m  
overkappingen en pergola's   3 m  
overige bouwwerken:   2 m  

 

8.3 Afwijking hogere bouwhoogte

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken ten aanzien van het bepaalde in 8.2.2 ten behoeve van het bouwen van:

  • a. overige erf- of perceelafscheidingen tot een hoogte van 2 m;
  • b. overige andere bouwwerken tot een hoogte van 4,5 m,

mits daardoor geen onevenredig nadelige gevolgen zijn voor aangrenzende percelen ten aanzien van beschaduwing, privacy en gebruiksmogelijkheden.

Artikel 9 Groen

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen, bermen en beplanting;
  • b. parken en plantsoenen;
  • c. dierenweiden, geluidwerende voorzieningen, paden, kunstwerken, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding;

met bijbehorende overige bouwwerken, wegen en verhardingen en met inachtneming van de keur van het waterschap.

9.2 Bouwregels
9.2.1 Gebouwen

Gebouwen mogen niet worden gebouwd.

9.2.2 Overige bouwwerken

De bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt maximaal:

  • a. lichtmasten 6 m;
  • b. speeltoestellen 5 m;
  • c. overige bouwwerken 3 m.

Artikel 10 Recreatie

10.1 Bestemmingsomschrijving

De 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. recreatieve- en sportvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van het verenigingsleven;
  • b. evenementen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'evenemententerrein';
  • c. bij een en ander behorende parkeervoorzieningen met bijbehorende rijbanen, tuinen, paden, groenvoorzieningen en andere voorzieningen zoals nutsvoorzieningen.
10.2 Bouwregels
10.2.1 Toegestane bouwwerken

Op en in de gronden als bedoeld in lid 1 mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen, niet zijnde bedrijfswoningen, en
  • b. bouwwerken, geen gebouw zijnde, zoals tribunes, pergola's, vlaggenmasten en overkappingen zoals fietsenstallingen.
10.2.2 Bouwen

Voor het bouwen van bouwwerken als bedoeld in lid 10.2.1, gelden de volgende eisen:

  • a. gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. de bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;
  • c. indien geen maximale bouwhoogte staat aangegeven, geldt de bestaande maat;
  • d. het bebouwingspercentage bedraagt ten hoogste 5%, of, in voorkomend geval, ten hoogste zo veel als ter plaatse staat aangegeven met de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)';
  • e. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag niet meer bedragen dan daarbij hierna is aangegeven:
bouwwerken   maximale bouwhoogte (m)  
tribunes   5  
vlaggen- en andere masten, met uitzondering van schietmasten   10  
schietmasten   15  
overkappingen en pergola's   3  
erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevelrooilijn, op of rond een terrein waarop een gebouw staat   2  
overige erf- en terreinafscheidingen   1  
overige bouwwerken, geen gebouw zijnde   2  

Artikel 11 Sport

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. sportvoorzieningen;
  • b. bij een en ander behorende parkeervoorzieningen met bijbehorende rijbanen, tuinen, paden, groenvoorzieningen en andere voorzieningen zoals nutsvoorzieningen.
11.2 Bouwregels
11.2.1 Toegestane bouwwerken

Op en in de gronden als bedoeld in lid 11.1 mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen, niet zijnde bedrijfswoningen, en
  • b. bouwwerken, geen gebouw zijnde, zoals tribunes, pergola's, vlaggenmasten en overkappingen zoals fietsenstallingen.
11.2.2 Bouwen

Voor het bouwen van bouwwerken als bedoeld in sublid 11.2.1, gelden de volgende eisen:

  • a. de bouwhoogte van gebouwen en overige bouwwerken bedraagt maximaal de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;
  • b. indien geen maximale bouwhoogte staat aangegeven, geldt de bestaande maat;
  • c. het bebouwingspercentage bedraagt ten hoogste 5 %, of, in voorkomend geval, ten hoogste zoveel als ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' is aangegeven;
  • d. indien geen maximum bebouwingspercentage staat aangegeven, geldt het bestaande percentage;
  • e. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag niet meer bedragen dan daarbij hierna is aangegeven:
bouwwerken   maximale hoogte (m)  
tribunes   5  
vlaggen- en andere masten   15  
schietmasten en ballenvangers   15  
overkappingen en pergola's   3  
erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevelrooilijn, op of rond een terrein waarop een gebouw staat   2  
overige erf- en terreinafscheidingen   1  
overige bouwwerken, geen gebouw zijnde   2  

Artikel 12 Tuin

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' één bijbehorend bouwwerk per woning;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - stapmolen' tevens één stapmolen.
12.2 Bouwregels
12.2.1 Toegestane bouwwerken

Op en in de gronden als bedoeld in lid 12.1, mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. erkers en ingangspartijen aan een woning;
  • b. bij de bestemming behorende overige bouwwerken, zoals erf- of perceelafscheidingen en tuinmeubilair, niet zijnde carports en overkappingen;
  • c. parkeerkelders met bijbehorende voorzieningen, tot een bouwhoogte van 1,5 m, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage'.
12.2.2 Bouwen

Voor het bouwen van bouwwerken als bedoeld in sublid 12.2.1, gelden de volgende bepalingen:

  • a. bijbehorende bouwwerken met een primaire functie met een verbinding naar buiten mogen aan de voorgevel van een woning worden gebouwd mits voldaan wordt aan de volgende eisen:
    • 1. de diepte ten opzichte van de voorgevel mag ten hoogste 1,5 meter bedragen;
    • 2. de breedte mag niet meer bedragen dan 33% van de breedte van de voorgevel;
    • 3. er kan worden afgeweken van de geldende maximum goothoogte, doch niet van de in het bestemmingsplan maximum toegestane hoogte;
  • b. bijbehorende bouwwerken met een primaire functie zonder verbinding naar buiten mogen aan de voorgevel van een woning worden gebouwd, mits voldaan wordt een de volgende eisen:
    • 1. de hoogte maximaal 4 meter bedraagt;
    • 2. de diepte ten opzichte van de voorgevel mag maximaal bedragen:
      • indien het voorerf ten minste 6 meter diep is: 2,5 meter;
      • indien het voorerf minder dan 6 meter diep is: 1,5 meter;
      • de breedte mag maximaal 60% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw bedragen;
    • 3. onverminderd het vorenstaande dient de afstand tot het openbaar toegankelijk gebied minimaal 1 meter te bedragen;
    • 4. onverminderd het vorenstaande dient de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens minimaal 0,25 meter te bedragen;
  • c. bijbehorende bouwwerken met een primaire functie mogen aan de zijgevel van een woning worden gebouwd, mits:
    • 1. de maximale goot- en nokhoogte respectievelijk 4 en 5 m bedragen;
    • 2. minimaal 1 meter achter het verlengde van de voorgevelrooilijn;
    • 3. de diepte ten opzichte van de zijgevel mag maximaal bedragen:
      • indien het zijerf ten minste 6 meter diep is: 2,5 meter;
      • indien het zijerf minder dan 6 meter diep is: 1,5 meter;
      • de breedte maximaal 60% van de breedte van de zijgevel van het hoofdgebouw bedraagt;
    • 4. onverminderd het vorenstaande dient de afstand tot het openbaar toegankelijk gebied minimaal 1 meter te bedragen;
  • d. voor zover de gronden als bedoeld in sublid 12.1, bij een woning behoren, mag het bouwperceel voor ten hoogste 50% worden bebouwd;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' mag de bouwhoogte niet meer dan 3 m bedragen waarbij geldt dat voor het perceel Mattheüsplein 2 te Azewijn de maximale bouwhoogte 6 meter bedraagt;
  • f. de bouwhoogte van overige bouwwerken mag niet meer bedragen dan daarbij hierna is aangegeven:
bouwwerken   max. bouwhoogte  
pergola's   3 m  
erf- of perceelafscheidingen achter de voorgevelrrooilijn, op of rond een terrein waarop een gebouw staat   2 m  
overige erf- of perceelafscheidingen   1 m  
overige bouwwerken, geen gebouw zijnde   3 m  

Artikel 13 Verkeer

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, waarbij het aantal rijstroken niet meer mag bedragen dan het bestaande aantal op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - overbrugging' eveneens voor de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied', als bedoeld in artikel 14;

met de daarbij behorende:

  • c. rotondes;
  • d. in- en uitvoegstroken;
  • e. kunst- en bouwwerken ten dienste van de bestemming, zoals (vee-)tunnels;
  • f. esthetische kunstwerken zoals beelden, waaronder ook begrepen oorlogsmonumenten;
  • g. parkeerstroken;
  • h. opstelstroken;
  • i. fiets- en voetpaden;
  • j. bermen;
  • k. bermsloten;
  • l. nutsvoorzieningen;
  • m. groenvoorzieningen;

overige noodzakelijke en passende voorzieningen, andere bouwwerken, geen gebouw zijnde en andere werken.

13.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bebouwing gelden de volgende regels:

  • a. het bouwen van gebouwen is niet toegestaan;
  • b. de maatvoering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan aangegeven in de onderstaande tabel:

Functie van het bouwwerk   Bouwhoogte (m)  
viaducten en soortgelijke kunstwerken   10  
verkeerstekens, palen en masten   20  
garageboxen (uitsluitend daar waar aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'garagebox'   4  
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde   6  

Artikel 14 Verkeer - Verblijfsgebied

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, pleinen en straten, wandel- en fietspaden met een functie voornamelijk gericht op verblijf, waaronder terrassen;
  • b. garageboxen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'garagebox';
  • c. markten;
  • d. parkeer-, groen-, water- en speelvoorzieningen;
  • e. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;
  • f. abri's;
  • g. esthetische kunstwerken zoals beelden, waaronder ook begrepen oorlogsmonumenten;

met overige bouwwerken waaronder ook begrepen zitelementen, podiums en bankjes.

14.2 Bouwregels
14.2.1 Gebouwen

Gebouwen mogen niet worden gebouwd met dien verstande dat gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen mogen worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening', waarvan de oppervlakte het hele aanduidingsvlak mag beslaan en de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen.

14.2.2 Overige bouwwerken

De bouwhoogte van overige bouwwerken, anders dan voor de wegaanduiding, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer en kunstwerken bedraagt maximaal 6 m. De maximale bouwhoogte van lichtmasten bedraagt 10 m.

Artikel 15 Water

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. watergangen, waterpartijen, oevers, taluds, onderhoudspaden en kaden, en
  • b. waterhuishouding.
15.2 Bouwregels

Op de gronden als bedoeld in lid 15.1, mogen uitsluitend worden gebouwd andere bouwwerken, behorende bij de bestemming of bij aangrenzende wegen, in- en uitritten en paden, zoals duikers, stuwen, en bruggen.
De bouwhoogte van de andere bouwwerken mag niet meer dan 3 m bedragen.

Artikel 16 Wonen

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. beroep aan huis;
  • c. kantoor tot een oppervlakte van ten hoogste 100 m², uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kantoor';
  • d. recreatiewoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning';
  • e. garageboxen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'garagebox';
  • f. handel in koi- en koudwatervissen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - handel in koi- en koudwatervissen;
  • g. tuinen en erven.
16.2 Bouwregels
16.2.1 Toegestane bouwwerken

Op en in de gronden als bedoeld in lid 19.1, mogen uitsluitend worden gebouwd woningen, bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken, zoals erf- of perceelafscheidingen en tuinmeubilair.

16.2.2 Bouwen

Voor het bouwen van bouwwerken als bedoeld in lid 16.2.1 gelden de volgende bepalingen:

woningen

  • a. woningen mogen uitsluitend worden gebouwd met de voorgevels in of ten hoogste 3 m achter de bouwgrens, die is gekeerd naar de weg, waaraan het betreffende gebouw is gelegen dan wel ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn';
  • b. woningen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' niet meer woningen zijn toegestaan dan in dat vlak aangegeven;
  • c. binnen bouwvlakken mogen vrijstaande, twee-aan-een gebouwde, aaneengebouwde en gestapelde woningen worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' uitsluitend aaneengebouwde, halfvrijstaande of vrijstaande woningen mogen worden gebouwd;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' uitsluitend halfvrijstaande of vrijstaande woningen mogen worden gebouwd;
    • 3. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' uitsluitend vrijstaande woningen mogen worden gebouwd;
    • 4. ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' uitsluitend gestapelde woningen mogen worden gebouwd;
    • 5. ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' geen woningen zijn toegestaan;
  • d. de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens, zonder bijbehorende bouwwerken, bedraagt bij:
    • 1. vrijstaande woningen aan twee zijden minimaal 2,5 m;
    • 2. twee-aaneengebouwde woningen aan één zijde minimaal 2,5 m;
    • 3. aaneengebouwde woningen aan de niet-aaneengebouwde zijde van de eindwoningen minimaal 2,5 m;
    • 4. indien de bestaande afstand minder bedraagt dan hiervoor aangegeven, dan is dat de te hanteren minimale afstand;
  • e. de diepte van woningen, zonder bijbehorende bouwwerken, mag niet meer bedragen dan de bij de bouwwijze aangegeven diepte:
    bouwwijze   max. diepte  
    aaneengebouwd   12 m  
    twee-aan-een   12 m  
    vrijstaand   15 m  
  • f. de goot- en bouwhoogte van woningen mogen niet meer bedragen dan 6 rerspectievelijk 9 meter of, in voorkomend geval, niet meer dan op de verbeelding aangegeven goot- en bouwhoogte met de aanduidingen 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' dan wel 'maximale bouwhoogte (m)';
  • g. indien geen maximale goot- en bouwhoogte staan aangegeven, gelden de bestaande maten.

Bijbehorende bouwwerken

  • h. bijbehorende bouwwerken met een primaire functie met een verbinding naar buiten mogen aan de voorgevel van een woning worden gebouwd mits voldaan wordt aan de volgende eisen:
    • 1. de diepte ten opzichte van de voorgevel mag ten hoogste 1,5 meter bedragen;
    • 2. de breedte mag niet meer bedragen dan 33% van de breedte van de voorgevel;
    • 3. er kan worden afgeweken van de geldende maximum goothoogte, doch niet van de in het bestemmingsplan maximum toegestane hoogte;
  • i. bijbehorende bouwwerken met een primaire functie zonder verbinding naar buiten mogen aan de voorgevel van een woning worden gebouwd, mits voldaan wordt aan de volgende eisen:
    • 1. de hoogte maximaal 4 meter bedraagt;
    • 2. de diepte ten opzichte van de voorgevel mag maximaal bedragen:
      • indien het voorerf ten minste 6 meter diep is: 2,5 meter;
      • indien het voorerf minder dan 6 meter diep is, 1,5 meter;
      • de breedte mag maximaal 60% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw bedragen.
    • 3. onverminderd het vorenstaande dient de afstand tot het openbaar toegankelijk gebied minimaal 1 meter te bedragen;
    • 4. onverminderd het vorenstaande dient de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens minimaal 0,25 meter te bedragen;
  • j. bijbehorende bouwwerken met een primaire functie mogen aan de zijgevel van een woning worden gebouwd, mits:
    • 1. minimaal 1 meter achter het verlengde van de voorgevelrooilijn;
    • 2. mits de diepte van het bijbehorend bouwwerk niet meer dan 3 meter of maximaal 60% van de breedte van de voorgevel van de woning bedraagt;
    • 3. mits de goothoogte niet meer dan 4 meter en de nokhoogte niet meer dan 5 meter bedraagt;
  • k. bijbehorende bouwwerken met een primaire functie mogen aan de achtergevel van een woning worden gebouwd , mits
    • 1. de in het bestemmingsplan toegestane diepte van het hoofdgebouw plus maximaal 3 meter niet wordt overschreden;
    • 2. de goothoogte niet meer dan 4 meter en de bouwhoogte niet meer dan 5 meter bedraagt;
  • l. onverminderd het vorenstaande mag het bouwperceel, op minimaal 1 meter achter het verlengde van de voorgevelrooilijn, voor ten hoogste 50% worden bebouwd en mag de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken met een functioneel ondergeschikt gebruik en/of overige bouwwerken:
      • op een perceel met een oppervlakte van tot en met 400 m² niet meer dan 75 m² bedragen;
      • op een perceel met een oppervlakte van meer dan 400 m² niet meer dan 100 m² bedragen;
      • voor bijbehorende bouwwerken met een functioneel ondergeschikt gebruik mag de goothoogte niet meer dan 4 meter bedragen en mag de bouwhoogte niet meer dan 5 meter bedragen.

Overige bouwwerken

  • m. de bouwhoogte van overige bouwwerken mag niet meer bedragen dan daarbij hierna is aangegeven:
max. bouwhoogte  
pergola's   3 m  
erf- of perceelafscheidingen achter de voorgevelrooilijn, op een terrein waarop een gebouw staat:   2 m  
overige erf- of perceelafscheidingen:   1 m  
garageboxen (uitsluitend daar waar aangegeven met de aanduiding 'garagebox'   4 m  
overige bouwwerken:   4,5 m  

vloeroppervlakte beroep aan huis

  • n. de gezamenlijke oppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een beroep aan huis mag, in voorkomend geval samen met de oppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een bedrijf aan huis als bedoeld in sublid 16.4.1, niet meer bedragen dan 30% van de totale oppervlakte van de betreffende woning en de daarbij behorende bouwwerken, en ieder geval niet meer dan 50 m².

recreatiewoning

  • a. van een recreatiewoning mag de goothoogte niet meer dan 4 m en de bouwhoogte niet meer dan 9 m bedragen.
16.3 Specifieke gebruiksregels
16.3.1 Recreatiewoningen

Een gebruik in strijd met de bestemming is in ieder geval ook het gebruik van recreatiewoningen voor permanente bewoning door eenzelfde persoon, gezin of andere groep van personen.

16.3.2 Handel in koi en koudwatervissen

Ten aanzien van handel in koi en koudwatervissen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - handel in koi en koudwatervissen' gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bedrijfsactiviteiten moeten ondergeschikt zijn aan de woonbestemming en mogen door hun aard en visuele aspecten, zoals reclame-uitingen en technische installaties, het woonkarakter van de buurt niet onevenredig aantasten;
  • b. de bedrijfsactiviteiten mogen ten hoogste twee dagen in de week voor publiek geopend zijn;
  • c. de bedrijfsactiviteiten mogen niet leiden tot een onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk in de omgeving van de betreffende woning.
16.4 Afwijken van de gebruiksregels
16.4.1 Bedrijf aan huis

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 16.1, ten behoeve van de uitoefening van een bedrijf aan huis, mits:

  • a. het betreft bedrijven die in de van deze regels deel uitmakende bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten zijn aangeduid als categorie 1 en 2, dan wel daarmee gelijk kunnen worden gesteld wat betreft hun gevolgen voor de omgeving;
  • b. de gezamenlijke vloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een bedrijf aan huis, in voorkomend geval samen met de vloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een beroep aan huis als bedoeld in sublid 16.2.2, onder o, niet meer bedraagt dan 30% van de totale vloeroppervlakte van de betreffende woning en de daarbij behorende bouwwerken, en in ieder geval niet meer dan 50 m²;
  • c. op de bij de betreffende woning behorende gronden geen buitenopslag van goederen ten behoeve van het bedrijf plaatsvindt;
  • d. de bedrijfsactiviteiten geen kappersactiviteiten, prostitutie, horeca of detailhandel betreffen, behoudens detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit van de ter plaatse uitgeoefende bedrijfsactiviteit;
  • e. de bedrijfsuitoefening vindt plaats door één van de bewoners;
  • f. in de omgeving van de betreffende woning geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk optreedt, met dien verstande dat:
    • 1. het parkeren ten behoeve van het bedrijf zoveel mogelijk op eigen terrein dient plaats te vinden, en
    • 2. behoudens in- en uitladen, geen bedrijfsactiviteiten in de openbare ruimte rond de betreffende woning mogen plaatsvinden, en
  • g. de bedrijfsactiviteiten door hun aard en visuele aspecten, zoals reclame-uitingen en technische installaties, het woonkarakter van de buurt niet onevenredig aantasten.

Artikel 17 Leiding - Gas

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de aanleg en de instandhouding van een ondergrondse hogedruk hoofdaardgastransportleiding.

17.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bebouwing gelden de volgende regels:

  • a. op of in de in lid 17.1 bedoelde gronden met de bestemming Leiding - Gas mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bedoelde leiding worden gebouwd;
  • b. de oppervlakte en de bouwhoogte van een gebouw mogen niet meer dan respectievelijk 10 m² en 3 m bedragen.
17.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden op of in de in lid 17.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het aanbrengen van hoogopgaande en/of diepwortelende beplanting, bijvoorbeeld rietbeplanting;
    • 2. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
    • 3. het verrichten van grondroeractiviteiten (bijvoorbeeld het aanbrengen van rioleringen, kabels, drainage, leidingen, met uitzondering van hoofdaardgastransportleidingen) anders dan normaal spit- en ploegwerk;
    • 4. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
    • 5. diepploegen;
    • 6. het aanbrengen van gesloten verhardingen;
    • 7. het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
    • 8. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
    • 9. het plaatsen van onroerende objecten, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.
  • b. Het verbod als bedoeld in sub a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:
    • 1. voorkomen op de beplantingslijst van de leidingbeheerder;
    • 2. mechanisch worden uitgevoerd en daarmee vallen onder de werking van de Wet Informatie Uitwisseling Ondergrondse Netwerken;
    • 3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
    • 4. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
    • 5. normaal onderhoud betreffen of worden uitgevoerd t.b.v. de instandhouding van de leiding(en).
  • c. De werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden bedoeld in sub a zijn slechts toelaatbaar indien dit niet strijdig is met de belangen van de leidingen.
  • d. Alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning zoals bedoeld in sub a te beslissen, wint het bevoegd gezag tijdig schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden de belangen in verband met de leidingen niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.

Artikel 18 Leiding - Hoogspanningsverbinding

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. het transport van elektrische energie en de daarbij behorende bouwwerken;
  • b. de aanleg en instandhouding van hoogspanningsleidingen;
  • c. installaties ten behoeve van mobiel dataverkeer mits gekoppeld aan de bestaande masten ten behoeve van de bestemming.
18.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bebouwing gelden de volgende regels:

  • a. op de gronden als bedoeld in lid 18.1 mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de hoogspanningsverbinding worden gebouwd, waarbij geldt dat de bouwhoogte van palen en masten ten behoeve van de hoogspanningsleidingen niet meer mag bedragen dan 53 meter, en de bouwhoogte van overige bouwwerken niet meer mag bedragen dan 1,5 m;
  • b. voor zover gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, die zijn toegestaan op grond van de andere daar voorkomende bestemming(en), zijn gelegen binnen de gronden als bedoeld in lid 31.1, mag de bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedragen dan de bestaande bouwhoogte.
18.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 18.2 ten behoeve van het bouwen overeenkomstig de in lid 18.1 bedoelde andere daar voorkomende bestemming(en), niet zijnde de bouw van magneetveldgevoelige en magneetveldbeoordelingsplichtige objecten indien daardoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de betreffende hoogspanningsverbinding en ter zake vooraf eerst advies bij de beheerder is ingewonnen.

18.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik van bouwwerken als drager van reclame-uitingen.
18.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden op binnen de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' gelegen gronden de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
    • 2. het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, allen dieper dan 0,60 m onder maaiveld, waarbij de kruidlaag volledig wordt omgeploegd, alsmede de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van bestaande drainage;
    • 3. het bebossen of anderszins beplanten van gronden met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters in verband met tuinbouw of als (agrarische) houtteelt;
    • 4. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden, alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 100 m²;
    • 5. het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur.
  • b. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing:
    • 1. op werken of werkzaamheden waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
    • 2. op werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan in uitvoering waren en hiervoor een vergunning is verleend;
    • 3. op werken of werkzaamheden welke betreffen het normale onderhoud en beheer van leidingen.
  • c. De in sub a genoemde werken en werkzaamheden zijn toelaatbaar, indien en voorzover geen onevenredige aantasting van de belangen van de leidingen en/of energievoorziening ontstaat of kan ontstaan.

Artikel 19 Leiding - Rioolpersleiding

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Rioolpersleiding' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de aanleg en de instandhouding van een ondergrondse rioolpersleiding.

19.2 Bouwregels
  • a. Op of in de in lid 19.1 bedoelde gronden met de bestemming 'Leiding - Rioolpersleiding' mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bedoelde leiding worden gebouwd.
  • b. De oppervlakte en de bouwhoogte van een gebouw mogen niet meer dan respectievelijk 10 m² en 3 m bedragen.
19.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden op of in de in lid 19.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het aanbrengen van hoogopgaande en/of diepwortelende beplanting, bijvoorbeeld rietbeplanting;
    • 2. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
    • 3. het verrichten van grondroeractiviteiten dieper dan 50 cm;
    • 4. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
    • 5. diepploegen;
    • 6. het aanbrengen van gesloten verhardingen;
    • 7. het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
    • 8. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
    • 9. het plaatsen van onroerende objecten, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.
  • b. Het verbod als bedoeld in sub a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:
    • 1. voorkomen op de beplantingslijst van de leidingbeheerder;
    • 2. mechanisch worden uitgevoerd en daarmee vallen onder de werking van de Wet Informatie Uitwisseling Ondergrondse Netwerken;
    • 3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
    • 4. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
    • 5. normaal onderhoud betreffen of worden uitgevoerd t.b.v. de instandhouding van de leiding(en).
  • c. De werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden bedoeld in sub a zijn slechts toelaatbaar indien dit niet strijdig is met de belangen van de leidingen.
  • d. Alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning zoals bedoeld in sub a te beslissen, wint het bevoegd gezag tijdig schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden de belangen in verband met de leidingen niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.

Artikel 20 Waarde - Archeologie

20.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. de voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden in de bodem;
  • b. daar waar op een bouwperceel de gronden voor meerdere archeologische waarden zijn aangewezen gelden de regels van de hoogste waarde dan wel verwachting.
20.2 Bouwregels
20.2.1 Algemeen

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  • a. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 50 m² en waarbij de grondwerkzaamheden dieper dan 0,3 m het maaiveld plaatsvinden dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarde van de grond en waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar haar oordeel uit het rapport als bedoeld onder a. genoegzaam blijkt dat:
    • 1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
    • 2. schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.
  • c. in de situatie als bedoeld in sub b, onder 2, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
    • 3. de verplichting de activiteit die leidt tot bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische momumentenzorg op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
  • d. het overleggen van een rapport als bedoeld onder a. blijft achterwege indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Het in sub b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
20.2.2 Uitzondering bouwregels

Het bepaalde onder 20.2.1 onder a geldt niet indien:

  • a. naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  • b. de aanvraag betrekking heeft op een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd, met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m.; of
  • c. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met maximaal 50 m² wordt uitgebreid of de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of
  • d. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot.
20.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit (archeologisch) onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

20.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
20.4.1 Vergunningplicht

Onverminderd het in de Monumentenwet 1988 bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende andere werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het ophogen van de bodem met meer dan 1 m;
  • b. grondwerkzaamheden onder het maaiveld over een oppervlakte van meer dan 50 m², waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen;
  • c. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • f. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  • g. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
20.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het onder 20.4.1 opgenomen verbod geldt niet:

  • a. voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • b. indien de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk, waarop sublid 20.2.2 van toepassing is;
  • c. voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden in het kader van het normale, op grond van de bestemming toegestane gebruik;
  • d. voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  • e. voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden in de bodem waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  • f. voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
  • g. indien naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • h. indien de werken worden begeleid door een archeologisch deskundige;
  • i. ingeval op grond van de Monumentenwet 1988 een vergunning is vereist dan wel overige bepalingen van de Monumentenwet 1988 van toepassing zijn.
20.4.3 Beoordelingscriteria
  • a. het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning indien naar haar oordeel uit een bij de aanvraag te overleggen rapport, waarin de archeologische waarden van de ronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate zijn vastgesteld, genoegzaam blijkt dat:
    • 1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
    • 2. schade door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.
  • b. het overleggen van een rapport is niet nodig indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
20.4.4 Voorwaarden aan omgevingsvergunning

In de situatie als bedoeld in sublid 20.4.3, onder a., sub 2 kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
  • c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.
20.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigen door de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen indien op basis van nader (archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.

Artikel 21 Waarde - Archeologische verwachting 1

21.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. de voor 'Waarde - Archeologische verwachting 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem;
  • b. daar waar op een bouwperceel de gronden voor meerdere archeologische waarden zijn aangewezen gelden de regels van de hoogste waarde dan wel verwachting.
21.2 Bouwregels
21.2.1 Algemeen

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  • a. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 100 m² en waarbij de grondwerkzaamheden dieper dan 0,3 m onder het maaiveld plaatsvinden dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarde van de grond en waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar zijn oordeel uit het rapport als bedoeld onder a. genoegzaam blijkt dat:
    • 1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
    • 2. schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.
  • c. in de situatie als bedoeld in sub b, onder 2, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
    • 3. de verplichting de activiteit die leidt tot bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
  • d. het overleggen van een rapport als bedoeld onder a. blijft achterwege indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Het in sub b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
21.2.2 Uitzondering bouwregels

Het bepaalde onder 21.2.1 onder a geldt niet indien:

  • a. naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  • b. de aanvraag betrekking heeft op een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd, met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m.; of
  • c. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met maximaal 100 m² wordt uitgebreid of de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of
  • d. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot.
21.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit (archeologisch) onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

21.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
21.4.1 Vergunningplicht

Onverminderd het in de Monumentenwet 1988 bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het ophogen van de bodem met meer dan 1 m;
  • b. grondwerkzaamheden dieper dan 0,3 m onder het maaiveld over een oppervlakte van meer dan 100 m², waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen;
  • c. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • f. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  • g. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
21.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het onder 21.4.1 opgenomen verbod geldt niet:

  • a. voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • b. indien de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk, waarop sublid 21.2.2 van toepassing is;
  • c. voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden in het kader van het normale, op grond van de bestemming toegestane gebruik;
  • d. voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  • e. voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden in de bodem waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  • f. voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
  • g. indien naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • h. indien de werken worden begeleid door een archeologisch deskundige;
  • i. ingeval op grond van de Monumentenwet 1988 een vergunning is vereist dan wel overige bepalingen van de Monumentenwet 1988 van toepassing zijn.
21.4.3 Beoordelingscriteria
  • a. het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning indien naar haar oordeel uit een bij de aanvraag te overleggen rapport, waarin de archeologische waarden van de ronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate zijn vastgesteld, genoegzaam blijkt dat:
    • 1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
    • 2. schade door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.
  • b. het overleggen van een rapport is niet nodig indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
21.4.4 Voorwaarden aan omgevingsvergunning
  • a. in de situatie als bedoeld in sublid 21.4.3, onder a., sub 2 kan het gevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:
  • b. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
  • c. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
  • d. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.
21.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door:

  • a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
  • b. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1' te wijzigen in 'Waarde - Archeologie', indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn.

Artikel 22 Waarde - Archeologische verwachting 2

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

22.2 Bouwregels
22.2.1 Algemeen

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  • a. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 250 m² en waarbij de grondwerkzaamheden dieper dan 0,4 m onder het maaiveld plaatsvinden, dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar zijn oordeel uit het rapport als bedoeld onder a. genoegzaam blijkt dat:
    • 1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
    • 2. schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.
  • c. in de situatie als bedoeld in sub b, onder 2, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
    • 3. de verplichting de activiteit die leidt tot bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
  • d. het overleggen van een rapport als bedoeld onder a. blijft achterwege indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Het in sub b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
22.2.2 Uitzondering bouwregels

Het bepaalde onder in sublid 22.2.1 onder a geldt niet indien:

  • a. naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  • b. de aanvraag betrekking heeft op een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd, met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m.; of
  • c. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met maximaal 250 m² wordt uitgebreid of de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of
  • d. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot.
22.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit (archeologisch) onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

22.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
22.4.1 Vergunningplicht

Onverminderd het in de Monumentenwet 1988 bepaalde is het verboden zonder omgevingsvergunning de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het ophogen van de bodem met meer dan 1 m;
  • b. grondwerkzaamheden dieper dan 0,4 m onder het maaiveld over een oppervlakte van meer dan 250 m², waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen;
  • c. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • f. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  • g. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
22.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het in sublid 22.4.1 opgenomen verbod geldt niet:

  • a. voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • b. indien de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk, waarop sublid 22.2.2 van toepassing is;
  • c. voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden in het kader van het normale, op grond van de bestemming toegestane gebruik;
  • d. voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  • e. voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden in de bodem waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  • f. voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
  • g. indien naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • h. indien de werken worden begeleid door een archeologisch deskundige;
  • i. ingeval op grond van de Monumentenwet 1988 een vergunning is vereist dan wel overige bepalingen van de Monumentenwet 1988 van toepassing zijn.
22.4.3 Beoordelingscriteria
  • a. Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning indien naar haar oordeel uit een bij de aanvraag te overleggen rapport, waarin de archeologische waarden van de ronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate zijn vastgesteld, genoegzaam blijkt dat:
    • 1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
    • 2. schade door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.
  • b. Het overleggen van een rapport is niet nodig indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
22.4.4 Voorwaarden aan de vergunning

In de situatie als bedoeld in sublid 22.4.3, onder a., sub 2 kan het gevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
  • c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.
22.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door:

  • a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
  • b. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2' te wijzigen in 'Waarde - Archeologie', indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn.

Artikel 23 Waarde - Archeologische Verwachting 3

23.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische Verwachting 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

23.2 Bouwregels
23.2.1 Algemeen

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  • a. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 250 m2 en waarbij de grondwerkzaamheden dieper dan 0,3 m onder het maaiveld plaatsvinden dient de aanvrager een rapport (archeologisch bureauonderzoek - BO) te overleggen, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar zijn oordeel uit het rapport als bedoeld onder a. genoegzaam blijkt dat:
    • 1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
    • 2. schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.
  • c. in de situatie als bedoeld in sub b, onder 2, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
    • 3. de verplichting de activiteit die leidt tot bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
  • d. het overleggen van een rapport als bedoeld onder a. blijft achterwege indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Het in sub b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
23.2.2 Uitzondering bouwregels

Het bepaalde onder in sublid 23.2.1 onder a geldt niet indien:

  • a. naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  • b. de aanvraag betrekking heeft op een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd, met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m.; of
  • c. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met maximaal 250 m² wordt uitgebreid of de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of
  • d. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot.
23.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit (archeologisch) onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

23.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
23.4.1 Vergunningplicht

Onverminderd het in de Monumentenwet 1988 bepaalde is het verboden zonder omgevingsvergunning de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het ophogen van de bodem met meer dan 1 m;
  • b. grondwerkzaamheden dieper dan 0,3 m onder het maaiveld over een oppervlakte van meer dan 250 m², waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen;
  • c. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • f. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  • g. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
23.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het in sublid 23.4.1 opgenomen verbod geldt niet:

  • a. voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • b. indien de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk, waarop sublid 23.2.2 van toepassing is;
  • c. voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden in het kader van het normale, op grond van de bestemming toegestane gebruik;
  • d. voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  • e. voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden in de bodem waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  • f. voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
  • g. indien naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • h. indien de werken worden begeleid door een archeologisch deskundige;
  • i. ingeval op grond van de Monumentenwet 1988 een vergunning is vereist dan wel overige bepalingen van de Monumentenwet 1988 van toepassing zijn.
23.4.3 Beoordelingscriteria
  • a. Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning indien naar haar oordeel uit een bij de aanvraag te overleggen rapport, waarin de archeologische waarden van de ronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate zijn vastgesteld, genoegzaam blijkt dat:
    • 1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
    • 2. schade door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.
  • b. Het overleggen van een rapport is niet nodig indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
23.4.4 Voorwaarden aan de vergunning

In de situatie als bedoeld in sublid 23.4.3, onder a., sub 2 kan het gevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
  • c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.
23.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door:

  • a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische Verwachting 3' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
  • b. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische Verwachting 3' te wijzigen in 'Waarde - Archeologie' dien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn.

Artikel 24 Waarde - Archeologische verwachting 4

24.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. de voor 'Waarde - Archeologische verwachting 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem;
  • b. daar waar op een bouwperceel de gronden voor meerdere archeologische waarden zijn aangewezen gelden de regels van de hoogste waarde dan wel verwachting.
24.2 Bouwregels
24.2.1 Algemeen

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  • a. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 1.000 m² en waarbij de grondwerkzaamheden dieper dan 0,3 m onder het maaiveld plaatsvinden, dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar zijn oordeel uit het rapport als bedoeld onder a. genoegzaam blijkt dat:
    • 1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
    • 2. schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.
  • c. in de situatie als bedoeld in sub b, onder 2, kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
    • 3. de verplichting de activiteit die leidt tot bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
  • d. het overleggen van een rapport als bedoeld onder a. blijft achterwege indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Het in sub b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
24.2.2 Uitzondering bouwregels

Het bepaalde onder 24.2.1 onder a geldt niet indien:

  • a. naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  • b. de aanvraag betrekking heeft op een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd, met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m.; of
  • c. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met maximaal 1.000 m² wordt uitgebreid of de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of
  • d. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot.
24.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit (archeologisch) onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

24.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
24.4.1 Vergunningplicht

Onverminderd het in de Monumentenwet 1988 bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het ophogen van de bodem met meer dan 1 m;
  • b. grondwerkzaamheden dieper dan 0,3 m. onder het maaiveld over een oppervlakte van meer dan 1.000 m², waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen;
  • c. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • f. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  • g. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
24.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het onder 24.4.1 opgenomen verbod geldt niet:

  • a. voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • b. indien de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk, waarop sublid 24.2.2 van toepassing is;
  • c. voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden in het kader van het normale, op grond van de bestemming toegestane gebruik;
  • d. voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  • e. voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden in de bodem waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  • f. voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
  • g. indien naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • h. indien de werken worden begeleid door een archeologisch deskundige;
  • i. ingeval op grond van de Monumentenwet 1988 een vergunning is vereist dan wel overige bepalingen van de Monumentenwet 1988 van toepassing zijn.
24.4.3 Beoordelingscriteria
  • a. het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning indien naar haar oordeel uit een bij de aanvraag te overleggen rapport, waarin de archeologische waarden van de ronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate zijn vastgesteld, genoegzaam blijkt dat:
    • 1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
    • 2. schade door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.
  • b. het overleggen van een rapport is niet nodig indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
24.4.4 Voorwaarden aan omgevingsvergunning

In de situatie als bedoeld in sublid 24.4.3, onder a., sub 2 kan het gevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
  • c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.
24.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door:

  • a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 4' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
  • b. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 4' te wijzigen in 'Waarde - Archeologie', indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 25 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 26 Algemene bouwregels

26.1 Bestaande maten

In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, bouwdiepte, oppervlakte en/of inhoud van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand zijn gekomen meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of inhoud in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.

26.2 Bestaande afstanden

In die gevallen dat de bestaande afstand tot enige op de verbeelding aangegeven lijn van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand zijn gekomen minder bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt die afstand in afwijking daarvan als minimaal toegestaan.

26.3 Bestaand bebouwingspercentage

In die gevallen dat een bestaand bebouwingspercentage, dat in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand is gekomen, meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt dat bebouwingspercentage in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.

26.4 Aantal horecabedrijven

Horecabedrijven die zijn verbonden door middel van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' worden aangemerkt als één horecabedrijf.

26.5 Parkeren
26.5.1 Parkeernormen

Bij het oprichten van gebouwen of het veranderen van gebruik dient de inrichting van elk perceel zodanig te zijn dat voldoende ruimte aanwezig is om zowel het parkeren als het eventueel laden en lossen op eigen terrein te kunnen afwikkelen. Op eigen terrein dient voorzien te zijn in voldoende parkeeraccommodatie, inclusief parkeergelegenheid voor werknemers en bezoekers, conform de parkeernormen zoals opgenomen in de CROW-publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' dan wel de opvolger(s) hiervan.

26.5.2 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan het aantal parkeerplaatsen, de situering van de parkeerplaatsen en de situering van de laad- en losruimte.

26.5.3 Afwijkingsbevoegdheid

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 26.5.1:

  • a. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of
  • b. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
26.6 Rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding'- monument' is het betreffende gebouw of object primair bestemd voor het behoud en/ of herstel van cultuurhistorische en/ of monumentale waarden.

Artikel 27 Algemene gebruiksregels

27.1 Parkeren
27.1.1 Parkeernormen

Bij het oprichten van gebouwen of het veranderen van gebruik dient de inrichting van elk perceel zodanig te zijn dat voldoende ruimte aanwezig is om zowel het parkeren als het eventueel laden en lossen op eigen terrein te kunnen afwikkelen. Op eigen terrein dient voorzien te zijn in voldoende parkeeraccommodatie, inclusief parkeergelegenheid voor werknemers en bezoekers, conform de parkeernormen zoals opgenomen in de CROW-publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' dan wel de opvolger(s) hiervan.

27.1.2 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan het aantal parkeerplaatsen, de situering van de parkeerplaatsen en de situering van de laad- en losruimte.

27.1.3 Afwijkingsbevoegdheid

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 27.1.1:

  • a. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of
  • b. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
27.2 Strijdig gebruik

Tot een gebruik in strijd met alle bestemmingen wordt in ieder geval begrepen:

  • a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • b. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • c. gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken voor de opslag en verkoop van consumentenvuurwerk;
  • d. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie.
27.3 Evenementen

Evenementen zijn binnen alle bestemmingen toegestaan, mits:

  • a. hiervoor een vergunning is verleend op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening, en;
  • b. geen significante aantasting plaatsvindt van de natuurwaarden in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 dan wel de Wet natuur(bescherming) of een opvolger van deze wet(ten).

Artikel 28 Algemene aanduidingsregels

28.1 Geluidszone - industrie

Ter plaatse van de aanduiding 'Geluidszone - industrie' geldt dat die gronden naast de andere aangewezen bestemming(en), tevens bestemd zijn voor de bescherming en instandhouding van de geluidsruimte in verband met de nabijheid van een inrichting als bedoeld in artikel 40 van de Wet geluidhinder.

28.1.1 Bouwregels

Op de voor 'Geluidszone - industrie' aangewezen gronden is het oprichten van nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet toegestaan.

28.1.2 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 28.1.1 als:

  • a. de basisbestemming hiervoor de mogelijkheid toelaat; en
  • b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de aanwezige geluidsruimte; en
  • c. de geluidsbelasting van het industrieterrein op de gevels van de geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarden uit de Wet geluidhinder, dan wel de verkregen hogere grenswaarde.
28.2 Veiligheidszone - lpg
28.2.1 Omschrijving

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'Veiligheidszone - lpg' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met een lpg-installatie.

28.2.2 Verbod

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen, zijn op de in artikel 28.2.1 bedoelde gronden geen nieuwe kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten toegestaan.

28.2.3 Afwijkingsbevoegdheid

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 28.2.2 voor het toestaan van de in dat artikel genoemde functies en het bouwen van gebouwen ten behoeve van die functies voor zover in overeenstemming met de andere bestemming, mits ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd.

28.2.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om het plan te wijzigen ten behoeve van het verwijderen van de aanduiding 'Veiligheidszone - lpg' indien:

  • a. de betreffende risicovolle inrichting is beëindigd;
  • b. de PR-contour de perceelsgrens van de betreffende risicovolle inrichting niet langer overschrijdt.
28.3 Vrijwaringszone - molenbiotoop
28.3.1 Omschrijving

Op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone - molenbiotoop' zijn gronden mede bestemd voor het beschermen van de functie van de in het aanliggende gebied gesitueerde molen als werktuig en van zijn waarde als landschapsbepalend element.

28.3.2 Bouwregels

Binnen de in lid 28.3.1 bedoelde zone gelden in afwijking van de voorgaande bepalingen de volgende maximale hoogtematen, welke wordt berekend met behulp van de formule

H = X/n + c.z

Waarin:

H = maximale hoogte in m

X = afstand obstakel tot molen in m

n = 80 in m

c = constante = 0,3

z = askophoogte in m

28.3.3 Afwijking van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in sublid 28.3.2, voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en), onder voorwaarde dat de windvang van de molen en/of de waarde van de molen als landschapsbepalend element daardoor niet onevenredig wordt aangetast.

28.3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Binnen de in lid 28.3.1 bedoelde zone is het verboden zonder of in afwijking van een aanlegvergunning de volgende werken uit te voeren:

  • a. het ophogen van gronden;
  • b. het beplanten met bomen, heesters en andere opgaande beplanting.
28.3.5 Weigeringsgronden

Een aanlegvergunning mag alleen en moet worden geweigerd, indien door de utvoering van het werk, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, blijvend onevenredig afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het huidige en het toekomstige functioneren van de molen als werktuig door windbelemmering, en
  • b. de waarde van de molen als landschapselement;

en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen, in verband waarmee gehoord wordt de molenbeheerder.

28.3.6 Uitzonderingen vergunningsplicht

Het in sublid 28.3.4 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden:

  • a. werken, behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
  • b. werken, waarmee op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan:
    • 1. is begonnen, voor zover daarvoor tot dat tijdstip geen aanlegvergunning was vereist;
    • 2. is of mag worden begonnen krachtens een verleende aanlegvergunning.

Artikel 29 Algemene afwijkingsregels

29.1 Bevoegdheden

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het plan:

  • a. ten behoeve van het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor nutsvoorzieningen, zoals gasdrukregelstations, wachthuisjes, telefooncellen, bewaarplaatsen van huisvuilcontainers en transformatorhuisjes, uitgezonderd verkooppunten voor motorbrandstoffen, waarvan de oppervlakte niet meer dan 30 m2 en de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen;
  • b. indien en voorzover afwijkingen ten aanzien van de ligging van bestemmings- en bouwgrenzen en van aanduidingen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer dan 5 m bedragen;
  • c. voor afwijkingen van regels, gesteld ten aanzien van maten en percentages, mits die afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages, mits daardoor de ten hoogste toegestane bouwhoogte van bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' niet wordt overschreden;
  • d. ten behoeve van het bouwen van antennemasten tot een bouwhoogte van 20 m;
  • e. ten behoeve van het bouwen van masten en bijbehorende installaties voor telecommunicatie, al of niet op of aan gebouwen of andere bouwwerken, tot vanaf peil een bouwhoogte van 40 m, waarbij als voorwaarde kan worden gesteld dat gebruik dient te worden gemaakt van bestaande masten voor telecommunicatie of andere bestaande hoge objecten, zoals hoge gebouwen, lichtmasten of hoogspanningsmasten, indien deze aanwezig zijn binnen een redelijke afstand van de gevraagde locatie.
29.2

Een omgevingsvergunning voor het afwijken als bedoeld in artikel 29.1 kan slechts worden verleend, mits:

  • a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 30 Algemene wijzigingsregels

30.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. bestemmingsgrenzen mogen met niet meer dan 5 m worden verschoven;
  • b. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • c. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad.
30.2 Functieverandering naar 'Wonen' en 'Tuin' na bedrijfsbeëindiging

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, indien is komen vast te staan dat op de gronden als bedoeld in artikel 3 (Agrarisch) en artikel 7 (Gemengd) geen (agrarisch) bedrijf meer is gevestigd, de bestemming van die gronden te wijzigen in de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin', met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. woningen mogen uitsluitend als niet gestapelde woningen worden gebouwd, dan wel gestapeld met een beperking tot twee bouwlagen met een kap;
  • b. de woningen dienen naar aantal en soort te passen binnen het gemeentelijke woonbeleid;
  • c. artikel 'Wonen' en 'Tuin' zijn zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing;
  • d. op geen van de gevels van de woningen mag, bij voltooiing, de geluidsbelasting vanwege de ter plaatse toegestane grenswaarde krachtens de Wet geluidhinder overschrijden;
  • e. er dient rekening te worden gehouden met de realisering van 1,5 parkeerplaatsen per gerealiseerde woning, waarvan minimaal 1 parkeerplaats op eigen terrein dient te worden aangelegd;
  • f. de wijziging dient uitvoerbaar te zijn in verband waarmee in ieder geval het volgende dient te worden aangetoond:
    • 1. door middel van een bodemonderzoek dient te worden aangetoond, dat de bodem in milieuhygiënische zin geschikt is voor woondoeleinden;
    • 2. er mag geen onevenredige aantasting van aan de grond eigen zijnde archeologische waarden plaatsvinden;
    • 3. het plan voldoet aan eisen gesteld in verband met de luchtkwaliteit;
    • 4. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de ter plaatse voorkomende ecologische waarden.

Artikel 31 Algemene procedureregels

Bij de voorbereiding van een besluit tot het stellen van nadere eisen op grond van het bepaalde in de regels van dit plan is de navolgende voorbereidingsprocedure van toepassing:

  • a. voorafgaand aan de terinzagelegging maken burgemeester en wethouders het voornemen om nadere eisen te stellen in een huis-aan-huisblad dat in de gemeente wordt verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze bekend;
  • b. het ontwerpbesluit en de daarop betrekking hebbende stukken liggen gedurende twee weken voor een ieder ter inzage;
  • c. de bekendmaking houdt de mededeling in dat belanghebbenden schriftelijk of mondeling zijn zienswijze over het ontwerpbesluit naar voren kan brengen bij burgemeester en wethouders gedurende de termijn van terinzagelegging;
  • d. indien tegen het voornemen zienswijzen zijn ingediend, wordt het besluit omtrent het stellen van nadere eisen met redenen omkleed;
  • e. burgemeester en wethouders stellen de indiener(s) van een zienswijze in kennis van hun besluit.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 32 Overgangsrecht

32.1 Overgangsrecht bouwwerken
32.1.1

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot ,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
32.1.2

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in artikel 32.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 32.1.1 met maximaal 10%.

32.1.3

Artikel 32.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

32.2 Overgangsrecht gebruik
32.2.1

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

32.2.2

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 32.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

32.2.3

Indien het gebruik, bedoeld in artikel 32.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

32.2.4

Artikel 32.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 33 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Kernen'.