direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Didam, Leeuwerikstraat
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1955.bpsgddmwonlwrkstrt-on01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Leeuwerikstraat in Didam heeft Woonstichting Plavei 30 sociale huurwoningen in beheer. Het voornemen bestaat om door sloop van deze woningen plaats te maken voor nieuwbouw van 40 sociale huurwoningen. Ook bestaat het voornemen om nieuwe parkeerplaatsen mogelijk te maken.

Voor de locatie geldt het bestemmingsplan 'Woonwijken Didam'. Op basis van het geldende bestemmingsplan is de ontwikkeling niet toegestaan. Om de ontwikkeling mogelijk te maken is de vaststelling van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied ligt in Didam-Zuid, ongeveer 400 meter noordelijk van de spoorlijn Arnhem-Winterswijk, grotendeels aan de Leeuwerikstraat en de Verheijstraat. De afgrenzing van het plangebied wordt globaal gevormd door de Koeleplekstraat in het noorden, de Verheijstraat in het oosten, de Nachtegaalstraat in het zuiden, en bebouwing in vorm van woningen in het westen. Daarnaast ligt het plangebied op kleine afstand tot de Hengelderweg die in noordelijke richting overgaat in de Doetinchemseweg (N813), de Tatelaarweg en die in zuidwestelijke richting Didam en Zevenaar met elkaar verbindt. De Tatelaarweg vormt een verbinding van Didam met de A12, die op circa 1 km afstand van het plangebied gelegen is.

Op de navolgende afbeeldingen zijn de globale ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven met een gele kader. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding behorende tot dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmwonlwrkstrt-on01_0001.jpg"

Figuur1 Globale ligging plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmwonlwrkstrt-on01_0002.jpg"

Figuur 2 Globale begrenzing plangebied

1.3 Geldende juridisch-planologische regeling

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Woonwijken Didam', dat op 27 december 2012 is vastgesteld door de gemeenteraad van gemeente Montferland. Door het 'Facetplan parkeren', dat op 29 november 2018 is vastgesteld, werd het bestemmingsplan één keer herzien. Verder geldt ter plaatse van het plangebied het bestemmingsplan 'Parapluherziening Wonen en Horeca', dat op 21 november 2019 is vastgesteld. Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan 'Woonwijken Didam' weergegeven. Het plangebied is daarop met een rode kader weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmwonlwrkstrt-on01_0003.jpg"

Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Woonwijken Didam'

Op grond van het vigerend bestemmingsplan gelden ter plaatse van het plangebied de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin'. Binnen de bestemming 'Wonen' is één bouwvlak opgenomen. Het bouwvlak is aangeduid met de bouwaanduidingen 'aaneengebouwd'. In de regels is opgenomen dat ter plaatse van deze aanduiding uitsluitend aaneengebouwde woningen zijn toegestaan.

Naast de bovengenoemde enkelbestemmingen, geldt ter plaatse van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde- Archeologische verwachting 2'. De gronden zijn bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem. Tevens is er voor het noordelijke deel (boven de groene lijn) van het plangebied de gebiedsaanduiding "Vrijwaringszone - Straalpad' opgenomen. Deze gronden zijn mede bestemd voor een straalverbinding.

De ontwikkeling voorziet in de realisatie van tien levensloopbestendige woningen en 30 beneden-boven woningen. Deze woningen passen niet binnen de bestaande bestemmingsvlakken (en bouwvlakken) van de bestemming 'Wonen'. Daarnaast bestaat het voornemen om nieuwe parkeerplaatsen aan te leggen. Dit voornemen past niet binnen het bestaande bestemmingsvlak van de bestemming 'Tuin'. Tevens zijn op grond van de huidige aanduiding 'aaneengebouwd' beneden-bovenwoningen niet toegestaan. De ontwikkeling is daarmee in strijd met het vigerende bestemmingsplan. Om de ontwikkeling alsnog mogelijk te maken, moet een nieuw bestemmingsplan voor het plangebied worden vastgesteld.

1.4 Opzet van de toelichting

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit vijf hoofdstukken. Het volgende hoofdstuk (Hoofdstuk 2) beschrijft de bestaande en toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van het ruimtelijke beleidskader van de verschillende overheden waaraan het plan moet voldoen en bevat de milieu- en omgevingsaspecten van het plan. De toelichting besluit met hoofdstukken over de opbouw van de planregels (Hoofdstuk 4) en de uitkomsten van de gevolgde procedure (Hoofdstuk 5).

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plan

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de beoogde ontwikkeling omschreven. Hierbij wordt als eerste ingegaan op de bestaande situatie in het plangebied, waarna de beoogde ontwikkeling nader toegelicht wordt.

2.2 Bestaande situatie

In de bestaande situatie omvat het plangebied in totaal een oppervlakte van circa 5.000 m² en zijn er 30 woningen aanwezig. Van deze 30 woningen staan er 24 woningen globaal tussen de Leeuwerikstraat en de Verheijstraat, en zes woningen globaal tussen de Leeuwerikstraat en de bebouwing aan de Merelstraat. Deze 30 woningen staan gegroepeerd in rijen van zes aaneengebouwde woningen met elke woning een eigen voor- en achtertuin. De in het plangebied aanwezige woningen zijn gebouwd in de jaren '60 en bestaan allemaal respectievelijk uit twee verdiepingen met kap.

De woonwijk waarin het plangebied is gelegen heeft een duidelijke stedenbouwkundige structuur. De woonblokken en het wegenpatroon zijn rationeel opgezet. De wegen die aan het plangebied grenzen (de Merelstraat, Koeleplekstraat, Verheijstraat, Nachtegaalstraat en de Leeuwerikstraat) hebben een dorps karakter.

Er bevindt zich één boom op de oostelijke grens van het plangebied, verder is er geen openbaar groen aanwezig.

2.3 Toekomstige situatie

Bebouwing

In de toekomstige situatie zijn er 40 woningen in het plangebied aanwezig. Per saldo is er sprake van een toename van tien woningen ten opzichte van de bestaande situatie.

In het deel van het plangebied dat gelegen is tussen de Verheijstraat en de Leeuwerikstraat worden in totaal 30 wooneenheden gerealiseerd. In het midden van dit deel van het plangebied bevinden zich in de toekomstige situatie 10 levensloopbestendige woningen. Deze woningen worden in 2 rijen met de oriëntatie naar de straat toe gerealiseerd, waardoor de achtertuinen van deze twee rijen aan elkaar grenzen. De levensloopbestendige wonen bestaan uit één woonlaag met kap en beschikken allemaal over een voor- en achtertuin. De overige 20 wooneenheden die zich in de toekomstige situatie globaal tussen de Verheijstraat en Leeuwerikstraat bevinden, zijn van het type 'beneden-bovenwoningen'. Deze beneden-bovenwoningen worden in twee rijen gerealiseerd met de oriëntatie naar de straat toe en bestaan uit twee woonlagen met kap.

In het deel van het plangebied dat tussen de Leeuwerikstraat en de Merelstraat gelegen is worden tien wooneenheden in vorm van beneden-bovenwoningen gerealiseerd. Deze woningen zijn met de voorgevel naar de Leeuwerikstraat gericht en beschikken over een voor- en achtertuin. Ook deze woningen bestaan uit twee woonlagen met kap.

De bebouwing zal samen zowel onderling als met de bestaande woningen in de omgeving in architectuur een eenheid vormen. Er wordt aangesloten op materiaal- en kleurgebruik van de bestaande woningen. Daarnaast wordt extra aandacht besteed aan de zijgevels die prominent in het zicht liggen vanaf de openbare ruimte. Dit kan door middel van verbijzondering van de gevelarchitectuur, gevelgroen of de erfafscheiding. Voorkomen wordt een stenige aanblik en ‘blinde’ gevels. De erven worden door levende groene hagen of hekwerk met klimplanten gescheiden.

De bijgebouwen worden bij voorkeur mee ontworpen met de woningen, zodat een samenhangend geheel ontstaat.

Onderstaande afbeeldingen geven het stedenbouwkundig plan en sfeerbeelden weer van de toekomstige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmwonlwrkstrt-on01_0004.png"

Stedenbouwkundig plan van onderhavig initiatief

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmwonlwrkstrt-on01_0005.png"

Sfeerbeelden van stedenbouw en architectuur

Parkeren en verharding

Het parkeren vindt plaats op eigen terrein en in de openbare ruimte, waarvan een deel plaats vindt in nieuwe parkeerkoffer aan de Leeuwerikstraat en Verheijstraat. De structuur van de voet- en achterpaden blijft dan ook grotendeels behouden. Qua verharding worden voor het trottoir betontegels gebruikt en voor de nieuwe parkeerkoffer wordt waterdoorlatende verharding aangebracht, zoals bijvoorbeeld grasbetonsteen.

Groen

Aangezien er in de bestaande situatie alleen één boom in het plangebied aanwezig is, komt er voldoende ruimte voor bomen. Per parkeerkoffer is er ruimte voor één boom op de hoek van de nieuwe parkeerplaatsen. Daarnaast is er ruimte voor een drietal bomen aan de Leeuwerikstraat en voor een tweetal bomen aan de Verheijstraat. Er kan hier gedacht worden aan een fraai kleurende klimaat- en straatboom. Ook wordt er ruimte gereserveerd voor het aanbrengen van kleurrijke vaste planten.

Onderstaande afbeelding geeft de inrichting van het plangebied omtrent groen in de toekomstige situatie weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmwonlwrkstrt-on01_0006.jpg"

Groenstructuren in de toekomstige situatie

Klimaatadaptief en natuurinclusief bouwen

De woningen zullen voldoen aan de BENG normen. Daarnaast worden er extra maatregelen genomen om het plangebied klimaatadaptief in te richten en natuurinclusief te bouwen. Tevens worden zonnepanelen op de daken van de woningen geplaatst.

Hoofdstuk 3 Uitvoerbaarheid

3.1 Inleiding

Ten behoeve van de planologische procedure moet de uitvoerbaarheid van het plan worden aangetoond. Het al dan niet voldoen aan verschillende randvoorwaarden en uitgangspunten is bepalend voor de vraag of een nieuwe ontwikkeling ook daadwerkelijk uitvoerbaar is. Hierbij moet worden gedacht aan onder meer het ruimtelijke beleid van de hogere overheden en de gemeente zelf, milieuaspecten als geluid, bodem en hinder van bedrijven, water, externe veiligheid, archeologie en economische haalbaarheid. De beoogde ontwikkeling is op deze aspecten getoetst. In dit hoofdstuk is aangegeven wat hiervan de resultaten zijn.

3.2 Beleid

3.2.1 Algemeen

In deze paragraaf wordt een analyse gegeven van het relevante beleidskader. De beleidsnota's die direct of indirect doorwerken in voorliggend bestemmingsplan, worden in deze paragraaf behandeld. Gezien de aard en de schaal van de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied is het relevante beleid op Europees niveau buiten beschouwing gelaten en op Rijksniveau beperkt gehouden. Per bestuurslaag is een korte samenvatting gegeven van de meest relevante aspecten uit de verschillende beleidsnota's, alsmede de consequenties voor het voorliggende plan.

3.2.2 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Onderdeel van de Omgevingswet is een visie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Met de NOVI neemt het Rijk het voortouw voor een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Nederland. De NOVI richt zich op de volgende vier prioriteiten die onderling veel met elkaar te maken hebben en gevolgen hebben voor het inrichten van de fysieke leefomgeving:

  • Ruimte maken voor de klimaatverandering en energietransitie;
  • De economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden;
  • Steden en regio's sterker en gezonder maken;
  • Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.


In de NOVI staan de keuzes op nationaal niveau, maar in veel gevallen ligt de verantwoordelijkheid bij gemeenten en/of provincies. Op basis van drie uitgangspunten helpt de NOVI bij het wegen van belangen en het maken van keuzes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • Afwentelen wordt voorkomen.


De nationale belangen zijn geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het gaat bijvoorbeeld om rijksvaarwegen, defensie, ecologische hoofdstructuur, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, electriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en primaire waterkeringen. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.


Ladder voor duurzame verstedelijking

In artikel 3.1.6, lid 2  van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Dit belang staat beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte binnen een breder kader van een goed systeem van ruimtelijke ordening.

Met de ladder worden eisen gesteld aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De toelichting bij een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien die ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.


Toetsing rijksbeleid

Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Voorliggende ontwikkeling zou kunnen worden aangemerkt als een woningbouwlocatie. Deze term is echter niet gedefinieerd in het Bro. Uit jurisprudentie (zie bijvoorbeeld uitspraak ABRvS201501297/1/R4) blijkt dat woningbouwplannen met elf woningen niet hoeven te worden aangemerkt als woningbouwlocatie, maar grotere woningbouwplannen wel.

In de huidige situatie zijn in het plangebied 30 woningen aanwezig. Voorliggende ontwikkeling ziet toe aan de realisatie van 40 woningen waardoor het aantal woningen in het plangebied per saldo toeneemt met tien woningen. Daardoor wordt de ontwikkeling niet aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Om die reden kan toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking achterwege blijven.

Met de ontwikkelingen binnen het plangebied zijn geen overige nationale belangen gemoeid.

3.2.3 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

Op 19 december 2018 is de omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' vastgesteld. In deze visie beschrijft de provincie welke richting de provincie op wil op het gebied van energie, klimaat, water, voedsel en ook hoe de provincie de omgeving wil inrichten.

Om samen een Gaaf Gelderland te bereiken, legt de provincie bij het uitvoeren van haar taken de focus op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met behulp van zeven ambities geeft de provincie hier richting aan:

  • energietransitie;
  • klimaatadaptatie;
  • circulaire economie;
  • biodiversiteit;
  • bereikbaarheid;
  • economisch vestigingsklimaat;
  • woon- en leefklimaat.

Voor de voorliggende ontwikkeling is de ambitie voor het woon- en leefklimaat van toepassing. De provincie streeft naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Zo worden de economische kracht en kwaliteit van leven in Gelderland versterkt, nu en in de toekomst.

Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang. Bovendien draagt een goede kwaliteit van de leefomgeving bij aan gezondheid. Goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen, een mooie natuur; het is allemaal van belang. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende woonkwaliteiten, zowel stedelijke als landelijke. De Gelderse streken hebben ieder hun eigen aard, waar mensen zich thuis en verbonden met elkaar voelen. In onze groeiende Gelderse steden komen veel activiteiten samen. Tegelijkertijd wordt geïnvesteerd in een vitaal platteland, juist als daar krimp plaatsvindt. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand stedelijk gebied het vertrekpunt. De provincie geeft de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen en gaat voor concentraties van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, kan worden uitgebreid aan de randen van de steden of dorpen.

Omgevingsverordening

De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.

Ten aanzien van voorliggend bestemmingsplan zijn de regels ten aanzien van de onderwerpen 'woonlocaties' en 'klimaatadaptatie' relevant.

Woonlocaties

De verordening bevat de regel dat nieuwe woningbouwontwikkelingen alleen zijn toegestaan wanneer deze passen in het door Gedeputeerde Staten (GS) vastgestelde regionale woonagenda. Ten behoeve van de flexibiliteit is het wel mogelijk om van een regionale woonagenda af te wijken, vooruitlopend op de actualisatie van die regionale woonagenda. Als er nog geen regionale woonagenda is vastgesteld of als de bestaande regionale woonagenda niet meer actueel is en niet geschikt meer is als beoordelingskader, zal de provincie totdat een nieuwe regionale woonagenda wordt vastgesteld bestemmingsplannen die de bouw van nieuwe woningen mogelijk maken, toetsen aan de volgende criteria: er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking, als bedoeld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening, het plan past binnen de meest recente provinciale visie op het woonbeleid, er heeft aantoonbaar regionale afstemming plaatsgevonden en de provincie stemt in met de ontwikkeling.

Klimaatadaptatie

De verordening schrijft voor dat in het bestemmingsplan dat nieuwe activiteiten of ontwikkelingen mogelijk maakt, een toelichting wordt opgenomen met een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de risico’s van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt. Daarbij moeten de aspecten waterveiligheid, wateroverlast, droogte en hitte worden betrokken.

Toetsing provinciaal beleid

Met de sloop van de bestaande bebouwing en de realisatie van nieuwbouw ten behoeve van verduurzaming wordt voorzien in de actuele behoefte aan woningen op regionaal niveau. Aangezien het regionale woonbeleid van toepassing is wordt in paragraaf 3.2.4 ingegaan op de Liemerse Woonagenda als kwantitatieve regionale opgave.

Het plangebied wordt klimaatadaptief ingericht. In de openbare ruimte worden bijvoorbeeld bomen geplant, gebruik gemaakt van groene gevelbeplanting en parkeerplaatsen uitgevoerd in halfverharding. Hemelwater afkomstig van verhardingen wordt binnen het plangebied zoveel als mogelijk verwerkt door middel van infiltratie (zie tevens paragraaf 3.3.6).

De ontwikkeling is in overeenstemming met het provinciaal beleid.

3.2.4 Regionaal beleid

Liemerse Woonagenda 2020-2025

Op 13 oktober 2020 is door de Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland de Liemerse Woonagenda 2020-2025 vastgesteld. Bij de vaststelling van de Liemerse Woonagenda is aangegeven dat Woonvisie Montferland 2016-2020 van de gemeente nog het geldend beleidskader is.

De regionale woningbouwafspraken zijn tot stand gekomen op basis van recentelijk uitgevoerd onderzoek naar de toekomstige woonbehoeftes in de Liemers en is doorvertaald naar de verschillende gemeenten. Waar men vijf jaar geleden nog bezig was met de aanstaande krimp en het terugbrengen van de nieuwbouw aantallen, voorziet men nu dat er hard aan de slag gegaan moet worden met extra locaties om in de groeiende woningbehoefte te voorzien.

In de nieuwe woningbehoefte prognoses is er geen sprake meer van een krimp in de Liemers. De prognoses uit 2019 laat tenminste tot 2040 een huishoudensgroei zien. Voor die groeiende vraag van huishoudens zullen nieuwe woningen gebouwd moeten worden. De groei is het grootst in de komende vijf jaar (ongeveer 500 woningen per jaar). Vanaf 2025 ligt deze op ongeveer 300 per jaar en na 2030 is vooralsnog een beperkte groei van 50 woningen per jaar voorzien.

Met de woonagenda wordt sterker ingezet op bouwen naar behoefte (zowel kwalitatief als kwantitatief) en is men afgestapt van harde afspraken over het aantal te bouwen woningen. Ten opzichte van 2017 ligt het accent nu sterk op de oplopende woningtekorten en de betaalbaarheid van woningen voor midden inkomensgroepen. Volgens het woningbehoefte onderzoek zou tot 2025 bijna de helft van het woningbouwprogramma moeten bestaan uit betaalbare koopwoningen. De gemeente moet daarom bij nieuwbouwprojecten sturen op de te realiseren prijsklassen en het aandeel sociale huurwoningen. In de kleine kernen wordt bijvoorbeeld ingezet op specifiek maatwerk met woningbouw waarmee naar aard en omvang van de kern gericht wordt ingespeeld op de lokale woningvraag met het behouden en versterken van de groene kwaliteiten van de Liemers.

Woondeal regio Arnhem - Nijmegen

De 'Woondeal Regio Arnhem - Nijmegen' is een samenwerkingsagenda voor de woningbouwopgave in de Groene Metropoolregio Arnhem-Nijmegen en door de 18 gemeenten in de regio ondertekend. De Woondeal bevat afspraken over onderwerpen en thema's die van belang zijn voor de gehele regio, zoals de woningbouwopgave, het betaalbaar houden van de woningvoorraad, het versterken van het groene profiel van de regio en de bereikbaarheids- en leefbaarheidsvraagstukken. Daarnaast zijn er afspraken gemaakt die specifiek op de huisvestingsvraagstukken van een bepaalde doelgroep of op een ander specifiek onderwerp zijn gericht.

In de Woondeal zijn onder meer de volgende afspraken gemaakt:

  • Tot 2025 worden 20.000 woningen gerealiseerd in de regio. Dit zijn er 5.000 meer dan eerder gepland. Voor de periode 2020 - 2040 gaat het om 50.000 á 60.000 nieuwbouwwoningen.
  • Van de woningen moet 50% in het betaalbare segment vallen.
  • Bij nieuwe woningbouwplannen spannen gemeenten zich in om minimaal 25% circulair te laten ontwikkelen, vanaf 2030 is dat minimaal 50%;
  • (flexibele en tijdelijke) Woningen worden versneld gerealiseerd.

Toetsing regionaal beleid

Met dit initiatief wordt ingezet op het toevoegen van 40 sociale huurwoningen in de vorm van aaneengebouwde levensloopbestendige woningen en aaneengebouwde beneden-bovenwoningen. In de woonagenda wordt de ambitie geformuleerd eengezinswoningen te vervangen door kleinere en levensloopbestendige woningen. De beoogde ontwikkeling voldoet aan deze ambitie en is hiermee in overeenstemming met de 'Liemerse Woonagenda 2020-2025' en draagt bij aan de doelstellingen uit de 'Woondeal Regio Arnhem -Nijmegen'.

De ontwikkeling is hiermee in overeenstemming met het regionaal beleid.

3.2.5 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Montferland 2009

Op 23 april 2009 is de Structuurvisie Montferland 'Ideeën voor een plek' vastgesteld. De structuurvisie geldt voor het gehele gemeentelijke grondgebied, met uitzondering van de bebouwde kommen. Het doel van de structuurvisie is tweeledig:

  • Het samenbrengen en actualiseren van bestaande visies en andere beleidsdocumenten in een nieuwe visie. Het gaat dus niet om het formuleren van nieuw beleid, maar om het samenbrengen in een visie van reeds bestaand beleid.
  • Het bestendigen van het gevestigde voorkeursrecht voor enkele uitbreidingslocaties; in het Regionaal Plan van de Stadsregio Arnhem/Nijmegen zijn een aantal uitbreidingsrichtingen van woonkernen opgenomen. In de structuurvisie worden deze zoekrichtingen vertaald en begrensd in concrete locaties. Daarnaast kan via de structuurvisie het gevestigde voorkeursrecht voor enkele uitbreidingslocaties worden bestendigd.


Deze structuurvisie blijft een visie op hoofdlijnen. De structuurvisie is in beeld gebracht op de kaart Structuurvisie Montferland. Op de kaart is het plangebied gelegen in een gebied dat is aangeduid als 'contour bebouwd gebied'. Hierbinnen is woningbouw mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmwonlwrkstrt-on01_0007.jpg"

Uitsnede kaart Structuurvisie Montferland (plangebied binnen blauwe cirkel)

Woonvisie Montferland 2016-2020

In de Woonvisie Montferland 2016-2020 legt de gemeente haar ambities, doelstellingen en maatregelen vast over het wonen in de gemeente voor de komende jaren. De gemeente hanteert daarbij de volgende visie op het wonen.

De gemeente Montferland is een groene gemeente, die haar inwoners de kans geeft binnen deze gemeente de wooncarrière te doorlopen. Bijzondere aandacht krijgen de jonge, vaak startende huishoudens en de groeiende groep ouderen. Bestaande woongebieden, woningen en vastgoed worden optimaal benut en ontbrekende woningen en woonruimten worden toegevoegd. De gemeente Montferland wil haar bewoners een prettige woon- en leefsituatie op kernenniveau blijven bieden. De gemeente heeft vooral een regierol bij het realiseren van haar doelen.

Bij deze visie behoren de volgende ambities:

  • Inwoners moeten binnen de gemeente een wooncarrière kunnen doorlopen. Dat houdt in dat de gemeente jonge en startende woningzoekenden de kans wil geven binnen de gemeente de gewenste woning te vinden, waar mogelijk op kernenniveau.
  • Huishoudensgroei neemt af en bevolking verandert van samenstelling, o.a. vergrijzing. De gemeente wil deze groeiende groep ouderen en mensen met een zorgvraag ondersteunen om zo lang mogelijk zelfstandig te kunnen blijven wonen.
  • De gemeente wil een huurwoningvoorraad die wat betreft omvang en betaalbaarheid past bij de woningvraag van de huidige en toekomstige inwoners. Daarnaast streeft de gemeente naar een meer duurzame en energiezuinige woningvoorraad.
  • Er zijn nog ruim 1.000 woningen nodig in de periode 2015-2025; met de provincie zijn afspraken gemaakt voor het realiseren van 419 woningen in de periode 2015-2019.
  • Huisvesten van vergunninghouders om bijdrage te leveren aan het actuele vraagstuk.
  • Leefbaarheid in de kernen en wijken bevorderen door woningbouw, door verbetering van bestaande woningen en de woonomgeving.

Notitie woningbouwbehoefte 2019-2030

De gemeente Montferland maakt onderdeel uit van de woningmarktregio Arnhem Nijmegen. Dit betekent dat in Montferland de in de regio Arnhem en Nijmegen afgestemde huisvestingsverordening van kracht is. De gemeente Montferland neemt op het gebied van wonen, zorg en welzijn, verduurzaming en veiligheid deel aan de regio Achterhoek. De gemeente Montferland vormt samen met de gemeenten Duiven, Zevenaar, Doesburg en Westervoort de subregio 'de Liemers'. In de Liemerse woonagenda wordt voor Montferland een ruimte voorzien in de periode 2017 – 2027 van 880 tot 1.110 woningen (koop en huur). De Liemerse Woonagenda is toegelicht in paragraaf 3.2.4.

Woningmarkt Montferland

Bevolking en huishoudens

Op lange termijn gaat het aantal inwoners in de gemeente Montferland dalen wat wederom invloed heeft op de huishoudenontwikkeling. Het wordt geprognosticeerd dat vanaf 2030 het aantal inwoners als ook het aantal huishoudens gaat dalen. Hoewel het aantal huishoudens vanaf 2030 daalt, zal tot 2050 het totale aantal huishoudens niet onder 15.800 dalen, zoals geprognosticeerd in Primos2017 en CBS. Tot 2030 wordt een huishoudengroei van 6,3% geprognosticeerd. In 2050 is het aantal huishoudens ten opzichte van 2018 met ca. 3% gegroeid. Door een daling in de gemiddelde huishoudgrootte stijgt het aantal huishoudens, alsmede stijgt de vraag naar kleinere woonruimtes zoals bijvoorbeeld één en twee persoons huishoudens voor 75 plussers.

Woningvoorraad en woningbehoefte

70% van de woningvoorraad bestaat uit koopwoningen, ca. 25% uit corporatiewoningen en 5% zijn commerciële huurwoningen. De huidige koopvoorraad bestaat voornamelijk uit eengezinswoningen en voor een klein deel uit appartementen. De gemeente gaat uit van een groei van de woningvoorraad die minimaal gelijk is aan de geprognosticeerde huishoudensgroei. De gemeente kiest voor de gewenste toename van de woningvoorraad tot 2030 een bandbreedte van 950 tot 1.350 woningen. De woningvoorraad is in 2030 hiermee 16.000 tot 16.400 woningen groot.

Er bestaat dus voornamelijk behoefte aan een-en tweepersoonshuishoudens in de koopsector als ook sociale huurwoningen. Ook is er behoefte aan eengezins- en levensloopbestendige koopwoningen om gezinnen en ouderen te huisvesten.

Klimaatadaptatieplan Montferland 2021-2026

Omdat klimaatverandering ons allemaal raakt moet iedereen daarin zijn bijdrage leveren. Op Nationaal niveau is in de Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie (2015) de ambitie vastgelegd om Nederland klimaatbestendig en waterrobuust in te richten. Daarmee is een transitie ingezet, die in 2050 voltooid moet zijn.

In het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie (2018) hebben gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk samen afgesproken om deze transitie te doorlopen. Het Deltaplan versnelt en intensiveert hiermee de aanpak van wateroverlast, hittestress, droogte en de beperking van gevolgen bij overstromingen.

In het Klimaatadaptatieplan Montferland staat hoe de gemeente Montferland de kwetsbaarheden in beeld heeft gebracht, hoe de risicodialogen zijn gevoerd en wat de visie, ambities, aanpak en speerpunten voor de periode 2021-2026 zijn. Door de visie, ambities en speerpunten van dit plan vast te stellen en het benodigde budget beschikbaar te stellen kan de gemeente Montferland werk maken van klimaatadaptatie.

In het Klimaatadaptatieplan Montferland staan vijf pijlers ('adaptief landelijk gebied', 'woonkernen gezond en groen', 'robuuste vitale infra en objecten', 'ontwikkelen klimaatbestendig' en 'betrokken actieve mensen') gedefinieerd waar de gemeentelijke visie op steunt. Per pijler zijn ambities/doelen gedefinieerd voor de komende 30 jaar. Er zijn leidende principes vastgesteld en dialogen gevoerd met inwoners, wijk- en dorpsraden, ondernemers en organisaties. Dat alles heeft geleid tot drie speerpunten voor de periode van 2021-2026):

1. Klimaatadaptatie vanzelfsprekend maken in de organisatie van gemeente Montferland;
2. Elke kans buiten benutten;
3. Stimuleren van klimaatbestendig gedrag bij inwoners, ondernemers en organisaties.

Bovenstaande gekozen speerpunten hebben met elkaar gemeen dat ze: het vaakst genoemd zijn in de gevoerde dialogen, uitvoerbaar zijn in de komende jaren, voor de komende jaren het grootste effect zullen bewerkstelligen en dat ze de basis vormen om in de volgende periode verder door te pakken.

Toetsing gemeentelijke beleid

Onderhavig plangebied ligt binnen contour bebouwd gebied. Woningbouw is mogelijk binnen deze contour. Op basis hiervan kan worden gesteld dat onderhavige ontwikkeling past binnen de Structuurvisie van de gemeente Montferland.

Onderhavig initiatief voorziet in duurzame en energiezuinige nieuwbouw die daarnaast ruimte biedt voor levensloopbestendige woningen voor onder andere senioren en beneden-bovenwoningen die geschikt zijn voor éénpersoons- en tweepersoonshuishoudens. Hierdoor wordt voor startende woningzoekenden, alsook voor ouderen de mogelijkheid geboden om een passende woning te kunnen vinden in de kern Didam. Hierdoor wordt een bijdrage geleverd aan het doorlopen van een wooncarriere op lokaal niveau. Op basis hiervan kan worden gesteld dat onderhavige ontwikkeling past binnen de 'Notitie woningbouwbehoefte 2019 - 2030'.

Één van de belangrijkste doelen van dit initiatief is het verduurzamen van de woningvoorraad van sociale huurwoningen. Dat biedt de mogelijkheid om de woningen als ook de openbare ruimte duurzaam en vooral toekomstbestendig in te richten. Bij de bouw van de woningen wordt materiaal gebruikt dat voortvloeit uit een circulaire economie en bijvoorbeeld bij sloop (elders) vrijkomt. In de openbare ruimte worden bijvoorbeeld bomen geplant en wordt er gebruik gemaakt van groene gevelbeplanting. Hemelwater afkomstig van verhardingen wordt binnen het plangebied zoveel als mogelijk verwerkt door middel van infiltratie (zie tevens paragraaf 3.3.6). Op basis hiervan wordt gesteld dat onderhavige ontwikkeling past binnen het Klimaatadaptatieplan Montferland 2021-2026.

De ontwikkeling is hiermee in overeenstemming met het gemeentelijk beleid.

3.3 Milieu- en omgevingsaspecten

3.3.1 Bodem

Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet aangetoond worden dat de bodem- en grondwaterkwaliteit ter plaatse van het plangebied geschikt zijn voor het beoogde gebruik.

Toetsing

Door Buro Ontwerp & Omgeving is in juni 2022 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als Bijlage 1 bijgevoegd. De conclusies uit het onderzoek worden hierna kort behandeld.

Ten aanzien van het plangebied wordt de hypothese 'onverdachte locaties' op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek niet geheel bevestigd. In de onderzochte bovengrond zijn plaatselijk gehaltes PAK of PCB boven de achtergrondwaarde gemeten. In de ondergrond liggen de gemeten gehaltes onder de achtergrondwaarde. In het grondwater is plaatselijk een concentratie barium boven de streefwaarde gemeten.

De resultaten van het uitgevoerde verkennend bodemonderzoek geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een aanvullend of nader onderzoek. De vastgestelde milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen woningbouw.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

3.3.2 Geluid

Algemeen

De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door industrie, onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.

Toetsing

Voor de ontwikkeling is door Buro Ontwerp & Omgeving in juni 2022 een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als Bijlage 2 bijgevoegd. Akoestisch onderzoek is noodzakelijk naar de geluidhinder afkomstig van Hengelderweg en de Verheijstraat. In het volgende worden de conclusies kort besproken.

Hengelderweg

De hoogste geluidsbelasting afkomstig van de Hengelderweg bedraagt 50 dB, inclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh. Bij de nieuwe woningen wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh overschreden, echter aan de hoogst toelaatbare geluidsbelasting van 63 dB wordt voldaan.

Verheijstraat

De hoogste geluidsbelasting afkomstig van de Verheijstraat bedraagt 52 dB, inclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh. Bij de nieuwe woningen wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh overschreden, echter aan de hoogst toelaatbare geluidsbelasting van 63 dB wordt voldaan.

Geluidsreducerende maatregelen

Gezien de beperkte schaal van dit plan is het niet mogelijk of wenselijk om effectieve maatregelen te treffen die de geluidsbelastingen terugbrengen tot waarden die lager zijn dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Om de binnenwaarde van 33 dB uit het Bouwbesluit 2012 te kunnen garanderen kan extra geluidsisolatie noodzakelijk zijn. Bij de aanvraag van een Omgevingsvergunning bouwen (voormalige bouwvergunning) kan door middel van een aanvullend bouwakoestisch onderzoek worden aangetoond dat de binnenwaarde van 33 dB wordt gehaald. Naar verwachting wordt de binnenwaarde van 33 dB in de nieuwe woning gehaald zonder dat er aanvullende geluidsisolerende maatregelen worden getroffen.

Verlening hogere grenswaarden

Op basis van de Wgh kan de gemeente Montferland een hogere waarde verlenen afkomstig van de Hengelderweg. De verlening van de hogere waarde vindt plaats in een aparte hogere waardeprocedure gelijktijdig met de ruimtelijke procedure.

De woningen kunnen na de verlening van hogere waarden worden gerealiseerd.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

3.3.3 Luchtkwaliteit

Algemeen

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijnstof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10  wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd, kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht, waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.

Toetsing
Volgens de ministeriële regeling NIBM draagt een bouwplan met minder dan 1.500 woningen niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de lokale luchtkwaliteit onderzocht, zodat onacceptabele gezondheidsrisico's kunnen worden uitgesloten. Hiertoe is de monitoringstool uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van de rijksoverheid geraadpleegd. De monitoringstool geeft inzicht in de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) in het plangebied tussen 2020 en 2030. De monitoringstool kent scenario's zonder en met lokale maatregelen die er voor moeten zorgen dat op termijn overal aan de grenswaarden wordt voldaan. Beide typen scenario's laten in de toekomst een afname van de concentraties zien. Dit komt doordat bedrijven en het verkeer steeds schoner worden door technologische verbeteringen. De monitoringstool maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2020 en 2030 in het plangebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.

In het plangebied worden geen gevoelige functies beoogd zoals bedoeld in het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Toetsing aan de grenswaarden is daarom niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

3.3.4 Externe veiligheid

Algemeen

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.

Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen en Regeling externe veiligheid inrichtingen (Bevi en Revi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Circulaire effectafstanden LPG-tankstations

In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. Het bevoegd gezag wordt verzocht om rekening te houden met een effectafstand van 60 meter tot (beperkt) kwetsbare objecten. Dit wil zeggen dat deze afstand in beginsel aangehouden moet worden, maar dat gemotiveerd afwijken is toegestaan door het treffen van veiligheidsmaatregelen. Daarnaast wordt verzocht om rekening te houden met een effectafstand van 160 meter tot zeer kwetsbare objecten. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.

 

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)

Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt en basisnet), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb en Revb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

Toetsing

Ten behoeve van de toetsing is de risicokaart Nederland geraadpleegd, waarvan een fragment in onderstaande afbeelding is weergegeven. Onderhavig initiatief heeft betrekking op de realisatie van 40 nieuwe woningen binnen bestaand stedelijk gebied. Met de ontwikkeling is sprake van nieuwe kwetsbare objecten. Het plangebied is blauw omcirkeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmwonlwrkstrt-on01_0008.jpg"

Uitsnede Risicokaart Nederland (plangebied in blauwe cirkel)

Stationaire bronnen

Op circa 835 meter ten zuidoosten van het plangebied ligt een gasdrukmeet- en regelstation van Gasunie. De afstand van het PR10-6 contour bedraagt 15 meter voor dit gasdrukmeet- en regelstation. Het plangebied bevindt zich ruim buiten de PR10-6 contour. Een nadere beoordeling is daarom niet noodzakelijk.

Op circa 1070 meter ten westen van het plangebied ligt een LPG-tankstation van Shell. De afstand van het PR10-6 contour bedraagt 110 meter voor dit object. Het plangebied bevindt zich ruim buiten de PR10-6 contour. Een nadere beoordeling is daarom ook hier niet noodzakelijk.

Mobiele risico bronnen

Ten zuidoosten en ten zuidwesten van het plangebied liggen verschillende gasleidingen van Gasunie. Het plaatsgebonden risicocontour ligt op deze leidingen. De leidingen hebben de volgende kenmerken:

Naam leiding   Uitwendige diameter   Werkdruk   Invloedsgebied groepsrisico   Werkelijke afstand  
N-566-10
 
4,49 inch   40,00 bar   61 m   circa 815 m  
N-566-11
 
12,76 inch   40,00 bar   144 m   circa 800 m  
N-566-02
 
8,62 inch   40,00 bar   103 m   circa 800 m  
A-512
 
35,98 inch   66,20 bar   430 m   circa 800 m  

De buisleidingen liggen op ruime afstand van het plangebied. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van het groepsrisico voor voorgenoemde leidingen. Een nadere beoordeling van het groepsrisico is daarom niet noodzakelijk.

Ook ligt ten zuidwesten van het plangebied op circa 1.000 m de rijksweg A12. Over deze weg worden gevaarlijke stoffen vervoerd volgens de Regeling Basisnet. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de A12 (= 4.000 m).

Daarnaast ligt ten zuiden van het plangebied op een afstand van circa 2.215 meter de spoorlijn 'Betuweroute'. Over deze spoorlijn worden hoge aantallen giftige vloeistoffen en giftige gassen getransporteerd, waardoor het invloedsgebied van deze spoorlijn 4.000 m bedraagt. Het plangebied ligt in het invloedsgebied van de Betuweroute.

Gelet op de afstand (circa 1.000 m t.o.v. de rijksweg A12 en circa 2.215 m t.o.v. de Betuweroute) kan in het kader van een goede ruimtelijke ontwikkeling volstaan worden met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.

Er dient een beperkte verantwoording van het groepsrisico opgesteld te worden.

Beperkte verantwoording groepsrisico

Uit toetsing aan de signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het ruimtelijk besluit betrekking heeft op het mogelijk maken van kwetsbare objecten binnen het invloedsgebied van toxische stoffen over de Betuweroute en de rijksweg A12 en geheel buiten de 200 meter van de transportroute. Op basis van het Bevt dient voor een ruimtelijk besluit buiten de 200 meter vanaf de transportroute ingegaan te worden op:

  • De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg, spoorweg of dat binnenwater;
  • De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op die weg, spoorweg of dat binnenwater een ramp voordoet. Dit is alleen van toepassing op nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten.

Daarnaast stelt het Bevt dat de Veiligheidsregio in de gelegenheid gesteld moet worden om advies uit te brengen over de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

Uit de notitie 'VGR voor standaard externe veiligheidssituaties' blijkt dat wanneer een ruimtelijk besluit buiten de 200 meter zone van een transportroute ligt en het besluit geen objecten toestaat voor verminderd zelfredzame personen, er sprake is van een standaard externe veiligheidssituatie. Voor deze situaties wordt de onderstaande verantwoording van het groepsrisico gehanteerd.

Beperkte verantwoording groepsrisico

De maatgevende scenario's voor de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid waarbij het plangebied binnen het invloedsgebied van brandbare gassen en toxische vloeistoffen/gassen ligt is een wolkbrandexplosie en een toxische wolk. navolgend is vanuit deze scenario's ingegaan op de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp

Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident te beperken of te voorkomen. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. Eventuele secundaire branden in het plangebied kunnen met behulp van de primaire bluswatervoorzieningen worden bestreden door de brandweer. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen

Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen, is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. Bij een wolkbrandexplosie scenario is het advies om te vluchten van de risicobron af.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

3.3.5 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen

Indien door middel van een plan nieuwe, milieuhindergevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient te worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen milieuhindergevoelige functies in de directe omgeving van het plangebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkelingen die met een plan mogelijk worden gemaakt.

Wat betreft de aanbevolen afstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies, zoals wonen, is de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten geraadpleegd. Hierin worden richtafstanden voor het omgevingstype 'gemengd gebied' als 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied' aanbevolen.

Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een rustige woonwijk en het buitengebied komen vrijwel geen andere functies voor. De richtafstanden gelden voor een gemiddeld nieuw bedrijf en gaan uit van het gebiedstype 'rustig woongebied'. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf het op de verbeelding aangeduide deel voor de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van de woningen gelegen buiten het betreffende perceel.

Toetsing

Het plangebied en haar omgeving maakt onderdeel uit van een 'rustige woonwijk', zonder veel functiemenging.

Bedrijvigheid in het plangebied

Binnen het plangebied worden geen functies gerealiseerd die milieuhinder veroorzaken. De woningen kunnen worden aangemerkt als milieuhindergevoelig.

Bedrijvigheid in de omgeving van het plangebied

Naast voorgenoemde toetsing moet onderzocht worden of de functies in het plangebied hinder ondervinden van hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied. Er zijn vier functies in de omgeving van het plangebied die eventuele hinder kunnen veroorzaken:

  • 1. Wenting Manege en Loonbedrijf, loonbedrijf, Hengelderweg 4;
  • 2. MA-BO hoogwerkers BV, verhuurbedrijf, Hengelderweg 8;
  • 3. Hogenend Auto's, autodealer, De Hogenend 88A;
  • 4. Tandartsenpraktijk van den Berg en Klasen, tandarts, Kievitstraat 1.

Type inrichting   Geur   Stof   Geluid   Gevaar   Minimale afstand   Werkelijke afstand  
1. Agrarisch loonwerkbedrijf   30   10   30   10   30   circa 180 m  
2. Verhuurbedrijf voor roerende goederen   10   10   30   10   30   circa 80 m  
3. Handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven   10   0   30   10   30   circa 120 m  
4. Persoonlijke dienstverlening   0   0   10   0   10   circa 100 m  

Het plangebied ligt op voldoende afstand van de genoemde bedrijven en voorzieningen. Er kan dan ook geconcludeerd worden dat de woningen en appartementen goed ingepast kunnen worden in een gebied met als functie 'rustig gebied'. Hiermee is sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Conclusie

Het aspect vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

3.3.6 Water

Beleid

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen.

Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rijn en IJssel. In het Waterbeheerplan 2016-2021 van Waterschap Rijn en IJssel laat het waterschap zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten zij in de samenwerking met haar partners willen leggen. Vanuit die omgevingsverkenning is vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor primaire taakgebieden van het waterschap:

  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water.
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water.
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water.
  • Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.
  • Zorgen voor goede randvoorwaarden voor beroepsvaart op de Oude IJssel: Vaarwegbeheer.

Het waterbeleid van de gemeente Montferland is vastgelegd in het Gemeentelijk Water & Rioleringsplan Montferland (GWRP 2022-2026). Daarnaast werkt de gemeente Montferland met de gemeenten Doetinchem en Oude IJsselstreek en het Waterschap Rijn en IJssel samen in het afvalwaterteam Etten.

Montferland wil de gemeentelijke watertaken zo veel mogelijk op een natuurlijke manier invullen en uitvoeren. Dit houdt in dat ernaar gestreefd wordt om de natuurlijke waterhuishouding in bebouwde omgeving te herstellen, door zo veel mogelijk te kiezen voor:

  • natuurlijke maatregelen daar waar dat kan, in plaats van 'technische' maatregelen en
  • 'groene' maatregelen boven 'grijze' maatregelen.

De infiltratie van neerslag in de bodem kan op een natuurlijke manier, bijvoorbeeld door oppervlak niet te verharden of door afstromend hemelwater lokaal in de bodem te infiltreren met wadi's. Het herstel van een natuurlijke situatie kan ook via technische 'grijze maatregelen', bijvoorbeeld door middel van ondergrondse voorzieningen. De voorkeursvolgorde voor het omgaan met hemelwater is:

  • 1. Beperken van verhardingen in openbare ruimte en particuliere terreinen;
  • 2. Niet inzamelen van hemelwater afkomstig van particulieren op locaties waar dit mogelijk en redelijk is;
  • 3. Hemelwater lokaal inzamelen en infiltreren in bovengrondse groene voorzieningen zoals wadi's;
  • 4. Hemelwater lokaal inzamelen en infiltreren in ondergrondse (technische) voorzieningen zoals kratten of infiltratieriolering;
  • 5. Afvoeren van afstromend hemelwater naar bergingsvijvers en oppervlaktewater;
  • 6. Afvoer van (te) vervuild hemelwater naar de rioolwaterzuivering, tenzij dit in het buitengebied is (hier mag geen hemelwater of ander 'rioolvreemd water' zoals erfafspoelwater op de riolering worden geloosd).

Situatie plangebied

Door Buro Ontwerp & Omgeving is in juli 2022 een waterhuishoudkundige analyse uitgevoerd. Deze analyse is als Bijlage 3 bijgevoegd.

Huidige situatie

In de huidige situatie bestaat het plangebied uit woningen met (achterliggende) tuinen. De tuinen zijn (deels) voorzien van verhardingen en achter in de tuinen is een berging aanwezig. Tevens is een achterpad aanwezig.

Toekomstige situatie

De toekomstige inrichting voorziet in de sloop van de huidige opstallen. De ontwikkeling bestaat uit de realisatie van tien levensloopbestendige woningen en 30 beneden-boven-woningen. Het parkeren vindt plaats op eigen terrein (vier parkeerplaatsen) en in openbare ruimte (44 parkeerplaatsen), waarvan een deel in nieuwe parkeerkoffers aan de Leeuwerikstraat en de Verheijstraat.

In het kader van deze waterhuishoudkundige analyse wordt gemiddeld 80% van het netto perceeloppervlak (kavel - bebouwing) beschouwd als aanname voor de toekomstige (achter)tuinverharding en bergingen.

Op basis van het onderzoek blijkt dat, ten opzichte van de bestaande situatie, in de nieuwe situatie het totaal verhard oppervlak toeneemt met circa 600 m2.

Waterhuishoudkundige consequenties en uitgangspunten

Uitgangspunten

In navolgende tabel worden de uitgangspunten die van toepassing zijn op de waterhuishouding in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmwonlwrkstrt-on01_0009.jpg"

Benodigde waterberging

Op basis van de voorgenomen ontwikkeling zal er circa 4.640 m2 verhard oppervlak gerealiseerd worden. Bij inbreidingen of het vervangen van verhard oppervlak geldt conform het beleid van de gemeente Montferland een minimale eis van 20 mm/m2 in een ondergrondse voorzieningen met afvoer mogelijkheid op oppervlaktewater. Indien mogelijk heeft de gemeente de voorkeur om 40 mm/m2 berging te realiseren in een bovengrondse voorziening.

Binnen het planvoornemen is weinig tot geen ruimte beschikbaar om een bovengrondse bergingsvoorziening te realiseren. Enkel in de noordwestelijke hoek van het plangebied is (openbaar) groen voorzien. Op basis van de grootte en de ligging van deze groenstrook is deze niet geschikt om als bergingsvoorziening voor het gehele plangebied te kunnen fungeren.

Ter bepaling van de wateropgave wordt 20 mm per m2 verhard oppervlak aangehouden. Voor het planvoornemen geldt een waterbergingsopgave van minimaal ca. 93 m3 (4.640 m2 x 20 mm), waarbij deze berging gerealiseerd zal worden in ondergrondse bergingsvoorzieningen.

Een voorbeeld van een ondergrondse bergingsvoorziening voor deze ontwikkeling is het toepassen van een IT-riool in de voortuinen en het toepassen van een waterbergend cunet onder de parkeerplaatsen en/of de achterpaden. De parkeerplaatsen kunnen verdiept aangelegd worden.

Vervolg

De uiteindelijke wijze van berging wordt nader uitgewerkt. Daarbij zal ook infiltratieonderzoek worden uitgevoerd om een goed beeld te krijgen van de infiltratiecapaciteit van het plangebied. De uitwerking van de waterberging wordt afgestemd met de gemeente Montferland.

Watertoets

Het plangebied ligt in het beheersgebied van het waterschap Rijn en IJssel. Voor het doorlopen van de watertoets gebruikt dit waterschap de website www.dewatertoets.nl. Het waterschap kijkt, op basis van de antwoorden die op de website worden ingevuld, of bij de ruimtelijke ontwikkeling voldoende rekening is gehouden met de waterhuishouding ter plaatse en geeft een wateradvies.

Op basis van de ingevulde digitale watertoets wordt door het waterschap geconcludeerd dat er sprake is van een ruimtelijk plan dat waterschapsbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan geadviseerd de normale procedure te volgen en overleg te voeren met het waterschap, de gemeente en de initiatiefnemer. De watertoets met het wateradvies is als Bijlage 4 bijgevoegd.

Conclusie

Met de voorgenomen ontwikkelingen binnen het plangebied zijn geen negatieve gevolgen te verwachten voor de waterhuishouding ter plaatse. Het aspect water vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.

3.3.7 Archeologie en cultuurhistorie

Algemeen

Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a, van het Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst, hoe er wordt omgegaan met de aspecten archeologie en cultuurhistorie. De bescherming van archeologische waarden is verankerd in de Erfgoedwet. Het belangrijkste doel van deze wet is de bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door het reguleren van bodemverstorende activiteiten.

Toetsing

Archeologie

Bureauonderzoek

Door Hamaland Advies is in juli 2022 een archeologisch bureau- en verkennend booronderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als Bijlage 5 bijgevoegd. De conclusies uit het onderzoek worden hierna kort behandeld.

Bureauonderzoek

Binnen het plangebied is waarschijnlijk sprake van een dekzandrug en/of dekzandwelvingen waarin hoge bruine enkeerdgronden zijn gevormd. Dekzandruggen hebben een hogere kans op archeologie vanwege de hogere ligging in het landschap. Dekzandwelvingen nemen zowel in landschappelijk als in archeologisch opzicht een middenpositie in. Binnen de eenheid van de dekzandwelvingen is de kans op de aanwezigheid van archeologische resten het grootst op de hoogste delen en langs de randen van hoge dekzandruggen. Voor archeologische resten vanaf de Late Middeleeuwen geldt een lage verwachting, aangezien het plangebied destijds een agrarische functie had. Voor de overige periodes geldt een middelhoge verwachting. Voor de Tweede Wereldoorlog geldt ook een middelhoge verwachting, omdat het plangebied in de bufferzone van een loopgraaf, ten oosten van het plangebied, gelegen is. Omdat het plangebied echter na de Tweede Wereldoorlog ingericht is voor woningbouw, is de verwachting dat eventuele Niet Gesprongen Explosieven voorafgaand aan de nieuwbouw opgeruimd zijn.

Uit het bureauonderzoek blijkt dat er dicht onder het maaiveld binnen het plangebied eventueel nog archeologisch relevante lagen kunnen voorkomen. De diepte van de geplande bodemverstoring is nog niet bekend, maar zal zeker 80 cm-mv bedragen. Indien aanwezig kunnen archeologisch relevante lagen en/of indicatoren verwacht worden onder de subrecente bouwvoor en in- en onder het plaggendek op een diepte vanaf circa 30 cm-mv. Dit houdt in dat archeologisch relevante niveaus verstoord kunnen worden bij de geplande graafwerkzaamheden. Hamaland Advies adviseert daarom om buiten de bestaande bebouwing een verkennend booronderzoek uit te voeren, waarbij de bodemopbouw en de mate van intactheid van de bodem getoetst worden.

Bouwdossieronderzoek 

Uit de onderzochte bouwtekeningen is te concluderen dat de funderingen van de huidige te slopen woningen voor een verstoring van minimaal 80 cm-mv hebben gezorgd. De funderingsdiepte van de woningen bedraagt maximaal 100 cm-mv. De kruipruimten zijn op een diepte van ca. 80 cm-mv aangelegd. Daarnaast hebben de poeren een maximale breedte van 65 cm. In totaal zijn er 46 funderingspalen aangebracht, met een maximale breedte van 10 tot 65 cm. De archeologische lagen worden op ca. 50 cm-mv verwacht. De kans dat onder de bestaande te slopen bebouwing nog intacte archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, is daarom nihil. Buiten de bestaande te slopen bebouwing kan de bodem nog wel intact zijn.

Booronderzoek

Onder de subrecente ophooglagen is een oorspronkelijk landbouwdek met archeologische indicatoren uit de periode IJzertijd-Late Middeleeuwen aangetroffen op het dekzand (Formatie van Boxtel, Laagpakket van Wierden). De top van deze laag komt vanaf minimaal 45 cm-mv voor en vanaf maximaal 65 cm-mv. De dikte van de laag varieert tussen 30 centimeter en 65 centimeter; de gemiddelde dikte bedraagt 50 centimeter. De overgang naar de onderliggende C-horizont is geleidelijk en vindt plaats vanaf minimaal 75 cm-mv en maximaal 130 cm-mv.

Op basis van de resultaten van het booronderzoek wordt vervolgonderzoek noodzakelijk geacht wanneer de graafwerkzaamheden dieper dan 15 à 35 cm-mv reiken (inclusief bufferzone van 30 centimeter). Ook voor de locatie van de bebouwing geldt dat de basis van het landbouwdek en de top van het dekzand waarschijnlijk nog intact zijn. Hamaland Advies adviseert daarom om een proefsleuvenonderzoek uit te voeren, waarbij 8-10% van het plangebied buiten de bestaande bebouwing ter plaatse van de nieuwe bouwvlakken onderzocht word.

Selectiebesluit

Op basis van de resultaten van het booronderzoek wordt vervolgonderzoek noodzakelijk geacht wanneer de graafwerkzaamheden dieper dan 15 à 35 cm-mv reiken (inclusief bufferzone van 30 centimeter). Ook voor de locatie van de bebouwing geldt dat de basis van het landbouwdek en de top van het dekzand waarschijnlijk nog intact zijn. Hamaland Advies adviseert daarom om een proefsleuvenonderzoek uit te voeren, waarbij 8-10% van het plangebied buiten de bestaande bebouwing ter plaatse van de nieuwe bouwvlakken onderzocht wordt.

De gemeente Montferland is akkoord met het voorbeschreven selectieadvies. Vervolgonderzoek door middel van een proefsleuvenonderzoek is noodzakelijk.

Proefsleuvenonderzoek

PM Proefsleuvenonderzoek

Cultuurhistorie

In het plangebied zijn geen monumenten of andere cultuurhistorische waarden aanwezig.

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

PM Proefsleuvenonderzoek

3.3.8 Ecologie

Algemeen

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet, in het kader van de Wet natuurbescherming, in beeld worden gebracht of er sprake is van invloeden op natuurwaarden en beschermde soorten.


Toetsing

Ecologisch bureau- en veldonderzoek

In het kader van de ontwikkelingen is een ecologisch bureauonderzoek en een veldbezoek uitgevoerd. Tijdens dit veldbezoek zijn de bestaande woningen onderzocht op ecologische potenties. Hieruit kwam naar voren dat onder de dakpannen en tussen de dakgoot en de rolluiken ruimtes aanwezig is voor huismussen om te broeden. Daarnaast zijn onder de kantpannen ruimtes aanwezig die gebruikt kunnen worden door gierzwaluwen. Tevens zijn deze kopgevels geschikt voor vleermuizen om in te verblijven.

Nesten van huismussen, gierzwaluwen en verblijfplaatsen van vleermuizen zijn jaarrond beschermd. Daarom vindt er met de sloop van de woningen mogelijk overtreding van de Wet natuurbescherming plaats. Om te bepalen of dit daadwerkelijk het geval is, is voor deze soorten aanvullend onderzoek vereist. Voor overige diersoorten is overtreding van de Wet natuurbescherming uit te sluiten.

Nader onderzoek huismussen

Tijdens het voorjaarsonderzoek van 2022 rondom en op de onderzoekslocatie bleek dat er in de woningen aan zowel de Leeuwerikstraat als de Verheijstraat huismusnesten aanwezig zijn. Vanwege de aanwezigheid van deze huismusnesten moet er een ontheffingsaanvraag gedaan worden voordat de huizen gesloopt mogen worden. In de ontheffing staan de maatregelen die vereist zijn voor, tijdens en na de sloop omtrent de beschermde functie van de huismusnesten.

Nader onderzoek gierzwaluw- en vleermuisonderzoek

Het gierzwaluw en vleermuisonderzoek is reeds opgestart en zal eind september 2022 afgerond worden. De resultaten van dit onderzoek zullen tevens verwerkt worden in de rapportage die benodigd is voor de ontheffingsaanvraag. Tot op heden zijn in de woningen nog geen beschermde functies van gierzwaluwen of vleermuizen aangetroffen. Als echter uit het onderzoek blijkt dat er beschermde functies aanwezig zijn, zullen deze diersoorten ook meegenomen worden in de ontheffing met de daarbij behorende maatregelen die getroffen moet worden.

PM afronding nader onderzoek gierzwaluw- en vleermuisonderzoek en ontheffing

Stikstofberekening

Volgens de Wet natuurbescherming moet worden uitgesloten dat significante negatieve effecten kunnen optreden in Natura 2000-gebieden.

Uit de uitgevoerde effectbeoordeling stikstofdepositie, die bijgevoegd is als Bijlage 6, blijkt dat het gebruik van tien levensloopbestendige woningen en dertig beneden-bovenwoningen aan de Leeuwerikstraat te Didam niet leidt tot een stikstofdepositie groter dan 0,00 mol/ha/jr op stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden van Natura 2000-gebieden. Met betrekking tot stikstofdepositie kan worden opgemerkt dat er geen vergunning van de Wet natuurbescherming nodig is om de ontwikkeling mogelijk te maken.

Conclusie

PM afronding nader onderzoek gierzwaluw- en vleermuisonderzoek en ontheffing

3.3.9 Verkeer en parkeren

Algemeen

Bij ruimtelijke plannen moet worden aangetoond dat de ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor de verkeer- en parkeersituatie ter plaatse.

Toetsing

Verkeer

Ten opzichte van de vigerende planologische dan wel huidige situatie neemt het aantal woningen in het plangebied per saldo toe met tien woningen. Er is daarmee sprake van een toename van het aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied. Om de toename van de verkeersbewegingen van en naar het plangebied te berekenen, wordt er gebruik gemaakt van de kengetallen van het CROW. Voor de berekening van de toename van het aantal verkeersbewegingen is uitgegaan van een woning in de categorie 'huur, huis, sociale huur' in een weinig stedelijk gebied in de rest van de bebouwde kom. Hiervoor geldt de norm van 6 verkeersbewegingen per dag. Dit geeft een maximale toename van (10 x 6=) 60 verkeersbewegingen per dag aanvullend op de verkeersbewegingen die door de 30 bestaande woningen zowel in de huidige alsook in de toekomstige situatie ontstaan. In totaal worden er in de toekomstige situatie (40 x 6=) 240 verkeersbewegingen per dag verwacht. De woningen in het plangebied worden ontsloten op de bestaande omliggende wegenstructuur. De omliggende wegen hebben voldoende capaciteit om de toename van het aantal verkeersbewegingen op te vangen.

Parkeren

De parkeerbehoefte als gevolg van de ontwikkeling neemt ten opzichte van de vigerende planologische, dan wel huidige situatie toe. Om de parkeerbehoefte te bepalen, is gebruik gemaakt van de kengetallen van het CROW (kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 317, oktober 2012), zoals aangegeven in het 'facetplan parkeren' van de gemeente Montferland. De gemeente categoriseert het plangebied als 'rest bebouwde kom' in een 'weinig stedelijk gebied'. De nieuwe woningen vallen in de categorie 'Huur, huis, sociale huur'. Hiervoor wordt een parkeernorm van minimaal 1,2 parkeerplaatsen per woning gehanteerd.

Er worden per saldo 10 woningen toegevoegd aan het plangebied maar zijn er in de toekomstige situatie in totaal 40 woningen aanwezig. Dat betekent dat er in totaal 48 parkeerplaatsen benodigd zijn om aan de parkeerbehoefte binnen het plangebied te kunnen voldoen. Van de 48 parkeerplaatsen worden 6 parkeerplaatsen op eigen terrein en 42 parkeerplaatsen in de openbare ruimte ingericht.

Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

3.3.10 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

Voorliggend bestemmingsplan maakt een bouwplan mogelijk, dat is benoemd in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betekent dat tegelijkertijd met dit bestemmingsplan een exploitatieplan moet worden vastgesteld, waarmee de gemeente de door haar te maken kosten kan verhalen op de initiatiefnemer. Een exploitatieplan hoeft niet vastgesteld te worden indien verhaal van kosten anderszins is verzekerd, en tevens locatie-eisen niet nodig zijn of anderszins zijn verzekerd.

Voorliggend initiatief wordt gerealiseerd door Plavei. De kosten die gepaard gaan met planologische procedure en de kosten voor ontwikkeling en inrichting van het plangebied zijn voor rekening van Plavei.

Door middel van een anterieure overeenkomst tussen de gemeente en Plavei is vastgelegd dat de gemeentelijke kosten, die verband houden met de ruimtelijke procedure en mogelijke planschade, op Plavei worden verhaald. Het vaststellen van een exploitatieplan is daarmee niet noodzakelijk.

De economische uitvoerbaarheid wordt hiermee geacht te zijn aangetoond.

Hoofdstuk 4 Juridische planaspecten

4.1 Algemeen

4.1.1 Wat is een bestemmingsplan

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).


Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden' (omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).

Een bestemmingsplan regelt derhalve het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen) en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden (aanleggen).


Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.

4.1.2 Bestemmen, dubbelbestemmen en aanduiden

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijhorende regel worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:

  • Via een dubbelbestemming
    Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één 'enkel' bestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regel van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
  • Via een aanduiding
    Een aanduiding is een teken op de verbeelding dat betrekking heeft op een vlak op die kaart. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.
4.1.3 Hoofdstukindeling van de regels

De regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels 
    In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (Begrippen). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (Wijze van meten).
  • 2. Bestemmingsregels
    In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen.Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsbepalingen ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo is een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.
  • 3. Algemene regels
    In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelregel, algemene gebruiksregels en algemene afwijkingsregels.
  • 4. Overgangs- en slotregels
    In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

4.2 Dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

4.2.1 Bijzonderheden in dit bestemmingsplan

In dit bestemmingsplan zijn de bestemmingen 'Tuin, 'Verkeer - Verblijfsgebied' en 'Wonen' opgenomen.

Tuin (Artikel 3)

De tuinen aan de voorzijde (en een deel van de zijkant) van de woningen zijn bestemd als 'Tuin'. Om de openheid aan de voorzijde van de woningen en het aanzien van de voorgevel van de woningen te behouden, is de bestemming "Tuin" opgenomen. Binnen deze bestemming zijn de bebouwingsmogelijkheden beperkt.

Verkeer - Verblijfsgebied (Artikel 4)

De locaties van de parkeerplaatsen aan de oostelijke en westelijke kant van het noordelijke en zuidelijke deel van het plangebied zijn bestemd als 'Verkeer - Verblijfsgebied'. De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor woonstraten, pleinen-, fiets- en voetgangersverkeer en parkeervoorzieningen, bermen, groen en speelvoorzieningen. Tevens zijn de gronden bestemd voor bij de bestemming behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde, zoals lichtmasten, informatieborden, verkeerstekens, kunstobjecten en straatmeubilair.

Wonen (Artikel 5)

De woonpercelen en de achterpaden zijn voorzien van de bestemming 'Wonen' (en de bestemming 'Tuin'). De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen en het (onder voorwaarden) uitoefenen van een beroep aan huis. Tevens zijn bouwwerken, geen gebouw zijnde, zoals erf- of perceelafscheidingen, overkappingen, pergola's, vlaggen- en andere masten, schotel- en andere antennes, speeltoestellen en tuinmeubilair toegestaan. Er wordt onderscheid gemaakt in de volgende woningbouw categorieën, te weten: aaneengebouwd en gestapelde woningen. De toegestane goot- en bouwhoogtes van de hoofdbebouwing wordt in de regels vermeld. Afwijkingen zijn op de kaart weergegeven.

De gronden aan de voorzijde van de woningen zijn bestemd als Tuin, zodat deze gronden zoveel mogelijk onbebouwd blijven.

In de bestemming 'Wonen' is per cluster een bouwvlak opgenomen. In dat bouwvlak mogen de hoofdgebouwen worden gebouwd (onder bepaalde voorwaarden). Buiten het bouwvlak mogen bouwen van aan- uit en bijgebouwen. De maatvoeringseisen van deze bouwwerken zijn opgenomen in de bouwregels.

4.2.2 Algemene regels

Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld begrippen, de wijze van meten, algemene afwijkingen en overgangsrecht. Deze min of meer standaardregels in bestemmingsplannen worden hier verder niet toegelicht.

Hoofdstuk 5 Procedure

Te zijner tijd worden in deze paragraaf of in een separate bijlage de resultaten van de procedure verwerkt.