direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Didam, Lieve Vrouweplein 10-11
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1955.bpsgddmwonlvrw1011-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan het Lieve Vrouweplein 10-11 te Didam staan in de huidige situatie twee geschakelde woningen. Het voornemen bestaat om de bebouwing in het plangebied te slopen en hiervoor in de plaats een woongebouw ten behoeve van tien appartementen te realiseren.

Het plangebied valt onder de werking van het bestemmingsplan 'Centrum Didam 2010' en heeft hierin de bestemmingen 'Centrum' en 'Wonen'. Eveneens is er een dubbelbestemming 'Archeologie' van toepassing ter bescherming van eventueel aanwezige archeologische waarden. Op grond van dat bestemmingsplan is de beoogde ontwikkeling niet toegestaan. Om de ontwikkeling mogelijk te maken is de vaststelling van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied is gelegen in het zuidwesten van het centrum van Didam. Het plangebied wordt omringd door woningen en andere functies. Het plangebied ligt aan het kruispunt van het Lieve Vrouweplein met de Wilhelminastraat.

Aan de noordzijde bevinden zich, aan de overzijde van de Wilhelminstraat, op het Lieve Vrouweplein een parkeerplaats en de Mariakerk. Aan de oost- en zuidzijde grenst het plangebied aan verschillende woonpercelen. De westzijde grenst aan een bedrijfspand waar een makelaarskantoor en een gezondheidspraktijk zich hebben gevestigd plus een naastgelegen parkeerruimte.

Op de navolgende afbeeldingen zijn de globale ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven met een geel kader. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding behorende tot dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmwonlvrw1011-ON01_0001.jpg"

Globale ligging plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmwonlvrw1011-ON01_0002.jpg"
Globale begrenzing plangebied

1.3 Geldende juridisch-planologische regeling

Het plangebied valt onder de werking van het bestemmingsplan 'Centrum Didam 2010', dat is vastgesteld op 28 juli 2011 door de gemeenteraad van de gemeente Montferland. Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan weergegeven. Het plangebied is daarop met een rood kader weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmwonlvrw1011-ON01_0003.jpg"

Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Centrum Didam 2010'

Op grond van het bestemmingsplan 'Centrum Didam 2010' zijn aan het plangebied de bestemmingen 'Centrum' (roze kleur) en 'Wonen' (gele kleur) toegekend. Volgens de regels, behorende bij de bestemming 'Centrum', zijn de gronden, onder voorwaarden, bestemd voor verschillende functies, waaronder wonen, detailhandel, dienstverlening, horeca, kantoren en een constructiebedrijf. Ter plaatse van de bestaande bebouwing is een bouwvlak opgenomen. De bouw van tien appartementen is op basis van de bepalingen van de bestemming 'Centrum' niet toegestaan. Daarnaast zullen de appartementen deels buiten het bestaande bouwvlak gesitueerd worden.

Op grond van het bestemmingsplan 'Centrum Didam 2010' is, ter bescherming van eventuele archeologische waarden, aan het plangebied tevens de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1' toegekend.

Voor de gronden binnen het plangebied geldt tevens het bestemmingsplan 'Parapluherziening Wonen en Horeca', dat door de raad van de gemeente Montferland is vastgesteld op 21 november 2019. Dit bestemmingsplan is opgesteld om de regie te houden op de huisvesting van arbeidsmigranten.

1.4 Opzet van de toelichting

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit vijf hoofdstukken. Het volgende hoofdstuk (Hoofdstuk 2) beschrijft de bestaande en toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van het ruimtelijke beleidskader van de verschillende overheden waaraan het plan moet voldoen en bevat de milieu- en omgevingsaspecten van het plan. De toelichting besluit met hoofdstukken over de opbouw van de planregels (Hoofdstuk 4) en de uitkomsten van de gevolgde procedure (Hoofdstuk 5).

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plan

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de beoogde ontwikkeling omschreven. Hierbij wordt als eerste ingegaan op de bestaande situatie in het plangebied, waarna de beoogde ontwikkeling nader toegelicht wordt.

2.2 Bestaande situatie

Het plangebied bevindt in het zuidwesten van het centrum van Didam. In het plangebied bevinden zich twee geschakelde woningen die zijn uitgevoerd met twee bouwlagen en een kap. Aan de achterzijde bevindt zich een aanliggend boerderijgedeelte dat in slechte staat verkeert. Verder bevindt er zich aan de zuid- en oostijde van het woongebouw een tuin en zijn er, in lijn met de naastgelegen percelen, verschillende groenstroken met hagen aanwezig. Daarnaast zijn er twee inritten aan de zijkant van het woongebouw die te bereiken zijn vanaf het Lieve Vrouweplein en de Wilhelminastraat.

De navolgende afbeeldingen geven een impressie van de huidige situatie in het plangebied, gezien vanaf de Wilhelminstraat, het Lieve Vrouweplein en de achterzijde met het boerderijgedeelte.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmwonlvrw1011-ON01_0004.jpg"

Impressie bestaande situatie plangebied, gezien vanaf de Wilhelminastraat

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmwonlvrw1011-ON01_0005.jpg"

Impressie bestaande situatie plangebied, gezien vanaf het Lieve Vrouweplein

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmwonlvrw1011-ON01_0006.jpg"

Impressie bestaande situatie plangebied, gezien vanaf de achterzijde

2.3 Toekomstige situatie

Initiatiefnemer is voornemens op het perceel een appartementencomplex te realiseren. In het complex zullen in totaal tien levensloopbestendige appartementen worden gerealiseerd. Het complex zal een opgeknipte bouwmassa worden bestaande uit 3 bouwlagen. Het complex zal circa 10 meter hoog worden. De hoofdentree van het appartementencomplex is samen met de bergingen en fietsenstallingen aan de achterzijde gevestigd. Hierbij zijn acht appartementen in oppervlakte kleiner dan 100 m2 en zijn twee appartementen groter dan 100 m2. Het voornemen is om de tien appartementen te ontwikkelen als koopappartementen.

Aan de achterzijde wordt op eigen terrein een parkeerterrein met 17 parkeerplaatsen gerealiseerd. Het appartementencomplex en de parkeerplaatsen zijn bereikbaar via een inrit aan de oostzijde van het pand die ontsloten wordt op het Lieve Vrouweplein (met een aansluiting op de Wilhelminastraat). Verder zullen er rondom het complex diverse groenelementen worden geplaatst in de vorm van bomen, hagen en stroken gras. Mogelijk wordt er ook een groen dak toegepast op het gebouw van het appartementencomplex. Op deze wijze wordt groen zo optimaal mogelijk ingepast in het plangebied.

De navolgende afbeeldingen geven een impressie van de toekomstige inrichting van het plangebied, een 3D-impressie van de voor- en achterzijde van het plangebied en het vooraanzicht van het nieuw te realiseren appartementencomplex.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmwonlvrw1011-ON01_0007.jpg"

Impressie toekomstige inrichting plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmwonlvrw1011-ON01_0008.jpg"

3D-Impressie voor- en achterzijde plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmwonlvrw1011-ON01_0009.jpg"

Impressie vooraanzicht toekomstig appartementencomplex, gezien vanaf het Lieve Vrouweplein

Hoofdstuk 3 Uitvoerbaarheid

3.1 Inleiding

Ten behoeve van de planologische procedure moet de uitvoerbaarheid van het plan worden aangetoond. Het al dan niet voldoen aan verschillende randvoorwaarden en uitgangspunten is bepalend voor de vraag of een nieuwe ontwikkeling ook daadwerkelijk uitvoerbaar is. Hierbij moet worden gedacht aan onder meer het ruimtelijke beleid van de hogere overheden en de gemeente zelf, milieuaspecten als geluid, bodem en hinder van bedrijven, water, externe veiligheid, archeologie en economische haalbaarheid. De beoogde ontwikkeling is op deze aspecten getoetst. In dit hoofdstuk is aangegeven wat hiervan de resultaten zijn.

3.2 Beleid

3.2.1 Algemeen

In deze paragraaf wordt een analyse gegeven van het relevante beleidskader. De beleidsnota's die direct of indirect doorwerken in voorliggend bestemmingsplan, worden in deze paragraaf behandeld. Gezien de aard en de schaal van de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied is het relevante beleid op Europees niveau buiten beschouwing gelaten en op Rijksniveau beperkt gehouden. Per bestuurslaag is een korte samenvatting gegeven van de meest relevante aspecten uit de verschillende beleidsnota's, alsmede de consequenties voor het voorliggende plan.

3.2.2 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Onderdeel van de Omgevingswet is een visie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Met de NOVI neemt het Rijk het voortouw voor een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Nederland. De NOVI richt zich op de volgende vier prioriteiten die onderling veel met elkaar te maken hebben en gevolgen hebben voor het inrichten van de fysieke leefomgeving:

  • Ruimte maken voor de klimaatverandering en energietransitie;
  • De economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden;
  • Steden en regio's sterker en gezonder maken;
  • Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.


In de NOVI staan de keuzes op nationaal niveau, maar in veel gevallen ligt de verantwoordelijkheid bij gemeenten en/of provincies. Op basis van drie uitgangspunten helpt de NOVI bij het wegen van belangen en het maken van keuzes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • Afwentelen wordt voorkomen.


De nationale belangen zijn geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het gaat bijvoorbeeld om rijksvaarwegen, defensie, ecologische hoofdstructuur, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, electriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en primaire waterkeringen. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.


Ladder voor duurzame verstedelijking

In artikel 3.1.6, lid 2  van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Dit belang staat beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte binnen een breder kader van een goed systeem van ruimtelijke ordening.

Met de ladder worden eisen gesteld aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De toelichting bij een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien die ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.


Toetsing rijksbeleid

Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Voorliggende ontwikkeling zou kunnen worden aangemerkt als een woningbouwlocatie. Deze term is echter niet gedefinieerd in het Bro. Uit jurisprudentie (zie bijvoorbeeld uitspraak ABRvS201501297/1/R4) blijkt dat woningbouwplannen met elf woningen niet hoeven te worden aangemerkt als woningbouwlocatie, maar grotere woningbouwplannen wel.

Voorliggende ontwikkeling ziet toe op de realisatie van tien appartementen. Ten opzichte van de vigerende planologische situatie neemt het aantal woningen in het plangebied toe met acht woningen. De ontwikkeling wordt dus niet aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Om die reden kan toetsing aan de ladder achterwege blijven.

Desondanks is er binnen de gemeente Montferland behoefte aan dit type woningen. Het plan wordt zorgvuldig ingepast in de omgeving van het plangebied. De voorgenomen ontwikkeling is regionaal afgestemd met de regio 'De Liemers' (zie paragraaf 3.2.3).

Met de ontwikkelingen binnen het plangebied zijn geen overige nationale belangen gemoeid.

3.2.3 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

Op 19 december 2018 is de omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' vastgesteld. In deze visie beschrijft de provincie welke richting de provincie op wil op het gebied van energie, klimaat, water, voedsel en ook hoe de provincie de omgeving wil inrichten.

Om samen een Gaaf Gelderland te bereiken, legt de provincie bij het uitvoeren van haar taken de focus op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met behulp van zeven ambities geeft de provincie hier richting aan:

  • energietransitie;
  • klimaatadaptatie;
  • circulaire economie;
  • biodiversiteit;
  • bereikbaarheid;
  • economisch vestigingsklimaat;
  • woon- en leefklimaat.

Voor de voorliggende ontwikkeling is de ambitie voor het woon- en leefklimaat van toepassing. De provincie streeft naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Zo worden de economische kracht en kwaliteit van leven in Gelderland versterkt, nu en in de toekomst.

Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang. Bovendien draagt een goede kwaliteit van de leefomgeving bij aan gezondheid. Goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen, een mooie natuur; het is allemaal van belang. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende woonkwaliteiten, zowel stedelijke als landelijke. De Gelderse streken hebben ieder hun eigen aard, waar mensen zich thuis en verbonden met elkaar voelen. In onze groeiende Gelderse steden komen veel activiteiten samen. Tegelijkertijd wordt geïnvesteerd in een vitaal platteland, juist als daar krimp plaatsvindt. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand stedelijk gebied het vertrekpunt. De provincie geeft de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen en gaat voor concentraties van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, kan worden uitgebreid aan de randen van de steden of dorpen.

Omgevingsverordening

De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.

Ten aanzien van voorliggend bestemmingsplan zijn de regels ten aanzien van de onderwerpen 'woonlocaties' en 'klimaatadaptatie' relevant.

Woonlocaties

De verordening bevat de regel dat nieuwe woningbouwontwikkelingen alleen zijn toegestaan wanneer deze passen in het door Gedeputeerde Staten (GS) vastgestelde regionale woonagenda. Ten behoeve van de flexibiliteit is het wel mogelijk om van een regionale woonagenda af te wijken, vooruitlopend op de actualisatie van die regionale woonagenda. Als er nog geen regionale woonagenda is vastgesteld of als de bestaande regionale woonagenda niet meer actueel is en niet geschikt meer is als beoordelingskader, zal de provincie totdat een nieuwe regionale woonagenda wordt vastgesteld bestemmingsplannen die de bouw van nieuwe woningen mogelijk maken, toetsen aan de volgende criteria: er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking, als bedoeld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening, het plan past binnen de meest recente provinciale visie op het woonbeleid, er heeft aantoonbaar regionale afstemming plaatsgevonden en de provincie stemt in met de ontwikkeling.

Klimaatadaptatie

De verordening schrijft voor dat in het bestemmingsplan dat nieuwe activiteiten of ontwikkelingen mogelijk maakt, een toelichting wordt opgenomen met een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de risico’s van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt. Daarbij moeten de aspecten waterveiligheid, wateroverlast, droogte en hitte worden betrokken.

Toetsing provinciaal beleid

Met de sloop van de bestaande bebouwing en de realisatie van nieuwbouw van het appartementencomplex ten behoeve van verduurzaming wordt voorzien in de actuele behoefte aan woningen op regionaal niveau. Aangezien het regionale woonbeleid van toepassing is wordt in paragraaf 3.2.4 ingegaan op de Liemerse Woonagenda als kwantitatieve regionale opgave.

Het plangebied wordt klimaatadaptief ingericht, waarbij de ontwikkeling zorgvuldig wordt ingepast in de bestaande omgeving. Het plangebied wordt bijvoorbeeld voorzien van diverse groenelementen (bomen, hagen en stroken gras), terwijl mogelijk ook een groen dak op het appartementencomplex wordt gerealiseerd. De parkeerplaatsen worden zo veel mogelijk uitgevoerd in halfverharding. Hemelwater afkomstig van verhardingen wordt binnen het plangebied zoveel als mogelijk verwerkt door middel van infiltratie (zie tevens paragraaf 3.3.7).

De ontwikkeling is in overeenstemming met het provinciaal beleid.

3.2.4 Regionaal beleid

Liemerse Woonagenda 2020-2025

Op 13 oktober 2020 is door de Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland de Liemerse Woonagenda 2020-2025 vastgesteld. Bij de vaststelling van de Liemerse Woonagenda is aangegeven dat Woonvisie Montferland 2016-2020 van de gemeente nog het geldend beleidskader is.

De regionale woningbouwafspraken zijn tot stand gekomen op basis van recentelijk uitgevoerd onderzoek naar de toekomstige woonbehoeftes in de Liemers en is doorvertaald naar de verschillende gemeenten. Waar men vijf jaar geleden nog bezig was met de aanstaande krimp en het terugbrengen van de nieuwbouw aantallen, voorziet men nu dat er hard aan de slag gegaan moet worden met extra locaties om in de groeiende woningbehoefte te voorzien.

In de nieuwe woningbehoefte prognoses is er geen sprake meer van een krimp in de Liemers. De prognoses uit 2019 laat tenminste tot 2040 een huishoudensgroei zien. Voor die groeiende vraag van huishoudens zullen nieuwe woningen gebouwd moeten worden. De groei is het grootst in de komende vijf jaar (ongeveer 500 woningen per jaar). Vanaf 2025 ligt deze op ongeveer 300 per jaar en na 2030 is vooralsnog een beperkte groei van 50 woningen per jaar voorzien.

Met de woonagenda wordt sterker ingezet op bouwen naar behoefte (zowel kwalitatief als kwantitatief) en is men afgestapt van harde afspraken over het aantal te bouwen woningen. Ten opzichte van 2017 ligt het accent nu sterk op de oplopende woningtekorten en de betaalbaarheid van woningen voor midden inkomensgroepen. Volgens het woningbehoefte onderzoek zou tot 2025 bijna de helft van het woningbouwprogramma moeten bestaan uit betaalbare koopwoningen. De gemeente moet daarom bij nieuwbouwprojecten sturen op de te realiseren prijsklassen en het aandeel sociale huurwoningen. In de kleine kernen wordt bijvoorbeeld ingezet op specifiek maatwerk met woningbouw waarmee naar aard en omvang van de kern gericht wordt ingespeeld op de lokale woningvraag met het behouden en versterken van de groene kwaliteiten van de Liemers.

Woondeal regio Arnhem - Nijmegen

De 'Woondeal Regio Arnhem - Nijmegen' is een samenwerkingsagenda voor de woningbouwopgave in de Groene Metropoolregio Arnhem-Nijmegen en door de 18 gemeenten in de regio ondertekend. De Woondeal bevat afspraken over onderwerpen en thema's die van belang zijn voor de gehele regio, zoals de woningbouwopgave, het betaalbaar houden van de woningvoorraad, het versterken van het groene profiel van de regio en de bereikbaarheids- en leefbaarheidsvraagstukken. Daarnaast zijn er afspraken gemaakt die specifiek op de huisvestingsvraagstukken van een bepaalde doelgroep of op een ander specifiek onderwerp zijn gericht.

In de Woondeal zijn onder meer de volgende afspraken gemaakt:

  • Tot 2025 worden 20.000 woningen gerealiseerd in de regio. Dit zijn er 5.000 meer dan eerder gepland. Voor de periode 2020 - 2040 gaat het om 50.000 á 60.000 nieuwbouwwoningen.
  • Van de woningen moet 50% in het betaalbare segment vallen.
  • Bij nieuwe woningbouwplannen spannen gemeenten zich in om minimaal 25% circulair te laten ontwikkelen, vanaf 2030 is dat minimaal 50%;
  • (flexibele en tijdelijke) Woningen worden versneld gerealiseerd.

Toetsing regionaal beleid

Met de voorgenomen ontwikkeling wordt ingezet op het toevoegen van tien levensloopbestendige appartementen in één appartementencomplex, waardoor er netto acht woningen van dit type worden toegevoegd. In de woonagenda wordt de ambitie geformuleerd eengezinswoningen te vervangen door kleinere en levensloopbestendige woningen. De beoogde ontwikkeling voldoet aan deze ambitie en is hiermee in overeenstemming met de 'Liemerse Woonagenda 2020-2025' (dat lokaal is afgestemd, zie paragraaf 3.2.5) en draagt bij aan de doelstellingen uit de 'Woondeal Regio Arnhem -Nijmegen'.

De ontwikkeling is hiermee in overeenstemming met het regionaal beleid.

3.2.5 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Montferland 2009

Op 23 april 2009 is de Structuurvisie Montferland 'Ideeën voor een plek' vastgesteld. De structuurvisie geldt voor het gehele gemeentelijke grondgebied, met uitzondering van de bebouwde kommen. Het doel van de structuurvisie is tweeledig:

  • Het samenbrengen en actualiseren van bestaande visies en andere beleidsdocumenten in een nieuwe visie. Het gaat dus niet om het formuleren van nieuw beleid, maar om het samenbrengen in een visie van reeds bestaand beleid.
  • Het bestendigen van het gevestigde voorkeursrecht voor enkele uitbreidingslocaties; in het Regionaal Plan van de Stadsregio Arnhem/Nijmegen zijn een aantal uitbreidingsrichtingen van woonkernen opgenomen. In de structuurvisie worden deze zoekrichtingen vertaald en begrensd in concrete locaties. Daarnaast kan via de structuurvisie het gevestigde voorkeursrecht voor enkele uitbreidingslocaties worden bestendigd.


Deze structuurvisie blijft een visie op hoofdlijnen. De structuurvisie is in beeld gebracht op de kaart Structuurvisie Montferland. Op de kaart is het plangebied gelegen in een gebied dat is aangeduid als 'contour bebouwd gebied'. Hierbinnen is woningbouw mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmwonlvrw1011-ON01_0010.jpg"

Uitsnede kaart Structuurvisie Montferland (plangebied binnen blauwe cirkel)

Woonvisie Montferland 2016-2020

In de Woonvisie Montferland 2016-2020 legt de gemeente haar ambities, doelstellingen en maatregelen vast over het wonen in de gemeente voor de komende jaren. De gemeente hanteert daarbij de volgende visie op het wonen.

De gemeente Montferland is een groene gemeente, die haar inwoners de kans geeft binnen deze gemeente de wooncarrière te doorlopen. Bijzondere aandacht krijgen de jonge, vaak startende huishoudens en de groeiende groep ouderen. Bestaande woongebieden, woningen en vastgoed worden optimaal benut en ontbrekende woningen en woonruimten worden toegevoegd. De gemeente Montferland wil haar bewoners een prettige woon- en leefsituatie op kernenniveau blijven bieden. De gemeente heeft vooral een regierol bij het realiseren van haar doelen.

Bij deze visie behoren de volgende ambities:

  • Inwoners moeten binnen de gemeente een wooncarrière kunnen doorlopen. Dat houdt in dat de gemeente jonge en startende woningzoekenden de kans wil geven binnen de gemeente de gewenste woning te vinden, waar mogelijk op kernenniveau.
  • Huishoudensgroei neemt af en bevolking verandert van samenstelling, o.a. vergrijzing. De gemeente wil deze groeiende groep ouderen en mensen met een zorgvraag ondersteunen om zo lang mogelijk zelfstandig te kunnen blijven wonen.
  • De gemeente wil een huurwoningvoorraad die wat betreft omvang en betaalbaarheid past bij de woningvraag van de huidige en toekomstige inwoners. Daarnaast streeft de gemeente naar een meer duurzame en energiezuinige woningvoorraad.
  • Er zijn nog ruim 1.000 woningen nodig in de periode 2015-2025; met de provincie zijn afspraken gemaakt voor het realiseren van 419 woningen in de periode 2015-2019.
  • Huisvesten van vergunninghouders om bijdrage te leveren aan het actuele vraagstuk.
  • Leefbaarheid in de kernen en wijken bevorderen door woningbouw, door verbetering van bestaande woningen en de woonomgeving.

Notitie woningbouwbehoefte 2019-2030

De gemeente Montferland maakt onderdeel uit van de woningmarktregio Arnhem Nijmegen. Dit betekent dat in Montferland de in de regio Arnhem en Nijmegen afgestemde huisvestingsverordening van kracht is. De gemeente Montferland neemt op het gebied van wonen, zorg en welzijn, verduurzaming en veiligheid deel aan de regio Achterhoek. De gemeente Montferland vormt samen met de gemeenten Duiven, Zevenaar, Doesburg en Westervoort de subregio 'de Liemers'. In de Liemerse woonagenda wordt voor Montferland een ruimte voorzien in de periode 2017 – 2027 van 880 tot 1.110 woningen (koop en huur). De Liemerse Woonagenda is toegelicht in paragraaf 3.2.4.

Woningmarkt Montferland

Bevolking en huishoudens

Op lange termijn gaat het aantal inwoners in de gemeente Montferland dalen wat wederom invloed heeft op de huishoudenontwikkeling. Het wordt geprognosticeerd dat vanaf 2030 het aantal inwoners als ook het aantal huishoudens gaat dalen. Hoewel het aantal huishoudens vanaf 2030 daalt, zal tot 2050 het totale aantal huishoudens niet onder 15.800 dalen, zoals geprognosticeerd in Primos2017 en CBS. Tot 2030 wordt een huishoudengroei van 6,3% geprognosticeerd. In 2050 is het aantal huishoudens ten opzichte van 2018 met ca. 3% gegroeid. Door een daling in de gemiddelde huishoudgrootte stijgt het aantal huishoudens, alsmede stijgt de vraag naar kleinere woonruimtes zoals bijvoorbeeld één en twee persoons huishoudens voor 75 plussers.

Woningvoorraad en woningbehoefte

70% van de woningvoorraad bestaat uit koopwoningen, ca. 25% uit corporatiewoningen en 5% zijn commerciële huurwoningen. De huidige koopvoorraad bestaat voornamelijk uit eengezinswoningen en voor een klein deel uit appartementen. De gemeente gaat uit van een groei van de woningvoorraad die minimaal gelijk is aan de geprognosticeerde huishoudensgroei. De gemeente kiest voor de gewenste toename van de woningvoorraad tot 2030 een bandbreedte van 950 tot 1.350 woningen. De woningvoorraad is in 2030 hiermee 16.000 tot 16.400 woningen groot.

Er bestaat dus voornamelijk behoefte aan een-en tweepersoonshuishoudens in de koopsector als ook sociale huurwoningen. Ook is er behoefte aan eengezins- en levensloopbestendige koopwoningen om gezinnen en ouderen te huisvesten.

Klimaatadaptatieplan Montferland 2021-2026

Omdat klimaatverandering ons allemaal raakt moet iedereen daarin zijn bijdrage leveren. Op Nationaal niveau is in de Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie (2015) de ambitie vastgelegd om Nederland klimaatbestendig en waterrobuust in te richten. Daarmee is een transitie ingezet, die in 2050 voltooid moet zijn.

In het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie (2018) hebben gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk samen afgesproken om deze transitie te doorlopen. Het Deltaplan versnelt en intensiveert hiermee de aanpak van wateroverlast, hittestress, droogte en de beperking van gevolgen bij overstromingen.

In het Klimaatadaptatieplan Montferland staat hoe de gemeente Montferland de kwetsbaarheden in beeld heeft gebracht, hoe de risicodialogen zijn gevoerd en wat de visie, ambities, aanpak en speerpunten voor de periode 2021-2026 zijn. Door de visie, ambities en speerpunten van dit plan vast te stellen en het benodigde budget beschikbaar te stellen kan de gemeente Montferland werk maken van klimaatadaptatie.

In het Klimaatadaptatieplan Montferland staan vijf pijlers ('adaptief landelijk gebied', 'woonkernen gezond en groen', 'robuuste vitale infra en objecten', 'ontwikkelen klimaatbestendig' en 'betrokken actieve mensen') gedefinieerd waar de gemeentelijke visie op steunt. Per pijler zijn ambities/doelen gedefinieerd voor de komende 30 jaar. Er zijn leidende principes vastgesteld en dialogen gevoerd met inwoners, wijk- en dorpsraden, ondernemers en organisaties. Dat alles heeft geleid tot drie speerpunten voor de periode van 2021-2026):

1. Klimaatadaptatie vanzelfsprekend maken in de organisatie van gemeente Montferland;
2. Elke kans buiten benutten;
3. Stimuleren van klimaatbestendig gedrag bij inwoners, ondernemers en organisaties.

Bovenstaande gekozen speerpunten hebben met elkaar gemeen dat ze: het vaakst genoemd zijn in de gevoerde dialogen, uitvoerbaar zijn in de komende jaren, voor de komende jaren het grootste effect zullen bewerkstelligen en dat ze de basis vormen om in de volgende periode verder door te pakken.

Toetsing gemeentelijke beleid

Onderhavig plangebied ligt binnen contour bebouwd gebied. Woningbouw is mogelijk binnen deze contour. De voorgenomen ontwikkeling voorziet dan ook in de realisatie van tien appartementen binnen bestaand stedelijk gebied. Op basis hiervan kan worden gesteld dat onderhavige ontwikkeling past binnen de Structuurvisie van de gemeente Montferland.

Onderhavig initiatief voorziet in duurzame en energiezuinige nieuwbouw die daarnaast ruimte biedt voor levensloopbestendige woningen voor onder andere senioren/ouderen als doelgroep. Hierdoor wordt voor startende woningzoekenden, alsook voor ouderen de mogelijkheid geboden om een passende woning te kunnen vinden in de kern Didam. Vanwege de ruimere beschikbaarheid aan levensloopbestendige woningen, zullen startende woningzoekenden meer gebruik kunnen maken van het vrijgekomen aanbod aan woningen waar deze ouderen voorheen woonden. Met de ontwikkeling wordt daardoor invulling gegeven aan de ambitie dat inwoners op lokaal niveau een wooncarrière moeten kunnen doorlopen. Daarnaast wordt voorzien in de actuele woningbehoefte aan dit type woningen om ouderen te kunnen huisvesten in de gemeente Montferland. Op basis hiervan kan worden gesteld dat onderhavige ontwikkeling past binnen de 'Woonvisie Montferland 2016-2020' en de 'Notitie woningbouwbehoefte 2019 - 2030'.

De voorgenomen ontwikkeling draagt bij aan het verduurzamen van de woningvoorraad van de kern Didam en de gemeente Montferland. Dat biedt de mogelijkheid om de woningen als ook het terrein van het plangebied duurzaam en vooral toekomstbestendig in te richten. De nieuwe appartementen worden energiezuinig opgeleverd en zullen voldoen aan de hudige wet- en regelgeving rondom energie en duurzaamheid. Daarnaast wordt het overige terrein rondom het appartementencomplex op klimaatadaptieve wijze ingericht. Er worden bijvoorbeeld bomen, hagen en stroken gras gesitueerd en er wordt mogelijk gebruik gemaakt van een groen dak op het appartementencomplex als een vorm van groene gevelbeplanting. Hemelwater afkomstig van verhardingen wordt binnen het plangebied zoveel als mogelijk verwerkt door middel van infiltratie (zie tevens paragraaf 3.3.7). Op basis hiervan wordt gesteld dat onderhavige ontwikkeling past binnen het Klimaatadaptatieplan Montferland 2021-2026.

De ontwikkeling is hiermee in overeenstemming met het gemeentelijk beleid.

3.3 Milieu- en omgevingsaspecten

3.3.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt getoetst in hoeverre deze ontwikkeling haalbaar is in het kader van milieu- en omgevingsaspecten.

3.3.2 Bodem

Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet aangetoond worden dat de bodem- en grondwaterkwaliteit ter plaatse van het plangebied geschikt zijn voor het beoogde gebruik.

Toetsing

Door Buro Ontwerp & Omgeving zijn in februari 2021 diverse milieuonderzoeken met betrekking tot bodem uitgevoerd. De bijbehorende rapportage is als Bijlage 1 bijgevoegd. De conclusies uit de onderzoeken worden hierna kort behandeld.

Resultaten grondwater
In het grondwater zijn geen van de geanalyseerde parameters gemeten in concentraties boven de streefwaarde aangetoond (ook niet tijdens uitgevoerde onderzoek in 2010).

Zintuiglijke waarnemingen
In de bovengrond zijn bijmengingen met (baksteen)puin, en plaatselijk kolen, slakken, glas, aardewerk en/of metaalresten aangetroffen (plaatselijk tot circa 1,0 m-mv waargenomen. Op het maaiveld en in de opgegraven en opgeboorde grond zijn geen asbestverdachte materialen aangetroffen.

Resultaten grond
Op de onderzoekslocatie is een sterke verontreiniging met PAK aanwezig. Het is een spot van circa 30 m3, aanwezig in de bovengrond ten zuidoosten van de schuur. Omdat er meer dan 25 m3 grond sterk verontreinigd is, is er sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging.

Daarnaast zijn er op drie locaties matige verontreinigingen aanwezig: ter plaatse van de inrit tussen huisnummer 9 en 10, aan de voorzijde van deze inrit en ten zuidwesten van de schuur (boerderijgedeelte).

Op de overige delen van het terrein zijn enkele metalen (met name koper, lood en zink) en PAK in gehaltes boven de achtergrondwaarde gemeten. Deze verhoogd gemeten gehalten bevinden zich in de bovengrond, met bijmenging van bodemvreemde materialen. In de zintuiglijke schone ondergrond zijn geen van de geanalyseerde parameters in gehaltes boven de achtergrondwaarde aangetoond.

Resultaten asbest
Op het maaiveld en in de grond zijn geen asbestverdachte materialen > 20 mm waargenomen. In de grond zijn over het algemeen eveneens geen asbesthoudende materialen < 20 mm waargenomen. Ten zuiden van de schuur is een hokje aanwezig, waarop een asbestverdachte dakbedekking aanwezig is. In de onderliggende druppelzone is wel asbest in de fractie <20 waargenomen. Het gemeten gehalte (gewogen) asbest bedraagt circa 10 mg/kg ds, waarbij opgemerkt wordt dat het er tevens asbestverdachte vezels zijn aangetroffen. Het gehalte asbesthoudende vezels zal nog bepaald worden.

Resultaten PFAS onderzoek
In de zintuiglijk en analytisch verontreinigde bodemlagen zijn geen gehaltes PFAS boven de achtergrondwaarde uit het Tijdelijk Handelingskader gemeten.

Indicatieve toetsing analyseresultaten Bbk
De te verwachten bodemkwaliteitsklasse betreft voor de bovengrond over het algemeen Industrie en voor de (zintuiglijk schone) ondergrond AW (altijd toepasbaar). Uitzondering vormt de sterk met PAK verontreinigde grond, deze is Niet toepasbaar.

Veiligheidsklasse
Van de vier aangetroffen matig tot sterk verontreinigde spots is de betreffende veiligheidsklasse, conform publicatie 400 van de CROW, bepaald. Hieruit blijkt dat er voor alle vier de verontreinigde spots geen voorlopige veiligheidsklasse van toepassing is. De definitieve veiligheidsklasse dient voorafgaande de sanerende werkzaamheden vastgesteld te worden.

Conclusie en aanbevelingen
Geconcludeerd wordt dat op basis van de resultaten van de uitgevoerde bodemonderzoeken er geen aanleiding is tot het uitvoeren van een aanvullend of nader onderzoek. Betreffende de druppelzone van het asbestverdachte dakje zullen de resultaten van de SEM analyse nog volgen.

Een deel van de bodem is op basis van de vastgestelde milieuhygiënische kwaliteit niet geschikt voor het voorgenomen gebruik en de ontwikkeling van de locatie. Hiervoor zullen sanerende maatregelen getroffen moeten worden.

Conclusie

Het aspect bodem vormt, na het treffen van sanerende maatregelen, geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.

3.3.3 Geluid

Algemeen

De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door industrie, onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.

Toetsing

Voor de ontwikkeling is door Buro Ontwerp & Omgeving in augustus 2021 een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Het onderzoek is als Bijlage 2 bijgevoegd.

Selectie van geluidsbronnen

In de omgeving van de nieuwe woningen bevinden zich wegen. Gezoneerde industrieterreinen en spoorlijnen zijn in de nabijheid van de nieuwe woningen niet aanwezig. Het plangebied ligt dan ook niet in de zones van gezoneerde industrieterreinen en spoorlijnen. Akoestisch onderzoek naar gezoneerde industrieterreinen en spoorlijnen is dan ook niet nodig.

Het nieuwe appartementencomplex ligt een 30 km-gebied. Alle wegen rondom het appartementencomplex hebben een 30 km-regime. Formeel geldt voor deze weg volgens de Wgh geen onderzoeksplicht, omdat de maximaal toegestane snelheid 30 km/uur bedraagt. De verkeersintensiteiten op de omliggende 30 km-wegen (Wilhelminastraat, Kardinaal de Jonglaan overgaand in de Torenstraat, Raadhuisstraat en Komweg) zijn dusdanig dat een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet kan worden uitgesloten. Daarom is in het kader van een goede ruimtelijke ordening toch akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de omliggende 30 km-wegen (Wilhelminastraat, Kardinaal de Jonglaan overgaand in de Torenstraat, Raadhuisstraat en Komweg) rondom het appartementencomplex.

Aanpassing 2021:

De Wilhelminastraat en Lieve Vrouweplein is in de zomer van 2021 aangepast. Door de aanpassing neemt de afstand van de Wilhelminastraat tot het nieuwe appartementencomplex toe. De Wilhelminastraat wordt ter hoogte van het appartementencomplex uitgevoerd in elementenverharding in keperverband, in de huidige situatie is het dicht asfaltbeton (referentiewegdek).

In het akoestisch onderzoek is rekening gehouden met de aanpassing van het Lieve Vrouweplein en de Wilhelminastraat.

Resultaten

De omliggende 30 km-wegen hebben op basis van de Wgh geen zone. Formeel gelden de normen uit de Wgh dan ook niet voor 30 km-wegen. Echter, in het kader van een goede ruimtelijke ordening, zijn bij de beoordeling van de geluidsbelastingen zijn de voorkeursgrenswaarde van 48 dB en de hoogste toelaatbare geluidsbelastingen van 63 dB gebruikt. Deze normen gelden voor een vergelijkbare weg met een 50 km-regime.

De hoogste geluidsbelasting afkomstig van de omliggende 30 km-wegen bedraagt 58 dB, inclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh. Bij de nieuwe woningen wordt voldaan aan de hoogste toelaatbare geluidsbelastingen van 63 dB uit de Wgh. De geluidsbelastingen liggen binnen de geluidsnormen uit de Wgh. Op grond van de Wgh zijn de optredende geluidsbelastingen dan ook acceptabel.

Gezien de beperkte schaal van dit plan is het niet mogelijk of wenselijk om effectieve maatregelen te treffen die de geluidsbelastingen terugbrengen tot waarden die lager zijn dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

Op grond van het Bouwbesluit 2012 dient een akoestische binnenwaarde van 33 dB bij woningen ten gevolge van wegverkeerslawaai gegarandeerd te worden. Volgens artikel 3.2 van het Bouwbesluit 2012 bezit een standaard gevelconstructie een minimale geluidsisolatie van 20 dB. In het uitgevoerde akoestisch onderzoek is berekend dat de noordoostgevel respectievelijk de noordwestgevel een geluidswerendheid moeten hebben van 30 dB respectievelijk 28 dB. In een aanvullend bouwakoestisch onderzoek moet worden onderzocht op welke manieren aanvullende gevelmaatregelen nodig zijn om de binnenwaarde van 33 dB uit het Bouwbesluit 2012 te halen.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.

3.3.4 Luchtkwaliteit

Algemeen

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijnstof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10  wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd, kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht, waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.

Toetsing

Volgens de ministeriële regeling NIBM draagt een bouwplan met minder dan 1.500 woningen niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de lokale luchtkwaliteit onderzocht, zodat onacceptabele gezondheidsrisico's kunnen worden uitgesloten. Hiertoe is de monitoringstool uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van de rijksoverheid geraadpleegd. De monitoringstool geeft inzicht in de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in het plangebied tussen 2020 en 2030. De monitoringstool kent scenario's zonder en met lokale maatregelen die er voor moeten zorgen dat op termijn overal aan de grenswaarden wordt voldaan. Beide typen scenario's laten in de toekomst een afname van de concentraties zien. Dit komt doordat bedrijven en het verkeer steeds schoner worden door technologische verbeteringen. De monitoringstool maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2020 en 2030 in het plangebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.

In het plangebied worden geen gevoelige functies beoogd zoals bedoeld in het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Toetsing aan de grenswaarden is daarom niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.

3.3.5 Externe veiligheid

Algemeen

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.

Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen en Regeling externe veiligheid inrichtingen (Bevi en Revi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Circulaire effectafstanden LPG-tankstations

In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. Het bevoegd gezag wordt verzocht om rekening te houden met een effectafstand van 60 meter tot (beperkt) kwetsbare objecten. Dit wil zeggen dat deze afstand in beginsel aangehouden moet worden, maar dat gemotiveerd afwijken is toegestaan door het treffen van veiligheidsmaatregelen. Daarnaast wordt verzocht om rekening te houden met een effectafstand van 160 meter tot zeer kwetsbare objecten. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.

 

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)

Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt en basisnet), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb en Revb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

Toetsing

Ten behoeve van de toetsing is de risicokaart Nederland geraadpleegd, waarvan een fragment in onderstaande afbeelding is weergegeven. Onderhavige ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van tien woningen binnen bestaand stedelijk gebied. Met de ontwikkeling is sprake van nieuwe kwetsbare objecten. Het plangebied is blauw omcirkeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmwonlvrw1011-ON01_0011.jpg"

Uitsnede Risicokaart Nederland (plangebied in blauwe cirkel)

Stationaire bronnen

Op circa 770 meter ten zuidoosten van het plangebied ligt een gasdrukmeet- en regelstation van Gasunie. De afstand van het PR10-6 contour bedraagt 15 meter voor dit gasdrukmeet- en regelstation. Het plangebied bevindt zich ruim buiten de PR10-6 contour. Een nadere beoordeling is daarom niet noodzakelijk.

Op circa 1.380 meter ten westen van het plangebied ligt een LPG-tankstation van Shell. De afstand van het PR10-6 contour bedraagt 110 meter voor dit object. Het plangebied bevindt zich ruim buiten de PR10-6 contour. Een nadere beoordeling is daarom ook hier niet noodzakelijk.

Mobiele risico bronnen

Ten zuidoosten en ten zuidwesten van het plangebied liggen verschillende gasleidingen van Gasunie. Het plaatsgebonden risicocontour ligt op deze leidingen. De leidingen hebben de volgende kenmerken:

Naam leiding   Uitwendige diameter   Werkdruk   Invloedsgebied groepsrisico   Werkelijke afstand  
N-566-10
 
4,49 inch   40,00 bar   61 m   circa 815 m  
N-566-11
 
12,76 inch   40,00 bar   144 m   circa 800 m  
N-566-02
 
8,62 inch   40,00 bar   103 m   circa 800 m  
A-512
 
35,98 inch   66,20 bar   430 m   circa 800 m  

De buisleidingen liggen op ruime afstand van het plangebied. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van het groepsrisico voor voorgenoemde leidingen. Een nadere beoordeling van het groepsrisico is daarom niet noodzakelijk.

Ook ligt ten zuidwesten van het plangebied op circa 1.400 m de Rijksweg A12. Over deze weg worden gevaarlijke stoffen vervoerd volgens de Regeling Basisnet. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de A12 (= 4.000 m).

Daarnaast ligt ten zuiden van het plangebied op een afstand van circa 3.100 meter de spoorlijn 'Betuweroute'. Over deze spoorlijn worden hoge aantallen giftige vloeistoffen en giftige gassen getransporteerd, waardoor het invloedsgebied van deze spoorlijn 4.000 m bedraagt. Het plangebied ligt in het invloedsgebied van de Betuweroute.

Gelet op de afstand (circa 1.400 m t.o.v. de Rijksweg A12 en circa 3.100 m t.o.v. de Betuweroute) kan in het kader van een goede ruimtelijke ontwikkeling volstaan worden met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.

Er dient een beperkte verantwoording van het groepsrisico opgesteld te worden.

Beperkte verantwoording groepsrisico

Uit toetsing aan de signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het ruimtelijk besluit betrekking heeft op het mogelijk maken van kwetsbare objecten binnen het invloedsgebied van toxische stoffen over de Betuweroute en de Rijksweg A12 en geheel buiten de 200 meter van de transportroute. Op basis van het Bevt dient voor een ruimtelijk besluit buiten de 200 meter vanaf de transportroute ingegaan te worden op:

  • De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg, spoorweg of dat binnenwater;
  • De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op die weg, spoorweg of dat binnenwater een ramp voordoet. Dit is alleen van toepassing op nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten.

Daarnaast stelt het Bevt dat de Veiligheidsregio in de gelegenheid gesteld moet worden om advies uit te brengen over de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

Uit de notitie 'VGR voor standaard externe veiligheidssituaties' blijkt dat wanneer een ruimtelijk besluit buiten de 200 meter zone van een transportroute ligt en het besluit geen objecten toestaat voor verminderd zelfredzame personen, er sprake is van een standaard externe veiligheidssituatie. Voor deze situaties wordt de onderstaande verantwoording van het groepsrisico gehanteerd.

Beperkte verantwoording groepsrisico

De maatgevende scenario's voor de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid waarbij het plangebied binnen het invloedsgebied van brandbare gassen en toxische vloeistoffen/gassen ligt is een wolkbrandexplosie en een toxische wolk. navolgend is vanuit deze scenario's ingegaan op de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp

Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident te beperken of te voorkomen. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. Eventuele secundaire branden in het plangebied kunnen met behulp van de primaire bluswatervoorzieningen worden bestreden door de brandweer. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen

Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen, is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. Bij een wolkbrandexplosie scenario is het advies om te vluchten van de risicobron af.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.

3.3.6 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen

Indien door middel van een plan nieuwe, milieuhindergevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient te worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen milieuhindergevoelige functies in de directe omgeving van het plangebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkelingen die met een plan mogelijk worden gemaakt.

Wat betreft de aanbevolen afstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies, zoals wonen, is de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten geraadpleegd. Hierin worden richtafstanden voor het omgevingstype 'gemengd gebied' als 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied' aanbevolen.

Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een rustige woonwijk en het buitengebied komen vrijwel geen andere functies voor. De richtafstanden gelden voor een gemiddeld nieuw bedrijf en gaan uit van het gebiedstype 'rustig woongebied'. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf het op de verbeelding aangeduide deel voor de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van de woningen gelegen buiten het betreffende perceel.

Toetsing

Het plangebied en haar omgeving maakt gezien de aanwezige functies deel uit van een 'gemengd gebied'. Door Buro Ontwerp & Omgeving is in juni 2021 een quickscan uitgevoerd naar de bedrijven en milieuzonering in de nabije omgeving van het plangebied. Het onderzoek is als Bijlage 3 bijgevoegd. De conclusies uit het onderzoek worden hierna kort behandeld.

Hinderveroorzakende functies in het plangebied

Binnen het plangebied worden geen functies gerealiseerd die milieuhinder veroorzaken. De appartementen kunnen worden aangemerkt als milieuhindergevoelig.

Hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied

Op basis van het bestemmingsplan 'Centrum Didam' zijn ten oosten en ten westen van het plangebied, ter plaatse van de bestemming 'Centrum', de functies detailhandel, dienstverlening, (niet zware) horeca, kantoren en een constructiebedrijf toegestaan. De VNG-brochure geeft hiervoor een aanbevolen richtafstand aan van 30 m.

Aangezien het een 'gemengd gebied' betreft, kan de richtafstand met één stap worden verminderd tot 10 m. De afstand tussen de nieuw te realiseren appartementen en de meest nabijgelegen bebouwing binnen de bestemming 'Centrum' is circa 5 m. Gelet op het voorgaande kan niet aan de richtafstanden worden voldaan.

Als niet aan de richtafstanden uit de VNG-brochure kan worden voldaan kan, volgens het stappenplan uit de brochure, worden gekeken naar de daadwerkelijk aanwezige functies. Ook deze functies (categorie 2 horeca-inrichting) hebben een richtafstand van 10 m, waarmee de richtafstanden niet worden gehaald.

Om die reden moet door middel van nader onderzoek worden nagegaan of gemotiveerd worden of er van de richtafstanden kan worden afgeweken.

Er zijn zeven functies in de omgeving van het plangebied die eventuele hinder kunnen veroorzaken:

  • 1. Nama, verf- en behangwinkel, Lieve Vrouweplein 6
  • 2. Hairhouse by James, kapsalon, Lieve Vrouweplein 7
  • 3. Mariakerk, kerkgebouw, Lieve Vrouweplein 13
  • 4. Kapsalon Nicky, kapsalon, Kardinaal de Jonglaan 4
  • 5. Ditters Franssen Makelaars BV, makelaarskantoor, Wilhelminastraat 28
  • 6. Detox & More, gezondheidspraktijk, Wilhelminastraat 28g
  • 7. Capello Haarmode, kapsalon, Wilhelminastraat 26

De navolgende tabel laat zien hoe de functies kunnen worden gecategoriseerd op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Daarnaast geeft de tabel de minimaal aanbevolen richtafstanden (in meters) aan voor deze functies die deel uitmaken van een 'gemengd gebied':

Type inrichting   Geur   Stof   Geluid   Gevaar   Minimale afstand   Minimale afstand in 'gemengd gebied'   Werkelijke afstand  
1. Detailhandel voor zover n.e.g.   0   0   10   0   10   0   circa 30 m  
2. Kappersbedrijf   0   0   10   0   10   0   circa 25 m  
3. Kerkgebouw e.d.   0   0   30   0   30   10   circa 35 m  
4. Kappersbedrijf   0   0   10   0   10   0   circa 40 m  
5. Overige zakelijke dienstverlening: kantoren   0   0   10   0   10   0   circa 5 m  
6. Artsenpraktijken, klinieken en dagverblijven   0   0   10   0   10   0   circa 5 m  
7. Kappersbedrijf   0   0   10   0   10   0   circa 40 m  

Het plangebied ligt op voldoende afstand van de genoemde bedrijven en voorzieningen. Er kan dan ook geconcludeerd worden dat de appartementen goed ingepast kunnen worden in een gebied met een gemengde functie. Hiermee is sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.

3.3.7 Water

Beleid

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het besluitgebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rijn en IJssel.

In het Waterbeheerprogramma 2022-2027 van Waterschap Rijn en IJssel staat beschreven wat de doelen zijn voor de komende zes jaar in de Achterhoek en Liemers en hoe het waterschap deze wil halen. Naast het uitvoeren van kerntaken zijn het aanpassen van de leefomgeving aan de gevolgen van klimaatverandering en waterveiligheid de grootste prioriteiten. Ook een schone leefomgeving en de circulaire economie en energietransitie staan hoog op de agenda.

Voor het waterbeheerprogramma zijn de werkzaamheden van het waterschap weergegeven in vier thema's.

Klimaatrobuust gebied

De ambitie is om richting 2050 wendbaar invulling te geven aan het beheer, het onderhoud en de inrichting van het regionaal watersysteem. Dit wordt gedaan in combinatie met aanpassingen in gebruik en inrichting van de omgeving, zodat jaarrond een optimale balans tussen te nat en te droog wordt bereikt en tegelijkertijd inwoners, bedrijven en medeoverheden voldoende weerbaar zijn tegen de onvermijdelijke gevolgen van extreem weer.

Veilig gebied

De bescherming tegen hoog water is een randvoorwaarde om veilig te kunnen wonen en werken in ons gebied. Het waterschap zorgt voor veilige dijken, nu en in de toekomst. Dat wordt gedaan door dagelijks beheer van de keringen en door continu inzicht in de keringen. Het beheer wordt op een duurzame wijze uitgevoerd en er wordt gewerkt aan behoud en verhoging van de biodiversiteit van de dijken. De ambitie is dat de keringen van het waterschap in 2050 voldoen aan de nieuwe normen voor waterveiligheid, en dat daarbij wendbaar ingespeeld wordt op ontwikkelingen.

Circulaire Economie en Energietransitie

Het waterschap wil bij het uitvoeren van haar primaire taak zoveel mogelijk bijdragen aan het beperken van klimaatverandering. Daarbij wil zij in 2050 onderdeel zijn van een 100% circulaire economie waarin de taken klimaatneutraal worden uitgevoerd.

Gezonde leefomgeving

Het waterschap zorgt voor een schoon en gezond watersysteem voor de mensen en de natuur in het gebied. Het waterschap streeft ernaar dat het water in de leefomgeving geschikt is voor verschillende maatschappelijke functies en dat het geen risico's oplevert voor de volksgezondheid. Het doel is een oppervlaktewatersysteem te bereiken dat optimaal is voor ecologisch functioneren en biodiversiteit en natuurwaarden daarbinnen en -buiten bevordert.

Het waterbeleid van de gemeente Montferland is vastgelegd in het Gemeentelijk Water & Rioleringsplan Montferland (GWRP 2022-2026). Daarnaast werkt de gemeente Montferland met de gemeenten Doetinchem en Oude IJsselstreek en het Waterschap Rijn en IJssel samen in het afvalwaterteam Etten.

Montferland wil de gemeentelijke watertaken zo veel mogelijk op een natuurlijke manier invullen en uitvoeren. Dit houdt in dat ernaar gestreefd wordt om de natuurlijke waterhuishouding in bebouwde omgeving te herstellen, door zo veel mogelijk te kiezen voor:

  • natuurlijke maatregelen daar waar dat kan, in plaats van 'technische' maatregelen en
  • 'groene' maatregelen boven 'grijze' maatregelen.

De infiltratie van neerslag in de bodem kan op een natuurlijke manier, bijvoorbeeld door oppervlak niet te verharden of door afstromend hemelwater lokaal in de bodem te infiltreren met wadi's. Het herstel van een natuurlijke situatie kan ook via technische 'grijze maatregelen', bijvoorbeeld door middel van ondergrondse voorzieningen. De voorkeursvolgorde voor het omgaan met hemelwater is:

  • 1. Beperken van verhardingen in openbare ruimte en particuliere terreinen;
  • 2. Niet inzamelen van hemelwater afkomstig van particulieren op locaties waar dit mogelijk en redelijk is;
  • 3. Hemelwater lokaal inzamelen en infiltreren in bovengrondse groene voorzieningen zoals wadi's;
  • 4. Hemelwater lokaal inzamelen en infiltreren in ondergrondse (technische) voorzieningen zoals kratten of infiltratieriolering;
  • 5. Afvoeren van afstromend hemelwater naar bergingsvijvers en oppervlaktewater;
  • 6. Afvoer van (te) vervuild hemelwater naar de rioolwaterzuivering, tenzij dit in het buitengebied is (hier mag geen hemelwater of ander 'rioolvreemd water' zoals erfafspoelwater op de riolering worden geloosd).

Situatie plangebied

Door Buro Ontwerp & Omgeving is in september 2023 een quickscan water uitgevoerd. Deze analyse is als Bijlage 4 bijgevoegd.

Huidige situatie

In de huidige situatie bestaat het plangebied deels uit bebouwing en deels is het in gebruik als tuin/grasveld. De bebouwing betreft een woonhuis (twee woningen) met een achterliggende schuur. Tussen deze schuur en de bebouwing van het naastgelegen pand (Lieve Vrouweplein 9) is een oprit aanwezig.

Toekomstige situatie

De toekomstige inrichting voorziet in de sloop van de huidige bebouwing. De ontwikkeling bestaat uit de realisatie van een appartementencomplex met tien levensloopbestendige appartementen verdeeld over drie bouwlagen. Aan de achterzijde zullen 17 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd worden. Als afscheiding met de openbare ruimte zal is aan de voorzijde van het complex een strook gras en een haag voorzien. Ten zuiden van de parkeerplaatsen zal eveneens een groenstrook met haag gerealiseerd worden. De in- en uitrit van het parkeerterrein is aangesloten op het Lieve Vrouweplein.

Op basis van het onderzoek blijkt dat, ten opzichte van de bestaande situatie, in de nieuwe situatie het totaal verhard oppervlak toeneemt.

Waterhuishoudkundige consequenties en uitgangspunten

Uitgangspunten

In navolgende tabel worden de uitgangspunten die van toepassing zijn op de waterhuishouding in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmwonlvrw1011-ON01_0012.jpg"

Tabel uitgangspunten waterhuishouding plangebied

Benodigde waterberging

Op basis van het ontwerp van de voorgenomen ontwikkeling zal er circa 1.330 m2 verhard oppervlak gerealiseerd worden. Dit is een toename ten opzichte van de huidige situatie van 670 m2. Voor deze toename is door de gemeente een bergingseis van 40 mm opgesteld.

De overige 660 m2 verharding is op dit moment ook verhard. Ook voor deze bestaande verharding bedraagt de bergingseis 40 mm. Op basis van deze bergingseisen bedraagt de benodigde berging circa 53 m3, zoals weergegeven in navolgende tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmwonlvrw1011-ON01_0013.jpg"

Tabel benodigde berging plangebied

Hemelwater dient op eigen terrein behandeld worden volgens de reeks infiltratie-vasthouden-bergen en vertraagd afvoeren. Waterberging kan gerealiseerd worden door het aanbrengen van infiltratievoorzieningen, waterbergende voorzieningen of door extra oppervlaktewater. De waterberging zal in de toekomstige situatie plaatsvinden in een te realiseren wadi (circa 20 m3) en onder de parkeerplaatsen (circa 35 m3).

Bij een extreme bui (T=100, 70 mm in een uur) mag de berekende waterdiepte op straat voor winkelgebieden maximaal 15 cm zijn. Na een uur mogen er nog kleine plassen zijn. Voor overige gebieden is dit maximaal 30 cm en 1,5 uur.

Verder wordt aanbevolen om het vloerpeil van het complex circa 20 tot 30 cm hoger te realiseren dan het Lieve Vrouweplein en de omliggende verharding. Hiermee wordt voorkomen dat water de woningen binnenstroomt als er bij heftige buien water-op-straat staat.

Vervolg

Het uiteindelijke systeem voor de berging (en infiltratie) van hemelwater wordt in overleg met de gemeente Montferland en Waterschap Rijn en IJssel verder gedimensioneerd en civieltechnisch uitgewerkt. In overleg met de gemeente moet tevens bepaald worden hoe en waar het vuilwater geloosd kan worden.

Watertoets

Het plangebied ligt in het beheersgebied van het waterschap Rijn en IJssel. Voor het doorlopen van de Watertoets gebruikt dit waterschap de website www.dewatertoets.nl. Het waterschap kijkt, op basis van de antwoorden die op de website worden ingevuld, of bij de ruimtelijke ontwikkeling voldoende rekening is gehouden met de waterhuishouding ter plaatse en geeft een wateradvies.

Op basis van de ingevulde Digitale Watertoets wordt door het waterschap geconcludeerd dat er sprake is van een ruimtelijk plan dat waterschapsbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan geadviseerd de normale procedure te volgen en overleg te voeren met het waterschap, de gemeente en de initiatiefnemer. De watertoets met het wateradvies is als Bijlage 5 bijgevoegd.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.

3.3.8 Archeologie en cultuurhistorie

Algemeen

Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a, van het Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst, hoe er wordt omgegaan met de aspecten archeologie en cultuurhistorie. De bescherming van archeologische waarden is verankerd in de Erfgoedwet. Het belangrijkste doel van deze wet is de bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door het reguleren van bodemverstorende activiteiten.

Toetsing

Archeologie

Op grond van het vigerend bestemmingsplan geldt in het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1'. Voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 30 m2 moet de aanvrager een archeologisch onderzoek overleggen, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld. De omvang van de ontwikkeling is meer dan 30 m2. Om die reden is archeologisch onderzoek noodzakelijk.

Door Buro Ontwerp & Omgeving is in juli/augustus 2021 een bureauonderzoek en verkennend booronderzoek archeologie uitgevoerd in het plangebied. Het onderzoek is als Bijlage 6 bijgevoegd. De conclusies uit het onderzoek worden hierna kort behandeld.

Bouwdossieronderzoek

In het plangebied zijn geen rijksmonumenten, verdwenen of nog bestaande molens geregistreerd.24 Op basis van de kadastrale kaart blijkt dat er vóór de huidige bebouwing uit 1920 (BAG-register) ook bebouwing in het plangebied heeft gestaan. Op de Hottingerkaart staat mogelijk al bebouwing weergegeven, maar door de schaal van de kaart is dit onzeker. Vanaf 1866 loopt de huidige Wilhelminastraat waarschijnlijk door het plangebied, dus de bebouwing zal voor die tijd gesloopt zijn.

Zoals aangegeven stamt de huidige bebouwing volgens het BAG-register uit 1920. Door mw. A. Zonneveld van de gemeente Montferland zijn de bouwdossiergegevens voor de bebouwing in het plangebied toegestuurd. Uit de bouwdossiergegevens blijkt dat alleen op de tekening uit 1974 is aangegeven hoe diep de fundering van de nieuw te bouwen berging aangelegd zal worden. De aanlegdiepte bedraagt 70 cm-mv, waarbij gebruik gemaakt zal worden van poeren van 45 centimeter breedte. Over de funderingdiepte van het al bestaande huis zijn geen gegevens beschikbaar. De enige andere funderingsdiepte staat weergegeven op de aanvraag van 1938 voor het bouwen van een kippenschuur. Onbekend is of deze schuur, welke tot 54 cm-mv gefundeerd is, binnen het plangebied gebouwd werd, of net ten oosten daarvan.

Bureauonderzoek

De landschappelijke ligging maakt het mogelijk dat het plangebied al vanaf het Paleolithicum bewoond kon worden. Voor alle archeologische periodes geldt daarom een hoge verwachting. Het plangebied ligt binnen de historische kern van Didam, direct ten zuiden van de Mariakerk. Het bureauonderzoek heeft aangetoond dat het noordelijk deel van het plangebied waarschijnlijk al voor 1727 bebouwd was. De huidige Wilhelminastraat/Lieve Vrouweplein heeft in de 19e eeuw mogelijk tijdelijk wat zuidelijker gelopen, door het plangebied, voordat het weer op de oude locatie kwam te liggen. De huidige bebouwing stamt uit 1920. De onbebouwde delen waren ook in het verleden al in gebruik als tuin.

Verkennend booronderzoek

Ter plaatse van boring 1, 2 en 3 is vanaf 10 cm-mv een bruingrijze eerdlaag aangetroffen. In deze laag komen baksteenspikkels, mortelresten, ijzerbrokken en grind voor. De basis van de laag komt op respectievelijk 115, 95 en 105 cm-mv voor. Op basis van het aangetroffen puin wordt de laag in de Late Middeleeuwen en/of Nieuwe tijd gedateerd. In boring 2 en 3 gaat de eerdlaag over in een zwak ontwikkelde, sterk siltige, roestige B-horizont. De C-horizont komt in deze boringen vanaf 105 en 150 cm-mv voor. In boring 1 gaat de eerdlaag direct over in de C-horizont. In alle boringen bestaat de C-horizont uit fijn dekzand van de Formatie van Boxtel, Laagpakket van Wierden.

In boring 5 is mogelijk een spoor aangeboord. Deze bevindt zich onder de eerdlaag (30-80 cm-mv), op een diepte van 85 tot 145 cm-mv. Dit mogelijke spoor bestaat uit bruingrijs/geel, sterk gevlekt, matig siltig, fijn zand met iets grind, mortelresten, baksteenpuin en sintels. De overgang naar het onderliggende dekzand is scherp. In de eerdlaag en het spoor zijn geen dateerbare vondsten aangetroffen. De bijmenging van de eerdlaag en het mogelijke spoor is van gelijke aard, waardoor aangenomen mag worden dat voor het spoor een datering in de Late Middeleeuwen en/of Nieuwe tijd gerechtvaardigd is.

Boring 4 laat een volledig verstoord bodemprofiel zien, waarbij tot 115 cm-mv nog plastic aangetroffen werd. Tussen 115 en 120 cm-mv werd een dunne A/C-horizont waargenomen welke overgaat in het onderliggende dekzandpakket.

Selectiebesluit

Op basis van de resultaten van het booronderzoek wordt vervolgonderzoek noodzakelijk geacht, omdat er zich in het plangebied mogelijk nog intacte vindplaatsen bevinden die te relateren zijn aan de bebouwing uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd in de historische kern van Didam. Hamaland Advies adviseert daarom om een proefsleuvenonderzoek uit te voeren om de aard, omvang en conservering van de potentiële archeologische resten vast te kunnen stellen.

De gemeente Montferland is akkoord met het voorbeschreven selectieadvies. Vervolgonderzoek door middel van een proefsleuvenonderzoek is noodzakelijk.

Proefsleuvenonderzoek

Op basis van het archeologisch bureau- en verkennend booronderzoek is een Programma van Eisen voor het proefsleuvenonderzoek opgesteld (zie Bijlage 7). Dit Programma van Eisen is reeds goedgekeurd door de gemeente Montferland (bevoegd gezag) in december 2022. Hierin is opgenomen dat de sloop van het bestaande pand (met name fundatie en ondergrondse delen) afgestemd/begeleid dient te worden met de archeoloog in het veld (om onbedoelde verstoring/vernietiging te voorkomen). Vervolgens zal de gehele uitwerking van het proefsleuvenonderzoek mogen plaatsvinden.

In het plangebied worden twee proefsleuven gegraven. Op basis van dit onderzoek kan door de gemeente worden bepaald of het gebied vrij kan worden gegeven voor verdere ontwikkeling of dat (een deel van) het plangebied moet worden opgegraven om archeologische vondstmateriaal veilig te stellen.

Op dit moment is de locatie nog bebouwd, maar niet meer in gebruik. Het proefsleuvenonderzoek vindt plaats in een later stadium, als de gronden beschikbaar zijn voor het onderzoek. Om te waarborgen dat het proefsleuvenonderzoek uitgevoerd wordt, is voor het hele plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische Verwachting 1' opgenomen en is in de regels (artikel 8.2) een regeling opgenomen. In deze dubbelbestemming is opgenomen dat voorafgaand aan bouwwerkzaamheden en werken, geen bouwwerken zijnde, moet worden aangetoond dat er geen sprake is van een mogelijke verstoring van archeologische waarden, dan wel dat deze waarden kunnen worden veilig gesteld.

Cultuurhistorie

Op basis van de Cultuurhistorische kenmerkenkaart van de gemeente Montferland wordt de bestaande bebouwing binnen het plangebied aangemerkt als een historische nederzettingslocatie 'boerderij/woonhuis'. De woning is echter niet aangemerkt als gemeentelijk en/of rijksmonument en heeft geen specifieke bijzondere cultuurhistorische waarde. Met het plan is sprake van herontwikkeling door de verouderde bebouwing met de twee woningen te slopen en hiervoor in de plaats ruimte te bieden aan toekomstbestendige, duurzame en levensloopbestendige woningen (in de vorm van appartementen).

Met de voorgenomen ontwikkeling vindt geen aantasting aan cultuurhistorisch waardevolle lijnen of elementen plaats. De voorgenomen ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het aspect cultuurhistorie.

Conclusie

Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt, mits er geen vervolgwerkzaamheden uit het proefsleuvenonderzoek naar voren komen, geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.

3.3.9 Ecologie

Algemeen

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet, in het kader van de Wet natuurbescherming, in beeld worden gebracht of er sprake is van invloeden op natuurwaarden en beschermde soorten.


Toetsing

Quickscan natuurtoets

Door Buro Ontwerp & Omgeving is in januari 2021 een quickscan natuurtoets uitgevoerd. Het rapport van het onderzoek is als Bijlage 8 toegevoegd. De belangrijkste resultaten zijn in de navolgende alinea's samengevat.

Gebiedsbescherming

Ruimtelijke ingrepen in of nabij Natura 2000-gebieden en beschermde natuurmonumenten zijn niet toegestaan wanneer deze significante negatieve effecten op de kernkwaliteiten veroorzaken. Het plangebied is niet gelegen binnen de grenzen, of in de directe nabijheid van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000. Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied betreft de Rijntakken op een afstand van circa 3,7 kilometer. Andere Natura 2000-gebieden op minder dan 10 km afstand zijn ‘VSG Unterer Niederrhein’ (ca. 4 km), ‘Rhein-Fischschutzzonen zwischen Emmerich und Bad Honnef’ (ca. 9,1 km) en ‘NSG Salmorth’ (ca. 9,4 km).

Gezien de ligging van het plangebied ten opzichte van de Natura 2000-gebieden en de aard van de werkzaamheden kunnen direct negatieve effecten op voorhand worden uitgesloten. Indirecte negatieve effecten als gevolg van stikstofdepositie kunnen echter niet op voorhand worden uitgesloten. Door Buro Ontwerp & Omgeving is in juni 2021 een stikstofberekening (AERIUS) uitgevoerd, die is bijgevoegd als Bijlage 9 . Uit de stikstofberekening blijkt dat er geen stikstofdepositie groter dan 0,00 mol/ha/jaar plaatsvindt in de gebruiks- en realisatiefase.

Het plangebied ligt op circa 1,4 kilometer afstand van gebieden die behoren tot het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en op circa 2,9 meter afstand van de Groene Ontwikkelingszone (GO). Gezien de ligging buiten deze gebieden worden de kernkwaliteiten en ontwikkelingen van het GNN en de GO bij de werkzaamheden niet aangetast. Het Gelders Natuurnetwerk betreft een planologische bescherming, de bestemming van het natuurnetwerk blijft gelijk. Aanvullende maatregelen of aanvullend advies ten aanzien van het natuurnetwerk zijn in onderhavige situatie niet benodigd.

De vrijstaande boom in het plangebied valt niet onder de definitie houtopstanden, zoals bedoeld in paragraaf 4.1 van de Wet natuurbescherming. De te kappen boom bevindt zich namelijk binnen de bebouwde kom. Voor de kap geldt mogelijk gemeentelijke regelgeving.

Soortenbescherming

Van een aantal soorten is de aanwezigheid in het plangebied niet uit te sluiten. Hieronder wordt per soort ingegaan op de bescherming en de mogelijke effecten die zij kunnen ondervinden door de werkzaamheden. Vervolgens wordt beoordeeld of de voorgenomen ontwikkeling verstorend kan zijn en of nader onderzoek noodzakelijk wordt geacht.

Gebouwbewonende vleermuizen

Tijdens het veldbezoek werden diverse invliegopeningen aangetroffen die als rust- of verblijfplaats van vleermuizen kunnen dienen. Alle vleermuissoorten vallen onder de Habitatrichtlijn en zijn beschermd volgens artikel 3.5 van de Wet natuurbescherming. Hierdoor is het verboden om de soorten opzettelijk te doden of vangen, opzettelijk te verstoren of de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen te beschadigen of vernielen. De sloop van de woningen zou kunnen leiden tot overtreding van de Wet natuurbescherming als deze als verblijfplaats fungeren. De aanwezigheid van vleermuizen in de bebouwing moet daarom nader worden onderzocht.

Gierzwaluw

Tijdens het veldbezoek zijn potentiële invliegopeningen aangetroffen die als nest- of rustplaats kunnen dienen. De gierzwaluw is beschermd volgens artikel 3.1 van de Wet natuurbescherming. Hierdoor is het verboden om de soort opzettelijk te storen, vangen of doden en zijn vaste verblijf- of rustplaatsen opzettelijk te beschadigen of vernielen. De sloop van de woningen zou kunnen leiden tot overtreding van de Wet natuurbescherming als deze als nestplaats fungeert voor de gierzwaluw. De aanwezigheid van gierzwaluwen in de bebouwing moet daarom nader worden onderzocht.

Huismus

Het plangebied vormt een geschikte leefomgeving voor de huismus en tijdens het veldbezoek zijn diverse ruimtes langs de dakrand, kilgoot en dakkapel aangetroffen die kunnen dienen als broedplaats voor de soort. De klimop en andere struiken kunnen deel uitmaken van de functionele leefomgeving. De huismus wordt beschermd volgens artikel 3.1 van de Wnb. Hierdoor is het verboden om de soort opzettelijk te storen, vangen of doden en de nest- of rustplaatsen opzettelijk te beschadigen of vernielen. Daarnaast is ook de functionele leefomgeving van de huismus beschermd. De sloop van de woningen en het verwijderen van de klimop en struiken zou kunnen leiden tot overtreding van de Wet natuurbescherming als deze als nestplaats of tot de functionele leefomgeving behoort. De aanwezigheid van huismussen moet daarom nader worden onderzocht.

Algemene diersoorten

Het kan zijn dat er tijdens de werkzaamheden algemene diersoorten in het projectgebied voorkomen. Hier-bij moet de algemene zorgplicht in acht worden genomen (artikel 1.11 Wnb). Handelingen die nadelige effecten hebben moet worden voorkomen. Indien dit niet mogelijk is moeten maatregelen worden genomen om negatieve effecten te voorkomen. Als de sloop plaatsvindt in de winterperiode is het raadzaam om voor aanvang een inspectie uit voeren op overwinterende vlinders zoals de dagpauwoog. Indien deze aanwezig zijn moeten deze naar een veilige plek worden verplaatst. Overigens moeten de werkzaamheden plaatsvinden buiten het vogelbroedseizoen omwille de aanwezigheid van algemene broedvogelsoorten.

Nader onderzoek ecologie

Het nader ecologisch onderzoek is in de maanden mei tot en met oktober 2021 uitgevoerd naar aanleiding van de resultaten van de quickscan natuurtoets die in het plangebied uitgevoerd. Hieruit kwam naar voren dat het plangebied geschikt is als verblijfplaats voor gebouwbewonende vleermuizen, gierzwaluw en huismus. Het nader ecologisch onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 10.

Er kan geconcludeerd worden dat er geen verblijfplaatsen van vleermuizen, gierzwaluwen en huismussen vastgesteld zijn binnen het plangebied. Met betrekking tot soortbescherming kan worden opgemerkt dat er geen ontheffing van de Wet natuurbescherming nodig is om de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied mogelijk te maken.

Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.

3.3.10 Verkeer en parkeren

Algemeen

Bij ruimtelijke plannen moet worden aangetoond dat de ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor de verkeer- en parkeersituatie ter plaatse.

Toetsing

Verkeer

Ten opzichte van de vigerende planologische dan wel huidige situatie neemt het aantal woningen in het plangebied per saldo toe met acht woningen. Er is daarmee sprake van een toename van het aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied. Om de toename van de verkeersbewegingen van en naar het plangebied te berekenen, wordt er gebruik gemaakt van de kengetallen van het CROW. Voor wat betreft het te verwachten aantal verkeersbewegingen van de appartementen is uitgegaan van de kengetallen van het CROW. Uitgaande van alle appartementen als 'Koop, appartement, midden' (worst case), van de verstedelijkingsgraad 'Weinig stedelijk' en het gebiedstype 'Centrum' is het aantal verkeersbewegingen per woning gemiddeld 5,8 per dag. Dit geeft een maximale toename van (8 x 5,8=) 46,4 verkeersbewegingen per dag aanvullend op de verkeersbewegingen die door de twee bestaande woningen zowel in de huidige alsook in de toekomstige situatie ontstaan. In totaal worden er in de toekomstige situatie (10 x 5,8=) 5,8 verkeersbewegingen per dag verwacht. De woningen in het plangebied worden ontsloten op het Lieve Vrouweplein, uitkomend op de Wilhelminastraat. Deze bestaande omliggende wegen hebben voldoende capaciteit om de toename van het aantal verkeersbewegingen op te vangen.

Parkeren

De parkeerbehoefte als gevolg van de ontwikkeling neemt ten opzichte van de vigerende planologische, dan wel huidige situatie toe. Om de parkeerbehoefte te bepalen, is gebruik gemaakt van de kengetallen van het CROW (publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'), zoals aangegeven in het 'Facetplan parkeren' van de gemeente Montferland. De gemeente categoriseert het plangebied als 'Overige zone - centrum' in een 'Weinig stedelijk gebied'. Daarnaast gelden volgens de gemeente bij het bepalen van het woningtype (appartemtenten) de volgende oppervlaktematen:

  • 'Goedkoop': < 100 m2
  • 'Midden': < 100 m2 tot 125 m2
  • 'Duur': > 125 m2 

Ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling zijn acht appartementen als 'Goedkoop' en twee appartementen als 'Midden' te bestempelen. Acht nieuwe woningen vallen dus in de categorie 'Koop, appartement, goedkoop'. Hiervoor wordt een parkeernorm van maximaal 1,7 parkeerplaatsen per woning gehanteerd. Twee nieuwe woningen vallen dus in de categorie 'Koop, appartement, midden'. Hiervoor wordt een parkeernorm van maximaal 1,8 parkeerplaatsen per woning gehanteerd.

Er worden per saldo 8 woningen toegevoegd aan het plangebied, maar er zijn in de toekomstige situatie in totaal 10 woningen aanwezig. Dat betekent dat er in totaal ((8 x 1,7)+(2 x 1,8)=) 17,2 parkeerplaatsen benodigd zijn om aan de parkeerbehoefte binnen het plangebied te kunnen voldoen. Deze parkeerplaatsen worden op het parkeerterrein aan de achterzijde van het appartementencomplex ingericht. Er zullen in totaal 17 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd worden (afronding in overeenstemming met het 'Facetplan parkeren'). Binnen het plangebied wordt dan ook voldaan aan de parkeerbehoefte die ontstaat als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling.

Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.

3.3.11 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

Algemeen

Conform artikel 3.1.6 van het Bro dient bij het opstellen van een bestemmingsplan dan wel ruimtelijke onderbouwing onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan. Bij de uitvoering van een project kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Bij het eerste gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Tevens is in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geregeld dat in het kader van een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning voor bepaalde bouwplannen de grondexploitatieregeling van toepassing is. Bij het tweede gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen.

Economische uitvoerbaarheid

Voorliggende ontwikkeling betreft een particulier initiatief dat op particulier grondeigendom plaatsvindt. Met de ontwikkeling zijn geen kosten voor de gemeente gemoeid, anders dan kosten die op basis van de gemeentelijke legesverordening in rekening zullen worden gebracht. Daarnaast wordt met de initiatiefnemer een planschade overeenkomst gesloten, teneinde eventuele kosten voor de gemeente te kunnen verhalen op initiatiefnemer. Het verhaal van kosten is daarmee anderszins verzekerd, waarmee het opstellen van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

De economische uitvoerbaarheid wordt hiermee geacht te zijn aangetoond.

Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Ten behoeve van de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het voorgenomen initiatief zijn de plannen/tekeningen, zoals door Boerstal Bouw met de gemeente Montferland gecommuniceerd, door de initiatiefnemer uitgebreid doorgenomen met direct omwonenden in de buurt van het plangebied. Hierbij is een eerste informatiebijeenkomst in 2020 gehouden. In april 2023 zijn direct omwonenden geïnformeerd over de laatste ontwikkelingen en uitwerking van het plan. Met behulp van de bewoner van de woning aan de Komweg 40 te Didam zijn de omwonenden, wonend aan de Komweg 36 en Komweg 30, geïnformeerd over de plannen. Het participatieverslag is toegevoegd als Bijlage 11.

Vanuit de direct omwonenden is er in eerste instantie één bezwaar aangemerkt tegen het voorgenomen plan. Dit had betrekking op de bouwhoogte van het appartementencomplex. Dit heeft geresulteerd in een wijziging van het bouwplan, waardoor er één bouwlaag minder wordt gerealiseerd. Hierdoor bestaat het appartementencomplex uit drie bouwlagen en is het bezwaar ten aanzien van de bouwhoogte weggenomen.

Al met al is de conclusie dat de direct omwonenden het een mooi initiatief en een toegevoegde waarde voor Didam vinden in verband met de doorstroom van verschillene doelgroepen en leefbaarheid van het dorp.

Vervolgens is met de betrokken bewoners afgesproken dat men door de initiatiefnemer op de hoogte wordt gehouden over de vorderingen van de voorgenomen ontwikkeling gedurende het gehele traject van de planvorming.

Hoofdstuk 4 Juridische planaspecten

4.1 Algemeen

4.1.1 Wat is een bestemmingsplan

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).


Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden' (omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).

Een bestemmingsplan regelt derhalve het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen) en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden (aanleggen).


Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.

4.1.2 Bestemmen, dubbelbestemmen en aanduiden

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijhorende regel worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:

  • Via een dubbelbestemming
    Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één 'enkel' bestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regel van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
  • Via een aanduiding
    Een aanduiding is een teken op de verbeelding dat betrekking heeft op een vlak op die kaart. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.
4.1.3 Hoofdstukindeling van de regels

De regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels 
    In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (Begrippen). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (Wijze van meten).
  • 2. Bestemmingsregels
    In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen.Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsbepalingen ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo is een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.
  • 3. Algemene regels
    In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelregel, algemene gebruiksregels en algemene afwijkingsregels.
  • 4. Overgangs- en slotregels
    In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

4.2 Dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

4.2.1 Bijzonderheden in dit bestemmingsplan

In dit bestemmingsplan zijn de bestemmingen 'Verkeer' en 'Wonen' opgenomen. Tevens is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische Verwachting 1' opgenomen.

Verkeer (Artikel 3)

De locaties van het parkeerterrein met de parkeerplaatsen aan de zuidzijde van het plangebied zijn bestemd als 'Verkeer'. De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor wegen en straten (met een functie voornamelijk gericht op verblijf als de afwikkeling van het doorgaan de verkeer), parkeer- en groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen en een parkeerterrein ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein'. Tevens zijn de gronden bestemd voor bij de bestemming behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde.

In de bestemming 'Verkeer' is een aanduiding 'parkeerterrein' opgenomen. Binnen deze aanduiding zijn parkeerplaatsen toegestaan.

Wonen (Artikel 4)

Het woonperceel, de tuingronden op de begane grond en de paden rondom het appartementencomplex zijn voorzien van de bestemming 'Wonen'. De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld', het (onder voorwaarden) uitoefenen van een beroep aan huis, groenvoorzieningen en waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen. Tevens zijn bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde, tuinen en erven.

Ten aanzien van een woningbouwcategorie is ter plaatse van de bestemming 'Wonen' is de aanduiding 'gestapeld' opgenomen, waardoor uitsluitend gestapelde woningen zijn toegestaan. De toegestane goot- en bouwhoogtes van de hoofdbebouwing zijn zichtbaar weergegeven op de verbeelding.

In de bestemming 'Wonen' is een bouwvlak opgenomen. In dat bouwvlak mogen hoofdgebouwen worden gebouwd (onder bepaalde voorwaarden). Buiten het bouwvlak zijn het bouwen van aan- uit en bijgebouwen toegestaan. De maatvoeringseisen van deze bouwwerken zijn opgenomen in de bouwregels.

Waarde - Archeologische Verwachting 1 (Artikel 5)

De gronden in het plangebied zijn deels tevens bestemd als 'Waarde - Archeologische Verwachting 1'. Deze betreffende gronden zijn daarmee mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden in de bodem.

4.2.2 Algemene regels

Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld begrippen, de wijze van meten, algemene afwijkingen en overgangsrecht. Deze min of meer standaardregels in bestemmingsplannen worden hier verder niet toegelicht.

Hoofdstuk 5 Procedure

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van PM Datum gedurende zes weken ter visie gelegen. Gedurende deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld zienswijzen kenbaar te maken aan de gemeenteraad. Er zijn PM Aantal zienswijzen ingediend.