direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kerkwijk fase VIII
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1955.bpsgddmwonkerkwyk8-on01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Al enige jaren is de nieuwbouwwijk Kerkwijk in Didam in uitvoering. Kerkwijk betreft de gefaseerde ontwikkeling van een nieuwbouwwijk ten zuiden van Didam. Hier bouwt de gemeente Montferland, samen met een aantal andere partijen, circa 400 nieuwe huur- en koopwoningen, speciaal bedoeld voor starters en jonge gezinnen. Zij willen zo voorzien in de lokale en regionale woningbehoefte. Oorspronkelijk was Kerkwijk opgedeeld in drie fases. Tijdens de crisis bleek dat het raadzamer was om in kleinere fases tot ontwikkeling over te gaan. Als gevolg hiervan is Kerkwijk verdeeld in acht fases.

Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan betreft de laatste fase (fase VIII) van Kerkwijk. Onlangs is er een inrichtingsplan voor deze fase opgesteld. De gewenste ontwikkeling is op grond van het vigerende bestemmingsplannen 'Woonwijken Didam' en 'Didam, Kerkwijk fases V, VI en VII' niet mogelijk. Om de ontwikkeling mogelijk te maken, is het noodzakelijk om een nieuw bestemmingsplan vast te stellen.

Onderstaand is het oorspronkelijke inrichtingsplan van Kerkwijk opgenomen. Het plangebied is met een rode contour weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmwonkerkwyk8-on01_0001.jpg"

Figuur 1.1 - Inrichtingsplan.

1.2 Plangebied

Het plangebied is gelegen ten zuiden van de kern Didam. Het plangebied heeft een oppervlakte van ongeveer 1 ha. De locatie wordt aan de noordzijde begrensd door twee woonpercelen en de Meursweg, aan de oostzijde door enkele woonpercelen aan de Dijksestraat en aan de zuid- en westzijde door gronden behorende bij Kerkwijk fase V en V11 (momenteel agrarische percelen). Op de navolgende afbeeldingen zijn de globale ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmwonkerkwyk8-on01_0002.jpg"

Figuur 1.2 - Globale ligging plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmwonkerkwyk8-on01_0003.png"

Figuur 1.3 - Globale begrenzing plangebied.

1.3 Geldende planologische regeling

Voor het plan gelden de bestemmingsplannen 'Woonwijken Didam' en 'Didam, Kerkwijk fases V, VI en VII'. De gronden zijn in het bestemmingsplan 'Woonwijken Didam' bestemd als 'Wonen', 'Tuin' en 'Agrarisch'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 28 juni 2012 door de raad van de gemeente Montferland. De gronden in het bestemmingsplan 'Didam, Kerkwijk fases V, VI en VII' zijn bestemd als 'Wonen', 'Groen' en 'Verkeer - Verblijfgebied'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 27 september 2018 door de raad van de gemeente Montferland. Op navolgende afbeelding is een uitsnede van de bestemmingsplannen opgenomen met daarop het plangebied binnen een rode contour.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmwonkerkwyk8-on01_0004.png"

Figuur 1.4 - Vigerend bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied (binnen rode contour).

Naast de genoemde bestemmingsplannen zijn de bestemmingsplannen 'Facetplan parkeren' en 'Parapluherziening Wonen en Horeca' van toepassing. Het eerste bestemmingsplan is vastgesteld op 29 november 2018 en borgt het gemeentelijke parkeerbeleid juridisch planologisch. Het tweede bestemmingsplan is opgesteld om de regie te houden op de huisvesting van arbeidsmigranten. Voor zover van toepassing zijn de regels uit dat bestemmingsplan opgenomen in onderhavig bestemmingsplan.

Op basis van de vigerende bestemmingsplannen is de realisatie van de woningen en de ontsluiting hiervan niet mogelijk. Er dient een gewijzigd bestemmingsplan te worden opgesteld.

1.4 Leeswijzer

Voorliggend bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord.

De toelichting bestaat uit vijf hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie en de toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van het ruimtelijke beleidskader en de milieu- en de omgevingsaspecten van het plan. In hoofdstuk 4 volgen de juridische planaspecten. Het vijfde en laatste hoofdstuk is gewijd aan de gevolgde procedure.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de beoogde ontwikkeling omschreven. Hierbij wordt als eerste ingegaan op de bestaande situatie in het plangebied, waarna de beoogde ontwikkeling nader toegelicht wordt.

Het oorspronkelijke stedenbouwkundige plan voor Kerkwijk voorzag in de realisatie van 400-500 woningen in verschillende categorieën. Oorspronkelijk was Kerkwijk opgedeeld in drie fases. Elke fase behelsde ongeveer 100-150 woningen. Tijdens de crisis bleek dat het raadzamer was om in kleinere fases tot ontwikkeling over te gaan. Als gevolg hiervan is Kerkwijk verdeeld in acht fases. De fases I t/m IV zijn reeds ontwikkeld. Onderstaand is het oorspronkelijke stedenbouwkundige plan voor Kerkwijk opgenomen en is het nu voorliggende plangebied met een rode omlijning weergegeven. Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan betreft de ontwikkeling van een deel van fase VIII.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmwonkerkwyk8-on01_0005.png"

Figuur 2.1 - Fasering Kerkwijk en huidige plangebied.

2.2 Bestaande situatie

In de huidige situatie betreft het plangebied deels akkerland, deels weiland en een paardenbak. Op navolgende afbeelding is een impressie van de huidige situatie in het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmwonkerkwyk8-on01_0006.png"

Figuur 2.2 - Vogelvlucht plangebied.

2.3 Toekomstige situatie

Zoals aangegeven omvat het plangebied van voorliggend bestemmingsplan de ontwikkeling van Fase VIII. Fase VIII zorgt voor de afronding van de nieuwbouwwijk Kerkwijk.

Om invulling te geven aan fase VIII is het oorspronkelijke stedenbouwkundige plan herijkt. Belangrijkste wijzigingen betreft het programma waarbij in het oorspronkelijk plan met name sprake was van twee-onder-één-kap en rijwoningen is er nu sprake van een meer gevarieerd aanbod waarbij ook sprake is van vrijstaande woningen. Daarnaast wordt het mogelijk gemaakt om, door middel van grondruil, een deel van het perceel Meursweg 14-14a te gebruiken voor wonen. Aangezien de eerdere opzet van fase VIII niet aansluit op de overige fasen is het nieuwe stedenbouwkundige plan is zo opgesteld dat wordt aangesloten op fasen V, VI en VII.

Het stedenbouwkundige principe gaat uit van een aantal woningen die georiënteerd zijn op een centraal gelegen brink. De meest noordelijk gelegen woningen zijn gericht op de Meursweg. Binnen het plangebied is sprake van een tweetal hofjes waarbinnen een deel van het parkeren plaats vindt. De overige parkeerbehoefte wordt opgevangen in langsparkeerplaatsen nabij het groene plein. Het plangebied wordt ontsloten op de geplande ontsluitingsweg ten noorden van fase V en VII.

Op de navolgende afbeelding is het stedenbouwkundige plan weergegeven. De hoofdstructuur van dit stedenbouwkundige plan wordt met dit bestemmingsplan vastgelegd. Het plan voorziet in tien twee-onder-één-kap woningen, twee vrijstaande woningen, acht rijwoningen en zes duplexwoningen (een woonvorm waarbij twee wooneenheden boven elkaar worden gebouwd met de uitstraling van een eengezinswoning).

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmwonkerkwyk8-on01_0007.jpg"

Figuur 2.3 - Stedenbouwkundige opzet plangebied

Hoofdstuk 3 Haalbaarheid

3.1 Inleiding

Ten behoeve van de planologische procedure moet de uitvoerbaarheid van het plan worden aangetoond. Het al dan niet voldoen aan verschillende randvoorwaarden en uitgangspunten is bepalend voor de vraag of een nieuwe ontwikkeling ook daadwerkelijk uitvoerbaar is. Hierbij moet worden gedacht aan onder meer het ruimtelijke beleid van de hogere overheden en de gemeente zelf, milieuaspecten als geluid, bodem en hinder van bedrijven, water, externe veiligheid, archeologie en economische haalbaarheid. De beoogde ontwikkeling is op deze aspecten getoetst. In dit hoofdstuk is aangegeven wat hiervan de resultaten zijn.

3.2 Beleid

3.2.1 Algemeen

In deze paragraaf wordt een analyse gegeven van het relevante beleidskader. De beleidsnota's die direct of indirect doorwerken in voorliggend bestemmingsplan, worden in deze paragraaf behandeld. Gezien de aard en de schaal van de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied is het relevante beleid op Europees niveau buiten beschouwing gelaten en op Rijksniveau beperkt gehouden. Per bestuurslaag is een korte samenvatting gegeven van de meest relevante aspecten uit de verschillende beleidsnota's, alsmede de consequenties voor het voorliggende plan.

3.2.2 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Onderdeel van de Omgevingswet is een visie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Met de NOVI neemt het Rijk het voortouw voor een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Nederland. De NOVI richt zich op de volgende vier prioriteiten die onderling veel met elkaar te maken hebben en gevolgen hebben voor het inrichten van de fysieke leefomgeving:

  • Ruimte maken voor de klimaatverandering en energietransitie;
  • De economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden;
  • Steden en regio's sterker en gezonder maken;
  • Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.

In de NOVI staan de keuzes op nationaal niveau, maar in veel gevallen ligt de verantwoordelijkheid bij gemeenten en/of provincies. Op basis van drie uitgangspunten helpt de NOVI bij het wegen van belangen en het maken van keuzes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • Afwentelen wordt voorkomen.

De nationale belangen zijn geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het gaat bijvoorbeeld om rijksvaarwegen, defensie, ecologische hoofdstructuur, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, electriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en primaire waterkeringen. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Dit belang staat beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte binnen een breder kader van een goed systeem van ruimtelijke ordening. Met de ladder worden eisen gesteld aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De toelichting bij een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien die ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Toetsing

De NOVI laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De beoogde woningbouwontwikkeling raakt in die zin dan ook geen rijksbelangen. Wel is de Ladder voor duurzame verstedelijking van toepassing. Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. De term stedelijke voorziening is niet gedefinieerd in het Bro. Voorliggend initiatief zou kunnen worden aangemerkt als een woningbouwlocatie. Deze term is echter niet gedefinieerd in het Bro. Uit jurisprudentie (zie bijvoorbeeld uitspraak ABRvS201501297/1/R4) blijkt dat woningbouwplannen met 11 woningen niet hoeven te worden aangemerkt als woningbouwlocatie, maar grotere woningbouwplannen wel.

Onderhavig initiatief voorziet in het mogelijk maken van 26 woningen met parkeerplaatsen wat als woningbouwlocatie aan kan worden gemerkt. De woningen sluiten aan op de bestaande woonwijk Kerkwijk. De toevoeging van 26 woningen is noodzakelijk om de opgave die op de gemeente Montferland afkomt de komende jaren, te kunnen faciliteren (zie hiervoor paragraaf 3.2.4 en 3.2.5). Met de realisatie van de woningen wordt voorzien in de actuele behoefte aan woningen in de gemeente Montferland.

Het initiatief voldoet aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2.3 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland'

Op 19 december 2018 is de omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' vastgesteld. In deze visie beschrijft de provincie welke richting de provincie op wil op het gebied van energie, klimaat, water, voedsel en ook hoe de provincie de omgeving wil inrichten.

Om samen een Gaaf Gelderland te bereiken, legt de provincie bij het uitvoeren van haar taken de focus op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met behulp van zeven ambities geeft de provincie hier richting aan:

  • energietransitie;
  • klimaatadaptatie;
  • circulaire economie;
  • biodiversiteit;
  • bereikbaarheid;
  • economisch vestigingsklimaat;
  • woon- en leefklimaat.

Voor dit bestemmingsplan is de ambitie voor het woon- en leefklimaat van toepassing. De provincie streeft naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Zo worden de economische kracht en kwaliteit van leven in Gelderland versterkt, nu en in de toekomst.

Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang. Bovendien draagt een goede kwaliteit van de leefomgeving bij aan gezondheid. Goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen, een mooie natuur; het is allemaal van belang. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende woonkwaliteiten, zowel stedelijke als landelijke. De Gelderse streken hebben ieder hun eigen aard, waar mensen zich thuis en verbonden met elkaar voelen. In de groeiende Gelderse steden komen veel activiteiten samen. Tegelijkertijd wordt geïnvesteerd in een vitaal platteland, juist als daar krimp plaatsvindt. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand stedelijk gebied het vertrekpunt. De provincie geeft de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen en gaat voor concentraties van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, kan worden uitgebreid aan de randen van de steden of dorpen.

Toetsing

Met de realisatie van 26 nieuwe woningen, bedoeld voor een actuele vraag uit diverse doelgroepen, wordt voorzien in de woningbehoefte op een locatie waar een woonwijk van Didam is beoogd. Het plan is daarmee in overeenstemming met de provinciale Omgevingsvisie.

Omgevingsverordening

De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.

Ten aanzien van voorliggend bestemmingsplan zijn de regels ten aanzien van het onderwerp 'wonen' relevant.

In de verordening wordt aangegeven dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts zijn toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma, successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.

Toetsing

Voorliggend plan voorziet in de realisatie van 26 woningen in de nieuwbouwwijk Kerkwijk te Didam. De voorgenomen ontwikkeling is opgenomen in het woningbouwprogramma van de gemeente Montferland dat regionaal is afgestemd met de regio De Liemers (zie paragraaf 3.2.4). Het plan is in overeenstemming met de provinciale Omgevingsverordening.

3.2.4 Regionaal beleid

Liemerse Woonagenda 2017-2027

De wethouders Wonen van de Liemerse gemeenten Duiven, Doesburg, Montferland, Rijnwaarden, Westervoort en Zevenaar hebben samen de 'Liemerse Woonagenda' voor de periode 2017-2027 ondertekend. Op 14 november 2017 hebben Gedeputeerde Staten (GS) de Liemerse Woonagenda vastgesteld. Via deze regionale agenda hebben ze afspraken gemaakt over wat voor soort woningen, de aantallen woningen die er de komende 10 jaar in de regio gebouwd worden en waar deze nieuwbouw zou moeten plaatsvinden.

Via zeven basisafspraken geven de Liemerse gemeenten samen richting aan de ontwikkeling van de woningmarkt in de regio. Zo zal er speciale aandacht zijn voor transformatie van bestaande gebouwen en locaties tot woningen. Nieuwbouw vindt bij voorkeur plaats binnen de bestaande woonkernen. Kleinschalige plannen vormen daarbij het uitgangspunt. Ook wordt ruimte geboden voor maatwerk in de verschillende dorpskernen. De gemeenten willen dat oude woningbouwplannen, die niet van de grond komen, goede nieuwe woningbouwplannen niet in de weg zitten. Bovendien zal extra aandacht worden geschonken aan verduurzaming en vernieuwing van de bestaande woningvoorraad.

De regionale woningbouwafspraken zijn tot stand gekomen op basis van recent uitgevoerd onderzoek naar de toekomstige woonbehoeftes in de Liemers. Op basis van nieuwe cijfers kunnen in de Liemers de komende tien jaar ruim 2.800 nieuwbouwwoningen gebouwd worden. Van dit aantal kunnen 880 woningen in de gemeente Montferland worden gerealiseerd.

Toetsing

Voorliggend plan voorziet in de realisatie van 26 woningen in de nieuwbouwwijk Kerkwijk, fase VIII te Didam. Met de realisatie van het plan wordt invulling gegeven aan de nieuwbouwwijk en wordt voorzien in de woningbehoefte in de gemeente Montferland.

3.2.5 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Montferland 2009

Op 23 april 2009 is de Structuurvisie Montferland 'Ideeën voor een plek' vastgesteld. De structuurvisie geldt voor het gehele gemeentelijke grondgebied, met uitzondering van de bebouwde kommen. Het doel van de structuurvisie is tweeledig:

  • Het samenbrengen en actualiseren van bestaande visies en andere beleidsdocumenten in een nieuwe visie. Het gaat dus niet om het formuleren van nieuw beleid, maar om het samenbrengen in een visie van reeds bestaand beleid.
  • Het bestendigen van het gevestigde voorkeursrecht voor enkele uitbreidingslocaties; in het Regionaal Plan van de Stadsregio Arnhem/Nijmegen zijn een aantal uitbreidingsrichtingen van woonkernen opgenomen. In de structuurvisie worden deze zoekrichtingen vertaald en begrensd in concrete locaties. Daarnaast kan via de structuurvisie het gevestigde voorkeursrecht voor enkele uitbreidingslocaties worden bestendigd.


Deze structuurvisie is een visie op hoofdlijnen. De structuurvisie is in beeld gebracht op de kaart Structuurvisie Montferland. Voor de begrenzing van de bebouwde kommen (contour bebouwd gebied) is aangesloten op het Regionaal Plan. Hierbinnen is woningbouw mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmwonkerkwyk8-on01_0008.png"
Figuur 3.1 Uitsnede structuurvisiekaart Montferland met globale aanduiding plangebied (blauw).

Toetsing

Onderhavig plangebied ligt binnen contour bebouwd gebied. Woningbouw is mogelijk binnen deze contour. Op basis hiervan kan worden gesteld dat onderhavige ontwikkeling past binnen de Structuurvisie van de gemeente Montferland.

Woonvisie Montferland 2016-2020

In de Woonvisie Montferland 2016-2020 legt de gemeente haar ambities, doelstellingen en maatregelen vast over het wonen in de gemeente voor de komende jaren. De gemeente hanteert daarbij de volgende visie op het wonen:

De gemeente Montferland is een groene gemeente, die haar inwoners de kans geeft binnen deze gemeente de wooncarrière te doorlopen. Bijzondere aandacht krijgen de jonge, vaak startende huishoudens en de groeiende groep ouderen. Bestaande woongebieden, woningen en vastgoed worden optimaal benut en ontbrekende woningen en woonruimten voegen we toe. De gemeente Montferland wil haar bewoners een prettige woon- en leefsituatie op kernenniveau blijven bieden. De gemeente heeft vooral een regierol bij het realiseren van haar doelen.


Bij deze visie behoren de volgende ambities:

  • Inwoners moeten binnen de gemeente een wooncarrière kunnen doorlopen. Dat houdt in dat de gemeente jonge en startende woningzoekenden de kans wil geven binnen de gemeente de gewenste woning te vinden, waar mogelijk op kernenniveau.
  • Huishoudensgroei neemt af en bevolking verandert van samenstelling, o.a. vergrijzing. De gemeente wil deze groeiende groep ouderen en mensen met een zorgvraag ondersteunen om zo lang mogelijk zelfstandig te kunnen blijven wonen.
  • De gemeente wil een huurwoningvoorraad die wat betreft omvang en betaalbaarheid past bij de woningvraag van de huidige en toekomstige inwoners. Daarnaast streeft de gemeente naar een meer duurzame en energiezuinige woningvoorraad.
  • Er zijn nog ruim 1.000 woningen nodig in de periode 2015-2025; met de provincie zijn afspraken gemaakt voor het realiseren van 419 woningen in de periode 2015-2019.
  • Huisvesten van vergunninghouders om bijdrage te leveren aan het actuele vraagstuk.
  • Leefbaarheid in de kernen en wijken bevorderen door woningbouw, door verbetering van bestaande woningen en de woonomgeving.


Toetsing

Voorliggend plan voorziet in het mogelijk maken van 26 woningen op een nog onbebouwd perceel waar rekening mee is gehouden in de woonvisie. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt verdere invulling gegeven aan de realisatie van de woonwijk Kerkwijk en wordt voorzien in de actuele woningbehoefte in de gemeente Montferland.

Groenstructuurplan

Op 27 januari 2011 is het Groenstructuurplan voor de gemeente Montferland vastgesteld. Het groen is kenmerkend voor de ruimtelijke kwaliteit en aantrekkelijkheid van het landschap, met name ook van de kernen. Velen hebben belang bij aantrekkelijke kernen die, naast mogelijkheden voor een vitale economie, rust en ruimte bieden.

Voor iedere kern is een werkboek opgesteld dat handreikingen biedt voor het ontwikkelen en begeleiden van projecten. Drie motto's staan in het Groenstructuurplan centraal:

  • 1. sluit aan bij het landschap;
  • 2. versterk de karakteristiek van de kern;
  • 3. draagvlak in projecten.

De visie benoemt op de groenstructuurkaart de volgende uitgangspunten tot het jaar 2030:

  • lanen herstellen met nieuwe linden;
  • pleksgewijs solitaire eiken en linden in historische linten;
  • laanbeplanting met allure als zuidelijke entree;
  • groene poorten bij rotondes randweg versterken;
  • parken nieuw leven inblazen;
  • brinken op knooppunten historische linten creëren;
  • iedere wijk eigen variatie op grote lijn;
  • groenstructuur in het centrum behouden en versterken;
  • twee groene corridors in hoofdgroenstructuur versterken;
  • water beleefbaar maken in de Blauwe Graaf;
  • beplanting om dorp langs randweg versterken;
  • belangrijke zichtlijnen koesteren;
  • doorzichten vanuit dorp naar landschap behouden.

Didam

Als onderdeel van het Groenstructuurplan, heeft de gemeente voor elke kern een werkboek gemaakt. Het werkboek vormt als het ware een brug tussen de groenstructuurvisie en de uitwerking ervan in projecten. Een van de speerpunten uit het werkboek, evenals uit het Groenstructuurplan, is dat de eigenheid van iedere wijk moet worden versterkt. In de loop van de afgelopen 75 jaar is Didam flink uitgebreid met een reeks nieuwbouwwijken. Alle wijken hebben hun eigen sfeer. In vrijwel iedere wijk vormt een historische weg de ruggengraat van de uitbreiding, hoewel deze vaak verkeerskundig geen hoofdontsluitingsweg meer zijn: de Kerkstraat/de Acacia, de Marsweg, Oude Beekseweg/Wilhelminastraat. Vaak heeft zo'n wijk aan de buitenrand langs de rondweg een parkstrook. Deze opbouw en de eigen karakteristiek dienen leidend te blijven voor de toekomst van de groenstructuur van die wijken, maar moeten wel afgestemd worden op huidige inzichten en functionaliteit.

In het werkboek "Groen in de kern Didam!" zijn een aantal aandachtsgebieden benoemd en beschreven. Eén van de aandachtspunten zijn de verschillende wijken in Didam, waaronder Kerkwijk en meer specifiek de noordrand van Kerkwijk (spoorzone) en de begraafplaats. De doelstellingen die hiervoor zijn bepaald betreffen het aanleggen van een singel met landschappelijke singelbeplanting langs de Randweg en ervoor zorg dragen dat de spoorzone een volwaardig onderdeel wordt van de zuidelijke groene corridor.

Toetsing

Onderhavig plan wordt niet specifiek genoemd als aandachtsgebied in het groenstructuurplan. Het plan vormt daarmee geen belemmeringen voor de realisatie van de uitgangspunten uit het groenstructuurplan.

3.3 Milieu- en omgevingsaspecten

3.3.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de verschillende aspecten milieu- en omgevingsaspecten waar rekening mee moet worden gehouden. Om de haalbaarheid van het bestemmingsplan aan te tonen, is voor een deel van deze aspecten onderzoek verricht. In de betreffende paragrafen worden de bevindingen uit de onderzoeken nader toegelicht.

3.3.2 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Algemeen

De wet- en regelgeving voor milieueffectrapportage (m.e.r.) is vastgelegd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in de AMvB Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de Wet milieubeheer zijn vooral de procedurele verplichtingen opgenomen. In Besluit m.e.r. is opgenomen wanneer een m.e.r. verplicht is. Om te bepalen of voor het project een milieueffectrapport (M.E.R.) moet worden opgesteld, is het van belang om te kijken of de ontwikkeling een activiteit is als opgenomen in de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.). In de bijlage van het Besluit m.e.r. zijn twee onderdelen (C en D) opgenomen. Het onderscheid tussen deze twee bijlagen is dat in bijlage C er direct sprake is van een m.e.r.-plicht voor besluiten met een omvang boven de drempelwaarden en besluiten onder de drempelwaarden zijn niet m.e.r.-plichtig. Onderdeel D geeft aan of er voor besluiten beoordeeld moet worden of er m.e.r. noodzakelijk is. Voor besluiten met een omvang boven de drempelwaarden moet een m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd en voor besluiten met een omvang onder de drempelwaarden een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling. Pas na het uitvoeren van een (vormvrije) m.e.r-beoordeling is duidelijk of er een M.E.R. moet worden opgesteld.

Toetsing

De realisatie van de woningen en enkele parkeerplaatsen kan worden gekwalificeerd als "de aanleg of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen" als genoemd in onderdeel D.11.2 van de bijlage van het Besluit m.e.r.. Bij de uitleg van de Europese m.e.r.-richtlijn wordt immers aangegeven dat 'stedelijke ontwikkelingsprojecten' breed moet worden geïnterpreteerd.

Bij de activiteit zijn drie relevante indicatieve drempelwaarden opgenomen, namelijk:

• een oppervlakte van 100 hectare of meer;

• een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen;

• een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.

De activiteit valt ruim beneden de gestelde drempelwaarde, waardoor geen sprake is van een directe m.e.r.-(beoordelings)plicht. Dit betekent concreet dat het bevoegd gezag zich ervan moet vergewissen of de activiteit, wanneer deze onder de drempelwaarden zit, daadwerkelijk geen belangrijke nadelige milieugevolgen kan hebben, waarbij het in het bijzonder moet worden nagegaan of sprake is van de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de Europese Richtlijn betreffende de milieueffectbeoordeling. Dit is de zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Bij het bepalen van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu wordt, conform de Bijlage III van de Europese Richtlijn, ingegaan op de volgende onderdelen:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats waar de activiteit wordt verricht;
  • de kenmerken van het potentiële effect.

De kenmerken van het project

Het plangebied is gelegen ten zuiden van de kern Didam en betreft fase VIII van nieuwbouwwijk Kerkwijk. Het plangebied heeft een oppervlakte van ongeveer 1 ha. In de huidige situatie betreft het plangebied deels akkerland, deels weiland. Het plan voorziet in tien twee-onder-één-kap woningen, twee vrijstaande woningen, acht rijwoningen en zes duplexwoningen. Het functioneel programma betreft in totaal maximaal 26 nieuwe woningen. Daarnaast wordt met het plan, de realisatie van een aantal parkeerplaatsen mogelijk. Met het plan is sprake van een nieuwe woningbouwlocatie binnen bestaand stedelijk gebied.

De plaats waar de activiteit wordt verricht

Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom van Didam. De locatie maakt deel uit van een, in ontwikkeling zijnde, woonwijk (Kerkwijk) en kan omschreven worden als een stedelijk gebied. Het plangebied ligt niet in een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Rijntakken' ligt op ruime afstand (ruim 3 kilometer) van het plangebied. Overige Nederlandse Natura 2000-gebieden (o.a. 'Veluwe') en het Duitse 'Unterer Niederrhein' liggen op grotere afstand (> 9 km). Ten oosten van Doetinchem ligt op ruim 13 km, het beschermd Natuurmonument 'De Zumpe'.

De kenmerken van het potentiële effect

De omvang van het project ligt ver beneden de voor de m.e.r.-beoordeling gedefinieerde drempelwaarden. In de navolgende paragrafen van dit hoofdstuk wordt aangetoond dat voor deze ontwikkeling geen sprake is van negatieve effecten op het milieu.

Op grond van de kenmerken van het plan en de ligging, kan de realisatie van de woningen en een aantal parkeerplaatsen in potentie de volgende effecten hebben:

  • verslechtering van de luchtkwaliteit in de omgeving;
  • invloed op omliggende beschermde natuurgebieden.

Luchtkwaliteit

Volgens de ministeriële regeling Niet in betekenende mate (NIBM) draagt een bouwplan met minder dan 1.500 woningen niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. In dit plan worden 26 nieuwe woningen met bijbehorende parkeerplaatsen gerealiseerd. Het plan draagt daarmee niet in betekende mate bij aan luchtverontreiniging. In paragraaf 3.3.5 wordt nader ingegaan op het aspect luchtkwaliteit.

Beschermde natuurgebieden

Er vinden geen ruimtelijke ingrepen plaats in een Natura 2000-gebied. Om die reden worden geen significante negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen en ontwikkelingsopgaven verwacht door directe verstoringsfactoren als oppervlakteverlies of versnippering.

Door de aard en de omvang van de activiteiten en door de relatief grote afstand tussen het plangebied en het Natura 2000-gebied 'Rijntakken' (>3 km) en overige Natura 2000-gebieden en het ontbreken van een ecologische binding, zijn ook significante negatieve effecten door indirecte verstoringsfactoren als verontreiniging, verdroging, geluidsverstoring, lichtverstoring, verzuring of vermesting niet te verwachten.

In paragraaf 3.3.11 wordt nader ingegaan op de potentiële effecten van het initiatief op de nabijgelegen beschermde natuurgebieden.

Conclusie

Op grond van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat mogelijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu als gevolg van de ontwikkeling binnen het plangebied kunnen worden uitgesloten. Het bestemmingsplan kan zonder m.e.r.(-beoordeling) worden vastgesteld.

3.3.3 Bodem

Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet aangetoond worden dat de bodem- en grondwaterkwaliteit ter plaatse van het plangebied geschikt zijn voor het beoogde gebruik.

Toetsing

Verkennend bodemonderzoek

Door Buro Ontwerp & Omgeving is in december 2019 een verkennend bodemonderzoek ter plaatse van het plangebied uitgevoerd1. Het onderzoek is als Bijlage 1 bijgevoegd. De conclusies uit het onderzoek worden hierna kort behandeld.

In het opgeboorde materiaal zijn zintuiglijk geen waarnemingen gedaan welke kunnen duiden op de aanwezigheid van een bodemverontreiniging.

Uit het vooronderzoek blijkt niet dat de onderzoekslocatie verdacht is voor de aanwezigheid van asbest. Tijdens het onderzoek zijn zintuiglijk eveneens geen waarnemingen gedaan welke kunnen duiden op de aanwezigheid van een verontreiniging met asbest.

De bovengrond is ter plaatse van zowel het westelijk als het oostelijk terreindeel van de onderzoekslocatie licht verontreinigd met PAK en/of minerale olie. De overige bovengrond ter plaatse van het middelste terreindeel bevat geen verhoogde gehalten ten opzichte van de achtergrondwaarde. De ondergrond is licht verontreinigd met kobalt. Het grondwater bevat een licht verhoogde concentratie aan barium.

De vastgestelde milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt op basis van het onderzoek geen belemmering voor de herziening van het bestemmingsplan en de voorgenomen realisatie van de woningen. De bestemming 'Agrarisch - Voorlopig' geldt voor een periode van maximaal 5 jaar. Het bodemonderzoek uit 2019 wordt na deze 5 jaar niet representatief geacht, waardoor de bodemkwaliteit opnieuw moet worden vastgesteld bij beëindiging van de voorlopige bestemming.

Voor de locatie heeft geen onderzoek naar PFAS plaatsgevonden, aangezien de initiatiefnemer niet voornemens is om grond af te voeren. Alle grondverzet moet voldoen aan de regels van het Besluit bodemkwaliteit.

Aanvullend bodemonderzoek

Een klein deel van het plangebied aan de noordoostzijde is in het verkennend bodemonderzoek uit 2019 niet onderzocht. Daarnaast is bij recent uitgevoerd onderzoek op een terrein grenzend aan de noordzijde van het plangebied een bodemlaag met bijmenging van slakken aangetroffen, waarin een sterke verontreiniging met koper, lood en zink aanwezig is. Het is onbekend of deze verontreiniging ook ter plaatse van het plangebied aanwezig is. Om voorgaande redenen is door Buro Ontwerp & Omgeving in december 2021 aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd2. Het onderzoek is als Bijlage 2 bijgevoegd. De conclusies uit het onderzoek worden hierna kort behandeld.

In de ondergrond is plaatselijk een bijmenging met sporen baksteen aangetroffen. In geen van de boringen zijn slakken of sintels aangetroffen, of andere waarnemingen die duiden op een mogelijke verontreiniging van de bodem. Ook zijn op indicatieve wijze geen asbestverdachte materialen op het maaiveld of in de opgeboorde grond waargenomen.

In zowel de bodemlaag met bijmenging van sporen baksteen als de visueel schone ondergrond zijn gehaltes PAK boven de achtergrondwaarde gemeten. In de bovengrond zijn geen van de geanalyseerde parameters gemeten in gehaltes boven de achtergrondwaarde.

In zowel de boven- als de ondergrond langs de noordelijke grens van het onderzoeksgebied zijn geen gehaltes zware metalen boven de achtergrondwaarde gemeten. In het grondwater ligt de gemeten concentratie barium boven de streefwaarde.

Uit het uitgevoerde onderzoek blijkt dat maximaal licht verhoogde gehalten/concentraties in de grond en het grondwater zijn aangetoond. De sterke verontreiniging op perceel ten noorden van het plangebied is niet vastgesteld op de onderzoekslocatie. Op basis hiervan is geen aanleiding tot het uitvoeren van aanvullend onderzoek. Ook vormt de vastgestelde milieuhygienische bodemkwaliteit op basis van het onderzoek geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

3.3.4 Geluid

Algemeen

De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door industrie, onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.

Toetsing

De woningen in het plangebied zijn enkel gelegen binnen de onderzoekszones van wegen. Om die reden behoeft er geen onderzoek naar geluid afkomstig van spoorlijnen en (gezoneerde) industrieterreinen uitgevoerd te worden.

Toetsing aan de Wet geluidhinder

Het plangebied is gelegen binnen de onderzoekszone van de Randweg Zuid. De overige omliggende wegen (Scholtenstuk, Grote Huilakker, Meursweg en Dijksestraat) betreffen 30 km-wegen waarvoor geen onderzoekszone geldt. Echter, in het kader van een goede ruimtelijke ordening, is de geluidsbelasting van deze wegen wel beoordeeld. Opgemerkt wordt dat de Meursweg een doodlopende weg betreft en dat de nog aan te leggen wegen binnen fase V, VI, VII en VIII een 30 km regime, en geen doorgaande functie krijgen.

Ten behoeve van het bestemmingsplan 'Didam, Kerkwijk fases V, VI en VII' is door De Milieuadviseur in februari 2018 een akoestisch onderzoek uitgevoerd3. Het onderzoek is als Bijlage 3 bijgevoegd. Op navolgende afbeeldingen is een visualisatie weergegeven van de cumulatieve geluidsbelasting van de Randweg Zuid en omliggende 30 km wegen (inclusief 5 dB aftrek conform artikel 110 g Wgh). Onderhavig plangebied (Kerwijk fase VIII) is gelegen binnen de rood gestreepte contour.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmwonkerkwyk8-on01_0009.png"

Afbeelding 3.2 Geluidscontouren

Zoals van de afbeelding valt af te lezen is er binnen het huidige plangebied, op basis van het onderzoek uit februari 2018, geen sprake van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

Toetsing aan het Bouwbesluit 2012

Op grond van het Bouwbesluit 2012 dient een akoestische binnenwaarde van 33 dB bij woningen ten gevolge van wegverkeerslawaai gegarandeerd te worden. Volgens artikel 3.2 van het Bouwbesluit 2012 bezit een standaard gevelconstructie een minimale geluidsisolatie van 20 dB. De cumulatieve geluidsbelastingen bij de woningen zal minder dan 48 dB (inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) bedragen. De maximale binnenwaarde van 33 dB uit het Bouwbesluit 2012 wordt daarmee ruim gehaald.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

3.3.5 Luchtkwaliteit

Algemeen

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd, kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht, waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 øg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.

Toetsing

De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 26 nieuwe woningen. Deze woningen maken deel uit van de grotere ontwikkeling van de hele woonwijk Kerkwijk. In totaal zijn er circa 400 woningen voorzien in deze woonwijk. Volgens de ministeriële regeling NIBM draagt een bouwplan met minder dan 1.500 woningen niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk.

In het plangebied worden geen gevoelige functies beoogd zoals bedoeld in het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Toetsing aan de grenswaarden is daarom niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de lokale luchtkwaliteit onderzocht, zodat onacceptabele gezondheidsrisico's kunnen worden uitgesloten. Hiertoe is de monitoringstool4 uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van de rijksoverheid geraadpleegd. De monitoringstool geeft inzicht in de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in het plangebied tussen 2017 en 2030. De monitoringstool kent scenario's zonder en met lokale maatregelen die er voor moeten zorgen dat op termijn overal aan de grenswaarden wordt voldaan. Beide typen scenario's laten in de toekomst een afname van de concentraties zien. Dit komt doordat bedrijven en het verkeer steeds schoner worden door technologische verbeteringen. De monitoringstool maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2017, 2020 en 2030 in het plangebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

3.3.6 Externe veiligheid

Algemeen

Bepaalde maatschappelijke en bedrijfsmatige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van de risico's bij de productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. De aanwezigheid of het nieuw vestigen van dergelijke activiteiten kunnen beperkingen opleggen aan de omgeving, doordat veiligheidsafstanden tussen risicovolle activiteiten en bijvoorbeeld woningen nodig zijn. Aan de andere kant is het rijksbeleid er op gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten.

De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten (artikel 1 van het Bevi). Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, bejaardentehuizen en kinderopvang- en dagverblijven. Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Groepsrisico

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi (stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.

Toetsing

De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 26 nieuwe woningen in het plangebied. In het plangebied worden nieuwe kwetsbare objecten mogelijk gemaakt. De navolgende afbeeldingen bevatten een fragment van de risicokaart Nederland.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmwonkerkwyk8-on01_0010.jpg"

Figuur 3.3: Uitsnede risicokaart Nederland (plangebied ter plaatse van blauwe ster)

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgddmwonkerkwyk8-on01_0011.jpg"

Figuur 3.4: Uitsnede risicokaart Nederland met contouren risicobronnen

Volgens de Risicokaart zijn er in de directe omgeving van het deelgebied zowel stationaire als mobiele bronnen aanwezig. Het betreft de volgende genummerde bronnen:

Stationaire bronnen

  • 1. Gasdrukregel- en meetstation, Liander infra Oost NV;

Afstand tot plangebied 430 meter;

  • 2. Alpha Deuren International B.V., buitenopslag brandbare vaste stoffen;

Afstand tot plangebied 500 meter;

  • 3. Hollarts kunststoftechniek, buitenopslag brandbare vaste stoffen;

Afstand tot plangebied 460 meter;

  • 4. Agruniekvallei, opslag stofexplosief gevaarlijke stoffen;

Afstand tot het plangebied 620 meter;

  • 5. BP De Fluun Staring BV, verkoop LPG.

Afstand tot plangebied 630 meter;

De eerste vier genoemde stationaire bronnen zijn op basis van het activiteitenbesluit dan wel de milieuvergunning opgenomen op de risicokaart. Het plangebied ligt ruim buiten de 10-6 contour van deze inrichtingen. Deze inrichtingen hebben geen groepsrisico. Nadere toetsing aan het groepsrisico is daarom niet noodzakelijk.

Het tankstation (bronnr. 5) heeft een 10-6 contour van 45 m vanwege het vulpunt van het LPG-tankstation. Het plangebied ligt ruim buiten deze contour voor het plaatsgebonden risico. Voor LPG-tankstations geldt een invloedsgebied van het groepsrisico van 150 m. Het plangebied ligt ook ruim buiten deze zone. Een nadere toetsing aan het groepsrisico kan daarom achterwege blijven.

Mobiele bronnen

  • 6. Aardgasleiding NEN 3550-leiding, N-566-10;

Afstand tot plangebied 200 meter.

De buisleiding betreft een aardgasleiding met een uitwendige diameter van 4,49 inch en een maximale werkdruk van 40 bar. Derhalve geldt een inventarisatieafstand voor het groepsrisico van 64 meter. Het plangebied is gelegen op een afstand van 200 meter van de buisleiding. Een nadere verantwoording van het groepsrisico kan daarmee achterwege blijven.

  • 7. Ten zuidoosten van het plangebied ligt de rijksweg A18. De rijksweg A18 is een doorgaande transportroute voor gevaarlijke stoffen die hiervoor is aangewezen in de Regeling Basisnet. Conform bijlage 1 van deze Regeling heeft de rijksweg geen 10-6 contour of een plasbrandaandachtsgebied en bedraagt het invloedsgebied 355 meter. Uit de meest recente tellingen (digitale tellingen 2013, bron Rijkswaterstaat.nl) blijkt dat een gering aantal transporten met giftige vloeistoffen plaatsvindt over A18.

De planlocatie ligt op circa 1.500 meter van de A18 en is gelegen buiten het invloedsgebied van de rijksweg.

  • 8. De locatie van de planontwikkeling is gelegen binnen het invloedsgebied van de Betuweroute (= 4.000 meter) en de A12 (= 4.000 meter). Over beide transportroutes worden hoge aantallen giftige vloeistoffen en giftige gassen getransporteerd (bron tellingen Rijskwaterstaat.nl en bijlage 2 regeling Basisnet) zodat ten aanzien van deze risicobronnen een verantwoording van het groepsrisico opgesteld dient te worden.

Gelet op de afstand (815 meter t.o.v. de rijksweg A12 en 2.240 meter t.o.v. de Betuweroute) kan volstaan worden met een beperkte verantwoording.

Beperkte verantwoording groepsrisico

Uit toetsing aan de signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het ruimtelijk besluit betrekking heeft op het mogelijk maken van kwetsbare objecten binnen het invloedsgebied van toxische stoffen over de Betuweroute en de rijksweg A12 en geheel buiten de 200 meter van de transportroute. Op basis van het Bevt dient voor een ruimtelijk besluit buiten de 200 meter vanaf de transportroute ingegaan te worden op:

  • De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg, spoorweg of dat binnenwater;
  • De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op die weg, spoorweg of dat binnenwater een ramp voordoet. Dit is alleen van toepassing op nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten.

Daarnaast stelt het Bevt dat de Veiligheidsregio in de gelegenheid gesteld moet worden om advies uit te brengen over de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

Uit de notitie 'VGR voor standaard externe veiligheidssituaties' blijkt dat wanneer een ruimtelijk besluit buiten de 200 meter zone van een transportroute ligt en het besluit geen objecten toestaat voor verminderd zelfredzame personen, er sprake is van een standaard externe veiligheidssituatie. Voor deze situaties wordt de onderstaande verantwoording van het groepsrisico gehanteerd.

Maatgevende scenario's

De maatgevende scenario's voor de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid waarbij het plangebied binnen het invloedsgebied van brandbare gassen en toxische vloeistoffen/gassen ligt is een wolkbrandexplosie en een toxische wolk. Onderstaand is vanuit deze scenario's ingegaan op de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp

Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident te beperken of te voorkomen. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. Eventuele secundaire branden in het plangebied kunnen met behulp van de primaire bluswatervoorzieningen worden bestreden door de brandweer. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen

Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen, is het advies om te schuilen in een gebouw.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

3.3.7 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen

Indien door middel van een plan nieuwe, milieuhindergevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient te worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen milieuhindergevoelige functies in de directe omgeving van het plangebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkelingen die met een plan mogelijk worden gemaakt.

Wat betreft de aanbevolen afstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies, zoals wonen, is de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten geraadpleegd. Hierin worden richtafstanden voor het omgevingstype 'gemengd gebied' als 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied' aanbevolen.

Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een rustige woonwijk en het buitengebied komen vrijwel geen andere functies voor. De richtafstanden gelden voor een gemiddeld nieuw bedrijf en gaan uit van het gebiedstype 'rustige woonwijk'. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf het op de verbeelding aangeduide deel voor de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van de woningen gelegen buiten het betreffende perceel.

Toetsing

Voorliggende ontwikkeling voorziet in de realisatie van 26 nieuwe hindergevoelige objecten in de vorm van nieuw te bouwen woningen. De omgeving van het plangebied kan getypeerd worden als een 'rustige woonwijk'.

In de directe omgeving van het plangebied liggen geen milieuhinder veroorzakende functies. Een verdere toetsing van het aspect bedrijven en milieuzonering kan derhalve achterwege blijven.

Conclusie 

Geconcludeerd wordt dat vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen aanwezig zijn voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

3.3.8 Geur

Algemeen 

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt in eerste instantie het wettelijk kader bij de beoordeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij geeft hiervoor geurbelastings- en afstandsnormen in relatie met geurgevoelige objecten in de nabijheid van de (geprojecteerde) veehouderij.

De Wgv heeft betrekking op twee aspecten. Ten eerste speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ten tweede moet bij de belangenafweging voor een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een partij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad.

Toetsing

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van 26 nieuwe woningen. Hiermee is er sprake van de realisatie van nieuwe geurgevoelige objecten op basis van de Wet geurhinder en veehouderij.

In de directe omgeving van het plangebied zijn een aantal veehouderij bedrijven aanwezig. De dichtstbijzijnde veehouderij betreft een melkrundveebedrijf aan de Kerkwijkweg 1. Deze bevindt zich op een afstand van circa 320 meter van het plangebied. Voor melkrundveebedrijven is in het kader van de Wgv geen geuremissie vastgesteld. Voor bedrijven met rundvee gelden dan ook vaste afstandsnormen. De Wgv maakt voor de afstandsnormen onderscheid tussen een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom (100 meter tot emissiepunt) en buiten de bebouwde kom (50 meter tot emissiepunt). Het gaat hierbij niet om de verkeerskundige bebouwde kom, maar om de ruimtelijke situatie.

Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom en daarom moet de afstand van de nieuwe geurgevoelige objecten (woningen) tot het emissiepunt (stal) minimaal 100 meter bedragen. De afstand van de geprojecteerde woningen in het plangebied tot het bedrijf aan de Kerkwijkweg 1 bedraagt circa 320 meter. Daarmee wordt voldaan aan de afstandsnormen uit de Wgv. Aangenomen kan worden dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor wat betreft het aspect geur.

Gezien het feit dat er op kortere afstand van de omliggende veehouderijen reeds andere geurgevoelige objecten zijn gelegen, worden de veehouderijen door de realisatie van onderhavig plan bovendien niet (verder) in hun ontwikkelingsmogelijkheden belemmerd.

Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

3.3.9 Water

Beleid

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rijn en IJssel.

In het Waterbeheerprogramma 2022-2027 van Waterschap Rijn en IJssel staat beschreven wat de doelen zijn voor de komende zes jaar in de Achterhoek en Liemers en hoe het waterschap deze wil halen. Naast het uitvoeren van kerntaken zijn het aanpassen van de leefomgeving aan de gevolgen van klimaatverandering en waterveiligheid de grootste prioriteiten. Ook een schone leefomgeving en de circulaire economie en energietransitie staan hoog op de agenda.

Voor het waterbeheerprogramma zijn de werkzaamheden van het waterschap weergegeven in vier thema's.

Klimaatrobuust gebied

De ambitie is om richting 2050 wendbaar invulling te geven aan het beheer, het onderhoud en de inrichting van het regionaal watersysteem. Dit wordt gedaan in combinatie met aanpassingen in gebruik en inrichting van de omgeving, zodat jaarrond een optimale balans tussen te nat en te droog wordt bereikt en tegelijkertijd inwoners, bedrijven en medeoverheden voldoende weerbaar zijn tegen de onvermijdelijke gevolgen van extreem weer.

Veilig gebied

De bescherming tegen hoog water is een randvoorwaarde om veilig te kunnen wonen en werken in ons gebied. Het waterschap zorgt voor veilige dijken, nu en in de toekomst. Dat wordt gedaan door dagelijks beheer van de keringen en door continu inzicht in de keringen. Het beheer wordt op een duurzame wijze uitgevoerd en er wordt gewerkt aan behoud en verhoging van de biodiversiteit van de dijken. De ambitie is dat de keringen van het waterschap in 2050 voldoen aan de nieuwe normen voor waterveiligheid, en dat daarbij wendbaar ingespeeld wordt op ontwikkelingen.

Circulaire Economie en Energietransitie

Het waterschap wil bij het uitvoeren van haar primaire taak zoveel mogelijk bijdragen aan het beperken van klimaatverandering. Daarbij wil zij in 2050 onderdeel zijn van een 100% circulaire economie waarin de taken klimaatneutraal worden uitgevoerd.

Gezonde leefomgeving

Het waterschap zorgt voor een schoon en gezond watersysteem voor de mensen en de natuur in het gebied. Het waterschap streeft ernaar dat het water in de leefomgeving geschikt is voor verschillende maatschappelijke functies en dat het geen risico's oplevert voor de volksgezondheid. Het doel is een oppervlaktewatersysteem te bereiken dat optimaal is voor ecologisch functioneren en biodiversiteit en natuurwaarden daarbinnen en -buiten bevordert.


Watertoets

Waterschap Rijn en IJssel heeft een watertoetstabel ontwikkeld waarmee met een aantal vragen in beeld te brengen is welke wateraspecten relevant zijn en met welke intensiteit het watertoetsproces doorlopen dient te worden. De vragen zijn gericht op de locatie van de ruimtelijke ontwikkeling en welke veranderingen er mogelijk worden gemaakt.

De intensiteit van het watertoetsproces is afhankelijk van de antwoorden op de vragen. Als erop een categorie 2 vraag een 'ja' is geantwoord, is een uitgebreide watertoets noodzakelijk. Is er op geen van de categorie 2 vragen een 'ja' geantwoord, dan kan een verkorte watertoets doorlopen worden. Als er alleen met 'nee' is geantwoord, dan is het RO-plan waterhuishoudkundig niet van belang en hoeft er geen wateradvies bij het waterschap gevraagd te worden.

Navolgend is de watertoetstabel opgenomen. De relevante waterthema's voor de ontwikkeling worden door middel van de watertoetstabel geselecteerd en vervolgens beschreven (wanneer de toetsvraag met 'ja' is beantwoord).

Thema   Toetsvraag   Relevant   Intensiteit  
Veiligheid   1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)
2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?  


Nee

Nee  


2

2  
Riolering en Afvalwater-
keten  
1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1 m3/uur?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap?  

Nee
Nee

Nee  

2
1

1  
Wateroverlast (oppervlakte-
water)  
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2.500 m2?
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m2?
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?  

Ja

Ja

Nee

Nee  

2

1

1

1  
Oppervlakte-
waterkwaliteit  
1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd?  
Nee  

1  
Grondwater-
overlast  
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Is in het plangebied sprake van kwel?
3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?
4. Beoogt het plan aanleg van drainage?  

Nee
Nee

Nee
Nee  

1
1

1
1  
Grondwater-
kwaliteit  
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?  
Nee  

1  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  

Nee
Nee  

1
2  
Volksgezond-
heid  
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  

Nee


Nee  

1


1  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur?
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?  

Nee
Nee

Nee

Nee  

2
2

1

1  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied?   Nee   1  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?  

Nee  


2  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?  
Nee  

1  

Algemeen

Voorliggend bestemmingsplan ziet toe op de realisatie van 26 woningen. In de huidige situatie is de locatie onbebouwd en onverhard. In het plangebied wordt een vuilwaterriool aangelegd, dat wordt aangesloten op het bestaande hoofdriool. De capaciteit van het hoofdriool is reeds afgestemd op de beoogde aantal woningen in het plangebied.

Wateroverlast

Ter plaatse van het plangebied ligt reeds de structuur voor de waterhuishouding van de nieuwbouwwijk. Daarbij is rekening gehouden met de bouw van woningen ter plaatse van het plangebied.

Het hemelwater van zowel de woningen als het verharde openbare gebied stroomt oppervlakkig af naar wadi's. De waterberging moet gedimensioneerd worden op een maatgevende bui van T=100+10%. Voor de te realiseren woningen geldt dat voor zowel de achter- als voorzijde van de daken van de woning het hemelwater op maaiveld aangeboden dient te worden. Bij de bouw van de nieuwe woningen worden uitsluitend duurzame (niet-uitlogende) materialen toegepast, waardoor de waterkwaliteit op peil blijft.

Overleg Waterschap Rijn en IJssel

Het bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg (wateradvies) aan het Waterschap Rijn en IJssel gestuurd.

Het waterschap geeft aan graag een uitwerking te zien, waarin aangegeven wordt hoeveel verhard oppervlak de bouw van de nieuwe woningen oplevert, inclusief wegen en parkeerplaatsen. Aangevuld met hoe voorzien wordt in waterberging/vertraagd afvoeren op basis van de uitgangspunten van het waterschap (T=100+10%). De uitwerking kan aangeven hoe wateroverlast kan worden voorkomen, ook gezien de lage ligging van het plangebied t.o.v. het omringende maaiveld.

Uitwerking waterberging

Het bestemmingsplan voorziet in de toevoeging van verhard oppervlak, waarmee inzichtelijk moet worden gemaakt hoe in waterberging conform de uitgangspunten van het waterschap wordt voorzien. De ontwikkeling voorziet in de toevoeging van 1.773 m2 aan verharding in de vorm van woningen en bergingen, de toevoeging van 2.315 m2 aan verharding in de vorm van tuinen en erven (50% van totaal oppervlak 4.630 m2) en 2.042 m2 aan stoepen, wegen en parkeerplaatsen. In totaal is sprake van een toename van 6.130 m2 aan verhard oppervlak. Conform de bergingseis van 80 mm per m2 toename verharding dient te worden voorzien in een berging met een omvang van 490 m3.

Het systeem van de waterhuishouding zal een combinatie zijn tussen bovengrondse infiltratie door middel van de grote wadi die centraal in het plangebied ligt en ondergrondse infiltratie (IT-riool) onder de aan te leggen wegenstructuur. Voor de bouwpercelen geldt dat hemelwater bij voorkeur eerst op eigen terrein wordt geïnfiltreerd en/of geborgen. Overtollig hemelwater van particulier terrein zal bovengronds afstromen naar gemeentelijk / openbaar terrein (via een hemelwaterbrievenbus). Dit sluit aan bij de eerdere deelplannen in Kerkwijk.

Verder is de initiatiefnemer niet voornemens om grond af te voeren, wat mogelijkheden biedt voor ophoging van het plangebied en ervoor te zorgen dat de toekomstige bouwpeilen van de woningen aansluiten bij de omliggende omgeving.

Op basis van bovenstaande uitgangspunten verwachten wij in een latere fase (in het kader van de uitvoering) van de ontwikkelaar een uitwerking in de vorm van een waterhuis- houdingsplan die wij ter beoordeling tevens aan het waterschap zullen toesturen.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

3.3.10 Archeologie en cultuurhistorie

Algemeen

Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a, van het Bro moet in een toelichting van een bestemmingsplan bij ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst, hoe er wordt omgegaan met de aspecten archeologie en cultuurhistorie. De bescherming van archeologische waarden is verankerd in de Erfgoedwet. Het belangrijkste doel van deze wet is de bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door het reguleren van bodemverstorende activiteiten.

Toetsing

Archeologie

Bureauonderzoek en verkennend booronderzoek

Door Hamaland Advies is in januari 2020 een bureauonderzoek en verkennend booronderzoek archeologie uitgevoerd5. Het onderzoek is opgenomen als Bijlage 4.

Het plangebied is gelegen op een relatief hooggelegen dekzandwelving. Binnen het plangebied is sprake van een hoge bruine enkeerdgrond. Door de relatief hoge ligging van de dekzandwelving langs de rand van een dekzandrug, is het plangebied in theorie een geschikte bewoningslocatie geweest vanaf de prehistorie. Uit bestudering van het historisch kaartmateriaal blijkt dat het plangebied vanaf de eerste kaarten altijd onbebouwd is geweest. Het plangebied heeft altijd een agrarische functie gekend.

Meldingen in het landelijke archeologisch informatiesysteem (Archis3) geven weer dat er meerdere archeologische vindplaatsen in de buurt van het plangebied gelegen zijn. Eén vindplaats grenst in het zuiden aan het plangebied. Het betreft een nederzetting uit de Ijzertijd en de Romeinse tijd. Deze vindplaats lijkt (deels) te zijn begrensd tijdens de opgraving, maar omdat alleen twee kleine proefsleuven zijn aangelegd in de buurt van het huidige plangebied is het mogelijk dat de begrenzing van de vindplaats nog niet voldoende is vastgesteld. Voor de periode Laat-Paleolithicum tot en met de Vroege Middeleeuwen geldt een hoge archeologische verwachting. Door het ontbreken van bebouwing en het gebruik als bouwland geldt voor de Late Middeleeuwen en de Nieuwe tijd een lage archeologische verwachting.


Op basis van het bureauonderzoek werden dekzandwelvingen verwacht, waarin een hoge bruine enkeerdgrond ontstaan is. Het karterend booronderzoek heeft aangetoond dat er in het plangebied inderdaad sprake is van een intacte bodemopbouw. De basis van het bodemprofiel bestaat uit dekzand, waarop door plaggenbemesting een eerdlaag is gevormd. De dikte van de eerdlaag bedraagt gemiddeld 35 centimeter. Onder het dekzand is in één boring matig grof rivierzand van de Rijn aangetroffen dat gerekend kan worden tot de Formatie van Kreftenheye. In het overgrote deel van de boringen zijn archeologische indicatoren aangetroffen uit de Ijzertijd en de Romeinse tijd, waaronder scherven handgevormd aardewerk en fragmenten houtskool. Gezien de verspreiding van het vondstmateriaal is sprake van tenminste twee huisplaatsen (erven). De bijbehorende sporen bevinden zich naar alle waarschijlijkheid op de overgang van het plaggendek naar het dekzand en in de top van het dekzand.


De in het bureauonderzoek opgestelde hoge verwachting voor de periode Paleolithicum – Vroege Middeleeuwen kan op basis van het karterend booronderzoek gehandhaafd blijven. Het veldonderzoek heeft vondstmateriaal opgeleverd uit de Ijzertijd en de Romeinse tijd (scherven handgevormd aardewerk en houtskoolfragmenten). Voor de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd zijn geen indicaties voor vindplaatsen en kan de lage verwachting vooralsnog gehandhaafd blijven.


Op basis van de resultaten van het karterend booronderzoek, de intacte bodemopbouw en de grote hoeveelheid archeologische indicatoren, is geadviseerd om vervolgonderzoek in de vorm van proefsleuvenonderzoek uit te voeren.

Proefsleuven

Door het Team Archeologie van de gemeente Zutphen is in maart 2022 voor het westelijke deel van het plangebied een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd6. Dit onderzoek is als Bijlage 5 bijgevoegd.

Tijdens het onderzoek is één vindplaats aangetroffen in de sleuf aan de zuidwestzijde van het plangebied. In deze sleuf zijn twee greppels en vier kuilen, waarvan, op basis van het vondstmateriaal één greppel en twee kuilen duidelijk in de vroege ijzertijd geplaatst kunnen worden. De tweede greppel lijkt jonger, op basis van de scherpe V vorm en dateert vermoedelijk in de ijzertijd of Romeinse tijd. Daarnaast is er nog een loopgraaf uit 1944 aangetroffen met twee mangaten.

Op basis van de uitgevoerde waardestelling krijgt de vindplaats net een behoudenswaardige beoordeling, waarbij één zeer belangrijke kanttekening geplaatst moet worden. De vindplaats is zeer beperkt in omvang. Door de proefsleuf uit de breiden is het duidelijk geworden dat de greppels richting het noorden en zuiden doorlopen, maar dat de vondstconcentraties beperkt blijven tot één zone. Dit is een duidelijk indicatie dat de aangetroffen vindplaats niet midden in een nederzetting ligt. Uit de voorgaande onderzoeken is ook gebleken dat het onderhavig plangebied op de rand van de nederzetting moet liggen, iets wat ook blijkt uit het feit dat er buiten de betreffende sleuf maar twee sporen en amper vondsten zijn aangetroffen. Op basis van deze zeer beperkteomvang en op basis van de hoge inhoudelijke kwaliteit is, in overleg met het bevoegd gezag, besloten om de aangetroffen vindplaats direct volledig op te graven en tegelijk met het proefsleuvenonderzoek te rapporten. De vindplaats is dus behouden, maar dan ex situ.

Met het volledig opgraven van de vindplaats en het volledig rapporten van de aangetroffen sporen, structuren en vondsten, is de vindplaats voldoende onderzocht. Het selectieadvies is dan ook om het onderzochte (westelijke) deel van het plangebied vrij te geven voor de geplande ingrepen. Er is geen aanvullend archeologisch onderzoek nodig in dit deel van het plangebied.

Dubbelbestemming archeologie

Ter plaatse van de bestemming 'Agrarisch - Voorlopig' (oostelijk deel plangebied) is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen. In deze dubbelbestemming is opgenomen dat voorafgaand aan bouwwerkzaamheden en werken, geen bouwwerken zijnde, moet worden aangetoond dat er geen sprake is van een mogelijke verstoring van archeologische waarden, dan wel dat deze waarden kunnen worden veilig gesteld. In dit geval betekent dat in eerste instantie een proefsleuvenonderzoek moet worden uitgevoerd, waaruit moet blijken dat er geen sprake is van verstoring van archeologische waarden. Indien wel sprake is van verstoring van archeologische waarden, dan regelt de dubbelbestemming tevens dat deze waarden moeten worden veiliggesteld.

Cultuurhistorie

Op basis van de Cultuurhistorische kenmerkenkaart van de gemeente Montferland blijkt dat er ter plaatse van het plangebied geen monumenten of andere cultuurhistorische waarden aanwezig zijn.

Conclusie

De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

3.3.11 Flora en fauna

Algemeen

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet, in het kader van de Wet natuurbescherming, in beeld worden gebracht of er sprake is van invloeden op natuurwaarden en beschermde soorten.

Toetsing

Gebiedsbescherming

Ruimtelijke ingrepen in of nabij Natura 2000-gebieden zijn niet toegestaan wanneer deze significante negatieve effecten op de kernkwaliteiten van de Natura 2000-gebieden veroorzaken. Er vinden geen ruimtelijke ingrepen plaats in een Natura 2000-gebied. Om die reden worden geen significante negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen en ontwikkelingsopgaven verwacht door directe verstoringsfactoren als oppervlakteverlies of versnippering.

Door de aard en de omvang van de activiteiten en door de relatief grote afstand tussen het plangebied en het Natura 2000-gebied 'Rijntakken' (>3 km) en overige Natura 2000-gebieden en het ontbreken van een ecologische binding, zijn ook significante negatieve effecten door indirecte verstoringsfactoren als verontreiniging, verdroging, geluidsverstoring, lichtverstoring, verzuring of vermesting niet te verwachten.

Het plangebied ligt niet in het GNN (Gelders Natuurnetwerk) of in een GO (Groene Ontwikkelingszone). De kernkwaliteiten van het GNN worden niet aangetast. In het plangebied wordt een braakliggend perceel binnen de bebouwde kom van Didam benut voor woningbouw. Er vindt geen ruimtebeslag op bestaande natuur binnen het GNN plaats. Er worden geen opgaande groenstructuren of andere natuurelementen verwijderd binnen het GNN. Nadelige effecten voor, tijdens en na inrichting van het plangebied op het GNN zijn niet te verwachten door de aard van de werkzaamheden.

Soortenbescherming

In het kader van de ontwikkeling van Kerkwijk is in een eerder stadium onderzoek gedaan naar eventueel aanwezige soorten in het plangebied (zie Bijlage 6 en Bijlage 7). Uit deze natuuronderzoeken is gebleken dat het plangebied voor fase V, inclusief het perceel voor fase VIII (het plangebied van dit bestemmingsplan), het leefgebied vormen van een steenuilenpaar. Deze steenuilen broeden in een schuurtje aan de Dijksestraat 38a. Uit het gericht steenuilenonderzoek bleek dat het plangebied voor Kerkwijk fase VIII een essentieel onderdeel is van het leefgebied van deze steenuilen. De steenuil is een strikt beschermde soort binnen de Wet natuurbescherming.

Door Staring Advies is in december 2019 een effectbeoordeling met betrekking tot de steenuil uitgevoerd7. Deze memo van de effectbeoordeling is als Bijlage 8 bijgevoegd.

Door de geplande woningbouw in het plangebied verdwijnt er circa 1,06 hectare functioneel leefgebied van de steenuil, dat in gebruik is als foerageergebied. Door het ophangen van acht nestkasten als alternatieve nestlocaties in de omgeving van het plangebied komt er echter circa 45,4 hectare geschikt foerageergebied en 24,9 hectare marginaal geschikt foerageergebied beschikbaar voor de steenuil. Dat nestgelegenheid de beperkende factor in dit gebied is, blijkt uit het feit dat één van de opgehangen nestkasten direct het eerste seizoen al bezet was door een paartje steenuil. Er zijn vijf jongen grootgebracht.

Door de vier alternatieve nestlocaties, met in totaal acht nestkasten, aan te bieden blijft er voldoende geschikt leefgebied behouden, waardoor de staat van instandhouding van de steenuil niet in het geding komt door de geplande woningbouw in het plangebied. Daarmee is geen sprake van overtreding van de verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming.

Conclusie

Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

3.3.12 Verkeer en parkeren

Algemeen

Bij ruimtelijke plannen moet worden aangetoond dat de ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor de verkeer- en parkeersituatie ter plaatse.

Toetsing

Verkeer

Ontsluiting

Ontsluiting vindt plaats via het groene plein op de wegenstructuur van Kerkwijk fase VII. Van daaruit kan via de Grote Huilakker en/of de Scholtenstuk de Randweg worden bereikt.

Langzaam verkeer

Voor het langzaam verkeer zijn meerdere ontsluitingen van de wijk. Via de Randweg en de Meursweg wordt de wijk ontsloten voor langzaam verkeer.

Inrichting wegen

Alle wegen in de wijk zijn 30 km/uur-wegen en hebben een verblijfskarakter.

Parkeren

Bij het bepalen van de parkeerbehoefte is aangesloten op de gehanteerde parkeernormen van de Kerkwijk fase V, VI en VII. Uitgaande van 'koop, vrijstaand', 'koop, twee-onder-een-kap' en 'koop, tussen/hoek' van de verstedelijkingsgraad 'weinig stedelijk' en het gebiedstype 'rest bebouwde kom' is sprake van onderstaande verkeersgeneratie per woningtype.

Functie   Categorie   Aantal   Parkeerkencijfers (gemiddeld)   Totaal  
Wonen   koop, vrijstaand   2   2,2   4,4  
Wonen   koop, twee-onder-een-kap   10   2,1   21,0  
Wonen (rijen)   koop, tussen/hoek   8   1,9   15,2  
Wonen (duplex)   koop, etage goedkoop   6   1,6   9,6  
      Totaal   50,2  

Op afbeelding 2.4 is de stedenbouwkundige schets weergegeven. Hierbij is ruimte opgenomen voor 47 parkeerplaatsen opgenomen waarvan 17 op eigen terrein. Uit de schets blijkt dat er voldoende ruimte in het plangebied aanwezig is om te voorzien in de parkeerbehoefte van 50 parkeerplaatsen. Eventueel kan namelijk gebruik worden gemaakt van een deel van de ruimte die nu is ingetekend als groene brink.

Conclusie 

De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

3.3.13 Economische uitvoerbaarheid

Wettelijk kader

Gelet op het bepaalde in artikel 3.1 Wro moet in het kader van een bestemmingsplan onder andere inzicht worden verschaft in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In verband daarmee is eerst onderzocht of voor het onderhavige bestemmingsplan op grond van artikel 6.12, eerste lid Wro de verplichting bestaat om één of meer exploitatieplannen vast te stellen.

Op grond van artikel 6.12, lid 1 van de Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een in het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) aangewezen bouwplan is voorgenomen. Dit zijn de volgende bouwplannen:

  • de bouw van één of meer woningen;
  • de bouw van één of meer gebouwen;
  • de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1.000 m2 of met één of meer
  • woningen;
  • de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.000 m2 bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m2.

Op grond van artikel 6.12, lid 2 Wro kan van deze verplichting worden afgezien, indien (globaal) sprake is van de volgende factoren:

  • het verhaal van de kosten van de grondexploitatie anderszins verzekerd is, en;
  • het bepalen van een fasering en/of het vastleggen van locatie-eisen niet noodzakelijk is.

Voor de beoordeling van de vraag of het kostenverhaal anderszins verzekerd is, is de eigendomsituatie van belang. In het geval dat alle gronden binnen een exploitatiegebied eigendom zijn van de gemeente, kan de gemeente de kosten van de grondexploitatie verrekenen in de prijs van de uit te geven bouwrijpe kavels. In dat geval is het kostenverhaal afdoende anderszins verzekerd en is het vaststellen van een exploitatieplan niet verplicht. Een andere mogelijkheid is dat de gemeente in een overeenkomst met de ontwikkelaar heeft vastgelegd hoe de kosten van de grondexploitatie worden verrekend. Ook in dat geval is het vaststellen van een exploitatieplan niet verplicht.

Toetsing

De realisatie van de woningen gebeurt op initiatief en voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeente neemt niet deel aan de ontwikkeling van het plan. De gemeente verzorgt de planologische kaders na toetsing van de planontwikkeling. De ambtelijke kosten voor de realisatie van het plan zijn voor de gemeente anderszins verzekerd via de legesverordening en een anterieure overeenkomst. In deze anterieure overeenkomst wordt tevens vastgelegd dat mogelijke planschade voor rekening van de initiatiefnemer is. Het vaststellen van een exploitatieplan is hiermee niet noodzakelijk.

De economische uitvoerbaarheid wordt hiermee geacht te zijn aangetoond.

Conclusie

Het aspect economische uitvoerbaarheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

Hoofdstuk 4 Juridische planaspecten

4.1 Algemeen

4.1.1 Wat is een bestemmingsplan

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).


Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden' (omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).


Een bestemmingsplan regelt derhalve het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen) en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden (aanleggen).


Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.

4.1.2 Bestemmen, dubbelbestemmen en aanduiden

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijhorende regel worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:

  • Via een dubbelbestemming
    Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één 'enkel' bestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regel van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
  • Via een aanduiding
    Een aanduiding is een teken op de verbeelding dat betrekking heeft op een vlak op die kaart. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.
4.1.3 Hoofdstukindeling van de regels

De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels
    In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).
  • 2. Bestemmingsregels
    In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen.

    Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen.

    Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsbepalingen ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo is een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.
  • 3. Algemene regels
    In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelregel, algemene gebruiksregels en algemene afwijkingsregels.
  • 4. Overgangs- en slotregels
    In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

4.2 Dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.


De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

4.2.1 Bijzonderheden in dit bestemmingsplan

In dit bestemmingsplan zijn de bestemmingen 'Agrarisch - Voorlopig', 'Groen', 'Verkeer - Verblijfsgebied' en 'Wonen' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen. Hieronder volgt een korte toelichting op de genoemde bestemmingen.

Agrarisch - Voorlopig

Vanwege een gefaseerde uitvoering van de woningbouwlocaties is binnen het plangebied een voorlopige bestemming opgenomen. Hiermee is hobbymatig agrarisch gebruik en een bestaande paardenbak toegestaan. In de planregels is de voorlopige bestemming gemaximeerd op 5 jaar. Na het verstrijken van deze termijn, zijn de gronden definitief bestemd voor wonen en zijn de regels van artikel 6 onverminderd van toepassing.

Aanvullend hierop is het verloop van het definitieve bouwvlak middels een aanduiding opgenomen. Verder is in de regels de maximale goot- en bouwhoogte geregeld, daar deze niet op de verbeelding kan worden opgenomen.

Groen

Het in het uiterst westelijk deel van het plangebied gelegen del dat voor 'Groen' is aangewezen gronden bestemd voor groen- en speelvoorzieningen, dierenweiden, hondentoilet, watergangen en -partijen, voorzieningen voor de waterhuishouding, geluidwerende voorzieningen, nutsvoorzieningen, fiets- en voetpaden, in- en uitritten, en andere, ondergeschikte verhardingen en parkeervoorzieningen.

Binnen deze bestemming zijn geen gebouwen toegestaan. Wel zijn bouwwerken, geen gebouw zijnde, toegestaan in de vorm van lichtmasten, speeltoestellen en overige bouwwerken.

Verkeer - Verblijfsgebied

Het ter plaatse van het centrale deel van het plangebied gelegen deel dat is aangewezen als bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' is onder andere bestemd voor verhardingen voor woonstraten, pleinen, auto-, fiets- en voetgangersverkeer en parkeervoorzieningen, bermen, groen- en speelvoorzieningen, watergangen en -partijen en voorzieningen voor de waterhuishouding.

Binnen de bestemming mogen uitsluitend bij de bestemming behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd, zoals lichtmasten, verkeerstekens, straatmeubilair, speelobjecten. De maatvoeringseisen van deze bouwwerken zijn opgenomen in de bouwregels.

Wonen

Het overgrote deel van het plangebied is aangewezen voor de bestemming 'Wonen'. Deze gronden zijn bestemd voor wonen, beroepen aan huis en tuinen en erven. Op deze gronden is tevens het gebruik ten behoeve van verkeersdoeleinden, zoals ontsluitingswegen toegestaan. Verder is een bestaand zwembad van een woning aan de Dijksestraat in de woonbestemming opgenomen.

Van de gebouwen binnen deze bestemming mag 30% van de vloeroppervlakte tot een maximum van 50 m2 gebruikt worden voor een beroep aan huis.

Binnen de bestemming mogen woningen, aan- of uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen en overige bouwwerken, zoals erf- of perceelafscheidingen en tuinmeubilair worden gebouwd. Binnen de bestemming is een bouwvlak opgenomen. De woningen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd. De woningen mogen in vrijstaande, twee-aaneengebouwde en aaneengebouwde vorm worden gebouwd, waarbij ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' uitsluitend gestapelde (duplex)woningen mogen worden gebouwd. De maximale goot- en bouwhoogte van de woningen zijn op de verbeelding opgenomen.

Bijbehorende bouwwerken (bijvoorbeeld bijgebouwen) en overige bouwwerken (bouwwerken, geen gebouw zijnde) zijn, onder voorwaarden, ook toegestaan. De maatvoeringseisen van deze bouwwerken zijn opgenomen in de bouwregels.

In de regels van de bestemming is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van het toestaan van een bedrijf aan huis. Voor de afwijking gelden aanvullende voorwaarden voordat deze kan worden verleend.

Waarde - Archeologie

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden in de bodem.

4.2.2 Algemene regels

Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld begrippen, de wijze van meten, algemene afwijkingen en overgangsrecht. Deze min of meer standaardregels in bestemmingsplannen worden hier verder niet toegelicht.

Hoofdstuk 5 Procedure

Te zijner tijd worden in dit hoofdstuk of in een separate bijlage de resultaten van de procedure verwerkt.