direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Woningbouw Centrum Braamt
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1955.bpsgbrmwonpastriel-on01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De heer Peeters is voornemens om in het centrum van Braamt op een grotendeels lege locatie tussen de Pastoor te Rielestraat en de Mariastraat woningbouw te ontwikkelen.
De ontwikkeling bestaat uit de realisatie van maximaal 7 grondgebonden woningen in een dorpse setting, waarvan één woning al in het vigerende bestemmingsplan was toegestaan. De nieuwe woningen kunnen in verschillende woningtypologieën gerealiseerd worden.

Met de voorgenomen herontwikkeling van de locatie, wijzigen ook de functie en de inrichting van het gebied, dit past niet binnen de regeling van het geldende bestemmingsplan 'Kernen 2007'. Omdat het geldende bestemmingsplan de voorgenomen herontwikkeling niet toestaat, heeft de gemeente Montferland aangegeven dat aangetoond moet worden dat het plan uitvoerbaar is. In dit bestemmingsplan is de ontwikkeling (voor zes woningen) juridisch-planologisch onderbouwd.

1.2 Doel

Voorliggend bestemmingsplan dient de uitvoerbaarheid op een dusdanige wijze aan te tonen dat de herontwikkeling van het plangebied vastgelegd kan worden in een bestemmingsplan. Het bestemmingsplan dient het volgende aan te tonen:

  • de voorgestelde herontwikkeling past binnen de beleidskaders van zowel het provinciale als gemeentelijke beleid;
  • de relevante milieutechnische en planologische randvoorwaarden op basis van onderzoek en toetsing geen belemmering vormen voor de herontwikkeling;
  • en de financiële uitvoerbaarheid van het plan is aangetoond.

1.3 Ligging plangebied

Het plangebied ligt in het centrum van Braamt. De grenzen van het plangebied worden gevormd door de percelen van een horecapand en een supermarkt aan de Langestraat (noordgrens), Pastoor te Rielestraat (westgrens), de Mariastraat (oostgrens) en door woningbouwpercelen (zuidgrens).
Het plangebied ligt vlakbij de Langestraat, de belangrijke doorgaande route door Braamt. De kern Braamt bestaat voornamelijk uit woningbouw uitgevoerd in een basisvorm van één tot twee bouwlagen met een kap.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgbrmwonpastriel-on01_0001.jpg"

Afbeelding - Ligging plangebied

1.4 Geldend bestemmingsplan

Het gebied waarop deze afwijkingsprocedure betrekking heeft ligt in het bestemmingsplan 'Kernen 2007' dat op 8 maart 2010 is vastgesteld.

Binnen het bestemmingsplan hebben de gronden van het plangebied de bestemmingen 'Gaarde' en 'Gemengd'. De voorziene ontwikkelingen passen niet binnen de planregels van dit bestemmingsplan. Dit is de reden dat een procedure tot herziening van het bestemmingsplan wordt gevolgd. Hierop is één uitzondering. De geplande vrijstaande woning aan de Mariastraat past binnen het vigerend bestemmingsplan waarin op deze locatie binnen de bestemming 'Wonen' zowel een halfvrijstaande als vrijstaande woning is toegestaan (code hv).

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgbrmwonpastriel-on01_0002.png"

Afbeelding – Ligging plangebied in bestemmingsplan Kernen 2007.

In het rood het gebied waar dit bestemmingsplan betrekking op heeft.

1.5 Leeswijzer

Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met bijbehorende regels, vergezeld van een toelichting. De regels en verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan. De toelichting bestaat uit een planbeschrijving met de relevante onderzoeksresultaten.

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk worden in hoofdstuk 2 de huidige situatie en de voorziene situatie beschreven. In hoofdstuk 3 komt het provinciale, regionale en gemeentelijke beleid dat van toepassing is voor het plan aan de orde. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op haalbaarheidsaspecten zoals bijvoorbeeld milieu, water en economische uitvoerbaarheid.

In hoofdstuk 5 is de wijze van bestemmen aangegeven. Er wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen dat in voorliggend plan is vastgelegd juridisch wordt geregeld. Er wordt beschreven hoe de verbeelding en de regels zijn opgebouwd en welke bestemmingen er in het plan voorkomen. Ook wordt in dit hoofdstuk aangegeven hoe de regels moeten worden geïnterpreteerd en uitgelegd. In hoofdstuk 6 is de procedure van het bestemmingsplan toegelicht.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie en planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt in het centrum van Braamt. Langs het plangebied lopen de doorgaande wegen Pastoor te Rielestraat en de Mariastraat.
Het grootste deel van het plangebied bestaat uit grasland. Op het grasland (Gaarde) staan geen bomen.
Ten noorden van de locatie staan een oude schuur, behorend bij het naastgelegen horecapand met feestzaal en bijbehorend parkeerterrein en een voormalige supermarkt met een parkeerterrein. Aan de west-, oost- en zuidzijde staan rij-, twee-onder-een-kap- en vrijstaande woningen met als basisvorm twee bouwlagen met een kap.

2.2 Planbeschrijving

Het gebied leent zich uitstekend voor de bouw van nieuwe woningen. Het betreft een grotendeels leeg terrein, zonder functie in het centrum van Braamt.

De heer Peeters en Berkers Bouw Consultancy hebben samen met Amer/ ruimtelijke ontwikkeling voor het plangebied een nieuwbouwplan ontwikkeld. Dit plan is door de gemeente positief ontvangen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgbrmwonpastriel-on01_0003.jpg"

Afbeelding - Impressie toekomstige invulling plangebied

Het nieuwbouwplan bestaat uit een vrijstaande woning waarvan de bestemming al in het vigerende bestemmingsplan is geregeld, en uit twee blokjes van 3 rijwoningen. In het bestemmingsplan wordt de flexibiliteit opgenomen om één bouwblok eventueel te vervangen voor een blok twee-onder-een-kap woningen en de andere voor vier woningen. De basisvorm van de vrijstaande, twee-onder-een-kapwoning en de rijwoningen zal twee bouwlagen met een kap zijn. In totaal worden er maximaal 7 woningen gebouwd.

Het plangebied wordt ontsloten door een insteekstraat met een inrit aan de Pastoor Te Rielestraat. Voor het autoverkeer wordt aan het eind van de insteekstraat een keermogelijkheid ingericht.

De nieuwe woonstraat verkrijgt een groen karakter door groene bermen aan de noordzijde van de straat. Tegen de zuidgevel van de aan het plan grenzende feestzaal wordt een hoge haag of een afscherming met leilinden geplant.

Een achterpad zal de achtertuinen van de rijwoningen ontsluiten.

Parkeren
Er is gerekend met een parkeernorm van 1,5 voor de rijenwoningen, en 2,0 voor de duurdere sector.

De vrijstaande woning heeft een parkeerplaats op eigen terrein en daarnaast is er ruimte voor een parkeerplek in de Mariastraat. Er zijn bij 6 rijenwoningen 9 parkeerplaatsen nodig, daarvan wordt er één gesitueerd op eigen terrein. In de verkaveling zijn 11 parkeerplaatsen getekend.

Indien er 4 rijwoningen en twee halfvrijstaande woningen gebouwd worden zijn er 10 parkeerplaatsen nodig. Daarvan liggen er drie op eigen terrein. De overige 7 plekken dienen alle binnen het plangebied gerealiseerd te worden, langs de insteekstraat.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Beleid

3.1.1 Provinciaal beleid


Provinciale Omgevingsvisie
Op 9 juli 2014 stelden Provinciale Staten de Omgevingsvisie Gelderland vast. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het provinciale beleid over onderwerpen als ruimte, water, mobiliteit, economie, natuur en landbouw. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten de Omgevingsverordening vastgesteld waarin de bijbehorende regels zijn vastgelegd.

De Omgevingsvisie geeft de visie voor vier grote opgaven in Gelderland:

  • de economische kracht van de stedelijke netwerken (Arnhem-Nijmegen, Ede-Wageningen en de Stedendriehoek)
  • de Gelderse corridor (de spoor-, weg en waterverbinding tussen de Rotterdamse haven en het Ruhrgebied)
  • de versterking van de Veluwe als toeristisch aantrekkelijk natuurgebied
  • de krimp van de bevolking in de Achterhoek.


De Omgevingsvisie is opgebouwd uit verschillende thema's waarbij de provinciale doelstellingen zijn benoemd.

Het plangebied valt, net als de gehele gemeente Montferland in de stadsregio Arnhem Nijmegen.

Steden en omgeving
De provincie heeft op 18 januari 2015 een besluit genomen over het te volgen contingenteringsbeleid.

De provincie zet zich in voor vitale steden en dorpen en voor een duurzame verstedelijking. Daarvoor biedt deze Omgevingsvisie de volgende handvatten:

  • versterking van de stedelijke netwerken, gecombineerd met aandacht voor de vitaliteit van kleine kernen en dorpen;
  • een basis voor het terugdringen van leegstand en overcapaciteit in plannen;
  • zorgvuldige locatie-afwegingen die voortbouwen op de kwaliteit en de kracht van het bestaande en anticiperen op veranderingen in de toekomst, zonder het uitgaan van het bestaande tot dogma te verheffen;
  • een basis voor regionale afspraken over wonen en werken.

Ten aanzien van het bouwen van onder andere nieuwe woningen verschuift het accent van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. De provincie en partners gaan nieuwe ontwikkelingen bezien in samenhang met de bestaande voorraad. Dit vereist een denk- en cultuuromslag. Als leidend principe hanteren de provincie en partners de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik.

Voor de woningbouw in Braamt is het van belang om te voldoen aan het speerpunt 'vitale woonomgeving'. Door de nieuwe woningen is het mogelijk om voorzieningen in de kern/ directe omgeving in stand te kunnen houden en om personen in de omgeving goede huisvesting te kunnen bieden.

Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik
Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Met deze ladder wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing. Als juridische basis gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). 

Een goede afweging volgens de ladder vraagt om kennis van de bestaande voorraad. Gekoppeld daaraan zijn er vragen over de opgaven en kwaliteiten in een gebied:

  • past de ontwikkeling bij de doelen in Gelderland? Zo ja:
  • hoe voegt de ontwikkeling extra kwaliteit toe aan een gebied?

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgbrmwonpastriel-on01_0004.png"

Ladder duurzame verstedelijking
De rijksladder voor duurzame verstedelijking is van toepassing op elk ruimtelijk besluit dat voorziet in een stedelijke ontwikkeling. De provincie zal in samenwerking met haar partners aangeven over welke plannen zij in overleg wil. De systematiek van de ladder is het meest waardevol als deze op regionaal en structuurvisieniveau wordt toegepast. Alleen op die niveaus kan de samenhang tussen (de herstructureringsopgave van) de bestaande voorraad in de diverse kernen en de nieuwe ontwikkelingen op de diverse in- en uitbreidingslocaties beschouwd worden.

Trede 1
De gemeente Montferland heeft in 2009 het rapport 'Actualisering woningbehoefteonderzoek gemeente Montferland 2009'opgesteld. Dit behoefteonderzoek vormt de basis voor de nog te maken verstedelijkingsafspraken met de regio. In het onderzoek is vastgesteld dat binnen de gemeente de komende jaren voldoende behoefte is aan nieuwe woningen maar dat vanwege de crisis wel een temporisering van de uitgifte nodig zal zijn. Van belang is dus dat voordat met de ontwikkeling van een woningbouwlocatie wordt gestart, er sprake zal moeten zijn van een behoefte. Voorkomen moet worden dat wordt gebouwd voor de leegstand.

Voor Braamt is in het behoefteonderzoek de ambitie geformuleerd om in de periode tot 2020 50 woningen te bouwen. Er wordt vooral gebouwd voor de eigen behoefte (te weten 40 woningen). Voor de overige 10 woningen worden extra vestigers gezocht. Bekeken zal nog moeten worden voor welke doelgroep de woningen worden gebouwd. Geconcludeerd kan worden dat voor onderhavig plan (7 woningen) voldoende behoefte is. Die behoefte bestaat zeker voor de categorie woningen die in dit plan worden ontwikkeld, namelijk goedkopere eengezinswoningen en/of ouderenwoningen. Hiermee kan de vraag van trede 1 met 'ja' worden beantwoord.

Trede 2
De vraag van trede 2 kan eveneens bevestigend worden beantwoord aangezien er binnen de bebouwde kom van Braamt wordt gebouwd. De locatie is dus een inbreidingslocatie. De bouw van woningen op deze inbreidingslocatie levert een kwalitatieve meerwaarde voor de kern Braamt op. Bovendien zijn op dit moment geen andere bouwlocaties in Braamt voorhanden om aan de woningbouwbehoefte te voorzien.

Erfgoed
Voor het thema 'erfgoed' valt te melden dat net buiten Braamt een molen ligt waarvoor een molenbiotoop geldt. Deze biotoop reikt echter niet tot het plangebied van dit bestemmingsplan.

Provinciale Omgevingsverordening
In de Ruimtelijke Verordening Gelderland staan de regels die de provincie Gelderland stelt aan de bestemmingsplannen van gemeenten. De verordening is in december 2010 vastgesteld door Provinciale Staten. Sindsdien is de verordening drie keer herzien. Het betrof hier met name reparaties en aanpassing naar aanleiding van lokale initiatieven. Op 24 september 2014 is de nieuwe omgevingsverordening vastgesteld.

Voor de woningbouwlocatie in Braamt zijn vanuit de omgevingsverordening geen specifieke regels gegeven die verwerkt moeten worden in dit bestemmingsplan.

3.1.2 Regionaal beleid

Verstedelijkingsvisie
De gemeenten binnen de Stadsregio Arnhem Nijmegen hebben hun bouwplannen bijgesteld. In de Verstedelijkingsvisie 'van Koers naar Keuze', die de Stadsregioraad op 30 juni 2011 heeft vastgesteld, zijn de woningbouwplannen bijgesteld van ruim 54.000 (2009) naar ruim 37.000 woningen. In de Verstedelijkingsvisie staat dat vraaggericht bouwen uitgangspunt is voor het regionale woningbouwprogramma. Dit staat, in een aantal gemeenten, op gespannen voet met de grens van minimaal 50% betaalbaar bouwen. Als gevolg van de verdiepte crisis op de woningmarkt waardoor weinig woningen worden gerealiseerd knelt het betaalbaarheidsbeleid en is het hanteren van strikte grenzen niet gewenst.

De Stadsregio Arnhem Nijmegen wil ook voor de komende jaren weer inzetten op betaalbaarheid, maar wel op een andere wijze dan voorheen. De stadsregio doet dit vanuit het omdenken, waarin de consument centraal staat en het stimuleren van duurzaamheid binnen de regio. Beide stromen komen samen in het benaderen van betaalbaarheid door middel van woonlasten. De verdeling 50/50 vormt ook dan het uitgangspunt, maar het is mogelijk om binnen de subregio's te differentiëren. Dit wil zeggen dat er onderling afspraken kunnen worden gemaakt tussen de gemeenten, mits het subregiototaal op de verhouding 50/50 blijft uitkomen.

De afspraak van minimaal 50 procent betaalbare woningbouw op subregionaal niveau blijft uitgangspunt, tenzij gemeenten samen met corporaties inhoudelijke argumenten aandragen over de gewenste ontwikkeling van de betaalbare woningvoorraad, gelet op de woningbehoefte en demografische ontwikkelingen. De stadsregio is dan bereid die discussie te begeleiden en vorm te geven, mits de uitkomsten ook naar subregionale afspraken herleid worden en hierover afstemming plaats vindt.

Voor de regio Liemers, waaronder de gemeente Montferland valt, geldt dat er een toenemende behoefte bestaat aan koopwoningen en duurdere huur in het gebied. De behoefte aan koopwoningen komt van starters, doorstromers en ouderen en richt zich op diverse prijsklassen. Onder ouderen ontstaat er steeds meer een specifieke vraag naar levensloopbestendige woningen in het duurdere huursegment (al dan niet in de appartementensfeer). Er bestaat een aanzienlijke behoefte aan dorps wonen in de breedte (van landelijk dorps tot centrum dorps), waarbij er ook een behoefte is aan kleinstedelijke woonmilieus. Binnen het woonmilieu dorps wonen, herkent de subregio nauwelijks uitwisselbaarheid tussen de dorpen (vooral ouderen).

Woonagenda
De stadsregio Arnhem- Nijmegen heeft in 2014 de woonagenda vastgesteld. Per subregio werken de gemeenten de programmering van nieuwbouw  uit aan de hand van een stoplichtmodel. Zo sluit het planaanbod optimaal aan bij de behoefte aan (nieuwe) woningen.  Per subregio (Arnhem, Nijmegen en Liemers) bepalen de gemeenten de strategie: woningbouwplannen gaan door (code groen, dat zijn woningen waar vraag naar is); plannen worden gefaseerd of behoeven herprogrammering (code oranje) of worden geschrapt (code rood, aanbod komt niet overeen met de behoefte). Schrappen is nodig als woningbouwplannen op de langere termijn niet aansluiten bij de woningbehoefte.

De gemeenten in de Liemers (Doesburg, Duiven, Montferland, Rijnwaarden, Westervoort en Zevenaar) zijn het eind 2014 eens geworden over het woningbouwprogramma in de subregio voor de komende vijf jaar. De woningbouwprogrammering van de verschillende gemeenten zijn in lijn gebracht met recente prognoses. Aan de hand van een zogenaamd stoplichtmodel hebben de verschillende gemeenten hun woningbouwplannen ingedeeld in groene, oranje en rode projecten. Een groen project is een project dat een gemeente op korte termijn (voor 2020) wil realiseren en dat draagvlak heeft bij de gemeenten in de subregio en de provincie. Oranje projecten zijn projecten op locaties die gemeenten niet direct in ontwikkeling willen of kunnen nemen, maar waar wel de wens is om daar op korte of langere termijn woning-bouw te realiseren. Rode projecten zijn projecten die gemeenten gaat schrappen.

De lijst met Groene plannen voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking en een goede ruimtelijke ordening en is daar door de provincie op getoetst. De groene plannen, het deel van de gemeentelijke woningbouwprogramma tot 1.1.2020, is in overeenstemming met de meest recente woningbehoefteprognoses en is bovendien met de subregio de Liemers, de Stadsregio Arnhem Nijmegen en de provincie Gelderland afgestemd. De gemeente Montferland heeft in haar woningbouwprogrammering tot 2020 419 woningen (verdeeld over verschillende projecten) op groen gezet. De 6 geplande nieuwbouwwoningen voor dit project te Braamt staan op groen en voorzien daarom in de woningbouwbehoefte tot 01.01.2020.

3.1.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie gemeente Montferland
De Structuurvisie gemeente Montferland is door de gemeenteraad vastgesteld op 23 april 2009. De visie is een actualisering van de bestaande visies aan de hand van alle relevante beleidsrapporten. De structuurvisie gaat in op de visie van de gemeente voor wat betreft wonen, bedrijvigheid en recreatie. Voor detailhandel wordt geen specifieke beleidsvisie gegeven. In de structuurvisie wordt verwezen naar het provinciaal beleid zoals verwoord in het streekplan/structuurvisie (nu: omgevingsvisie en –verordening). De beleidsvisie van de gemeente Montferland is afgestemd op het beleid omschreven in het streekplan/structuurvisie.

Voor het uitbreiden van woongebied geldt in principe dat dit mogelijk is binnen de locaties die in het Regionaal Plan zijn aangegeven als 'zoekrichting voor uitbreiding woningbouw'. In de meeste gevallen betreft dit gebieden waar de gemeente het voorkeursrecht heeft gevestigd op basis van de Wet voorkeursrecht gemeenten.

Verder wordt er verwezen naar het beleid uit het Streekplan van de provincie. Zoals weergegeven op de Kaart Structuurvisie Montferland valt het plangebied binnen de 'contour bebouwd gebied'. Binnen de contour bebouwd gebied zijn mogelijkheden voor woningbouw en bedrijvigheid.

Op basis hiervan kan worden gesteld dat onderhavige ontwikkeling past binnen de Structuurvisie van de gemeente Montferland.

Groenstructuurplan
In 2010 is voor de gehele gemeente een Groenstructuurplan vastgesteld. In het groenstructuurplan wordt de aanwezige gaarde gezien als markant open element in de dorpsstructuur. Het terrein werd gebruikt als kermisterrein. Dit veld is in het verleden echter al omgevormd tot een soort trapveld. De natuurwaarde en landschappelijke waarde is gering. In het Groenstructuurplan wordt de gaarde belangrijk genoemd voor het feit dat de landelijk openbare sfeer door het veldje in het hart van het dorp voelbaar is. Echter er wordt door de gemeente gesteld dat een ontwikkeling in een groene setting op de plek ook denkbaar is.

In dit verkavelingsontwerp is met die wens rekening gehouden. Als compensatie voor het verdwijnen van deze groene ruimte wordt langs de toegangsstraat groen aangelegd. Aan de voorzijde van de woningen wordt dit nog eens versterkt met de aanleg van hagen.

Hoofdstuk 4 Planologische en milieutechnische uitvoerbaarheid

4.1 Inleiding

De uitvoerbaarheid van een ruimtelijk plan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 lid 1 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.), maar ook de economische uitvoerbaarheid van het plan. Daarvan wordt in dit hoofdstuk verslag gedaan. Indien specifieke onderzoeken zijn uitgevoerd dan zijn in dit hoofdstuk de conclusies van die onderzoeken overgenomen. De onderzoeken zelf zijn als bijlage bijgevoegd.

4.2 Milieuaspecten

4.2.1 Bodemonderzoek


De bodemkwaliteit is in het kader van de Wro van belang indien er sprake is van functieveranderingen en / of een ander gebruik van de gronden. De bodem moet geschikt zijn voor de functie. Mocht er een verontreiniging te verwachten zijn dan wel mocht deze feitelijk aanwezig zijn, dan dient inzichtelijk gemaakt te worden dat na vaststelling van het plan de beoogde oplossing om dit probleem aan te pakken (milieu)technisch haalbaar is en dat er voldoende budget beschikbaar is.

Ten behoeve van de ontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. In onderstaande zijn de conclusies van het onderzoek genoemd. Het onderzoek zelf is bijgevoegd in bijlage 1.

Dit plan
Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "onverdacht" (ONV). Bij onverdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem niet verontreinigd is.

De bodem bestaat voornamelijk uit zwak siltig, matig fijn zand. De bodem is bovendien, lokaal tot een maximale diepte van 1,4 m -mv, zwak humeus. De ondergrond is plaatselijk zwak gleyhoudend. De ondergrond, ter plaatse van het noordelijke terreindeel, is zwak tot matig puinhoudend. Verder zijn er zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen.

Er zijn op basis van het vooronderzoek, tijdens de terreininspectie en bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden geen aanwijzingen gevonden, die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten.

In dit onderzoek zijn enkele verontreinigingen aangetroffen, maar die liggen buiten het projectgebied.

In de zintuiglijk schone bovengrond ter plaatse van het zuidelijke terreindeel zijn analytisch geen verontreinigingen aangetoond. In de zintuiglijk schone ondergrond zijn analytisch geen verontreinigingen aangetoond. In het grondwater zijn geen verontreinigingen geconstateerd.

De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "onverdacht" kan worden beschouwd wordt, klopt dus voor het projectgebied.

Gelet op de aard en mate van de lichte verontreinigingen ter plaatse van het noordelijke terreindeel buiten het project vallend en het ontbreken van verontreinigingen ter plaatse van het zuidelijke terreindeel, bestaat géén reden voor een nader onderzoek. Volgens Econsultancy bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de bestemmingsplanwijziging en de nieuwbouw op het zuidelijke terreindeel van de onderzoekslocatie.

4.2.2 Wet Geluidhinder

De mate waarin het geluid, bijvoorbeeld veroorzaakt door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh en Bgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige bestemmingen worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving ten gevolge van wegverkeer, spoorweg en industrie. De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige bestemmingen:

  • 1. woningen;
  • 2. onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal);
  • 3. ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken medische kleuterdagverblijven etc.

Het beschermen van bijvoorbeeld het woonmilieu gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.

Dit plan
Het plangebied ligt in de bebouwde kom van Braamt. Er is geen spoorweg in de nabijheid aanwezig. Inzake de berekening van verkeerslawaai geldt voor de gehele bebouwde kom een maximum snelheid van 30 km/u. Voor een dergelijke zone bestaat geen wettelijke onderzoeksplicht naar geluidhinder veroorzaakt door wegverkeer. Wel moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening aandacht worden besteed aan het aspect geluid.

De toegangsstraat naar de woningen heeft een semi- doodlopend karakter. Er passeren in de toekomst alleen maar voertuigen ten behoeve van bestemmingsverkeer voor die woningen.

In de Pastoor Te Rielestraat zal enige toename van de geluidsbelasting te verwachten zijn. De ontsluiting van de 6 nieuwe woningen loopt namelijk voor deze woningen langs. De geluidsbelasting zal echter ver beneden de voorkeursgrenswaarde van de Wet geluidhinder blijven, zelfs bij 7 vervoersbewegingen per woning.

De toegangsstraat is dus sterk verkeersluw en zal kunnen worden gebruikt als speelstraat. Parkeren geschiedt op parkeerstroken.

Het horecaplein doet ook dienst als parkeerplaats voor o.a. evenementen in het nabijgelegen buurthuis of bij begrafenissen en kerkdiensten. Deze evenementen beperken zich tot de avonduren. De geluiden van auto's en autodeuren zullen niet of nauwelijks 'snachts plaatsvinden.

De Pastoor Te Rielestraat is een normale woonstraat met een beperkte verkeersintensiteit waarvan geen verkeersoverlast te verwachten is.

De dichtbij liggende maatgevende route in de omgeving is de provinciale weg N316. Het plangebied ligt buiten de geluidszone van deze weg.

Conclusie
Bij de geprojecteerde woningen zal dus sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.

Het geluid afkomstig van andere bronnen wordt in volgende paragrafen besproken.

4.2.3 Luchtkwaliteit

Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer. Hierin is van bepaalde projecten getalsmatig vastgelegd dat ze "niet in betekenende mate" (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Met de inwerkingtreding van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) op 1 augustus 2009, zijn deze grenzen verruimd. Een project draagt volgens het NSL "niet in betekenende mate" bij zolang de toename van de concentratie fijnstof of stikstofdioxide maximaal 3% bedraagt van de grenswaarde.

Het NSL zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen zodat de luchtkwaliteit verbetert en de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang kunnen vinden.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van projecten (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Voor woningbouwlocaties geldt dat voor maximaal 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden.

Dit plan
De planherziening betreft de bouw van maximaal 6 extra woningen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan. Deze ontwikkeling heeft geen invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse en gesteld kan worden dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit.

Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.

4.2.4 Geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt voor de beoordeling van aanvragen om vergunning in het kader van de Wet milieubeheer het toetsingskader voor de geurhinder vanuit veehouderijen. De Wgv stelt normen aan de geurbelasting van veehouderijen op geurgevoelige objecten en stelt minimale afstanden vast van veehouderijen tot geurgevoelige objecten. Om in beeld te krijgen of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat wordt bij een ruimtelijk plan ook gekeken naar de omgekeerde werking.

Dit plan
Dit plan betreft de bouw van 6 extra woningen in bestaand bebouwd gebied. In de directe omgeving van het plangebied zijn geen agrarische bedrijven gelegen die voor geurhinder kunnen zorgen. Het dichtst bij liggende agrarisch bedrijf (geen intensieve veehouderij) bevindt zich op een afstand van circa 280 meter. Er kan van uit worden gegaan dat dit bedrijf geen belemmeringen met zich mee brengt. Omgekeerd vormen de woningen geen extra belemmeringen voor de ontwikkelingsmogelijkheden van het bedrijf.
Conform de kaart Achtergrondbelasting Montferland Toekomstige situatie dd. 7-5-2009 ligt het plangebied in een zone met een goed leefklimaat. Hiermee kan worden aangenomen dat de achtergrond geurbelasting geen rol speelt. Mede ingegeven door het feit dat dit plan midden in de kom van Braamt is gelegen en er onlangs een nieuwe wijk is gebouwd aan de flank van het dorp.

Conclusie
Het aspect geur vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.

4.2.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Die activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen een risico veroorzaken voor de leefomgeving. Daarnaast worden de risico's van het opstijgen en landen op vliegvelden ook onder het thema externe veiligheid gevangen. De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten; het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of dit plan is gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarnaast wordt gekeken of het plan ligt binnen het invloedsgebied van de transportroute (weg, spoor, water of buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen (o.a. LPG en benzine) worden vervoerd.

Dit plan
Uit de website www.risicokaart.nl blijkt dat zich in de omgeving van het plangebied geen inrichtingen dan wel routes bevinden met gevaarlijke stoffen. Ten noorden van Braamt ligt een gasleiding. De afstand van deze leiding tot aan het plangebied bedraagt ruim 800 meter. Deze afstand is te groot om eventuele belemmeringen te kunnen opleveren.

Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.

4.2.6 Bedrijven en milieuzonering

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie, te weten: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. Ten aanzien van de milieuzonering van de rond het plangebied voorkomende bedrijfsactiviteiten wordt nu aangesloten bij de publicatie uit 2009.
In deze publicatie is een lijst opgenomen met daarin de aan te houden richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstand afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.

Het zo scheiden van milieubelastende en -gevoelige functies dient twee doelen:

  • 1. Het reeds in het ruimtelijk spoor voorkómen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige functies (bijvoorbeeld woningen);
  • 2. Het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven), zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
De gemeente streeft vanuit het oogpunt van leefbaarheid enerzijds naar beperking van de negatieve invloed – zijnde milieuhinder en aantasting van de visuele kwaliteit – van bedrijven op de woonomgeving, terwijl anderzijds het behoud van economische activiteiten in het dorp zeer waardevol wordt geacht. De bestemmingsregeling in het vigerende plan Kernen 2007 voorziet in handhaving van de huidige situatie, maar biedt slechts beperkte uitbreidingsmogelijkheden.  


Dit plan
Het plangebied grenst aan de noordzijde aan een schuur en een voormalige supermarkt, alle vallend binnen de bestemming Gemengde Doeleinden. Voor deze functies geldt milieucategorie 1, dat wil zeggen een aanbevolen richtafstandsmaat van 10 meter. De nieuw te bouwen woningen staan op grotere afstand.

In dezelfde bestemming Gemengde Doeleinden bevinden zich grenzend aan het plangebied ook een horecagelegenheid met een feestzaal. Voor deze functies is sprake van een milieucategorie 2. Daarvoor geldt een richtafstand van 30 meter uitsluitend vanwege het aspect geluid. Het is een bedrijf dat onder de meldingsplicht van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit)valt.

Indien daar niet aan kan worden voldaan moet aan de hand van akoestisch onderzoek worden aangetoond dat bij de omliggende woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd. Eveneens mogen omgekeerd de (nieuwe) woningen het bedrijf niet belemmeren in de bedrijfsvoering.

In de huidige situatie is vanwege de niet-geluiddichte constructie van de feestzaal sprake van forse overschrijdingen van de normstelling bij de bestaande woningen. Omdat een afstand van 30 meter of meer tussen de horeca/feestzaal en de nieuw te bouwen woningen niet te realiseren is, is onderzocht of door het treffen van maatregelen de geluidhinder voor de nieuwe woningen beperkt kan worden tot een aanvaardbaar niveau. Van deze te treffen maatregelen profiteren uiteraard ook de bestaande woningen.

Ten aanzien van mogelijke geluidsoverlast vanuit deze gelegenheid (de feestzaal) is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek uitgevoerd door DGMR Bouw uit Arnhem op 18 augustus 2015 is bijgevoegd in bijlage 2.

In de horeca met feestzaal ('t Plein) zijn geen nachtelijke feesten toegestaan, zoals een dancing. De exploitant van de zaal heeft een melding gedaan in het kader van het Activiteitenbesluit voor maximaal 95 dB geluidsproductie binnenshuis. Voor de feestzaal zijn met name de optredende langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus van belang. Er is geen sprake van significante maximale geluidniveaus.

In dit onderzoek zijn in paragraaf 4.1 voorzieningen voorgesteld waardoor de geluidsisolatie van de feestzaal fors zal verbeteren. Na het treffen van deze voorzieningen aan dak en gevel wordt zowel bij de bestaande woningen als bij de toekomstige woningen voldaan aan de normstelling uit het Activiteitenbesluit.

Bij een aantal bestaande woningen is sprake van een beperkte overschrijding. De piekgeluiden worden veroorzaakt door dichtslaande autoportieren op het parkeerterrein. Hierin zit geen onderscheid tussen de huidige en de toekomstige situatie. Bij de nieuwe woningen wordt aan de normen voldaan.

Voor de luchtbehandelingskast geldt als randvoorwaarde de bronvermogens. Dit betreft het totaal van ventilatorgeluid en doorgestraald muziekgeluid. De uiteindelijke locatie van de luchtbehandelingskast is van invloed op de geluidsbijdrage.

Ten noorden van de te bouwen woningen ligt een supermarkt. De aan te houden afstand volgens de VNG-publicatie bedraagt 10 meter voor het aspect geluid. Het deel van de supermarkt dat grenst aan het plangebied bestaat uit bebouwing. Hiervandaan valt niet te verwachten dat er geluidemissie plaatsvindt. Het aspect geluid is afkomstig van de parkeerplaats en de laad- en losplaats. Deze bevinden zich aan de voorzijde van het pand. De supermarkt grenst bovendien al direct aan een al aanwezige woonbestemming in het vigerende plan. De voorgenomen bouw van de vrijstaande woning is dus al toegestaan volgens de vigerende bestemming. De andere woningen liggen op een grotere afstand dan 10 meter.

Conclusie
Alle te bouwen woningen staan op een grotere afstand dan 10 meter van de supermarkt, waarmee aan de afstandsnormen wordt voldaan.

Het horecabedrijf moet een aantal maatregelen nemen om er voor te zorgen dat geen sprake zal zijn van overmatige hinder voor omwonenden. Inmiddels heeft het bedrijf daadwerkelijk al enkele maatregelen (zoals vervangen ramen en kozijnen) getroffen waardoor het geluidsniveau buiten aanmerkelijk is verminderd. De resterende noodzakelijke voorzieningen voor de nieuwe situatie zullen worden gerealiseerd voor de besluitvorming door de gemeenteraad van het bestemmingsplan gedurende de ter visie legging van het ontwerpbestemmingsplan (e.e.a. cf. overeenkomst). Het vervangen van twee nooddeuren zal plaats vinden tijdens de ter visie legging van de Ruimtelijke onderbouwing.

Door het treffen van deze maatregelen kan gesteld worden dat de geluidbelasting op alle nieuw te bouwen woningen ruim binnen de norm valt.

4.3 Water

Sinds 2001 is het verplicht een Watertoets bij ruimtelijke ontwikkelingen uit te voeren, wat als gevolg heeft dat in alle ruimtelijke plannen een zogeheten waterparagraaf moet zijn opgenomen.

De watertoets is een instrument dat er voor zorgt dat bij alle ruimtelijke plannen (landelijk én stedelijk gebied) aandacht is voor de kwaliteit en kwantiteit van water. De watertoets is verplicht voor alle overheden die waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten hebben. Normaal gesproken wordt ten behoeve van een ruimtelijke procedure de website www.dewatertoets.nl geraadpleegd.

Beleidskader

Beleid waterschap
Het besluitgebied valt onder het beheer van Waterschap Rijn en IJssel. Het waterschap Rijn en IJssel werkt aan het realiseren en in stand houden van een duurzaam en aantrekkelijk watersysteem en het beschermen van het beheersgebied tegen wateroverlast en overstromingen. Het waterschap stelt de volgende doelen:

  • de watersystemen zijn in balans en ze kunnen tegen een stootje. Dit betekent dat perioden met grote neerslaghoeveelheden of perioden van extreme droogte geen grote, maatschappelijke, ecologische of financiële gevolgen hebben;
  • het water wordt zoveel mogelijk vastgehouden daar waar het valt. In extreme omstandigheden wordt overtollig water zoveel mogelijk in het eigen systeem opgevangen;
  • het grondgebruik is afgestemd op de mogelijkheden en beperkingen van de grond, het watersysteem en het waterbeheer.


Gemeentelijk beleid
Het algemene uitgangspunt van de gemeente Montferland voor wat betreft riolering en water is dat percelen aansluiting hebben op de gemeentelijke riolering. Hierbij wordt infiltratie mogelijk geacht als:

  • de verticale doorlatendheid van de bodem groter of gelijk is aan 1 m/dag;
  • de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) lager is dan 1 m beneden de (toekomstige) maaiveldhoogte.

Bij herontwikkeling van bebouwd gebied moet vooraf worden nagegaan of eigenaren redelijkerwijs het hemelwater zelf kunnen verwerken, en of dit doelmatig is. Infiltratiemogelijkheden, kavelgrootte en beschikbare (openbare) ruimte spelen hierbij een rol.

Om het risico op grondwaterverontreiniging zo klein mogelijk te houden beoordeeld de gemeente of en hoe verhardingen worden afgekoppeld. Bij schone oppervlaktes moet de verharding worden afgekoppeld zoals daken en gevels van niet-uitlogende materialen en vrij liggende voet- en fietspaden, schoolpleinen, woonerven en toegangswegen van woonwijken.

Verontreinigde oppervlakten worden niet afgekoppeld. Het gaat hier bijvoorbeeld om bedrijfsterreinen, wegen op industrieterreinen, marktpleinen, laad- en losplaatsen, busstations en terreinen waar foutieve aansluitingen of lozingen verwacht worden. Voor beperkt verontreinigde oppervlakten geldt voor afkoppeling de ja mits regeling.

Er kunnen verschillende soorten voorzieningen voor waterberging worden aangelegd. In verband met beheersbaarheid en risico's ten aanzien van foutieve aansluitingen gelden voor de mogelijke toe te passen technieken de volgende voorkeuren:

  • 1. Aanlevering hemelwater van (bouw)percelen: bovengronds
  • 2. Transport van ingezameld hemelwater: bovengronds (goot)
  • 3. Infiltreren van ingezameld hemelwater: bovengronds (wadi)
  • 4. Bergen van ingezameld hemelwater: bovengronds (vijver)

Uitgangspunt bij nieuwbouw is dat de gemeente het water van particulieren in principe niet inzamelt, en dat het hemelwater op eigen terrein moet worden verwerkt.

Situatie plangebied
In de huidige situatie bestaat de locatie uitsluitend grasland. Het verharde en bebouwde oppervlak in de huidige situatie bedraagt 0 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgbrmwonpastriel-on01_0005.jpg"
Afbeelding - Verhard oppervlak bestaande situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgbrmwonpastriel-on01_0006.jpg"
Afbeelding - Oppervlakte verharding nieuwe situatie

De ontwikkeling voorziet in de bouw van maximaal 7 woningen met behorende tuinen en een ontsluitingsweg, waarvan 6 binnen het plangebied. De nieuwe bebouwing en extra toegevoegde verharding bedraagt per circa 1.005 m2. Dit betekent dat er ten opzichte van de huidige situatie een toename is van het verhard en bebouwd oppervlak van 1.005 m2. Omdat het project een totale toename aan verhard oppervlak van minder dan 2.000 m2 met zich meebrengt, kan volstaan worden met een eenvoudige vorm van waterberging.

Toetsingsaspecten

Afvoer uit het gebied
De afvoer uit het gebied zal door deze voorziening nauwelijks toenemen omdat het te bergen hemelwater zal worden opgevangen middels infiltratie in het plangebied.

Oppervlaktewaterstanden (zomer en winterperiode)
Het project zal naar verwachting geen invloed hebben op de oppervlaktewaterstanden in de omgeving.

Berging in en buiten de voorzieningen (overlast)
Binnen het besluitgebied wordt een berging gerealiseerd die voldoet aan de door het Waterschap gestelde norm.

Grondwateraanvulling (zomer en winterperiode)
Door de schaalgrootte van het project in relatie tot de omgeving is de invloed hiervan op het grondwateraanvulling naar verwachting beperkt.

Grondwaterstanden
De invloed van berging/infiltratie op het grondwatersysteem is beperkt. Het plangebied ligt niet in een grondwaterbeschermingsgebied.

Afvalwater
De voorgenomen ontwikkeling kan aansluiten op de bestaande riolering in het gebied.

Materiaalgebruik
Afkoppeling van het hemelwater van het afvalwater maakt dat er in de bebouwing geen materialen gebruikt mogen worden die de grondwaterkwaliteit negatief kunnen beïnvloeden. Het betreft uitlogende materialen zoals zink en lood. Dat betekent dat slechts duurzame, niet-uitloogbare materialen gebruikt worden. Derhalve is onderhavig project niet van invloed op de kwaliteit van het grondwater.

Watertoetstabel
Vanuit het Waterschap Rijn en IJssel wordt gesteld dat voorkomen moet worden dat door toedoen van hevige regenbuien overlast ontstaat, omdat ter plaatse het hemelwater niet goed opgevangen en/of afgevoerd wordt. Voor nieuwbouw geldt dat het “schone” regenwater gescheiden van het “vuile” huishoudelijke afvalwater moet worden opgevangen en verwerkt. Het huishoudelijke afvalwater kan direct worden aangesloten op een bestaand rioolstelsel in de omgeving.

Thema   Toetsvraag   Relevant?  
HOOFDTHEMA'S  
Veiligheid   Ligt in of nabij het plangebied een primaire of regionale waterkering?
Ligt in of nabij het plangebied een kade?  
Nee

Nee  
Riolering en Afvalwaterketen   Is er toename van het afvalwater (DWA)?
Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap?  
Ja
Nee
Nee  
Wateroverlast (oppervlaktewater)   Is er sprake van toename van het verhard oppervlak?
Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?  
Ja

Ja

Nee  
Grondwateroverlast
 
Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
Bevindt het plangebied zich in de invloedzone van de Rijn of IJssel?
Is in het plangebied sprake van kwel?
Beoogt het plan dempen van slootjes of andere wateren?  

Nee

Nee
Nee
Nee  
Oppervlaktewater kwaliteit   Wordt vanuit het plangebied water op oppervlaktewater geloosd?
Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
Ligt het plangebied geheel of gedeeltelijk in een Strategisch actiegebied?  

Nee
Nee

Nee  
Grondwater kwaliteit   Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?  
Nee  

Volksgezond-heid   In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde of verbeterde gescheiden stelsel?
Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  
Nee


Nee  
Verdroging   Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur?   Nee
 
Natte natuur   Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur?  
Nee

Nee  
Inrichting en beheer   Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  
Nee

Nee  

AANDACHTSTHEMA'S  
Recreatie   Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?  

Nee  
Cultuurhistorie   Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?  
Nee  

Onderhavige locatie is een inbreidingslocatie
Het gemeentelijk beleid is er op gericht dat op inbreidingslocaties het verharde oppervlak wordt afgekoppeld en geïnfiltreerd. Omdat de uitbreiding van het verhard oppervlak ten opzichte van de huidige situatie 1.005 m2 bedraagt, is een eenvoudige vorm van waterberging voldoende.

De grondwaterstanden zijn voldoende laag voor infiltratie.

Het hemelwater wordt in dit geval op eigen terrein geïnfiltreerd middels infiltratiekratten of grindbakken met tenminste 20mm bergingscapaciteit. Er wordt niet aangesloten op wadi's. Conform het gemeentelijk beleid wordt het totale verhard oppervlak afgekoppeld. De benodigde berging bedraagt in dit geval 10 m3 per woning.

De bodem dient tot 1,7m –mv doorlatend te zijn.

De eis is het hemelwater vanaf (toekomstig) openbare terrein(en) lokaal te verwerken. Hiervoor zijn diverse opties beschikbaar: greppel/zaksloot, zakputten, diepte-infiltratie (verticale infiltratie) waterdoorlatende verharding, infiltratiekolken, IT-riolering (permeo 400 mm).

Conform de eisen van het waterschap moet voor de uitbreiding aan verhard oppervlak een bui T=100+10% kunnen worden geborgen, zonder dat dit tot overlast en schade leidt.

Overleg met het Waterschap
Het besluitgebied valt onder het beheer van Waterschap Rijn en IJssel. Het waterschap heeft gereageerd op de concept onderbouwing van 19 september. De opmerkingen zijn verwerkt.

4.4 Natuur

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de (mogelijke) natuurwaarden. Daartoe wordt onderscheid gemaakt in:

  • 1. gebiedsbescherming;
  • 2. soortenbescherming.


Ad 1: Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. Sinds 1 oktober 2005 zijn hierin ook de bepalingen vanuit de Europese Habitat- en Vogelrichtlijn, aangevuld met de vroegere Beschermde- en Staatsnatuurmonumenten verwerkt. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:

  • 1. Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden);
  • 2. beschermde Natuurmonumenten;
  • 3. wetlands.


Naast deze drie soorten gebieden is er de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur ((P)EHS) die in het kader van de gebiedsbescherming van belang is. De (P)EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:

  • 1. vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • 2. verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • 3. verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.


Ad 2: Soortenbescherming
Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.

Voor de soortenbescherming geldt dat deze voor elk plangebied geldt. In elk gebied kunnen bijzondere soorten voorkomen en / of elk plangebied kan geschikt zijn voor deze soorten. Voor iedereen in Nederland geldt altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

In het kader van de soortenbescherming dient beoordeeld te worden wat via het ruimtelijke project wordt toegelaten in aanvulling op wat al mogelijk is. Zo is sloop van bebouwing of het verrichten van werken (maaien, kappen etc.) vaak ook al mogelijk zonder een ruimtelijk besluit in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Daarmee wordt voorliggend plan echter niet ontslagen van een integrale blik op het totale project: dus inclusief ingrepen die ook zonder het beoogde Wro-besluit mogelijk zijn.

Dit plan
Econsultancy heeft een quickscan flora en fauna uitgevoerd aan de Langestraat 25 te Braamt in de gemeente Montferland. Dit onderzoek is bijgevoegd in bijlage 3.

Het onderzoek heeft tot doel om in te schatten of er op de onderzoekslocatie planten- en diersoorten aanwezig of te verwachten zijn die volgens de Flora- en faunawet een beschermde status hebben en die mogelijk verstoring kunnen ondervinden door de voorgenomen ingreep.

De initiatiefnemer is voornemens de locatie te herontwikkelen. De aanwezige schuur zal worden gesloopt. Alle overige bebouwing blijft gehandhaafd. Er zal woningbouw op het perceel plaatsvinden.

De aanwezigheid van geschikt habitat op de onderzoekslocatie voor de verschillende soorten en soortgroepen is weergegeven in tabel IV. In de tabel is samengevat of de voorgenomen ingreep mogelijk verstorend kan werken en wat de consequenties zijn voor eventuele vervolgstappen, zoals soortgericht nader onderzoek of vergunningtrajecten. In onderstaande tabel is weergegeven of maatregelen noodzakelijk zijn om overtreding van de Flora- en faunawet voor bepaalde soortgroepen te voorkomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgbrmwonpastriel-on01_0007.jpg"


Conclusie
Uit het onderzoek blijkt dat er de volgende aandachtspunten zijn voordat met de bouw wordt begonnen:

  • het verwijderen van nestgelegenheden dient buiten het broedseizoen uitgevoerd te worden.
  • potentiële slaapplaats van huismussen behouden of nader onderzoeken. Alleen de horecagelegenheid biedt mogelijke nestplaatsen voor huismussen. In het plangebied van dit bestemmingsplan zijn geen geschikte nestplaatsen aangetroffen.
  • Schuur is een potentieel leefgebied van de gewone grootoorvleermuis. Aanvullend onderzoek hiernaar moet zijn uitgevoerd voordat schuur wordt gesloopt. De gemeente heeft op 24 mei 2013 een sloopvergunning afgegeven voor de schuur. Aangezien een zorgplicht geldt, zal voorafgaand aan de sloop eerst een nader onderzoek moeten worden uitgevoerd.
  • Vanwege de sloop van de schuur kan de muurvaren niet worden behouden.


Ten aanzien van de gebiedsbescherming is geen sprake van aandachtspunten.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

De modernisering van de monumentenzorg (MOMO) heeft erin geresulteerd dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening is aangepast. Met deze aanpassing is cultureel erfgoed ingebed in de ruimtelijke ordening. Het is verplicht om in ruimtelijke plannen aandacht te geven aan cultuurhistorie en de effecten van het initiatief op cultuurhistorische waarden die in het plangebied voorkomen. Daar waar nodig dient de bescherming van deze waarden te worden gewaarborgd.

Sinds 2007 is in Nederland tevens de Wet op de archeologische monumentenzorg van kracht, die de volledige implementatie van het Verdrag van Malta (1992) in de Monumentenwet (1988) betekent. Op basis van de Wet op de archeologische monumentenzorg is de overheid verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen ook de archeologische (verwachtings-)waarden bij de planvorming te betrekken.

Behalve een waardevol bodemarchief kan er ook sprake zijn waardevolle bebouwing. Het kan daarbij gaan om rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten. Rijksmonumenten zijn beschermd op basis van de Monumentenwet (1988). Gemeentelijke monumenten zijn beschermd op basis van de gemeentelijke monumentenverordening.

Dit plan

Cultuurhistorie
In en rondom het plangebied bevinden zich geen waardevolle cultuurhistorische objecten.

Archeologie
Om de archeologische waarden in kaart te brengen en om te bepalen of aanvullende maatregelen nodig zijn, is een archeologisch bureauonderzoek en gecombineerd verkennend en karterend onderzoek voor het plangebied uitgevoerd. Dit onderzoek is bijgevoegd in bijlage 4.

Het archeologisch onderzoek is noodzakelijk om te bepalen wat de verwachtingswaarde is voor de aanwezigheid van archeologische waarden binnen het plangebied en of deze door de voorgenomen bodemingrepen kunnen worden aangetast.

Doel van het bureauonderzoek is het verwerven van informatie, aan de hand van bestaande bronnen, over bekende en verwachte archeologische waarden, om daarmee een gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied op te stellen.

Het inventariserend veldonderzoek, (IVO-overig, verkennende fase direct gecombineerd met de karterende fase) heeft tot doel de in het bureauonderzoek opgestelde gespecificeerde archeologische verwachting aan te vullen en te toetsen. Het IVO dient inzicht te verschaffen in de geologische en bodemkundige opbouw binnen het plangebied. Daarnaast is het gericht op het opsporen van eventueel aanwezige archeologische vondsten en/of sporen en het verkrijgen van een eerste indruk van de kwaliteit (gaafheid en conservering), aard, datering, omvang en diepteligging hiervan.

Met de resultaten van het archeologisch onderzoek kan worden vastgesteld of binnen het plangebied archeologische waarden aanwezig (kunnen) zijn en of vervolgonderzoek en/of planaanpassing noodzakelijk is.

Gespecificeerde archeologische verwachting
Op basis van de natuurlijke ondergrond, die bestaat uit dekzand, kunnen archeologische waarden worden verwacht daterend vanaf het Laat-Paleolithicum. Vanwege de landschappelijke ligging, in een relatief laag gelegen en vlak deel van het dekzandlandschap waar vlakvaaggronden voor komen, wordt de kans op de aanwezigheid van archeologische resten laag geacht voor de periode Laat-Paleolithicum - Middeleeuwen. De verwachting voor de Nieuwe tijd wordt op basis van het historisch kaartmateriaal hoog geacht.

De archeologische resten worden direct aan of onder het maaiveld verwacht. De vondstenlaag wordt verwacht in de eerste 30 cm beneden het maaiveld. Archeologische sporen (uitgezonderd diepe paalsporen en waterputten) worden binnen 50 cm beneden het maaiveld verwacht. Deze archeologische resten bestaan hoofdzakelijk uit aardewerk- en/of vuursteen strooiingen.

Resultaten inventariserend veldonderzoek
De natuurlijke afzettingen bestaan tot minimaal twee meter onder maaiveld uit gordeldekzanden van de Formatie van Boxtel, Laagpakket van Wierden. De top van het oorspronkelijke dekzandreliëf, en daarmee ook het oorspronkelijke bodemprofiel, zijn verloren gegaan tot in de C-horizont. Na de uitstuiving is door landbewerking een zwak tot matig humeuze bouwvoor tot ontwikkeling gekomen in de nieuwe top van de gordeldekzanden. Deze heeft een dikte van circa 30 cm (20 tot 45 cm) en is grijsbruin van kleur. Op basis van de aangetroffen indicatoren wordt verwacht dat deze landbewerking heeft plaatsgevonden vanaf de 16e/17e eeuw. Indicaties voor een oudere vindplaats zijn tijdens het veldwerk niet aangetroffen.

De bodem van het terrein is 20 jaar geleden in zijn geheel geroerd tot 50 cm beneden het maaiveld. Ten behoeve van het trapveldje is het terrein geëgaliseerd.

Conclusie
Op basis van de aangetroffen bodemopbouw en archeologische indicatoren, worden geen archeologische resten verwacht ouder dan de 16e - 17e eeuw. Wel kunnen resten van een erf en van agrarische activiteiten worden verwacht, daterend vanaf de 16e - 17e eeuw. Deze periode vormt een kennislacune. Archeologisch onderzoek naar erven uit deze periode leidt tot meer inzicht in het ontstaan en de ontwikkeling van het hoevenlandschap, één van de topthema's uit de Kennisagenda Archeologie van de provincie Gelderland.

Selectieadvies
Indien bodemingrepen plaats gaan vinden die dieper reiken dan de bouwvoor (circa 30 cm -mv in het zuidelijke deel van het plangebied en 60 cm -mv in het noordelijke deel), wordt geadviseerd om voorafgaand aan deze ingrepen de aan- of afwezigheid van archeologische waarden vast te stellen door middel van een proefsleuvenonderzoek (IVO karterende en waarderende fase, proefsleuven (IVO-P)).

Bovenstaand advies vormt het selectieadvies van Econsultancy.

De regioarcheoloog acht het doen van proefsleuvenonderzoek niet aan de orde vanwege het ontbreken van indicatoren waaruit kan blijken dat een behoudens waardige vindplaats in dit gebied aanwezig is. De eeuwenlange verstoring van de grond door intensief bodemgebruik is daar debet aan.

De gemeente stemt in met dit advies met dien verstande dat de wettelijke meldingsplicht van toepassing blijft.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Conform de gemeentelijke legesverordening zijn er leges verschuldigd voor onderhavige ontwikkeling. De gronden binnen het plangebied zijn in eigendom van één eigenaar. De kosten voor dit initiatief zijn dan ook volledig voor de initiatiefnemer. De beoogde ontwikkeling wordt derhalve economisch uitvoerbaar geacht.

Kostenverhaal
Er is sprake van een bouwplan volgens artikel 6.2.1. Bro, waar op basis van artikel 6.12 lid 1 Wro een exploitatieplan voor dient te worden vastgesteld. Lid 2 van dit artikel geeft echter aan dat het niet nodig is om een exploitatieplan vast te stellen wanneer het verhaal van kosten anderszins verzekerd is. In dit kader wordt een planschade overeenkomst opgesteld tussen de gemeente en de initiatiefnemer, waarmee is verzekerd dat eventuele kosten ten behoeve van planschade volledig voor rekening van de initiatiefnemer komen. In dit geval zijn de kosten dan ook anderszins verzekerd en is het dus niet nodig om een exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 5 Toelichting op de regeling

5.1 Algemeen

5.1.1 Opbouw van het plan

Het bestemmingsplan omvat een verbeelding, regels en een toelichting. Verbeelding en regels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen kunnen niet los van elkaar worden gezien en dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden toegepast. De toelichting heeft geen eigen rechtskracht, maar vormt wel een belangrijk onderdeel van het plan.

5.1.2 De verbeelding

De analoge verbeelding bestaat uit een kaartblad met een bijbehorende legenda. Op de verbeelding hebben alle binnen het plangebied gelegen gronden een bestemming gekregen. Als uitgangspunt geldt daarbij dat de bestemming overeenstemt met het bestaande gebruik van de betreffende gronden. Slechts wanneer aannemelijk is dat het bestaande gebruik binnen afzienbare termijn en in elk geval binnen de planperiode wordt beëindigd, kan van dat uitgangspunt zijn afgeweken.

Binnen de bestemmingen zijn op de verbeelding diverse aanduidingen aangegeven. Aanduidingen hebben slechts juridische betekenis voor zover deze daaraan in de regels is toegekend. Een aantal aanduidingen heeft geen enkele juridische betekenis en is uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de verbeelding (bijvoorbeeld topografische gegevens en de gemeentegrens) en worden daarom verklaringen genoemd.

Op onderstaande afbeelding zijn de bestemmingen weergegeven. Voor het plangebied zijn de bestemmingen Wonen (W), Verkeer - Verblijfsgebied (V-VB) en Tuin (T) van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgbrmwonpastriel-on01_0008.jpg"

Afbeelding - Uitsnede plangebied in bestemmingsplan

5.1.3 De regels

Algemeen

De regels van het plan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk 1 bevat inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke bestemmingsregels en van de verbeelding te garanderen.
  • Hoofdstuk 2 bevat de regels in verband met de bestemmingen. Per op de verbeelding aangegeven bestemming bevat dit hoofdstuk inhoudelijke regels, welke specifiek voor die bestemming gelden.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels van het plan waaronder een aantal algemene ontwikkelingsbepalingen die zijn opgenomen in de vorm van wijzigingsbevoegdheden voor het college van burgemeester en wethouders.
  • Hoofdstuk 4 bevatten overgangs- en slotregels.

Bestemmingen

Om recht te doen aan het uitgangspunt dat het plan niet meer dient te regelen dan noodzakelijk is, kent het plan slechts een beperkt aantal bestemmingen. Ook de bijbehorende bouw- en gebruiksregels zijn waar mogelijk beperkt in aantal en in mate van gedetailleerdheid. De regels hebben voor elke bestemming dezelfde opbouw met achtereenvolgens, voor zover aanwezig, de volgende leden:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen (indien aanwezig);
  • afwijking van de bouwregels (indien aanwezig);
  • specifieke gebruiksregels (indien aanwezig);
  • afwijking van de gebruiksregels (indien aanwezig);
  • omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van een werk, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden (indien aanwezig);
  • wijziging (indien aanwezig).

Centraal staat de bestemmingsomschrijving. Daarin worden limitatief de functies en waarden genoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan respectievelijk worden beschermd. In een aantal gevallen geeft de bestemmingsomschrijving daarbij nog een nadere beperking in de vorm van een bestemmingscategorie of bijvoorbeeld een gebiedsbegrenzing, een maximale oppervlakte- of inhoudsmaat dan wel een beperking tot de bestaande bebouwing.

De bouwregels zijn direct aan de bestemmingsomschrijving gerelateerd. Ook de gebruiksregels zijn gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving, zij het dat deze regels zijn opgenomen in de algemene gebruiksregels in hoofdstuk 3. Hierin is bepaald dat het verboden is de onbebouwde grond en/of de daarop aanwezige bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel in strijd met het in het plan bepaalde. Bedoeld wordt een gebruik in strijd met de bestemmingsomschrijving.

De afwijkings- en wijzigingsregels geven burgemeester en wethouders of het bevoegd gezag bevoegdheden om onder voorwaarden een afwijking te verlenen van een regel dan wel onder voorwaarden het plan te wijzigen.

Flexibiliteitsbepalingen
Zoals uit het voorgaande al bleek, zijn in de regels verschillende afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen voor burgemeester en wethouders of het bevoegd gezag. In alle gevallen gaat het om afwijkingsmogelijkheden van in de bestemmingsbepalingen opgenomen regels. Indien één van deze bevoegdheden wordt gebruikt, zal een (belangen)afweging moeten plaatsvinden. Het gaat immers om de toepassing van bevoegdheden voor het bevoegd gezag. Dat wil zeggen, dat de geboden afwijkingsmogelijkheden mogen worden gebruikt, maar dat er ook voor kan worden gekozen geen gebruik te maken van de bevoegdheid. Dit laatste houdt in dat een eventueel verzoek om toepassing te geven aan een bevoegdheid wordt afgewezen.

Teneinde richting te geven aan de (belangen)afweging, zijn bij elke afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid één of meerdere afwegingscriteria/ voorwaarden opgenomen.

De individuele belangen van de betrokkenen, de betrokken waarden en het algemene belang zullen tegen elkaar moeten worden afgewogen. Een enkele keer is bepaald dat door de verzoeker of door het bevoegd gezag het één en ander moet worden aangetoond. Wanneer iets voldoende is aangetoond is het aan het bevoegd gezag om een verzoek te beoordelen. In enkele gevallen wordt het advies van een onafhankelijk deskundige gevraagd.

De bevoegdheden zijn concreet begrensd, om duidelijk te maken waar de scheiding ligt tussen de bevoegdheid van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad. Deze begrenzing is uitgedrukt in bijvoorbeeld een maximale oppervlakte, inhoud, enz. Bij de toepassing van de bevoegdheid wordt niet standaard de maximale ruimte geboden, maar vindt maatwerk plaats waarbij de concrete situatie ter plekke, in relatie tot het verzoek, bepalend is.

5.2 De bestemmingen

Tuin

Om de openheid aan de voorzijde van de woningen en het aanzien van de voorgevel van de woningen te behouden, is de bestemming 'Tuin' opgenomen. Binnen deze bestemming zijn de bebouwingsmogelijkheden beperkt.

Wonen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, met inbegrip van beroep aan huis. Er wordt onderscheid gemaakt in de volgende woningbouw categorieën, te weten: aaneengebouwd, twee-aaneen, vrijstaande en gestapelde woningen. Bij de opzet van het bestemmingsplan is gekozen voor een gedetailleerde regeling. De toegestane goot- en bouwhoogtes van de hoofdbebouwing wordt in de regels vermeld. Afwijkingen zijn op de kaart weergegeven.

De gronden buiten het bouwvlak maar binnen de woonbestemming zijn de erven waarop de bebouwingsregeling in de regels van toepassing is. De gronden aan de voorzijde van de woningen zijn bestemd als Tuin, zodat deze gronden zoveel mogelijk onbebouwd blijven.

Waarde - Archeologische verwachting 1
De dubbelbestemming Waarde - Archeologische verwachting 1 beschermt de aanwezige en mogelijk aanwezige archeologische waarden in de ondergrond. Middels een onderzoeksplicht en omgevingsvergunningenstelsel worden de te verwachten waarden in de bodem beschermd.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Ter inzage legging ontwerp bestemmingsplan

PM