Plan: | Euregionaal Bedrijventerrein fase II |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1955.bplgshbbdreurbdrII-on01 |
In 1999 is het bestemmingsplan ‘Euregionaal bedrijventerrein’ van kracht geworden. Dat plan heeft de uitbreiding van het bedrijventerrein ’t Goor´ in ‘s-Heerenberg in oostelijke richting mogelijk gemaakt. De gemeente heeft dit bestemmingsplan in 2007 herzien en in 2012 opgenomen in het vastgestelde bestemmingsplan ‘Bedrijventerreinen Montferland’. Op het euregionaal bedrijventerrein zijn overwegend bedrijven uit de sectoren transport en logistiek gevestigd.
In de logistieke sector is een duidelijke tendens naar schaalvergroting en professionalisering zichtbaar. Dit vertaalt zich in grote hallen met een vrije hoogte van 12 tot 16 meter met grote overspanningen, veel laad- en loskaden, ESFR-sprinklerinstallatie, zeer vlakke betonvloeren met een hoog draagvermogen en bijbehorende, moderne, functionele kantoorruimten.
De gemeente Montferland heeft de wens om het bestaande ´Euregionaal bedrijventerrein´ (EBT) te ´s-Heerenberg met circa 34 hectare bruto uit te breiden ten behoeve van grootschalige transport- en logistieke bedrijven. Het nieuwe terrein moet in functioneel profiel aansluiten op het bestaande euregionale bedrijventerrein. De samenwerkende gemeenten (Montferland, Doetinchem, Oude IJsselstreek en Bronckhorst) hebben gekozen om een bedrijventerrein te ontwikkelen voor grootschalige bedrijven in de sectoren transport en logistiek. Met de realisatie van het nieuwe euregionale bedrijventerrein in combinatie met ontwikkeling van het Regionaal Bedrijventerrein in Doetinchem zetten de samenwerkende gemeenten in de West Achterhoek zich in voor behoud en uitbreiding van bedrijvigheid en werkgelegenheid in de regio.
Met onderhavig bestemmingsplan wordt het juridisch-planologisch kader geschapen om de aanleg van de tweede fase van het ‘Euregionaal bedrijventerrein’ mogelijk te maken. De gemeenten Montferland, Doetinchem, Oude IJsselstreek en Bronckhorst en de provincie Gelderland werken samen op het gebied van ontwikkeling van werkgebieden. De ontwikkeling van fase II van het bedrijventerrein ´Euregionaal Bedrijventerrein´ te ´s-Heerenberg maakt hier onderdeel van uit.
Het onderhavige bestemmingsplan heeft betrekking op een gebied aan de oostkant van de kern ‘s-Heerenberg. Het noorden van het plangebied wordt begrensd door de Meilandsedijk (N816). Het westen wordt direct begrensd door het bestaande Euregionale bedrijventerrein. Het zuiden grenst aan het Grenskanaal, tevens de lands-grens met Duitsland, en het oosten grenst aan een denkbeeldige lijn die op circa 100 meter ten oosten van de kruising Meilandsedijk met de weg 'Op den Dam' ligt.
De ontwikkeling betreft fase II van het bedrijventerrein ‘Euregionaal Bedrijventerrein’ te ’s-Heerenberg en zal worden aangesloten op fase 1 van het bedrijventerrein ‘Euregionaal Bedrijventerrein’.
De bruto oppervlakte van onderhavig plangebied bedraagt circa 34 hectare bruto.
Figuur 1: Ligging plangebied |
Op de planlocatie vigeert het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2000, herziening 2002’ van de voormalige gemeente Bergh, vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van 19 februari 2004 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Gelderland op 28 september 2004, nr. RE2004.40057.
Binnen het plangebied zijn de gronden opgenomen met de bestemming ‘Agrarisch gebied’ waarbinnen één bouwperceel is aangeduid. In de zuidwesthoek van het plan is een bosperceel voorzien van de bestemming ‘multifunctioneel bosgebied’. Binnen het plangebied is voorts nog een aanduiding ’50 dB(A) contour industrielawaai’ opgenomen.
Daarnaast geldt binnen het plangebied het bestemmingsplan ‘Windturbines Netter-den-Azewijn’, gemeente Montferland, vastgesteld op 26 mei 2011 en onherroepelijk geworden op 1 september 2011. De aanduiding ‘milieuzone-windturbine’ ligt over het plangebied van onderhavig bestemmingsplan. Binnen deze zone zijn geen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten toegestaan.
De beoogde ontwikkeling van het terrein is binnen de vigerende bestemmingen van het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2000, herziening 2002’ niet toegestaan. Derhalve dient het bestemmingsplan te worden herzien om bebouwing en het daaraan gekoppelde gebruik mogelijk te maken.
De toelichting van dit bestemmingsplan bestaat uit een aantal onderdelen. Allereerst worden de uitgangspunten en randvoorwaarden uit de geldende rijks- en provinciaal en regionaal beleid weergegeven (hoofdstuk 2). Daarna omvat hoofdstuk 3 een beschrijving van de bestaande situatie van het plangebied. De toekomstige ontwikkelingsrichting van het plangebied is het onderwerp van hoofdstuk 4. Hoofdstuk 5 en 6 beschrijven de milieuhygiënische situatie, waarbij ook de toets aan milieu- en waardenaspecten aan de orde komt. De juridisch-planologische vertaling hiervan staat centraal in hoofdstuk 7, waarbij een nadere toelichting op de in dit bestemmingsplan opgenomen planregels wordt gegeven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 8 ingegaan op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan, inclusief het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
Dit hoofdstuk beschrijft op hoofdlijnen het relevante beleidskader op het gebied van ruimtelijke ordening op rijks-, provinciaal en (inter-)gemeentelijk niveau voor de aan te leggen tweede fase van het euregionaal bedrijventerrein.
Het Rijk gaat voor een selectievere inzet van het rijksbeleid op 13 nationale belangen. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. De afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal laat het Rijk over aan de provincies. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte gaat in op de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven zowel bovengronds als ondergronds richting 2040 bepalen. Daarmee wil het Rijk werken aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.
De economische ontwikkeling van Nederland concentreert zich steeds meer in de stedelijke regio's waar de meeste bedrijven en sectoren zijn gevestigd, het arbeidspotentieel het grootst is en kennis wordt ontwikkeld (onderzoek en onderwijs). In 2040 behoort Nederland tot de top 10 van meest concurrerende economieën van de wereld met een kwalitatief hoogwaardig vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers door een goede ruimtelijk-economische structuur. Dit betekent onder andere een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor internationale bedrijven en een economische ontwikkeling die de concurrentiekracht versterkt, waarbij sterke stedelijke regio's zijn met een goede 'quality of life'.
Het Grenskanaal maakt onderdeel uit van de Ecologische Hoofdstructuur. Daarmee wordt enkel deze watergang tot nationaal belang gerekend. In het bestemmingsplan is een passende bestemmingsregeling opgenomen om de ecologische waarden van het Grenskanaal veilig te stellen. De gronden waar ontwikkeling van het bedrijventerrein plaatsvindt behoren niet tot een gebied of project van nationaal belang. De ontwikkeling van het euregionaal bedrijventerrein zal een bijdrage leveren om de economische ontwikkeling van dit deel van Nederland te stimuleren.
De AMvB Ruimte wordt in juridische termen aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012 zijn enkele wijzigingen in werking getreden. In de AMvB zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. De AMvB Ruimte is gericht op doorwerking van de nationale belangen in bestemmingsplannen.
De onderwerpen in het Barro betreffen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische Hoofdstructuur (EHS), erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, primaire waterkeringen buiten het kustfundament en het IJsselmeergebied.
Met het rijksbeleid legt het kabinet een grotere verantwoordelijkheid bij decentrale overheden. De uitvoering van het beleid ligt primair bij de gemeenten, terwijl voor de provincies een belangrijke kaderstellende, coördinerende en controlerende taak is weggelegd.
De SER-ladder is in algemene zin overgeheveld naar het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Daarin is per 1 oktober 2012 in artikel 3.1.6 een lid 2 ingevoegd waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen in bestemmingsplannen. In de toelichting van het bestemmingsplan moet hiervoor een verantwoording plaatsvinden aan de hand van een drietal opeenvolgende treden (de 'ladder duurzame verstedelijking'). De eerste trede in deze ladder is een beschrijving dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Hierbij kan het gaan om zowel kwantitatieve als kwalitatieve aspecten. De beide vervolgstappen uit de genoemde ladder hebben betrekking op vraag of de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied ingepast kan worden en als dat niet mogelijk is op andere locaties, die vooral goed ontsloten moeten zijn.
Toets aan de "ladder duurzame verstedelijking" en conclusie
Trede 1: De ontwikkeling van de tweede fase van het Euregionaal bedrijventerrein kan gezien worden gezien als een stedelijke ontwikkeling (artikel 1.1.1 Bro). In paragraaf 4.2 is aangetoond dat sprake is van een actuele regionale behoefte van de ontwikkeling, zowel in kwalitatief als kwantitatief opzicht.
Trede 2: Nu sprake is van een actuele regionale behoefte, zal deze, als het enigszins mogelijk is, in bestaand stedelijk gebied moeten worden gerealiseerd. Dus herstructurering en transformatie vóór uitleg.
Toets trede 2:
Trede 3: In trede 3 gaat het om stedelijke uitleg en wel op een zodanige locatie dat het uitleggebied (in potentie) multimodaal ontsloten is of kan worden.
Toets trede 3:
Conclusie: de ontwikkeling van de tweede fase van het Euregionaal bedrijventerrein voorziet in een actuele regionale behoefte en worden gerealiseerd als uitleggebied van het bestaande deel van het euregionaal bedrijventerrein. Het terrein is (in potentie) multimodaal ontsloten en voldoet daarmee aan trede 3 van de "ladder duurzame stedelijke ontwikkeling".
Als gevolg van de invoering van de Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 zijn provincies verplicht een ruimtelijke structuurvisie op te stellen met een uitvoeringsagenda. Het beleid zoals verwoord in de structuurvisie werd voorheen in het streeplan geformuleerd. De basis voor de structuurvisie wordt gevormd door het Streekplan 2005 (vastgesteld door Provinciale Staten op 29 juni 2005), waaruit het bestaande beleid is overgenomen.
Om zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en stedelijke vernieuwing te stimuleren geldt als uitgangspunt dat de regio's een aanzienlijk deel van het bouwprogramma voor wonen en werken accommoderen in bestaand bebouwd gebied. De hoofddoelstelling van het Gelders ruimtelijk beleid voor de periode 2005-2015 is om de ruimtebehoefte zorgvuldig in regionaal verband te accommoderen en te bevorderen dat publieke (rijk, provincie, gemeenten, waterschappen) en private partijen de benodigde ruimte vinden, op een wijze die meervoudig ruimtegebruik stimuleert, duurzaam is en de regionale verscheidenheid versterkt, gebruik makend van de aanwezige identiteiten en ruimtelijke kenmerken.
Het provinciaal ruimtelijk beleid is selectief en spitst zich toe op de tweeledige provinciale ruimtelijke hoofdstructuur, bestaande uit het groenblauwe raamwerk en het rode raamwerk. In het groenblauwe raamwerk ligt het beleidsaccent op het beschermen en versterken van aanwezige kwetsbare waarden en belangen. In het rode raamwerk ligt het accent op ontwikkelingsbeleid in de sfeer van stedelijke functies en intensieve land- en tuinbouwteelten.
Naast deze twee raamwerken zijn multifunctionele gebieden onderscheiden. Deze gebieden maken geen onderdeel uit van de provinciale ruimtelijke hoofdstructuur. Vooral voor deze gebieden is het provinciale beleid globaal en beperkt.
De provincie wil bijdragen aan het voldoen aan de ruimtelijke voorwaarden voor een succesvolle economische ontwikkeling. Dit betekent o.a. het voorzien in een aanbod aan bedrijventerreinen dat past bij de geraamde regionale behoefte. Duurzame kwaliteit, concentratie en bundeling en zorgvuldig ruimtegebruik zijn hierbij kernbegrippen. Ook in het bedrijfsleven is sprake van voortgaande schaalvergroting.
Clustering van diverse soorten bedrijvigheid in stedelijke gebieden vermindert de kwetsbaarheid voor economische conjunctuurbewegingen. Bij bundeling van werkfuncties valt onderscheid te maken naar de omvang van publieks-/werknemersstromen (= meer centrale, goed bereikbare locaties) en van goederenstromen (= ligging aan ontsluitende infrastructuur weg/water of op specifieke terreinen bijvoorbeeld in verband met milieuzonering).
De tweede fase van het Euregionaal bedrijventerrein is een uitbreiding van het al bestaande grootschalige terrein. De tweede fase maakt eveneens grootschalige bedrijvigheid mogelijk en wordt via de provinciale wegen goed ontsloten op de nationale en internationale snelwegen. Daarmee voldoet het bedrijventerrein aan de verschillende uitgangspunten uit de provinciale structuurvisie.
De Structuurvisie Bedrijventerreinen en Werklocaties (Structuurvisie bedrijventerreinen en werklocaties, vastgesteld op 30 juni 2010) is een aanpassing van het beleid voor bedrijventerreinen van het in 2005 vastgestelde streekplan Gelderland. De opgave voor Gelderland is het realiseren van voldoende ruimte voor bedrijfsontwikkeling van de juiste kwaliteit op het juiste moment en het voorkomen van overschotten en leegstand. Dit betekent dat er maatwerk moet worden geleverd om terreinen met verschillende kwaliteiten te ontwikkelen en herontwikkelen. Afstemming van de planning bij de (her)ontwikkeling van bedrijventerreinen tussen de gemeentelijke overheden in een regio is daarom van groot belang.
Gelderland is een provincie met een grote variëteit aan landschappen en haar identiteit wordt mede bepaald door regionale verscheidenheid. Deze kwaliteiten staan op verschillende plaatsen in de provincie onder druk. Regionale planning en afstemming van bedrijventerrein is een provinciaal belang. Daarvoor zullen de zes Gelderse regio's een Regionaal Programma Bedrijventerreinen moeten gaan opstellen. Dit document is het kader voor de regionale afstemming en planning van bedrijventerreinen. In paragraaf 2.4.2 wordt nader ingegaan op de van toepassing zijnde Regionale Programma's Bedrijventerreinen.
Uitgangspunt van dit beleid is dat er eerst optimaal gebruik wordt gemaakt van bestaande bedrijventerreinen voordat er nieuwe worden ontwikkeld. Voldoende ruimte voor bedrijvigheid blijft beleidsuitgangspunt, maar overschot aan bedrijventerrein moet worden voorkomen. Verder dienen de gemeenten om extra aandacht te besteden aan kwalitatieve aspecten, zoals een goede ruimtelijke inpassing, een zorgvuldige vormgeving en een zo laag mogelijke milieubelasting.
In paragraaf 4.2 wordt nader ingegaan op de behoefte aan de uitbreiding van het euregionaal bedrijventerrein. Daarnaast investeert onder andere gemeente Montferland in de ruimtelijke kwaliteit van het nieuwe bedrijventerrein en zorgt voor een zorgvuldige inpassing van deze tweede fase.
Op 25 april 2012 hebben Provinciale Staten van Gelderland het Strategisch Uitvoeringsprogramma Logistiek en Goederenvervoer 2012-2015, 'Logistiek als Gelderse Motor' vastgesteld. In het uitvoeringsprogramma zet de provincie in op twee actielijnen met de volgende speerpunten:
Versterken waterinfrastructuur
Benutten van de Betuweroute
Realiseren van een aantrekkelijk vestigingsklimaat
Arbeidsmarktbeleid: ondersteunen van regionale
samenwerkingsprojecten tussen onderwijs en bedrijfsleven
Branding en profilering van logistieke hotspots in Gelderland
Bevordering van slimme en schone logistiek
In het uitvoeringsprogramma wordt ingezet op het stimuleren en versterken van de logistiek als economische sector, het benutten van de strategische ligging van Gelderland tussen de mainport van de Rotterdamse haven en het Duitse Ruhrgebied en het versterken van de corridor A15, Waal en Betuwe-route.
Onder het speerpunt 'realiseren van een aantrekkelijk vestigingsklimaat' is gesteld dat een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor logistieke bedrijven nodig is om de internationale concurrentiepositie van Nederland en Gelderland in het bijzonder, te versterken. Daarbij wordt een aantal bedrijventerreinen in Gelderland, waaronder het Euregionaal bedrijventerrein in 's-Heerenberg, nadrukkelijk geprofileerd als logistieke clusters.
De provincie Gelderland heeft de Ruimtelijke Verordening Gelderland (Ruimtelijke verordening Gelderland, vastgesteld door Provinciale Staten op 15 december 2010 en sindsdien twee maal gewijzigd) vastgesteld. In deze verordening zijn regelingen opgenomen waarvan Provinciale Staten van mening zijn dat de provincie verantwoordelijk is voor de doorwerking daarvan.
Op 27 juni 2012 volgde een eerste herziening en op 19 december 2012 is een tweede herziening vastgesteld.
Ten aanzien van bedrijventerreinen wordt in de verordening gesteld dat de bestemming tot bedrijventerreinen alleen mogelijk kan worden gemaakt indien die ontwikkeling niet in strijd is met de door Gedeputeerde Staten vastgestelde en in het Provinciaal Blad gepubliceerde, regionale afspraken ten aanzien van de programmering van bedrijventerreinen.
Specifiek voor Regionale bedrijventerreinen, waarvan in het onderhavige geval sprake is, wordt gesteld dat op regionale bedrijventerreinen de mogelijkheid van vestiging van bedrijfsfuncties uit milieucategorie 1 en 2 en bedrijfsfuncties die gemengd kunnen worden met andere functies, worden uitgesloten.
De regels sluiten vestiging in de milieucategorieën 1 en 2 op het euregionaal bedrijventerrein uit. Tevens is er geen mogelijkheid tot functiemenging. Het plan voldoet daarmee aan de ruimtelijke verordening.
Bij besluit van 23 februari 2005 hebben Provinciale Staten van Gelderland het reconstructieplan "Achterhoek en Liemers" vastgesteld. Dat plan is bij besluit van 5 april 2005 goedgekeurd. Bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 januari 2007 is het plan voor zover hier van belang onherroepelijk geworden.
Het reconstructieplan is gebaseerd op de Reconstructiewet concentratiegebieden van 2002. De doelstelling van de Reconstructiewet is het geven van een positieve impuls aan zowel de agrarische structuur, alsmede aan de kwaliteit van natuur, bos, landschap, recreatie, water en milieu door een wijziging van inrichting van de concentratiegebieden in Nederland, de zandgebieden in Zuid- en Oost-Nederland. Het gebied van het reconstructieplan is ingedeeld in landbouwontwikkelingsgebieden, verwevingsgebieden en extensiveringsgebieden.
Het gebied rond Azewijn is in het kader van het reconstructieplan aangewezen als landbouwontwikkelingsgebied (LOG). Het betreft qua oppervlakte één van de grootste LOG's van de provincie Gelderland en is gesitueerd op het grondgebied van de gemeenten Montferland en Oude IJsselstreek.
In onderstaande afbeelding is de begrenzing van het LOG Azewijn, met daarin de beoogde uitbreiding van het bedrijventerrein, aangeduid.
Voor het LOG is een gebiedsvisie geformuleerd. De gebiedsvisie draagt bij aan een proactieve benadering van de opgave voor de ontwikkeling van het LOG. Door middel van de gebiedsvisie wordt vanuit verschillende invalshoeken beargumenteerd waar nieuwe intensieve veehouderijen in het LOG kunnen worden toegestaan. Daarnaast zijn landschappelijke voorwaarden opgenomen om te komen tot een inpassing van nieuwe bedrijven en uitbreiding van bestaande bedrijven. Op basis van de gebiedsvisie is een bestemmingsplan vastgesteld, welk besluit echter door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bij uitspraak van 23 januari 2013 is vernietigd omdat het plan geen begrenzing bevat van het aantal intensieve veehouderijen dat zich kan vestigen en kan doorgroeien in het LOG op het grondgebied van de gemeente. Aangezien in het gemaakte plan-MER de mogelijkheden waren gemaximaliseerd, sluit het bestemmingsplan niet uit dat de aantallen, die in het kader van het plan-MER zijn onderzocht, kunnen worden overschreden.
De uitbreiding van het bedrijventerrein gaat ten koste van een deel van het LOG. Dat gegeven heeft geleid tot onthouding van goedkeuring van de provincie van het Regionale Plan van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen, voor zover daarin een zoekzone is opgenomen voor uitbreiding van het Euregionale Bedrijventerrein. Niettemin heeft de provincie aangegeven bereid te zijn onder een aantal voorwaarden medewerking te verlenen aan de beoogde uitbreiding van het bedrijventerrein, waaronder de voorwaarde tot compensatie van het LOG. Die compensatie is gevonden in de omgeving Broekweg-Maatweg. In bovenstaande afbeelding is het compensatiegebied begrensd met een rode stippellijn. Het compensatiegebied is onderdeel van de gebiedsvisie. Hieruit is gebleken dat het compensatiegebied zich zowel vanuit ruimtelijk als landschappelijk oogpunt goed leent voor vestiging van intensieve veehouderij.
Daarnaast is met ingang van 14 mei 2013 de ontwerp omgevingsvisie en -verordening van de provincie Gelderland ter inzage gelegd. In de stukken stelt de provincie dat specifiek voor de niet-grondgebonden landbouw de reconstructiezonering op hoofdlijnen blijft gehandhaafd:
Het zoneringsbeleid wordt geactualiseerd, waarbij er geen ruimte wordt geboden voor nieuwvestiging van niet-grondgebonden veehouderijbedrijven. In landbouwontwikkelingsgebieden is een afronding van de lopende verplaatsingsgevallen aan de orde, aldus de ontwerp ontwikkelingsvisie. Met deze wijzigingen sorteert de provincie voor op de toekomst, waarin de verschillen tussen de aanpak van extensive-rings-, verwevings- en landbouwontwikkelingsgebieden verdwijnen. In de verordening wordt gesteld dat in bestemmingsplannen voor LOG's nieuwvestiging van niet-grondgebonden bedrijven niet wordt toegestaan, m.u.v. bedrijven die voor 14 mei 2013 een concreet verzoek tot vestiging hebben ingediend, waarvan in Montferland geen sprake is. Daarmee is de aanwezigheid van het landbouwontwikkelingsgebied geen belemmering voor het bestemmingsplan.
Het Regionaal Plan Stadsregio Arnhem-Nijmegen is in 2007 door het College van Gedeputeerde Staten goedgekeurd als regionaal (structuur)plan voor de regio, waarbij aan de opgenomen uitbreiding van Euregionaal bedrijventerrein in de gemeente Montferland goedkeuring werd onthouden.
Met het document is het ruimtelijk beleid voor de lange termijn (tot 2020) vastgesteld, onder andere voor economie. Het beleid is er onder andere op gericht om het economische vestigingsklimaat in (inter)nationaal perspectief te versterken. Benoemd is onder andere om de grensoverschrijdende samenwerking te intensiveren voor andere economische activiteiten, zoals de ontwikkeling van bedrijventerreinen in de A12-zone tussen Arnhem en Emmerik.
In het Regionaal Plan is ruimte opgenomen voor de uitbreiding van regionale bedrijventerreinen die ontwikkeld dienen te worden op basis van de principes van zorgvuldig ruimtegebruik. Bij het bepalen van het te realiseren oppervlak in deze nieuwe uitleglocaties is gebruik gemaakt van de SER-ladder. De stadsregio zal in de concentratiegebieden voor regionale bedrijventerreinen (o.a. de A12-zone) het voortouw nemen om te komen tot bovenlokale gebiedsvisies (samen met grondgebiedgemeenten) waarbinnen segmentering, fasering, uitgifte en landschappelijke inpassing thema's zullen zijn.
Het Euregionaal Bedrijventerrein is in het Regionaal Plan concreet benoemd als zoekgebied regionaal bedrijventerrein voor transport en logistiek. Echter is hieraan goedkeuring onthouden. Met de vaststelling van het Regionaal Programma Bedriventerrein voor de Stadsregio Arnhem-Nijmegen is het Regionaal Plan voor de stadsregio achterhaald. In het Regionaal Programma is het Euregionaal bedrijventerrein benoemd als concrete locatie om de logistieke vraag binnen de stadsregio op te vangen. Daarover zijn met de stadsregio en provincie Gelderland concrete afspraken gemaakt.
In het Regionaal Programma Bedrijventerrein (RBP) Stadsregio Arnhem-Nijmegen is beleid geformuleerd om voldoende ruimte te bieden voor bedrijfsontwikkeling van juiste kwaliteit en overaanbod en leegstand te voorkomen. Binnen de Stadsregio Arnhem-Nijmegen worden drie subregio's onderscheiden. De gemeente Montferland is onderdeel van de A12-zone. De economische dynamiek vindt voornamelijk plaats binnen de drie subregio's. Voor een beperkt aantal onderwerpen zijn afspraken op stadsregio niveau gemaakt en niet per subregio. Het gaat daarbij onder andere om afspraken met betrekking tot de vestigingslocaties voor logistiek. In het EPO voor de stadsregio is de A12-zone benoemd als logistieke hotspot en zal daarmee extra logistieke aantrekkingskracht hebben op nieuwe logistieke vestigingen in de regio. De A12-zone is daarbij benoemd als vestigingslocatie voor logistieke bedrijven.
In het RBP Stadsregio Arnhem-Nijmegen is benoemd dat de gemeente Montferland een logistieke rol vervult voor deze stadsregio. Voor het Euregionaal Bedrijventerrein is 10 hectare gereserveerd om de extra logistieke vraag voor de stadsregio op te kunnen vangen. Het is echter op formele gronden niet mogelijk om deze 10 hectare in de vraag-aanbod cijfers van de A12-zone mee te nemen, deze 10 hectare zijn onderdeel van het RPB van de regio Achterhoek West.
Op 19 december 2011 is voor de regio Achterhoek het Regionaal Programma Bedrijventerreinen vastgesteld.
De regio en provincie hanteren als vertrekpunt voor de beleidsambitie Transport een extra vraag van 15 hectare als vertrekpunt. Het 'harde' planologische aanbod bedraagt 113 hectare in West-Achterhoek (van een totaal aan 169,2 hectare in de gehele Achterhoek). Er is een totale vraag van 184,5 hectare. Dat betekent concreet dat er nog maar beperkte behoefte is aan nieuwe terreinen. In de West-Achterhoek zijn 16 hectare aan plannen bevroren. De regio kiest er onder andere voor om de ontwikkeling van de tweede fase van het Euregionaal bedrijventerrein mogelijk te maken. Bovenop de modelmatige uitbreidingsvraag en vervangingsvraag voor onder andere transport en logistiek verwacht de regio op het Euregionaal bedrijventerrein additioneel 10 hectare extra uit te kunnen geven aan bedrijven in deze sector. Bij de ontwikkeling van het Euregionaal bedrijventerrein werkt de provincie nauw samen met de gemeenten. Positieve opbrengsten uit nieuwe ontwikkelingen worden toegevoegd aan het regionaal HRT-fond en aangewend ter verevening van kosten voor herstructurering, revitalisering en transformatie.
Op 7 mei 2013 heeft het Algemeen Bestuur van het Waterschap Rijn en IJssel de Watervisie 2030 vastgesteld. Met de visie wordt duidelijk gemaakt maken hoe het waterschap om wil gaan met actuele ontwikkelingen die invloed hebben op het water aangaande vier aspecten: klimaatverandering, duurzaamheid, informatisering en sociaal-economische trends. De richting die met de Watervisie 2030 wordt gekozen wordt concreet uitgewerkt in het volgende Waterbeheerplan 2016-2021.
Het streefbeeld voor 2030 is dat elk stroomgebied klimaatbestendig wordt beheerd. Duidelijk is welk beschermingsniveau per gebied wordt gehanteerd voor het opvangen van piekafvoeren. Ook is er een strategie opgesteld voor het omgaan met water in gebieden die gevoelig zijn voor droogte. De inrichting, het peilbeheer en het onderhoud is op het niveau van stroomgebieden nauw op elkaar afgestemd, ook met de Duitse waterbeheerders. De ecologische kwaliteiten van het watersysteem - flora, fauna en chemie - zijn verder verbeterd. Kansen op het verbinden van het watersysteem met maatschappelijke activiteiten worden optimaal benut. De aanleg van het euregionaal bedrijventerrein maakt het mogelijk om de ecologische kwaliteiten van het Grenskanaal verder te benutten. Bij de inrichting van de aangrenzende zone langs het Grenskanaal worden de wensen uit het streefbeeld zo goed mogelijk vertaald.
Het waterbeheerplan 2010-2015 beschrijft het beleid voor alle taakgebieden van Waterschap Rijn en IJssel. Het plan geeft aan welke doelen het Waterschap nastreeft en met welke aanpak men dat wil bereiken.
Bij ruimtelijke planvorming willen waterschappen in een vroegtijdig stadium op een pro-actieve wijze betrokken worden om waterbelangen te waarborgen. Waterschap Rijn en IJssel heeft de functiekaart van de provincie Gelderland vertaald in beleidsdoelen en maatregelen. Het is belangrijk dat de beleidsdoelen en de (on)mogelijkheden van het waterbeheer, voldoende worden belicht in de gemeentelijke bestemmingsplannen en dat de ruimtelijke ontwikkelingen mede daarop worden afgesteld. Het Waterschap streeft ernaar dat in de gemeentelijke bestemmingsplannen niet alleen watergangen als zodanig worden opgenomen maar dat ook het ruimtelijk gebruik van gronden in de omgeving wordt afgestemd op de te behalen doelen in waterbeleid en -beheer. Daarbij is advies en overleg mogelijk om samen te zoeken naar de kansen die water kan beiden voor de ruimtelijke ontwikkeling.
Met onderhavig bestemmingsplan wordt de ontwikkeling van de tweede fase van het Euregionaal bedrijventerrein mogelijk gemaakt. Bij de inrichting van het gebied is nauw overleg gevoerd met het Waterschap. In onder andere paragraaf 5.6 wordt inzicht gegeven in het toekomstig watersysteem op het terrein en het overleg wat met het Waterschap daarover heeft plaatsgevonden. Daarmee voldoet het plan aan het in het Waterbeheerplan geformuleerde beleid.
In 2009 is een structuurvisie voor het gehele grondgebied van de gemeente Montferland, buiten de bebouwde kommen vastgesteld. De structuurvisie heeft als doel het samenbrengen en actualiseren van bestaande visies (met name structuurvisie Bergh en structuurvisie Didam) en andere beleidsdocumenten in een nieuwe visie.
Daarnaast moet de structuurvisie het gevestigde voorkeursrecht voor enkele uitbreidingslocaties, waaronder de uitbreiding van het Euregionale Bedrijventerrein in 's-Heerenberg, bestendigen.
Het bedrijventerrein EBT, fase II is als 'uitbreiding bedrijventerrein' in de structuurvisie benoemd.
Samenwerking West-Achterhoek
In de West Achterhoek hebben de gemeenten Oude IJsselstreek, Bronckhorst, Doetinchem en Montferland een samenwerkingsverband voor de gezamenlijke realisatie en herstructurering van bedrijventerreinen. De samenwerking heeft betrekking op de realisatie van twee nieuwe regionale bedrijventerreinen en de herstructurering van 30 lokale bedrijventerreinen. De nieuwe terreinen zijn het A18 Bedrijvenpark bij Wehl en het Euregionaal Bedrijventerrein EBT, bij 's-Heerenberg. De lokale terreinen worden niet verder toegelicht.
Achtergrond van de samenwerking
In de regio Achterhoek zijn meerdere regionale bedrijventerreinen in ontwikkeling. Gemeente Doetinchem was bezig met de ontwikkeling van het Regionaal Bedrijven Terrein Wehl, het huidige A18 Bedrijvenpark en gemeente Montferland met het Euregionaal Bedrijventerrein in 's-Heerenberg. Omdat het hier gaat om regionale terreinen, die niet alleen de bedrijven uit Doetinchem of Montferland moeten bedienen, maar ook een opvangplaats moet worden voor de regionale bedrijven, is samenwerking gezocht met de buurgemeenten.
Na een periode van verkenning van de vorm waarin de samenwerking geconcretiseerd kan worden, is een samenwerkingsovereenkomst getekend. Belangrijkste onderdelen van de samenwerking zijn dat er gezamenlijk risicodragend in de ontwikkeling van de twee regionale bedrijventerreinen wordt geparticipeerd én dat de opbrengsten daarvan worden gestort in het HRT-fonds. Dit Herstructurerings-, Revitaliserings- en Transformatiefonds is bedoeld voor de financiering van toekomstige verbeteringen en transformatie van bedrijventerreinen in de West Achterhoek.
Door de aanleg van nieuwe terreinen, het verbeteren van de bestaande terreinen en een intensieve bestuurlijke en ambtelijke samenwerking tussen de gemeenten, willen de gemeenten in West Achterhoek nu en in de toekomst voor goede huisvestingslocaties voor haar bedrijven zorgen. Belangrijkste doelstelling is het vasthouden van de werkgelegenheid door het kunnen aanbieden van passende en goed gefaciliteerde huisvestingsmogelijkheden. Daarbij wordt eveneens de landschappelijke kwaliteit van de regio op peil gehouden door het voorkomen van versnippering en wildgroei van kleinere lokale terreinen.
In september 2010 heeft Provincie Gelderland subsidie verleend aan het HRT-Fonds West Achterhoek. De subsidie van € 10 miljoen is bedoeld als bijdrage in de herstructurerings-, revitaliserings- en transformatiekosten van de projecten die gekoppeld zijn aan de samenwerking. Per gemeente zijn concrete voorstellen voor het verbeteren van de situatie op de bedrijventerreinen gedaan.
Inrichting van de samenwerking, de hoofdlijnen
De inhoudelijke organisatorische aspecten van de samenwerkingsovereenkomst kunnen in het kort als volgt worden beschreven:
Activiteiten Marketing & Acquisitieteam
Binnen de samenwerking vervult het M&A team een belangrijke rol. Het vasthouden van werkgelegenheid voor de regio door (onder meer) het bieden van goede huisvestingslocaties, wordt binnen dit team vormgegeven.
Acquisitie en profilering
Voor de regionale terreinen A18 Bedrijventerrein en EBTIs een duidelijk onderscheid gemaakt tussen, grootschalige (internationale) logistiek en de overige activiteiten. De grootschalige logistiek zal op het EBT worden gevestigd. De overige bedrijvigheid zal naar het A18 terrein worden begeleid. Bij uitzondering kan de Stuurgroep afwijken van deze specifieke profilering van de terreinen.
Het Euregionaal Bedrijventerrein in 's-Heerenberg is nog in ontwikkeling. Onderdeel daarbij is dat in overleg met de mogelijke kopers wordt bekeken op welke wijze het terrein het best kan worden ingericht. Deze werkwijze vergroot de functionaliteit van het terrein. Daarbij raakt ook de koper op een goede manier betrokken bij de ontwikkeling.
SER-ladder toepassing
Het toepassen van de SER-ladder is een belangrijke, maar toch ook niet altijd eenvoudige opgave. De afweging tussen hergebruik van bestaand of verkoop van nieuw leidt soms tot een spagaat.
Gezamenlijke PR
De samenwerkende West Achterhoekse gemeenten treden als één partij naar buiten op de verschillende events en bijeenkomsten. Vestiging in de (West-) Achterhoek staat daarbij voorop en alle medewerkers kunnen de terreinen toelichten. Natuurlijk wordt de feitelijke detaillering en uitwerking van de aanbieding lokaal opgepakt.
Samenwerkingsconvenant met Emmerik
Een van de verkoopargumenten van de terreinen in de West Achterhoek, is de nabijheid van de haven en railaansluiting bij Emmerik (D). Om hier steviger vorm aan te geven is eind 2011 een Convenant ondertekend waarbij deze samenwerking wordt benadrukt en waarbij afspraken zijn gemaakt over de verdere versterking van het wederzijdse nut. Zo is de haven en het spoor vanuit het EBT in 's-Heerenberg zeer nabij en kan hiervan goed gebruik worden gemaakt. In de PR voor het EBT worden dergelijke aspecten ook meegenomen. Mede als gevolg van het convenant trokken in 2012 Emmerik en 's-Heerenberg af en toe samen op richting logistieke markten. Investeerder en grote logistieke ondernemers moeten de regio zien als vestigingslocatie. Dat is in het belang van zowel 's-Heerenberg als Emmerik.
In dit hoofdstuk wordt een beeld gegeven van de huidige situatie. Ingegaan wordt onder andere op de ontstaanswijze, de wegen-, groen-, water- en bebouwingsstructuur.
Omgeving plangebied
Het plangebied ligt in het buitengebied van ´s-Heerenberg en is in gebruik geweest als agrarisch productiegebied. Direct ten westen van het plangebied ligt het bestaande Euregionale bedrijventerrein. Het plangebied wordt daar direct op aangesloten.
Hierdoor ontstaat er binnen de bebouwde kom van ´s-Heerenberg een aaneengesloten bedrijventerrein (bedrijventerrein De Immenhorst, bedrijventerrein ´t Goor en bedrijventerrein Euregionale bedrijventerrein fase I en II). Dit draagt bij aan een heldere ruimtelijk-functionele opbouw van de bebouwde kom. Ter hoogte van het plangebied liggen langs de Meilandsedijk enkele (voormalige) agrarische bedrijfswoningen met bijbehorende agrarische bedrijfsgebouwen. Het zuidelijke gedeelte van het plangebied grenst direct aan de grens met Duitsland en het Grenskanaal.
Grenskanaal
De zuidrand van het bedrijventerrein wordt gevormd door het Grenskanaal. Dit kanaal is geomorfologisch van belang. Het betreft een oude riviermeander. In het landschapsbeeld manifesteert deze waterloop zich op een bescheiden wijze.
Plangebied
Het plangebied bestaat momenteel uit agrarische gronden en één agrarisch bedrijf met agrarische bedrijfsgebouwen, inclusief een bedrijfswoning. Vrijwel alle gronden binnen het plangebied behoren bij deze boerderij. De boerderij met behorende grond is in zijn geheel aangekocht en alle opstallen worden gesloopt.
In het kader van de bestemmingsplanprocedure vormt de bodemkwaliteit bij ontwikkelingen van ruimtelijke functies een belangrijke afweging. Er heeft dan ook een verkennend bodemonderzoek plaatsgevonden. Hieronder wordt enkel de conclusie van dit onderzoek weergegeven. De volledige rapportage is een separate bijlage bij dit bestemmingsplan.
Conclusies
Gebaseerd op de verzamelde gegevens uit het vooronderzoek is het plangebied als 'onverdacht' beschouwd.
Uit de analyseresultaten blijkt dat de bovengrond ter plaatse van het onbebouwde gebied zeer plaatselijk licht verontreinigd is met cadmium, nikkel en PAK. De ondergrond is zeer plaatselijk licht verontreinigd met kobalt en nikkel. Het freatisch grondwater is plaatselijk licht verontreinigd met barium en zeer plaatselijk licht verontreinigd met dichloormethaan en xylenen.
Uit de analyseresultaten blijkt dat de bovengrond ter plaatse van het bebouwde gebied plaatselijk licht verontreinigd is met minerale olie. In de ondergrond zijn geen van de onderzochte componenten gemeten in een gehalte verhoogd ten opzichte van de (berekende) achtergrondwaarden. Het freatisch grondwater is licht verontreinigd met barium en plaatselijk licht verontreinigd met naftaleen.
De resultaten van dit bodemonderzoek geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een aanvullend of nader bodemonderzoek.
De milieuhygiënische conditie van de bodem vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
De aangetroffen lichte verontreinigingen in de grond kunnen wel bij grondafvoer beperkingen opleveren ten aanzien van het (her)gebruik van de grond omdat dan veelal andere normen gelden. Ten aanzien van hergebruik van deze grond elders is het Besluit Bodemkwaliteit van toepassing.
De tweede fase van het Euregionaal bedrijventerrein ligt aan de rand van bestaand stedelijk gebied van de kern 's-Heerenberg. Op de Waterkansenkaart van de provincie Gelderland is het plangebied weergegeven als "geschikt voor ontwikkelingen".
De maaiveldhoogte in het plangebied loopt uiteen van NAP +14,00m tot NAP 14,50m aflopend in zuidelijke richting. De bodem in het grootste deel van het plangebied bestaat uit jonge rivierkleigronden. In het uiterste noordwesten van het plangebied bevinden zich oude rivierkleigronden. De oude rivierkleigronden kennen een diepere ontwatering.
De grondwaterstanden worden volgens de Digitale Wateratlas provincie Gelderland) als volgt geclassificeerd:
Aangezien de grondwaterstand een belangrijke ontwerpparameter is, zijn er peilbuizen geplaatst op het terrein om een nauwkeuriger beeld te krijgen van het grondwaterregime. In het noordwestelijk deel van het plangebied (de oude rivier-kleigronden) worden relatief de laagste grondwaterstanden gevonden. Langs de zuidrand van het plangebied bevinden zich de hoogste grondwaterstanden. De gemiddelde grondwaterstand wordt vooralsnog geschat op NAP 12,95m. De gemiddelde maaiveldhoogte is 14,25m NAP waarmee de gemiddelde drooglegging dus 1,30m bedraagt. De GHG wordt middels deze eerste metingen geschat op minimaal 1,0m -mv. Echter, 2011 is een afwijkend hydrologisch jaar qua neerslag, waardoor afwijkingen nog mogelijk zijn in het vervolg van het project.
Op basis van de digitale wateratlas provincie Gelderland ligt het plangebied in een gebied met matige infiltratie. Naar verwachting zijn er in de (diepere) ondergrond ondoorlatende lagen aanwezig. Gezien de bodemgesteldheid (klei op zand), in combinatie met verwachte aanwezigheid van ondoorlatende lagen in de ondergrond, kan op voorhand worden gesteld dat infiltratie van hemelwater slechts ten dele toepasbaar zal zijn in het plangebied. Bij de behandeling van hemelwater dient daarom hoofdzakelijk te worden uitgegaan van (oppervlakkig) bergen van hemelwater.
Onderhavig plan is niet gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied. In het plangebied is in de huidige situatie geen geval bekend van grondwateroverlast.
Oppervlaktewater
In de huidige situatie bestaat het plangebied uit agrarische gronden. Aan de zuidzijde wordt het plangebied begrensd door het Grenskanaal (tevens de grens met Duitsland). Dit kanaal is geomorfologisch van belang, daar dit een oude riviermeander betreft. Aan de westzijde wordt het plangebied begrensd door het (in ontwikkeling zijnde) EBTI met bijbehorend watersysteem. Aan de oostzijde en noordzijde wordt het plangebied begrensd door agrarische percelen. In het plangebied bevinden zich enkele noord-zuid georiënteerde watergangen (al dan niet droogvallend) waarvan 1 watergang op de legger staat en beschermd is door de KEUR van waterschap Rijn en IJssel.
Riolering
In het plangebied is in de huidige situatie nauwelijks riolering aanwezig. Het bestaande agrarische bouwblok is voor wat betreft de vuilwaterafvoer (DWA) aangesloten op de drukriolering langs de Meilandsedijk. In het naastgelegen (in ontwikkeling zijnde) EBTI is een gescheiden stelsel gepland, welke deels reeds is aangelegd.
De bescherming van de natuur is in Nederland vastgelegd in respectievelijk de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Deze wetten vormen een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatig gebiedsbescherming plaats door middel van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), die is geïntroduceerd in het 'Natuurbeleidsplan' (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau in de Structuurvisie is uitgewerkt. De bescherming van de EHS dient te worden vastgelegd in bestemmingsplannen.
De Natuurbeschermingswet heeft betrekking op de Europees beschermde Natura-2000-gebieden en de Beschermde natuurmonumenten. Ruimtelijke ontwikkelingen die effecten hebben op de vastgestelde natuurwaarden van deze gebieden, zijn in beginsel niet toegestaan. Indien er een kans bestaat dat effecten zullen optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden.
De Flora- en faunawet heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en zeldzame ongewervelde diersoorten en op een honderdtal vaatplanten. Bij ruimtelijke ontwikkelingen hoeft echter alleen rekening gehouden te worden met de juridisch zwaarder beschermde soorten uit tabel 2 en tabel 3 van de Flora- en faunawet, en met vogels. Voor soorten uit tabel 3 moet een ontheffing worden aangevraagd wanneer een ruimtelijke ontwikkeling leidt tot schade aan de soort of verstoring van leefgebied. De ontheffing kan alleen worden verkregen indien de ruimtelijke ontwikkeling een groot maatschappelijk belang vertegenwoordigt en er geen alternatieven voorhanden zijn. Voor soorten van tabel 2 geldt dat een ontheffing niet nodig is wanneer gewerkt wordt conform een door LNV goedgekeurde gedragscode. De gedragscode voor de bouwsector is in april 2009 goedgekeurd en sindsdien toepasbaar.
Daarnaast is de Boswet op een bosperceel binnen het plangebied van toepassing. De Boswet heeft tot doel om bossen te beschermen.
Binnen het plangebied is een bosperceel met een oppervlakte van ca. 2.800 m² aanwezig. De Boswet is van toepassing op alle bossen en houtopstanden buiten de 'bebouwde kom', aangewezen in het kader van de Boswet, groter dan 1.000 m² en rijbeplantingen van meer dan 20 bomen. Het bosperceel zal worden gekapt. Hiervoor wordt een melding gedaan op grond van de Boswet en conform de Richtlijn compensatie natuur en bos (1998) van de provincie Gelderland gecompenseerd door nieuwe aanplant van, in dit geval, tenminste 120% van de oppervlakte van het bestaande bos. Binnen het plangebied is voorzien in boscompensatie, zodat voldaan wordt aan de eis dat voor de vaststelling van het bestemmingsplan de fysieke compensatie geregeld is.
Om het voorgenomen bestemmingsplan EBT, fase II te toetsen aan de Europese regelgeving en de nationale uitwerking daarvan in Nederland heeft er een beoordeling1 aan de Natuurbeschermingswet 1998 en Duitse Natura 2000-gebieden plaatsgevonden om te bepalen of er sprake is van mogelijk significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van omringende Natura 2000 gebieden.
In het plangebied zijn natuurwaarden te verwachten. Er is daarom in opdracht van BRO door Staro Natuur en Buitengebied B.V. een verkennend ecologisch onderzoek2 uitgevoerd op de planlocatie. Daarnaast zijn op enkele onderdelen nadere onderzoeken uitgevoerd, waaronder een soortgericht onderzoek voor vleermuizen, vissen en rugstreeppadden. De resultaten van de uitgevoerde onderzoeken worden beschreven in paragraaf 6.2.
Op grond van de Verwachtingskaart geldt voor het grootste deel van het plangebied een lage archeologische verwachting. Voor de noordwestelijke hoek van het plangebied geldt een middelhoge archeologische verwachting (zie onderstaande afbeelding).
Afbeelding: Uitsnede Archeologische Verwachtingskaart gemeente Montferland |
Teneinde te beoordelen of door de voorgenomen activiteit mogelijk archeologische waarden worden verstoord, is een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd door Sythegra (Synthegra rapport S090284). In het rapport wordt geconcludeerd dat voor het noordwestelijk deel van het plangebied een vervolgonderzoek noodzakelijk is in de vorm van een karterend booronderzoek. Voor de rest van het plangebied wordt geen vervolgonderzoek geadviseerd.
Op advies van de regionaal archeoloog heeft het bevoegd gezag besloten voor het gehele plangebied een vervolgonderzoek door middel van een booronderzoek uit te laten voeren; voor het noordwestelijk deel 16 boringen per ha., voor het overig deel van het plangebied 6 boringen per ha..
Dat archeologisch Inventariserend veldonderzoek door middel van boringen heeft plaatsgevonden in december 2009 door ARC (ARC-Rapporten 2010-13). Uit het inventariserend veldonderzoek blijkt dat binnen het onderzoeksgebied waarschijnlijk geen archeologische waarden aanwezig zijn en dat een vervolgonderzoek niet noodzakelijk is. De locatie is door het bevoegd gezag, op advies van de regionaal archeoloog, vrijgegeven.
In het bestemmingsplan worden, naar aanleiding van beide onderzoeken, geen regels met betrekking tot archeologie opgenomen. Uiteraard blijft de wettelijke meldingsplicht op grond van artikel 53 van de Monumentenwet 1988 van kracht.
Beide onderzoeksrapporten zijn als bijlage bij deze toelichting gevoegd.
Binnen het plangebied bevinden zich geen rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten of beeldbepalende en/of karakteristieke bebouwing of cultuurhistorisch waardevolle objecten.
Voor de historische ontwikkeling is historisch kaartmateriaal en relevante achtergrondliteratuur geraadpleegd, dat in onderstaande paragraaf is weergegeven.
's-Heerenberg komt voor het eerst voor in de schriftelijke bronnen in het jaar 1122, wanneer de persoon 'Constantinus de Berga' als eigenaar van een castrum (kasteel) ter plaatse wordt betiteld. Berga of Monte, zoals de plaats ook wordt genoemd, verwijzen direct naar de landschappelijke ligging van het toenmalige dorp en duiden beide een heuvel of berg aan.
De belangrijkste reden om een kasteel te bouwen op de berg was de aanwezigheid van een tolweg die van Zutphen naar Emmerik liep. Officieel kreeg 's-Heerenberg in 1376 het recht om daar tol over te heffen. Niet lang daarna kreeg het dorp stadsrechten (1379). In de eeuw die volgde heeft men een eerste omwalling of ommuring aangebracht die in ieder geval vóór 1473 voltooid moet zijn geweest.
Het plangebied ligt ten oosten van 's-Heerenberg, en bestaat waarschijnlijk uit woeste gronden die bij de stad behoorden. Tot en met de 18e eeuw verandert er in dit lagergelegen deel van het gebied waarschijnlijk weinig. Daarna vindt ontginning van de 'broeken' plaats en worden de gebieden in gebruik genomen als weiland. Op het minuutplan uit begin 19e eeuw bestaat het plangebied dan ook voornamelijk uit weiland. De gemeentelijke herindeling in de Franse tijd leidde ertoe dat het plangebied niet langer geheel bij 's-Heerenberg behoorde. Het oostelijke deel werd bij de gemeente Netterden betrokken. Er zijn enkele kavels zichtbaar die in gebruik zijn als bouwland, deze bevinden zich in het oostelijke deel van het plangebied, zo blijkt uit de gegevens van de Oorspronkelijke Aanwijzende Tafels (OAT) behorende bij het minuutplan.
Het plangebied is op dat moment niet bebouwd.
Afbeelding: Landschap rond 1900 |
Een kleine eeuw later is er nog weinig veranderd. Het oostelijke deel van het plangebied bestaat op de kaart uit 1908 uit bouwland, de rest uit weiland. Het plangebied is niet bebouwd. Bij de zuidoostelijke hoek is de Edelhorsterbrug aanwezig. De brug is toegankelijk via een weg die door het plangebied, parallel aan de oostelijke grens loopt. De Nederlands-Duitse grens wordt gemarkeerd door de Bergse Wetering, het huidige Grenskanaal.
In de laatste decennia van de 20e eeuw is in het noordoosten van het plangebied de huidige boerderij 'De Edelhorst' gebouwd. De rest van het plangebied is op de kaart uit 1977 in gebruik als weiland en is niet bebouwd. De weg in het oosten van het plangebied is nu nog slechts als pad aanwezig.
In de huidige situatie is de landschappelijke waarde van het plangebied zeer beperkt en kan worden gekenmerkt als grootschalig open landschap van akkers en weiden. Ook het pad, waarvan in 1977 nog sprake was, is niet meer aanwezig.
In het kader van de uitwerking van het bestemmingsplan wordt bezien in hoeverre het herstel van een fietsverbinding tussen Meilandsedijk en de landsgrens, met zo mogelijk herstel van de Edelhorsterbrug, tot de mogelijkheden behoort.
In het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) van de gemeente is het plangebied ingedeeld in de categorie “nieuw bedrijventerrein”. Het LOP stelt dat verevening van nieuwe uitbreidingen van de bedrijventerrein een bijdrage aan landschappelijke inpassing met elzensingels en elzenbossen kan worden gevraagd.
De gronden zijn in gebruik als landbouwgrond. Het agrarisch bedrijf Meilandsedijk 1 wordt gesaneerd. De bestaande bebouwing en verharding van het bedrijf worden geheel gesloopt.
Meilandsedijk
Langs de noordkant van het plangebied loopt de Meilandsedijk. Deze weg is onderdeel van het provinciale wegennetwerk (N816) en wordt intensief gebruikt. De N816 is de provinciale verbindingsweg tussen 's-Heerenberg en Ulft.
Ontsluitingsweg bestaand Euregionaal bedrijventerrein (fase 1)
Voor het bestaande Euregionale bedrijventerrein (fase 1) zijn de rotondes en de hoofdontsluitingsweg aangelegd als een interne ontsluiting van het bedrijventerrein. De hoofdontsluitingsweg past in de regionale wegenstructuur.
Doortrekken N316
Aan de oostzijde van de kern Zeddam loopt in noord-zuidrichting de N316. Deze provinciale weg is de verbinding tussen de snelweg A18 en de provinciale weg N335. In de toekomst zal de N316 worden doorgetrokken richting de N816, de Meilandsedijk. De aansluiting van deze wegen zal ter plaatse van de tweede fase worden gerealiseerd. Daarmee wordt het Euregionale bedrijventerrein in de toekomst direct ontsloten op de A3/A12, de A18 en het provinciale wegennetwerk.
Onderzoek ontsluiting Euregionaal bedrijventerrein tweede fase
Door Goudappel-Coffeng zijn voor de vormgeving van de aansluiting op de N816 de verkeersintensiteiten voor het bedrijventerrein berekend. Op basis van deze berekeningen is bepaald dat in eerste instantie het aanleggen van voorrangskruispunt voldoende is om het verkeer van en naar de tweede fase van het bedrijventerrein af te wikkelen. Zodra het bedrijventerrein verder gevuld is met meer bedrijven, kan een verkeersregelinstallatie worden geplaatst op het kruispunt.
In dit hoofdstuk wordt de visie en de ontwikkelingsrichting voor het plangebied weergegeven. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen aspecten als openbare ruimte, verkeer en bebouwing. Hieronder wordt een totaalbeeld gegeven van de uiteindelijke invulling van het plangebied en de ruimtelijke keuzes die bij dit plan zijn gemaakt.
De behoefte naar uitbreiding van het Euregionaal Bedrijventerrein in ’s-Heerenberg met een tweede fase is onderzocht. Internationaal georiënteerde distributiecentra zoeken de randen van het land op. De meeste locatiebeslissingen zijn in de regio’s in de buurt van de landsgrenzen met België en Duitsland. Het merendeel van de distributieactiviteiten in Brabant en Limburg zijn zogenaamde EDC’s (Europese Distributiecentra). Het gaat om internationaal georiënteerde logistiek.
Uit onderzoek blijkt dat regio Arnhem-Nijmegen al jaren een sterke positie heeft ten aanzien van logistiek. In 2011 was de regio de 7e logistieke ‘hotspot’ van Nederland. Nationale of regionale distributiecentra vinden we voornamelijk centraal in het afzetgebied. Locaties in Midden-Nederland of centraal in een landsdeel hebben de voorkeur. Het Euregionaal Bedrijventerrein is voor deze doelgroep minder interessant vanwege zijn perifere ligging.
Voor internationaal georiënteerde logistiek is het Euregionaal Bedrijventerrein een uitstekende plek. Deze bedrijvigheid zoekt meer de randen van het land op, in de regio’s nabij de grens met België en Duitsland. Logistieke bedrijvigheid georiënteerd op Duitsland en Oost-Europa landt in de regio Venlo-Venray. Historisch gezien is het marktaandeel van de regio Arnhem-Nijmegen en de Achterhoek zeer beperkt. Sinds 2000 is dit circa 2% (Stec Groep, 2012). Echter, de aanwezigheid van partijen als DSV, JCL en Wim Bosman op EBT geeft aan dat de gemeente Montferland zeker op de kaart staat als locatie voor internationaal georiënteerde logistiek. Regelmatig wordt bij de gemeente de vraag ingediend door grote logistieke dienstverleners over de beschikbaarheid van kavels.
Logistieke dienstverleners zijn gevoelig voor een optimale bereikbaarheid (over de weg, maar ook steeds vaker via water en spoor), de ligging ten opzichte van de afzetmarkt (in Nederland of in Noordwest-Europa), het beschikbare arbeidspotentieel en bouwvoorschriften (voldoende ruimte, minimaal 13 meter vrije hoogte van de hal, ruimte voor parkeren en vrachtwagens). Op basis van deze criteria scoort de locatie van het Euregionaal Bedrijventerrein goed. Dit komt onder andere door:
Euregionaal Bedrijventerrein ligt gunstig ten opzichte van de Duitse autosnelweg A3. Deze ligt op minder dan 5 minuten van de locatie. Op een afstand van 10 minuten ligt de Duitse plaats Emmerik. In deze plaats bevindt zich een containerterminal waar de logistieke partijen die nu al in ’s-Heerenberg gevestigd zijn veel gebruik van maken. Het doortrekken van de A15 biedt daarnaast kansen en maakt de locatie nog aantrekkelijker.
Uitbreidings- en vervangingsvraag logistiek tot en met 2015 in West Achterhoek en A12-zone
De totale uitbreidings- en vervangingsvraag tot en met 2025 is beschreven in de Regionale Programma’s Bedrijventerrein (RPB’s) die de regio’s in Gelderland hebben opgesteld. Gezien de ligging van het EBT zijn de regio’s west Achterhoek en A12-zone daarbij van belang
Uitbreidings- en vervangingsvraag bedrijventerrein West Achterhoek en A12-zone t/m 2025
Het Euregionaal Bedrijventerrein is puur gericht op logistieke bedrijvigheid. 15% van het aantal arbeidsplaatsen op bedrijventerreinen komt uit de sector logistiek voort. Echter gaat het hier vaak om grote bedrijven die veel ruimte afnemen (circa 1,5 hectare per bedrijf is landelijk gemiddelde). Bij de uitgifte van bedrijventerreinen komt circa 20 tot 30% voor rekening van de logistieke sector. In de regio West Achterhoek wordt ingeschat dat 25% van de totale vraag (208 hectare tot en met 2025) voor rekening komt van de sector logistiek. Dit betekent een vraag van circa 50 hectare uit de regio West Achterhoek en de A12-zone tot en met 2025. Echter, de doelgroep voor Euregionaal Bedrijventerrein moet tenminste een ruimtevraag hebben van 2 hectare om in aanmerking te komen voor een kavel op het Euregionaal Bedrijventerrein. Op basis van uitgiftecijfers in Nederland en de Database locatiebeslissingen Nederland en deskresearch door Stec Groep B.V. kan worden ingeschat dat circa 40% van de logistieke vraag hieraan voldoet. In totaal is de vraag naar grote logistieke kavels in de regio tot en met 2015 circa 15 tot 20 hectare. Gezien de goede propositie van het Euregionaal Bedrijventerrein kan deze locatie 50 tot 60% van de vraag aan zich binden. Dat betekent een vraag voor het Euregionaal Bedrijventerrein tot en met 2025 van 7,5 tot 12 hectare.
Nieuw aan te trekken logistiek dienstverleners tot en met 2025
De regio en de provincie hebben ambities om regio en provincie beter op de kaart te zetten als logistieke regio van betekenis. Hiervoor zijn provinciaal middelen gereserveerd. Het aantrekken van nieuwe bedrijven -die nog niet in de regio gevestigd zijn- is tijdrovend en vergt een lange adem. Bovendien is de markt voor deze bedrijfsverplaatsingen schaars. Circa 90 tot 95% van de vraag naar een bedrijfslocatie komt van binnen de regio. De overige 5 tot 10% komt van buitenaf.
Concurrentie
Op basis van de markt- en concurrentieanalyse kunnen de volgende conclusies worden getrokken:
Ten aanzien van de positionering van de gebouwen is gekozen voor een structuur waarbij de voorgevel van de gebouwen gepositioneerd is aan de Meilandsedijk. Het terrein wordt via een nieuwe verkeersstructuur ontsloten op de Meilandsedijk. Afhankelijk van de grootte van de percelen wordt een ventweg vanuit de nieuwe ontsluitingsstructuur parallel aan de Meilandsedijk aangelegd voor ontsluiting van de percelen.
Voor het gehele plangebied geldt dat er verschillende massa’s in maat en schaal gerealiseerd mogen worden. De positionering van de massa’s is vooraf niet bepaald. Parkeren dient op eigen terrein te worden gerealiseerd. Hierbij is het mogelijk om parkeren ondergronds op te lossen. Rondom het terrein is er voldoende aandacht voor een goede en logische aansluiting op het landschap en de eerste fase van het Euregionaal bedrijventerrein.
De toelaatbare hoogte van de bebouwing is gesteld op maximaal 20 meter. Hiermee wordt een afstemming gezocht met het ´Euregionaal bedrijventerrein´ fase 1. Deze hoogte is in overeenstemming met de aard van het bedrijventerrein en de behoefte vanuit de logistieke bedrijfstak.
Per bedrijfsperceel mag ten hoogste 80% van het perceelsoppervlak worden bebouwd. Alle bedrijfspanden dienen duidelijk vanaf de Meilandsedijk zichtbaar te zijn. Het belang ligt in een goede oriëntatie op c.q. presentatie van het desbetreffende bedrijf. De bebouwing dient dan ook op redelijke afstand van de rijweg te worden gesitueerd. Hiermee wordt een heldere opbouw van de bebouwingsstructuren beoogd.
In het kader van de ontwikkeling van de tweede fase van het Euregionaal Bedrijventerrein wordt aangesloten bij de beeldkwaliteitseisen zoals die zijn opgenomen in de Welstandsnota voor de gemeente Montferland. Daarmee wordt sturing gegeven aan de materiaalkeuze en –kleur van de nieuw op te richten bebouwing. De navolgende welstandscriteria worden gesteld:
Situering
Vorm en massa
Gevelindeling
Kleuren, materialen en details
Het bedrijventerrein heeft een logistieke functie. Om een dergelijke functie te kunnen uitoefenen zijn grotere kavels noodzakelijk. In de regels is een minimale kavelgrootte van 2 ha. opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op het gebruik van de gronden en toekomstige bebouwing die behoren tot het plangebied. Daarnaast wordt beschreven welke keuzes met betrekking tot deze aspecten voor het plan zijn gemaakt.
Bij de planontwikkeling dient rekening gehouden te worden met milieuzoneringen van bestaande en toekomstige bedrijven om zodoende de kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde Lijst van Bedrijfsactiviteiten. Er is een specifieke Staat van Bedrijfsactiviteiten voor bedrijventerreinen opgesteld. Hierin wordt per bedrijfssoort aangegeven welke milieu-invloed (in de vorm van geur, stof, geluid en gevaar) hiervan kan uitgaan en welke indicatieve afstand hierbij (minimaal) in acht genomen worden.
Richtafstandenlijst
De twee belangrijkste bouwstenen voor milieuzonering zijn de twee richtafstandenlijsten in bijlage 1 van de VNG-publicatie. Voor een scala aan milieubelastende activiteiten (lijst 1) en opslagen en installaties (lijst 2) zijn richtafstanden aangegeven ten opzichte van een rustige woonwijk en rustig buitengebied. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen kunnen als gemengde gebieden worden beschouwd.
Milieucategorie | Richtafstand tot omgevingstype rustig buitengebied | Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd of aanwezig zijn, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van richtafstanden).
Op het Euregionaal Bedrijventerrein II worden bedrijfsactiviteiten in de milieucategorieën 3.1 tot en met 4.2 toegestaan voor zover de activiteiten rechtstreeks in verband staan met logistiek en transport. Het terrein wordt specifiek ontwikkeld voor logistieke bedrijven. Voor stalling van vrachtwagens (met koelinstallaties), opslaggebouwen, distributiecentra en koelhuizen is de grootste aan te houden hinderafstand ten aanzien van het geluid.
Omdat het plangebied direct gelegen is langs hoofdinfrastructuur is er sprake van het omgevingstype gemengd gebied. Dit betekent dat er bij het zoneren van het bedrijventerrein uitgegaan kan worden van de aan te houden afstand voor een gemengd gebied. Er is vanuit de bestaande woningen aan de Meilandsewijk 4 en 6 inwaarts gezoneerd. Tussen de bestaande woningen (bestemming wonen of agrarisch bouwvlak) en het bouwvlak Bedrijventerrein is een afstand aangehouden van ten minste 50 meter aangehouden. Vanaf 100 meter vanaf de woningen is milieucategorie 4.1 toegestaan, vanaf 200 meter van de woningen milieucategorie 4.2. Bij de uitwerking van het plan zal de benodigde richtafstand tot de bestaande woningen in acht worden genomen en eventuele maatregelen op de individuele percelen genomen worden om (geluid)hinder tot een minimum te beperken.
Voor de ontsluiting wordt een nieuwe aansluiting gemaakt op de Meilandsedijk. De aansluiting voorziet in een directe aansluiting. Percelen worden direct om de nieuwe aansluiting ontsloten. Het bestemmingsplan maakt het mogelijk om eventueel vanuit de ontsluiting parallel langs de Meilandsedijk een ventweg aan te leggen.
Bij de inrichting van de kavels dienen voldoende parkeerplaatsen voor eigen personeel en bezoekers te worden aangelegd. Deze parkeerplaatsen kunnen worden gerealiseerd aan weerszijden van de gebouwen. In het plan is een parkeernorm vastgelegd van 0,6 parkeerplaats per 100 m² bruto vloeroppervlak. Die norm is afgeleid van de landelijke indicatieve parkeernorm van het CROW, het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte. Van de norm kan worden afgeweken indien op een andere wijze in de benodigde parkeerruimte wordt voorzien.
In die norm is rekening gehouden met een aandeel van 5% ten behoeve van parkeren voor bezoekers.
Ecologische Verbindingszone (EVZ)
Het Grenskanaal heeft een EVZ-functie en is aangewezen als een Kaderrichtlijn water(KRW)-watergang met midden ambitie niveau. Vanuit de KRW-doelstelling dient het Grenskanaal vispasseerbaar te zijn en is het model Winde3 van toepassing. In het plan hoeft hiervoor geen ruimte te worden gereserveerd.
Ecologische meerwaarde
De gemeente wil dat het watersysteem en het daaraan grenzende openbare groen een ecologische meerwaarde krijgt. Hiervoor kan ongeveer 20% aanvullend oppervlakte worden ingezet ten opzichte van wat minimaal nodig is voor het watersysteem. Hiermee kan worden voldaan aan de wens om de taluds aan de noordzijde verder te verflauwen tot 1:6.
Voor het invullen van de ecologische meerwaarde is gekeken naar de potentie om bij te dragen aan de aangrenzende EVZ langs het Grenskanaal, de overige potenties voor gebiedseigen soorten en aansluiting bij het omringende landschap.
Op basis van deze uitgangspunten is de volgende globale invulling gegeven aan de verschillende habitats:
In het Waterstructuurplan voor het Euregionaal Bedrijventerrein zijn detailschetsen gemaakt van het gewenste duurzame robuuste systeem rondom het bedrijventerrein. Daarmee worden de bestaande ecologische waarden in stand gehouden. Binnen de dubbelbestemming Waterstaat - Waterlopen worden de op en/of in deze gronden voorkomende ecologische waarden beschermd.
Door Royal Haskoning / DHV is voor de ontwikkeling van de tweede fase van het Euregionaal bedrijventerrein een Waterstructuurplan opgesteld. Het waterstructuurplan legt de uitgangspunten en de uitwerking van het water- en rioleringssysteem in relatie tot de complexe omgevingsstructuur vast. Het Waterstructuurplan is het resultaat van de samenwerking tussen de gemeente en het Waterschap Rijn en IJssel. De principes van duurzaamheid en de specifieke uitgangspunten van de waterbeheerders geven samen de kaders waarbinnen, vanuit het aspect duurzaam waterbeheer, vrijheidsgraden voor het ontwerp liggen.
Het ontwerp van het waterhuishoudkundig systeem zal vorm krijgen door het uitwerken van de volgende ontwerpgrondslagen:
Het waterstructuurplan is als bijlage bij deze toelichting gevoegd. Aan de hand van de thema’s in de standaard watertoets van het Waterschap Rijn en IJssel (Veiligheid, Riolering en Afvalwaterketen, Wateroverlast (oppervlaktewater), Oppervlaktewaterkwaliteit, Grondwateroverlast, Inrichting en beheer, Volksgezondheid, Natte natuur, Verdroging, Recreatie, Cultuurhistorie) wordt in deze paragraaf inzicht in de nieuwe situatie gegeven. Voor een uitgebreide beschrijving en toets wordt verwezen naar het waterstructuurplan in de bijlage bij deze toelichting.
Inrichting
In het waterstructuurplan zijn de voorwaarden opgenomen voor de inrichting van watersysteem in en rond het plangebied. In het bestemmingsplan is een passende bestemming opgenomen zodat de voorgestelde maatregelen gerealiseerd kunnen worden.
Beheer
Het hele watersysteem wordt eigendom van de gemeente indien het droogvallende bergingsvoorzieningen betreft, indien het permanent open water betreft komt het in beheer bij het waterschap. Indien er voor een centrale oppervlaktewatervoorziening (retentie) wordt gekozen wordt het beheer en onderhoud ondergebracht bij het waterschap. Bij het ontwerp van het watersysteem wordt rekening gehouden met beheer en onderhoudsstroken. Het Waterschap heft het beheer en onderhoud van het doorstroomprofiel in en onder kunstwerken zoals duikers en bruggen. Het beheer en onderhoud van de constructieve delen van de kunstwerken is voor de gemeente. De gemeente beheert het hemelwater- en afvalwatersysteem. In het Waterstructuurplan zijn de eisen van het waterschap opgenomen aangaande onderhoud.
Veiligheid
Dit thema is voor het plangebied niet aan de orde.
Riolering en Afvalwaterketen
Voor de afvoer van afvalwater gaat de wens van de gemeente uit naar een vrijvervalstelsel waarbij door bemaling wordt aangesloten op het omliggende (vrijverval) stelsel. Uitgangspunt van het plan is dat grote opslaghallen worden gerealiseerd, waarbij slechts op een zeer beperkte locatie in het pand afvalwater wordt geproduceerd (toiletten van de kantoorruimten/keuken e.d.). De uitgangspunten voor de riolering zijn opgenomen in het Waterstructuurplan.
Wateroverlast (oppervlaktewater)
De waterbergingsopgave bedraagt:
De benodigde waterberging wordt gescheiden van het omliggende watersysteem. Pas wanneer de neerslagontwerpnorm overschreden wordt, mag de waterafvoer richting het Grenskanaal groter zijn dan de maximaal toegestane afvoer. Dat betekent dat tot een bui van T=10+10% vertraagd afvoeren noodzakelijk is, grotere buien moeten tot aan maaiveld geborgen kunnen worden.
Berging vindt alleen plaats op openbaar terrein. Op uitgeefbaar terrein hoeft derhalve geen rekening te worden gehouden met extra waterberging. Opgemerkt dient te worden dat er kansen zijn voor waterberging op daken. Hiervoor is subsidie beschikbaar. De te bergen hoeveelheid hemelwater mag worden meegerekend in de bergingsopgave van het hele terrein.
Gezien de grondslag ter plaatse zal slechts een beperkt deel van het hemelwater kunnen infiltreren. Het hemelwater zal derhalve worden ingezameld en oppervlakkig worden geborgen op openbaar terrein.
Oppervlaktewaterkwaliteit
De aanleg van de EBTII mag niet leiden tot verontreiniging van het grondwater en in meer algemene zin de bodem. Hierbij wordt vooral gedacht aan de mogelijk negatieve invloed van het in de bodem infiltreren van afstromend wegwater. Bij bebouwing worden geen uitloogbare bouwmaterialen gebruikt. Er komen geen nieuwe vervuilende functies in het plangebied.
Grondwateroverlast
In het plangebied is in de huidige situatie geen geval bekend van grondwateroverlast. De toekomstige inrichting van het terrein zal de kans op grondwateroverlast niet vergroten.
Volksgezondheid
Dit thema is voor het plangebied niet aan de orde.
Natte natuur en Verdroging
Bij het ontwerp is rekening gehouden met minimale ontwateringsdiepten en droogleggingseisen. De ontwateringsdiepte is het verschil in hoogte tussen het maaiveld en de maximaal optredende grondwaterstand. Drooglegging is het verschil tussen het oppervlaktewaterpeil en de maaiveldhoogte. Uitgangspunt hierbij is dat bij de inrichting van het nieuwe bedrijventerrein in principe wordt aangesloten bij de huidige grond- en oppervlaktewaterpeilen, en dat er ten gevolge van deze inrichting geen negatieve effecten op de omgeving ontstaan (verdroging of vernatting).
De watergangen en greppels op het terrein krijgen een grotere bergings- en transportfunctie en de overhoeken aan de zuidzijde van het terrein een bergingsecologisch karakter. Voor beide bergingsvoorzieningen geldt dat uitgegaan wordt van pertinent open water, omdat de infiltratiecapaciteit onvoldoende is om droogvallende zones te creëren.
Recreatie
Dit thema is voor het plangebied niet aan de orde.
Cultuurhistorie
Dit thema is voor het plangebied niet aan de orde.
Het verrichten van werkzaamheden in de nabijheid van hoogspanningsmasten, hoogspanningslijnen, hoogspanningskabels, gasleidingen e.d. kan gevaar met zich meebrengen. Om dit gevaar zoveel mogelijk te beperken dient de leidingbeheerder aan te geven onder welke voorwaarden de werkzaamheden veilig plaats te kunnen vinden.
Conclusie
Uit onderzoek is gebleken dat binnen het plangebied geen kabels en leidingen lopen zoals hierboven bedoeld.
De ambitie is om het Euregionaal Bedrijventerrein energieneutraal op te zetten. De Stadsregio Arnhem Nijmegen wil vanuit haar project voor duurzame bedrijventerreinen het Euregionaal bedrijventerrein als pilotproject ondersteunen in de aanpak en realisatie van energieambities.
Vooruitlopend op het bestemmingsplan is onderzocht:
Door DGMR zijn deze vragen met betrekking tot ambitie en borging van de duurzaamheid uitgewerkt in een notitie. De notitie is als separate bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd.
Uit de notitie volgen onderstaande ambities die verwerkt zijn in de regels van het bestemmingsplan en beeldkwaliteitplan:
In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de verschillende milieuaspecten voor het Euregionaal bedrijventerrein II. De resultaten van aanvullende onderzoeken en de eventueel te nemen maatregelen worden onder andere in dit hoofdstuk beschreven.
Natuurbeschermingswet 1998
De aanleg en ingebruikname van EBTII gaan gepaard met tijdelijke en blijvende milieueffecten die mogelijk van invloed zijn op omliggende beschermde natuurwaarden. Door Royal Haskoning DHV is een analyse uitgevoerd welke storingsfactoren mogelijk relevant kunnen zijn. Uit de analyse blijkt dat de emissie van vermestende en verzurende stoffen als gevolg van EBTII de enige relevante storingsfactor is die mogelijk negatieve effecten heeft op de omliggende Natura2000-gebieden.Voor de overige storingsfactoren4 zijn effecten op omliggende Natura2000-gebieden uitgesloten.
Nederlandse gebieden Uiterwaarden IJssel en Gelderse Poort
Negatieve gevolgen voor de Natura 2000-gebieden Uiterwaarden IJssel en Gelderse Poort in het licht van diens instandhoudingsdoelstellingen kunnen worden uitgesloten. Er is weliswaar sprake van een mogelijke toename van de stikstofdepositie op gevoelige habitattypen, maar de toename is beperkt. De beperkte toename in stikstofdepositie leidt er niet toe dat omgevingscondities worden aangetast die randvoorwaarde zijn voor de realisatie en het behoud van Stroomdalgraslanden en Glanshaver- en vossenstaarthooilanden; er is geen sprake van aantasting van de rivierdynamiek, verdroging, versnippering of verslechtering van het beheer.
Uit het beheerplanproces en de PAS-fase III is gebleken dat het huidige beheer afdoende is om de kwaliteit en oppervlakte van deze habitattypen in stand te houden en uit te breiden. De marginale verhoging van de stikstofdepositie welke door het bestemmingsplan mogelijk gemaakt wordt zal geheel worden opgevangen door het huidige beheer of de al bekende beheermaatregelen. Bovendien valt de toename weg in de verwachte afname in de achtergronddepositie voor de komende jaren. Deze afname is vele malen groter dan de eventuele toename als gevolg van de uit-voering van de toegestane ontwikkelingen uit het bestemmingsplan. Overige habitattypen en soorten ondervinden geen negatieve gevolgen van het plan daar ze niet voorkomen in het studiegebied of niet gevoelig zijn voor stikstofdepositie (geen overschrijding van de kritische depositie waarden).
De beperkte toename in stikstofdepositie is dermate gering dat dit geen ecologisch aantoonbare effecten heeft op de aanwezige habitattypen en leefgebieden van habitat- en vogelrichtlijnsoorten en hun instandhoudingsdoelen. Deze hoeveelheden laten zich zeker niet vertalen in een gewijzigde beheerinspanning en/of een beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden.
Op basis van bovenstaande toetsing blijkt dat er voldoende zekerheid bestaat dat het realiseren van de ontwikkelingen uit het bestemmingsplan, het behalen van de doelstellingen voor de Natura 2000-gebieden niet in de weg staat.
Duitse gebieden Hetter- Milingerbruch (HR), Emmericher Ward (HR), Unterer Nieder-rhein (VR)
en 'Brutbaeume' des Heldbock (Grosser Eichenbock)
Negatieve gevolgen voor natuurlijke kenmerken van de Natura 2000-gebieden Hetter-Milingerbruch (HR), Emmericher Ward (HR), Unterrer Niederrhein (VR) en Brutbaume des Heldbock (HR) in het licht van diens instandhoudingsdoelstellingen kunnen worden uitgesloten. Er is weliswaar sprake van een mogelijke toename van de stikstofdepositie op gevoelige habitattypen, maar de toename is beperkt. Daarnaast is er naar verwachting sprake van een onderschrijding van de kritische depositie waarden.
De stikstofdepositietoename ligt ruim onder de in Duitsland gehanteerde drempelwaarde voor nader onderzoek. Ook wanneer de toename nader beoordeeld wordt geldt voor de stikstofgevoelige habitattypen dezelfde conclusies als bij de twee Nederlandse Natura 2000-gebieden.
Op basis van de toetsing blijkt dat er voldoende zekerheid bestaat dat het realiseren van de ontwikkelingen uit het bestemmingsplan EBT, fase II, het behalen van de doelstellingen voor de Natura 2000-gebieden niet in de weg staat.
Flora en Fauna
In het plangebied zijn natuurwaarden te verwachten. Er is daarom in opdracht van BRO door Staro Natuur en Buitengebied B.V. een verkennend ecologisch onderzoek5 uitgevoerd op de planlocatie. Dit onderzoek is als bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd. Hierna volgt een samenvatting van dit onderzoek.
Vleermuizen
Voor vleermuizen geldt, dat het plangebied vanwege de grote mate van openheid en gebrek aan geschikte verblijfplaatsen slechts marginaal geschikt is. Er is een kans dat er zich vleermuizen in de aanwezige boerderij bevinden, alleen is de boerderij nauwelijks geschikt vanwege het ontbreken van opgaande begroeiing rond de boerderij. Tijdens dit onderzoek (peildatum 2009) naar foeragerende vleermuizen zijn ook geen vleermuizen waargenomen. Echter, omdat tijdens het onderzoek in oktober de aanwezigheid van verblijfplaatsen van vleermuizen niet goed in beeld kon worden gebracht, is nog nader onderzoek noodzakelijk.
Vissen
In het plangebied zijn verschillende greppels en sloten aanwezig. Een deel van die watergangen staat regelmatig droog. De watergang ten oosten van de boerderij die van noord naar zuid loopt is wel vrijwel altijd watervoerend. De kans op beschermde vissen is daarom aanwezig. Verder is het Grenskanaal geschikt voor vissen en amfibieën, alleen hier zijn geen ingrepen aan gepland, zodat nader onderzoek niet nodig is.
Amfibieën
Voor amfibieën geldt dat de streng beschermde rugstreeppad mogelijk in het gebied voorkomt. Op ongeveer één kilometer afstand bevindt zich een populatie rugstreeppadden in een natuurgebied. Mogelijk hebben ze zich vanuit dit gebied verspreid naar het plangebied. Met uitzondering van algemene soorten amfibieën komen er in het plangebied geen andere beschermde amfibieën voor.
Conclusie
De kans op de aanwezigheid van beschermde soorten in het plangebied is gering. In het plan is de ontwikkeling van een ruime ecologische zone aan de zuidkant opgenomen. In het plan worden ook watergangen opgenomen. Ook rond de bouwkavels blijft ruimte voor groen. Mochten er toch strikt beschermde soorten in het geding zijn, dan is er in het plan al met al voldoende ruimte om negatieve effecten op deze soorten op te heffen. Van een ontheffingsaanvraag hoeft in dat geval om die reden geen sprake te zijn. Concluderend zijn er vanuit natuurwetgeving en – beleid redelijkerwijs geen zaken te verwachten die de ontwikkeling van het plan belemmeren.
Nader onderzoek vleermuizen, vissen en amfibieën (soortgericht onderzoek)
In 2009 is vanwege het seizoen waarin het onderzoek is uitgevoerd, niet voldoende gegevens van de soortgroepen vleermuizen, vissen en amfibieën verzameld. Ondanks de kleine kans op beschermde soorten is een nader onderzoek uitgevoerd naar de genoemde soortgroepen in de daarvoor geschikte onderzoeksperiodes, om risico’s op overtreding van de Flora- en Faunawet uit te sluiten. Voor vleermuizen zijn dat meerdere momenten in de periode maart tot september. Voor vissen is de periode maart – juli het meest geschikt voor nader onderzoek. De aanwezigheid van de rugstreeppad dient bij voorkeur in de periode mei – september in beeld te worden gebracht. Voor vogels geldt dat broedende vogels niet mogen worden verstoord. Hiervoor en voor mogelijke andere aanwezige beschermde soorten is het aan te bevelen een ecologisch werkprotocol op te stellen, dat aanwezig dient te zijn bij de uitvoering van werkzaamheden die mogelijk worden gemaakt door het nieuwe bestemmingsplan.
In de periode maart tot en met september 2013 is een soortgericht onderzoek uitgevoerd voor vleermuizen, vissen en rugstreeppadden.
Het soortgericht onderzoek is uitgevoerd voor vleermuizen, vissen en rugstreeppadden. Om een volledig beeld te krijgen van de aanwezigheid van de soorten is een veldonderzoek6 uitgevoerd in de periode maart tot en met september 2013.
Vleermuizen
In de kraamperiode zijn geen verblijfplaatsen van vleermuizen aangetroffen, wel fungeert de beek op de Duitse grens als vliegroute van de gewone dwergvleermuis. Als voorwaardelijke bepaling is in het bestemmingsplan opgenomen dat de verlichting afgeschermd dient te worden op een dusdanige manier, dat het Grenskanaal niet wordt verlicht, ter bescherming van de vliegroute. Tevens is het noodzakelijk dat langs het Grenskanaal een houtwal wordt gerealiseerd met een hoogopgaande beplanting met een minimale breedte van 5 meter. Ook dit is met een voorwaardelijke verplichting geborgd. Daarmee zijn er geen negatieve effecten te verwachten.
Vissen en rugstreeppad
Deze beide soorten zijn tot op heden niet aangetroffen in het gebied. De kans is klein dat deze aanwezig zijn in het gebied.
De resultaten van het onderzoek zijn als bijlage bij deze toelichting gevoegd.
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de opstelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, spoor- en industrielawaai. Spoorweglawaai is voor deze ontwikkeling niet relevant, omdat er geen spoorweg gelegen is in de directe omgeving van het plangebied.
Geluid vanwege wegverkeer
De verkeersaantrekkende werking van en naar het bedrijventerrein EBTII kan effect hebben op de geluidbelasting van de bestaande (bedrijfs)woningen gelegen aan de Meilandsedijk 3, 4 en 6. Dit is door middel van een akoestisch onderzoek onderzocht7. Uit dit onderzoek blijkt dat de geluidbelasting ten gevolge van de N816 als gevolg van de ontwikkeling van EBTII toeneemt met 1 tot 2 dB.
Woning | Huidige situatie (2010) | Autonoom (2025) | EBTII (2025) |
Meilandsedijk 4 (woning 1) | 56 dB | 57 dB | 58 dB |
Meilandsedijk 6 (woning 2) | 60 dB | 61 dB | 62 dB |
Meilandsedijk 3 (bedrijfswoning 3) | 55 dB | 56 dB | 58 dB |
Een toename van de geluidbelasting door de verkeersaantrekkende werking van het bedrijventerrein EBTII van 1 of 2 dB ten opzichte van de autonome situatie wordt als aanvaardbaar beschouwd.
Geluid industrielawaai
Op EBTII is de vestiging van grote lawaaimakers niet toegestaan. Door middel van inwaarts zonering (zie paragraaf 5.2) wordt voldoende afstand gehouden tussen de bedrijven en geluidsgevoelige functies, namelijk de woningen gelegen aan de Meilandsewijk 4 en 6. Ter plaatse van de woningen is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
De woning aan de Meilandsedijk 3 is een bedrijfswoning die is gelegen op gezoneerd industrieterrein EBT. Deze woning wordt, omdat deze is gelegen op een gezoneerd industrieterrein, niet beschermd door de Wet geluidhinder.
Luchtkwaliteit
De verkeersaantrekkende werking van het plan en de aanwezige bedrijven dragen bij aan de luchtverontreiniging van de omgeving. Het doel van het onderzoek naar de luchtkwaliteit is het bepalen van de bijdrage van de verkeersaantrekkende werking aan de luchtverontreiniging. De berekende waarden voor de stoffen NO2 en PM10 zijn getoetst aan de grenswaarden uit hoofdstuk 5 van de Wet Milieubeheer. Voor het maatgevend jaar 2013 wordt voldaan aan alle grenswaarden (zie bijlage). De waarden voor de stoffen NO2 en PM10 zijn voor het jaar 2023 niet berekend. Omdat de achtergrondconcentraties steeds lager worden, zouden de concentraties voor 2023 ook lager zijn dan de berekende waarden in 2013. Er kan dus worden aangenomen dat in de 2023 ook aan alle grenswaarden wordt voldaan. Voor wat betreft luchtkwaliteit zijn er geen beperkingen voor realisatie van het bedrijventerrein.
Kader
In de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich meerdere agrarische bedrijven. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet de mogelijke geurhinder van die bedrijven op het plangebied in kaart worden gebracht.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen. De Wgv geeft normwaarden voor een “gemiddeld gebied” op basis waarvan een geurcontour kan worden opgesteld. In een “gemiddeld gebied” bestaat tussen veehouderijen en geurgevoelige objecten een redelijke afstand. De geurcontour bepaalt door de omgekeerde werking de ontwikkelingsmogelijkheden van gronden nabij veehouderijen. De realisatie van een geurgevoelig object binnen die afstand dient immers te worden voorkomen met het oog op een goede ruimtelijke ordening zoals genoemd in de Handreiking bij de Wgv.
Bij besluitvorming omtrent de voorgenomen ontwikkeling van het bedrijventerrein moet worden bepaald of sprake is van een goede ruimtelijke ordening en of het plan niet in strijd is met de regelgeving. Ten behoeve van een zorgvuldige besluitvorming moet worden nagegaan of een partij onevenredig in haar belangen wordt geschaad. Er zijn in ieder geval twee relevante partijen: de veehouderij en de toekomstige bedrijven. De veehouderij heeft twee belangen: voorzetting van de bedrijfsactiviteiten en bij concrete uitbreidingsplannen, de mogelijkheid om die te realiseren. Voor toekomstige bedrijven is een goed leefklimaat van belang.
In de Wgv wordt onder een geurgevoelig object verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf, en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt. In een bedrijfsgebouw kunnen zich mensen ophouden. Verder is een bedrijfsgebouw blijkens aard, indeling en inrichting zodanig dat het ook feitelijk gezien mogelijk is om in het gebouw te verblijven. Daarmee wordt aangenomen dat een bedrijfsgebouw als een geurgevoelig object moet worden beschouwd. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan zal het aspect geurhinder dan ook in de beschouwing moeten worden betrokken. Dat aspect is immers mede bepalend voor het antwoord op de vraag of een aanvaardbaar werk- en leefklimaat, een voorwaarde voor een goede ruimtelijke ordening, is verzekerd.
De Wgv beoordeelt een vergunningaanvraag van een veehouderij op twee aspecten: de geurbelasting op en de minimumafstand tot geurgevoelige objecten. De Wgv schrijft normen voor de geurbelasting. De hoeveelheid geur wordt uitgedrukt in ouE (Europese odour units). De geuremissie vanuit een bedrijf wordt uitgedrukt in odour units per tijdseenheid: ouE/s. Deze geuremissies zijn bepaald op basis van metingen aan de geurconcentraties uit stallen. De emissiefactoren per dier staan weergegeven in bijlage 1 van de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv). Voor sommige diersoorten, zoals melkrundvee en paarden, zijn in de Rgv geen geuremissiefactoren opgenomen. De afstand tussen een stal met dieren, waarvoor in de Rgv geen geuremissiefactoren zijn opgenomen, tot een geurgevoelig object binnen een bebouwde kom moet minimaal 100 meter bedragen. De afstand tot een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom moet minimaal 50 meter bedragen.
Deze afstanden zijn ongeacht het aantal dieren van de betreffende diercategorieën. De vaste afstanden gelden vanaf enig emissiepunt van een stalruimte. De contour met deze vaste afstand om alle (mogelijke) emissiepunten wordt aangeduid als ‘vaste afstandscontour’.
De geurbelasting op een geurgevoelig object wordt uitgedrukt in odour units per kubieke meter lucht: ou/m³. Hiermee wordt de 98-percentiel van de geurconcentratie bedoeld. Dat is de geurconcentratie, berekend met een verspreidingsmodel, welke gedurende 98 procent van een jaar niet wordt overschreden.
De gemeente Montferland ligt in een concentratiegebied, als bedoeld in de Wgv. Daarom geldt in Montferland als norm 3 ou/m³ voor een geurgevoelig object binnen een bebouwde kom en als norm 14 ou/m³ voor een geurgevoelig object buiten een bebouwde kom. Bij gemeentelijke verordening kan worden bepaald dat binnen een deel van het grondgebied van de gemeente een andere waarde van toepassing is. De gemeente heeft echter geen verordening vastgesteld waardoor de waarden uit de Wgv van toepassing zijn.
Onderzoek
Door Witjes Milieuadvies is een onderzoek8 uitgevoerd naar de geurbelasting op het toekomstige Euregionaal Bedrijventerrein II. Berekend is de geurbelasting op het plangebied veroorzaakt door omliggende veehouderijen. In de nabijheid van het plangebied liggen de volgende agrarische bedrijven:
Achtergrondbelasting
Om te bepalen wat de geurbelasting van de veehouderijen in de omgeving van het plangebied is, is de achtergrondbelasting berekend. Onder achtergrondbelasting wordt verstaan de geurbelasting als gevolg van een veelheid aan veehouderijen in de omgeving van een geurgevoelig object. De achtergrondbelasting is berekend met als uitgangspunt de vergunde/gemelde geuremissie geprojecteerd op de rand van de agrarische bouwblokken. Dit levert, op de rand van het plangebied van Euregionaal Bedrijventerrein II, de volgende achtergrondbelastingen op:
Locatie | Geurbelasting (ou/m3) | |
Rand plangebied 1 | 0,49 | |
Rand plangebied 2 | 1,02 | |
Rand plangebied 3 | 2,24 | |
Rand plangebied 4 | 2,27 | |
Rand plangebied 5 | 1,98 |
De achtergrondbelasting op de beoordelingspunten blijkt lager dan de geurnorm voor individuele beoordeling van een veehouderij binnen de bebouwde kom (3,0 ou/m3).
Voorgrondbelasting
Op basis van de voorgrondbelasting kan beoordeeld worden of omliggende veehouderijen beperkt worden in hun uitbreidingsmogelijkheden. De voorgrondbelasting is de geurbelasting afkomstig van één veehouderij die de meeste geur op het gevoelige object veroorzaakt. Uit geurberekeningen van afzonderlijke veehouderijen blijkt dat de veehouderij aan de Papenkampseweg 4 in Netterden bepalend is. De voorgrondbelasting op het hoogst belaste beoordelingspunt is berekend op 1,4 ou/m3. Hiermee wordt de geldende geurnorm van 3,0 ou/m3 niet overschreden.
Goed woon- en leefklimaat
Voor het bedrijventerrein (en dan met name de geurgevoelige objecten) is het van belang dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. In onderstaande tabel is de berekende geurbelasting vertaald naar een percentage geurgehinderden.
Geurbelasting In OUe/m3 als 98-percentiel |
Percentage geurgehinderden | |||
Voorgrondbelasting | Achtergrondbelasting | |||
Concentratie- gebied |
Niet-concentratie-gebied |
Concentratie- gebied |
Niet-concentratiegebied | |
1 | 4% | 7% | 2% | 4% |
1,5 | 5% | 9% | 3% | 5% |
2 | 6% | 11% | 4% | 6% |
3 | 8% | 15% | 5% | 9% |
4 | 11% | 19% | 6% | 11% |
5 | 12% | 21% | 7% | 12% |
6 | 14% | 24% | 8% | 14% |
7 | 16% | 26% | 10% | 16% |
8 | 17% | 29% | 10% | 17% |
9 | 19% | 31% | 11% | 19% |
10 | 20% | 33% | 12% | 20% |
Bij een berekende achtergrondconcentratie van 2,27 ou/m3 is het percentage geurgehinderen in een concentratiegebied circa 4%. Bij een voorgrondbelasting van 1,4 ou/m3 is een percentage geurgehinderden in een concentratiegebied circa 5%.
Om het percentage geurgehinderden te vertalen naar een kwalificatie van het woon- en leefklimaat is gebruik gemaakt van de GGD-richtlijn waarin een relatie is gelegd tussen milieukwaliteit en geurgehinderden.
Milieukwaliteit | Geurgehinderden (%) |
Zeer goed | <5 |
Goed | 5-10 |
Redelijk goed | 10-15 |
Matig | 15-20 |
Tamelijk slecht | 20-25 |
Slecht | 25-30 |
Zeer slecht | 30-35 |
Extreem slecht | 35-40 |
Bron: GGD-richtlijn geurhinder (oktober 2002) |
Het percentage geurgehinderden veroorzaakt door de achtergrondbelasting is circa 4% op de rand van het plangebied. Het woon- en verblijfklimaat is als “zeer goed” aan te merken. Het percentage geurgehinderden veroorzaakt door de voorgrondbelasting is circa 5%. Het woon- en leefklimaat is ook als “zeer goed” aan te werken.
De uitbreiding van het bedrijventerrein EBT9 bedraagt circa 34 hectare (bruto). De uitbreiding blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde van 75 hectare (zoals opgenomen in het Besluit m.e.r., lijst D, D11.3). Omdat de ontwikkeling beneden de drempelwaarde ligt, zoals opgenomen in het Besluit m.e.r. moet er een vormvrije m.e.r.-beoordeling (cf. de richtlijnen uit de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling, bijlage III) plaats te vinden.
Bedrijven (inrichtingen) die zijn genoemd in bijlage C en D van het Besluit m.e.r. zijn uitgesloten. Er is geen sprake van een plan-m.e.r.-plicht, omdat het bestemmingsplan geen kader stelt voor de vestiging van deze bedrijven.
In deze paragraaf wordt getoetst of op basis van de criteria die genoemd zijn in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling een m.e.r.-beoordeling uitgevoerd moet worden. De criteria zijn in tabel 6.1 terug te vinden. De toetsing vindt plaats op basis van de milieuonderzoeken die uitgevoerd zijn in het kader van het bestemmingsplan.
Tabel 6.1: Criteria bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling |
Kenmerken van het project |
Omvang van het project |
Cumulatie met andere projecten |
Gebruik van natuurlijke grondstoffen |
Productie van afvalstoffen |
Verontreiniging en hinder |
Risico van ongevallen, mede gelet op de gebruikte stoffen en technologieën |
Plaats van het project |
Bestaand grondgebruik |
Relatieve rijkdom aan kwaliteit en het regeneratievermogen van de natuurlijke hulpbronnen van het gebied |
Het opnamevermogen van het natuurlijke milieu, met in het bijzonder aandacht voor gevoelige gebieden (wetlands, kustgebieden, berg- en bosgebieden, reservaten en natuurparken, Habitat- en Vogelrichtlijngebieden), gebieden waarin bij communautaire wetgeving vastgestelde normen inzake milieukwaliteit reeds worden overschreden, gebieden met een hoge bevolkingsdichtheid, landschappen van historisch, cultureel of archeologisch belang |
Kenmerken van het potentiële effect |
Bereik van het effect (geografische zone en grootte van de getroffen bevolking) |
Grensoverschrijdende karakter van het effect |
Waarschijnlijkheid van het effect |
Duur, frequentie en de omkeerbaarheid van het effect |
Het bestemmingsplan maakt vestiging van bedrijven mogelijk in de milieucategorieën 3.1 t/m 4.2.
Geluid
EBTII is een uitbreiding van een bestaand bedrijventerrein. Er is voor de bestaande woningen geen sprake van cumulatie van geluid afkomstig van beide bedrijventerreinen. EBTI is een geluidsgezoneerd bedrijventerrein. De geluidszone ligt over EBTII, maar niet in de buurt van de woningen aan de Meilandsedijk 4 en 6. Buiten deze zone mag de geluidbelasting van EBT niet meer bedragen dan 50 dB(A). Door middel van het inwaartse zoneren van EBTII wordt er eveneens voldoende afstand gehouden tussen de gevoelige bestemmingen (o.a. woningen) en de bedrijven.
De woning aan de Meilandsedijk 3 is een bedrijfswoning die is gelegen op gezoneerd industrieterrein EBT. Deze woning wordt, omdat deze is gelegen op een gezoneerd industrieterrein, niet beschermd door de Wet geluidhinder.
Onderzocht is wat de geluidbelasting van de N816 (door de verkeersaantrekkende werking van EBTII) is op de woningen aan de Meilandsedijk 4 en 6 (zie ook paragraaf 6.3). Onderzocht is de huidige situatie, de autonome situatie en de situatie in 2025, inclusief de ontwikkeling van EBTII. Uit dit onderzoek blijkt dat de geluidbelasting in het jaar 2025 als gevolg van de autonome groei stijgt met 1 dB en door verkeersafwikkeling van EBTII met nog 1 tot 2 dB.
Luchtkwaliteit
De luchtkwaliteit zal ook na ontwikkeling van EBTII voldoen aan de grenswaarden (zie ook paragraaf 6.3).
Externe veiligheid
Op EBTII zijn geen bedrijven rechtstreeks toegestaan die risico veroorzaken richting de omgeving. Bedrijven die onder het Bevi zijn via een wijzigingsbevoegdheid mogelijk.
In tabel 6.2 zijn de conclusies kort samengevat. | |
Criteria | Toets |
Omvang van het project | De uitbreiding van het bedrijventerrein EBT bedraagt circa 34 hectare bruto. |
Cumulatie met andere projecten | Ja, bedrijventerrein EBT met name op het gebied van geluid (verkeersaantrekkende werking), dit is onderzocht en de toename wordt aanvaardbaar beschouwd. |
Gebruik van natuurlijke hulpbronnen | N.v.t. Er is sprake van een gebiedsontwikkeling, niet van een specifiek bedrijf. |
Productie van afvalstoffen | N.v.t. Er is sprake van een gebiedsontwikkeling, niet van een specifiek bedrijf. |
Verontreiniging en hinder | Luchtkwaliteit: zowel met als zonder ontwikkeling van het bedrijventerrein wordt aan alle grenswaarden voldaan voor het toekomstige jaar 2023. Geluid, industrie: door gebruik te maken van de methode bedrijven en milieuzonering wordt voldoende afstand gehouden tussen het bedrijventerrein EBT en gevoelige bestemmingen en heeft de ontwikkeling van het bedrijventerrein EBT geen negatieve gevolgen voor de geluidskwaliteit. Geluid: verkeer: door de verkeersaantrekkende werking van EBTII zal de geluidbelasting in het jaar 2025 als gevolg van de autonome groei stijgt met 1 dB en door verkeersafwikkeling van EBTII met nog 1 tot 2 dB. |
Risico van ongevallen | Nee, op de uitbreiding van bedrijventerrein EBTII zijn geen bedrijven rechtstreeks toegestaan die vallen onder het Bevi. |
Natura2000-gebieden
In de omgeving van het plangebied liggen diverse Natura2000-gebieden. Op basis van de toetsing (zie subparagraaf 3.4.3.) blijkt dat er voldoende zekerheid bestaat dat het realiseren van de ontwikkelingen uit het bestemmingsplan EBT, fase II, het behalen van de doelstellingen voor de Natura 2000-gebieden niet in de weg staat.
Bij de bepaling van effecten van EBTII op de beschermde natuurwaarden van een Natura2000-gebied moet dit effect ook in combinatie met effecten van andere projecten en plannen worden beoordeeld. De doortrekking van de A15 is als autonome ontwikkeling in de verkeerscijfers van 2025 verwerkt, die ten grondslag hebben gelegen aan het uitgevoerde onderzoek (zie paragraaf 3.4.3). Ten aanzien van de agrarische bedrijven is de provinciale Verordening ammoniak en Natura2000 van toepassing. Deze verordening ziet er (in Gelderland via salderingsbank) op toe dat de ammoniakdepositie in Natura2000-gebieden per saldo niet toeneemt. In Duitsland wordt een hoge drempelwaarde van 5 kg N/ha/j toegepast; verdere onderzoeksplicht is niet vereist. Dit geldt eveneens voor cumulatie. De plannen/projecten die voor cumulatie relevant zijn veroorzaken geen extra negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Gelderse Poort of Uiterwaarden IJssel.
Habitat (HR)- en Vogelrichtlijngebieden (VR)
Er foerageren vleermuizen boven het Grenskanaal en rondom het bosje en de boerderij. Er zijn geen verblijfplaatsen aanwezig. Er ligt een vliegroute van Gewone dwerg boven het Grenskanaal. Door een goede afscherming (bijvoorbeeld een houtwal) tussen industrieterrein en het Grenskanaal te maken kunnen alle effecten op vleermuizen voorkomen dan wel gecompenseerd worden.
Landschappen van historisch, cultureel of archeologisch belang
Het landschap is niet van historisch, cultureel of archeologisch belang.
In tabel 6.3 zijn de conclusies kort samengevat.
Tabel 6.3: Samenvatting plaats van object | |
Criteria | Toets |
Bestaand grondgebruik | De gronden waren tot voor kort in gebruikt als landbouwgrond. Het agrarisch bedrijf Meilandsedijk 1 wordt gesaneerd. De bestaande bebouwing en verharding worden gesloopt. |
Relatieve rijkdom aan kwaliteit en het regeneratievermogen van de natuurlijke hulpbronnen van het gebied | n.v.t. |
Het opnamevermogen van het natuurlijke milieu, met in het bijzonder aandacht voor: | |
- gevoelige gebieden (wetlands, kustgebieden, berg- en bosgebieden, reservaten en natuurparken, Habitat (HR)- en Vogelrichtlijngebieden (VR)) | Natura2000 gebieden: Uiterwaarden IJssel en Gelderse Poort en in Duitsland: Hettinger-Milingerburch (HR), Emmericher Ward, (HR, \ Unterer Niederrhein (VR) en “Brutbaeume' des Heldbock (Grosser Eichenbock) |
- gebieden waarin bij communautaire wetgeving vastgestelde normen inzake milieukwaliteit reeds worden overschreden |
Het bosje langs het Grenskanaal valt onder de werkingssfeer van de Boswet |
- gebieden met een hoge bevolkingsdichtheid |
Nee |
- landschappen van historisch, cultureel of archeologisch belang | Nee, het landschap is niet van historisch, cultureel of archeologisch belang (zie subparagraaf 3.5.3) |
In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden.
Gevoelig gebied (conform onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r.)
Tabel 6.4: Samenvatting gevoelige gebieden | |
Gevoelig gebied | Toets |
Beschermd natuurmonument | Nee, meest nabij gelegen Beschermd natuurmonument is De Zumpe net oostelijk van Doetinchem, dit is meer dan 9 km noordelijk van ’s-Heerenberg. Gezien de grote afstand en afwezigheid van belangrijke transportroutes gerelateerd aan EBTII zijn er geen gevolgen voor dit Beschermde natuurmonument10. |
Habitat en vogelrichtlijngebieden | Er foerageren vleermuizen, maar er zijn geen verblijfplaatsen aanwezig. |
Watergebied van internationale betekenis | Het bedrijventerrein EBTII ligt in een regionaal hydrologisch beïnvloedingsgebied. |
EHS | Het Grenskanaal heeft een EVZ functie en is aangewezen als een KRW watergang met midden ambitie niveau. |
Landschappelijk waardevol gebied | Er is geen sprake van een landschappelijk waardevol gebied zie subparagraaf 3.5.3. |
Waterwinlocaties. waterwingebieden, en grondwaterbeschermingsgebieden | Nee |
Beschermd monument | Nee |
Belvedere-gebied | Nee |
Er is sprake van een gebiedsontwikkeling. Bestaand agrarisch gebied zal worden getransformeerd naar bedrijventerrein. De milieu- effecten (met name op het gebied van geluid) zijn beperkt tot de directe omgeving van het plangebied en zijn blijvend.
Tabel 6.5: Samenvatting kenmerken van het potentiële effect | |
Criteria | Toets |
Bereik van het effect (geografische zone en grootte van de getroffen bevolking) | Er zijn geen effecten te verwachten die uit te drukken zijn in geografische zone en/of grootte van de getroffen bevolking. |
Grensoverschrijdende karakter van het effect | Nee, zie paragraaf 6.2 |
Waarschijnlijkheid van het effect | N.v.t. |
Duur, frequentie en de omkeerbaarheid van het effect | Er is sprake van een gebiedsontwikkeling. Agrarisch gebied zal worden getransformeerd naar bedrijventerrein. |
De (ontwikkeling van) bedrijfsactiviteiten als gevolg van de realisering van het bedrijventerrein EBT, fase II leidt naar verwachting niet tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Hierbij is getoetst aan de criteria die zijn opgenomen in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling Er is geen m.e.r.(-beoordeling)-procedure noodzakelijk.
Bepaalde maatschappelijke activiteiten brengen risico’s op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van de risico’s bij productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. De aanwezigheid of het nieuw vestigen van dergelijke activiteiten kunnen beperkingen opleggen aan de omgeving, doordat veiligheidsafstanden tussen risicovolle activiteiten en bijvoorbeeld woningen nodig zijn. Aan de andere kant is het rijksbeleid er op gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed op elkaar worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten (artikel 1 van het BEVI). Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, bejaardentehuizen en kinderopvang en -dagverblijven. Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen.
Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico betreft de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.
Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi (stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico’s acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico’s te verkleinen.
Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen worden onderscheiden in ongevallen met:
De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen moeten tot een aanvaardbaar minimum worden beperkt. Daarvoor zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) regels gesteld. Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen moet worden onderzocht:
Op het nabijgelegen bedrijventerrein zijn enkele risicovolle inrichtingen aangeduid. Voor de terminal “Deborah” van het transportbedrijf “Wim Bosman” is een PR-contour van 130 m van toepassing en op de verbeelding van het bestemmingsplan “Bedrijventerreinen Montferland” opgenomen. Er geldt een GR van 600 m. De terminal is gelegen op ongeveer 750 m van de plangrens.
Op ongeveer 800 m van het plangebied bevindt zich een vuurwerkopslag op Duits grondgebied. De veiligheidsregels uit de betreffende milieuvergunning zijn afgestemd op de nabijgelegen woningen.
Op EBTII zijn inrichtingen die vallen onder het Bevi niet rechtstreeks toegestaan.
Wegverkeer
In januari 2011 is in opdracht van de provincie Gelderland onderzoek verricht naar de externe veiligheidsrisico’s op provinciale wegen in Gelderland. Het doel van dat onderzoek was het verkrijgen van inzicht in het (bestaande en toekomstige) Plaatsgebonden Risico (PR) en Groepsrisico (GR) van transporten van gevaarlijke stoffen over provinciale wegen. Uit dat onderzoek komt naar voren dat binnen Gelderland 3 wegen een PR-contour kennen. Geen van die wegen ligt in de omgeving van het plangebied. Een verdere toetsing naar dit aspect kan met het oog daarop achterwege blijven.
Railverkeer
In de nabijheid van het plangebied is geen spoorlijn aanwezig. Een nadere toetsing naar dit aspect kan daarom achterwege blijven.
Buisleidingen
In de nabijheid van het plangebied bevindt zich één hogedruk aardgasleiding (N-566-09). Gelet echter op de afstand van de leiding tot het plangebied (ca. 530 m.) geldt dat de oriëntatiewaarde van de aanwezige leiding niet wordt genaderd. Een verdere toetsing naar dit aspect kan met het oog daarop achterwege blijven.
Hoogspanningsleidingen
In de nabijheid van het plangebied is geen hoogspanningsleiding aanwezig. Een nadere toetsing naar dit aspect kan daarom achterwege blijven.
Vaarwater
In de nabijheid van het plangebied is geen bevaarbaar water aanwezig waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Een nadere toetsing naar dit aspect kan derhalve achterwege blijven.
Het bestemmingsplan ‘Euregionaal bedrijventerrein fase II’ bevat het planologisch-juridisch instrumentarium voor de ontwikkeling van een bedrijventerrein met bijbehorende ontsluitingsstructuur en groen- en watervoorzieningen.
Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de plankaart, zodat plankaart en regels te allen tijden in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.
Verbeelding (plankaart)
De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven.
Soms heeft een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis en is uitsluitend op de plankaart aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens). De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.
Regels
De (plan)regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.
Toelichting
De toelichting heeft géén bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot het toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter géén rechtstreeks bindende werking naar de burgers.
Leeswijzer bij de planregels
De planregels bevatten het juridisch instrumentarium voor het Euregionaal bedrijventerrein fase II voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Hoofdstuk 1. Inleidende regels
Dit hoofdstuk bevat twee artikelen:
Hoofdstuk 2. Bestemmingsregels
Dit hoofdstuk bevat bepalingen welke direct verband houden met de op de plankaart aangegeven bestemmingen.
Per bestemming en per artikel geldt globaal het volgende stramien:
Hoofdstuk 3. Algemene regels
Het derde hoofdstuk van de planregels bevat algemene regels welke op de bestemmingen van hoofdstuk 2 van toepassing zijn. Hierin zijn een anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels algemene afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden, algemene aanduidingsregels opgenomen.
Hoofdstuk 4. Overgangs- en slotregels
Het vierde hoofdstuk bestaat uit de overgangs- en slotregel. In de overgangsregels is het overgangsrecht opgenomen en in de slotbepaling is de titel van het bestemmingsplan opgenomen. Overgangsregels: in deze bepaling wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht ten aanzien van bouwwerken en gebruik zoals opgenomen in het besluit ruimtelijke ordening.
Binnen de bestemming 'Bedrijventerrein' zijn bedrijven met milieucategorieën 3.1 tot en met 4.2 toegestaan, zoals transport- en logistieke bedrijven. De bebouwing mag uitsluitend worden opgericht binnen het bouwvlak. Voor de toegestane bouwwerken (onder andere bedrijfsgebouwen) zijn maximale bouwhoogtes, bebouwingspercentages en oppervlaktematen opgenomen in de regels en op de verbeelding. Bedrijfswoningen en geluidszoneringsplichtige inrichtingen zijn niet toegestaan.
Een bouwvlak is een aanduiding die op de verbeelding is opgenomen. Hieraan worden in het plan (bouw)regels verbonden. Binnen de bestemming Bedrijventerrein dienen echter niet alleen regels te worden gekoppeld aan een bouwvlak, maar ook aan de afzonderlijke bedrijfskavels. Hieraan worden bijvoorbeeld regels gekoppeld ten aanzien van het bebouwingspercentage en ten aanzien van de afstand van gebouwen tot de kavelgrens. De situering en omvang van bedrijfskavels ligt echter niet vast op grond van het bestemmingsplan. Deze zijn aan verandering onderhevig. Hierdoor is het niet wenselijk om deze kavels vast te leggen op de verbeelding van het bestemmingsplan. Om deze reden is in het bestemmingsplan het begrip bouwperceel gehanteerd voor bedrijfskavels. Door deze term in de begrippen van het plan te definiëren kunnen de benodigde bouwregels in het plan worden opgenomen. In de navolgende afbeeldingen wordt het onderscheid tussen een bouwperceel (bedrijfskavel) en een bouwvlak weergegeven.
Binnen deze bestemming zijn de gronden bestemd voor groenvoorzieningen, waterhuishouding en waterberging ten behoeve van het riool, alsmede interne ontsluitingswegen. Er mogen alleen overige bouwwerken worden opgericht die ten dienste staan van de bestemming.
Binnen de bestemming 'Verkeer' zijn de gronden bestemd voor verkeersvoorzieningen, met inbegrip van doorgaande fiets- en voetpaden, bermen, sloten, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, parkeerplaatsen en langzaamverkeersroutes en voorzieningen van openbaar nut. Er mogen alleen gebouwen en andere bouwwerken worden opgericht die ten dienste staan van de bestemming zoals lichtmasten, wegbewijzering en verkeerregelinstallaties.
In de bestemmingsregels is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor de bouw van een antenne-installatie ten behoeve van mobiele telefonie.
De gronden gelegen binnen deze bestemming zijn bedoeld voor waterberging, waterhuishouding, waterlopen en waterpartijen. Er mogen uitsluitend overige bouwwerken worden opgericht die ten dienste staan van de bestemming.
Binnen deze bestemming zijn de gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemming, bestemd voor een onderhoudszone t.b.v. de watergang. Daarnaast zijn de gronden mede bestemd voor de bescherming en instandhouding van de op en/of in deze gronden voorkomende ecologische waarden. In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming. Er mogen uitsluitend overige bouwwerken worden opgericht met een maximale hoogte van 4 meter. Binnen deze bestemming geldt het omgevingsvergunningstelsel om te voorkomen dat er werken en werkzaamheden uitgevoerd worden die de ecologische waarden aan zouden kunnen tasten.
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. In dat kader is het voorontwerp bestemmingsplan voorgelegd aan de navolgende instanties:
Onderstaand zijn de ontvangen reacties samengevat en van een reactie voorzien.
Ad.1 Provinciale Diensten van Gelderland
De provinciale diensten constateren dat het provinciaal beleid voor bedrijventerreinen en werklocaties, zoals dat is vastgelegd in de gelijknamige structuurvisie, goed is verwerkt in het plan. De uitbreiding van het bedrijventerrein is onderdeel van het Regionaal Programma Bedrijventerreinen en in de toelichting van het plan is op de juiste wijze aandacht besteed aan de ladder van duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6, lid 2 Bro).
De compensatie van het in het plan gelegen en te kappen bosperceel verdient nog de nodige aandacht. Geadviseerd wordt voor de juridische borging van de boscompensatie een voorwaardelijke verplichting op te nemen in de regels van het plan.
Gemeentelijke reactie:
De gemeente neemt met instemming kennis van het geconstateerde.
Met betrekking tot de boscompensatie wordt opgemerkt dat de voorwaardelijke verplichting op grond van artikel 10.5, op grond waarvan een houtwal langs het Grenskanaal dient te worden gerealiseerd, aangevuld wordt met de voorgeschreven compensatie van tenminste 120% van de oppervlakte van het te kappen bosperceel.
Artikel 10.5 komt daarmee als volgt te luiden:
Ad 2. Veiligheidsregio Noord en Oost Gelderland en Brandweer Achterhoek- West
Van de veiligheidsregio/regionale brandweer is geen reactie ontvangen.
Ad 3. Waterschap Rijn en IJssel
Het Waterschap Rijn en IJssel wenst in de toelichting de zin “Gezien de omgeving is het niet wenselijk om een retentie aan te leggen die per boot onderhouden moet worden.” geschrapt zien. De mogelijkheid om varend de retentie te onderhouden, moet mogelijk zijn.
De toelichting wordt in die zin aangepast.
Met betrekking tot noord-zuidgerichte watertransportverbinding, als bedoeld in artikel 3.1.4., onder c, merkt het waterschap op dat de tussenzin “al dan niet ondergrond” geschrapt dient te worden. Uitgangspunt is en blijft een open systeem, onder andere vanwege de zichtbare afwatering van het hemelwater van het bedrijventerrein richting de watergang.
Het betreffende artikel wordt in die zin aangepast.
Verzocht wordt om in artikel 6 (Water) de term “stuwen” als bijbehorende overige bouwwerken (artikel 6.1) op te nemen.
Het betreffende artikel wordt in die zin aangepast.
Ad 4. Stadtverwaltung Stadt Emmerich
Van de Stadtverwaltung is geen reactie ontvangen.
De ontvangen zienswijzen omtrent het ontwerpbestemmingsplan worden t.z.t. hier vermeld.
Ten behoeve van de ontwikkeling van de 2e fase van het Euregionaal Bedrijventerrein is een grondexploitatie opgesteld. In deze grondexploitatie is rekening gehouden met de diverse kosten voor de ontwikkeling van het bedrijventerrein alsmede de opbrengsten uit kavelverkopen voor bedrijven. Voorliggend bestemmingsplan maakt verder een bouwplan mogelijk, dat is benoemd in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (het oprichten van een hoofdgebouw). Gelet hierop bestaat er in beginsel de verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan. In artikel 6.12, lid 2 van de Wet ruimtelijke ordening is echter opgenomen dat geen exploitatieplan hoeft te worden vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins verzekerd is.
Het plangebied is in eigendom van de gemeente. Het verhaal van kosten van grondexploitatie is hierdoor anderszins verzekerd, via de gronduitgifte. Vaststelling van een exploitatieplan bij dit bestemmingsplan is dan ook niet aan de orde.
Uit de grondexploitatie blijkt dat realisatie van het bestemmingsplan met een sluitende exploitatie economisch haalbaar is. De financieel–economische haalbaarheid is hiermee aangetoond.
Bij het opstellen van het bestemmingsplan voor de 2e fase van het Euregionaal Bedrijventerrein speelt handhaving een belangrijke rol. Het plan vervult namelijk een aantal functies op het gebied van handhaving. Het geeft een beeld van de te verwachten ruimtelijke ontwikkelingen en verwoordt het gemeentelijk beleid ten opzichte van die ontwikkelingen. Eveneens fungeert het bestemmingsplan als toetsingskader voor bouwplannen en andere werkzaamheden. Hierdoor is het bestemmingsplan bindend voor burgers, bedrijven, instanties en overheid. Om ervoor te zorgen dat handhaving van het bestemmingsplan in de praktijk met succes kan worden afgedwongen, dient aan het volgende te worden voldaan:
Met deze punten is bij de vormgeving van dit bestemmingsplan rekening gehouden.
Het handhaven van vergunningen, regels en procedures geeft duidelijkheid en maakt de samenleving veiliger. Overbodige regels en onduidelijke regelgeving zijn daarom zoveel mogelijk achterwege te laten.