direct naar inhoud van 2.3 Provinciaal beleid
Plan: Bedrijventerreinen Montferland
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1955.bplggmtbdrmontflnd-on01

2.3 Provinciaal beleid

2.3.1 Streekplan Gelderland 2005

Het ruimtelijk beleid van de provincie Gelderland tot 2015 is vastgelegd in het Streekplan Gelderland 2005. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 heeft het streekplan Gelderland 2005 de status van structuurvisie gekregen. Dat betekent dat de inhoud van het streekplan voor de provincie de basis blijft voor haar eigen optreden in de ruimtelijke ordening.

Het beleid voor bedrijventerreinen is gericht op de zorg voor voldoende aanbod van kwalitatief hoogwaardige, op de vraag van het bedrijfsleven afgestemde, bedrijventerreinen. In verband met zorgvuldig ruimtegebruik is het hanteren van minimale maten (onder andere bouwhoogte en bebouwingspercentage) een instrument om met een beperkt ruimtebeslag veel functies te combineren (inpandig of gezamenlijk parkeren, inpandige opslag en ondergronds bouwen). Voorliggend bestemmingsplan verhoudt zich vanwege het consoliderend karakter met het beleid uit het streekplan.

2.3.2 Structuurvisie Bedrijventerreinen en Werklocaties

Op 30 juni 2010 hebben Provinciale Staten de structuurvisie vastgesteld. De structuurvisie Bedrijventerreinen en Werklocaties is een aanpassing van het structuurvisiebeleid als gevolg van nieuwe ontwikkelingen.

Nieuwe ontwikkelingen en inzichten vragen om een aanpassing van het beleid. Maatschappelijk is er weerstand tegen de verrommeling van het landschap en de ervaring dat langs alle wegen een zelfde soort bedrijventerrein ontstaat. Er is daarnaast maatschappelijk grote onrust over de klimaatverandering. Dit vertaalt zich in een vraag naar meer regie van de provincie op het ontwikkelen van bedrijventerreinen die milieutechnisch en ruimtelijk goed zijn ingepast, goed bereikbaar zijn en zoveel mogelijk klimaatneutraal opereren. Samen met de samenwerkende gemeenten zal de provincie moeten bezien hoe de omvang van de nieuwe uitleg, de locatiekeuze, het ontwerp en het beheer van bedrijventerreinen beter kan worden geregeld. Deze regierol past in de sturingsfilosofie van de Nota Ruimte: "decentraal wat kan, centraal wat moet".

Uitgangspunt van het nieuwe beleid is dat er eerst optimaal gebruik wordt gemaakt van bestaande bedrijventerreinen voordat er nieuwe terreinen worden ontwikkeld. Voldoende ruimte voor bedrijvigheid blijft beleidsuitgangspunt, maar overschot aan bedrijventerreinen moet worden voorkomen. Verder vraagt de provincie Gelderland aan de gemeenten om extra aandacht te besteden aan kwalitatieve aspecten, zoals een goede ruimtelijke inpassing, een zorgvuldige vormgeving en een zo laag mogelijke milieubelasting. Een aspect wat daarbij van groot belang is, is de implementatie van de SER-ladder. Met de SER-ladder wordt het accommoderen van de ruimtebehoefte voor bedrijventerreinen in navolgende volgorde toegekend:

  • 1. het optimaliseren van het gebruik van de beschikbare ruimte, onder andere door herstructurering;
  • 2. het beter benutten van kansen voor meervoudig ruimte gebruik en intensivering;
  • 3. het uitbreiden van bedrijventerreinen.

Met deze afwegingsprocedure wil de provincie de verrommeling tegengaan en zorgvuldig ruimtegebruik stimuleren. Ook wordt inbreiding boven uitbreiding gesteld, zodat onnodige verstedelijking wordt voorkomen. De gemeente dient verslag te doen van het zoekproces naar de mogelijkheden van het implementeren van de SER-ladder in de toelichting van het bestemmingsplan.

De geraamde werkgelegenheidsgroei in het gehanteerde toekomstscenario ligt (ver) onder de historische groeicijfers. Op termijn treed zelfs een daling op. Het gevolg daarvan is dat de toekomstige ruimtevraag ook sterk afneemt. De uitbreidingsvraag zal in de periode 2009-2015 nog dicht bij de historische uitgifte liggen, maar nog gedurende de huidige streekplanperiode dient al rekening gehouden te worden met een trendmatige groeivertraging. Vanaf 2025 wordt de uitbreidingsvraag negatief, zodat er ruimte vrijkomt.

Economische ontwikkelingen zijn uiteraard niet de enige bron die de vraag naar ruimte genereren. Ook overheidsbeleid en -ambities sturen de vraag hoe om te gaan met ruimte. De provincie zet dan ook in op een goede bedrijventerreinen programmering per regio op basis van het genoemde scenario en de verschillende regionale beleidsambities. De daaruit voortkomende (reële) behoefte is de programmeringsvraag per regio. Hierbij dient te worden opgemerkt dat werklandschappen ook in zoekzones voor wonen en bestaand stedelijk gebied kunnen worden gerealiseerd.

Nieuwe interlokale en lokale bedrijventerreinen binnen het rode raamwerk

De provincie spoort de gemeenten aan om gezamenlijk locaties te ontwikkelen voor lokale bedrijvigheid; zogenaamde interlokale bedrijventerreinen. Daar waar behoefte is aan de nieuwe vestiging van lokale bedrijvigheid zal dus eerst moeten worden gekeken en beoordeeld of en in hoeverre samenwerkende gemeenten gezamenlijk kunnen ontwikkelen en welke bedrijven daar qua aard, schaal en functie passend in zijn. Nieuwe (inter)lokale bedrijventerreinen dienen aan te sluiten bij reeds aanwezige bedrijventerreinen of bij kernen waar al een bedrijventerrein is gevestigd.

2.3.3 Waterplan Gelderland 2010-2015

Het provinciaal beleid is verwoord in Waterplan Gelderland 2010-2015. Hierin staat verwoord hoe de provincie wil zorgen voor voldoende schoon water én droge voeten. Het Waterplan Gelderland 2010-2015 is op 11 november 2009 door Provinciale Staten vastgesteld en op 22 december 2009 in werking getreden.

Het Waterplan is de opvolger van het huidige derde Waterhuishoudingsplan (WHP3). Het beleid uit WHP3 wordt grotendeels voortgezet. Het Waterplan is tegelijk opgesteld met de ontwerp water(beheer)plannen van het Rijk en de waterschappen. In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en van wie ze gaat uitvoeren.

Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd.

Voor de realisatie van bepaalde waterdoelen zijn ruimtelijke maatregelen nodig. Hiervoor krijgt het Waterplan op basis van de nieuwe Waterwet de status van structuurvisie en is beschreven welke instrumenten uit de Wet ruimtelijke ordening de provincie daarvoor wil inzetten.

Op bijgaande uitsnede van de structuurvisiekaart valt op te maken dat vanuit water voor de planontwikkeling geen belemmeringen zijn.

Alle deelgebieden van het plangebied hebben op grond van het Waterplan de basisfunctie 'stedelijk gebied'. Zowel in nieuw als in bestaand stedelijk gebied streeft de provincie naar een duurzaam watersysteem. Nadelige effecten op de waterhuishouding moeten in beginsel voorkomen worden. Hierbij wordt het water in de stad met het omringende watersysteem als één geheel beschouwd. De inrichting en het beheer van het waterhuishoudkundige systeem zijn in stedelijk gebied gericht op:

  • het voorkomen of zo veel mogelijk beperken van wateroverlast;
  • de ontwikkeling en het behoud van de natuur in het stedelijk gebied;
  • het voorkomen van zettingen;
  • het herbenutten van ontwateringswater voor drink- en industriewatervoorziening of voor herstel van verdroogde natuur;
  • het weren van de riolering van (diepe) drainage en instromend grond- en oppervlaktewater;
  • het beperken van de vuilbelasting door riooloverstorten en hemelwateruitlaten;
  • het beperken van de invloed van bronbemaling;
  • het realiseren van de basiskwaliteit voor oppervlaktewater.