Plan: | Buitengebied, Kruisallee 2_2a Wijnbergen en Braamtseweg 4 Kilder |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1955.bplgbgbfwokrl2bwg4-on01 |
Aan de Kruisallee 2-2a te Wijnbergen bevindt zich een agrarisch bedrijf in de vorm van een varkenshouderij. In het verleden was ter plaatse ook een aanverwante activiteit in de vorm van opslag- en handel in veevoer aanwezig. De laatstgenoemde activiteit is inmiddels beëindigd. Op het perceel zijn twee vleesvarkensstallen, één magazijn (de voormalige zakgoedloods), bedrijfswoning (inclusief aanpandig bijgebouw), een garage en diverse bouwwerken geen gebouwen zijnde (onder andere mestplaat, spoelplaats, erfverharding) aanwezig. Om het vleesvarkensbedrijf te laten voldoen aan de laatste milieu- en welzijnseisen dient er fors geïnvesteerd te worden. Aangezien initiatiefnemer geen bedrijfsopvolger heeft, is een dergelijke investering niet reëel en wordt het agrarische bedrijf beëindigd. Initiatiefnemer is voornemens alle agrarische gebouwen (m.u.v. bestaande bijgebouw en zakgoedloods) te slopen en ter compensatie één nieuwe vrijstaande woning te realiseren. Omdat op onderhavige locatie niet genoeg sloopmeters aanwezig zijn voor het oprichten van de beoogde woning wordt 'gesaldeerd' met sloopmeters van een tweede locatie binnen gemeente Montferland.
De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen het voor de locatie geldende bestemmingsplan 'Buitengebied', een partiële herziening is daarom noodzakelijk. De herziening regelt de functieverandering op onderhavige locatie en bevat twee verbeeldingen. Naast de verbeelding van onderhavige locatie, dient ook een verbeelding van de salderingslocatie opgenomen te worden.
Door middel van een principeverzoek is medio 2018 om planologische medewerking gevraagd. Het verzoek betrof destijds een bestemmingsplanwijziging (functieverandering naar wonen, artikel 43, derde lid). Echter is gedurende het traject beoordeeld dat onderhavige locatie niet voldoende sloopmeters genereert om de beoogde vrijstaande woning te realiseren. Hiertoe is in een later stadium een 'salderingslocatie' bij het project betrokken. Het toepassen van een salderingslocatie betekend dat de functiewijziging zoals opgenomen in artikel 43, derde lid, niet meer toepasbaar is. Na uitvoerig ambtelijk overleg heeft gemeente Montferland eind 2019 besloten in principe en onder voorwaarden bereid te zijn om mee te werken aan een partiële herziening.
Het is aan de initiatiefnemers om te motiveren dat de beoogde ontwikkeling voldoet aan een 'goede ruimtelijke ordening' waarbij de haalbaarheid van het initiatief wordt getoetst.
Voorliggende ruimtelijke onderbouwing voorziet hierin.
Het plangebied is gelegen aan de Kruisallee 2-2a te Wijnbergen, in het buitengebied van gemeente Montferland. De locatie is kadastraal bekend als gemeente Bergh, sectie D, nummers 227, 228, 240 & 241. In de directe omgeving van het plangebied zijn diverse enkelbestemmingen aanwezig in de vorm van 'agrarisch', 'water', 'wonen' en 'recreatie'. In onderstaande figuur is een luchtfoto van het bedrijf c.q. plangebied opgenomen.
Figuur 1. Luchtfoto perceel Kruisallee 2-2a te Wijnbergen (bron: globespotter.nl).
Het perceel 'Kruisallee 2-2a' bevindt zich binnen het plangebied van het 'Bestemmingsplan Buitengebied'. Uit het bestemmingsplan volgt dat het perceel is voorzien van de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden' met bijbehorend bouwvlak. Tevens kent het bouwvlak de bestemming 'gebiedsaanduiding, overige zone – beslotenheid' en 'gebiedsaanduiding, overige zone – groene ontwikkelingszone/ecologische verbindingszone'. Ten noordoosten van de locatie loopt de hoogspanningsleiding. Onderstaand is een kaartuitsnede van de plankaart opgenomen.
Figuur 2. Kaartuitsnede plankaart geldend bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl).
Zoals reeds beschreven past de beoogde ontwikkeling niet binnen de kaders van het vigerende bestemmingsplan. Voor de beoogde functiewijziging, inclusief salderingslocatie, dient een partiële herziening van het bestemmingsplan te worden doorlopen.
In hoofdstuk 2 is een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie opgenomen. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader met bijbehorende randvoorwaarden uiteengezet. Hoofdstuk 4 bevat een beschrijving van de relevantie omgevings- en milieuaspecten en de toetsing (haalbaarheid) van het beoogde voornemen hieraan. In het laatste hoofdstuk wordt ingegaan op de economische- en maatschappelijke uitvoerbaarheid.
De locatie is gelegen in het rivierenlandschap van de Oude IJssel, van oudsher een afwisselend landschap met onregelmatige verkaveling en veel kleine variaties in hoogte van de bodem over een korte afstand. Het meanderen van de 'Oude IJssel' heeft de structuur van het gebied gevormd. Van deze structuur is echter steeds minder zichtbaar; door schaalvergroting en ruilverkaveling is het landschap grootschaliger geworden. Met het opkomen van de grootschaligheid zijn beeldbepalende landschapselementen en kavelgrens-beplanting verdwenen. Ten noorden van de locatie is het landschap met name sterk 'vergrijsd' door het aanleggen van de rijksweg A18 en de ontwikkeling van Doetinchem (Wijnbergen).
Beeldbepalend in de omgeving is de recent opgeleverde hoogspanningslijn, deze ligt eveneens ten noorden van de locatie. Ten zuidwesten van de locatie bevindt zich het recreatiegebied stroombroek. In onderstaande figuur is een actuele luchtfoto van het plangebied en de omgeving opgenomen, hieruit volgt de sterke functiemenging van het gebied.
Figuur 3. Luchtfoto plangebied (bron: Google maps).
Vanaf het plangebied bezien zijn Doetinchem en de hoogspanningsleiding, vanuit diverse kijkrichtingen, zichtbaar.
Figuur 4. Uitzicht plangebied, kijkrichting noorden (bron: globespotter.nl).
Op kaartmateriaal daterend van eind 19e eeuw is de locatie reeds als bebouwd weergegeven. Het erf zelf is een oude locatie van boerderij 'de Panoven', deze is na een brand niet herbouwd. Het hedendaagse erf is in de jaren '80 ontwikkeld en wordt gekenmerkt door een functionele indeling. De bedrijfswoning is gesitueerd aan de wegzijde met de gebouwen en stallen daarachter. Op onderstaande figuren is weergegeven hoe het erf en zijn omgeving door de tijd hun vorm hebben gekregen.
Figuur 5. Ontwikkeling van erf en omgeving (bron: rapportage Gelders Genootschap, 2020).
Zoals reeds beschreven kent het huidige erf zijn oorsprong in de jaren '80. De bedrijfswoning staat vooraan op het perceel, evenwijdig met de weg en heeft met de riet gedekte kap een landelijke uitstraling (zie onderstaande figuren).
Figuur 6 & 7. Bedrijfswoning (bron: Google Streetview).
Naast de bedrijfswoning en bijgebouw + garage (A en B), is op het perceel een zakgoedloods met donkere baksteen en plat dak (C) aanwezig. De gebouwen D en E betreffen de vleesvarkensstallen waarvan de daken asbesthoudend zijn. Aan de zuidzijde van stal D ligt een mestplaat en betonverharding. Het perceel kent in relatie tot het agrarisch bouwvlak een hoge bebouwingsgraad. Het gehele erf wordt ontsloten vanaf de Kruisallee. De geasfalteerde erftoegangsweg ligt aan de noordwestzijde, het noord-/ oostelijke deel van het erf wordt ontsloten ook noordwestelijk direct naast de erftoegangsweg.
Figuur 8. Inrichting perceel.
De oppervlakte van de gebouwen zijn als onderstaand. Het aantal beschikbare sloopmeters aan de hand hiervan vast te stellen op 778,1 m2 (gebouw D en E).
Gebouw | Oppervlakte (in m2) |
Woning (A) | 146,0 |
Garage (tussenlid gebouw B en C) | 66,0 |
Aanpandig bijgebouw woning (B) | 105,0 |
Opslagloods (C) | 198,6 |
Varkensstal (D) | 248,2 |
Varkensstal (E) | 529,9 |
Erfverharding/betonverharding (exclusief erftoegangsweg) | 600,0 |
Tabel 1. Overzicht gebouwoppervlakten.
Voor het agrarisch bedrijf is in juli 1996 een milieuvergunning verleend voor het houden van 778 vleesvarkens in de twee stallen. In het kader van het Besluit emissiearme huisvesting veehouderij is de locatie aangemeld in het kader van de zogenaamde 'stoppersregeling'. Echter, op grond van de vigerende bestemming en nog steeds geldende milieuvergunning mag op onderhavige locatie legaal een agrarisch bedrijf in de vorm van een varkenshouderij aanwezig zijn.
Met het initiatief worden de varkensstallen gesaneerd en vervolgens gesloopt, dit geldt tevens voor de mestplaat en het merendeel van de betonverharding. De bestaande bedrijfswoning (A) en aanpandige bijgebouw (B) en garage (tussenlid, C) blijven in hun huidige opzet bestaan. De nieuwe woning (D) wordt gesitueerd op het achtererf, op de plek van de voormalige varkensstallen. Op deze locatie heeft de woning voldoende afstand tot de agrarische buurman en de hoogspanningsleiding. De levensloopbestendige woning is grotendeels gelijkvloers en heeft een bouwlaag met zadeldak. Initiatiefnemers willen zonnepanelen toepassen waardoor voor een dakvlak op het zuiden is gekozen. De woning heeft een enkelvoudige hoofdvorm en er wordt gebruik gemaakt van natuurlijke materialen en kleuren. Qua uitstraling is de beoogde woning ondergeschikt aan de hoofdwoning. De bestaande opslagloods (E) wordt hergebruikt als bijgebouw voor de nieuwe woning. De bestaande erftoegangsweg blijft behouden en ontsluit ook de nieuwe woning. Voor beide woningen geldt dat op het erf wordt geparkeerd. In onderstaande figuren is een indicatieve indeling van het toekomstig plangebied opgenomen.
Figuur 9. Inrichting plangebied.
Om de nieuwe woning goed in te passen volgens de beleidsuitgangspunten van gemeente Montferland is het 'Gelders Genootschap' ingeschakeld om hierin te adviseren. Het rapport 'Erfadvies Kruisallee 2 Wijnbergen, Gemeente Montferland d.d. 24-01-2020' is als Bijlage 1 (Erfadvies - notitie uitgangspunten en randvoorwaarden Kruisallee 2-2a) bij deze toelichting opgenomen. Het advies behelst uitgangspunten en randvoorwaarden voor het ruimtelijk ontwerp van onderhavige locatie en de bebouwing. Het erfadvies (figuur 10) wordt door initiatiefnemers overgenomen en is weergegeven in onderstaande figuur 11. Het inrichtingsplan is in grootformaat in Bijlage 2 (Gewenste situatie-landschappelijke inpassing Kruisallee 2-2a) bij deze toelichting opgenomen. De huidige bedrijfswoning (A) blijft qua hiërarchie het hoofdgebouw op het erf. De nieuwe woning (B) komt op het achtererf, naast de walnotenboom (F). Deze boom blijft behouden en krijgt meer ruimte zich te ontwikkelen tot een beeldbepalende erfboom. Het bestaande bijgebouw (C) wordt, zoals reeds beschreven, hergebruikt als bijgebouw voor de nieuwe woning. Langs de perceelsgrens (G) staan moeraseiken met een meidoornhaag, aan de 'achterzijde' (H) komt streekeigen lage beplanting zoals meidoorn, veldesdoorn of haagbeuk. Het plangebied is gelegen binnen de ecologische verbindingszone voor de das en als versterking van het Oude IJssellandschap worden op het tussenliggende perceel een aantal hoogstam fruitbomen (I) geplant. De Italiaanse populieren (J) worden op termijn vervangen door streekeigen beplanting die de waardevolle beplanting langs het pad versterkt. Het weiland (K) blijft agrarisch en open. Met de nieuwe beplanting aan de oostgrens wordt op deze wijze bijgedragen aan de kleinschaligheid en variatie van het landschap en de toegankelijkheid voor de das.
Figuur 10. Advies erfinrichting (Bron: rapport GG 2020).
Figuur 11. Erfinrichtingsplan (Bron: VanWestreenen).
Alle agrarische activiteiten op het perceel worden beëindigd, een milieuvergunning voor onderhavige locatie is daarmee niet langer noodzakelijk.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op d.d. 13 maart 2012 inwerking getreden. Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte. De structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op Rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw Rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de structuurvisie schetst het Rijk ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028. De leidende gedachte in de SVIR is ruimte maken voor groei en beweging. De SVIR is de eerste Rijksnota die de onderwerpen infrastructuur en ruimte integraal behandelt. In de SVIR richt het Rijk zich vooral op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van Rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau.
Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Het Rijk stelt derhalve geen specifieke regels voor compacte ontwikkelingen in het buitengebied. Het voorgenomen plan raakt geen nationale belangen en is niet in strijd met het bepaalde in de SVIR.
Het Rijk legt met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), de nationale ruimtelijke belangen juridisch vast. Enerzijds betreft het de belangen die reeds in de (ontwerp-)AMvB Ruimte uit 2009 waren opgenomen en anderzijds is het Barro aangevuld met onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Het besluit is op d.d. 30 december 2011 in werking getreden. Onderwerpen waarvoor het Rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken. Ter bescherming van deze belangen zijn reserveringsgebieden, begrenzingen en vrijwaringszones opgenomen. In het besluit is aangegeven op welke wijze bestemmingsplannen voor deze gebieden moeten zijn ingericht. Indien geldende bestemmingsplannen niet voldoen aan het Barro dan moeten deze binnen drie jaar na inwerkingtreding van het besluit zijn aangepast. Bij besluit van d.d. 28 augustus 2012 (inwerking getreden op d.d. 1 oktober 2012) is het Barro aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen hoofdinfrastructuur (reserveringen voor hoofdwegen en landelijke spoorwegen en vrijwaring rond Rijksvaarwegen), de elektriciteitsvoorziening, het regime van de herijkte ecologische hoofdstructuur en waterveiligheid (bescherming van primaire waterkeringen en bouwbeperkingen in het IJsselmeergebied). Het Barro doet geen specifieke uitspraken over zaken die in onderhavig plan worden geregeld en vormt daarmee geen belemmering.
De Ladder voor duurzame verstedelijking (verder: 'de Ladder') is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De uitgangspunten hierbij zijn dat de ontwikkeling voorziet in een behoefte, en dat de ontwikkeling in eerste instantie in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Artikel 3.6 lid twee Bro omschrijft de ladder als volgt:
"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien".
Voor de Ladder is dus een onderzoek nodig die uit twee stappen bestaat:
De toepassing van de Ladder is medebepaald door uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS). De ABRvS heeft in een 'overzichtsuitspraak' op d.d. 28 juni 2017 op een rij gezet hoe de Ladder gebruikt moet worden. Hiermee wordt houvast geboden aan de rechtspraktijk.
De laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Artikel 1.1.1 van het Bro definieert een stedelijke ontwikkeling als “een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen”. Voorliggend initiatief zou kunnen worden aangemerkt als een woningbouwlocatie. Deze term is echter niet gedefinieerd in het Bro. Uit jurisprudentie (bijvoorbeeld uitspraak ABRvS20151297/1/R4) blijkt dat woningbouwplannen met elf woningen niet hoeven worden aangemerkt als woningbouwlocatie, maar grotere woningbouwplannen wel.
In voorliggend plan worden de varkensstallen gesloopt en één nieuwe woning opgericht (met behulp van sloop-/salderingsmeters elders). Het initiatief wordt daarom niet aangemerkt als stedelijke ontwikkeling c.q. woningbouwplan. De duurzaamheidsladder uit artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro vormt om die reden dan ook geen belemmering voor voorgenomen initiatief.
Het Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het plan is een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van het watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
Uitgangspunt is het streven naar een integrale benadering, door economie (inclusief verdienvermogen), natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie en cultureel erfgoed zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. In het Nationaal Waterplan zijn verder geen beleidsuitspraken opgenomen die relevant zijn voor de voorgenomen ontwikkeling. In paragraaf 4.5 wordt ingegaan op de wijze waarop invulling is gegeven aan de watertoets als bedoeld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
In de Wet natuurbescherming staan beschermingsregels voor de Nederlandse natuurgebieden en planten- en diersoorten. Vanwege de inwerkingtreding van deze wet op 1 januari 2017 zijn de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet en de Boswet komen te vervallen. Zowel soortenbescherming als gebiedsbescherming zijn nu in de Wet natuurbescherming geregeld. Het Natura 2000-gebied 'Gelderse Poort' is gelegen op een afstand van circa twaalf kilometer van onderhavig plangebied.
Door de bedrijfsbeëindiging is er een ruime afname van ammoniakemissie en -depositie op de omliggende Natura 2000-gebieden. Omdat er niet langer bedrijfsmatig dieren worden gehouden op onderhavige locatie vervalt de vergunningsplicht op grond van de Wet natuurbescherming (onderdeel: gebiedsbescherming).
Tevens is op onderhavige locatie een quickscan (natuurtoets) flora en fauna uitgevoerd. Het volledige rapport is bijgevoegd als Bijlage 3 (Quickscan Natuurwaardenonderzoek Kruisallee 2-2a) bij deze toelichting. De belangrijkste conclusie die volgt uit de quickscan is dat de voorgenomen activiteiten niet leiden tot wettelijke consequenties in het kader van soort- of gebiedsbescherming.
Op d.d. 19 december 2018 is de omgevingsvisie Gaaf Gelderland (hierna: omgevingsvisie) door provinciale staten vastgesteld. De omgevingsvisie is d.d. 1 maart 2019 in werking getreden. In de visie wordt beschreven dat men zich op een cruciaal punt in de tijd bevindt, de wereld verandert ingrijpend. Het energievraagstuk, klimaatverandering, uitputting van de grondstoffen, kwetsbare biodiversiteit, digitalisering en internationalisering, stuk voor stuk onderwerpen die ook Gelderland raken en druk zetten op de leefomgeving. Aangezien de Gelderse leefomgeving in omgang beperkt is in combinatie met vele uiteenlopende belangen en zichten dienen gewogen keuzes gemaakt te worden aangaande de inrichting van de provincie. Provinciale Staten zetten in op een gezond, veilig, school en welvarend Gelderland (kernvisie).
Bij de afweging over de optimale indeling wordt de focust op duurzaamheid, verbondenheid en krachtige economie, deze factoren dragen bij aan de kernvisie. De visie is in figuur 12 verbeeld. Door de visie te combineren met zeven ambities (zie figuur 13) tracht provincie Gelderland een meerwaarde te creëren en zo tot een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland te komen.
Figuur 12 en 13. Kernvisie + ambities (bron: Omgevingsverordening).
Eén van de zeven ambities is het aspect wonen (zie ook figuur 13). Een duurzaam en divers woonen leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen, is het streven aldus de visie. De ambitie van de provincie is hierin onderverdeeld in drie punten:
Voorliggend planinitiatief wordt niet als zodanig beschreven in de omgevingsvisie. Dit laat onverlet dat gekeken dient te worden hoe voorliggend plan past binnen de kernvisie van provincie Gelderland. Door de levensloopbestendige woning duurzaam te realiseren (onder andere met zonnepanelen) en landschappelijk in te passen wordt aangesloten bij de ambitie van de provincie, en waar mogelijk zelfs een verbetering doorgevoerd. Bovendien kan binnen het plan op termijn ook de bestaande riet-gedekte woning klimaatneutraal worden gemaakt middels het installeren van zonnepanelen en -boiler op de daken van de voorgenoemde te handhaven bestaande bebouwing.
Resumé, de beoogde ontwikkeling heeft geen negatief effect op de kernkwaliteiten van de provincie.
Op d.d. 19 december 2018 is tevens door provinciale staten de 'Geconsolideerde Omgevingsverordening (december 2018)' vastgesteld. De omgevingsverordening is d.d. 1 maart 2019 in werking getreden. Op grond van de verordening zijn de respectievelijk de artikelen 2.2 (instructieregels, regionale woonagenda) en 2.52 (nieuwe ontwikkelingen in bestemmingsplan Groene ontwikkelingszone) maatgevend voor onderhavig initiatief. De twee artikelen luiden als volgt (waarbij in cursief wordt getoetst aan de voorwaarde):
Artikel 2.2 (instructieregel bestemmingsplan doorwerking regionale woonagenda)
Deze voorwaarde is niet van toepassing.
Artikel 2.52 (nieuwe ontwikkelingen in bestemmingsplan Groene ontwikkelzone)
Voorgenomen initiatief betreft geen grootschalige ontwikkeling, onderhavig lid is dan ook niet van toepassing.
In voorliggende ruimtelijke onderbouwing, die deel uitmaakt van de bestemmingsplanherziening, wordt gemotiveerd dat de beoogde ontwikkeling voldoet aan een 'goede ruimtelijke ordening' waarbij de haalbaarheid van het initiatief wordt getoetst. Om het oprichten van de levensloopbestendige woning te faciliteren worden de varkensstallen op onderhavige locatie plus sloopmeters elders ingezet (zie ook paragraaf 3.4). Bovendien wordt de beoogde woning landschappelijk ingepast waarbij oog is voor het versterken van de groene ontwikkelingszone/ ecologische verbindingszone.
De sloop van de 'salderingsmeters' en 'landschappelijke inpassing' zullen deel uitmaken van de bestemmingsplanherziening. Hiermee wordt voldaan aan het gestelde.
Gezien het voorstaande wordt voldaan aan de voorwaarden uit artikelen 2.2 en 2.52, het provinciale beleid vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.
De wethouders Wonen van de Liemerse gemeenten Duiven, Doesburg, Montferland, Rijnwaarden, Westervoort en Zevenaar hebben samen de 'Liemerse Woonagenda' voor de periode 2017. 2027 ondertekend. Op basis van deze cijfers kunnen in de Liemers de komende 10 jaar ruim 2.800 nieuwbouwwoningen gebouwd worden.
Van dit aantal kunnen 880 woningen in de gemeente Montferland worden gerealiseerd. Bij de laatste prognoses is opgevallen dat het aantal huishoudens tot 2027 harder groeit dan eerder verwacht. De woonbehoefte is daarmee navenant groter geworden. Dit komt omdat er weer volop dynamiek is op de woningmarkt. Deze dynamiek leidt op zichzelf al tot een verhoogde (inhaal)vraag voor de korte termijn. In de plus variant wordt een woningbehoefte in deze periode verondersteld van 1.235 woningen.
Met het voorgenomen initiatief wordt voorzien in de behoefte aan landelijk wonen. Het initiatief voorziet ten opzichte van de bestaande situatie in de toevoeging van één woning. De bescheiden toevoegingen in het buitengebied door functieverandering zijn supplementair/aanvullend op de woningbouwprogrammering in de kernen. Hier komt bij dat de opgave voor Montferland hoger is dan de voorraad harde plancapaciteit voor de kernen zoals opgenomen in de gemeentelijke woningbouwprogrammering. Zolang de behoefte in de periode 2017 - 2027 hoger is dan de voorraad harde plancapaciteit hebben gemeenten op grond van de Liemerse woonagenda de vrijheid om naar eigen inzicht, maar met de uitgangspunten uit het kwalitatieve deel, plannen te ontwikkelen. Met de realisatie van dit plan wordt voorzien in de behoefte aan landelijk wonen en wordt verrommeling van het buitengebied tegengegaan en de kwaliteit van de woonomgeving bevorderd. Hiermee is het initiatief passend binnen de Liemerse Woonagenda.
In 2008 heeft de gemeente Montferland besloten, om voor het grondgebied van de gemeente, met uitzondering van de bebouwde kommen, een structuurvisie op te stellen. De Structuurvisie Montferland is op d.d. 23 april 2009 vastgesteld door de gemeenteraad. Het doel van de Structuurvisie Montferland is tweeledig:
Op enkele onderdelen zijn nieuwe ambities toegevoegd, zoals een aansluiting van de Hengelderweg nabij Kollenburg bij Didam op de A12. De structuurvisie blijft een visie op hoofdlijnen en is in beeld gebracht op de kaart Structuurvisie Montferland.
De verbeelding behorend bij de structuurvisie is opgenomen in onderstaande figuur. Het plangebied is gelegen binnen de rode cirkel.
Figuur 14. Stuctuurvisiekaart.
Op grond van de structuurvisiekaart ligt initiatieflocatie binnen het gebied met als hoofdfunctie 'landbouw' en de aanduiding 'ecologische verbindingszone'. In de structuurvisie wordt beschreven dat men verwacht dat het aantal agrarische bedrijven binnen de gemeente de komende jaren zal afnemen. Dat roept de vraag op naar de mogelijkheden voor hergebruik van vrijkomende gebouwen. De gemeente wil hiervoor ruimere mogelijkheden opnemen in haar beleid, uit oogpunt van het behoud van een sterke plattelandseconomie.
Daarnaast hanteert Montferland de versterking van de ruimtelijke kwaliteit bij functieverandering als uitgangspunt, aldus de visie. Dat betekent bijvoorbeeld dat er vereveningseisen worden gesteld ten aanzien van de sloop van gebouwen, de beeldkwaliteit en de landschappelijke inpassing. Elke functieverandering zal moeten bijdragen aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit.
Ten aanzien van de ecologische verbindingszones is beschreven dat de gemeente ernaar streeft de bestaande bos- en natuurgebieden meer in samenhang met elkaar te brengen. Deze samenhang wordt uitgevoerd overeenkomstig het meest recente provinciale beleid. Onderhavig plangebied valt in de verbindingszone 'ten noorden van Stroombroek, Montferland – Slangenburg' met als gidssoort Das.
In voorliggend plan worden op onderhavige locatie stallen gesloopt en tevens worden er sloopmeters van elders binnen de gemeente ingezet. Hiervoor in de plaats wordt één nieuwe woning op het achtererf gerealiseerd. Het agrarisch bedrijf wordt beëindigd waardoor er sprake is van een functieverandering.
Onderhavig initiatief speelt in op de trend dat er steeds meer leegstaande bebouwing in het buitengebied bij komt. Door de sloop en nieuwbouw, die landschappelijk is ingepast, wordt met het plan de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied verbetert en neemt, mede door de levensloopbestendige woning, de vitaliteit van het buitengebied toe. Bij het opstellen van het erfinrichtingsplan is rekening gehouden met de gidssoort Das, welke zijn weg vindt in de ecologische verbindingszone. Het plan past hiermee binnen het beleid van de structuurvisie.
Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP+) is opgesteld in samenspraak met gemeente Oude IJsselstreek en Doetinchem en biedt de mogelijkheid de landschappelijke eenheid en kwaliteit in de gemeente te versterken en toch ruimte te bieden aan bestaande bedrijven en ontwikkelingen in de toekomst. Het LOP+ is een beleidsnota uit 2008 waarin het landschapsbeleid is vastgesteld.
In de beleidsnota wordt onderscheidt gemaakt in zes verschillende landschap-ensembles verdeeld over het grondgebied van de gemeenten. De ensembles verwijzen naar de geschiedenis van het landschap maar ook het hedendaags gebruik ervan. De landschaps-ensembles zijn vervolgens onderverdeeld in deelgebieden. Onderhavig plangebied is gelegen binnen het ensemble 'op de historische rivierterrassen van de oeroude IJssel'. Dit ensemble is onderverdeeld in vier deelgebieden: (1) het landbouwontwikkelingsgebied, (2) een brede band om het dorp Azewijn via het Azewijnse Broek naar Netterden, (3) de reliëfrijke westelijke zoom langs de Oude IJssel en (4) het gebied ten zuidoosten van Silvolde en rond de Aastrang. Het plangebied is gelegen binnen de rode cirkel in onderstaande figuur en valt hiermee binnen deelgebied 3.
Figuur 15. Deelgebieden in ensemble (bron: LOP+).
In het LOP+ staan de belangrijkste karakteristieken van het landschap omschreven. Deze stroomvlakte van de Oude IJssel is een oud cultuurlandschap met van oudsher een rijke variantie aan landschapselementen. Waardevol zijn de hoogteverschillen en het patroon van geulen en terrasruggen. Het gebied kent een hoge natuurwaarde en is aangewezen als ecologische verbindingszone. Het streven bij invulling van deze zone aan te sluiten bij het cultuurlandschap met behoud, herstel en versterking van landschapselementen.
Voorliggend plan voorziet in de sloop van leegstaande schuren (op initiatief- en salderingslocatie) en ter compensatie wordt er één woning opgericht. Met behulp van de uitgevoerde landschapsanalyse en bijbehorende erfinrichting wordt voldaan aan de eisen uit het LOP+. (Beargumentering paragraaf 3.4.1 is tevens op onderhavige paragraaf van toepassing).
Op d.d. 22 april 2010 is door de gemeenteraad het beeldkwaliteitsplan buitengebied vastgesteld. De primaire functie van het plan is om de ambities ten aanzien van de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit weer te geven (erfbeplanting, oriëntatie en plaatsing van bouwmassa's op het erf, materiaalgebruik e.d.). Het plan omhelst een aantal richtlijnen die de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit verzekeren maar tevens inspelen op de functionele eisen van de landbouw en voldoende creatieve ruimte laten om per geval maatwerk te leveren. Het beeldkwaliteitsplan wordt als toetsingskader bij functieveranderingen van agrarische bouwvlakken ingezet.
Op grond van het beeldkwaliteitsplan buitengebied ligt onderhavige planlocatie in het deelgebied 'Broekontginningenlandschap IJsselvallei'. Het plangebied is gelegen binnen de rode cirkel in onderstaande figuur. Ten aanzien van functieverandering is voor dit deelgebied opgenomen dat het goede mogelijkheden biedt om erven in te passen in het landschap. Doordat bij functieverandering veelal het bouwkavel in omvang afneemt, biedt dit mogelijkheden om de vrijgekomen ruimte landschappelijk (groen) in te richten.
Figuur 16. Deelgebieden (bron: Beelkwaliteitsplan Buitengebied).
In het beeldkwaliteitsplan buitengebied zijn algemene en specifieke richtlijnen/criteria per deelgebied bij functieverandering opgenomen. De richtlijnen voor beeldkwaliteit op erfniveau luiden als volgt (waarbij in cursief wordt getoetst aan de richtlijn):
Binnen het plan wordt één bestaand bijgebouw hergebruikt als bijgebouw voor de nieuwe woning. De uitstraling wordt daarbij verbeterd.
Uit het omschreven erfinrichtingsplan in paragraaf 2.2.1 volgt dat wordt aangesloten bij de compacte erfgedachte. Zo beschikt het perceel bijvoorbeeld over één toegangsweg en wordt er t.b.v. de nieuwe woning achter het bijgebouw - en dus vanaf de openbare weg uit het zicht - geparkeerd.
Bij de inrichting van het erf wordt op verschillende manieren hier invulling aangegeven.
Derhalve wordt voldaan aan het criterium.
In onderhavig plan is er geen sprake van zowel verhogingen dan wel vergravingen.
De richtlijnen voor beeldkwaliteit op bebouwingsniveau luiden als volgt (waarbij in cursief wordt getoetst aan de richtlijn):
Zoals reeds beschreven omvat de beoogde ontwikkeling het oprichten van een levensloopbestendige woning. Deze woning is grotendeels gelijkvloers en heeft een bouwlaag mat een zadeldak. Omdat de initiatiefnemers zonnepanelen willen toepassen is gekozen voor een dakvlak op het zuiden. De woning heeft een enkelvoudige hoofdvorm en er wordt gebruik gemaakt van natuurlijke materialen en gedempte kleuren.
De gebiedsspecifieke ontwerprichtlijnen voor onderhavig deelgebied luiden als volgt (waarbij in cursief wordt getoetst aan de richtlijn):
In het plangebied worden op het tussenliggende gedeelte enkele hoogstam fruitbomen aangeplant, dit als bijdrage aan de ecologische verbindingszone voor de das en tevens als versterking van het Oude IJssellandschap (zie ook paragraaf 2.2.1).
Zie paragraaf 2.2.1, in het opgenomen erfinrichtingsplan wordt met de beschreven gebiedsspecifieke ontwerprichtlijnen rekening gehouden.
Voorliggend plan voldoet aan de gestelde richtlijnen voor beeldkwaliteit op erfniveau, op bebouwingsniveau en de gebiedsspecifieke richtlijnen. De voorgenomen planontwikkeling past hiermee binnen het vastgestelde beeldkwaliteitsplan buitengebied.
De woonvisie 2016 . 2020 bevat de ambities, doelstellingen en maatregelen over het wonen in de gemeente Montferland voor de komende jaren. De visie wordt in het document als volgt geformuleerd: "de gemeente Montferland is een groene gemeente, die haar inwoners de kans geeft binnen deze gemeente de wooncarrière te doorlopen. Bijzondere aandacht krijgen de jonge, vaak startende huishoudens en de groeiende groep ouderen. Bestaande woongebieden, woningen en vastgoed worden optimaal benut en ontbrekende woningen en woonruimten voegen we toe."
De gemeente Montferland "wil haar bewoners een prettige woon- en leefsituatie op kernenniveau blijven bieden. De gemeente heeft vooral een regierol bij het realiseren van haar doelen. De visie vertaalt zich in zes ambities:
Planologisch gezien neemt het aantal woningen met één toe in voorliggend plan. Het gaat om een kwalitatief hoogwaardige levensloopbestendige woning. Met het plan wordt aangesloten bij de ambitie van de gemeente om haar inwoners zo lang mogelijk zelfstandig te laten wonen. Door de sloop van de varkensstallen op onderhavige locatie plus sloop op de salderingslocatie wordt verstening in het buitengebied tegengegaan en draagt het bij aan de ruimtelijke kwaliteit. In de woonvisie is geen specifiek beleid opgenomen ten aanzien van functieverandering. Derhalve kan worden geconcludeerd dat voorliggend plan niet strijdig is met de woonvisie.
De regeling voor een functiewijziging van een agrarisch bedrijf naar woonbestemming is opgenomen in het geldende plan (artikel 43) alsmede vastgelegd in het beleid van de gemeente Montferland (o.a. 'Herijking ruimte voor vernieuwing in het Buitengebied').
Wellicht ten overvloede wordt benoemd dat onderhavige ruimtelijke onderbouwing dient voor een partiële bestemmingsplan herziening van het bestemmingsplan. De herziening regelt de functieverandering op onderhavige locatie en bevat twee verbeeldingen. Naast de verbeelding van onderhavige locatie, dient ook een verbeelding van de salderingslocatie opgenomen te worden.
Ondanks de herziening dient getoetst worden aan artikel 43.3, derde lid. Deze wijzigingsbevoegdheid regelt de functieverandering naar wonen op de planlocatie en luidt als volgt (waarbij in cursief wordt getoetst aan de voorwaarde):
Artikel 43.3 Functieverandering naar wonen
Artikel 43.3.1 Algemene voorwaarden
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om in het kader van functieverandering naar wonen de volgende bestemmingen te wijzigen naar de bestemming 'Wonen' conform de navolgende sub-leden van dit artikel (waarbij 'agrarisch' als sub is opgenomen). Bij de toepassing van deze wijzigingsbevoegdheden dienen de volgende voorwaarden in acht te worden genomen:
Figuur 17. Kaartuitsnede 'Bovengrondse hoogspanningslijnen' (bron: Atlas leefomgeving,
RIVM).
Uit voorgaande toetsing blijkt dat kan worden voldaan aan de gestelde algemene voorwaarden voor een functiewijziging van agrarisch naar wonen.
Ondanks de herziening dient getoetst te worden aan artikel 43.3.3. Deze wijzigingsbevoegdheid regelt het oprichten van de beoogde levensloopbestendige woning en luidt als volgt:
Artikel 43.3.3 Vrijstaande woningen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten einde de bouw van maximaal één vrijstaande woning mogelijk te maken met dien verstande dat:
Om een nieuwe woning met een inhoud van maximaal 880 m³ te realiseren dient minimaal 1.000 m2 te worden gereduceerd. Onderhavige locatie genereert een sloopsom van 778,1 m2. Dit betekent dat feitelijk 222 m2 door een salderingslocatie ingebracht moet worden. Het beleidsdocument 'Aanpassingen hoofdstuk 3 Notitie 'Herijking Ruimte voor Vernieuwing in het Buitengebied (2012)', vastgesteld d.d. 24 oktober '19 kent twee maatgevende voorwaarden wat betreft het salderen:
“Voor zover er op de salderingslocatie uitsluitend gebouwen worden gesloopt welke zijn voorzien van asbesthoudende daken, kan in afwijking van het bovenstaande worden volstaan met minder sloop. Het slooptekort op de functieveranderingslocatie dient in dat geval op de salderingslocatie met een factor 2 te worden gesloopt én tenminste 200 m2. Er dient in dat geval met een rapport te worden aangetoond dat sprake is van asbesthoudend materiaal en voorts moet worden verzekerd dat dit op een voorgeschreven wijze wordt verwijderd".
De salderingslocatie bevindt zich aan de 'Braamtseweg 4 te Kilder. Op deze locatie werd een rundveehouderij geëxploiteerd. Op onderstaande figuur (figuur 18) is weergegeven welk gebouw (oranje gearceerd) wordt gesloopt ten behoeve van onderhavig plan. Het betreft hier een asbesthoudend dak. De overige gebouwen blijven intact ten behoeve van de nieuwe woonbestemming aan de Braamtseweg 4.
Figuur 18. Luchtfoto.
Op grond van de beleidsnotitie dient 222 m2 x 2 = 444 m2 op de salderingslocatie te worden gesloopt. Het aantal sloopmeters (oranje gearceerd) van de stal bedraagt minimaal 475 m2. Derhalve wordt op externe locatie en daarmee in totaliteit ruimvoldoende vierkante meters gesloopt met in acht neming van de factor 2 (asbest dakbedekking). Tevens wordt voldaan aan de minimale ondergrens van 400 m2.
Uit voorgaande toetsing blijkt dat tevens kan worden voldaan aan de voorwaarden ten aanzien van het oprichten van een vrijstaande woning (artikel 43.3.3). Onderhavig plan voldoet daarmee in zijn geheel aan het gemeentelijk beleid.
Bestemming Braamtseweg 4 te Kilder
Gelijktijdig met de beoogde functiewijziging van de locatie Kruisallee 2 te Wijnbergen wordt de bestemming van de locatie Braamtseweg 4 te Kilder gewijzigd. Op grond van het geldende bestemmingsplan Buitengebied (geconsolideerd 2017) is deze locatie bestemd voor agrarische doeleinden (agrarisch bedrijf) met bijbehorende bouwvlak. Zie onderstaande figuur.
Figuur 19. plankaart Braamtseweg 4 te Kilder.
Conform de geldende beleidsregels wordt de thans geldende agrarische bestemming omgezet naar de enkelbestemming 'wonen'. Op basis hiervan kan worden verzekerd dat de te slopen bebouwing niet wordt herbouwd. In de gewenste situatie wordt de bestaande rundveestal alsmede de bijbehorende voorzieningen (kuilvoerplaten et cetera) verwijderd. Een bestaande schuur op het erf (ongeveer 238 m2) wordt als bijgebouw ten behoeve van de woonfunctie in gebruik genomen. De bestaande agrarische bedrijfswoning wordt vervolgens in gebruik genomen voor woondoeleinden.
Bouwvlak
In de gewenste situatie wordt conform de geldende beleidsregels het bestaande agrarische bouwvlak verwijderd. Ter vervanging hiervan krijgt een deel van de gronden de bestemming 'Wonen' met een bouwvlak. De onderstaande figuur geeft met een rode lijn weer waar het bouwvlak zal komen. Een deel van de gronden houdt de bestemming 'Agrarisch' maar van die gronden wordt het agrarische bouwvlak verwijderd. Dat maakt dat geen gebouwen meer mogelijk zijn. Voor de nog aanwezige schuur die moet worden gesloopt wordt bepaald dat deze moet zijn verwijderd alvorens met dit perceel en het perceel aan de Kruisallee 2 en 2a te Wijnbergen in gebruik neemt. Hiervoor is een voorwaardelijke verplichting opgenomen.
Figuur 20. Indicatie bestemmingsvlak 'Wonen' Braamtseweg 4 te Kilder.
Archeologie
De locatie Braamtseweg 4 is gelegen in een gebied met een archeologische verwachtingswaarde 1 & 2. In de gewenste situatie worden geen bouwwerkzaamheden uitgevoerd. Wel worden de bestaande rundveestal met onderkeldering en de overige voorzieningen ten behoeve van het voormalige agrarische bedrijf verwijderd (kuilvoerplaten et cetera). Ten tijde van de bouw van de stal en onderkeldering en de aanleg van de voorzieningen is ter plaatse de grond reeds aanzienlijk geroerd. In de gewenste situatie wordt alleen deze bestaande bebouwing verwijderd. Nu ter plaatse van deze bebouwing de bodem reeds is verstoord en de omliggende gronden niet aanvullend worden geroerd, bestaat er geen noodzaak voor het uitvoeren van een archeologische onderzoek.
Flora en Fauna
In de gewenste situatie wordt een bestaande rundveestal en enkele bouwwerken gesloopt. Het betreft hier een eenvoudige oude rundveestal met onderkeldering. Deze stal is niet voorzien van een spouwmuren of geïsoleerd dak. Hierdoor zijn in deze stal geen ruimtes aanwezig waar vleermuizen, vogels of zoogdieren kunnen verblijven. Daarnaast zal de sloop worden uitgevoerd buiten het broedseizoen voor vogels. Gelet op voornoemde kan worden uitgesloten dat als gevolg van de sloopwerkzaamheden negatieve effecten voor de flora & fauna optreden. Hierbij wordt opgemerkt dat bij de sloopwerkzaamheden de geldende zorgplicht ten aanzien van de flora & fauna in acht wordt genomen.
Landschappelijke inpassing
Voor de locatie Braamtseweg 4 te Kilder is door buro Oostzee plan voor de landschappelijke inpassing opgesteld. Dit plan is hieronder alsmede als Bijlage 10 (Landschappelijke inpassing
Braamtseweg 4) bij deze toelichting opgenomen. Ook is dat landschappelijk inpassingsplan als voorwaardelijke verplichting opgenomen.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt in de eerste instantie het wettelijk kader bij de beoordeling van een aanvraag omgevingsvergunning Wabo voor dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv geeft hiervoor geurbelastings- en afstandsnormen (artikelen 3, 4 en 5) in relatie tot geurgevoelige objecten in de nabijheid van de veehouderij. De Wgv heeft betrekking op twee aspecten; ten eerste speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed gewoon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.
Ten tweede moet bij de belangenafweging voor een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een partij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad. In de buurt van onderhavig plangebied zijn twee veehouderijen gevestigd (bron: I-GO Veehouderijen):
Op grond van artikel 4 Wgv dient de afstand tussen een veehouderij (emissiepunt) waar dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld (zoals melkvee) tot een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom, minimaal vijftig meter te bedragen. Artikel 5 van de Wgv regelt de minimale gevelafstand tussen de veehouderij en een geurgevoelig object, buiten de bebouwde kom dient deze minimaal 25 meter te bedragen. De afstand van de beoogde woning tot de dichtstbijzijnde stal (melkvee, Kruisallee 3) bedraagt circa zeshonderd meter. Aan beide afstanden wordt derhalve ruimschoots voldaan.
In artikel 3 van de Wgv is opgenomen dat een omgevingsvergunning met betrekking tot een veehouderij wordt geweigerd indien de geurbelasting van die veehouderij op een geurgevoelig object, binnen een concentratiegebied, buiten de bebouwde kom meer dan 14,0 ouE/m3 bedraagt. Met behulp van het rekenprogramma 'V-Stacks' is de (voorgrond-) geurbelasting van de veehouderij gelegen aan de Kruisallee 4a berekend op de toekomstige woning. De voorgrondbelasting bedraagt maximaal 4,5 ouE/m3 op de beoogde woning, het 'woon- en leefklimaat' is op grond van de RIVM-milieukwaliteitscriteria te beoordelen als 'redelijk goed'. Tevens wordt ruimschoots voldaan aan de vereiste gevelafstand van 25 meter (artikel 5 van de Wgv). Derhalve kan worden geconcludeerd dat er ter plaatse van de beoogde woning sprake is van een aanvaardbaar 'woon- en leefklimaat'. Tevens worden omliggende veehouderijen niet onevenredig geschaad in hun huidige en (eventueel toekomstige) bedrijfsontwikkeling. In het kader van een functiewijziging behouden op grond van de Wgv de bedrijfswoning Kruisallee 2 alsmede de nieuw te bouwen woning bovendien de status van “woning behorende bij een veehouderij van derden”.
Voor beide woningen geldt hierdoor een vaste afstand van vijftig meter tot een veehouderij van derden. Zoals reeds is geconcludeerd wordt ruimschoots aan deze afstandseis voldaan.
Resumé, vanuit het aspect geur bestaan er geen belemmeringen ten aanzien van de voorgenomen planontwikkeling.
De Wet geluidhinder (Wgh) vormt een belangrijk juridisch kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De wet biedt geluidsgevoelige gebouwen en terreinen (zoals woningen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, psychiatrische inrichtingen en de terreinen daarom heen) bescherming tegen geluidhinder van wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai door middel van zonering. Voor de geluidsgevoelige objecten moeten bepaalde grenswaarden in acht worden gehouden. Deze grenswaarde volgen uit de Wgh en bedragen voor buitenstedelijk gebied 48 dB als voorkeursgrenswaarde en 53 dB als maximale ontheffingswaarde.
Ten behoeve van de beoogde partiële herziening is op onderhavige planlocatie een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De rapportage 'Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai, referentie 06385-52613-03, d.d. 8 april 2020) is opgenomen in Bijlage 5 (Akoestisch onderzoek 8 april 2020 Kruisallee 2-2a) bij deze toelichting. Uit berekeningen blijkt dat de maximaal optredende geluidbelasting vanwege de Doetinchemseweg maximaal 44 dB bedraagt (inclusief aftrek) op de wettelijke gevel van het nieuw te bouwen object. Op grond van het akoestisch onderzoek kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde.
Tevens is een akoestisch onderzoek uitgevoerd met als doel het bepalen van de optredende geluidniveaus veroorzaakt door het agrarisch bedrijf (Kruisallee 4a) op de beoogde woning. De berekende geluidniveaus zijn in dit onderzoek getoetst aan de geluidgrenswaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer. Daarmee is onderzocht of het bedrijf mogelijk belemmerd wordt in haar bedrijfsvoering. Daarnaast is onderzocht of er ter plaatse van de beoogde woning sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit de berekeningen blijkt dat in de representatieve bedrijfssituatie bij de beoogde woning zowel ten aanzien van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau als ten aanzien van het maximaal geluidniveau voldaan wordt aan de grenswaarden. De beoogde woning vormt daarmee geen belemmering voor het agrarisch bedrijf.
Uit de berekeningen blijkt verder dat ter plaatse van de beoogde woning sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Het volledige rapport 'Akoestisch onderzoek industrielawaai, referentie 06385-52613-01, d.d. 2 maart 2020) is tevens opgenomen in Bijlage 4 (Akoestisch onderzoek 2 maart 2020 Kruisallee 2-2a) bij deze toelichting.
Het aspect geluid vormt op deze wijze geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Op basis van de Wet luchtkwaliteit gelden kwaliteitseisen voor de luchtkwaliteit. Deze eisen zijn door middel van grenswaarden voor diverse luchtverontreinigingscomponenten vastgelegd in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2). Stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes fijn stof (PM10) zijn de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. De grenswaarden gelden overal in de buitenlucht. Er wordt onderscheid gemaakt tussen projecten die 'Niet in betekende mate' (NIBM) en 'In betekende mate' (NIBM) bijdragen. Projecten die NIBM bijdragen aan de luchtkwaliteit kunnen zonder verder toetsing aan de grenswaarden worden uitgevoerd.
In Besluit van 30 oktober 2007, houdende regels omtrent het niet in betekenende mate bijdragen (NIBM), bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, onder c, van de Wet milieubeheer, is aangegeven dat verdere toetsing achterwege kan blijven als aannemelijk is gemaakt dat, als gevolg van die uitoefening of toepassing, de inrichting niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentraties in de buitenlucht van zowel zwevende deeltjes (PM10) als stikstofdioxide niet de 3%-grens overschrijdt.
Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot een verslechtering van maximaal 1,2 µg/m3 leidt.
Net zoals bij het aspect geur, kent luchtkwaliteit ook twee aspecten. Ten eerste speelt de kwaliteit een rol bij de beoordeling of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed gewoon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ten tweede moet bij de belangenafweging voor een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een partij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad. Met voorliggend plan neemt het aantal woningen met een toe. Het aantal te realiseren woningen is kleiner dan 1.500, volgens de ministeriële regeling NIBM draagt een bouwplan van deze omvang niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden is, op grond van de Wet milieubeheer, dan ook niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient de lokale luchtkwaliteit te worden onderzocht. Hiertoe kan gebruik worden gemaakt van de 'NIBM-tool'. Deze rekentool is ontwikkeld in 2008 door het ministerie van Infrastructuur en Milieu in samenwerking met het Kenniscentrum Infomil. Door de rekentool te hanteren kan voor kleinere ruimtelijke plannen worden beoordeeld in welke mate het plan invloed heeft op de luchtkwaliteit. Het realiseren van een extra woning leidt tot extra verkeersbewegingen. In het worstcasescenario is uitgegaan van een toename van het aantal verkeersbewegingen van 8,6 (weekdaggemiddelde) en geen vrachtverkeer. Onderstaande figuur geeft de resultaten van de 'NIMB-tool 2020' weer.
Figuur 3. Resultaten NIBM-tool 2020.
Ten aanzien van het aspect fijn stof is de veehouderij gelegen aan de Kruisallee 4a maatgevend. In bijlage 2 van de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden voor fijn stof opgenomen ter bescherming van de gezondheid van de mens. Voor PM10 geldt een grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van 40 µg/m3. Daarnaast geldt dat de 24-uurgemiddelde concentratie van 50 µg/m3 niet vaker dan 35 keer (dagen) per jaar overschreden mag worden.
Met behulp van het rekenprogramma 'ISL3a' is de fijn stof belasting van de veehouderij gelegen van de Kruisallee 4a berekend op de toekomstige woning (zie Bijlage 6 (Fijn stof onderzoek Kruisallee 2-2a) bij deze toelichting). Op grond van deze berekening kan worden gesteld dat het bedrijf ruimschoots voldoet aan alle grenswaarden en niet in haar belangen wordt geschaad.
Het aspect luchtkwaliteit levert op de twee getoetste aspecten geen belemmering op in relatie tot het voorgenomen plan.
Het toetsingskader voor de bodem wordt gevormd door de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Bij een ruimtelijke ontwikkeling dient inzicht te worden gegeven in de bodemkwaliteit, waarbij dient:
Ten behoeve van de beoogde partiële herziening is op onderhavige planlocatie een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De rapportage 'Verkennend bodemonderzoek, project 2019-165V3, d.d. 18 maart 2020) is opgenomen in Bijlage 7 (Verkennend bodemonderzoek 18 maart 2020 Kruisallee 2-2a) bij deze toelichting. Een van de conclusies is dat er een sterke asbestverontreiniging is aangetoond in een van de inspectiesleuven. Na sanering/verwijdering van deze verontreiniging volgens de geldende wet- en regelgeving zal de bodem geen belemmering vormen voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Op grond van het verkennend bodemonderzoek kan verder worden geconcludeerd dat het plangebied, vanuit milieu hygiënisch oogpunt, geschikt wordt geacht voor het beoogde gebruik. Voor verdere (onderzoeks-)details wordt verwezen naar het rapport.
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Relevant beleid
Er zijn veel beleidsstukken over water vastgesteld. Zowel provincie, het waterschap als de gemeente stellen waterbeleid vast. De belangrijkste kaders zijn de Omgevingsverordening en -visie van de provincie Gelderland, het Waterbeheerplan 2016-2021 van het waterschap Rijn en IJssel, het gemeentelijk rioleringsplan en het Waterplan van de gemeente Montferland.
Invloed op waterhuishouding
In de bestaande situatie is circa 1.893,7 m2 (exclusief toegangsweg, deze blijft behouden) aan verhard oppervlak aanwezig (zie ook tabel 1). In de toekomstige situatie bedraagt het verhard oppervlak maximaal 573,5 m2 (voorwaarde, artikel 43.3.3, sub 2 bestemmingsplan) + 146,0 m2 bedrijfswoning (A) + parkeergelegenheid op erf circa 150 m2 = ongeveer 900 m2. De toekomstige situatie zal derhalve per saldo leiden tot een afname van meer dan 50% aan verhard oppervlak.
De watertoets is met ingang van 1 november 2003 wettelijk verplicht voor ruimtelijke plannen die vallen onder de Wet ruimtelijke ordening. In het Nationaal Bestuursakkoord Water-actueel (NBW-actueel, juni 2008) hebben Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen onder meer afgesproken dat de watertoets ook wordt toegepast bij waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten die niet vallen onder de Wet ruimtelijke ordening. Dit houdt in dat in een vroegtijdig stadium overleg gepleegd wordt met de waterbeheerders. Voor de watertoets is gebruik gemaakt van de Standaard Waterparagraaf zoals aangeleverd door het waterschap Rijn en IJssel. Deze waterparagraaf is onderdeel van de toetsing, en hangt samen met een set van standaarden zoals die door het waterschap gehanteerd wordt. In deze waterparagraaf worden de effecten van de ruimtelijke ontwikkeling per waterthema afgewogen. De zogenaamde intensiteit (korte of uitgebreide procedure) van het watertoets- proces is afhankelijk van de antwoorden op de vragen. Als er op een categorie 2 vraag een 'ja' is geantwoord is een uitgebreide watertoets noodzakelijk.
Is er op geen van de categorie 2 vragen een 'ja' geantwoord dan kan de verkorte procedure worden doorlopen. Als er alleen met 'nee' is geantwoord dan is het ruimtelijk plan waterhuishoudkundige niet van belang en hoeft er geen wateradvies bij het waterschap te worden aangevraagd. Onderstaande toets-tabel is ingevuld voor onderhavig plan.
Op basis van de ingevulde toets-tabel dient een verkorte procedure te worden doorlopen. Waterschap Rijn en IJssel is geïnformeerd door het toesturen van de resultaten van de toets inclusief de tekening van de beoogde situatie. Het waterschap geeft in haar reactie aan dat het plan waterhuishoudkundig niet van belang is waardoor er speciale voorschriften o.i.d. van toepassing zijn (zie Bijlage 8 (Watertoets Kruisallee 2-2a) bij deze toelichting). In de eindsituatie worden zowel de bestaande als beoogde bebouwing niet aangesloten op het vuilwaterriool, maar het hemelwater wordt geïnfiltreerd op eigen terrein. Aangezien de toename van de verharding kleiner dan 500 m2 is, stelt het waterschap geen eisen aan de benodigde waterberging.
Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is in Nederland de zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. Met het in werking treden van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in september 2007 is het verdrag wettelijk verankerd en is de Monumentenwet 1988 herzien. Sinds 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht, die de Wamz en de Monumentenwet 1988 heeft vervangen.
Een belangrijk archeologisch doel van de wetgeving is om het archeologisch erfgoed ter plekke te behouden. Daarom is het verplicht om vroegtijdig in het proces van de ruimtelijke ordening rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden en hierin een afweging te maken.
Het plangebied is gelegen in een groot gebied met de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 1'. Ten behoeve van de beoogde partiële herziening is op onderhavige planlocatie een archeologisch bureauonderzoek in combinatie met een karterend booronderzoek uitgevoerd. De rapportage 'Kruisallee 2-2a te Wijnbergen. Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, karterend booronderzoek, projectnummer S190060, d.d. 17 maart 2020 is opgenomen in Bijlage 9 (Bureau- en Inventariserend Veldonderzoek, karterend booronderzoek Kruisallee 2-2a) bij deze toelichting. Op basis van de voorgenomen plannen wordt voor het plangebied geen nader onderzoek geadviseerd. Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect archeologie geen belemmeringen bestaan.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving moet worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden (Bro, artikel 3.1.6, vierde lid onder a). In 2014 heeft gemeente Montferland de archeologische waarden en het beleid hieromtrent beschreven in het rapport 'Erfgoed in de gemeente Montferland'. De 'Cultuurhistorische kenmerkenkaart' en 'Cultuurhistorische waarderingskaart' maken hier deel uit van het rapport.
Op grond van kaartbijlage 3, oost is onderhavig plangebied (rode cirkel, onderstaande figuur) gelegen in een gebied met rivierterrasontginningen op afwisselend plateaus en laagten. Tevens maakte de locatie deel uit van een historische nederzettingslocatie. Zoals reeds beschreven (paragraaf 2.2.1) betreft het erf een oude locatie van de boerderij 'de Panoven', deze is na een brand niet meer herbouwd. Het hedendaags erf is in de jaren '80 ontwikkeld.
Figuur 21. Kaartuitsnede 'Cultuurhistorische kenmerkenkaart' (bron: 'Erfgoed in de gemeente
Montferland').
Op grond van kaartbijlage 4, is onderhavig plangebied (rode cirkel, onderstaande figuur) gelegen in een gebied met een gemiddelde landschappelijke waardering.
Figuur 22. Kaartuitsnede 'Cultuurhistorische waarderingskaart' (bron: 'Erfgoed in de gemeente
Montferland').
Aangezien het feit dat onderhavig plangebied een 'jong erf' uit de jaren '80 betreft in combinatie met de gemeentelijke kaarten kan geconcludeerd worden dat de beoogde planontwikkeling geen negatief effect heeft op de cultuurhistorische waarden in het gebied.
Een nieuwe functie mag niet leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling of tot parkeeroverlast. Bij planontwikkeling moet dan ook worden aangetoond dat er geen negatieve gevolgen zijn.
Met behulp van de 'Kerncijfers parkeren en verkeersgeneratie', ook wel bekend als de CROWkengetallen, is de verkeersgeneratie bepaald. Bij de berekening van de verkeersgeneratie is voor de beoogde woning uitgagaan van de categorie 'koop, vrijstaand' in het buitengebied in niet stedelijk gebied. De beoogde woning brengt een toename van maximaal 8,6 verkeersbewegingen per dag te weeg. Deze verkeersbewegingen hebben geen substantiële invloed op het heersende verkeersbeeld. Bovendien heeft de Doetinchemseweg voldoende capaciteit om de toename te verwerken.
De bestaande erftoegangsweg blijft behouden en ontsluit ook de nieuwe woning. Voor beide woningen geldt dat op het eigen erf wordt geparkeerd.
Geconcludeerd kan worden dat er vanuit het aspect verkeer en parkeren geen bezwaren bestaan ten aanzien van de beoogde ontwikkeling in het plangebied.
Op grond van het vigerende bestemmingplan zijn geen grote kabels dan wel leidingen aanwezig in het toekomstige plangebied, deze krijgen namelijk veelal een dubbelbestemming toegewezen. Ook op geraadpleegde kaarten van Gasunie, Tennet en Waterbedijf Vitens blijkt dat er ter plaatse geen sprake is van de aanwezigheid van (ondergrondse) leidingen ter hoogte van het plangebied. Voor de aanvang van de werkzaamheden zal eveneens een Klic-melding worden ingediend.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Een handvat hierbij is door gebruik te maken van de systematiek die de milieuzonering kent. Milieuzonering is het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen. Enerzijds, het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies.
Anderzijds, het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Als uitgangspunt voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt veelal de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke indicatieve richtafstand.
Binnen het plangebied worden geen functies gerealiseerd die milieuhinder veroorzaken (functie wonen). Naast voornoemde toetsing dient tevens bekeken te worden of de functies in het plangebied geen hinderonder vinden van de beoogde woning. In de buurt van de planlocatie is alleen het varkensbedrijf aan de Kruisallee 4a gelegen wat meegenomen dient te worden in de toetsing. Op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' is onderhavig bedrijf te typeren als 'fokken en houden van varkens' (SBI-code 0123). Het bedrijf valt daarmee in de milieucategorie 4.1. Het plangebied is gelegen in het omgevingstype 'rustig buitengebied'. De richtafstanden voor deze categoriebedrijven voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar bedragen respectievelijk 200, 30, 50 en 0 meter. De afstand tussen het plangebied en varkensbedrijf bedraagt circa 85 meter.
Aan de richtafstanden wat betreft stof, geluid en gevaar wordt dan ook ruimschoots voldaan. Alhoewel niet wordt voldaan aan de richtafstand wat betreft het aspect 'geur', is in paragraaf 4.1 reeds beschreven dat ook dit aspect geen belemmering vormt voor het beoogd plan. Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering dan ook geen belemmering is ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt. Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen en Regeling externe veiligheid inrichtingen (Bevi en Revi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Circulaire effectafstanden LPG-tankstations
In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. In beginsel zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 60 meter en geen zeer kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 160 meter toegestaan. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risicofs vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt en basisnet), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risicofs van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb en Revb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
Het realiseren van een woning wordt gezien als realisatie van een (beperkt) kwetsbaar object. Het onderwerp externe veiligheid is derhalve relevant voor onderhavig initatief. Er wordt een woningbezetting aangehouden van 2,4 personen per woning, dat is circa drie personen welke worden toegevoegd aan deze omgeving. Er is hiermee geen sprake van een groepsrisico.
Het realiseren van een woning wordt gezien als realisatie van een (beperkt) kwetsbaar object. Het onderwerp externe veiligheid is derhalve relevant voor onderhavig initatief. Er wordt een woningbezetting aangehouden van 2,4 personen per woning, dat is circa drie personen welke worden toegevoegd aan deze omgeving. Er is hiermee geen sprake van een groepsrisico.
In de directe omgeving van het plangebied zijn slechts enkele risicopunten aanwezig (zie, figuur 23). Het betreffen:
Het plangebied is verder niet gelegen in het invloedsgebied van een Bevi-inrichting of veiligheidscontouren van defensie. Ten aanzien van de hoogspanningsleiding is reeds getoetst in paragraaf 3.4.5.
Figuur 23. Uitsnede risicokaart.nl.
De stationaire bron gelegen aan de Langeboomsestraat 28 te Wijnbergen is gelegen op een afstand van 400 meter van het plangebied. Het betreft een 'opslag binnen' met een risicoafstand PR 10-6) van acht meter. Derhalve vormt de stationaire bron geen belemmering voor onderhavig initiatief.
De Rijksweg A18 maakt deel uit van het basisnet transport. De risicokaart geeft aan dat de A18 geen plaatsgebonden risico (PR 10-6) heeft dan wel een plasbrand aandachtsgebied.
Conform de Regeling Basisnet rijden op dit wegvlak 4.000 tankauto's met stofcategorie GF3. Onderhavige planlocatie ligt op een afstand van circa 460 meter van de Rijksweg. Het gebied ligt hiermee buiten de 200 meter zone, en buiten het invloedsgebied van 355 meter. De provinciale weg N316 maakt geen deel uit van het basisnet transport. De weg heeft een invloedsgebied van 355 meter. De afstand van het plangebied tot de N316 bedraagt circa 490 meter. Hiermee vormt de provinciale weg geen belemmering voor onderhavig initiatief.
De hogedruk aardgasbuisleiding heeft een 100% letaalzone van 65 meter en een 1% letaalzone van 140 meter. De planlocatie ligt op een afstand van circa 1,2 kilometer. Hiermee vormt de buisleiding geen belemmering voor onderhavig initiatief.
Deze paragraaf bespreekt de juridische vormgeving van het bestemmingsplan. De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een ruimtelijk plan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt. Het bestemmingsplan bestaat uit:
Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro is het verplicht om een bestemmingsplan te vergezellen van een toelichting. Deze toelichting geeft aan welke gedachte aan het plan ten grondslag ligt, wat de uitkomsten van verrichtte onderzoeken zijn, wat het resultaat is van de overleggen en tot slot doet het verslag van de georganiseerde inspraak bij het plan. Hiermee voldoet het bestemmingsplan aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wro en het Bro. Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP 2012 geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.
Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd en ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge versie van het bestemmingsplan. Als de digitale en analoge versie tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale versie leidend. Hieronder worden de aanwezige planregels puntsgewijs besproken.
De verbeelding betreft de kaart bij de regels. De verbeelding en de regels dienen met elkaar in samenhang te worden gelezen. Op de verbeelding wordt met lijnen en coderingen aan gronden een bepaalde bestemming toegekend. Binnen een bestemmingsvlak zijn op de kaart met aanduidingen nadere regels aangegeven. De kaart is volgens IMRO 2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening) getekend. Hiermee kan ruimtelijke informatie eenvoudig digitaal uitgewisseld worden en is het plan via internet te raadplegen.
In het navolgende wordt de algemeen gehanteerde opbouw van de regels toegelicht. Deze ziet er als volgt uit:
De tekst hieronder bespreekt deze hoofdstukken puntsgewijs.
Inleidende regels
Dit artikel geeft aan wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, in overeenstemming met normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. De gemeente heeft bindende afspraken over planregels opgesteld. Deze zijn aangepast in overeenstemming de eisen van de SVBP2012. Alle begrippen worden in alfabetische volgorde opgenomen, met uitzondering van de eerste begrippen 'plan' en 'bestemmingsplan'. In dit plan is zijn de begrippen overgenomen uit het 'Bestemmingsplan Buitengebied, geconsolideerd'. Dat betreft een plan zonder juridische status dat meerdere bestemmingsplan samenvoegt die wel een juridische status hebben.
Bestemmingsregels
De bestemmingsregels bestaan uit meerdere regels:
Voorafgaand aan het bespreken van de regels een korte weergave van de essentie van voorliggend bestemmingsplan:
Agrarisch en Agrarisch met waarden
Ter plaatse van beide percelen gelden ook agrarische bestemmingen. Dit betreft de agrarische percelen die voor dit bestemmingsplan ook al ter plaatse aanwezig waren. Een deel van de gronden wijzigt echter niet naar de bestemming 'Wonen' maar behoudt dus de agrarische bestemming. Voor het perceel aan de Braamtseweg 4 te Kilder geldt de bestemming 'Agrarisch' en voor de gronden aan de Kruisallee 2-2a te Wijnbergen geldt de bestemming 'Agrarisch met waarden'. De bestemmingen zijn ontleend aan 'Bestemmingsplan Buitengebied, geconsolideerd' en aangepast naar de voor deze gronden specifieke regels.
Wonen
Op beide percelen zijn woonbestemmingen opgenomen. Deze voorzien in de daadwerkelijk woonfuncties waarin dit bestemmingsplan voorziet. Door middel van bouwvlakken is opgenomen waar de gebouwen mogen komen ten behoeve van deze bestemming. Ook is een voorwaardelijke verplichting opgenomen die voorschrijft dat de woonpercelen moeten worden ingericht conform de daarvoor opgestelde inrichtingsplannen. Voor het overige sluit de bestemming aan bij hetgeen op basis van het bestemmingsplan voor het buitengebied reeds geldt.
Waarde - Archeologische Verwachting 1 en Waarde - Archeologische Verwachting 2
De gronden in het plangebied zijn tevens bestemd als een archeologische verwachtingswaarde. De gronden zijn daarmee mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden in de bodem.
Algemene regels
De algemene regels zijn ontleend aan het 'Bestemmingsplan Buitengebied, geconsolideerd'.
Overgangs- en slotregels
In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Bro. Dit besluit schrijft dwingend voor hoe het overgangsrecht moet luiden. Bebouwing die niet voldoet aan de regels is onder het overgangsrecht gebracht.
Tot slot bevat hoofdstuk 3 de slotregel waarin is aangegeven hoe dit bestemmingsplan kan worden aangehaald.
De kosten voor het realiseren van voorliggend plan wordt op particulier initiatief gefinancierd. De gronden zijn in eigendom van het bedrijf en niet belast met beperkt zakelijk recht van derden. Het betreft geen bouwplan in de zin van de grondexploitatiewet, een anterieure overeenkomst kan daartoe achterwegen worden gelaten.
De partiële herziening van het bestemmingsplan zal zes weken in ontwerp ter inzage worden gelegd. Publicatie hiervan vindt plaats via de officiële richtlijn. Tijdens deze termijn wordt de mogelijkheid geboden voor het indienen van zienswijzen. Vervolgens zal het vastgestelde bestemmingsplan nogmaals zes weken ter inzage liggen. Gedurende deze periode is er mogelijkheid tot het instellen van beroep bij de rechtbank.