Plan: | Buitengebied, herziening Meisterholt 1 Didam |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1955.bplgbgbfwodimeih01-on01 |
Bij brief van 25 januari 2021 is namens eigenaar van de locatie Meisterholt 1 te Didam (voormalig intensieve veehouderij) verzocht om bij sloop van 3.170 m² aan voormalige pluimvee/varkensstallen op de locatie:
Afbeelding Erfinrichtingsschets nieuwe situatie
Op de locatie is sprake van een bijzondere situatie. De locatie bevindt zich namelijk op korte afstand van de snelweg, waardoor sprake is van een hoge geluidsbelasting op de daarachter te situeren woningen. Uit geluidsbrekeningen is gebleken dat er een situatie kan worden bewerkstelligd die binnen de maximaal toegestane ontheffingswaarde van 53 dB blijft wanneer de bestaande (voormalige agrarische bedrijfs-) woning en het bestaande bijgebouw bij die woning op de locatie ongewijzigd behouden blijven en wanneer er een loods t.b.v. wagenbouw voor de carnaval wordt opgericht welke in combinatie met het behoud van de bovengenoemde gebouwen ervoor zorg draagt dat de maximale ontheffingswaarde niet wordt overschreden.
Burgemeester en wethouders hebben op 23 maart 2021 besloten om in eerste instantie via een twee-staps-strategie medewerking te verlenen aan het plan. Dat zou betekenen dat eerst de planologische mogelijkheid zou moeten worden verkregen en benut voor de bouw van de loods, alvorens planologische medewerking zou kunnen worden verleend aan de gevraagde woningbouw in het kader van functieverandering.
Een bestemming 'wonen' zou namelijk niet opgenomen kunnen worden, voor zover de noodzakelijke afschermende loods (waarmee de geluidsbelasting kon worden terugggebracht tot de maximale ontheffingswaarde van 53 dB) niet zou zijn gebouwd. Deze loods zou eerst kunnen worden gebouwd op grond van het zelfde bestemmingsplan. Bovendien zou in dat kader ook eerst een hogere grenswaarde moeten worden vastgesteld.
Er bestond onvoldoende zekerheid dat de loods daadwerkelijk zou worden gebouwd. Nadien is een en ander uitgewerkt. Er is een informatiedocument opgesteld dat is opgenomen in de bijlagen bij de toelichting. De behoefte aan de wagenbouwloods voor carnavalsgroepen is aangetoond en eveneens is aangetoond dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Medewerking aan het plan behoort enkel tot de mogelijkheden met een partiele herziening van het bestemmingsplan 'Buitengebied'.
De locatie Meisterholt 1 te Didam is gelegen binnen het perceel, kadastraal bekend als gemeente Didam, sectie O, nummer 54
De locatie bevindt zich ten zuidoosten van de kern Nieuw-Dijk op korte afstand van de Rijksweg A18.
Het plangebied was voorheen onderdeel van een groot boslandschap. In de tweede helft van de 19e eeuw zijn tussen Didam en de Montferlandse berg grote hoeveelheden bos, heide en woeste gronden ontgonnen ten behoeve van de landbouw. Op een aantal verspreid liggende bospercelen na (Bijvanck, Nevelhorst, Meikamer en Bosslag) zijn er geen grote aaneengesloten stukken opgaand groen meer aanwezig. Het voormalige boslandschap was de schakel tussen het landgoed ‘De Bijvanck’ en het bosgebied van het landgoed ‘Het Stille Wald’ gelegen in de gemeente Doetinchem (noordelijk van de gemeente Montferland). Onder invloed van de ontginningen is hier een nieuw landschap ontstaan.
Op grond van het beeldkwaliteitsplan ‘Buitengebied’ bevindt het plangebied zich dan ook binnen gebied dat is aangeduid als het het voormalig boslandschap. Het gebied heeft een flinke transformatie ondergaan door diverse ontwikkelingen. Met name de aanleg van de snelweg A18 en de schaalvergroting in de landbouw hebben een grote invloed gehad op de huidige verschijningsvorm van het landschap. Door de doorsnijding van het landschap (door de A18) liggen er zowel rechthoekige als grillige vormgegeven percelen. De erven kennen hierdoor een zeer verspreide ligging over het landschap. Plaatselijk resteren er nog landschapselementen, zoals bospercelen en houtwallen/-singels. Er liggen ook een groot aantal agrarische bedrijven in een zeer open landschap. Deze bebouwingen hebben een vrij dominante positie in het landschap doordat ondersteunende beplantingen missen. De erven hebben geen uitgesproken diepte of lengterichting en de erfindeling varieert ook sterk.
Op basis van het landschapsontwikkelingsplan is de locatie gelegen in het deelgebied 'de zandgronden rond Didam en Wehl.
Het plangebied Meisterholt 1 betreft in de huidige situatie een agrarische bouwlocatie voorzien van een agrarisch bouwvlak. De locatie is in gebruik (geweest) als pluimveehouderij (legkippenstallen), vleesvarkens/opfokzeugenstal en paardenstalling. Er vinden geen bedrijfsmatige activiteiten meer plaats. De omgeving van de locatie wordt ook gekarakteriseerd door agrarische bedrijven en terreinen (weilanden). Westelijk gelegen op ongeveer 85 meter van de onderzoekslocatie is de autosnelweg A18 gesitueerd.
Het terrein is bebouwd met een woning en vier schuren. De drie grote schuren zijn in gebruik geweest ten behoeve van de pluimveehouderij en varkenshouderij. De schuur aan de voorzijde is in gebruik als paardenstalling en opslag van materialen. Het terrein is verhard met klinkers, beton en een deel bestaat uit een puinverharding. Er is ook een paardenbak aanwezig.
Het perceel wordt ontsloten via de Meisterholt. Het perceel is kadastraal bekend als gemeente Didam, sectie O, nummer 54 en heeft een oppervlakte van 11.955 m².
Afbeelding plangebied
Afbeelding vogelvluchtfoto
Afbeelding streetviewfoto (Bron: De Klinker Milieuadvies)
De intensieve veehouderij op de locatie is in het recente verleden beeindigd. De schuren/stallen zijn nog aanwezig op de locatie. De beoogde ontwikkeling voorziet in:
De bestaande in- en uitrit op de Meisterholt bljft gehandhaafd en zorgt voor de ontsluiting van de bestaande woning, de nieuw op te richten woning, het nieuwe woongebouw en de wagenbouwloods.
Afbeelding gewenste ontwikkeling
Om de ontwikkeling mogelijk te maken wordt op de locatie 3.170 m² aan voormalige stallen gesloopt. De bestaande woning en de voormalige paardenstal/berging blijven behouden.
De percelen worden in de nieuwe situatie op zorgvuldige landschappelijk ingepast met streekeigen beplanting. Rondom de nieuwe kavels worden drie houtsingels gerealiseerd en een knotwilgenrij. Aan de voorzijde van het perceel wordt op de plek van de bestaande paardenbak een hoogstamboomgaard gerealiseerd met streekeigen soorten zoals, appels, peren, pruimen en kersen. De kavels worden voorzien van een knip- en scheerheg van bijvoorbeeld liguster, veldesdoorn of meidoorn. Het beplantingsplan is opgenomen in bijlage Bijlage 2 Erfinrichtingsschets en beplantingsplan Meisterholt 1 te Didam bij de toelichting.
Afbeelding bestaande situatie
Op onderstaande afbeelding is de beoogde kavelverdeling in de nieuwe situatie weergegeven.
Afbeelding gewenste kavelverdeling
De woningen in het woongebouw worden gesitueerd op een kavel van circa 1.400 m². Het kavel van de vrijstaande woning (met zelfstandige inwoning) is ruim 2.100 m².
Het plangebied is onderdeel van bestemmingsplan 'Buitengebied' vastgesteld door de gemeenteraad op 29 september 2011, in werking getreden op 19 januari 2012 en gedeeltelijk onherroepelijk geworden op 6 november 2013. Hierna is het bestemmingsplan diverse keren geactualiseerd met een eerste, tweede, derde, vierde en vijfde herziening.
In het bestemmingsplan 'Buitengebied' zoals dat geldt na de inwerkingtreding van de vijfde herziening op 25 februari 2021 heeft de locatie Meisterholt 1 te Didam de bestemming ‘Agrarisch’ en is voorzien van een agrarisch bouwvlak. De locatie is opgenomen op de lijst van bestaande intensieve veehouderijen.
Binnen het bouwvlak is agrarische bebouwing waaronder één bedrijfswoning toegestaan.
Voor twee beperkte gedeeltes van het plangebied gelden de archeologische dubbelbestemmingen "Waarde – Archeologische verwachting 1" en "Waarde – Archeologische verwachting 2".
De beoogde situatie is op basis van het geldende bestemmingsplan niet toegestaan in het plangebied. Om de ontwikkeling mogelijk te maken moet een nieuw bestemmingsplan worden vastgesteld.
Om na te gaan of de voorgenomen ontwikkeling op de planlocatie binnen de vigerende wet- en regelgeving mogelijk is, is een nadere beschrijving opgenomen van de vigerende (en relevante) wet- en regelgeving.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kan de Rijksoverheid inspelen op de grote uitdagingen die voor liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies:
Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte.
Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal:
Wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere.
Afwentelen wordt voorkomen:
Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.
Conclusie voor dit bestemmingsplan
Het voorgenomen initiatief voorziet in de sanering van een agrarische bedrijfslocatie en een functieverandering naar wonen (één vrijstaande woning (met zelfstandige inwoning) en één woongebouw met twee wooneenheden). Hiermee wordt een passende combinatie van functies voorgesteld die aansluit op de kenmerken en identiteit van het gebied.
In artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Het doel van de ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten.
Met de ladder worden eisen gesteld aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De toelichting bij een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien die ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het 'bestaand stedelijk gebied', een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Voorliggend initiatief zou kunnen worden aangemerkt als een woningbouwlocatie. Deze term is echter niet gedefinieerd in het Bro. Uit jurisprudentie (zie bijvoorbeeld uitspraak ABRvS201501297/1/R4) blijkt dat woningbouwplannen met 11 woningen niet hoeven te worden aangemerkt als woningbouwlocatie.
Conclusie voor dit bestemmingsplan
In het voorliggende plan is er sprake van de sanering van een agrarische bedrijfslocatie en een herinvulling daarvan met een beperkt aantal woningen (één vrijstaande woning (met zelfstandige inwoning) en één woongebouw met twee wooneenheden). Gelet op het aantal wordt dit niet aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een nadere motivering op grond van de ladder is daarom niet nodig.
In hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) is geregeld voor welke plannen en besluiten het maken van een milieu-effectrapport verplicht is en in welke gevallen de procedure van de m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Een m.e.r.-procedure is noodzakelijk als een besluit wordt genomen over een activiteit waarbij belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. De vraag of door een voorgenomen activiteit belangrijke nadelige milieugevolgen veroorzaakt kunnen worden, staat dan ook centraal bij het beoordelen of een m.e.r. moet worden uitgevoerd. De Europese Unie heeft in de richtlijn m.e.r. (2011/92/EU) aangegeven bij welke activiteiten er zeer waarschijnlijk sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. Deze activiteiten zijn door de Nederlandse regering overgenomen en verwerkt in onderdeel C van het Besluit m.e.r.. Voor deze activiteiten geldt direct een m.e.r.-plicht.
Ook zijn in het Besluit m.e.r. activiteiten aangewezen waarvoor het op voorhand niet zeker is of er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Deze zijn beschreven in onderdeel D van het Besluit m.e.r. Als de betreffende activiteit genoemd staat in kolom 1 'activiteiten' van onderdeel D en er wordt voldaan aan de drempelwaarden in kolom 2: 'gevallen', dan geldt voor het te nemen besluit een m.e.r.-beoordelingsplicht.
Centraal in de m.e.r.-beoordelingsprocedure staat de notitie waarin beschreven staat of er (mogelijk) sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen, de 'aanmeldingsnotitie'. Een m.e.r.-beoordeling dient te worden uitgevoerd aan de hand van een aantal vaste criteria. Deze zijn vastgelegd in Bijlage III van de Europese richtlijn m.e.r.. Wanneer de aanmeldingsnotitie hierop aanhaakt, ziet deze er als volgt uit:
In de Wet milieubeheer is bepaald dat alleen voor besluiten een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Als activiteiten uit onderdeel D mogelijk worden gemaakt in een plan (een zogenaamd 'kaderstellend plan voor m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten) dan geldt direct een (plan)m.e.r.-plicht. Een plan is namelijk direct m.e.r.-plichtig als het kaderstellend is voor m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten.
De drempelwaarden in kolom 2 'gevallen' zijn echter indicatief. Dit betekent dat ook onder de drempelwaarden moet worden nagegaan of er sprake kan zijn van mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen. In bepaalde gevallen kan een activiteit van kleinere omvang namelijk wel degelijk belangrijke nadelige milieugevolgen hebben. Dat kan bijvoorbeeld doordat die activiteit in of bij een kwetsbaar gebied is gepland. Dit moet worden beoordeeld via de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling geldt zowel voor kaderstellende plannen als voor besluiten. Hiervoor is het Besluit m.e.r. op 6 juli 2017 gewijzigd. De vormvrije m.e.r.-beoordeling is nu geregeld in artikel 2, lid 5, onder b, van het Besluit m.e.r.. Op grond van dit artikel moet voor activiteiten die voorkomen in onderdeel D en die beneden de drempelwaarde vallen een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten.
Voor het voorliggende bestemmingsplan is geen vorm-vrije m.e.r.-beoordeling aan de orde. De vorm-vrije m.e.r. beoordeling is nodig als een besluit wordt voorbereid over activiteiten die voorkomen op de D-lijst en die onder de drempelwaarden liggen. In lijst D wordt onder activiteiten gesproken over 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. In het kader van onderhavig project kan niet worden gesproken van een stedelijk ontwikkelingsproject. In de directe omgeving van plangebied liggen bovendien geen beschermde Natura 2000-gebieden. Uit de verschillende onderzoeksresultaten zoals vermeld in hoofdstuk 3 van deze toelichting blijkt voorts dat er geen negatieve effecten in de omgeving zijn te verwachten. Belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen op voorhand worden uitgesloten.
Conclusie voor dit bestemmingsplan
Een vorm-vrije m.e.r.-beoordeling is voor dit plan niet nodig.
Met de op 9 juli 2014 door Provinciale Staten van Gelderland vastgestelde omgevingsvisie werd ingezet op waarborging en versterking van bestaande kwaliteiten. Gestreefd werd naar een hoge kwaliteit van de Gelderse leefomgeving, respect voor de unieke kwaliteiten, het realiseren van ruimtelijke kwaliteit en het vermarkten van de unieke Gelderse kwaliteiten. De basiskwaliteit van landschappen in Gelderland zou behouden moeten blijven.
Hiernaast werd gestreefd wordt naar een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en naar behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap. Hiertoe werd onderscheid gemaakt tussen het 'Gelders Natuurnetwerk' (GNN) en de 'Groene ontwikkelingszone' (GO). Gestreefd werd voorts naar een duurzame stedelijke ontwikkeling en een vitaal buitengebied met behoud van levendigheid.
Initiatieven voor functieverandering zouden de aanwezige en te ontwikkelen economie en gebiedskwaliteiten moeten versterken. Bij een initiatief in het buitengebied zou het 'nieuwe rood' in het buitengebied een kwaliteitsverbetering moeten zijn in het gebied.
Met de omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' constateert de provincie dat er grote grensoverschrijdende ontwikkelingen zijn die ook Gelderland raken. Het energievraagstuk, klimaatverandering, uitputting van grondstoffen, kwetsbare biodiversiteit, verdere verstedelijking, toenemende mobiliteit op de weg en in de lucht, digitalisering, internationalisering. Gaaf Gelderland geeft het beeld op de toekomst.
Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal. De provincie legt hierbij de focus op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met behulp van zeven ambities – op het terrein van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, economisch vestigingsklimaat en woon- en leefklimaat – wordt hier richting aan gegeven alsmede door vier 'spelregels' of 'Doe-principes' – doen, laten, zelf en samen.
De 7 ambities zijn:
Uit de focus en ambities voor een duurzaam, economisch krachtig en verbonden Gelderland volgen 'spelregels' of 'Doe-principes' voor de verdere inzet en uitvoering. De doe-principes zijn: doen, laten, zelf en samen.
Conclusie voor dit bestemmingsplan
Een van de doelstellingen uit de Omgevingsvisie betreft het ontwikkelen met kwaliteit, waarbij recht wordt gedaan aan de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteiten van een plek. In dit geval wordt er een nieuwe woning en een woongebouw met 2 wooneenheden zorgvuldig ingepast in de bestaande landschappelijke structuur en wordt voorzien in de vraag naar landelijk wonen. De ontwikkeling voorziet in een kwaliteitsverbetering en laat zich geruisloos inpassen in het karakter van het buitengebied. Het plan draagt in beginsel bij aan de verwezenlijking van provinciale beleidsdoelstellingen, zoals deze zijn opgenomen in de Omgevingsvisie.
De Omgevingsverordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De Omgevingsverordening is met de nieuwe omgevingsvisie Gaaf Gelderland opgeschoond, aangepast en aangevuld.
Met betrekking tot Wonen wordt in artikel 2.2. vermeld dat in een bestemmingsplan nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts worden toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda.
De Liemerse Woonagenda 2017-2027 gaat voor Montferland in de basisvariant uit van een woningbehoefte van 880 nieuwbouwwoningen in de periode 2017-2027. De plusvariant gaat uit van een behoefte van 1.235 woningen. De opgave is daarmee groter dan de voorraad harde plancapaciteit zoals opgenomen in de gemeentelijke woningbouwprogrammering. Deze ruimte wordt mede benut door te voorzien in de vraag naar landelijk wonen, waaraan met de mogelijkheden voor functieverandering naar wonen (sinds 2012) een bijdrage kan worden geleverd. Hoewel het toevoegen van woningen in het buitengebied geen doel op zich is, maar op kleine schaal mogelijk wordt gemaakt om de leefbaarheid in het buitengebied te behouden en verpaupering tegen te gaan (ruimtelijk doel), wordt hiermee tegemoet gekomen aan een behoefte waarin met de woningbouw in de kernen niet kan worden voorzien. Specifiek met de categorie wooneenheden kan worden voorzien in de behoefte aan landelijk betaalbaar wonen en de woonbehoefte van kleinere huishoudens. De huidige mogelijkheden voor functieverandering naar wonen zijn aanvullend op de woningbouwprogrammering in de kernen, en zorgen daarmee voor een juiste balans.
Conclusie voor dit bestemmingsplan
Onderhavig plan is niet in strijd met de uitgangspunten van het provinciaal beleid van Gelderland. De beoogde toevoeging van één woning en een woongebouw met 2 wooneenheden is zonder meer passend binnen de kwalitatieve en kwantitatieve woningbehoefte van de gemeente en regio.
De Liemers Woonagenda en woondeal
Op 4 maart 2020 is de Woondeal regio Arnhem-Nijmegen ondertekend. De woondeal is een set van afspraken tussen het Rijk, de provincie en de 18 regio gemeenten ter ondersteuning van de uitvoering van het (lokale en regionale) woonbeleid. Inzet is om versneld (betaalbare) woningen te bouwen in de regio. Tot 2025 moeten er 20.000 woningen bijkomen. Op de lange termijn (tot 2040) 50.000 tot 60.000 woningen. Verder is er aandacht voor onder meer verduurzaming, stikstof, leefbaarheid en huisvesting bijzondere doelgroepen. De afspraken gelden (m.u.v. enkele specifieke afspraken voor Arnhem en Nijmegen) voor alle gemeenten in de regio.
Op hoofdlijnen zijn met de woondeal de volgende afspraken gemaakt:
Met die nieuwe regionale woonagenda (ondertekend door Montferland op 11 augustus 2020) wordt vooral de gezamenlijke koers vastgelegd over hoe er lokaal voor wordt gezorgd dat er ruimte wordt gegeven aan kwalitatief goede woningbouwplannen. Centraal staat het versnellen van de woningbouw in de regio en het ruimte maken voor nieuwe woningbouwlocaties (o.a. op uitbreidingslocaties) met het accent op betaalbare (koop)woningen. In lijn met de woondeal, wordt de discussie over aantallen verder losgelaten en gaat het nu met name over de 'koers'. In de nieuwe woningbehoefteprognoses is er geen sprake meer van een krimp in de Liemers. De prognose uit 2019 laat tenminste tot 2040 een huishoudensgroei zien. Voor die groeiende vraag van huishoudens zullen nieuwe woningen gebouwd moeten worden. Voor de komende vijf jaar ligt er een woningbehoefte die hoger is dan de nieuwbouwaantallen die die de afgelopen jaren zijn opgeleverd. Vanwege het grotere tekort op de Arnhemse woningmarktregio wordt in de aangrenzende gemeenten Westervoort en Duiven een groter dan gemiddelde woningmarktdruk ervaren. Ten opzichte van 2017 ligt het accent nu sterk op de oplopende woningtekorten en de betaalbaarheid van woningen voor middeninkomensgroepen. Hoewel de prioriteit ligt bij transformatie en inbreiding, kan (gelet de sterk gestegen vraag naar woningen en de complexiteit bij de transformatielocaties) niet meer in alle kernen van de Liemers voldoende aanbod worden gecreëerd zonder (nieuwe) uitleglocaties in ontwikkeling te nemen. Het verduurzamen van de woningvoorraad moet leiden tot betaalbare woningen en mag niet leiden tot hogere woonlasten. Naast de woningbouwopgaven in de grotere kernen waar de woningbehoefte zich concentreert, moet ruimte worden geboden voor het geclusterd toevoegen van woningen in kleine kernen naar aard en omvang van de specifieke vraag. Naast het inspelen op de woningvraag (in sommige kernen is die beperkt) wordt in de kleine kernen de nieuwbouw gericht ingezet voor het oplossen van de mismatch tussen vraag en aanbod: met nieuwbouwwoningen in een segment waar nu onvoldoende aanbod is. In de Liemers is een groot deel van de behoefte gericht op de betaalbare woningbouw (tot de NHGkostengrens). Waar in de Woondeal Regio Arnhem Nijmegen wordt ingezet op 50% betaalbaar, ligt die opgave in de Liemers hoger. Er wordt gezamenlijk gemonitord of de omvang van het woningbouwprogramma aansluit op de omvang van de woningbehoefte.
Conclusie voor dit bestemmingsplan
Met het voorgenomen initiatief wordt voorzien in de behoefte aan landelijk wonen. Het initiatief voorziet ten opzichte van de bestaande situatie in een toevoeging van 2 betaalbare wooneenheden en een nieuwe vrijstaande woning. De bescheiden toevoegingen in het buitengebied door functieverandering zijn supplementair/aanvullend op de woningbouwprogrammering in de kernen. Hier komt bij dat de opgave voor Montferland hoger is dan de voorraad harde plancapaciteit voor de kernen zoals opgenomen in de gemeentelijke woningbouwprogrammering. Zolang de behoefte in de periode 2017 - 2027 hoger is dan de voorraad harde plancapaciteit hadden gemeenten op grond van de Liemerse woonagenda eerder al de vrijheid om naar eigen inzicht, maar met de uitgangspunten uit het kwalitatieve deel, plannen te ontwikkelen. Het initiatief is passend binnen de Liemerse Woonagenda.
De structuurvisie Montferland is vastgesteld op 23 april 2009. De locatie Meisterholt 1 te Didam is hierin gelegen binnen gebied dat is voorzien van de aanduiding 'hoofdfunctie landbouw'.
In de structuurvisie uit 2009 is al opgenomen dat het aantal agrarische bedrijven in de komende jaren zou afnemen. Dat riep de vraag op naar de mogelijkheden voor hergebruik van de vrijkomende gebouwen.
Inmiddels is er een omgevingsvisie in voorbereiding dat het vertrektpunt zal moeten vormen voor het nieuw op te stellen Omgevingsplan van de gemeente Montferland.
Conclusie voor dit bestemmingsplan
In voorliggend plan wordt 3.170 m² aan voormalige stallen op de locatie gesloopt, waarvoor een nieuwe vrijstaande woning, een woongebouw met 2 kleinere wooneenheden en een wagenbouwloods van veel beperktere omvang in de plaats komen. Door sloop en nieuwbouw, die landschappelijk is ingepast, wordt de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied ter plaatse verbeterd en neemt de vitaliteit van het buitengebied toe.
Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) 'Van nieuwe noabers en brood op de plank' is in 2008 opgesteld voor de gemeenten Montferland, Doetinchem en Oude IJsselstreek. Uitgangspunt van deze landschapsvisie is dat het landschap het product is van ontwikkelingen in de natuur, de economie en de samenleving door de eeuwen heen. Deze visie richt zich dan ook op het meebewegen met deze ontwikkelingen om het landschap te versterken als economisch kapitaalgoed, een plek waar mensen zich thuis voelen en een plek waar flora en fauna zich kunnen ontwikkelen. In het landschapsontwikkelingsplan wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende deelgebieden.
De locatie Meisterholt 1 te Didam is gelegen in deelgebied 5 'op het zandgebied rondom Didam en Wehl' en valt daarbij binnen subgebied 3 'de zandgronden rond Didam en Wehl'.
Rondom de zandgronden van Didam en Wehl liggen de oude, open esgronden en het kampenlandschap met de vele, verspreide boerderijen en buurtschappen zet hier door. Het is een kleinschalig landschap met een dicht wegennet en een grote variatie in verkaveling. Kenmerkende landschapselementen van het essen- en kampenlandschap zoals houtkanten, meidoornheggen, knotbomen en fruitboomgaarden zijn veelal nog slechts als relict aanwezig.
Doelstelling is onder andere dat nieuwe ruimtelijke initiatieven bijdragen aan de kwaliteit en versterking van het landschap ter plaatse. In het werkboek voor het zandgebied van Didam en Wehl is het streefbeeld voor dit gebied het behoud van contrasten tussen de kleine, open esgronden rond de kernen, de besloten kampen en de ruimtelijke ontginningen. Dit kan onder andere plaatsvinden door het stimuleren van beplanting. Als voorbeelden voor mogelijke landschapselementen worden genoemd herstel van oude erven, en aanleg van nieuwe erven met onder meer hoogstamboomgaarden, heggen, en bomen.
Conclusie voor dit bestemmingsplan
Onderhavig plan versterkt de landschappelijke kwaliteit door de sloop van de voormalig agrarische bedrijfsbebouwing en de landschappelijke inpassing van het perceel. Daarmee draagt het plan bij aan de beschreven doelstellingen.
Herijking Ruimte voor Vernieuwing in het Buitengebied 2012
Op 27 september 2012 heeft de gemeente Montferland de Notitie Herijking 'Ruimte voor vernieuwing in het buitengebied' vastgesteld. De notitie voorziet in een herijking van het functieveranderingsbeleid of VAB-beleid zoals weergegeven in de notitie 'Ruimte voor vernieuwing in het buitengebied' van 18 maart 2008.
In de notitie zijn de volgende doelstellingen voor functieverandering geformuleerd;
Voorts gelden hierbij de volgende uitgangspunten:
In de notitie is specifiek opgenomen dat aan andere categorieen van functieverandering naar wonen dan zoals met naam genoemd in het bestemmingsplan 'Buitengebied' in beginsel geen medewerking wordt verleend.
Het herijkte beleid ten aanzien van functieverandering is in overwegende mate doorvertaald in het bestemmingsplan 'Buitengebied' door middel van het bestemmingsplan 'Buitengebied, eerste herziening'.
Aanpassing functieveranderingsbeleid naar wonen 2019
Op 24 oktober 2019 is de 'Aanpassing functieveranderingsbeleid naar wonen 2019' vastgesteld. De volgende zaken zijn daarmee gewijzigd:
Conclusie voor dit bestemmingsplan
Het initiatief geeft invulling aan het functieveranderingsbeleid van de gemeente Montferland, zoals dat sinds de inwerkingtreding van de 'Aanpassing functieveranderingsbeleid naar wonen 2019' geldt. De nieuwe situatie wordt vormgegeven volgens het boerenerfprincipe.
De mogelijkheden voor functieverandering naar 'wonen' zijn doorvertaald in artikel 43.3 van het bestemmingsplan 'Buitengebied'. Na de inwerkingtreding van de beleidsnotitie 'Herijking Ruimte voor Vernieuwing in het Buitengebied' zoals beschreven onder 2.5.3 heeft een doorvertaling daarvan plaatsgevonden in het bestemmingsplan 'Buitengebied' door middel van het bestemmingsplan 'Buitengebied, eerste herziening'. Ook in de derde en vierde herziening hebben enige wijzigingen plaatsgevonden.
De wijzigingen als onderdeel van de eerste herziening zijn met (niet gemarkeerde) doorhalingen en gele markeringen aangeduid. De wijzigingen als onderdeel van de derde herziening zijn met groene markering aangeduid. De wijzigingen als onderdeel van de vierde herziening zijn van een magenta markering voorzien.
De definitie van woongebouw is in het kader van de vijfde herziening, zoals vastgesteld op 17 december 2020 als volgt aangepast.
Hieronder volgt een toets op de bovenstaande voorwaarden van 43.3.1:
Hieronder volgt een toets op de bovenstaande voorwaarden van 43.3.3:
aa. De nieuwe woning heeft geen grotere inhoud dan 880 m³;
Hieronder volgt een toets op de bovenstaande voorwaarden van 43.3.5:
Hieronder volgt een toets op de bovenstaande voorwaarden van 43.3.8:
Conclusie voor dit bestemmingsplan
De beoogde situatie wordt niet mogelijk gemaakt op basis van de wijzigingsregels zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Buitengebied' zoals dat geldt na de vijfde periodieke herziening. De wagenbouwloods ten behoeve van carnavalsgroepen wordt op basis van de wijzigingsregels niet mogelijk gemaakt. Bovendien is de bouw daarvan noodzakelijk om uberhaupt een situatie te kunnen creeren die akoestisch gezien aanvaardbaar is.
Het beeldkwaliteitsplan (vastgesteld op 22 april 2010) is een reactie van de gemeente op de veranderingen in het buitengebied zoals het stoppen van agrarische bedrijven waarna vervolgens sloop van de stallen en nieuwbouw van woningen plaatsvindt. De gemeente wil deze ontwikkelingen begeleiden zodat deze zich goed voegen in het aanwezige landschap. De primaire functie van het beeldkwaliteitsplan is dan ook om de ambities ten aanzien van de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit weer te geven (erfbeplanting, oriëntatie en plaatsing bouwmassa's op het erf, architectuur, materiaalgebruik en dergelijke). Het beeldkwaliteitsplan wordt ingezet als toetsingskader bij functieveranderingen van agrarische bouwvlakken.
Uitgangspunt is dat per geval zorgvuldig wordt gekeken naar het erf en het omliggende landschap. Bebouwing en landschap vormen in het beeld van het buitengebied een onlosmakelijk geheel. De inrichting van het erf en de vormgeving van het landschap in de omgeving, dragen in belangrijke mate bij aan de inpassing van de bebouwing in het landschap. Het is daarom zaak dat bij veranderingen op een erf, als eerste zorgvuldig wordt gekeken naar de waarden van het landschap, cultuurhistorie, natuur en architectuur. Vanuit een analyse van deze landschappelijke context moet een nieuwe situatie worden ontworpen, die goed aansluit op de specifieke kenmerken van het ter plaatse karakteristieke landschap. Daarbij dient tevens oog te zijn voor bijzondere (karakteristieke) elementen die op het erf voorkomen, en waarvan het behoud om die reden wenselijk is. Door middel van een erfinrichtingsplan moet een initiatiefnemer aantonen, op welke wijze de veranderingen van het erf passen binnen de landschappelijke context.
In het beeldkwaliteitsplan Buitengebied is het landschap van de gemeente onderverdeeld naar diverse landschapstypen. De planlocatie Meisterholt 1 maakt daarin deel uit van het 'voormalige boslandschap'.
Door de doorsnijding van het landschap (door de A18) liggen er zowel rechthoekige als grillige vormgegeven percelen. De erven kennen hierdoor een zeer verspreide ligging over het landschap. Plaatselijk resteren er nog landschapselementen, zoals bospercelen en houtwallen/-singels. Deze restanten bieden echter niet genoeg structuur om eenheid in het landschap aan te brengen, waardoor het geheel nogal onsamenhangend oogt. Er liggen een groot aantal agrarische bedrijven in een zeer open landschap. Deze bebouwingen hebben een vrij dominante positie in het landschap doordat ondersteunende beplantingen missen. De erven hebben geen uitgesproken diepte of lengterichting en de erfindeling varieert ook sterk. Voor een leesbaarder en aantrekkelijker landschap is het noodzakelijk meer samenhang te creëren tussen de landschapselementen en de erven.
Gelet op de historie van het gebied, is het gewenst om een kleinschaliger landschap na te streven. Voorkomen dient te worden dat grootschalige erven ‘kaal’ in een open landschap komen te liggen. Door het toevoegen van bospercelen en/of houtwallen/-singels bij uitbreiding of functieverandering van agrarische bedrijven, wordt tegelijk geinvesteerd in een meer samenhangend, aantrekkelijker landschap.
Doordat bij functieverandering de bouwkavel veelal in omvang afneemt, biedt dit mogelijkheden om de vrijgekomen ruimte landschappelijk (groen) in te richten. Bovendien kan met relatief weinig beplanting de betekenis van de bebouwing in het landschap sterk afnemen. Mede doordat bij functieverandering veelal grote stallen gesloopt worden en kleinschaligere bebouwing een nieuwe plek krijgen.
Afbeelding Ontwerprichtlijnen bij functieverandering van het agrarisch erf in het voormalige boslandschap
Voor het gehele buitengebied van de gemeente Montferland geldt dat bij functieverandering een bijdrage geleverd wordt aan de verbetering van de landschappelijke kwaliteit. Bij voorkeur worden bestaande gebouwen hergebruikt voor een nieuwe functie, waardoor het oorspronkelijke karakter van de bebouwing behouden blijft. In de oorspronkelijke agrarische erven zijn karakteristieke en waardevolle boerderijen te herkennen als hoofdgebouw. Indien op zo’n erf sprake is van functieverandering, dan is in beginsel het uitgangspunt dat alle nieuwe bebouwing, wat betreft goothoogte en positie op het erf onderschikt is aan de oude boerderij. In dat geval dient het nieuwe gebouw visueel ondergeschikt te zijn aan de oude boerderij. Dit kan worden bereikt door middel van de plaatsing van deze gebouwen achter of naast het woongebouw, door het hanteren van lagere goothoogtes (nokhoogte kan juist hoger zijn) en door het aanbrengen van beplanting.
Een compacte erfindeling is het uitgangspunt. Met bij voorkeur één erftoegangsweg. Clustering van bebouwing rond een gemeenschappelijk erf. Parkeerfaciliteiten worden op één plek op het erf aangelegd. Het nieuwe erf is aanzienlijk minder groot dan het oorspronkelijke agrarische erf. Het totale oppervlak aan verharding mag niet toenemen.
Conclusie voor dit bestemmingsplan
Voorliggend plan voorziet in een ontwikkeling, waarbij de bestaande voormalige agrarische schuren/stallen worden gesloopt en in het kader van functieverandering naar wonen een nieuwe vrijstaande woning en een nieuw woongebouw met 2 wooneenheden wordt opgericht. In dit geval wordt tevens een nieuwe wagenbouwloods mogelijk gemaakt voor carnavalsgroepen. Deze loods maakt het bovendien mogelijk om een akoestisch aanvaardbare situatie te bewerkstelligen.
De bebouwing en het erf worden op verantwoorde wijze landschappelijk ingepast met gebiedseigen beplanting waardoor de landschappelijke kwaliteiten en de natuurwaarden in het gebied worden versterkt.
Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is diverse (milieu)wetgeving van toepassing, waaronder de Wet luchtkwaliteit, Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ), de Wet Natuurbescherming, Besluit externe veiligheid, Wet geluidhinder, Besluit m.e.r. (vormvrije m.e.r.-beoordeling), etc. Om een nieuwe ontwikkeling planologisch mogelijk te kunnen maken, dient te worden aangetoond dat de nieuwe ontwikkeling niet stuit op onoverkomenlijke belemmeringen van ruimtelijke en/of milieutechnische aard. In dat kader dient onderzoek te worden verricht naar de aspecten bodem, geluid, geur, externe veiligheid, water, archeologie, flora en fauna, luchtkwaliteit, verkeer en parkeren en ruimtelijke/beeldkwaliteit. Ook dient te worden bekeken of een en ander niet in strijd is met een gezonde leefomgeving.
In paragraaf 2.2.3 is reeds aangegeven dat voor dit bestemmingsplan geen vorm-vrije m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is nu geen sprake is van een besluit over activiteiten die voorkomen op de D-lijst en die onder de drempelwaarden liggen. Het plan dat met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, kan niet worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject. Belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen op voorhand worden uitgesloten.
Het gegeven dat een plan in theorie aan ruimtelijke en milieutechnische voorwaarden kan voldoen, betekent niet automatisch dat het plan ook zo wordt uitgevoerd. Dat is ook bij dit project geen vanzelfsprekendheid nu verschillende voorwaarden moeten worden ingevuld om op deze locatie blijvend een akoestisch aanvaardbare situatie te kunnen borgen (zie 3.5 Geluid). Ook enkel het vastleggen van voorwaardelijke verplichtingen in een bestemmingsplan biedt daarvoor geen garantie.
In het kader van dit plan is het noodzakelijk dat vooraf goed wordt vastgelegd wat er moet gebeuren om in de nieuwe situatie blijvend een akoestisch aanvaardbare situatie te waarborgen en welke taken de huidige eigenaar van de locatie in dat opzicht op zich neemt.
De afspraken worden vastgelegd in een overeenkomst tussen eigenaar en gemeente. Aspirant kopers van een woonkavel in het plangebied worden op voorhand duidelijk geinformeerd over de omstandigheden op de locatie, alsmede over de bouw- en gebruiks (on)mogelijkheden, verplichtingen en beperkingen. Zij aanvaarden deze wanneer zij tot aankoop van een kavel in het plangebied overgaan. Wanneer alle partijen zich aan de afspraken/verplichtingen houden kan een aanvaardbaar klimaat ter plaatse worden gewaarborgd. Zie hiervoor 3.14 Afspraken en communicatie.
Op grond van het functieveranderingsbeleid van de gemeente Montferland dient functieverandering bij te dragen aan verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Daarbij gaat het om een goede beeldkwaliteit in de nieuwe situatie (erfindeling en bebouwing), sloop van beeldkwaliteitverlagende bebouwing, behoud en verbetering van karakteristieke gebouwen en monumenten, en een goede landschappelijke inpassing. Hiernaast mag de functieverandering niet leiden tot aantasting van landschappelijke waarden en natuurwaarden.
Het vertrekpunt voor de functieverandering wordt bepaald door historische ontwikkeling van het landschap ter plaatse. In dat kader is van belang dat de locatie zich bevindt in het voormalige boslandschap (zie 3.2 Beeldkwaliteit, vormgeving en inpassing) dat aan grote veranderingen onderhevig is geweest. Het gebied is doorsneden door de Rijksweg A18. Het streven is hier gericht op het creeren van meer samenhang tussen de landschapselementen en de erven. Gelet op de historie van het gebied, wordt een kleinschaliger landschap nagestreefd. Door het toevoegen van bospercelen en/of houtwallen/-singels bij uitbreiding of functieverandering van agrarische bedrijven, wordt tegelijk geinvesteerd in een meer samenhangend, aantrekkelijker landschap.
De erfinrichtingsschets in Bijlage 2 Erfinrichtingsschets en beplantingsplan Meisterholt 1 te Didam voor de nieuwe situatie is zodanig vormgegeven dat:
De nieuwe bebouwing wordt vormgegeven in een enkelvoudige hoofdvorm en met een eenvoudig beeldbepalend dakvlak. Bijgebouwen in het woongebouw worden in ieder geval inpandig opgenomen.
In het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 1 onder d) is bepaald, dat voor de uitvoerbaarheid van een plan rekening moet worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen moet worden bepaald of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en of nader onderzoek en eventueel saneringen noodzakelijk zijn. Voor de gevallen waarin de bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, bepaalt de Wet bodembescherming dat de grond zodanig moet worden gesaneerd, dat zij kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen moeten bij voorkeur op schone grond worden gerealiseerd.
Verkennend bodemonderzoek
Op de locatie heeft een verkennend bodemonderzoek plaats gevonden. Het bijbehorende rapport K21008011, d.d. 18-10-2021 is opgenomen als Bijlage 3 Verkennend bodem- en asbestonderzoek Meisterholt 1 te Didam 18-10-21 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen.
Hieronder zijn per deellocatie de conclusies beschreven:
Voormalige opslag bestrijdingsmiddelen (locatie 1): Ter plaatse van de voormalige opslag bestrijdingsmiddelen (locatie 1) zijn in zowel de bovengrond als in het grondwater geen verhoogde gehalten aan OCB's (Organochloorbestrijdingsmiddelen) aangetroffen.
Voormalige opslag bestrijdingsmiddelen (locatie 2): Ter plaatse van de voormalige opslag bestrijdingsmiddelen (locatie 2) zijn in zowel de bovengrond als in het grondwater geen verhoogde gehalten aan OCB's (Organochloorbestrijdingsmiddelen) aangetroffen.
Puinverharding: Ter plaatse van de puinverharding is analytisch een (zeer) licht verhoogd gehalte aan asbest aangetroffen (gewogen asbestconcentratie van 4,6 mg/kg d.s.). De waarde overschrijdt de waarde voor nader onderzoek (50 mg/kg d.s.) niet. Hier zijn aanvullend onderzoek dan wel sanerende maatregelen niet nodig. Bij concentraties asbest beneden de 100 mg/kg gewogen zijn geen risico's aanwezig en wordt vastgehouden aan de benadering dat beneden deze norm het materiaal als asbestvrij beschouwd mag worden.
Druppelzone 1: In de grond ter plaatse van druppelzone 1 is visueel en analytisch geen asbest aangetroffen.
Druppelzone 2: In de grond ter plaatse van druppelzone 2 is visueel geen asbest aangetroffen. In het mengmonster is analytisch asbest aangetroffen. Het gehalte asbest wat analytisch is aangetroffen bedraagt 18 mg/kg d.s.. De waarde overschrijdt de waarde voor nader onderzoek (50 mg/kg d.s.) niet. Hier zijn aanvullend onderzoek dan wel sanerende maatregelen niet nodig. Bij concentraties asbest beneden de 100 mg/kg gewogen zijn geen risico's aanwezig en wordt vastgehouden aan de benadering dat beneden deze norm het materiaal als asbestvrij beschouwd mag worden.
Overig terrein: In zowel de boven- als de ondergrond zijn geen verhoogde gehalten boven de achtergrondwaarde aangetroffen.
In het grondwater (ter plaatse van puilbuis PB01 en PB03) is een licht verhoogd gehalte aan barium boven de streefwaarde aangetroffen. Barium wordt vaker verhoogd aangetroffen en is dan veelal van natuurlijke oorsprong. Omdat op de locatie geen bronnen bekend zijn die een eventuele verontreiniging met barium kunnen hebben veroorzaakt, wordt ervan uitgegaan dat het een van nature verhoogd gehalte betreft.
Conclusie voor dit bestemmingsplan
Het terrein is op basis van de milieuhygiënische kwaliteit geschikt voor het voorgenomen gebruik. Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
In geval van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met milieuhindergevoelige en hinderveroorzakende functies in de omgeving. Uitgangspunt is dat omliggende bedrijven als gevolg van een nieuwe ontwikkeling niet in hun bedrijfsvoering mogen worden beperkt en dat ter plaatse van nieuwe woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009)'. Onder milieuzonering wordt verstaan 'het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
De VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De richtafstanden hebben betrekking op de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier afstanden is bepalend voor de indeling in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van een gemiddeld modern bedrijf. De afstanden worden vanuit ruimtelijk oogpunt gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming of bouwvlak waarbinnen bijvoorbeeld een nieuwe milieubelastende functie(s) is toegestaan en anderzijds de rand van het bestemmingsvlak of bouwvlak waarbinnen een milieugevoelige functie mogelijk is.
De gevoeligheid van een gebied voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. Zo zal in het omgevingstype 'rustige woonwijk' eerder hinder worden ervaren dan in een 'gemengd gebied'.
Richtafstanden bij een rustige woonwijk en gemengd gebied.
Het plangebied maakt gezien de omliggende functies (woningen) deel uit van een 'rustig buitengebied'. De locatie is wel gelegen direct nabij de Rijksweg A18. Binnen het plangebied worden geen functies gerealiseerd die milieuhinder veroorzaken. De nieuwe woningen worden aangeduid als milieuhindergevoelig.
In de omgeving zijn voornamelijk burgerwoningen aanwezig. Aan de Meisterholt bevindt zich op 350 meter afstand de pluimveehouderij Meisterholt 7. Gelet op de beperkte functies in de omgeving is er geen sprake van een gemengd gebied. Voor het grondgebonden agrarisch bedrijf geldt een richtafstand van 100 meter. De feitelijke afstand is ruim 200 meter. Daarmee kan worden geconcludeerd dat de omliggende bedrijven geen beperking zullen ondervinden van de voorgestelde ontwikkeling.
Bewoners van de nieuw te bouwen vrijstaande woning en de wooneenheden zijn ermee bekend dat binnen het plangebied een gebouw wordt gerealiseerd waar carnavalswagens worden gebouwd, hetgeen mogelijk enige hinder kan geven. Zij aanvaarden die situatie en zijn bekend met de afspraken die met de huurders (carnavalsgroepen) van de loods worden gemaakt. Zo vinden de bouwactiviteiten in de loods enkel plaats met gesloten ramen en deuren.
Conclusie voor dit bestemmingsplan
Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.
De Wet geluidhinder (Wgh) regelt de mate waarin geluid bepaalde functies mag belasten. Indien geluidgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wet geluidhinder de verplichting een akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van wegen en spoorwegen. Wonen is een geluidgevoelige functie. De geluidbelasting op woningen mag in principe de 48 dB niet overschrijden. Wegen met een 30 km/u zone zijn formeel uitgezonderd van akoestisch onderzoek.
Volgens het gestelde in artikel 74, lid 1 sub a2 van de Wgh dient de invloed van alle wegen in een buitenstedelijk gebied met een of twee rijstroken gelegen binnen 250 meter van de woningen in het plangebied op de betreffende gevels te worden onderzocht. De voorkeursgrenswaarde voor een geluidsbelasting op een gevel van woningen is 48 dB. Wanneer er aan die voorkeurswaarde wordt voldaan, dan is er in de woning sprake van een goed woon- en leefklimaat. Ligt de geluidsbelasting hoger dan kan er een hogere waarde worden vastgesteld. Voor woningen in een buitenstedelijk gebied (buiten de bebouwde kom) is dit ten hoogste 53 dB (Wgh art. 83).
Beoordeling
De ontwikkeling ligt buiten de bebouwde kom van Didam. De ontwikkeling is gelegen op 149 meter uit de as van de A18 en op 71 meter uit de as van de Meisterholt.
De geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woning en wooneenheden door de A18 bedraagt, rekening houdend met:
in de nieuwe situatie ten hoogste 53 dB na aftrek ex art 110g Wgh.
De maximale hogere waarde van 53 dB wordt enkel in geval van het treffen van nadere maatregelen op de locatie niet overschreden.
Het inrichtingsplan komt overeen met de gemodelleerde situatie uit het akoestisch onderzoek, dit is geverifieerd met Van den Boom.
Uit het bovenstaande blijkt dat een scala aan maatragelen nodig om blijvend een akoestisch aanvaardbare situatie te waarborgen en daarmee te kunnen spreken van een goede ruimtelijke ordening. Eigenaar en aanvrager van de functieverandering is ermee bekend dat het realiseren van dove gevels bij de nieuwe woning en wooneenheden (dan wel het realiseren van niet geluidgevoelige ruimten achter de betreffende gevels) geen reden zijn voor afwijking van deze maximale ontheffingswaarde. De geluidsbelasting op de gevels van de nieuwe woning en wooneenheden mag de maximale ontheffingswaarde van 53 dB (na aftrek) dan ook nimmer overschrijden. Het is dan ook van belang dat door huidig eigenaar en opvolgende eigenaren volledig invulling wordt gegeven aan die maatregelen die ervoor zorgdragen dat deze maximale ontheffingswaarde inderdaad niet wordt overschreden.
Om zowel huidige eigenaar maar ook toekomstig eigenaren te attenderen op de akoestische situatie in het plangebied en hun bekend te maken met de verplichtingen en beperkingen die dit met zich meebrengt is er een informatiedocument opgesteld. De verplichtingen die dit voor huidige eigenaar met zich meebrengt zijn vastgelegd in een realisatieovereenkomst tussen hem en de gemeente. In geval van verkoop van een kavel binnen het plangebied gaan de verplichtingen (tot instandhouding van gebouwen) over op de nieuwe eigenaren. Aspirant kopers worden daarom al op voorhand door huidig eigenaar via bovengenoemd informatiedocument geinformeerd ten aanzien van de omstandigheden op de locatie, de bouw- en gebruiks(on)mogelijkheden en de beperkingen en verplichtingen die zij aanvaarden wanneer zij een kavel verwerven binnen het plangebied. Een en ander wordt tevens opgenomen in de koop/verkoopovereenkomsten voor de verschillende kavels. Zowel het infomatiedocument als de realisatieovereenkomst tussen huidig eigenaar en de gemeente zijn onlosmakelijk onderdeel van die koop/verkoopovereenkomsten met toiekomstig eigenaren.
De nieuwe woning en het nieuwe woongebouw kunnen gelet op de maximaal toegestane geluidsbelasting op de gevels van 53 dB eerst worden opgericht dan nadat de wagenbouwloods voor carnavalsgroepen volledig volgens de tekening met bijgevoegde informatie inzake isolatie op exact de juist locatie is gebouwd. Ook voor de nieuwe woning en het woongebouw is de locatie nauwkeurig vastgelegd voor de juiste geluidsafscherming van de loods en de instand te houden woning met bijgebouw.
De realisatie van de loods moet dan ook als voorwaardelijke verplichting worden opgenomen in het bestemmingsplan, hetgeen de kopers van de woonkavels op de locatie ook volledig bekend is. Toekomstig koper van de hoofdkavel met daarop de bestaande woning, het bestaande bijgebouw en t.z.t. de wagenbouwloods moet volledig bekend zijn dat hij die gebouwen volledig ongewijzigd in stand moet houden om blijvend een ruimtelijk aanvaardbare situatie te kunnen waarborgen. Verbouw van die gebouwen is enkel toergestaan nadat met nader akoestisch onderzoek wordt aangetoond dat verbouw niet leidt tot overschrijding van de maximale ontheffingswaarde. Een gebruik voor bewoning is in het bestemmingsplan niet toegestaan wanneer de maximale ontheffingswaarde op de locatie wordt overschreden. Alvorens het bestemmingsplan wordt vastgesteld dient een procedure hogere grenswaarde te worden doorlopen (zie Bijlage 10 Ontwerp besluit hogere grenswaarde).
Bij het bepalen van de benodigde geluidwering in de nieuwe situatie mag geen aftrek plaatsvinden ex. artikel 110-g Wgh. De geluidbelasting door alle wegen samen zonder aftrek bedraagt ten hoogste 56 dB. Voor gevels met een geluidbelasting van meer dan 53 dB zijn geluidwerende voorzieningen nodig. Voor gevels met een geluidbelasting van ten hoogste 53 dB zonder aftrek bedraagt de benodigde karakteristieke geluidwering 20 dB. Dit is de minimale waarde conform het Bouwbesluit. De voorschriften van het Bouwbesluit hebben tot doel de geluidbelasting binnenshuis in de verblijfsgebieden van een woning te beperken tot 33 dB. Bij nieuwe woningen is een gevelisolatie van 23 dB zonder extra geluidsisolatie goed mogelijk, wanneer er is gekozen voor goed geluidsgeïsoleerde ventilatievoorzieningen.
Conclusie voor dit bestemmingsplan.
De gemeente stelt voor de geluidbelaste woningen een hogere waarde vast van ten hoogste 53 dB door wegverkeer op de Rijksweg A18. Om de nieuwe woning en wooneenheden blijvend te kunnen verzekeren van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat moet er in ieder geval een afschermende loods worden gebouwd en dienen zowel deze loods, de bestaande woning en een daarbij behorend vrijstaand bijgebouw blijvend als geluidsafschermende gebouwen in stand te worden gehouden. Hiertoe worden voorwaardelijke verplichtingen en verboden om bepaalde werkzaamheden uit te voeren, opgenomen in het bestemmingsplan.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor geurhinder vanwege tot veehouderijen behorende dierenverblijven. De Wgv geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De Wgv maakt onderscheid tussen twee situaties:
Als de geuremissie van een dier bekend is, wordt met een verspreidingsmodel de geurbelasting op een geurgevoelig object berekend. Die geurbelasting wordt getoetst aan de normen (in de wet 'waarden' genoemd).
Als de geuremissie van een dier niet bekend is, stelt de wet minimumafstanden tussen de veehouderij en een geurgevoelig object. Deze afstand bedraagt 100 meter voor geurgevoelige objecten en woningen in de bebouwde kom en 50 meter voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom.
De Wgv heeft betrekking op twee aspecten. Ten eerste speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ten tweede moet bij de belangenafweging voor een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een partij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad.
De gemeente Montferland is gelegen binnen een concentratiegebied als bedoeld in de Meststoffenwet. Binnen dergelijke gebieden moet de berekende geurbelasting op grond van de Wgv worden getoetst aan twee standaardnormen:
Daarbij wordt een onderscheid gemaakt in achtergrondbelasting en voorgrondbelasting.
Onder de achtergrondbelasting wordt verstaan de geurbelasting als gevolg van een veelheid aan veehouderijen in de omgeving van een geurgevoelig object. Onder voorgrondbelasting wordt verstaan de geurbelasting afkomstig van één veehouderij die de meeste geur op het geurgevoelige object veroorzaakt.
Op bedrijven waar melkrundvee wordt gehouden is geen sprake van een diersoort waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld. Voor melkrundveebedrijven wordt een afstand van 50 m in het buitengebied aangehouden tot gevoelige functies.
Aan de Meisterholt bevindt zich een (grondgebonden) agrarisch bedrijf op nummer 3 en een intensieve veehouderij op nummer 7. Gelet op afstand tot de intensieve veehouderij op nummer 7 worden geen belemmeringen verwacht. De geurbelasting op veel dichter bij die intensieve veehouderij gelegen woningen voldoet al ruim aan de norm. Daar komt derhalve bij dat die intensieve veehouderij op nummer 7 al wordt beperkt door die meer nabij gelegen woningen.
De grondgebonden agrarische bedrijfslocatie op nummer 3 bevindt zich op een afstand van ruim 200 meter van de planlocatie. Daarvoor geldt een aan te houden richtafstand van 100 meter.
Conclusie voor het bestemmingsplan
Het geuraspect levert geen beperkingen op voor de nieuwe woonfuncties. Er is sprake van een goed woon- en verblijfklimaat. De agrarische bedrijven worden ook niet beperkt in hun ontwikkelingsmogelijkheden door deze nieuwe woonfuncties.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt. Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het risico geeft aan hoe groot de kans is dat bij een ongeval bij een risicolocatie 10, 100 of 1000 slachtoffers tegelijk vallen. Bij groepsrisico is het niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi (stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen. Dit risico is daardoor een maatstaf voor de verwachte omvang van een ramp. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi): Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi en Revi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Circulaire effectafstanden LPG-tankstations: In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. In beginsel zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 60 meter en geen zeer kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 160 meter toegestaan. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg): Voor de beoordeling van de risico’s vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt en basisnet), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet. Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs).
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen: Voor de beoordeling van de risico’s van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb en Revb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
Situatie in het plangebied
Het plangebied maakt zelf geen risicovolle activiteiten met gevaarlijke stoffen mogelijk en vormt daarmee geen risicobron. Het plangebied is wel gelegen binnen het invloedsgebied van externe veiligheidsbronnen, namelijk:
Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de ev-signaleringskaart Het rode vlak is het plangebied. Op deze afbeelding zijn een aantal risicobronnen zichtbaar die onder de afbeelding nader uitgewerkt worden.
LPG-Tankstation
Op circa 1,55 kilometer ten noordwesten van het plangebied ligt het dichtstbijzijnde LPG tankstation. Het LPG-tankstation heeft, worst case gezien, een maximale persoonsgebonden 10-6 risicocontour van 40 meter en een invloedsgebied van 150 meter conform de regeling externe veiligheid inrichtingen (revi). Naast het Revi geeft de Circulaire effectafstanden LPG tankstations een effectgebied van 160 meter. Gelet op de afstand tot het plangebied is het LPG-tankstation niet relevant voor externe veiligheid. Ook de verder gelegen LPG-tankstations zijn op basis hiervan geen relevante risicobron.
Risicobronnen op basis van het activiteitenbesluit
Op circa 1,63 kilometer ten oosten ligt het dichtstbijzijnde bedrijf dat op basis van het activiteitenbesluit een veiligheidsafstand heeft. Dit betreft een gasflessendepot met een veiligheidscontour van 15 meter. Deze reikt niet tot het invloedsgebied en is daarom niet relevant. De overige risicobronnen (conform het activiteitenbesluit) zijn op een grotere afstand gelegen van het plangebied en daarmee niet relevant voor externe veiligheid.
Hogedruk aardgasleiding A-532
Op circa 760 meter van het plangebied ligt de hogedrukaardgasleiding (A-532) van de Nederlandse Gasunie. Deze leiding heeft een diameter 48 inch en een druk van 66 bar. De grote diameter en hoge druk leidt tot een invloedsgebied (1% letaliteitszone) van 545 meter. Dit invloedsgebied reikt niet tot het plangebied. Overige buisleidingen zijn van kleiner formaat en zijn verder gelegen van de planlocatie en hiermee ook niet relevant.
Basisnet Spoor: Route 202, Betuweroute Meteren – Emmerich (D)
Op circa 3100 meter ligt de basisnetroute 202. Hierover worden diverse gevaarlijke stoffen vervoerd. Het invloedsgebied van dit spoor wordt bepaald door het transport van toxische gassen (stofcategorie B3) en toxische vloeistoffen (stofcategorie D4), met een invloedsgebied van meer dan 4000 meter. Het invloedsgebied reikt daarmee over het plangebied en is relevant vanuit oogpunt van externe veiligheid. Conform artikel 7 Bevt moet het groepsrisico (beperkt) verantwoord worden en conform artikel 9 Bevt moet de veiligheidsregio om advies worden gevraagd.
Basisnetroute weg: A18: Knp. Oud-Dijk - afrit 4 (Doetinchem-Oost) (wegvak G18)
Het plangebied ligt binnen 200 meter van een Basisnetroute weg. Op circa 65 meter van het plangebied is de A18 gelegen. De A18 is aangewezen als basisnetroute en valt daarmee onder het Bevt en de Regeling Basisnet. Het invloedsgebied van de A18, wegvak G18 wordt bepaald door het transport van toxische vloeistoffen (stofcategorie LT1, invloedsgebied 730 meter) en brandbare gassen (stofcategorie GF3, invloedsgebied 355 meter). Conform artikel 8 van het Bevt dient het groepsrisico verantwoord te worden in de ruimtelijke onderbouwing. Dit houdt ook in dat er ingegaan dient te worden op onder andere het groepsrisico.
Advies van Veiligheidsregio Noord- en Oost Gelderland (VNOG) van 31 januari 2022.
De Veiligheidsregio Noord- en Oost Gelderland (VNOG) heeft op 31 januari 2022 haar advies uitgebracht. In dit advies dat is opgenomen in Bijlage 6 Advies VNOG Meisterholt 1 te Didam 31-01-22 wordt geconcludeerd dat het plangebied voor hulpverleningsdiensten goed bereikbaar is. De bluswatervoorziening in de nabijheid van het plangebied is onvoldoende.
In overleg met de VNOG moet daarom een nieuwe waterput worden gerealiseerd in het plangebied op zodanige wijze dat de bluswatervoorziening toereikend en goed bereikbaar is. Het realiseren van de betreffende waterput wordt als verplichting opgenomen in de realisatieovereenkomst tussen eigenaar/aanvrager en de gemeente.
De zelfredzaamheid in het plangebied kan worden vergroot door het gebruik van NL-alert. In het kader van de risicocommunicatie zal dit worden meegenomen.
Verantwoording groepsrisico
Op grond van artikel 8 Bevt dient het groepsrisico verantwoord te worden in de ruimtelijke onderbouwing. Het Bevt kent een aantal uitzonderingen. Een lichte verantwoording kan hier volstaan omdat de toename van het groepsrisico kleiner is dan 10. De toename van de personendichtheid binnen de invloedssfeer van Rijksweg A18 binnen het plangebied is immers dermate gering, dat redelijkerwijs op voorhand kan worden aangenomen dat er geen wezenlijke wijzigingen zijn in de risicocurves voor het groepsrisico.
Het plan zal leiden tot een toename van maximaal 7,2 personen (in de nacht). In verband met deze beperkte toename van het aantal personen zal dit niet significant doorwerken in de rekenkundige hoogte van het groepsrisico. Om deze reden is de verantwoording van het groepsrisico kwalitatief uitgevoerd.
Op basis van bovengenoemde redenen zijn eventuele extra veiligheidsmaatregelen niet realistisch. Bestrijding bij calamiteiten dient in deze situatie dan ook plaats te vinden bij de bron zelf. In het kader van zelfredzaamheid moeten personen wel een schuilmogelijkheid hebben. Hierbij geldt als toetsingsgrond de mate waarin de drie nieuw te bouwen woningen goed afsluitbaar zijn tegen de indringing van toxisch gas en de tijdsduur dat deze bouwwerken hieraan worden blootgesteld. De nieuw te bouwen woningen worden zeer goed geïsoleerd (ook noodzakelijk vanuit wegverkeerslawaai). Hierdoor bieden zij een goede bescherming tegen het eventueel binnendringen van toxisch gas. Belangrijk is wel dat luchtbehandelingsinstallaties in de drie woningen met één druk op de knop zijn uit te schakelen.
In het kader van risicocommunicatie is het bovendien belangrijk dat bij een calamiteit waarbij toxische stoffen kunnen vrijkomen, bewoners in het plangebied zijn geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Hiermee zijn mensen binnen een bepaald gebied gericht te informeren door het sturen van een bericht naar mobiele telefoons. Verder is het plan via de Meisterholt per auto en voet te ontvluchten. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen goed te sluiten. In het kader van risicocommunicatie zal hieraan de nodige aandacht worden geschonken. Geconcludeerd kan worden dat er gelet op bovenstaande voldoende mogelijkheden zijn voor de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid bij een zwaar ongeval. Om deze reden is het niet noodzakelijk dat nadere eisen aan het plan worden gesteld in het kader van de externe veiligheid.
Conclusie voor dit bestemmingsplan
Ten aanzien van het groepsrisico ligt het plan in het invloedsgebied van de Betuweroute en de Rijksweg A18. Op basis van de beperkte verantwoording groepsrisico (zie hierboven) kan worden geconcludeerd dat het ruimtelijke initiatief geen significant effect heeft op het groepsrisico, dan wel op de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de realisatie van het initiatief. Er dient wel een bluswatervoorziening te worden gerealiseerd.
Sinds 2000 is de Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. Deze Europese richtlijn schrijft voor dat in 2015 het grond- en oppervlaktewater in Europa schoon en ecologisch gezond moet zijn en dat er voldoende water is voor duurzaam gebruik. Hiervoor zijn doelen geformuleerd, die zijn gebaseerd op haalbare en betaalbare maatregelen. Onder voorwaarden is fasering mogelijk tot uiterlijk 2027. De KRW is in Nederland vastgelegd in de Waterwet en het Besluit Kwaliteitseisen en Monitoring Water (BKMW). De KRW onderscheidt drie planperioden: 2009-2015, 2016-2021 en 2022-2027. Ieder volgend plan is gebaseerd op de resultaten van de voorgaande periode. Zowel voor het uiteindelijk in 2027 bereiken van de doelen als voor het uitvoeren van de maatregelen per planperiode geldt voor de KRW vanuit Europa een resultaatverplichting.
In het nationaal Waterplan staan 5 ambities centraal:
In 2050 is de inrichting van Nederland minder kwetsbaar voor water en klimaatverandering. In 2020 hebben de overheden daar beleid en regels voor vastgesteld.
Belangrijkste punt is dat water een belangrijk sturend element is in de ruimtelijke ordening. Water legt een ruimteclaim op het (stads-)landschap waaraan voldaan moet worden. De bekende driestapsstrategieën zijn leidend:
Bij nieuwe ontwikkelingen wordt vooraf getoetst of het risico toeneemt. De watertoets is daar een belangrijk instrument voor. In het Nationaal Bestuursakkoord Water-actueel (NBW-actueel, juni 2008) hebben rijk, provincies, gemeenten en waterschappen onder meer opnieuw afgesproken dat de watertoets ook wordt toegepast bij waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten die niet vallen onder de Wro. Het Rijk zorgt ervoor dat de watertoets zijn wettelijke status behoudt.
Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het Waterschap Rijn en IJssel is met andere waterschappen mede beheerder van het deelstroomgebied Rijn-Oost. Om te voldoen aan de eisen van de KRW hebben de waterschappen de afgelopen jaren intensief samengewerkt met elkaar en met andere partners.
Het waterbeleid van het waterschap is met name gericht op een duurzame aanpak van het waterbeheer: geen afwenteling, herstel van de veerkracht van het watersysteem, streven naar een meer natuurlijk waterbeheer, zoeken naar meer ruimte voor water, water toepassen als ordenend principe door middel van het gebruik van waterkansenkaarten en water langer vasthouden mede door een flexibeler peilbeheer. Ook het streven naar een betere waterkwaliteit als onderdeel van duurzaamheid is een belangrijk speerpunt.
De opdracht van de waterschappen in Rijn-Oost is te zorgen voor voldoende water, schoon water en voor veilig wonen en werken op de taakvelden watersysteem, waterketen en veiligheid. Het waterschap houdt daarbij rekening met agrarische, economische, ecologische en recreatieve belangen. Aandachtspunten zijn het verbeteren van ecologische en chemische waterkwaliteit (terugdringen van oppervlaktewatervervuiling) en het voorkomen van wateroverlast, waarbij rekening wordt gehouden met het veranderende klimaat.
Waterschap Rijn en IJssel heeft een watertoetstabel ontwikkeld waarmee met een aantal vragen in beeld te brengen is welke wateraspecten bij een ruimtelijke ontwikkeling relevant zijn en met welke intensiteit het watertoetsproces doorlopen moet worden. De intensiteit van het watertoetsproces is afhankelijk van de antwoorden op de vragen:
Gemeente Montferland beschikt over een Gemeentelijk Rioleringsplan. Het GRP geeft invulling aan diverse ontwikkelingen op het gebied van water, zoals de nieuwe gemeentelijke zorgtaken voor afstromend hemelwater en grondwateroverlast, duurzaam omgaan met hemelwater en klimaatontwikkelingen. Het GRP wordt beschouwd als het Beleidsplan van Gemeente Montferland over haar taken op het gebied van afvalwater, hemelwater en grondwater.
Het GRP heeft de volgende doelen:
Inzameling van afvalwater
Gemeenten zijn verplicht om huishoudelijk afvalwater in te zamelen. De Wet milieubeheer biedt de mogelijkheid om voor specifieke situaties ontheffing van deze zorgplicht aan te vragen bij de provincie. Dat geldt bijvoorbeeld voor afgelegen percelen in het buitengebied. Op percelen waarvoor de gemeente een ontheffing van de zorgplicht heeft, zijn de bewoners zelf verantwoordelijk voor de verwerking van hun afvalwater. De gemeente bepaalt per geval welke voorziening het meest doelmatig is: riolering, drukriolering B, of een zelfstandig systeem (IBA).
Hemelwater
Op particulier terrein zijn de perceelseigenaren verantwoordelijk voor een deugdelijke inzameling en verwerking van hemelwater. Gemeenten zorgen alleen voor het inzamelen en verwerken van afvloeiend hemelwater, als dit doelmatiger is en als redelijkerwijs niet van particulieren kan worden verwacht dat zij het hemelwater zelf verwerken.
Woningen en bedrijven in het buitengebied zijn aangesloten op drukriolering of een IBA. Deze systemen zijn niet geschikt voor het verwerken of transporteren van hemelwater. In het buitengebied is bovendien voldoende ruimte om het hemelwater op eigen terrein te verwerken of af te voeren naar aangrenzende sloten of watergangen.
Nieuwbouwplannen mogen niet leiden tot een toename van:
Hemelwater moet zo veel mogelijk op de percelen zelf worden verwerkt. Dit heeft de volgende voordelen:
Perceeleigenaren kunnen hemelwater op eigen terrein verwerken als aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. Zo moet er op de percelen voldoende ruimte aanwezig zijn om bijvoorbeeld een infiltratievoorziening aan te leggen. Bovendien moet de bodem voldoende waterdoorlatend zijn.
In het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) wordt gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting van die plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen, waarin verslag wordt gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan daarbij overleg pleegt met o.a. de waterschappen. In artikel 3.1.6 van dat zelfde besluit is aangegeven dat in de toelichting van een bestemmingsplan is beschreven op welke wijze in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. Het doel van de watertoets is om negatieve effecten van besluiten op de waterhuishouding te voorkomen en kansen voor het watersysteem te benutten. De watertoets is een procesinstrument om in een vroegtijdig stadium van de planvorming het aspect water te betrekken. Waterhuishoudkundige doelstellingen worden expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan afgewogen. Deze doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgaan met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater). Het waterschap wordt in een vroeg stadium betrokken om een wateradvies te geven over het omgaan met water binnen de planlocatie. Voor de watertoets is gebruik gemaakt van de Standaard Waterparagraaf van het Waterschap Rijn en IJssel. Als op één of meer vragen per waterthema 'Ja' wordt geantwoord dan is het waterthema relevant. Die waterthema's worden toegelicht.
Waterthema's ter plaatse van het plangebied Meisterholt 1 te Didam
In de 'Handreiking Watertoets 2' zijn inhoudelijke criteria aangereikt voor de watertoets, die basis vormen voor de planbeoordeling door het waterschap en het daaruit voortvloeiende wateradvies. In onderstaande watertoetstabel zijn de voor de ruimtelijke onderbouwing van belang zijnde waterhuishoudkundige criteria opgenomen.
Watertoetstabel
Wateroverlast- (oppervlaktewater)
De ontwikkeling betreft de sloop van de voormalige agrarische bebouwing op het perceel Meisterholt 1, Didam en de realisatie van één nieuwe woning en een woongebouw met 2 wooneenheden. Ook wordt er een wagenbouwloods ten behoeve van carnavalsgroepen gerealiseerd. De oppervlakte van de bebouwing in de nieuwe situatie neemt substantieel af. Het hemelwater wordt geïnfiltreerd in de bodem.
Het waterschap en de gemeente houden voor het afkoppelen en infiltreren in de bodem een benodigde berging aan van 40 mm/m² verhard oppervlak. Hemelwater moet op eigen terrein afgekoppeld worden en in de bodem worden geïnfiltreerd. Volgens het beleid van het Waterschap moet indien meer regenwater direct wordt afgevoerd naar watergangen dan voorheen in dat geval worden voorzien in waterberging op eigen terrein. De piekbelasting naar oppervlaktewater mag niet toenemen ten opzichte van de huidige situatie. Door de sloop 3.170 m² neemt het verhard oppervlak af. De oppervlakte van de nieuwe bebouwing en verharding is substantieel minder dan in de oude situatie. Op basis hiervan is het, ten aanzien van het bergen van hemelwater, aannemelijk dat binnen de plangrenzen voldoende ruimte beschikbaar is om de waterbergingsopgave op meerdere manieren binnen de plangrenzen te verwerken en te infiltreren.
Huishoudelijk afvalwater
De bedrijfswoning is aangesloten op de riolering. De toekomstige (extra) woningen zullen ook worden aangesloten op de riolering voor de vuilwaterafvoer. Gelet op de huidige aansluiting en de ligging van de nieuwe woningen is een extra pompput noodzakelijk. Deze pompput wordt aangelegd door de gemeente voor rekening van de kopers (locatie in overleg).
Materiaalgebruik
Afkoppeling van het hemelwater van het afvalwater maakt dat er in de bebouwing geen materialen gebruikt mogen worden die de grondwaterkwaliteit negatief kunnen beïnvloeden. Het betreft uitlogende materialen zoals zink en lood. Dat betekent dat slechts duurzame, niet-uitloogbare materialen gebruikt worden. Derhalve is onderhavig plan niet van invloed op de kwaliteit van het grondwater.
Conclusie voor het bestemmingsplan
Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan. Er dient een extra pompput te worden gerealiseerd voor het afvoeren van het afvalwater. Kosten voor voorzieningen voor het afvoeren van afvalwater komen voor rekening van initiatiefnemer van het plan.
Met het Europese Verdrag van Valetta (1992) is afgesproken dat archeologie een gewogen onderdeel moet zijn bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het uitgangspunt is om archeologische sporen van waarde in de bodem te laten zitten (behoud in situ). Archeologisch materiaal in de bodem is onvervangbaar en daarom kwetsbaar. Opgraven (behoud ex situ), is om die reden een noodoplossing. Na een opgraving is het bodemarchief niet meer te raadplegen in relatie tot zijn context.
In de Erfgoedwet is geregeld hoe met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden moet worden omgegaan. Het streven is om deze belangen tijdig bij het plan te betrekken. Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast.
Bepaald is dat bij de vaststelling van nieuwe bestemmingsplannen c.q. bij afwijkingen daarvan aangegeven moet worden welke archeologische waarden zich (naar verwachting) in de bodem bevinden en hoe hiermee wordt omgegaan. Door middel van een vergunningenstelsel moeten deze waarden worden beschermd. Gelet hierop is het van belang om op gemeentelijk niveau een gedetailleerde archeologische verwachtings- en maatregelenkaart te hebben.
De gemeente Montferland beschikt sinds 2008 over een gedetailleerde archeologische waardenkaart, verwachtingskaart en een cultuurhistorische waardenkaart, alsmede een hierop gebaseerde archeologische maatregelenkaart, welke planologisch is doorvertaald in het bestemmingsplan 'Buitengebied'.
Op 9 oktober 2012 is besloten tot een wijziging van de beleidskaders. Een van die wijzigingen was een verruiming van de ondergrenzen voor archeologisch onderzoek. Deze verruiming is beleidsmatig opgenomen in de Erfgoedverordening Montferland 2012 en nadien doorvertaald in het bestemmingsplan 'Buitengebied, eerste herziening'.
In een later stadium is ook de gemeentelijke archeologische waardenkaart, de archeologische verwachtingskaart en de cultuurhistorische waardenkaart (hierna: AWK/CHW) geactualiseerd. Die actualisatie van de AWK/CHW is in nauwe samenspraak met de lokale oudheidkundige verenigingen (HKB en OVD), amateurarcheologen (Werkgroep Archeologie Bergh), regionaal archeoloog, Natuurmonumenten, Koninklijke Landmacht en de gemeentelijke vakdisciplines uitgevoerd. De actualisatie betrof met name het bijwerken van de bestaande AWK/CHW-kaarten uit 2008. De betreffende kaart is op 7 april 2015 vastgesteld.
Beoordeling
Op de archeologische waardenkaart van de gemeente Montferland ligt het plangebied in een zone met een lage archeologische waarde.
Uit het bureauonderzoek zoals opgenomen in Bijlage 7 Bureauonderzoek archeologie Meisterholt 1 te Didam 15-10-21 blijkt dat binnen het plangebied voor het grootste gedeelte sprake is van dekzandwelvingen waar poldervaaggronden op zijn afgezet. Dekzandwelvingen nemen zowel in landschappelijk als in archeologisch opzicht een middenpositie in. Binnen de eenheid van de dekzandwelvingen is de kans op de aanwezigheid van archeologische resten het grootst op de hoogste delen en langs de randen van hoge dekzandruggen. Een deel van het plangebied bestaat uit verspoelde dekzanden, hiervoor geldt een lagere verwachting. Voor archeologische resten vanaf de Late Middeleeuwen geldt een lage verwachting, aangezien het plangebied destijds een agrarische functie had. Voor de overige periodes geldt een middelhoge verwachting. Er zijn een klein aantal archeologische onderzoeken uitgevoerd in de omgeving van het plangebied. Daaruit blijkt dat de C-horizont zich waarschijnlijk zeer dicht onder het maaiveld bevindt, tussen de 30 en 60 cm-mv. Qua archeologische resten zijn er vooral losse vondsten uit de prehistorie aangetroffen.
Uit dossieronderzoek is gebleken dat de twee langwerpige schuren op stroken zijn gefundeerd tot een diepte van 100 cm-mv. Deze bodemverstoring is alleen aanwezig rond de wanden van de schuren. Over het gehele oppervlak van de schuren is een betonnen vloer aangelegd tot 12 cm-mv. De bodemverstoring door de bebouwing is dus relatief beperkt gebleven tot de locatie van de strokenfundering. Eventuele archeologische resten onder de betonnen vloer kunnen nog behouden zijn gebleven. Dit hangt af van de lokale diepte van de C-horizont. Of ditzelfde geldt voor de schuur waar geen tekening van beschikbaar is, is niet met zekerheid te zeggen.
De kans op het aantreffen van vondsten van organisch materiaal en van paleo-ecologische resten is sterk afhankelijk van de bodemgesteldheid ter plaatse. Onverbrande vondsten van organisch materiaal en paleo-ecologische resten zullen over het algemeen slechts beneden de grondwaterspiegel kunnen worden aangetroffen. Gelet op de grondwatertrap is dit hier mogelijk vanaf 120 cm-mv. Verbrande vondsten van organisch materiaal en paleo-ecologische resten kunnen daarnaast ook in grondsporen worden aangetroffen. Algemeen is de zandige bodem ongunstig voor de conservering van organisch materiaal.
De eigenaar heeft bij de bouw van de agrarische bedrijfsgebouwen de gele grond over zijn gehele bouwperceel afgeroomd en gebruikt. Daarmee is de grond geroerd. De zwarte grond ter plaatse van de schuren is verwerkt waar de gele grond is afgeroomd. De nieuwe te realiseren woningen zijn voorzien ter plaatse van de bestaande bebouwing. Deze grond is geroerd waardoor nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.
Conclusie voor dit bestemmingsplan
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de realisatie van het plan.
Door de wijziging van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen of het verlenen van omgevingsvergunningen. Bij cultuurhistorische elementen in het (cultuur)landschap gaat onder meer ook om bouwlanden, ontginningssporen, etc. waarbij deze ook zichtbaar en beleefbaar moeten zijn.
De locatie maakt in de topografische kaart uit 1925 nog onderdeel uit van het voormalig boslandschap. Eerst in de jaren '30 wordt het gebied ontgonnen. Rond 1980 was er op het adres nog geen bebouwing aanwezig.
Topografische kaart topotijdreis 1925
Topografische kaart topotijdreis 1980
'Cultuurhistorische kenmerkenkaart'
Op de cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Montferland ligt het plangebied in het deelgebied "Broeken in het zandgebied (kb1a)".
Broeken in het zandgebied (kb1a)
Kenmerkend is de regelmatige ontginningsstructuur, met strookvormige kavels, rechte wegen, weinig reliëf en in de 19e eeuw nog relatief veel broekbos. Bebouwing lag zowel aan de kop van, als midden op de kavels. In de laatste anderhalve eeuw is dit landschap aan veel veranderingen onderhevig geweest, die echter wel heeft voortgebouwd op de oude kavelstructuren. Bebouwing is flink toegenomen. Het bos is vrijwel verdwenen en de kleine kampjes binnen het bos zijn in grotere percelen opgenomen. Hier en daar doorkruist een weg het gebied op een manier die niet eigen is aan het gebied, bijvoorbeeld haaks op de lengterichting van de kavels. De A18 doorkruist één van de broekgebieden in de lengterichting, waar de structuur van het gebied uiteraard onder te lijden heeft gehad.
Cultuurhistorische waarderingskaart'
Op of nabij het plangebied is geen sprake van behoudenswaardige cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. Volgens de themakaarten 'Landschapswaardering en monumenten' en 'Landschapselementen (huidig)' uit het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) worden met het plan geen van de daar genoemde waarden aangetast.
Conclusie voor het bestemmingsplan
Met de voorgenomen ontwikkeling vindt geen aantasting van cultuurhistorisch waardevolle lijnen of elementen plaats. Vanuit het aspect cultuurhistorie is geen sprake van belemmeringen die zich verzetten tegen de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.
Bij ruimtelijke ingrepen moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden in en rondom het plangebied. Voordat ontwikkelingen mogen plaatsvinden, moet worden aangetoond dat in het kader van de huidige natuurwet- en regelgeving van een negatief effect geen sprake is, dan wel dat daarvoor respectievelijk een vergunning of ontheffing kan worden verkregen.
Ook voor deze ontwikkeling heeft in dat kader onderzoek plaatsgevonden. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 9 Quickscan Natuurwaardenonderzoek Meisterholt 1 Didam 20-10-2021.
De wet- en regelgeving (Wet natuurbescherming) ter bescherming van de natuur is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming moet rekening worden gehouden met de Natura-2000 gebieden en het Gelders Natuurnetwerk/Groene Ontwikkelingszone. Het projectgebied ligt niet in een beschermd gebied dat is aangewezen in het kader van de Wet natuurbescherming (Natura 2000-gebied), het GNN, weidevogelgebied en ganzenfoerageergebied.
Natura 2000-gebieden
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden in Europa. Die natuurgebieden worden aangewezen ter uitvoering van twee Europese richtlijnen: de Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn. Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw) beschermd. De belangrijkste Natura 2000-gebieden zijn Rijntakken, Veluwe, Korenburgerveen en Stelkampsveld. Er vinden geen ruimtelijke ingrepen plaats in of nabij een Natura 2000-gebied. Gelet op de aard van de voorgenomen activiteiten en de afstand tussen Natura 2000-gebied en het plangebied, is het niet aannemelijk dat de voorgenomen activiteiten zullen leiden tot een negatief effect op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied. Dit mede in relatie tot het verdwijnen van de stikstofdepositie als gevolg van de beeindiging van de agrarische activiteiten.
De locatie Meisterholt 1 in Didam is gelegen op een afstand van meer dan 8 kilometer van het Natura 2000-gebied Rijntakken en op circa 4 kilometer van Duitse Natura 2000-gebieden (Vogelschutzgebiet 'Unterer Niederrhein'). Uit de stikstofonderbouwing (bijlage 4) blijkt dat bij het gebruik van 50 woningen op een afstand van 2 kilometer van Natura 2000-gebieden de stikstofdepositie niet hoger zal zijn dan 0,00 mol/ha/jaar. Hiermee is ook voor wat betreft de gebruiksfase voldoende aangetoond dat er geen sprake is van een vergunningplicht op grond van de Wet natuurbescherming .
Op 7 september 2015 is voor de locatie een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming verleend voor het houden van:
Dit veebestand komt overeen met een totale ammoniakemissie van 5.611 kg per jaar. De bestaande milieuvergunning wordt ingetrokken na wijziging van de bestemming van agrarisch naar wonen.
Gelders Natuurnetwerk (GNN) en Groene Ontwikkelingszone (GO)
Het Gelders natuurnetwerk (GNN) is een samenhangend geheel van natuurgebieden van (inter)nationaal belang met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten, bestaande uit de meest waardevolle natuur- en bosgebieden en andere gebieden met belangrijke aanwezige en te ontwikkelen natuurwaarden. Het beleid met betrekking tot het GNN is ten eerste gericht op de bescherming en het herstel van de aanwezige natuurwaarden, ten tweede op de ontwikkeling van nieuwe natuurwaarden. Vanwege de ligging van de planlocatie buiten het GNN leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties. Het GNN kent geen externe werking.
De Groene Ontwikkelingszone (GO) bestaat uit alle gebieden met een andere bestemming dan natuur binnen de voormalige Gelderse EHS. Het beleid met betrekking tot de GO is gericht op het versterken van de ecologische samenhang door de aanleg van ecologische verbindingszones, waaronder landgrensoverschrijdende klimaatcorridors. De ontwikkelingsdoelstelling is tweeledig: ontwikkeling van functies in combinatie met versterking van de kernkwaliteiten van natuur en landschap.
Het plangebied ligt buiten de begrenzing van het Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone. Gronden die tot het Gelders Natuurnetwerk behoren, liggen ten oosten en westen van het plangebied. Op onderstaande afbeelding wordt de ligging van het Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone in de omgeving van het plangebied weergegeven.
Soortenbescherming
In het kader van de Wet natuurbescherming moet worden getoetst of ter plaatse van de ruimtelijke ingrepen sprake is of kan zijn van negatieve effecten op beschermde planten en dieren. De beoogde ontwikkelingen kunnen biotoopverlies of verstoring (indirect biotoopverlies) tot gevolg hebben.
Het plangebied is op 31 augustus 2021 onderzocht op de (potentiële) aanwezigheid van beschermde planten, dieren en beschermde nesten, holen, vaste rust- en voortplantingslocaties (Zie hiervoor Bijlage 9 Quickscan Natuurwaardenonderzoek Meisterholt 1 Didam 20-10-2021). De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Beschermde diersoorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk bezetten grondgebonden zoogdieren er een vaste rust- of voortplantingsplaats en bezetten amfibieën er een (winter)rustplaats. Vleermuizen bezetten er geen vaste rust- of voortplantingsplaats en er nestelen geen vogels in het plangebied. Voor de beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën die een (winter)rust- en/of voortplantingslocatie in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen 'vangen' en het 'beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties. Beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën mogen niet gedood worden als gevolg van het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten. Mits geen bezette vogelnesten beschadigd of vernield worden en er geen beschermde dieren verwond of gedood worden, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming.
Conclusie:
Het plangebied ligt niet in of in de directe nabijheid van Natura-2000 gebieden, het Gelders Natuurnetwerk, de Groene Ontwikkelingszone of een ander beschermd natuurgebied. De voorgenomen activiteit heeft geen negatief effect op deze beschermde gebieden. De instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied en de kernkwaliteiten van de GNN worden door de voorgenomen activiteit niet aangetast. Mits geen bezette vogelnesten beschadigd of vernield worden en er geen beschermde dieren verwond of gedood worden, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming.
Algemeen
De eisen met betrekking tot luchtkwaliteit zijn verankerd in de Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2 en vormen een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.
Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt.
Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Om te bepalen of een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit, is een algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en een ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) vastgesteld waarin de uitvoeringsregels zijn vastgelegd. Een project kan in twee situaties NIBM bijdragen aan de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 ug/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.
Projecten die de concentratie NO2 of fijn stof met meer dan 3% verhogen, dragen in betekenende mate bij aan de luchtvervuiling. De 3%-norm betekent concreet:
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het plan 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.
Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.
Conclusie voor dit bestemmingsplan
De ontwikkeling betreft de sloop van de voormalige agrarische bebouwing op het perceel Meisterholt 1, Didam en de realisatie van één nieuwe vrijstaande woning (met zelfstandige inwoning), één nieuw woongebouw met twee wooneenheden en de bouw van een wagenbouwloods voor carnavalsgroepen. Daarmee is op voorhand zeker, dat het initiatief niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Het plan leidt per saldo niet tot een toename van het aantal verkeersbewegingen en levert ook geen relevante wijziging in de verkeersafwikkeling op. Een luchtkwaliteitsonderzoek is niet noodzakelijk. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor de ontwikkeling.
Bij ruimtelijke plannen moet worden aangetoond dat de ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor de verkeer- en parkeersituatie.
Het toevoegen van één vrijstaande woning (met zelfstandige inwoning) en een woongebouw met twee wooneenheden op de locatie, waarbij het agrarisch bedrijf wordt beëindigd, zorgt per saldo voor een vermindering van het aantal vervoersbewegingen. Ten behoeve van de nieuwe wooneenheden wordt gebruik gemaakt van de bestaande ontsluiting op de Meisterholt. De verkeersbewegingen voegen zich eenvoudig in de bestaande verkeersstromen.
Het parkeren vindt plaats op eigen terrein, waarbij uitgegaan wordt van twee parkeerplaatsen per woning. Gelet op de ruimte op het erf is hiervoor voldoende ruimte aanwezig.
Conclusie voor het bestemmingsplan
Binnen het plangebied is voldoende ruimte aanwezig om in de parkeerbehoefte te voorzien voor de nieuwe woningen. De verkeersafwikkeling levert geen belemmeringen op voor de omgeving. Vanuit het aspect verkeer en parkeren bestaan er geen belemmeringen ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.
In of bij het plangebied liggen geen onder- of bovengrondse leidingen, die van invloed zouden kunnen zijn op de planontwikkeling. Voor het uitvoeren van de grondwerkzaamheden zal een Klic-melding worden verricht. Hiermee vormen de kabels en leidingen geen belemmering voor de ontwikkeling.
In de situatie Meisterholt 1 te Didam hebben de bewoners/eigenaren van de nieuwe woonkavels een duurzaam behoud van een aanvaardbare akoestische situatie en daarmee een goed woon- en leefklimaat niet zelf in de hand.
Hiervoor is vereist dat een andere partij in het plangebied zorgdraagt voor de bouw en instandhouding van de nieuwe loods, de instandhouding van de bestaande woning en de instandhouding van het bestaande bijgebouw bij die woning. Door deze gezamenlijke maatregelen kan de geluidsbelasting op de gevels van de nieuw te bouwen woning en wooneenheden terug worden gebracht tot de maximale ontheffingswaarde van 53 dB.
De nieuwe loods mag uitsluitend in gebruik worden gegeven aan carnavalsgroepen t.b.v. de bouw en stalling van praalwagens. De nieuwe loods moet worden gebouwd overeenkomstig het daarvoor opgestelde schetsontwerp met bijbehorende technische gegevens, zoals opgenomen in Bijlage 12 Wagenbouwloods carnavalsgroepen. De locatie van zowel de te bouwen loods, maar ook van de te bouwen vrijstaande woning en het te bouwen woongebouw worden in het bestemmingsplan nauwkeurig vastgelegd. Dat geldt eveneens voor de instand te houden gebouwen op de locatie.
De kopers van de woonkavels moeten ermee bekend zijn dat zij de vrijstaande woning en het woongebouw uitsluitend kunnen bouwen wanneer de loods volledig volgens de ingediende bescheiden is gerealiseerd en deze loods tezamen met de bestaande woning en het daarbij behorende bestaande bijgebouw duurzaam als geluidsafschermende gebouwen in stand worden gehouden. Alleen in dat geval wordt de maximale ontheffingsewaarde van 53 dB waarvoor een hogere grenswaardeprocedure wordt doorlopen, niet overschreden.
Ook zullen de kopers van de woonkavels bekend moeten zijn met het gebruik van de loods door carnavalsgroepen en dit gebruik (dat enige hinder kan geven) moeten aanvaarden. Zij zijn er voorts mee bekend dat niet aan de de maximale geluidsbelasting op de gevels van hun woningen voorbij kan worden gegaan. De gemeente staat op de gevel (onafhankelijk van het gegeven of deze doof wordt uitgevoerd) geen hogere belasting toe dan de maximale ontheffingswaarde van 53 dB. Geluidsschermen en grondwallen zijn op de locatie niet toegestaan.
Uitsluitend het vastleggen van voorwaardelijke verplichtingen in een bestemmingsplan biedt onvoldoende zekerheid om blijvend een ruimtelijke aanvaardbare situatie te waarborgen. De ervaring leert dat partijen daar onvoldoende mee bekend zijn. Partijen moeten vooraf volledig met de situatie, de omstandigheden, de (on)mogelijkheden, verplichtingen en beperkingen op de locatie op de hoogte zijn.
Kopers van een kavel op de locatie (hetzij de kavel met de bestaande woning en het bestaande bijgebouw, hetzij de de kavel voor de vrijstaande woning, hetzij de kavel voor een van de wooneenheden) moeten precies weten waar zij aan toe zijn, wat ze op de locatie mogen, maar ook wat zij van andere partijen binnen het plangebied mogen verwachten. Hiervoor is een goede communicatie en het vastleggen van afspraken onontbeerlijk.
Daar komt bij dat de toekomstige bewoners (ook wanneer de instandhouding van de vorenvermelde gebouwen gewaarborgd is) desondanks in de nieuwe situatie geluidshinder kunnen ondervinden van het verkeer over de A18, maar ook van het gebruik van de wagenbouwloods door de carnavalsgroepen.
De al dan niet vergunningsvrije (bouw)mogelijkheden op de kavels zijn beperkt en bieden hen weinig aanvullende mogelijkheden om geluidsbelasting zelf verder te terug te brengen. Ook in dit kader is dus een goede communicatie en het vastleggen van afspraken vereist.
Op basis van het beplantingsplan voor de locatie moeten toekomstig bewoners overgaan tot landschappelijke aankleding van hun kavel en het vormgeven van een verhard erf overeenkomstig dit beplantingsplan. De vrijstaande woning en het woongebouw dienen met de voorzijde aan het gemeenschappelijk verharde erf te zijn gebouwd.
Om duidelijkheid te bieden ten aanzien van wat er op de locatie moet gebeuren om blijvend een ruimtelijk aanvaardbare situatie te kunnen waarborgen, maar ook om aspirant kopers duidelijkheid te bieden inzake de akoestische omstandigheden op de locatie, de bouw- en gebruiks(on)mogelijkheden, verplichtingen en beperkingen, is er een informatiedocument opgesteld, waarin is aangegeven op welke wijze binnen het plangebied blijvend een aanvaardbare situatie kan worden geborgd en wat partijen daartoe jegens elkaar verplicht zijn. Zie hiervoor Bijlage 11 Informatiedocument. Dit informatiedocument vomt de basis voor de realisatieovereenkomst tussen huidig eigenaar en de gemeente. In de realisatieovereenkomst is geregeld hoe de verplichtingen in geval van verkoop overgaan op toekomstige eigenaren. De instandhoudingsverplichting van de loods en de bestaande woning met bijgebouw, maar ook andere verplichtingen zoals ten aanzien van het gebruik van de loods werken bij verkoop door naar de nieuwe eigenaren. Deze dienen hier vooraf goed mee bekend te zijn en deze verplichtingen of gebruiksbeperkingen volledig te aanvaarden. Bij verkoop dienen de specifieke verplichtingen op een kavel te worden doorvertaald in de koop/verkoopovereenkomst. De koop/verkoopovereenkomsten geven aspirant kopers volledige duidelijkheid over de bijzondere omstandigheden in het plangebied en de verplichtingen/beperkingen op de verschillende kavels. De realisatieovereenkomst en het informatiedocument vormen een onlosmakelijk onderdeel van de koop/verkoopovereenkomsten.
Van groot belang is dat aspirant kopers van een kavel op de locatie volledig van de omstandigheden op de hoogte zijn en waar zij op deze locatie voor kiezen bij aankoop van een kavel. Voor een ieder moet duidelijk zijn wat er in de nieuwe situatie op de locatie kan en mag en wat er niet is toegestaan. Men moet elkaar onderling kunnen aanspreken op gemaakte afspraken.
De huidige eigenaar van de locatie verplicht zich de loods te bouwen en in gebruik te geven aan carnavalsgroepen om hun praalwagens te bouwen en te stallen. Ook opvolgende eigenaren verplichten zich deze loods van 200 m² blijvend in gebruik te geven aan 2 carnavalsgroepen. In een huurovereenkomst die partijen vooraf bekend is worden wederzijdse verplichtingen opgenomen. Zo houdt eigenaar toezicht op het gebruik van de loods en de buitenruimte en draagt huurder ervoor zorg dat de activiteiten enkel in de loods met gesloten ramen en deuren worden uitgevoerd. In geval van huuropzegging draagt degene die dan eigenaar is ervoor zorg dat de ruimte onverwijld onder de zelfde condities aan een nieuwe groep ter beschikking wordt gesteld. Eigenaar van de loods verplicht zich geen (bouwkundige) voorzieningen aan de loods te treffen voor zover deze leiden tot een hogere geluidsbelasting op de achterliggende woning en wooneenheden dan zoals berekend in Bijlage 4 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai Meisterholt 1 te Didam 03-12-20. Het gegeven of gevels van de nieuwe woning of wooneenheden doof worden uitgevoerd doet aan deze maximaal toelaatbare geluidbelasting op de gevels niet af.
Het bestemmingsplan voorziet in een planologische regeling die gelet op de situatie enigszins afwijkt van de systematiek van het geldende bestemmingsplan ‘Buitengebied’.
De verbeelding betreft de kaart bij de regels. De verbeelding en de regels dienen met elkaar in samenhang te worden gelezen. Op de verbeelding wordt met lijnen en coderingen aan gronden een bepaalde bestemming toegekend. Binnen een bestemmingsvlak zijn op de kaart met aanduidingen nadere specificaties aangegeven. De kaart is volgens IMRO 2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening) getekend. Hiermee kan ruimtelijke informatie eenvoudig digitaal uitgewisseld worden en is het plan via internet te raadplegen.
Binnen het plangebied van dit bestemmingsplan komen de bestemmingen 'wonen' en 'wonen-woongebouw' voor.
De bestemmingsvlakken 'wonen' en 'wonen-woongebouw' zijn afgestemd op de kavelverdeling zoals opgenomen bij het plan.
De gronden met daarop de bestaande woning en de gronden waarop de nieuwe vrijstaande woning is voorzien, zijn in het bestemmingsplan bestemd tot 'wonen'. Het bestemmingsvlak met de bestaande te behouden woning is voorzien van de nadere aanduiding 'specifieke vorm van wonen-bestaande woonhuis' (sw-bwh). Het bestemmingsvlak voor de nieuwe woning is voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen-nieuwe woning' (sw-nw).
Binnen het bestemmingsvlak voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - nieuwe woning' (sw-nw) is een bouwvlak opgenomen waarbinnen de woning met aangebouwd dan wel inpandig bijgebouw is toegestaan. Het bestemmingsvlak voor de nieuwe woning is buiten het opgenomen bouwvlak voorzien van de nadere aanduiding 'specifieke vorm van wonen - verbijzondering erf' (sw-ve). De gronden worden ter plaatse van deze aanduiding niet aangemerkt als erf in de zin van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht. Vergunningsvrij bouwen is daarmee op de gronden voorzien van deze aanduiding uitgesloten.
Binnen het bestemmingsvlak voor de bestaande woning zijn bouwaanduidingen opgenomen ter plaatse van het bestaande te behouden woonhuis (sba-bwh) en het te behouden bestaande vrijstaande bijgebouw (sba-bvb). Daarmee kan de instandhouding van deze gebouwen in de regels worden geborgd.
Ter plaatse van de wagenbouwloods voor carnavalsgroepen is gelet op het gebruik de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - cultureel medegebruik' opgenomen (sw-cm). De exacte locatie van de te bouwen loods is eveneens voorzien van de specifieke bouwaanduiding - carnavalsloods (sba - cl). Binnen deze aanduiding is een loods toegestaan ten behoeve van de bouw van carnavalswagens door carnavalsgroepen met een oppervlakte van maximaal 200 m².
Daar waar sprake is van de realisatie van beplanting als onderdeel van de landschappelijke inpassing van de planlocatie, zijn de gronden voorzien van de nadere aanduiding 'groen' (g).
Binnen het bestemmingsvlak 'Wonen-woongebouw' is een bouwvlak opgenomen, waarbinnen het woongebouw met de inpandige bijgebouwen moet worden opgericht. In het bouwvlak is enige speelruimte opgenomen aan de voorzijde, de achterzijde en aan de oostzijde. De westzijde van het bouwvlak is strak op de gevel van het beoogde woongebouw gelegd, zodat verdere situering van het gebouw richting de snelweg niet mogelijk is. Het vlak is voorzien van de aanduiding maximaal aantal wooneenheden. Ter plaatse van die aanduiding is uitsluitend het aantal aangegeven wooneenheden toegestaan.
De gronden direct aansluitend aan het bouwvlak worden voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - verbijzondering erf' (sw-ve). De gronden worden ter plaatse van deze aanduiding niet aangemerkt als erf in de zin van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht. Vergunningsvrij bouwen is daarmee op deze gronden uitgesloten.
Daar waar sprake is van de realisatie van beplanting als onderdeel van de landschappelijke inpassing, zijn de gronden voorzien van de nadere aanduiding 'groen' (g).
Met de regels wordt zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de regels van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied'. De regels zijn er in dit bestemmingsplan met name op gericht om ook in de toekomst planologisch gezien blijvend een akoestisch aanvaardbare situatie te borgen.
De specifieke situatie welke noodzaakt tot een blijvende ongewijzigde instandhouding van de bestaande woning en het daarbij behorende vrijstaande bijgebouw, maar ook de instandhouding van de nieuw te bouwen loods, geeft aanleiding tot aanvullende specifieke bouwaanduidingen en regels ten opzichte van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied'. Zie hiervoor het bovenstaande onder 4.2 Verbeelding.
De specifieke bouwaanduidingen hebben tot doel om sloop van deze gebouwen te voorkomen, hetgeen is gekoppeld aan een omgevingsvergunning. Voor sloop van de betreffende gebouwen kan geen omgevingsvergunning worden verleend nu dat op basis van het uitgevoerde onderzoek onevenredige afbreuk doet aan de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen.
Verbouw is enkel toegestaan voor zover met nader akoestisch onderzoek is aangetoond dat geen sprake is van overschrijding van de maximaal toelaatbare ontheffingswaarde van 53 dB op de gevels van de achterliggende woningen.
Er wordt een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om het bouwvlak voor zowel het op te richten woongebouw als de op te richten vrijstaande woning beperkt te overschrijden. Hiervoor geldt als voorwaarde dat met onderzoek moet worden aangetoond dat de maximaal toelaatbare en vastgestelde ontheffingswaarde van de 53 dB op de gevels niet wordt overschreden en de overschrijding van het bouwvlak ten hoogste 2 meter bedraagt. Het op eigen initiatief aanbrengen van een dove gevel of een niet geluidgevoelige functie achter de betreffende gevel doet daaraan niet af.
De bestemmingsvlakken voor de nieuw op te richten woning en het nieuw op te richten woongebouw zijn voorts voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - verbijzondering erf' (sw-ve). De gronden worden ter plaatse van deze aanduiding niet aangemerkt als erf in de zin van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht. Vergunningsvrij bouwen is daarmee op de gronden voorzien van deze aanduiding uitgesloten.
De regels zijn voorts gericht op het uitvoeren van het beplantingsplan en het verharde erf. De aanleg daarvan is vrijgesteld van de vergunningplicht. Het niet of niet volledig voorzien in de effectuering van de beplanting en de centrale erfverharding, dan wel het niet duurzaam in stand houden daarvan wordt aangemerkt als een met het bestemmingsplan strijdig gebruik.
Ter plaatse van de aanduiding 'g' zijn de gronden mede bestemd voor groenvoorzieningen en houtopstanden als onderdeel van de landschappelijke inpassing.
Er zijn géén bouwwerken geen gebouw zijnde toegestaan met uitzondering van overkappingen als onderdeel van het dak of dakvlak van de woning. Erf- en terreinafscheidingen zoals schuttingen zijn niet toegestaan.
Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Omdat er geen nationale belangen in het geding zijn kan van vooroverleg met de rijksdiensten worden afgezien.
De provincie heeft op 12 oktober 2022 aangegeven dat het plan (mits het inhoudelijk niet wijzigt qua provinciale belangen) niet in het kader van het vooroverleg behoeft te worden toegezonden. De provincie verzoekt om een Aeriusberekening uit te voeren om zo daadwerkelijk vast te kunnen stellen dat er geen significante effecten zijn. Voor zover de berekening niet op 0,00 mol/ha/jaar mocht uitkomen zou wellicht intern salderen met de pluimvee/varkensstallen nog mogelijk zijn. Uit de Aerius berekening die vervolgens is uitgevoerd is gebleken dat significante effecten kunnen worden uitgesloten. De berekening is opgenomen in Bijlage 13 Stikstofberekening 19 oktober 2022
Het waterschap heeft gereageerd op 24 oktober 2022 en daarbij aangegeven dat de uitgangspunten voor waterberging in het buitengebied onlangs zijn gewijzigd naar 55 mm in 24 uur. Dat heeft voor dit plan echter geen gevolgen gelet op de forse afname van de hoeveelheid verhard oppervlak. Daarom heeft het waterschap geen geen verdere opmerkingen.
Met de uitvoering van het voorliggende initiatief wordt overigens voorzien in de behoefte aan woningbouw en specifiek landelijk wonen. Met de wooneenheden wordt voorzien in de behoefte onder de kleinere huishoudens.
De verkaveling moet de uitvoering van de ontworpen inrichting en de verkoop van de kavels uiteraard ook mogelijk maken. De prijs en de omvang van de kavels moet in verhouding staan tot de bouw- en gebruiksmogelijkheden die de afzonderlijke kavels bieden.
De nieuwe situatie wordt gesplitst in vier woonkavels. Op alle kavels is sprake van specifieke belemmeringen en verplichtingen. Deze hangen voornamelijk samen met de akoestische situatie in het plangebied en de maatregelen die noodzakelijk zijn om blijvend een akoestisch aanvaardbare situatie te waarborgen. De kopers van de kavels zijn onder meer via het Informatiedocument bekend met de bouw- en gebruiks(on)mogelijkheden, verplichtingen en beperkingen op de kavels en aanvaarden deze volledig. Hierbij wordt ook verwezen naar paragraaf 3.14 Afspraken en communicatie.
Onderstaand is de verkaveling weergegeven in de nieuwe situatie.
De kavels bij de wooneenheden in het op te richten woongebouw zijn beperkt van omvang. De kavels zijn daarmee voor een grotere groep betaalbaar zijn en in het bijzonder geschikt voor de kleinere huishoudens. De maximale inhoudsmaat van 400 m³ is hierop afgestemd. Het woongebouw kan eerst worden gebouwd dan nadat de wagenbouwloods voor carnavalsgroepen volledig overeenkomstig Bijlage 4 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai Meisterholt 1 te Didam 03-12-20 en Bijlage 12 Wagenbouwloods carnavalsgroepen tot stand is gekomen. Aspirant kopers zijn daarmee volledig bekend.
De kopers/toekomstig eigenaren dienen vorm en inhoud te geven aan de landschappelijke inpassing en de gemeenschappelijke erfverharding zoals dat in het inrichtingsplan is opgenomen. De uitvoering van het erfinrichtingsplan en de duurzame instandhouding daarvan wordt vastgelegd in de specifieke gebruiksregels van het bestemmingsplan.
Het te realiseren woongebouw heeft de (sobere) uitstraling van een agrarische schuur en is voorzien van een enkelvoudige hoofdvorm en een eenvoudig beeldbepalend dakvlak. Het gebouw is gelet op de uitstraling ondergeschikt aan de oorspronkelijke en te behouden bedrijfswoning. Bij de wooneenheden is maximaal 50 m² aan bijgebouw toegestaan welke uitsluitend inpandig in de hoofdbouwmassa mag worden gerealiseerd. Een gebruik van deze inpandige bijgebouwen voor bewoning is verboden. Het inpandig bijgebouw wordt zodanig fysiek gescheiden van de wooneenheid dat het betrekken daarvan bij de inhoud van de woning is uitgesloten.
Binnen de kavels van de wooneenheden en de nieuwe vrijstaande woning wordt vergunningsvrij bouwen niet gefaciliteerd. Een en ander zoals bepaald met de vaststelling van de 'Aanpassing van het functieveranderingsbeleid naar wonen' op 24 oktober 2019.
Het ontwerp van het bestemmingsplan Buitengebied, herziening Meisterholt 1 Didam, heeft met ingang van ......tot en met .......2022, gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende de periode van terinzagelegging is een ieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen schriftelijk en/of mondeling kenbaar te maken. Er zijn geen zienswijzen ingediend.
De ontwikkeling betreft een particulier initiatief. Alle kosten die gepaard gaan met de procedure en de kosten voor ontwikkeling en inrichting van het plangebied, zoals kosten voor rioolaansluitingen en overige benodigde voorzieningen (pompput en bluswatervoorziening), zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De economische uitvoerbaarheid wordt hiermee geacht te zijn aangetoond. De gemeentelijke kosten welke zijn verbonden aan de planologische procedure zijn verhaald op de aanvrager. Ten behoeve van dit bestemmingsplan behoeft geen exploitatieplan te worden opgesteld.
Met de verzoeker van de bestemmingsplanherziening is een planschadeovereenkomst afgesloten, waarmee deze zich verplicht de eventueel uit de planherziening voortvloeiende en voor vergoeding in aanmerking komende schade, volledig aan de gemeente te zullen betalen.