direct naar inhoud van 4.1 Archeologie
Plan: 'Buitengebied Didam, herziening Hengelderweg 6 en 10'
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1955.bplgbgbbdrhengw610-on01

4.1 Archeologie

Sinds 2007 is in Nederland de Wet op de archeologische monumentenzorg van kracht, die de volledige implementatie van het Verdrag van Malta (1992) in de Monumentenwet (1988) betekent. De Nederlandse overheid heeft zich met de ondertekening van het Verdrag van Malta er toe verplicht bij ruimtelijke plannen rekening te houden met het archeologische 'bodemarchief'.

De Monumentenwet heeft derhalve als doel de bescherming van het 'bodemarchief'. Het is daarom van belang om in beeld te krijgen welke archeologische waarden in het plangebied aanwezig zijn.

Hengelderweg 6

Voor de Hengelderweg 6 is door RAAP Archeologisch Adviesbureau BV een archeologisch veldonderzoek uitgevoerd (Plangebied Hengelderweg te Didam Archeologisch vooronderzoek: een inventariserend veldonderzoek (proefsleuven); Project: MODI2; RAAP-notitie: 1989; september 2009; bijlage 2). Voorafgaand aan dit onderzoek is in 2008 een booronderzoek uitgevoerd.

Op grond van het veldonderzoek kan worden gesteld dat in het onderzoeksgebied Hengelderweg 6 geen of nauwelijks archeologische belangen spelen. Uit de onderzoeksresultaten kwam naar voren dat het onderzoeksgebied behoorde bij een nabijgelegen boerenplaats.

Gezien de onderzoeksresultaten is er geen aanleiding vanuit archeologisch oogpunt een zwaarwegend belang aan het onderzoeksgebied toe te kennen. De voorziene nieuwbouw kan, afgezet tegen de belangen van de archeologische monumentenzorg, dan ook zonder bezwaren worden uitgevoerd.

Mochten er tijdens de werkzaamheden toch archeologische vondsten aan het licht komen worden gebracht, dan is het zaak hier conform artikel 53 en 54 van de Monumentenwet 1988 melding van te maken bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, i.c. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (vondstmelding via ARCHIS).

Hengelderweg 10

Voor de locatie Hengelderweg 10 is door RAAP Archeologisch Adviesbureau BV een archeologisch onderzoek (Plangebied Hengelderweg 10 te Didam Archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventariserend veldonderzoek; Project: MODH; RAAP-notitie 3330 (herziene eindversie); april 2010; bijlage 2) uitgevoerd.

Op basis van de onderzoeksresultaten en de voorgenomen bodemingrepen kan worden geconcludeerd dat bij bodemverstorende activiteiten mogelijk archeologische waarden zullen worden verstoord. Meer specifiek zijn de volgende bevindingen van belang: In overeenstemming met wat verwacht werd op basis van het bureauonderzoek (hoge verwachting voor vindplaatsen uit alle perioden) is in het plangebied een archeologische vindplaats uit de Vroege, Volle en Late Middeleeuwen aangetroffen. Gezien de hoeveelheid scherfmateriaal gaat het hier mogelijk om een nederzettingsterrein. De meeste archeologische indicatoren zijn aangetroffen in het humeuze cultuurdek en de daaronder gelegen oude akkerlaag of menglaag. Ook op een dieper niveau in de laagte aan de oostzijde van het plangebied zijn indicatoren, zoals houtskool en fosfaat, waargenomen.

De bodemopbouw in het plangebied komt in grote lijnen overeen met de bevindingen van het bureauonderzoek. Er zijn geen hoge bruine enkeerdgronden aangetroffen maar, gezien dikte en samenstelling, dun cultuurdek met hieronder een oude akkerlaag. Er is een dekzandrug vastgesteld met een noord-zuid oriëntering. Op een diepte tussen 50-145 cm-mv is dekzand aangeboord.

In het plangebied heeft een geringe mate van bodemvervorming plaatsgevonden. Aan de oostzijde van het terrein is een met klei gevulde laagte aanwezig.

Ofschoon op de vindplaats bodemverstoringen dieper dan de bouwvoor zijn waargenomen, lijken de gaafheid en conservering van de vindplaats redelijk te zijn. In het plangebied zijn verstoringen van de bodem vastgesteld van 30 tot 70 cm-mv. Er konden ter hoogte van de bestaande loods en de aanwezige oppervlakte verharding geen waarnemingen worden verricht. De exacte verstoringsdiepte is hier tot dusver onbekend. Op basis van de resultaten van dit onderzoek wordt door RAAP aanbevolen om ter plaatse van de nieuwbouw het maaiveld te verhogen opdat de archeologische vindplaats (boring 1) niet wordt verstoord. Op basis van de diepteligging van de archeologische laag en de geplande ingrepen wordt het volgende aanbevolen:

  • Ter plaatse van de nieuw te bouwen loods dient het maaiveld ten minste 40 cm te worden verhoogd.
  • Ter plaatse van de nieuw te bouwen woning met garage dient het maaiveld ten minste 60 cm te worden verhoogd.

Uitgangspunt van bescherming van archeologische waarden is ervoor te zorgen dat ingrepen die tot (fysieke) aantasting kunnen leiden, zoveel mogelijk vermeden worden. In dit verband wordt opgemerkt dat het de voorkeur verdient de te vergraven oppervlakken bijvoorbeeld op te hogen, waardoor de afstand van de aanwezige resten kan worden vergroot. Vanuit archeologisch oogpunt heeft het namelijk algemeen de voorkeur om geen werkzaamheden te verrichten die tot fysieke aantasting van archeologische waarden kunnen leiden, maar tot behoud ervan.

Indien wordt besloten dat de vindplaats niet kan worden behouden, is het wenselijk een vervolgonderzoek door middel van proefsleuven uit te laten voeren. Dit om in een vroeg stadium over voldoende gegevens te kunnen beschikken op grond waarvan het bevoegd bezag een besluit kan nemen met betrekking tot het al dan niet (geheel) opgraven van de vindplaats.

De voorkeur van de initiatiefnemer ligt echter bij het isoleren van de vindplaats door het toepassen van een ophooglaag, hetgeen aansluit bij het advies van RAAP. De terreinsituatie (hoogteligging) is hiervoor geschikt, aangezien de peilhoogtes bij boorpunten 1, 2 en 8 circa 70 – 80 cm beneden peil (bovenkant afdekvloer bestaande loods) gelegen zijn.

Om de archeologische vindplaats (boring 1) te ontlasten, is door de initiatiefnemer de locatie van de nieuwbouw van de te realiseren loods verplaatst in de richting van de (gedeeltelijk) te slopen huidige loods verplaatst (westelijke en noordelijke richting). Door deze verplaatsing is de oppervlakte grond dat vanwege de nieuwbouw wordt verstoord (geroerd) aanzienlijk verkleind. Een groot gedeelte van de nieuwbouw wordt gerealiseerd op de locatie van de huidige loods, zodat voornamelijk reeds verstoorde grond zal worden bebouwd. Ten behoeve van de bouw van de nieuwe loods zal tevens een ophooglaag worden toegepast, zodat de vindplaats bij de nieuwbouw niet wordt verstoord. Op dit moment is de exacte dikte van de toe te passen ophooglaag nog niet bekend.

Voordat met de voorgenomen nieuwbouw van de loods kan worden aangevangen, dient door initiatiefnemer een omgevingsvergunning te worden aangevraagd. Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning zal het definitieve bouwplan van de loods worden geleverd, waarbij tevens een dwarsprofiel met hoogtemeting zal worden gevoegd. De dikte van de toe te passen ophooglaag is hiermee bekend. Op basis van deze gegevens zal door een erkend archeologisch bureau worden beoordeeld of de vindplaats afdoende wordt beschermd tegen verstoring door de nieuwbouwplannen. Deze beoordeling zal worden uitgevoerd op basis van het op dat moment vigerende beleid. Bij deze beoordeling zullen ook (de risico’s) van zettingen, compactie, reductie en de waterhuishouding voor de vindplaats worden meegenomen.