Plan: | Buitengebied, Molenweg 7-9 te Azewijn |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1955.bplgbgbalgmolenw79-ON01 |
Sinds 2007 is in Nederland de Wet op de archeologische monumentenzorg van kracht (Wamz), die de volledige implementatie van het Verdrag van Malta (1992) in de Monumentenwet (1988) betekent. De Nederlandse overheid heeft zich met de ondertekening van het Verdrag van Malta er toe verplicht bij ruimtelijke plannen rekening te houden met het archeologische 'bodemarchief'.
Sinds 2007 zijn de archeologische taken en verplichtingen, die voortvloeien uit de Wamz, bij de gemeente komen te liggen. De gemeenten zijn verantwoordelijk voor het vaststellen van bestemmingsplannen en om bouw-, sloop- en aanlegvergunningen te verlenen. Aan deze vergunningen kunnen onder de Wamz archeologische voorwaarden en voorschriften verbonden worden. Rijk en provincie kunnen in bepaalde mate invloed uitoefenen op het gemeentelijk archeologie beleid.
Het rijk kan wettelijk beschermde monumenten aan te wijzen. De provincie op haar beurt toetst de ruimtelijke ordening en ziet vanuit die rol toe op de wijze, waarop de archeologische monumentenzorg wordt weergegeven in bestemmingsplannen.
De belangrijkste verplichting ingevolge de nieuwe wet is dat de gemeenteraad bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening moet houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden. Ook bij het voeren van vrijstellingsprocedures dient het archeologisch belang expliciet te worden meegewogen.
Daarom is door MUG Ingenieursbureau een archeologisch inventariserend veldonderzoek (Archeologisch inventariserend veldonderzoek door middel van boringen aan de Molenweg te Azewijn, gemeente Montferland (Gld); Project: 93102509; Datum: 5 november 2009; bijlage 2) uitgevoerd. Het uitgevoerde onderzoek bestaat uit een bureauonderzoek en verkennend inventariserend veldonderzoek ter plaatse van de nieuwe toegangsweg.
Uit het onderzoek is gebleken dat het plangebied deel uit maakt van de middeleeuwse es rond Azewijn en dat de bodemopbouw nog grotendeels intact is. Als gevolg van bodemprocessen is een verwering opgetreden waardoor brikachtige gronden zijn ontstaan. In de bodem zijn resten van houtskool en aardewerk dat dateert uit de Romeinse tijd/ijzertijd-middeleeuwen aangetroffen.
Op basis van de onderzoeksgegevens wordt in het plangebied uitgegaan van een grote trefkans op archeologische resten bij een intacte bodemopbouw.
Gezien de gevonden archeologische resten in het plangebied wordt vervolgonderzoek aanbevolen. Omdat een gering oppervlak door de voorgenomen ontwikkeling zal worden verstoord, wordt een vervolgonderzoek in de vorm van een Archeologische Begeleiding conform het protocol Opgraven of als een Definitieve Opgraving (DO) aanbevolen.
Echter, de enige relevante ontwikkeling betreft de aanleg van de nieuwe toegangsweg. Het perceel voor de nieuwe weg is agrarisch bouwland, het betreft hier geroerde grond. Ten behoeve van de weg wordt de bodem slechts tot een beperkte diepte (maximaal 30 cm beneden maaiveld) geroerd en er zal aldus geen sprake zijn van een bedreiging voor het bodemarchief. Er vinden verder geen bouwwerkzaamheden plaats die dieper in de grond roeren.