direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Facetbestemmingsplan Zonnecollectoren Buitengebied
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1955.bplgbgbalgfacetzon-on01

Toelichting

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbalgfacetzon-on01_0001.png"

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

De gemeente Montferland heeft zichzelf als doel gesteld de energiebehoefte in de gemeente zoveel mogelijk duurzaam op te wekken en wil in 2030 energieneutraal zijn. Dat streven uit zich momenteel al in een aantal regels van het vigerende bestemmingsplan Buitengebied, waarin mogelijkheden zijn opgenomen voor:

  • 1. het opwekken van duurzame energie door middel van zonnepanelen op het dakvlak van gebouwen binnen diverse bestemmingen;
  • 2. het onder bepaalde voorwaarden plaatsen van kleine windturbines binnen agrarische bouwvlakken;
  • 3. het plaatsen van grondopstellingen voor het opwekken van duurzame energie door middel van zonnepanelen binnen bestemmingsvlakken 'wonen' mits niet groter dan noodzakelijk om te voorzien in de energiebehoefte van het eigen perceel en mits landschappelijk ingepast.


Zonne-energie is een belangrijke schakel om de doelstelling te realiseren. Echter doen zich situaties voor in het buitengebied die de duurzame opwekking van energie voor burgerwoningen belemmert doordat er binnen het bouwvlak niet voldoende ruimtelijke mogelijkheden aanwezig zijn voor het plaatsen van zonnecollectoren via een grondopstelling.

Daarom heeft de gemeenteraad op 29 juni 2017 een motie aangenomen (zie bijlage 1 toelichting) om een facetbestemmingsplan 'Zonnecollectoren Buitengebied' op te stellen als eerste aanzet om de mogelijkheden voor het opwekken van duurzame energie door middel van zonnepanelen of zonnecollectoren te verruimen.

Het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied' biedt reeds een mogelijkheid om het bestemmingsvlak 'wonen' uit te breiden met toepassing van een wijziging van het bestemmingsplan. Dit betreft echter een dure aangelegenheid wanneer het gaat om de plaatsing van zonnepanelen. Bovendien biedt een vergroting van het bestemmingsvlak overeenkomstig artikel 43.7 van het bestemmingsplan Buitengebied (zoals dat geldt na de derde herziening) niet altijd de gewenste oplossing wanneer het gaat om de realisatie van een grondopstelling voor zonnepanelen.

Voorliggend plan heeft derhalve als doel de mogelijkheid voor het plaatsen van een grondopstelling met zonnecollectoren ten behoeve van de bestemming 'wonen' te verruimen. Toegevoegd wordt een afwijkingsmogelijkheid voor het plaatsen van zonnecollectoren buiten, maar wel aansluitend aan het bestemmingsvlak 'wonen' én ten behoeve van de bestemming 'wonen' om energie voor het eigen perceel op te wekken. Dit betekent dat onder voorwaarden met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de regels van de bestemming 'agrarisch' en 'agrarisch met waarden' om de plaatsing van grondopstellingen met zonnecollectoren aansluitend aan het bestemmingsvlak 'wonen' mogelijk te maken.

1.2 Eisen aan de grondopstelling

Onder een grondopstelling voor het opwekken van duurzame energie door middel van zonnecollectoren wordt in dit plan verstaan: een opstelling waarbij de zonnecollectoren via een palenconstructie met de grond zijn bevestigd.

De bouw van de grondopstelling buiten het bestemmingsvlak 'wonen' is eerst toegestaan nadat is aangetoond dat plaatsing van de grondopstelling binnen het bestemmingsvlak 'wonen' niet doelmatig is. Een grondopstelling binnen het bestemmingsvlak is niet doelmatig wanneer dit op onevenredige belemmeringen stuit dan wel noodzaakt tot uit ruimtelijk oogpunt ongewenste maatregelen. Van ruimtelijk ongewenste maatregelen is sprake indien het plaatsen van de grondopstelling binnen het bestemmingsvlak zou moeten leiden tot het buiten proportioneel verwijderen van (erf)beplanting.

De capaciteit/omvang van de opstelling mag niet groter zijn dan noodzakelijk voor de energiebehoefte van het eigen perceel, dan wel meerdere percelen in het geval van een (zelfstandige)inwoningsituatie binnen die zelfde bestemming 'wonen'. Dit moet door de aanvrager worden aangetoond met de eindafrekening van de energieleverancier (energiebehoefte) en een berekening van de leverancier van de zonnepanelen bij de meest rendabele invulling van de opstelling.

De bouwwerken hebben een maximaal toegestane hoogte van 1,5 meter, welke daarmee 30 cm lager is dan de toegestane hoogte binnen het bestemmingsvlak 'wonen'. Dit vanuit landschappelijke overweging en om te verhinderen dat hiermee gelegenheid wordt geboden voor ongewenst gebruik.

Een groot zonnepaneel met een lengte van 2 meter kan gelet op de ideale hellinghoek (ca 35 graden) ruim binnen de maximaal toegestane bouwhoogte van 1,5 meter worden gerealiseerd.

De grondopstelling dient te worden voorzien van een landschappelijke inpassing door middel van streekeigen beplanting. Hiernaast is het van belang dat de agrarische grond tussen de rijen zonnepanelen én onder de zonnepanelen zichtbaar blijft. Toepassing van (half)verharding wordt daarbij uit landschappelijk oogpunt niet toegestaan.

 

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbalgfacetzon-on01_0002.png"

de agrarische grond is tussen de rijen zonnepanelen én onder de zonnepanelen blijvend zichtbaar

Het ophogen van gronden dan wel het creëren van een glooiing in het terrein ten einde daarmee een ideale hellinghoek voor zonnepanelen in het terrein te realiseren is vanuit landschappelijk oogpunt eveneens niet toegestaan. Bewerkstelliging van de ideale hellinghoek van de zonnepanelen wordt daarmee uitsluitend mogelijk gemaakt door de constructie waarop de zonnepanelen worden/zijn bevestigd.

De afstand van de grondopstelling tot het bestemmingsvlak 'wonen' bedraagt niet meer dan 25 meter. Bij een dergelijke afstand is sprake van een situatie, waarbij de grondopstelling wordt geacht nog aansluiting te vinden bij het bestemmingsvlak 'wonen'. De maximale afstand van 25 meter betekent dat er ook een vrije ruimte kan ontstaan tussen het bestemmingsvlak en de grondopstelling voor zover het verst gelegen punt van de grondopstelling zich maar bevindt binnen een afstand van 25 meter van het bestemmingsvlak 'wonen'.

De grondopstelling wordt compact en geconcentreerd vormgegeven en mag maximaal aan twee zijden aansluitend aan het bestemmingsvlak worden gerealiseerd. Oprichting van een grondopstelling voor de voorgevel van de woning is niet toegestaan.

1.3 Plangebied en vigerend bestemmingsplan

De basis voor het facetbestemmingsplan 'Zonnecollectoren Buitengebied', vormt de begrenzing van het plangebied van het bestemmingsplan 'Buitengebied, derde herziening' (zie onderstaande figuur). Dit betekent dat het plangebied bestaat uit het gehele grondgebied van de gemeente Montferland met uitzondering van de kernen (en bedrijventerreinen).

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbalgfacetzon-on01_0003.png"

Plangebied 

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk volgt het hoofdstuk waar wordt ingegaan op het relevante ruimtelijk beleid. De van belang zijnde milieu- en omgevingsaspecten komen in hoofdstuk 3 aan bod. In hoofdstuk 4 volgt de juridische uitwerking van het plan. Ten slotte komt in hoofdstuk 5 de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aan de orde.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Rijksbeleid

Nederland staat voor de uitdaging om de uitstoot van broeikasgassen drastisch terug te brengen. Het klimaatakkoord, dat door 195 landen waaronder Nederland is ondertekend, bepaalt dat er in de tweede helft van de 21e eeuw een balans moet zijn tussen de vastlegging en de uitstoot van broeikasgassen.

Om de gestelde doelen in het klimaatakkoord te bereiken, heeft Nederland het Energierapport ontwikkeld. Het Energierapport gaat uit van bestaande Europese ambities en richt zich op de periode tot 2050. Deze keuze is ingegeven door het besef dat de opgave dermate groot en ingrijpend is, dat deze lange termijn nodig is om de transitie naar een CO2-arme energievoorziening, die veilig, betrouwbaar en betaalbaar is, te verwezenlijken. Het Energierapport omvat de visie op de toekomstige Nederlandse energievoorziening en schetst de uitgangspunten voor de transitie, als voorzet voor een breed dialoog.

2.2 Provinciaal beleid

De provincie Gelderland en haar partners streven naar een betrouwbare, betaalbare en hernieuwbare energievoorziening en naar energieneutraliteit in 2050. De gewenste omslag is:

  • Van een gebruik van fossiele energie naar gebruik van hernieuwbare energie;
  • Met een zuinig gebruik van energie en grondstoffen; De kringloop sluiten;
  • Vastleggen van gebieden voor winturbines en grote zonneparken.

Tot 2020 houdt de provincie minimaal vast aan de Rijksdoelstelling van 1,5% energiebesparing per jaar en 14% aandeel hernieuwbare energie in 2020. De provincie richt zich daarbij op een aantal speerpunten, te weten vermindering van het energiegebruik, productie van hernieuwbare energie en innovatie. De provincie Gelderland heeft met het rijk afgesproken dat 230,5 Megawatt aan windenergie wordt opgesteld. De provincie wil ruimtelijk ook mogelijkheden bieden voor het opwekken van energie door middel van veldopstellingen zonnepanelen in grote of kleine zonneparken. Ook kleine lokale initiatieven moeten daarbij worden benut.

Bij het verminderen van energieverbruik staan energiezuinig wonen en energiezuinige bedrijven(terreinen) centraal. Bij hernieuwbare energie ligt de focus op wind en zon, en is ook energie uit biomassa en vergisting nodig. Bij innovatie werkt de provincie Gelderland aan een innovatieagenda die ertoe bijdraagt dat bedrijven, kennis-/onderwijsinstellingen en overheden meer inzetten op vernieuwing en versnelling. Dit moet leiden tot een verdere versterking van de energie en milieu technologie-sector in Gelderland, en daarmee tot meer banen in deze sector.

2.3 Regionaal en gemeentelijk beleid

In 2013 is het (tweede) 'Akkoord van Groenlo' door de toenmalige 8 Achterhoekse gemeenten, waaronder ook Montferland, gesloten. In dit akkoord is afgesproken dat de Achterhoek in 2030 energieneutraal zal zijn wat door grootschalige energiebesparing en productie van hernieuwbare energie in de regio moet worden bereikt. In de Uitvoeringsagenda 2016 is gekwantificeerd hoeveel installaties nodig zijn voor opwekking van duurzame energie en hoe groot het grondbeslag is van deze installaties. Het gaat hierbij om een mix van installatietypen. Hierbij is het uitgangspunt gehanteerd dat naast deze opwekinstallaties ook een besparing wordt gerealiseerd van 55% op gas en 20% op elektriciteit.

De uittreding van Montferland uit de Regio Achterhoek heeft niet geleid tot wijziging van de gemeentelijke doelstellingen ten aanzien van energieneutraliteit.

Om als gemeente in 2030 energieneutraal te zijn, moet de focus de komende jaren niet alleen liggen op energiebesparing van gebouwen en bedrijven maar ook op het opwekken van energie via zon, wind en biomassa. De energietransitie zal grote gevolgen hebben voor de inrichting van de ruimte en de gebouwde omgeving waardoor het niet alleen gaat om de kennis en kunde op het gebied van duurzame energie, maar ook zeker om kennis op het gebied van ruimte, landschap, volkshuisvesting en financiën. De gemeente heeft hierin de regie in handen, maar kan alleen door samenwerking met bedrijven, burgers en organisaties stappen zetten. Daarom is het creëren van draagvlak in de samenleving voor het proces van energietransitie essentieel.

De gemeente streeft ernaar om in 2030 energie neutraal te zijn. Dit betekent dat er ruimtelijk gezien het nodige moet worden gefaciliteerd om dit mogelijk te maken. Op dit moment is er een notitie in voorbereiding welke inzicht moet verschaffen in de voor de gemeente Montferland meest gewenste vormen voor het opwekken van duurzame energie, in relatie tot het landschap. Bepaald wordt waar bepaalde vormen van duurzame energie worden toegestaan en waar deze worden uitgesloten.

Hoofdstuk 3 Milieu- en omgevingsaspecten

3.1 Archeologie en cultuurhistorie

Met de wijziging van de Monumentenwet in 2008, waarin de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) is geïmplementeerd, is de zorg voor het aanwezige archeologische erfgoed bij de gemeenten neergelegd. Deze wetswijziging houdt onder andere in dat de gemeenteraad verplicht wordt gesteld om bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Het uitgangspunt van deze wet is dat primair in het bestemmingsplan, door middel van een archeologische verwachtings- en maatregelenkaart met een daaraan gekoppeld beleidskader, dient te worden vastgelegd waar zich archeologische waarden in de bodem (kunnen) bevinden en hoe daarmee wordt omgegaan.

Als gevolg van een wijziging in het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden mee gewogen bij het vaststellen van ruimtelijke plannen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.
De gemeente Montferland is in het bezit van een gedetailleerde archeologische verwachtingskaart en een cultuurhistorische waardenkaart. Deze kaarten welke in 2015 zijn geactualiseerd (vastgesteld 7 april 2015), laten een gedifferentieerd beeld zien van de archeologische verwachting en de cultuurhistorische waarden binnen de gemeente en bieden inzicht in de gaafheid van de bodem en het reliëf. De bijgestelde kaarten zijn doorvertaald in het bestemmingsplan 'Buitengebied' door middel van de derde herziening van dat plan.

Het bestemmingsplan 'Buitengebied' zoals dat geldt na inwerkingtreding van de derde herziening kent 4 archeologische dubbelbestemmingen. In het zwaarste regiem ('waarde - archeologie 1) is archeologische onderzoek nodig bij alle bouwplannen waarvoor bodemingrepen dieper dan 30 cm plaatsvinden, in het lichtste regiem (waarde - archeologische verwachting 2) is onderzoek noodzakelijk bij bouwplannen met een oppervlakte > 1.000 m². Een groot gedeelte van het grondgebied is na vaststelling van de geactualiseerde waardenkaarten ontdaan van de archeologische (verwachtings)waarde.

Ook in geval van het plaatsen van grondopstellingen voor zonnecollectoren buiten bestemmingsvlakken, bestaat de mogelijkheid dat de archeologische dubbelbestemming, gelet op de omvang/oppervlakte van de totale grondopstelling, archeologisch onderzoek in beginsel verplicht stelt. In het geval van een grondopstelling welke door middel van palen met de grond is bevestigd, is de verstoring van het bodemarchief echter minimaal, doordat uitsluitend sprake is van puntingrepen in de bodem. De totale oppervlakte van het bouwwerk welke daadwerkelijk met de bodem in aanraking komt, is in die gevallen zodanig klein dat (uitgezonderd de bestemming waarde-archeologie 1) de onderzoeksgrens van de van toepassing zijnde archeologische dubbelbestemming, niet wordt overschreden. In de meeste gevallen zal archeologisch onderzoek dan ook niet noodzakelijk zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbalgfacetzon-on01_0004.png"

Ten einde het risico op bodemverstoring zoveel mogelijk te voorkomen door oppervlakteverharding, maar ook uit nadere hieronderstaande overwegingen, dient de grondopstelling met een palencontructie te worden uitgevoerd.

Cultuurhistorische waarden worden hiernaast voor een belangrijk deel bepaald door landschappelijke verscheidenheid. Agrarische gebieden waar deze waarden aan de orde zijn, zijn in het bestemmingsplan bestemd tot 'Agrarisch met waarden'. Hierbij is een onderscheid gemaakt in de waarden 'openheid', 'beslotenheid', 'relief' en 'natuur en landschapswaarden'. Hiernaast zijn bepaalde gebieden onderdeel van het Gelders Natuurnetwerk of de Groene Ontwikkelingszone (ecologische verbindingszone) of aangewezen als waardevol landschap. Hierop zijn kernkwaliteiten van toepassing welke zijn opgenomen in bijlage 5 bij de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied'. Ontwikkelingen die binnen deze gebieden plaatsvinden, dienen rekening te houden met deze waarden. Dat geldt derhalve ook voor zover grondopstellingen voor zonnecollectoren buiten het bestemmingsvlak worden opgericht.

In geval er monumentale bebouwing aan de orde is, zal moeten worden onderzocht of de grondopstelling afbreuk doet aan de waarde van het monument. De cultuurhistorische waarden zijn daarmee voldoende geborgd.

3.2 Bodem

Voor de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het besluit bodemkwaliteit. In deze wetten wordt gestreefd naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan dient de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk te worden gemaakt. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is dat de kwaliteit ervan zodanig moet zijn dat de bodem geen risico vormt voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie.

Een grondopstelling voor energieopwekking door middel van zonnepanelen betreft geen voor bodem gevoelige functie. Evenmin is er sprake van een functie welke effect heeft op de bodemkwaliteit. Het aspect bodem staat de oprichting van grondopstellingen voor zonnepanelen of zonnecollectoren dan ook niet in de weg.

3.3 Water

Op grond van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening moeten ruimtelijke plannen zijn voorzien van een waterparagraaf. Hiervoor moet het proces van de watertoets worden doorlopen. De waterparagraaf doet verslag van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie, dat wil zeggen voor het grondwater en het oppervlaktewater.
Bij het watertoetsproces gaat het om het hele proces van vroegtijdig meedenken, informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.

Dit plan is enkel voorwaardenscheppend en leidt niet tot een wijziging van de waterhuishoudkundige situatie in het plangebied. In geval van een concrete aanvraag om omgevingsvergunning voor een grondopstelling, waarvoor binnenplans moet worden afgeweken van het bestemmingsplan dient in beginsel het effect op de waterhuishoudkundige situatie in beeld te worden gebracht door middel van een watertoets.

Omdat de grondopstelling enkel is toegestaan via een palenconstructie en niet mag worden voorzien van (half)verharding, kan het hemelwater onbelemmerd infiltreren in de bodem. Compensatie van verharding is niet nodig. Het aspect water levert geen belemmeringen op voor dit plan.

3.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

Nieuwe bestemmingsplannen moeten worden getoetst aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. In artikel 3.1.6. lid 2 van het Bro staat beschreven dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro omschrijft een stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Het plaatsen van zonnecollectoren betreft geen stedelijke functie in de zin van de Ladder voor duurzame verstedelijking. Verdere toetsing is daarom niet noodzakelijk.

3.5 Omliggende (gevoelige) functies

Omliggende (gevoelige) functies mogen door een grondopstelling aansluitend aan bestemmingsvlakken 'wonen' niet worden belemmerd. Hinder kan ontstaan doordat zonnepanelen bijvoorbeeld direct tegen de grens van een naburig erf worden geplaatst en daar schaduwwerking veroorzaken op de agrarische gronden, maar bijvoorbeeld ook door schittering van de zonnepanelen als gevolg van invallend zonlicht.

Voor zover sprake is van een afwijking van het bestemmingsplan dient daarom rekening te worden gehouden met een aan te houden vrije afstand van de zonnepanelen tot de erfgrens van minimaal 5 meter. Een dergelijke afstand is bovendien noodzakelijk met het oog op te realiseren beplanting in het kader van een goede landschappelijke inpassing. De aanvrager van de grondopstelling dient aan te tonen dat geen sprake is van belemmering van omliggende (gevoelige) functies door schittering zonlicht dan wel anderszins, tenzij maatregelen worden getroffen die de negatieve effecten compenseren.

3.6 Kernkwaliteiten GNN en GO, Waardevol landschap en overige landschappelijke waarden

In bijlage 5 bij de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied' zoals die geldt na inwerkingtreding van de derde herziening, zijn de kernkwaliteiten van het Gelders Natuurnetwerk (GNN), de Groene Ontwikkelingszone (GO) en het waardevol landschap uitvoerig beschreven.

Voor zover een bouwplan voor een grondopstelling zich binnen het GNN, de GO of het waardevol landschap voordoet, zal het effect op de kernkwaliteiten zoals deze in de hierboven genoemde bijlage zijn weergegeven, in beeld moeten worden gebracht.

Los van deze gebiedsaanduidingen worden binnen de bestemming 'agrarisch met waarden' de aanduidingen 'beslotenheid', 'natuur- en landschapswaarden', 'openheid' en 'reliëf', onderscheiden.

Gelet op de omvang van de grondopstelling welke uitsluitend mag voorzien in energieopwekking voor het eigen perceel, zijn grote grondopstellingen buiten het bestemmingsvlak 'wonen' niet aan de orde. Echter dient het effect wel te worden onderzocht, alsmede of de verplichte landschappelijke inpassing hieraan voldoende tegemoet komt. Voor zover nodig wordt in die gevallen naar de inpassing van het bestemmingsvlak 'wonen' zelf gekeken.

Mogelijk gaat de grondopstelling gepaard met werken geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden welke vergunningplichtig zijn. Hiervoor dient in dat geval separaat vergunning te worden aangevraagd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbalgfacetzon-on01_0005.png"

3.7 Landschappelijke inpassing

De grondopstellingen dienen landschappelijk te worden ingepast. De gewenste inpassing en de daarbij toe te passen soorten is afhankelijk van de aard van het landschap, waar de grondopstelling gewenst is. Veelal gaat het hierbij om struweelhagen. Voor zover een opstelling leidt tot het vellen van houtopstanden binnen gebieden waar dit aan een vergunningstelsel is gekoppeld (bijvoorbeeld gebieden met beslotenheid) dient daarvoor compensatie plaats te vinden. Hiernaast is ook de aard en de hoogte van de opstelling van belang voor de inpassing in het landschap.

Het ophogen van gronden ten behoeve van de opstelling is niet toegestaan. Ook mogen geen aarden wallen worden aangelegd, waartegen de zonnecollectoren worden bevestigd. De oorspronkelijke bodem (gras/akkerland) dient onder de zonnecollectoren en tussen de rijen collectoren zichtbaar te blijven. Er vinden derhalve geen specifieke bodemvoorzieningen plaats, bijvoorbeeld een specifiek bouwwerk op de ondergrond waarop (de constructie met) de zonnepanelen is bevestigd. Het aanbrengen van verharding of halfverharding wordt vanuit landschappelijk oogpunt, maar ook uit oogpunt van de waterhuishouding niet wenselijk geacht en daarom niet toegestaan.

3.8 Flora en Fauna

Voor het realiseren van een grondopstelling voor zonnepanelen dient de zorgplicht uit de Wet Natuurbescherming in acht te worden genomen. Bij realisatie van een dergelijke grondopstellingen kan aantasting van Flora en Fauna naar de aard en omvang van het bouwwerk in normale omstandigheden worden voorkomen. In uitzonderingsgevallen bestaat gelet op de natuurlijke omstandigheden in een gebied echter de mogelijkheid dat aantasting van Flora en Fauna niet kan worden uitgesloten. In deze gevallen bestaat de mogelijkheid dat de Wet Natuurbescherming aanhaakt bij de aanvraag omgevingsvergunning en dient voorafgaand aan de aanvraag omgevingsvergunning (eventueel met een verklaring van de Dienst Regelingen) te worden aangetoond dat aan de verplichtingen uit de Wet Natuurbescherming wordt voldaan.

In geval van 'agrarisch met waarden' gaat de oprichting van een grondopstelling, gelet op het gebied waarin deze plaatsvindt, mogelijk gepaard met een vergunningsplichtige activiteit. In dat geval dient los van het bovenstaande een vergunning te worden aangevraagd met het oog op behoud van díe waarden.

3.9 Voorwaarden vanuit milieu en omgevingsaspecten

De toets op de ruimtelijke en milieutechnische aspecten geeft aanleiding om de mogelijkheid tot de bouw van een grondopstelling voor de opwekking van duurzame energie door middel van zonnepanelen binnen de bestemming 'agrarisch' c.q. 'agrarisch met waarden' aan de volgende voorwaarden te verbinden.

  • a. aangetoond is dat het ondoelmatig is om de zonnecollectoren binnen het aanwezige bestemmingsvlak 'wonen' te realiseren (hetzij op het dakvlak, hetzij via een grondopstelling);
  • b. de omvang van de opstelling c.q. installatie is niet groter dan noodzakelijk om te voorzien in de energiebehoefte van het eigen perceel;
  • c. de opstelling is compact en geconcentreerd vormgegeven achter de voorgevel van de woning, ten hoogste aan twee zijden van het bestemmingsvlak en zodanig dat deze zich bevindt op ten hoogste 25 meter afstand van het bestemmingsvlak 'wonen';
  • d. de maximale hoogte van de grondopstelling bedraagt niet meer dan 1,5 meter, deze is via een palenconstructie verbonden met de (agrarische)ondergrond;
  • e. de ondergrond blijft zichtbaar onder de zonnecollectoren en tussen de rijen, waarbij het aanbrengen van (half) verharding niet is toegestaan;
  • f. de grondopstelling wordt landschappelijk ingepast, waarbij ophoging van gronden niet is toegestaan;
  • g. de grondopstelling vormt geen belemmering voor omliggende functies dan wel maatregelen worden getroffen om deze weg te nemen;
  • h. een bebouwingsvrije ruimte wordt tot aan de erfgrens aangehouden van minimaal 5 meter;
  • i. voor zover een grondopstelling zich bevindt binnen gebied met de aanduiding 'waardevol landschap' wordt aangetoond dat geen sprake is van aantasting van de kernkwaliteiten zoals beschreven in bijlage 5 bij de regels1;
  • j. wanneer de grondopstelling zich bevindt binnen een gebied met de aanduiding 'GO' of GO-EVZ' wordt aangetoond dat geen sprake is van aantasting van kernkwaliteiten zoals beschreven in bijlage 5 bij de regels, dan wel door het stellen van compenserende of mitigerende maatregelen hieraan voldoende tegemoet wordt gekomen2;
  • k. (bij agrarisch met waarden) Voor zover een grondopstelling zich bevindt binnen gronden met de aanduiding 'beslotenheid', 'natuur- en landschapswaarden', 'openheid' en/of 'relief' wordt aangetoond dat geen afbreuk wordt gedaan aan deze waarde;
  • l. in geval van een monument, levert de opstelling geen aantasting op van de monumentale waarde.

De leverancier van de zonnepanelen kan voor aanvragers aantonen dat aan de voorwaarden wordt voldaan. Nadere specialistische onderzoeken in dit kader zijn dan ook niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 4 Juridische planopzet

4.1 Planopzet

Voorliggend facetbestemmingsplan zonnecollectoren Buitengebied bestaat uit planregels, een verbeelding en een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen het juridisch bindende onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting is belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld en om de uitleg daarvan.

Dit bestemmingsplan voorziet in een wijziging van de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied', zoals dat geldt na in werkingtreding van het bestemmingsplan 'Buitengebied, derde herziening'. De regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied', zoals die gelden na de inwerkingtreding van het bestemmingsplan 'Buitengebied, derde herziening', blijven onverkort van toepassing met dien verstande dat daar met dit facetplan enkele nieuwe afwijkingsmogelijkheden aan worden toegevoegd.

Dit facetplan voorziet in een verruiming van de mogelijkheden in het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied' voor wat betreft het plaatsen van grondopstellingen voor zonnecollectoren ten behoeve van de bestemming 'wonen' door toevoeging van 2 afwijkingsmogelijkheden welke de plaatsing van een grondopstelling aansluitend aan het bestemmingsvlak 'wonen' binnen de bestemming 'agrarisch' of binnen de bestemming 'agrarisch met waarden' mogelijk maakt.

In de algemene regels van dit facetplan (artikel 2) wordt weergegeven op welke wijze dit facetplan de regels van het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied' (zoals dat geldt na de derde herziening) wijzigt. De wijzigingen in de regels hebben op het gehele plangebied betrekking. De wijzigingen zoals opgenomen onder artikel 2 van dit plan worden doorvertaald in de integrale regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied' zoals deze gelden na de derde herziening. De wijzigingen zijn daarin met een (blauwe)markering aangegeven. Deze integrale regels worden opgenomen als bijlage 3 bij deze toelichting.

De verbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied', zoals dat geldt na inwerkingtreding van het bestemmingsplan 'Buitengebied, derde herziening' blijft onverkort van toepassing.

4.2 Verbeelding

De verbeelding van dit plan bestaat uit de plancontour van het bestemmingsplan 'Buitengebied, derde herziening'. Bij het raadplegen van een locatie op de verbeelding van dit plan wordt geen detailinformatie ten aanzien van die locatie gegeven. De onderliggende verbeelding blijft immers ongewijzigd. Vanuit de verbeelding zijn de regels van het facetplan te raadplegen.

4.3 Planregels

De planregels van dit bestemmingsplan bestaan uit de volgende hoofdstukken:

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1: Begrippen

Het opnemen van begripsbepalingen is beperkt tot die begrippen, waarbij sprake is van een (mogelijke) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen waarbij een vereenvoudigde omschrijving de leesbaarheid bevordert.

In dit bestemmingsplan worden geen extra begrippen aan het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied' toegevoegd.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

-

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 2: Overige regels

In dit artikel wordt aangegeven op welke wijze de verruiming in de regels in het onderliggende vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied' wordt doorvertaald.

Hoofdstuk 4 Overgangsrecht en Slotregel

Artikel 3: Overgangsrecht

Dit artikel betreft het overgangsrecht met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt. Het overgangsrecht is op dit facetplan feitelijk niet van toepassing nu dit facetplan uitsluitend een verruiming mogelijk maakt en geen beperking. Met uitzondering van de toevoeging van twee afwijkingsmogelijkheden in de regels, vindt er geen wijziging in de regels plaats. Ook voorziet dit plan niet in een wijziging van de verbeelding.

Artikel 4: Slotregel

De slotregel geeft de officiële naam van het plan aan, welke wordt gebruikt wanneer naar het plan wordt verwezen.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van het Bro dient de uitvoerbaarheid van bestemmingsplannen te worden aangetoond. Dit bestemmingsplan maakt een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1. Bro niet mogelijk, het betreft een voorwaardenscheppend plan voor particuliere initiatieven. Het opstellen van een exploitatieplan of het aangaan van een overeenkomst om eventueel kostenverhaal te verzekeren is voor dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk.

5.2 Vooroverleg

In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg gepleegd met de provinciale afdelingen van de Provincie Gelderland, het Waterschap Rijn en IJssel en de plattelandsraad van de gemeente Montferland. De ingekomen reacties (opgenomen in bijlage 4 bij de toelichting) zijn hieronder samengevat en beantwoord.

Provinciale Afdelingen

De Provinciale Afdelingen hebben per brief van 23 januari 2018 (zaaknummer 2017-016422) gereageerd op het voorontwerp bestemmingsplan. Het plan past binnen het provinciale beleid ten aanzien van zonne-energie en draagt op een goede manier bij aan de provinciale energiedoelstelling. Het Gelders natuurbeleid is op een goede manier in het plan vertaald nu grondopstellingen met toepassing van de opgenomen bepaling zodanig worden gesitueerd en ingepast in het landschap dat dit geen negatief effect heeft op de kernkwaliteiten van de Groene Ontwikkelingszone (GO).

Reactie:

De reactie van de Provinciale Afdelingen geeft geen aanleiding tot aanpassingen in het plan.

Waterschap

Het waterschap heeft per mail van 19 december 2017 gereageerd op het voorontwerp bestemmingsplan. Het waterschap merkt in haar reactie op dat zonnecollectoren niet mogen worden geplaatst in kernzones en beschermingszones van zowel oppervlaktewater als waterkeringen. Tevens wordt geadviseerd om consistent in dit bestemmingsplan op te nemen dat (half)verharding bij de plaatsing van een grondopstelling voor zonnecollectoren (grenzend aan bestemmingsvlakken 'wonen') niet is toegestaan.

Reactie:

Kernzones en beschermingszones van zowel oppervlaktewater als waterkeringen worden (voor zover deze al in het plangebied voorkomen) voldoende beschermd door de voorwaarde dat de grondopstelling geen belemmering mag vormen voor omliggende functies.

In de planregels is als voorwaarde opgenomen dat de ondergrond zichtbaar blijft onder de zonnecollectoren en tussen de rijen, waarbij het aanbrengen van (half)verharding niet is toegestaan. De laatste zin in paragraaf 3.7 is naar aanleiding van de reactie als volgt aangevuld:

'Het aanbrengen van verharding of halfverharding wordt vanuit landschappelijk oogpunt, maar ook uit oogpunt van de waterhuishouding niet wenselijk geacht en is daarom niet toegestaan'.

Verder geeft de reactie van het waterschap geen aanleiding tot aanpassingen in het plan.

Plattelandsraad

In het kader van het vooroverleg heeft op 9 januari 2018 een gesprek plaatsgevonden met een vertegenwoordiging van de plattelandsraad (de heren Mom en Derksen), waarin een nadere toelichting is gegeven op het plan. De plattelandsraad kan zich hierin volledig vinden.

Reactie:

De reactie van de plattelandsraad geeft geen aanleiding tot aanpassingen in het plan.

 

5.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het ontwerpbestemmingsplan wordt zes weken ter inzage gelegd. Hiervan wordt kennisgegeven via Montferland Nieuws en de Staatscourant. Gedurende deze periode kan een ieder zijn zienswijze kenbaar maken.

Indien noodzakelijk wordt het bestemmingsplan aangepast naar aanleiding van eventuele zienswijzen. Vervolgens wordt het bestemmingsplan al dan niet gewijzigd vastgesteld. Na de vaststelling wordt het bestemmingsplan nogmaals zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode bestaat de mogelijkheid tot het indienen van beroep bij de Raad van State.