direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, natuurontwikkeling hoek Beekseweg en Pater Smitsstraat Nieuw-Dijk
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1955.bplgbgbalgbeeksewg-on01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Sinds medio december 2019 is initiatiefnemer eigenaar van een aantal agrarische percelen – kadastraal bekend gemeente Didam, sectie N , nummers 1151, 1160 en 533, aan de Beekseweg in Nieuw Dijk (gemeente Montferland). Genoemde percelen hebben in het geldende bestemmingsplan Buitengebied voor het grootste gedeelte de bestemming “Agrarisch” en vanwege de aanwezigheid van een hoogspanningsleiding de dubbelbestemming “Leiding-Hoogspanningsverbinding”. De initiatiefnemer is voornemens de gronden in te zetten ten behoeve van natuurontwikkeling. Er zal sprake zijn van een minder intensief (agrarisch) gebruik.

De realisatie van het initiatief is in strijd met het vigerende bestemmingsplan ter plaatse: 'Buitengebied'. Om deze reden is een bestemmingsplanherziening ter plaatse noodzakelijk.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen tussen de kernen Didam en Nieuw-Dijk, aan de Beekseweg te Nieuw Dijk. Het plangebied is circa 30.000m² groot en is verbonden met het perceel van de initiatiefnemer.

Op onderstaande afbeelding is de globale ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbalgbeeksewg-on01_0001.png"

Globale ligging plangebied (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voor het plangebied is het bestemmingsplan “Buitengebied” (vastgesteld 26 april 2022) het geldende bestemmingsplan. Voor het volledige perceel geldt de bestemming “Agrarisch”. Er is een dubbelbestemming voor de archeologische verwachting opgenomen en een dubbelbestemming voor de aanwezige hoogspanningsverbinding. Ook geldt er voor een klein gedeelte van het perceel een gebiedsaanduiding “geluidzone – industrie” en voor bijna het volledige perceel geldt de gebiedsaanduiding “overige zone – conserverend dek”. (initiatief past in eerste instantie niet in de bestemming).

Op de onderstaande afbeelding is een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbalgbeeksewg-on01_0002.png"

Uitsnede vigerend bestemmingsplan. Plangebied rood omlijnd (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk is in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 is het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. In hoofdstuk 5 is de economische uitvoerbaarheid beschreven.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied is kadastraal bekend gemeente Didam, sectie N , nummers 1151, 1160 en 533. Het plangebied is gelegen aan de Beekseweg in Nieuw Dijk. Het perceel is in gebruik als ponyweide en wordt gekenmerkt door een vegetatie van Engels Raaigras. Verder is een hoogspanningsmast van Tennet gestationeerd op het perceel met daaronder een bramenruigte. Het perceel wordt aan de noordkant omgeven door de Beekseweg en aan de oostkant door een rij woningen. Aan de zuid- en westkant van het plangebied bevindt zich agrarisch gebied.

Op onderstaande afbeeldingen zijn enkele beelden van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbalgbeeksewg-on01_0003.png"

Luchtfoto plangebied huidige situatie (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbalgbeeksewg-on01_0004.png"

Huidige situatie plangebied 

2.2 Toekomstige situatie

Het voorgenomen plan omvat in hoofdzaak natuurontwikkeling. In het hart van het plangebied is de realisatie van een waterplas voorzien. Rondom deze waterplas worden solitaire en kleine groepjes bomen aangeplant. Ten zuiden van de plas is een hoogstamboomgaard met historische fruitrassen voorzien. De randen van het plangebied worden voorzien van een houtwal, bos en langs de Beekseweg is een laan met bomen voorzien. Door de aanplant van hagen ontstaat een natuurlijke afscheiding tussen de dierenweide en de geplande (openbare) wandelroute. De wandelroute sluit aan op het bestaande wandelroutenetwerk. Het beheer is extensief en voor de dieren wordt een schuilgelegenheid gerealiseerd. Onderstaande afbeelding geeft een impressie van de toekomstige situatie. In Bijlage 1 is de inrichtingsschets als afzonderlijk bestand opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbalgbeeksewg-on01_0005.png"

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk worden ingegaan op het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid voor zover dat is relevant voor het plangebied en het voorliggende initiatief.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kan de Rijksoverheid inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies:

In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte.

Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal:

Wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere.

Afwentelen wordt voorkomen:

Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Conclusie

Het voorgenomen initiatief voorziet in de realisatie van natuur. Ook wordt er een (openbare) wandelroute en een waterplas gerealiseerd. Het plan zorgt voor meer biodiversiteit en de versterking van het landschap. Hiermee wordt een passende combinatie van functies voorgesteld die aansluit op de kenmerken en identiteit van het gebied. De ontwikkeling past daarmee binnen de prioriteiten van de NOVI.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel de AMvB Ruimte genoemd, is op 22 augustus 2011 vastgesteld en in oktober 2012 aangevuld. Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De AMvB is het inhoudelijke beleidskader van het rijk waaraan ruimtelijke besluiten op provinciaal en gemeentelijk niveau moeten voldoen. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden.

Conclusie

Het Barro doet geen uitspraken over dit initiatief of over het plangebied. In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De Ladder voor duurzame verstedelijking (verder: 'de Ladder') is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De uitgangspunten hierbij zijn dat de ontwikkeling voorziet in een behoefte, en dat de ontwikkeling in eerste instantie in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd.

Artikel 3.1.6 lid twee Bro omschrijft de ladder als volgt:

'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'

Voor de Ladder is dus een onderzoek nodig dat uit drie stappen bestaat:

  • 1. Is sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'?
  • 2. Vindt de ontwikkeling plaats buiten bestaand stedelijk gebied?
  • 3. Als hier sprake van is, dan moet motivering plaats vinden volgens de Ladder: waarom kan niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte worden voorzien?

De toepassing van de Ladder is mede bepaald door uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS). De ABRS heeft in een 'overzichtsuitspraak' op 28 juni 2017 op een rij gezet hoe de Ladder gebruikt moet worden. Hiermee wordt houvast geboden aan de rechtspraktijk.

Beoordeling

Het voorgenomen initiatief voorziet in de realisatie van natuur. Ook wordt er een (openbare) wandelroute en een waterplas gerealiseerd. Het plan zorgt voor meer biodiversiteit en de versterking van het landschap. Hiermee wordt een passende combinatie van functies voorgesteld die aansluit op de kenmerken en identiteit van het gebied.

Conclusie

Omdat er bij dit plan geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, is een motivering van het plan volgens de Ladder niet nodig.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

Deze omgevingsvisie en de geactualiseerde omgevingsverordening zijn vastgesteld op 19-12-2018. Aanleiding voor deze visie is de gedetailleerdheid van de bestaande visie (er moet duidelijker worden aangegeven wat echt van belang is voor de provincie) en tegelijkertijd is sprake van nieuwe ontwikkelingen met impact. De provincie heeft geconcludeerd dat een Omgevingsvisie en -verordening nodig is die hier de aandacht op vestigt, maar die ook ruimte biedt om snel en passend te reageren. Een Omgevingsvisie die focus aanbrengt op hetgeen waar het uiteindelijk om gaat, op wat voor de provincie van belang is en waar zij een doorslaggevende rol in heeft gezien haar taken en verantwoordelijkheden. De nieuwe Omgevingsvisie van Gelderland geeft de richtlijnen voor de ruimtelijke, fysieke en economische inrichting van de provincie. Gemeentelijke plannen en initiatieven van ondernemers, burgers en instellingen kunnen aan dit beleid getoetst worden. De nieuwe Omgevingsvisie Gaaf Gelderland kent een aantal nieuwe beleidsthema's (ambities) en een aantal aanpassingen van het beleid op bestaande thema's. Het beleid is meer strategisch van karakter.

In de Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' beschrijft de provincie het beeld op de toekomst. Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal. Gelderland bevindt zich op een cruciaal punt in de tijd. De wereld verandert ingrijpend met nieuwe vraagstukken zoals het energievraagstuk, klimaatverandering, uitputting van grondstoffen, kwetsbare biodiversiteit, digitalisering, internationalisering.

Bij de taakinvulling legt de provincie de focus op duurzaamheid, verbondenheid en een krachtige economie als werkende bestanddelen voor een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Dit wordt gedaan door het nastreven van zeven met elkaar samenhangende ambities:

  • 1. energietransitie;
  • 2. klimaatadaptie;
  • 3. circulaire economie;
  • 4. biodiversiteit;
  • 5. bereikbaarheid;
  • 6. vestigingsklimaat;
  • 7. woon- en leefomgeving.


Ad 1) Het streven is dat Gelderland in 2050 volledig energieneutraal is. Om te beginnen, zet de provincie in op energiebesparing en het terugdringen van het energieverbruik door isolatie en efficiëntere toepassingen: in huizen en gebouwen, bij verkeer en vervoer, in de industrie, in de landbouw. Daarnaast zet de provincie in op duurzame opwekking. Wind, zon, biomassa, waterstof, geo- en aquathermie en waterkracht. Ontwikkeling en toepassing van nieuwe technologieën wordt gestimuleerd. Windturbines, zonneparken, warmtecentrales, (mest)vergisters, waterkrachtcentrales moeten een plek krijgen in het Gelderse landschap, wil de ambitie worden gehaald. In de bodem wordt gezocht naar mogelijkheden voor het benutten van aardwarmte (geothermie). Dit raakt de leefomgeving van alle Gelderlanders en kan botsen met sterke Gelderse kwaliteiten.

Ad 2) Het veranderend klimaat raakt alle facetten van de omgeving, zoals de Gelderse Natuur, maar ook de gezondheid en veiligheid. In 2050 moet Gelderland optimaal beschermd zijn tegen en kunnen meebewegen met het veranderende klimaat.

Ad 3) Minder afval en meer kringloop, recycling en hergebruik is nodig om Gelderland schoon en groen te houden. Zoveel mogelijk gebruik van duurzame materialen en hergebruik daarvan.

Ad 4) Gestreefd wordt naar een stimulerend en beschermend beleid voor biodiversiteit. De provincie ziet de meeste kansen door veehouderij, land- en tuinbouw en natuur slimmer te verbinden. De provincie werkt met betrokken partijen aan een betere balans tussen de intensieve veehouderij, natuurwaarden, lucht- en bodemkwaliteit en het terugdringen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de landbouw en fruitteelt.

Ad 5) Bereikbaarheid is een kritische succesfactor voor een verbonden samenleving en een krachtige, duurzame Gelderse economie. Gestreefd wordt naar een efficiënte, duurzame en innovatieve bereikbaarheid, toegesneden op de veranderende vraag.

Ad 6) De provincie streeft naar een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat. In 2050 zijn alle werklocaties in Gelderland duurzaam ingericht qua energie, klimaatbestendigheid en logistieke en productiestromen. De provincie zorgt voor een gevarieerd aanbod aan goed ontsloten, kwalitatief hoogwaardige, duurzame werklocaties. Het concentreren van economische activiteiten heeft daarbij de voorkeur boven versnippering. Het ombouwen van bestaande en leegstaande bedrijvenlocaties heeft de voorkeur boven de aanleg van nieuwe terreinen.

Ad 7) Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand stedelijk gebied het vertrekpunt. Het benutten van bestaande gebouwen heeft de voorkeur. Gestreefd wordt naar concentraties van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, is uitbreiding aan de randen van de steden of dorpen in beeld. Bij de provincie staat een goede balans tussen de vraag en aanbod van woningen in verschillende prijscategorieën voorop. Gestreefd wordt naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat weet te anticiperen op ontwikkelingen. De bestaande bebouwde omgeving wordt optimaal benut. In 2050 zijn alle woningen klimaatneutraal.

Conclusie

Eén van de doelstellingen uit de Omgevingsvisie betreft het borgen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving. Daarbij is het van belang om te ontwikkelen met kwaliteit en recht te doen aan de kwaliteiten van het gebied. Het voorgenomen initiatief voorziet in de realisatie van natuur. Ook wordt er een (openbare) wandelroute en een waterplas gerealiseerd. Het plan zorgt voor meer biodiversiteit en de versterking van het landschap. Hiermee wordt een passende combinatie van functies voorgesteld die aansluit op de kenmerken en identiteit van het gebied. De ontwikkeling past daarmee binnen de kaders van de Omgevingsvisie Gelderland.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

De omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking van het beleid uit de Omgevingsvisie in regels. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. Eén en ander volgens door de gemeenten/regio's nader uit te werken beleidskaders.

In de omgevingsverordering Gelderland worden onder hoofdstuk 3, Milieu en ontgrondingen regels benoemd die betrekking hebben op grondwaterbescherming ten behoeve van waterwinning en bodem. Het hoofdstuk heeft betrekking op "Milieu" in de brede zin en richt zich op burgers, bedrijven en instellingen. De voorgenomen ontwikkeling zijn niet strijdig met de in dit hoofdstuk opgenomen regels en verplichtingen met name daar waar het gaat om waterwinning en grondwaterhuishouding. Planspecifiek kan op basis van de uitgevoerde en aan deze onderbouwing toegevoegde onderzoeksrapporten geconcludeerd worden dat de werken niet strijdig zijn met de regels en verplichtingen zoals die in de omgevingsverordering Gelderland zijn opgenomen.

Beschermde natuurgebieden

Eén van de provinciale belangen is de bescherming en ontwikkeling van het Gelders Natuurnetwerk (GNN), het Groene Ontwikkelingszone (GO) en het Natura 2000-gebied. De locatie ligt op voldoende afstand van deze beschermde gebieden. Zie verder onder paragraaf 4.5 Ecologie.

Conclusie

Het voorgenomen initiatief voorziet in de realisatie van natuur. Ook wordt er een (openbare) wandelroute en een waterplas gerealiseerd. Het plan zorgt voor meer biodiversiteit en de versterking van het landschap. Hiermee wordt een passende combinatie van functies voorgesteld die aansluit op de kenmerken en identiteit van het gebied. Onderhavig plan is niet in strijd met de uitgangspunten van het provinciaal beleid van Gelderland.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Landschapsontwikkelingsplan 'VAN NIEUWE NAOBERS EN BROOD OP DE PLANK' 2008

De gemeenten Montferland, Doetinchem en Oude IJsselstreek hebben gezamenlijk een landschaps- ontwikkelingsplan+ opgesteld. Dit plan biedt de mogelijkheid de landschappelijke eenheid en kwaliteit in de gemeente te versterken en toch ruimte te bieden aan bestaande bedrijven en nieuwe ontwikkelingen in de toekomst. Het biedt de mogelijkheid om optimaal in te spelen op planprocessen in het gebied. Het Landschapsontwikkelingsplan is een beleidsnota waarin het landschapsbeleid is vastgelegd. Projecten uit het Landschapsontwikkelingsplan zullen altijd getoetst moeten worden aan het bestaande bestemmingsplan. Het LOP bestaat uit 3 delen:

  • de visie op de toekomst van het landschap: in de visie staan de achtergronden en uitgangspunten voor de toekomstige ontwikkeling van het buitengebied aangegeven. Per deelgebied (landschapsensemble) is de visie verder uitgewerkt;
  • een uitvoeringsprogramma: hierin worden -geordend in thema's- allerlei projecten opgesomd;
  • een aantal werkboeken: in deze werkboeken wordt voor ieder van de landschapsensembles een bouwpakket met handleiding geboden dat kan helpen bij het beoordelen, realiseren en ontwikkelen van projecten.

Het plan biedt de gemeenten de mogelijkheid de landschappelijke eenheid en landschappelijke kwaliteit in de gemeenten te versterken en toch ook ruimte te bieden aan toekomstige ontwikkelingen. Het grondgebied waar dit landschapsontwikkelingsplan betrekking op heeft kent een keur aan landschappelijke verschijningsvormen.

Binnen het totale grondgebied worden een aantal landschapsensembles onderscheiden. Het plangebied maakt onderdeel uit van het zandgebied rondom Didam. Rondom de zandgronden van Didam en Wehl liggen de oude, open esgronden en het kampenlandschap met de vele, verspreide boerderijen en buurtschappen zet hier door. Het is een kleinschalig landschap met een dicht wegennet en een grote variatie in verkaveling. Kenmerkende landschapselementen van het essen- en kampenlandschap zoals houtkanten, meidoornheggen, knotbomen en fruitboomgaarden zijn veelal nog slechts als relict aanwezig.

Doelstelling is onder andere dat bij ruimtelijke initiatieven wordt bijgedragen aan de kwaliteit en versterking van het landschap ter plaatse. In het werkboek voor het zandgebied van Didam en Wehl is het streefbeeld voor dit gebied het behoud van contrasten tussen de kleine, open esgronden rond de kernen, de besloten kampen en de ruimtelijke ontginningen. Dit kan onder andere plaatsvinden door het stimuleren van beplanting. Als voorbeelden voor mogelijke landschapselementen worden genoemd herstel van oude erven, en aanleg van nieuwe erven met onder meer hoogstamboomgaarden, heggen, en bomen.

Voor de zandgronden zijn de opgaven gericht op:

  • versterken van de duurzame economische mogelijkheden van landbouw en andere sectoren door het bieden van ruimte aan andere functies met behoud en versterking van landschappelijke karakteristieken;
  • versterken van de sociale leefbaarheid en zorgverlenende bedrijvigheid, onder meer door woonvormen voor jongeren en ouderen uit eigen dorp, bijvoorbeeld in vrijkomende agrarische bebouwing;
  • paden over erven worden gestimuleerd;
  • versterking van de toeristische structuur; - versterken van cultuurhistorische elementen;
  • versterken van routes en herstel van oude paden en zandwegen.

Landschapselementen voor de Dorpsmarken . Herstel en duurzaam beheer van meidoornheggen, elzensingels en knotbomen. Bescherm de solitaire bomen. Aandacht voor cultuurhistorisch beheer ondermeer behoud van oude hakhoutstoven. Aanleg van nieuwe landschapselementen en daarmee het essen- en kampenlandschap accentueren en dooraderen met aandacht voor efficiënte agrarische bedrijfsvoering. Speciale aandacht voor heggen en houtkanten. Door heggen (eenzijdig gesnoeide en knip-scheerheggen) langs wegen te zetten die rond kampen en essen heen slingeren (let op zichtlijnen en beschikbare ruimte), worden deze geaccentueerd. Speciale aandacht voor behoud van reliëf in het landschap, en behoud en herstel van aanwezige stijlranden, inclusief hun begroeiing met struiken en knotbomen. Aanleg van nieuwe landschapselementen in de nattere gebieden en daarmee het landschap accentueren en netwerken verbeteren. Herstel van oude erven en aanleg nieuwe erven met ondermeer hoogstamboomgaarden, heggen, bomen. Extra inspanning tot verdichting van landschapselementen. Behoud van open agrarische ruimten met laanbeplanting langs wegen.

Conclusie

Het voorgenomen initiatief voorziet in de realisatie van natuur. Ook wordt er een (openbare) wandelroute en een waterplas gerealiseerd. Het plan zorgt voor meer biodiversiteit en de versterking van het landschap. Hiermee wordt een passende combinatie van functies voorgesteld die aansluit op de kenmerken en identiteit van het gebied. In het plan draagt bij aan de doelstellingen van het regionale landschapsontwikkelingsplan.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Beeldkwaliteitsplan buitengebied gemeente Montferland

Het Beeldkwaliteitsplan buitengebied (vastgesteld op 22 april 2010) is opgesteld gelijktijdig met de parapluherziening 'Ruimte voor vernieuwing in het buitengebied' en wordt ingezet als toetsingskader. Het Beeldkwaliteitsplan krijgt daarmee een goede juridische borging. De primaire functie van het Beeldkwaliteitsplan is om de ambities ten aanzien van de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit weer te geven.

In het beeldkwaliteitsplan is onderscheid gemaakt in verschillende typen landschappen. Het plangebied is gelegen in het Kampenlandschap. Dit landschap wordt gekenmerkt door:

  • 1. Besloten openheid en kleinschaligheid;
  • 2. Hoog en droog, glooiend landschap;
  • 3. Grillige verkaveling;
  • 4. Verspreide bebouwing.

Op onderstaande afbeelding is de ligging van het Kampenlandschap aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbalgbeeksewg-on01_0006.png"

Kampenlandschap (bron: Beeldkwaliteitsplan buitengebied Montferland)

De karakteristieke (besloten) openheid van het essenlandschap staat erg onder druk. Het gebrek aan bomenlanen draagt ertoe bij dat de bebouwing een dominante positie in het landschap inneemt. Bomenlanen dienen als middel om de akkercomplexen visueel te scheiden en de bebouwing in te passen. De bebouwing die niet aan wegen gelegen is, maar dieper op de eng/es dienen begeleidende beplanting te krijgen. Om de openheid van de essen weer te kunnen ervaren, is het belangrijk de beslotenheid van de erven te versterken. Dit kan in de vorm van dichte randen (kenmerkend voor het essenlandschap), alsmede in de vorm van transparante randen. Beplantingsstructuren die hiervoor in aanmerking komen zijn: houtwallen/- singels, bomenrijen en struweelranden. Door het kleinschalige karakter is dit gebied ingedeeld onder het Kampenlandschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbalgbeeksewg-on01_0007.png"

Voorgestelde beplantingsstructuren (bron: Beeldkwaliteitsplan buitengebied Montferland)

Conclusie

Het voorgenomen initiatief voorziet in de realisatie van natuur. Ook wordt er een (openbare) wandelroute en een waterplas gerealiseerd. Het plan zorgt voor meer biodiversiteit en de versterking van het landschap. Hiermee wordt een passende combinatie van functies voorgesteld die aansluit op de kenmerken en identiteit van het gebied. In het plan is rekening gehouden met de kernmerken van het Kampenlandschap en de voorgestelde beplantingsstructuren. Het plan draagt bij aan de doelstellingen van het beeldkwaliteitsplan.

Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten

In dit hoofdstuk worden de relevante milieu- en omgevingsaspecten aan de orde gesteld, te weten water, ecologie, archeologische en cultuurhistorische waarden, bodem, geluid, luchtkwaliteit, milieuzonering, externe veiligheid alsmede de economische uitvoerbaarheid.

4.1 Bodem

In het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 1 onder d) is bepaald, dat voor de uitvoerbaarheid van een plan rekening moet worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen moet worden bepaald of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en of nader onderzoek en eventueel saneringen noodzakelijk zijn. Voor de gevallen waarin de bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, bepaalt de Wet bodembescherming dat de grond zodanig moet worden gesaneerd, dat zij kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen moeten bij voorkeur op schone grond worden gerealiseerd. In 2020 is er grond aangebracht t.b.v. ophoging terrein. De eerder ingediende melding Besluit bodemkwaliteit (melding 515573) wordt hierop aangepast en zal gemeld worden bij het landelijk meldpunt www.meldpuntbodemkwaliteit.nl. Op de gemeentelijke archeologiekaart is binnen het plangebied een 'flakstelling'uit WOII aangegeven. Hierdoor is er kan op ontplofbare oorlogsresten.In 2020 is het gehele terrein handmatig gedetecteerd op metalen. Tijdens archeologische vooronderzoeken wordt er eveneens een onderzoek naar ontplofbare oorlogsresten (OO) gedaan.

Beoordeling 
Het voorgenomen initiatief voorziet in de realisatie van natuur. Ook wordt er een (openbare) wandelroute en een waterplas gerealiseerd. Een onderzoek naar de bodemkwaliteit is dan ook niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.2 Luchtkwaliteit

De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen zijn opgenomen in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2 Wm). Hierin zijn grenswaarden opgenomen voor luchtvervuilende stoffen. Voor ruimtelijke projecten zijn fijn stof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) de belangrijkste stoffen.

Een project is toelaatbaar als aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • het project leidt per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • het project draagt alleen niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging;
  • het project is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een regionaal programma van maatregelen.

Om te bepalen of een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit, is een algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en een ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) vastgesteld waarin de uitvoeringsregels zijn vastgelegd. Een project kan in twee situaties NIBM bijdragen aan de luchtkwaliteit:

  • het project behoort tot de lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) die is opgenomen in de Regeling NIBM;
  • het project heeft een toename van minder dan 3% van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 (1,2ìg/m3).

Conclusie

Het voorgenomen initiatief voorziet in de realisatie van natuur. Ook wordt er een (openbare) wandelroute en een waterplas gerealiseerd. Daarmee is op voorhand zeker, dat het initiatief niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Het plan leidt per saldo niet tot een toename van het aantal verkeersbewegingen en levert ook geen relevante wijziging in de verkeersafwikkeling op. Een luchtkwaliteitsonderzoek is niet noodzakelijk. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor de ontwikkeling.

4.3 Geluidhinder

Op basis van de Wet geluidhinder (artikel 77 Wgh) moet bij een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek worden uitgevoerd als het plan mogelijkheden biedt voor:

  • de toevoeging van een nieuwe woning of andere geluidsgevoelige functie binnen de zone van een weg;
  • de aanleg van een nieuwe weg;
  • de reconstructie van een bestaande weg.

Beoordeling 

Het voorgenomen initiatief voorziet in de realisatie van natuur. Ook wordt er een (openbare) wandelroute en een waterplas gerealiseerd. Daarmee wordt er geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt, waarin permanent personen verblijven. Er is dan ook geen sprake van het toevoegen van geluidsgevoelige functies volgens de Wgh. Er is daarom geen akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd.

Conclusie

Het aspect wegverkeerslawaai vormt dan ook geen belemmering voor de ontwikkeling.

4.4 Bedrijven en milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is. Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype tot rustig buitengebied:

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbalgbeeksewg-on01_0008.png"

Overzicht richtafstanden (Bron: VNG Brochure)

Beoordeling

Het voorgenomen initiatief voorziet in de realisatie van natuur. Ook wordt er een (openbare) wandelroute en een waterplas gerealiseerd. Daarmee wordt er geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt, waarin permanent personen verblijven. Er is dan ook geen sprake van het toevoegen van gevoelige functies. Daarmee kan worden geconcludeerd dat bedrijven in de omgeving geen beperking zullen ondervinden van de voorgestelde ontwikkeling. Ook kan worden geconcludeerd dat de ontwikkeling geen nadelige invloed zal hebben op het woon- en leefklimaat van de naastgelegen woningen.

Conclusie

Het aspect 'milieuzonering en bedrijven' levert geen beperkingen op voor de beoogde ontwikkeling en ook niet voor de reeds bestaande bedrijven in de omgeving.

4.5 Ecologie

Een ruimtelijke ontwikkeling is alleen mogelijk als duidelijk is dat de wettelijk beschermde dieren niet worden verontrust, dat de nesten, holen of andere verblijfplaatsen niet worden vernield, beschadigd of verstoord en dat de wettelijk beschermde planten niet worden verwijderd van hun groeiplaats en hun groeiplaats behouden blijft.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt buiten de begrenzing van het Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone. Gronden die tot het Gelders Natuurnetwerk behoren, liggen ten oosten en westen van het plangebied. Op onderstaande afbeelding wordt de ligging van het Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone in de omgeving van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbalgbeeksewg-on01_0009.png"

Ligging plangebied ten opzichte van het GO en GNN (Bron: provincie Gelderland)

Beoordeling

Het plangebied is gelegen op een afstand van meer dan 2 kilometer van het Natura 2000-gebied Rijntakken en op circa 5 kilometer van Duitse Natura 2000-gebieden (Vogelschutzgebiet 'Unterer Niederrhein'). Gelet op het initiatief (natuurontwikkeling) is er in de gebruiksfase geen sprake van stikstofuitstoot. De gronden worden juist minder intensief gebruikt. Hiermee is voldoende aangetoond dat er geen sprake is van een vergunningplicht op grond van de Wet natuurbescherming.

Conclusie

Het plangebied behoort niet tot het Gelders natuurnetwerk, Groene ontwikkelingszone of Natura 2000- gebied. Vanwege de ligging buiten het Gelders natuurnetwerk en Groene ontwikkelingszone, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties, omdat de bescherming van het Gelders natuurnetwerk en Groene ontwikkelingszone geen externe werking kennen. Gelet op de aard, omvang en duur van de voorgenomen activiteiten wordt in voorliggend geval een negatief effect op instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied uitgesloten. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteiten is lokaal en gelet op de afstand tussen het plangebied en het meest nabij gelegen Natura 2000- gebied is een negatief effect uitgesloten.

Soortenbescherming

Het plangebied is op 8 oktober 2021 onderzocht op de (potentiële) aanwezigheid van beschermde planten, dieren en beschermde nesten, holen, vaste rust- en voortplantingslocaties. Ook is onderzocht of de voorgenomen activiteiten een negatief effect hebben op beschermd (natuur)gebied, zoals Natura 2000 en het Gelders Natuurnetwerk. De volledige rapportage is als Bijlage 2 opgenomen.

Vleermuizen

  • Binnen het plangebied zijn geen mogelijk geschikte verblijfplaatsen voor vleermuizen aangetroffen. De werkzaamheden leiden niet tot het overtreden van een verbodsbepaling zoals genoemd in artikel 3.5 lid 2 (opzettelijk verstoren) en lid 4 (beschadigen of vernielen van jaarrond beschermde voortplantingsplaatsen of rustplaatsen) van de Wet natuurbescherming. Er is geen nader onderzoek nodig naar gebouwbewonende vleermuissoorten.
  • Er is sprake van lijnvormige structuren die dienst kunnen doen als vliegroutes voor vleermuizen. Deze structuren worden behouden. Derhalve wordt nader onderzoek niet nodig geacht.
  • Er is mogelijk sprake van foerageergebied binnen de invloedssfeer van de projectlocatie. De ingreep zal naar verwachting geen negatieve effecten hebben op dit eventuele foerageergebied vanwege de alternatieven in de omgeving en bovendien zal het plangebied in de nieuwe situatie geschikter zijn als foerageergebied voor vleermuizen. Wel dient vanuit de zorgplicht, artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming onnodige lichtverstoring van foerageergebied voorkomen te worden. Dit kan door tijdens de aanleg- en gebruiksfase uitstraling van eventuele bouwlampen, buitenverlichting en straatverlichting naar boven te voorkomen. Gebruik bijvoorbeeld afschermende armaturen, beperk de verlichtingshoogte tot maximaal 3 meter, gebruik 'batlampen' en plaats niet meer verlichting dan nodig.

Zoogdieren - gebouwbewoond en grondbewoond

Het plangebied kan geschikt zijn voor soorten als haas, konijn en eekhoorn. Voor deze soorten geldt een provinciale vrijstelling. Vervolgonderzoek naar deze soortgroep is daarom niet nodig.

Vogels - jaarrond beschermde nesten

Tijdens het veldbezoek zijn geen geschikte verblijfplaatsen voor soorten met jaarrond beschermde nesten aangetroffen. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

Vogels - algemene broedvogels

Tijdens het broedseizoen kunnen nesten van algemene broedvogels in en rondom het plangebied verstoord worden. Voer werkzaamheden die kunnen leiden tot het verstoren van nesten buiten het broedseizoen uit. Het broedseizoen is geen vaste periode maar voor de meeste soorten is de periode half maart - half augustus een goede indicatie. Eerdere of latere broedgevallen zijn niet uitgesloten, met name van duiven. Bezette nesten zijn altijd beschermd, ongeacht de soort of periode. Tijdens het broedseizoen kunnen mogelijk verstorende werkzaamheden uitsluitend worden uitgevoerd nadat een erkend broedvogeldeskundige heeft vastgesteld dat er geen bezette nesten aanwezig zijn. Zo nodig worden werkzaamheden uitgesteld of maatregelen getroffen om verstoring van nesten te voorkomen, bijvoorbeeld het instellen van een zone rondom het nest totdat de jongen het nest verlaten hebben.

Overige soorten

Nader onderzoek naar overige beschermde soorten is niet aan de orde. Houdt wel rekening met de algemene zorgplicht die geldt voor alle dieren, beschermd of niet.

Conclusie

Het aspect 'ecologie' levert geen beperkingen op voor de beoogde ontwikkeling.

4.6 Leidingen

Binnen het plangebied is een hoogspanningsverbinding aanwezig. Er is rekening gehouden met de hoogspanningsverbinding door onder de hoogspanningsverbinding geen hoge bomen te plaatsen. Er heeft overleg plaatsgevonden met de leidingbeheerder en die kan zich vinden in het voorgenomen plan. In het plangebied liggen verder geen andere onder- of bovengrondse leidingen, die van invloed zouden kunnen zijn op de planontwikkeling.

4.7 Externe veiligheid

Algemeen

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag, de productie en het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vloeit de verplichting voort, om in ruimtelijke plannen in te gaan op de veiligheidsrisico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. Het uitgangspunt bij het huidige externe veiligheidsbeleid is een risicobenadering op basis van risicoberekeningen, met daarbij een wettelijke norm voor het plaatsgebonden risico (een basisbeschermingsniveau voor elk individu) en een afwegingsruimte voor het bevoegd gezag om te bepalen welke risico's voor grotere groepen mensen aanvaard worden geacht (de verantwoordingsplicht van het groepsrisico). Voor beide ”risiconormen” geldt dat hoe groter de afstand tussen een plangebied en een risicobron is, des te kleiner de impact van het plan zal zijn op de hoogte van het risico.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico (PR) heeft tot doel om hetzelfde minimale beschermingsniveau te bieden voor iedere burger in Nederland. Het PR beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het PR wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn, etc.), waarbij de 10-6 jr/contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.

Groepsrisico

Het groepsrisico (GR) is een afwegingsinstrument dat tot doel heeft een bewuste afweging te stimuleren over het risico op een ongeval met een bepaald aantal slachtoffers. Het GR beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het GR wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1.000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het GR geldt geen wettelijke norm maar een oriëntatiewaarde die dient als uitgangspunt in de verantwoording van het groepsrisico.

Beoordeling en verantwoording

In het plangebied is een hoogspanningsverbinding aanwezig. Verder ligt het plangebied niet binnen het invloedsgebied van buisleidingen of risicovolle inrichtingen. Er worden geen gevoelige functies mogelijk gemaakt binnen het plangebied. Het aantal aanwezige personen zal niet toenemen.

Plaatsgebonden risico

De ontwikkeling vindt plaats buiten de plaatsgebonden risicocontour 10-6 van een Bevi inrichting.

 

Groepsrisico

De voorgenomen ontwikkeling heeft geen gevolgen voor het groepsrisico. Het aantal personen neemt niet toe waardoor kan worden volstaan met een beperkte verantwoording groepsrisico.

Verantwoording groepsrisico

In het plangebied is een hoogspanningsverbinding aanwezig. Verder ligt het plangebied niet binnen het invloedsgebied groepsrisico van externe veiligheidsrisicobronnen. Conform vigerende wetgeving moet de gemeente het groepsrisico verantwoorden. Meer specifiek gaat om de wettelijke verplichting op grond van Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) artikel 7 en 9 (zie onderdelen C en D) vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de snelwegen en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) artikel 12. De gemeente heeft bij het invullen van de verantwoordingsplicht een grote mate van beoordelingsvrijheid. Ten aanzien van de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid heeft de Veiligheidsregio adviesrecht.

 

A. Personendichtheid

Het plangebied voorziet in de realisatie van natuur. De ontwikkeling leidt niet tot een toename van de personendichtheid.

 

B. Hoogte groepsrisico

Het aantal personen in het invloedsgebied neemt niet toe en heeft geen gevolgen voor het groepsrisico.

 

C. Bestrijdbaarheid

Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident van een fakkelbrand en met toxische stoffen te beperken. Bij het toxisch scenario is het handelingsperspectief schuilen in gebouwen.

 

D. Zelfredzaamheid

Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. De aanwezigen dienen te worden geïnformeerd over de risico's en hun handelingsperspectief.

 

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het ruimtelijke initiatief niet tot een toename van het groepsrisico leidt en geen significant effect heeft op de mogelijkheden voor rampenbestrijding en zelfredzaamheid. Daarmee is het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de realisatie van het plan.

4.8 Water

Het is wettelijk verplicht om in het kader van bestemmingsplannen en afwijkingen op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) een watertoets uit te voeren. De watertoets omvat het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in voormelde plannen en ontheffingen.

Voor het oppervlaktewaterkwantiteit- en kwaliteitsbeheer van het onderhavige plangebied is het Waterschap Rijn en IJssel verantwoordelijk.

Ontwikkeling

Aan de Beekseweg te Didam wordt een natuurontwikkeling gerealiseerd. Als onderdeel van deze ontwikkeling wordt een waterplas gegraven met een waterdiepte van circa 3 m met aan de zuidoever een helling niet steiler dan 1:3. De plas wordt in circa 2 weken, in de natte, ontgraven. De eigenaar van een naastgelegen woning heeft zorgen geuit over deze ontwikkeling omdat de aanleg van de waterplas mogelijk tot gevolg heeft dat het grondwaterpeil in de omgeving verlaagd wordt waardoor de woning kan gaan verzakken. In opdracht van de initiatiefnemer heeft BOOT een onderzoek uitgevoerd naar de effecten van de waterplas zowel tijdens de aanleg als tijdens de gebruiksfase. De rapportage is als bijlage opgenomen (Bijlage 3).

Grondwaterkwaliteit

De functiewijziging leidt niet tot een toename in de hoeveelheid hemelwater die geïnfiltreerd wordt.

Wateroverlast

Er vindt geen toename van afvoer naar het (oppervlakte)watersysteem plaats.

Grondwateroverlast

Realisatiefase

De plas wordt in circa 2 weken, in de natte, ontgraven. Tijdens het ontgraven wordt zowel grond als grondwater afgevoerd. Hierdoor wordt de evenwichtssituatie verstoord en wordt de ruimte die ontstaat gevuld met omliggend grondwater. Door toestroming vanuit de omgeving verandert de gradiënt van het grondwater richting de waterplas tijdelijk.

In dit onderdeel is berekend tot waar dit effect van de aanleg nog merkbaar is en hoe groot dat effect is. De berekeningen zijn uitgevoerd op basis van het volume van de plas, een representatieve grondwaterstand en de kD-waarde van de ondergrond (doorlatendheid: k en dikte zandpakket: D).

De berekeningen voor de effectinschatting zijn uitgevoerd met het softwarepakket ModelMuse van de USGS. Modelmuse is een grafisch ontwerp systeem voor MODFLOW en andere soortgelijke modellen. MODFLOW is een driedimensionaal eindige differentie grondwaterstromings- en transportmodel. Het grondwatermodel is opgezet volgens het superpositie beginsel waarbij alleen de verlaging rondom de waterplas is berekend. De modelberekeningen zijn instationair (tijdsafhankelijk) uitgevoerd.

Uitgangspunten

Voor het plangebied zijn de volgende geohydrologische parameters vastgesteld:

  • Grondwaterstand (RHG): NAP +12,0 m.
  • Een modelschematisatie zoals in onderstaande tabel is weergegeven

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbalgbeeksewg-on01_0010.png"

De geohydrologische parameters zijn weliswaar afgeleid van algemene gegevens en praktijkervaring, maar afwijkingen van deze parameters zijn mogelijk. In het bijzonder is dit het geval voor het doorlaatvermogen van de watervoerende lagen. Dit heeft dan ook consequenties voor de prognose van de effectinschatting. Lokaal zal daarom het berekende invloedsgebied kunnen verschillen van dat in de werkelijkheid.

Op basis van de ontwerptekening is het volume van de plas berekend:

  • Bodemoppervlak plas: 705 m;
  • Maaiveldoppervlak plas: 1.976 m²;
  • Diepte plas: 7 m-mv;
  • Natte diepte: 3 m;
  • Inhoud plas (bij lineair talud): 7373 m³

De totale inhoud van de plas is 7373 m³. Circa 70% van dit volume bestaat uit grond, de overige 30% bestaat uit grondwater. Dit betekent dat totaal 3500 m³ van de plasinhoud bestaat uit grond (zand/leem). Dit deel wordt door de toestroom van grondwater opgevuld. Op basis van de planning van de opdrachtgever is als realisatietijd 2 weken aangehouden. Dit is gemiddeld een ontgraving van 737 m³ grond per dag hetgeen resulteert in een toestroming van 516 m³ grondwater per dag.

Berekening en conclusie

Modelmatig kan de dagelijkse ontgraving worden gezien als een onttrekking van 516 m³ per dag. Het bodemoppervlak van de vijver is in het model ingetekend met daarbij 2 periodes van 5 dagen een onttrekking van circa 516 m³ per dag. Om de invloed van de ontgraving op de omgeving te visualiseren zijn contourlijnen geplot op de topografische kaart (zie bijgevoegde rapportage). Deze contourlijnen laten elk een specifieke grondwaterstand ten opzichte van NAP zien. De contouren zijn geplot vanaf dag 1 t/m 35 dagen na de ontgraving in stappen van 5 dagen.

In de afbeeldingen met contourlijnen is te zien dat het peil in de vijver oploopt gedurende de tijd. Daarnaast wordt zichtbaar dat de verlaging in de omgeving tussen de 10 en 15 dagen het grootst is. Op een afstand van circa 30 m vanuit het centrum van de plas is de grondwaterstand op het niveau van NAP +11,5 m en wordt er geen zettingseffect meer verwacht. De RLG in dit gebied is NAP +11,3 m en een verlaging van de grondwaterstand tot dit niveau komt minimaal 1 x in het jaar voor en heeft het gebied zetting t.g.v. deze lagere grondwaterstand al ondergaan.

Gebruiksfase

Het toekomstige waterpeil van de plas is gelijk aan het grondwaterniveau. De plas heeft in de gebruiksfase invloed op de grondwaterstand. Doordat er een relatief groot wateroppervlak is bijgekomen (hierdoor wordt de verdamping hoger dan voorheen) en omdat de verdampingsfactor van open water groter is dan van grasland zal het waterpeil effectief dalen t.o.v. de oorspronkelijke grondwaterstand. Voor dit onderdeel is voor een aantal extreme momenten onderzocht welke invloed de plas heeft op het grondwaterniveau. Voor de uitgebreide toelichting verwijzen wij naar de bijgevoegde rapportage.

Oppervlaktewaterkwaliteit

De realisatie van de waterplas zorgt voor extra oppervlaktewater.

Waterhuishoudkundige aspecten

In de 'Handreiking Watertoets 2' zijn inhoudelijke criteria aangereikt voor de watertoets, die basis vormen voor de planbeoordeling door het waterschap en het daaruit voortvloeiende wateradvies. In onderstaande watertoetstabel zijn de voor de ruimtelijke onderbouwing van belang zijnde waterhuishoudkundige criteria opgenomen.

Watertoetstabel

Thema   Toetsvraag   Relevant   Inten- siteit  
Veiligheid   1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)
2.Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?  
Nee


Nee  
2


2  
Riolering en
Afvalwaterke- ten  
1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1 m3/uur?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ
3.Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap?  
Nee

Nee
Nee  
2

1
1  
Wateroverlast- (oppervlakte-
water)  
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500 m2
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m2
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak ?
4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes  
Nee

Nee

Nee

Nee  
2

1

1

1  
Oppervlakte-
waterkwaliteit  
Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd?
 
Nee   1  
Grondwater-
overlast  
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Is in het plangebied sprake van kwel?
3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?  
Nee

Nee
Nee  
1

1
1  
Grondwater- kwaliteit
 
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking ?   Nee   1  
Inrichting en
beheer  
Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?
 
Nee

Nee  
1

2  
Volksgezond- heid   1.In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2.Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  
Nee

Nee  
1

1  
Natte Natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?  
Nee

Nee
Nee

Nee  
2

2
1

1  
Verdroging   Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied?   Nee   1  
Recreatie   Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?   Nee   2  
Cultuurhisto- rie   Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   Nee   1  

Watertoetstabel (Handreiking Watertoets 2)

Inrichting en beheer

In of nabij het plangebied bevinden zich geen wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap. Het plan heeft niet de herinrichting van watergangen tot doel.

Conclusie

  • Veiligheidshalve kunnen twee peilbuizen worden geplaatst tussen de waterplas en de woning aan de Pater Smitsstraat 11. Monitoring van de verandering in het verloop van het grondwaterniveau geeft voldoende inzicht in een eventueel effect.

4.9 Archeologie

Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is in Nederland de zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. In het verdrag staat: Archeologische waarden moeten als onvervangbaar onderdeel van het culturele erfgoed worden meegenomen en te worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen.

Met het in werking treden van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in september 2007 is het verdrag wettelijk verankerd en is de Monumentenwet 1988 herzien. Sinds 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht, die de Wamz en de Monumentenwet 1988 heeft vervangen.

Een belangrijk archeologisch doel van de Erfgoedwet is om het archeologisch erfgoed ter plekke te behouden. Daarom is het verplicht om vroegtijdig in het proces van de ruimtelijke ordening rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden en hierin een afweging te maken. Vroegtijdig onderzoek maakt namelijk ruimte om te overwegen om archeologievriendelijke alternatieven toe te passen.

Als het archeologisch bodemarchief niet kan worden ontzien, kan voorafgaande aan de bodemverstoring een archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn. Of een onderzoek nodig is en welk onderzoek dit moet zijn, wordt bepaald op basis van de aanwezige archeologische waarden en de aard en omvang van de bodemingreep. De kennis die hierbij wordt vergaard, levert informatie op die ook als inspiratiebron kan dienen voor het ontwerp van een gebouw of bij het inrichten van de openbare ruimte. Zo kan het 'verhaal van de plek' ook door toekomstige generaties nog worden gelezen.

Een betere bescherming van de archeologie en het tijdig meewegen van de archeologische belangen vraagt om goed inzicht in de verwachte ligging, verspreiding en aard van het archeologisch bodemarchief. Daarom heeft de gemeente Monterland een archeologische beleidskaart laten opstellen door adviesbureau RAAP, waarop de archeologische vindplaatsen en verwachtingszones zijn aangegeven. Afhankelijk van de (verwachtings)waarde in een gebied zal het beschermingsregime meer of minder streng zijn.

Beoordeling

Op de archeologische waardenkaart van de gemeente Montferland ligt het plangebied in een zone met een hoge archeologische verwachting. De werkzaamheden in de grond zijn beperkt tot het graven van de waterplas, waardoor een archeologisch vooronderzoek noodzakelijk is en uitgevoerd wordt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbalgbeeksewg-on01_0011.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbalgbeeksewg-on01_0012.png"

Uitsnede kaart archeologische verwachting (Bron: Gemeente Montferland)

De ontgraving van de waterplas vindt plaats onder archeologische begeleiding. Hiervoor is een programma van eisen aangeleverd. Deze is goedgekeurd door de gemeente.

Conclusie

Daarmee vormt het aspect archeologie geen belemmering voor de realisatie van het plan.

4.10 Cultuurhistorie

De laatste twee jaar ligt de nadruk sterk op de verankering van cultureel erfgoed in het bestemmingsplan. Dit is het gevolg van een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening, door toevoeging van de volgende passage: De gemeente is verplicht op te nemen in nieuwe bestemmingsplannen `een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Het betreft hier artikel 3.1.6, het vierde lid onder a.

Bij de afweging ten aanzien van het historisch cultuurlandschap is gebruik gemaakt van de waarderingskaart, die immers het cultuurhistorisch belang van gebieden aangeeft. Daarbij moet echter wel een kanttekening worden gemaakt. Doordat gaafheid het belangrijkste criterium is bij de afweging hoe hoog de cultuurhistorische waarde is, is de waarde over de tijd veranderlijk. Een nu laag gewaardeerd landschap kan door specifieke ingrepen over enkele jaren gemiddeld of hoog scoren. Laag gewaardeerde landschappen vragen vaak ook om specifieke aandacht als het gaat om de ruimtelijke kwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbalgbeeksewg-on01_0013.png"

Uitsnede cultuurhistorische waarderingskaart (Bron: Gemeente Montferland)

Cultuurhistorische kenmerken

Op de cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Montferland ligt het plangebied in het deelgebied “Droge kampontginningen (kd1)” en “Nat-droge kampontginningen (kn1a)”, zie afbeelding 13. In de notitie “Erfgoed in de gemeente Monterferland” is daar het volgende over beschreven:

Droge kampontginningen (kd1)

In de gemeente Montferland vinden we twee gebieden met grote, aaneengeschakelde droge kampontginningen. Het betreft de zone rond de stuwwal van het Montferland en het grote akkercomplex rond de historische kern van Didam. Typerend voor deze gebieden is dat er nauwelijks rechte perceelgrenzen of wegen voorkwamen, omdat deze het plaatselijk nogal grillige (micro)reliëf volgden.

Het ontstaan van deze akkercomplexen verliep geleidelijk. De vroegmiddeleeuwse kleinere huiskampen bij de oudste generatie voorlopers van de huidige boerderijen zijn in de loop van de Middeleeuwen aaneengegroeid tot aaneengesloten akkercomplexen met een kenmerkende open structuur zonder houtwallen, vrijstaande bomen, hekken of sloten. Op enkele plekken kunnen echter oude houtwallen nog aanwezig zijn als restant van de oude omheining van de individuele huiskampen of als grens met de voormalige heide of de lager gelegen weiden. Vaak kenden de schaapsdriften vanuit de nederzettingen langs of over de akkers ook wallen aan weerszijden, om te voorkomen dat het vee de akkers op liep. Ook het glooiende microreliëf is op deze akkercomplexen vaak zeer goed zichtbaar.

De mate waarin deze historische karakteristieken bewaard zijn gebleven loopt erg uiteen. In zijn algemeenheid kunnen we stellen dat het akkercomplex van Didam door ingrepen ten behoeve van de moderne landbouw en de uitbreiding van de kern sterk aan kwaliteit verloren heeft. Woonwijken snoepten het meest nabij gelegen deel van het akkercomplex weg, terwijl over de rest van het gebied een deken van verspreide bebouwing kwam te liggen waardoor de aaneengesloten openheid van het gebied grotendeels verdwenen is. De akkerbouw moest bovendien plaatsmaken voor veeteelt en grasland. Daardoor is het oorspronkelijke beeld in hoge mate vertroebeld, waarbij we kunnen opmerken dat veel van die verspreide bebouwing al vóór 1940 tot stand gekomen is. Het akkercomplex rondom de stuwwal daarentegen kent een nog relatief gave verkaveling kent waarin nog elementen uit het begin van de 19e eeuw aanwezig zijn. De voor de essen kenmerkende strokenverkaveling is door de toenemende schaalvergroting van de landbouw weliswaar verdwenen, maar de authentieke omlijningen van complexen van stroken, de oorspronkelijke ontginningsblokken, zijn als zodanig nog op veel plekken goed te herkennen. Slechts hier en daar is de landschappelijke verhouding tussen open akkercomplex en nieuwe bebouwing sterk veranderd.

Nat-droge kampontginningen (kn1a)

Nabij Braamt, ten oosten van Kilder, tussen Kilder en Loerbeek, ten westen van Beek en rondom Didam liggen oude kampontginningen die van oorsprong een natter karakter hadden dan de bovengenoemde droge kampontginningen. Ook hier volgde men bij het aanleggen van sloten, akkers en paden de natuurlijke omstandigheden, waardoor het gebied een onregelmatig karakter droeg. Vaak koos men de hogere, drogere terreindelen in deze lage gebieden uit voor bewoning en akkerbouw en de nattere delen voor kleine weilandjes, waardoor een onregelmatig landinrichtingspatroon ontstond. Ook hier geldt dat door plaggenbemesting op de hogere terreindelen plaggendekken ontstonden. Door de geringe grootte van de zandruggen ontstonden hier geen grote akkercomplexen, maar eerder afzonderlijk omwalde kampjes. Wanneer deze aan elkaar groeiden, bleven de houtwallen en singels van de voormalige perceelgrenzen vaak bestaan.

Tijdens de ruilverkavelingen in de tweede helft van de vorige eeuw zijn grote delen van dit gebied opnieuw ingericht. Daarbij zijn met name tussen Beek en Loerbeek de kenmerkende, onregelmatige percelering en de natte bosjes op overhoeken verdwenen. Ten oosten van Kilder was het landschap oorspronkelijk al grootschaliger en bleef dit redelijk intact, wat bijvoorbeeld zichtbaar is aan de kromme loop van de wegen is ten oosten van Kilder. Van de Braamtsche Slagen resteert nog slechts een klein deel tussen het recreatiegebied Stroombroek en de plaats Braamt. Rondom Didam had dit landschap de vorm van een gordel rond de kern van het bouwland waar zich de bijbehorende boerderijen bevonden. Door uitbreiding van de bebouwing verder naar Didam toe is het unieke van dit gebied, de gordel met bebouwing, niet meer herkenbaar. Ook de kleinschaligheid verdween grotendeels, waardoor nu grosso modo sprake is van verdwenen contrasten met het aangrenzende landschap van droge kampontginningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bplgbgbalgbeeksewg-on01_0014.png"

Uitsnede cultuurhistorische kenmerkenkaart (Bron: Gemeente Montferland)

Conclusie

In het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle objecten gelegen. In het inrichtingsplan is rekening gehouden met de landschappelijk en cultuurhistorisch waarden in het gebied. De archeologische en cultuurhistorische waarde zijn bij de uitvoering van het beoogde plan niet in het geding.

4.11 Verkeer en parkeren

Verkeer

Het voorgenomen initiatief voorziet in de realisatie van natuur. Ook wordt er een (openbare) wandelroute en een waterplas gerealiseerd. De wandelroute wordt een uitbreiding van een bestaande wandelroute. Het plan zorgt niet voor extra verkeersbewegingen.

Parkeren

De beoogde ontwikkeling heeft geen verkeer aantrekkende werking. Er is daarmee ook geen parkeerbehoefte. De realisatie van parkeerplaatsen is dan ook niet noodzakelijk.

Conclusie

Het plan zorgt niet voor extra verkeersbewegingen. Er is daarom geen parkeerbehoefte. De realisatie van parkeerplaatsen is dan ook niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Plansystematiek

Dit bestemmingsplan is zodanig vormgegeven dat het voldoet aan de vereisten voortkomend uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Bij de vormgeving van de regels en de verbeelding is aangesloten op de meest recente regeling Ruimtelijke Standaarden ruimtelijke ordening en is de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012) toegepast. Het bestemmingsplan voldoet daarmee aan de digitale verplichtingen zoals die per 01-01-2010 van kracht zijn.


SVBP2012

De SVBP2012 bevat een aantal juridische regels die moeten worden opgevolgd. Voor de planregels betekent dit dat er sprake is van een aantal dwingend voorgeschreven begripsbepalingen, die worden neergelegd in artikel 1 aangaande de begrippen. Ook schrijft de SVBP2012 voor op welke wijze er invulling moet worden gegeven aan artikel 2 betreffende de wijze van meten. Vanwege het Bro geldt verder een formulering die ten aanzien van de anti-dubbeltelregel en het overgangsrecht eveneens in de planregels moet worden overgenomen.


Analoog vs. digitaal bestemmingsplan

De regels zijn zo opgesteld dat deze gebruikt kunnen worden in een analoog alsook in een digitaal bestemmingsplan. Op basis van de Wro is het digitaal vastgestelde bestemmingsplan leidend. Als er een verschil bestaat tussen het analoge en digitale bestemmingsplan, is het digitale bestemmingsplan bepalend qua vormgeving en inhoud.

Het plan

Onderhavig plan maakt de realisatie van een natuurontwikkelingsgebied mogelijk. De plansystematiek is grotendeels gebaseerd op het bestemmingsplan Buitengebied, dat is vastgesteld op 26 april 2022.

5.2 Toelichting op de regels

De regels zijn vervat in artikelen die onderverdeeld zijn in vier hoofdstukken:


Hoofdstuk 1 - Inleidende regels
In de 'Inleidende regels' zijn algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn. In artikel 1 zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen. In artikel 2 is vastgelegd op welke wijze dient te worden gemeten. Door deze vaste omschrijving van de begrippen en van de wijze van meten wordt eenduidigheid in de bedoelingen van het plan gegeven en wordt de rechtszekerheid vergroot.


Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels
In de 'Bestemmingsregels' zijn de bestemmingen en de gebruiks- en/of bebouwingsmogelijkheden van de betreffende gronden aangegeven. De bestemmingen zijn op alfabetische volgorde benoemd. De regels kunnen onder meer bestaan uit de volgende onderdelen:


Bestemmingsomschrijving

In de bestemmingsomschrijving is uitgegaan van een volledige opsomming van wat binnen een bestemming functioneel ten aanzien van het gebruik van de gronden is toegestaan. Soms kan het voorkomen dat verschillende functies of bestemmingen naast elkaar zijn toegelaten, soms als primaire bestemming en soms als ondergeschikte bestemming.


Bouwregels

De bouwregels bieden voor iedere bestemming het kader in hoeverre er ergens gebouwd mag worden. Er zijn regels gesteld met betrekking tot het oprichten van hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bouwregels kunnen eisen wat betreft maatvoering, oppervlakte- en inhoudsbepalingen en aantallen te plaatsen bouwwerken omvatten.


Afwijken van de bouwregels

Met het afwijken van de bouwregels wordt geregeld dat door het bevoegd gezag in voorkomende gevallen onder voorwaarden bij verschillende bestemmingen kan worden afgeweken van de eerder opgenomen bouwregels per bestemming.


Hoofdstuk 3 - Algemene regels
In de 'Algemene regels' staan artikelen benoemd die voor alle of meerdere bestemmingen gelden. Het betreffen onder andere de voor alle bestemmingen geldende algemene bouw- en gebruiksregels. De afwijkingsmogelijkheden in de verschillende bestemmingen en de algemene afwijkingsregels zorgen verder voor enige flexibiliteit in het plan. De algemene afwijkingen zijn niet specifiek op één bestemming gericht; zij kunnen gebruikt worden ten aanzien van alle bestemmingen. In de algemene wijzigingsregels zijn regels opgenomen waaronder Burgemeester en wethouders op een aantal onderdelen onder bepaalde randvoorwaarden het plan kan wijzigen.


Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels
Ten slotte bevat het bestemmingsplan nog 'Overgangs- en slotregels'. Dit betreft overeenkomstig de in het Bro voorgeschreven artikelen over het overgangsrecht met betrekking tot bouwwerken en gebruik en afsluitend de slotregel.

5.3 Toelichting op de bestemmingen

Natuur

De gronden waar de geplande natuurontwikkeling is voorzien is bestemd als 'Natuur'. Deze bestemming is ontleend aan het bestemmingsplan buitengebied. Voor specifieke elementen zijn afzonderlijke regels aan de regeling toegevoegd. Zo is voor het geplande gebouw voor stalling en dierenverblijf een bouwvlak op de verbeelding opgenomen.

Waarde - Archeologie

In het plan is de dubbelbestemming Waarde - Archeologie opgenomen. Voor archeologisch waardevolle gebieden zijn in het bestemmingsplan dubbelbestemmingen opgenomen: ‘Waarde – Archeologie’. Daarbij is gekozen voor een onderscheid in vijf verschillende bestemmingen, zodat een goede vertaling kon worden gemaakt van de gemeentelijke archeologische maatregelenkaart. Per bestemming is aangegeven in welk geval en welke mate er archeologisch onderzoek moet plaatsvinden voorafgaand aan een ontwikkeling. Waarde – Archeologische Verwachting 1 is een zone met een (middel)hoge archeologische verwachting. De ondergrens voor onderzoek is 100 m².

Het verrichten van onderzoek is het uitgangspunt bij de beoordeling of er archeologische waarden aanwezig (kunnen) zijn. Voor zover op basis van ander documentatie materiaal onmiskenbaar vaststaat dat archeologische waarden niet zijn te verwachten kan met instemming van de archeologisch deskundige een onderzoek achterwege blijven.

Leiding - hoogspanningsverbinding

In het bestemmingsplan is een dubbelbestemming ‘Leiding – Hoogspanningsverbinding’ opgenomen. De dubbelbestemming wordt gevormd door de hoogspanningslijn en de daarbij behorende zakelijke rechtstrook. Binnen de dubbelbestemming is het in principe alleen toegestaan bouwwerken ten behoeve van de hoogspanningslijn op te richten. Om schade aan de hoogspanningslijn en mogelijke ongevallen te voorkomen is een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden in de dubbelbestemming opgenomen.

5.4 Bestemmingsplanprocedure

De bestemmingsplanprocedure is geregeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de procedure zijn de volgende fasen te onderscheiden:


Ontwerpbestemmingsplan en vaststellingsprocedure
Na aankondiging in de Staatscourant en in het Gemeenteblad en op de website www.ruimtelijkeplannen.nl, wordt het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode kan een ieder zienswijzen omtrent het ontwerp naar voren brengen. Na afloop van de termijn van de terinzagelegging stelt de gemeenteraad het bestemmingsplan al dan niet gewijzigd uiterlijk 12 weken na de termijn van terinzagelegging vast.


Vastgesteld bestemmingsplan en beroepsprocedure
Na de vaststelling van het bestemmingsplan maakt de gemeenteraad het vaststellingsbesluit bekend en legt het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage. Iedereen die een zienswijze heeft ingediend, heeft ook de mogelijkheid om beroep in te stellen. Op deze hoofdregel is een aantal uitzonderingen:

  • tegen gewijzigde vaststelling kan beroep worden ingediend zonder dat een zienswijze is ingediend, als de gewijzigde vaststelling leidt tot een belang van diegene die eerder geen aanleiding zag om een zienswijze in te dienen;
  • als kan worden aangetoond dat er een dringende reden bestond waarom geen zienswijze is ingediend. Deze optie is gebonden aan een strikte uitleg en zal niet snel aan de orde zijn.

Indien Gedeputeerde Staten (GS) of de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) een zienswijze hebben ingediend die door de gemeenteraad niet volledig is overgenomen of indien de gemeenteraad het bestemmingsplan gewijzigd heeft vastgesteld, geschiedt bekendmaking en terinzagelegging uiterlijk 6 weken na vaststelling. Binnen 6 weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan er beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS).


Indien het bestemmingsplan ongewijzigd is vastgesteld en er gehoor is gegeven aan zienswijzen van GS en/of de ILT wordt het vaststellingsbesluit door de gemeenteraad uiterlijk 2 weken na vaststelling bekend gemaakt. Tevens wordt uiterlijk 2 weken na vaststelling het bestemmingsplan ter inzage gelegd.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een planologische wijziging dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

    • 1. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
    • 2. het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
    • 3. het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

In het plan wordt voldaan aan bovenstaande voorwaarden.

De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst afsluiten, waarin het kostenverhaal in voldoende mate gewaarborgd is. Tevens zal een planschadeovereenkomst worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer.

Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het concept-plan is aan direct aanwonenden kenbaar gemaakt en toegelicht (Bijlage 4). Gelet op de reacties kan geconcludeerd worden dat het plan volop omarmd wordt door de omgeving. De voorgestane ontwikkeling ziet de buurt als een meerwaarde voor het gebied maar zeker als een positieve impuls voor de woon- en leefomgeving.

Eén schriftelijke reactie aan het college van burgemeester en wethouders is van een buurtbewoner ter kennisneming ontvangen. Het plan is hier op aangepast en de eerder voorgestelde bebouwingsmogelijkheid en het meervoudig gebruik van een opstal komen te vervallen.

Initiatiefnemer is nog verder gegaan dan enkel het informeren van de directe omgeving. Het plan is op 15 juni 2021 gepresenteerd en toegelicht op het online “dorpsplein van Nieuw Dijk – digiDIEK” (www.digiDIEK.nl). Verzocht is daarbij aan de inwoners van Nieuw Dijk om te reageren zo daar behoefte aan is. Inmiddels is het plan 2016 keer bekeken. De vele reacties daarop (veelal mondeling) kunnen volop onder de noemer positief geplaatst worden. Het plan is inmiddels ook voorgelegd en besproken met vertegenwoordigers van de Vereniging Leefbaar Nieuw-Dijk, een belangenvereniging voor alle inwoners van Nieuw Dijk. De vereniging heeft aangegeven met initiatiefnemer verdere plannen te ontwikkelen om het voorgestelde “ommetje” in het plangebied onderdeel uit te laten maken van een ruimer wandelnetwerk (struin- klompenpaden) in en om Nieuw Dijk. Ook zij hebben positief gereageerd op het plan.

Op basis van bovenstaande kan worden geconcludeerd worden dat er maatschappelijk draagvlak is voor de realisatie van het initiatief.