direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Zeddam, Padevoortseallee 34/34A
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1955.Bpsgzddwonpadevoor-on01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In de jaren '90 van de vorige eeuw is de kern Zeddam langs de Padevoortseallee uitgebreid met vrijstaande woningen met een dorps karakter. Een deel van de gronden langs deze weg is onbebouwd gebleven. Op het perceel tussen de woningen aan de Padevoortseallee 34 en 34a heeft men het voornemen een nieuwe woning mogelijk te maken. Dit perceel heeft in het bestemmingsplan 'Kom Zeddam' grotendeels de bestemming 'Tuin'. Binnen deze bestemming is de realisatie van een woning niet toegestaan.

De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) biedt de mogelijkheid voor het bevoegd gezag om, ondanks de strijdigheid met het bestemmingsplan, toch een omgevingsvergunning te verlenen voor de ontwikkeling. Hierbij wordt als voorwaarde gesteld dat de betreffende activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat. Het college van burgemeester en wethouders heeft het voornemen om met toepassing van artikel 2.1 eerste lid onder c, in samenhang met artikel 2.12 eerste lid onder a sub 3, van de Wabo een omgevingsvergunning te verlenen voor het juridisch-planologisch mogelijk maken van de bouw van een nieuwe woning.

1.2 Plangebied

Het plangebied bevindt zich aan de rand van de kern Zeddam tussen de woningen aan de Padevoortseallee 34 en 34a. Het gebied is op dit moment in gebruik als tuin. Om de locatie heen liggen voornamelijk woningen. Aan de zuidoostzijde grenst het plangebied aan het buitengebied van Zeddam. Deze gronden betreffen agrarische gronden en weilanden.

Op de navolgende afbeelding is de globale ligging van het plangebied weergegeven. De exacte begrenzing van het plangebied is op de verbeelding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.Bpsgzddwonpadevoor-on01_0001.jpg"

Globale ligging plangebied (bron: luchtfoto Bing Maps)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Op dit moment geldt voor het plangebied het bestemmingsplan 'Kom Zeddam'. Dit bestemmingsplan is op 19 december 2013 door de gemeenteraad van Montferland vastgesteld. In het plangebied gelden de bestemming 'Tuin', de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologische verwachting 2 en de gebiedsaanduidingen 'vrijwaringszone – molenbiotoop' en 'milieuzone – grondwaterbeschermingsgebied'. Binnen de bestemming 'Tuin' zijn tuinen toegestaan. De realisatie van een woning is binnen deze bestemming niet mogelijk. De herziening van het bestemmingsplan zorgt ervoor dat de voorgenomen ontwikkeling kan worden gerealiseerd.

Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.Bpsgzddwonpadevoor-on01_0002.jpg"

Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Kom Zeddam' met globale aanduiding plangebied (rood)

1.4 Opzet van het bestemmingsplan

Voorliggend bestemmingsplan bevat een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan. De toelichting is als volgt opgebouwd: na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het plan zelf beschreven. In hoofdstuk 3 wordt de haalbaarheid van het plan getoetst aan de hand van thema's als beleid, milieu, archeologie en cultuurhistorie en de economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de wijze van bestemmen. Hierin worden de bepalingen in de regels nader uitgelegd. Tenslotte komen in het vijfde hoofdstuk de resultaten van de procedure aan de orde.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Ontstaansgeschiedenis

Zeddam is een oud esdorp, dat is ontstaan als bouwland-enclave. In 1145 en 1257 was al sprake van de Zeddamse St. Oswalduskerk. Het dorp bestond in het begin van de 13e eeuw waarschijnlijk uit een aantal huizen rondom de kerk en enkele kleine boerderijen nabij het kruispunt van de (Beneden)Dorpsstraat en de Oude Doetinchemseweg. In 1441 wordt reeds de Torenmolen aan de Bovendorpsstraat vermeld. In de loop der eeuwen ontwikkelde de bebouwing van de kom zich langs de Bovendorpsstraat en Benedendorpsstraat tussen de kerk en de havezate Padevoort en ook langs de Ettemastraat (voorheen De Huttestraat) nabij de kerk.

Hierna verschenen vanaf de 19e eeuw langzamerhand huizen langs de Kerkweg, de Vinkwijkseweg en de Oude Doetinchemseweg. Daarnaast behoorden de Padevoortseallee en de Schapenweg tot het oude wegenpatroon. Met de aanleg van de 's Heerenbergseweg / Kilderseweg in 1855 was het hoofdwegenpatroon van Zeddam vastgelegd. Verdere ontwikkelingen vonden vooral langs deze wegen plaats. In de hoek tussen de Oude Doetinchemseweg en Padevoortseallee werd omstreeks 1860 een tweede molen gebouwd, de nog bestaande molen De Volharding.

Begin 1900 ontstonden er, mede vanwege de komst van de stoomtram Zutphen-Emmerik, recreatieve ontwikkelingen. Door de toename van de bevolking begon Zeddam zich daarna ook te ontwikkelen in de noord-zuidrichting, in eerste instantie vooral langs de Kilderseweg / 's Heerenbergseweg waar na verloop van tijd een min of meer aaneengesloten lint van bebouwing ontstond, vooral in de vorm van vrijstaande panden met elk een eigen gezicht.

De eerste, aanvankelijk nog bescheiden meer planmatige ontwikkelingen dateren van na de Tweede Wereldoorlog. Ten zuiden van de Schapenweg werd de Bloemenbuurt (Asterstraat, Papaverstraat, Violenstraat en Tuinstraat) met sociale woningbouw in kleine rijtjes aangelegd en meer westwaarts verschenen dubbele woningen aan de Ettemastraat en een enkel groter blok aan de Oswaldusstraat. Daarna volgden de uitbreidingen aan de zuidkant tot aan de Terborgseweg. Het zuidwestelijke deel van de Padevoortseallee werd een belangrijke as waaraan ook de nodige voorzieningen een plek kregen. In de jaren '70 en '80 vonden de uitbreidingen plaats aan de noordkant van Zeddam, ten noorden van de Schapenweg. Deze uitbreiding kan worden beschouwd als de laatste uitbreiding in noordelijke richting. Door de aanleg van het Schapenbos heeft een goede landschappelijke afronding plaatsgevonden. In de jaren '90 is aan de oostkant gebouwd in het plan Vinkhof en aan weerszijden van de Padevoortseallee. Zo raakten geleidelijk aan ook de gebieden tussen de oude wegen bebouwd; op diverse plaatsen zijn echter ook heden ten dage nog open, onbebouwde gebieden.

2.2 Bestaande situatie

Het plangebied ligt aan de Padevoortseallee, tussen de nummers 34 en 34a in. In de omgeving van het plangebied liggen voornamelijk woningen. Ten westen van het plangebied ligt de rest van de bebouwde kom van Zeddam. Ten oosten van het plangebied bevinden zich voornamelijk agrarische gronden.

Zoals in de vorige paragraaf staat vermeld, maakt de Padevoortseallee deel uit van het historische wegenpatroon van Zeddam. Deze weg wordt gekenmerkt door lintbebouwing van woningen met een hoog kwaliteitsniveau. Tijdens de realisatie van de bebouwing langs de Padevoortseallee is het kavel tussen de nummers 34 en 34a onbebouwd gelaten. Dit perceel heeft een oppervlakte van circa 460 m2. Op dit moment is het gebied in gebruik als tuin.

Op de navolgende afbeeldingen is de huidige situatie in het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.Bpsgzddwonpadevoor-on01_0003.jpg"

Voorzijde perceel

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.Bpsgzddwonpadevoor-on01_0004.jpg"

Achterzijde perceel

2.3 Toekomstige situatie

De herziening van het bestemmingsplan maakt de realisatie van een woning aan de Padevoortseallee tussen de nummer 34 en 34a mogelijk. Daarbij wordt aangesloten bij de toetsingscriteria uit het BOIL (Woningbouw op inbreidingslocaties; zie paragraaf 3.1.4).

Voor wat betreft de bouwstijl, massa en situering past de nieuwe woning bij de overige bebouwing in het lint. De woning wordt in de denkbeeldige voorgevelrooilijn van de naastgelegen woningen gesitueerd. De woning wordt uitgevoerd als vrijstaande woning met twee bouwlagen en een kap. De woning heeft een oppervlakte van circa 140 m2 en een inhoud van minimaal 400 m3. De breedte van de woning bedraagt minimaal 6 meter.

Bij de bepaling van de maximale bouwhoogte wordt rekening gehouden met de molenbiotoop van De Volharding (zie paragraaf 3.3.5). Gezien het feit dat de woning in de windschaduw van de bestaande tussengelegen woning wordt gerealiseerd, kan een afwijkende bouwhoogte van 7,8 meter worden goedgekeurd.

De woning wordt in de toekomstige situatie via de voorzijde op de Padevoortseallee ontsloten. Parkeren wordt op eigen terrein voorzien.

Op de navolgende afbeelding is een situatietekening van de mogelijk toekomstige situatie weergegeven. Hierbij gaat het om een globale inrichtingsschets. Deze tekening is eveneens als bijlage opgenomen. Hierin zijn zowel de bestaande als mogelijk toekomstige situatie weergegeven en is te zien hoe de splitsing van het perceel plaatsvindt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.Bpsgzddwonpadevoor-on01_0005.jpg"

Beoogde splitsing perceel en locatie nieuwe woning (bron: Kremer Bouwadvies, 27 augustus 2013)

Hoofdstuk 3 Haalbaarheidsaspecten

3.1 Beleidsaspecten

3.1.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bepaalt welke kaderstellende uitspraken van het kabinet bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Het gaat onder meer om nationale belangen als Rijksvaarwegen, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en Primaire waterkeringen.

Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (de artikelen worden later aan het Barro toegevoegd) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Ten aanzien van de begrenzing van de EHS is bepaald dat niet het rijk, maar de provincies die grenzen (nader) bepalen.

Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

Toetsing

Voorgenomen plan raakt geen van de nationale belangen en is niet in strijd met het rijksbeleid.

Ladder van duurzame verstedelijking (Bro 3.1.6 tweede lid)

Op 1 oktober is het 'Besluit van 28 augustus 2012, houdende wijziging van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in verband met de toevoeging van enkele onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang' (Stb. 2012, nr. 388) in werking getreden. Door dit wijzigingsbesluit wordt ook het Bro aangepast. In artikel 3.1.6 wordt het tweede lid toegevoegd. Dit lid heeft betrekking op de ladder voor duurzame verstedelijking. Deze ladder stelt eisen aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwing die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De wettelijke regeling gaat vergezeld van een handreiking die andere overheden ondersteunt bij de praktische toepassing van de juridische verplichting. Artikel 3.1.6 tweede lid:

De ruimtelijke onderbouwing bij een omgevingsvergunning of de toelichting bij een bestemmingsplan die/dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Toetsing

Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Uit de in deze begripsbepaling genoemde voorbeelden is op te maken dat bij het plan aan de Padevoorsteallee sprake is van een stedelijke ontwikkeling, te weten een woningbouwlocatie. Uit jurisprudentie (zie bijvoorbeeld uitspraak ABRvS 201302867-1-R4) blijkt dat woningbouwplannen met enkele woningen (circa 4 woningen) niet hoeven te worden aangemerkt als woningbouwlocatie. Onderhavig plan maakt slechts de realisatie van één woning mogelijk. Dit plan wordt dus niet aangemerkt als stedelijke ontwikkeling. Gezien het feit dat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro in dit geval niet van toepassing is, hoeft in de plantoelichting niet te worden beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. De ontwikkeling is daarmee niet in strijd met de ladder voor duurzaam ruimtegebruik.

3.1.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Gelderland

Op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie Gelderland vervangt het Streekplan en enkele andere structuurvisies. Deze visie richt zich formeel op de komende tien jaar, maar wil ook een doorkijk bieden aan Gelderland op een langere termijn. De provincie heeft in de Omgevingsvisie twee doelen gedefinieerd. Het zijn doelen die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken.

  • 1. Een duurzame economische structuurversterking: Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om sterke steden en een vitaal landelijk gebied met voldoende werkgelegenheid. Het streven is om de concurrentiekracht van Gelderland te vergroten door het duurzaam versterken van de ruimtelijk-economische structuur. De komende jaren zullen minder in het teken staan van denken in termen van 'groei' en meer in termen van 'beheer en ontwikkeling van het bestaande'.
  • 2. Het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving. Dit doel betekent vooral:
      -   ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek; uitgaan van doelen, niet van regels,  
      -   zorg dragen voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap,  
      -   een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle gebruiksfuncties; bij droogte, hitte en waterovervloed,  
      -   een gezonde en veilige leefomgeving.  

Om deze doelen in beleid te vertalen, hanteert de provincie drie aandachtsgebieden: Dynamisch, Mooi en Divers Gelderland. Ontwikkelingen in Gelderland wil de provincie benaderen vanuit elk van deze drie perspectieven, die elkaar aanvullen:

  • Dynamisch: de (ruimtelijk-economische) ontwikkelingen en de geleiding daarvan op provinciaal niveau.
  • Mooi: de Gelderse kwaliteiten die bescherming nodig hebben en ruimte voor behoud door ontwikkeling.
  • Divers: het herkennen van de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten.

Toetsing

Een van de doelstellingen uit de Omgevingsvisie betreft het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving. Daarbij wordt gericht op het ontwikkelen met kwaliteit, waarbij recht wordt gedaan aan de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteiten van een plek. In dit geval wordt de nieuwe woning zorgvuldig ingepast in de bestaande bebouwingsstructuur van de bebouwing aan de Padevoorsteallee. De nieuwe bebouwing sluit aan bij de bebouwingsstructuur van de omliggende bebouwing. Het plan draagt bij aan de verwezenlijking van provinciale beleidsdoelstellingen, zoals deze zijn opgenomen in de Omgevingsvisie.

Omgevingsverordening

Op 24 september 2014 hebben Provinciale Staten de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.

Wonen

In dit plan is vooral het aspect 'wonen' van belang. In de Omgevingsverordening is in artikel 2.2.1.1 een regel opgenomen met betrekking tot nieuwe woonlocaties:

In een bestemmingsplan worden nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan wanneer dit past in het Kwalitatief Woonprogramma voor de betreffende regio en het Regionaal Programma Wonen. Het Regionaal Programma Wonen wordt nog opgesteld en vormt de vervanger van het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019.

Toetsing

Dit plan maakt de realisatie van slechts één woning mogelijk. Nieuwe woningen zijn op grond van de Omgevingsverordening alleen toegestaan wanneer deze passen binnen het Kwalitatief Woonprogramma. In de volgende paragraaf wordt op dit beleidsstuk ingegaan. Hieruit blijkt dat de woning binnen het provinciale woningbouwprogramma past.

3.1.3 Regionaal beleid

Regionaal Plan Stadsregio Arnhem-Nijmegen 2005-2020

De gemeente Montferland heeft zich aangesloten bij de stadsregio Arnhem-Nijmegen. Voor de stadsregio is een uitwerking van het streekplan gemaakt in het Regionaal plan 2005-2020 van de regio Arnhem-Nijmegen. Het Regionaal Plan wil burgers en bedrijven aan de regio binden door het verbeteren van condities voor 'het goede leven', het bieden van mogelijkheden voor prettig wonen en succesvol werken in een mooi, aantrekkelijk landschap en waar men zich snel en comfortabel kan verplaatsen. Deze hoofddoelstelling kan naar vier ontwikkelingsthema's worden onderscheiden:

  • economie: het versterken van het economisch vestigingsklimaat in (inter)nationaal perspectief, waarbij de potenties van de stuwende werkgelegenheid worden uitgebuit;
  • mobiliteit: het verbeteren van de bereikbaarheid in het regionale kernnet van (snel)wegen en openbaar vervoer, waarbij de mobiliteit per auto, trein, bus en fiets beter met elkaar worden geïntegreerd;
  • landschap: het vergroten van de toegankelijkheid en aantrekkelijkheid van het landelijk gebied voor de natuur en voor de recreatie;
  • wonen: het verbeteren van de kwaliteit van het wonen in stad, dorp en landelijk gebied, waarbij de relatie met landschap, bereikbaarheid en voorzieningen kwaliteitsfactoren zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.Bpsgzddwonpadevoor-on01_0006.jpg"

Uitsnede Beleidskaart Regionaal Plan met globale aanduiding plangebied (blauw)

De regio moet gaan voorzien in meer kwaliteit en een grotere variatie in woonmilieus in stad en land. Dit moet onder andere worden bereikt door het uitgangspunt 'ruimtelijke differentiatie als kwaliteitsimpuls'. Het gaat hierbij om een gedifferentieerd aanbod van woonmilieus dat aansluit op de wensen en eisen van de huidige en toekomstige inwoners van de regio. Opgave is het vergroten van verschillen in woonmilieus, woningtypen (prijsniveau, huur/koop, etc.), voorzieningen, omgeving en bereikbaarheid op regionale schaal, waarbij doelgroepen, zoals de midden en hogere inkomensgroepen, ouderen en starters worden bediend. Ruimtelijke differentiatie, evenwichtige bevolkingsopbouw en leefbaarheid staan centraal in de transformatie van stad en dorp.

Het plangebied ligt binnen de contour voor woningbouw. Binnen deze contour bepalen de gemeenten zelf de te ontwikkelen locaties en de aantallen nieuw te bouwen woningen. Uiteraard moet bij de uitwerking van de plannen niet alleen rekening worden gehouden met de specifieke regionale beleidsregels, maar ook met die uit het nationaal ruimtelijk beleid en het streekplan, alsmede wet- en regelgeving.

Toetsing

Het plangebied ligt binnen een gebied dat is aangeduid als 'Contour woningbouw'. Binnen deze contour is woningbouw mogelijk, mits er rekening wordt gehouden met het nationaal en provinciaal beleid. De woningbouw moet aansluiten bij de actuele vraag vanuit de markt en dient bij te dragen aan een gedifferentieerd woningaanbod. In het plangebied wordt één woning gerealiseerd tussen de bestaande lintbebouwing aan de Padevoortseallee. Deze ontwikkeling draagt bij aan het gevarieerde aanbod van woningen in de kern Zeddam. De woning past binnen de actuele vraag vanuit de woningmarkt. Het plan past hiermee binnen het beleid uit het Regionaal Plan.

Regionale Structuurvisie Achterhoek 2012

De gemeenteraden van Aalten, Berkelland, Bronckhorst, Doetinchem, Oost Gelre, Oude IJsselstreek en Winterswijk hebben in hun vergaderingen van april/mei 2012 de 'Regionale structuurvisie Achterhoek 2012' vastgesteld. De gemeenteraad van Montferland heeft de visie niet formeel vastgesteld, maar daaraan wel instemming betuigd, omdat Montferland voor ruimtelijke ordening tevens deel uitmaakt van de Stadsregio. De Regionale structuurvisie is een actualisatie van de visie uit 2004. Er is gekozen voor een actualisatie, omdat in de Achterhoek zich een aantal belangrijke en ingrijpende economische en maatschappelijke ontwikkelingen voordoen, zoals:

  • energietransitie en het inspelen op de gevolgen van de klimaatveranderingen;
  • bevolkingsverandering, krimp, vergrijzing en ontgroening;
  • de veranderingen in de landbouw en het landelijk gebied;
  • positionering van de Achterhoek in (inter)nationaal perspectief.

Deze ontwikkelingen zullen gevolgen hebben voor de manier waarop er nu gewoond, geleefd en gewerkt wordt in de Achterhoek. Ze hebben ook invloed op de wijze waarop geld verdiend wordt in de regio. Wijzigingen hierin kunnen ruimtelijke consequenties hebben. De geactualiseerde visie geeft richting aan het regionaal ruimtelijk beleid om de transitieopgaven goed te kunnen faciliteren. Dit door belangrijke ruimtelijke thema's te agenderen en hierop afstemming tussen gemeenten te zoeken. Het doel is, dat de Achterhoek ook in de toekomst een vitale, regionale economie heeft en een zeer prettige omgeving blijft om in te wonen en te recreëren. De visie sluit aan bij de Agenda 2020 van Regio Achterhoek en de provinciale regioverkenningen. Inhoudelijk beschrijft de structuurvisie:

  • samenwerking op volkshuisvesting, bedrijfsvestigingen en functieveranderingsbeleid;
  • bereikbaarheid van de regio, zowel fysiek als digitaal;
  • balans tussen bestaande en nieuwe kwaliteiten in de landbouw/het landschap;
  • innoveren van de maakindustrie en landbouw en het verduurzamen van productieprocessen en energievoorziening;
  • ruimtelijk wordt de 'ja, mits' benadering leidend.

Deze visie is geen blauwdruk voor hoe het allemaal zou moeten. Respect voor het Achterhoekse landschap staat voorop, maar het ruimtelijk beleid mag innovatieve en duurzame ontwikkelingen niet in de weg staan. Van belang is om flexibel te blijven.

Toetsing

Volgens de Structuurvisie Achterhoek wil de regio een vitale economie realiseren waar mensen graag willen wonen. De nieuwe woning in het plangebied draagt bij aan deze doelstelling door aan te sluiten op de vraag vanuit de woningmarkt. Verder zorgt de nieuwe woning voor een verbetering van het draagvlak voor voorzieningen in Zeddam en de ontwikkeling draagt bij aan een versterking van de vitaliteit. Tot slot wordt er in het plangebied gezorgd voor een goede stedenbouwkundige inpassing door aan te sluiten bij de bebouwingsstructuur van de omliggende lintbebouwing. De woning zorgt er tot slot voor dat deze lintbebouwing wordt vervolmaakt.

Koersnota Verstedelijking 2010 - 2020 met doorkijk tot 2040

Met het Rijk heeft de Stadsregio Arnhem Nijmegen afgesproken om in de periode 2010-2020 circa 26.000 woningen te bouwen. Om deze opgave per gemeente vorm te kunnen geven, werkt de stadsregio aan het opstellen van een verstedelijkingsvisie voor de regio. Om te komen tot een verstedelijkingsvisie heeft het college van bestuur op 11 maart 2010 een koersnota vastgesteld. De koersnota is een agenderende nota waarbij de focus ligt op verbetering van de samenhang tussen verstedelijking en mobiliteit. Op basis van de verstedelijkingsvisie zijn bestuurlijke overeenkomsten met elk van de regiogemeenten gesloten waarbij aspecten zoals woningbouwafspraken per gemeente, maatregelen voor realisatie van zes HOV-assen, regionale knooppuntontwikkeling voor een dertiental stations en afspraken rondom Stadsregiorail vastgelegd zullen worden. In de nota worden acht regionale kwesties genoemd:

Economie:

  • 1. Brede economie stimuleren: Na 2020 wordt geen grote ruimtevraag verwacht voor nieuwe werklocaties, maar zal meer gestuurd moeten worden op een goede (inter)nationale bereikbaarheid, een arbeidsmarkt voor hoog opgeleiden, aanwezigheid van kennisinstellingen en een goed aanbod van aantrekkelijke woonmilieus.
  • 2. Samenwerken aan vitale steden: Met de afbouw van de VINEX-locaties Waalsprong, Schuytgraaf en Westeraam en de ontwikkeling van Park Lingezegen zullen de ruimtelijke en functionele verbanden tussen de steden Arnhem en Nijmegen toenemen zodat de focus wordt gericht op de ontwikkeling van een bipolair stedelijk kerngebied.

Ruimte:

  • 3. Herstructurering is oneindig: De omvang van herstructurering neemt binnen de steden op langere termijn af, niet complete wijken, maar kleinschalige projecten bepalen de manier van herstructureren.
  • 4. (Door)bouwen in het middengebied: De inzet van de stadsregio blijft de komende jaren gericht op het afbouwen van de VINEX-locaties.

Mobiliteit:

  • 5. Doortrekking van de A15: Een doorgetrokken A15 naar de A12 zorgt voor een directe (inter)nationale verbinding van de Rotterdamse haven met het Ruhrgebied en het Europese achterland en zorgt daarnaast voor een enorme verbetering van de interne bereikbaarheid binnen de stadsregio.
  • 6. Prioriteiten in het regionaal HOV: Om de kwaliteit van het openbaar vervoer te versterken moet de toekomstige bouwopgave gekoppeld worden aan HOV van trein en bus.

Wonen:

  • 7. Aanbod van woonmilieus herijken: Hierbij wordt in kwalitatieve zin gekeken naar de vraag van de specifieke doelgroepen en in kwantitatieve zin naar fasering van de harde plancapaciteit om de ontwikkeling van de lopende VINEX-locaties niet te belemmeren.
  • 8. Omgaan met stabilisatie en krimp: Binnen de regio worden de verschillen tussen groei en krimp echter steeds groter.

Toetsing

Onderhavig plan sluit aan bij de Koersnota. In het plangebied wordt één nieuwe woning mogelijk gemaakt. Het betreft een kwalitatief hoogwaardige woning. De extra woning draagt bij aan een vergroting van het draagvlak voor voorzieningen en versterkt de vitaliteit van Zeddam.

Verstedelijkingsvisie

De gemeenten binnen de Stadsregio Arnhem Nijmegen hebben hun bouwplannen bijgesteld. In de Verstedelijkingsvisie 'van Koers naar Keuze', die de Stadsregioraad op 30 juni 2011 heeft vastgesteld, zijn de woningbouwplannen bijgesteld van ruim 54.000 (2009) naar ruim 37.000 woningen.

In de Verstedelijkingsvisie staat dat vraaggericht bouwen uitgangspunt is voor het regionale woningbouwprogramma. Dit staat, in een aantal gemeenten, op gespannen voet met de grens van minimaal 50% betaalbaar bouwen. Als gevolg van de verdiepte crisis op de woningmarkt waardoor weinig woningen worden gerealiseerd, knelt het betaalbaarheidsbeleid en is het hanteren van strikte grenzen niet gewenst.

De Stadsregio Arnhem Nijmegen wil ook voor de komende jaren weer inzetten op betaalbaarheid, maar wel op een andere wijze dan voorheen. De stadsregio doet dit vanuit het omdenken, waarin de consument centraal staat en het stimuleren van duurzaamheid binnen de regio. Beide stromen komen samen in het benaderen van betaalbaarheid door middel van woonlasten. De verdeling 50/50 vormt ook dan het uitgangspunt, maar het is mogelijk om binnen de subregio's te differentiëren. Dit wil zeggen dat er onderling afspraken kunnen worden gemaakt tussen de gemeenten, mits het subregiototaal op de verhouding 50/50 blijft uitkomen.

De afspraak van minimaal 50 procent betaalbare woningbouw op subregionaal niveau blijft uitgangspunt, tenzij gemeenten samen met corporaties inhoudelijke argumenten aandragen over de gewenste ontwikkeling van de betaalbare woningvoorraad, gelet op de woningbehoefte en demografische ontwikkelingen. De stadsregio is dan bereid die discussie te begeleiden en vorm te geven, mits de uitkomsten ook naar subregionale afspraken herleid worden en hierover afstemming plaats vindt.

Voor de regio Liemers, waaronder de gemeente Montferland valt, geldt dat er een toenemende behoefte bestaat aan koopwoningen en duurdere huur in het gebied. De behoefte aan koopwoningen komt van starters, doorstromers en ouderen en richt zich op diverse prijsklassen. Onder ouderen ontstaat er steeds meer een specifieke vraag naar levensloopbestendige woningen in het duurdere huursegment (al dan niet in de appartementensfeer). Er bestaat een aanzienlijke behoefte aan dorps wonen in de breedte (van landelijk dorps tot centrum dorps), waarbij er ook een behoefte is aan kleinstedelijke woonmilieus. Binnen het woonmilieu dorps wonen, herkent de subregio nauwelijks uitwisselbaarheid tussen de dorpen (vooral ouderen).

Toetsing

In onderhavig plangebied wordt maximaal 1 woning in het dure segment gerealiseerd. De ontwikkeling sluit aan op de lokale behoefte om dure woningen te realiseren en voldoet aan de eis om maximaal 50% van de woningen in het duurdere segment te realiseren.

Bestuurlijke overeenkomsten Verstedelijking en Mobiliteit

Op 28 maart 2012 zijn er bestuurlijke overeenkomsten Verstedelijking en Mobiliteit (BOV's) ondertekend door de twintig regiogemeenten. Deze afspraken vormen het startpunt voor de uitvoering van de Verstedelijkingafspraken in de periode 2012-2014.

Op 30 juni 2011 zijn de Verstedelijkingsvisie en de MobiliteitsAanpak vastgesteld in de Stadsregioraad. Hiermee is de basis gelegd voor integraal ruimtelijk beleid in de stadsregio. In deze visies staat de S-as als ruimtelijk economische ontwikkelingsas centraal. Het sluiten van bestuurlijke overeenkomsten (BOV's), waarin de beleidsdoelstellingen op het vlak van wonen, werken en mobiliteit vastgelegd worden in concrete afspraken, is het vervolg. Om de ontwikkelingen op het gebied van wonen, werken en mobiliteit in de stadsregio goed op elkaar af te stemmen is gekozen voor het goed in kaart brengen van de vraag naar en aanbod van woningen en bedrijventerreinen in relatie tot de bereikbaarheid, economische en demografische ontwikkeling in de regio. Het uiteindelijke doel is het versterken van totale economische structuur en bevorderen van een aantrekkelijk vestigingsklimaat.

Toetsing

In dit plan is sprake van verdichting van de bebouwde kom van Zeddam. Er wordt maximaal 1 woning in het dure segment gerealiseerd. Deze voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met de BOV's Verstedelijking en Mobiliteit.

3.1.4 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Montferland

Op 23 april 2009 is de Structuurvisie Montferland 'Ideeën voor een plek' vastgesteld. De structuurvisie geldt voor het gehele gemeentelijke grondgebied, met uitzondering van de bebouwde kommen. Het doel van de structuurvisie is tweeledig:

  • Het samenbrengen en actualiseren van bestaande visies en andere beleidsdocumenten in een nieuwe visie. Het gaat dus niet om het formuleren van nieuw beleid, maar om het samenbrengen in één visie van reeds bestaand beleid.
  • Het bestendigen van het gevestigde voorkeursrecht voor enkele uitbreidingslocaties; in het Regionaal Plan van de Stadsregio Arnhem/Nijmegen zijn een aantal uitbreidingsrichtingen van woonkernen opgenomen. In de structuurvisie worden deze zoekrichtingen vertaald en begrensd in concrete locaties. Daarnaast kan via de structuurvisie het gevestigde voorkeursrecht voor enkele uitbreidingslocaties worden bestendigd.

Deze structuurvisie blijft een visie op hoofdlijnen. De structuurvisie is in beeld gebracht op de kaart Structuurvisie Montferland. Voor de begrenzing van de bebouwde kommen (contour bebouwd gebied) is aangesloten op het Regionaal Plan. Hierbinnen is woningbouw mogelijk. Onderhavig plangebied ligt binnen deze contour.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.Bpsgzddwonpadevoor-on01_0007.png"

Uitsnede structuurvisiekaart Montferland met globale aanduiding plangebied (blauw)

Toetsing

Het plangebied ligt binnen de contour voor het bebouwd gebied van de kern Zeddam. Deze contour komt overeen met de contour die in het Regionaal Plan is opgenomen. Binnen deze contour is woningbouw mogelijk en kan de realisatie van de nieuwe woning dus plaatsvinden. Bovendien wordt er gezorgd voor een goede stedenbouwkundige inpassing in de bestaande lintbebouwing. Het plan past hiermee binnen het beleid van de structuurvisie.

Actualisering woningbehoefteonderzoek gemeente Montferland 2009

Woningbouwprojecten moeten qua programmering voldoen aan de Visie op de woningbouw 2010-2020 (Actualisering woningbehoefteonderzoek gemeente Montferland 2009). Dit woningbehoefteonderzoek is de actualisering van de Woonkwaliteitvisie ´Montferland, Visie op de woningbouw 2005-2015´ (woningbehoefte onderzoek 2006) en schetst een beeld van de woningbehoefte voor de komende tien jaar. In het algemeen wordt gesteld dat nieuwe woningen een positieve bijdrage dienen te leveren aan de doorstroming en wooncarrière van inwoners van Montferland.

De ambitie van de gemeente is om in de komende jaren een stabilisatie van het aantal inwoners rond de 35.000 vast te houden. Er wordt daarvoor uitgegaan van een gemeentelijk bouwprogramma van 1.400 woningen voor de jaren 2010-2020.

Voor de kern Zeddam bestaat een verwachte woningbehoefte voor de periode 2010-2020 van circa 115 woningen. Voor nieuwe bouwplannen bestaat een capaciteit van circa 100 woningen. Dit betekent dat er in principe net onvoldoende bouwmogelijkheden zijn om in de woningbehoefte te voorzien. Van de woonvormen met zorg en van de aangepaste woningen is er vooral behoefte aan levensloopbestendige en nultredenwoningen. Deze zijn veelal niet, of tegen hoge kosten, te realiseren door aanpassingen in de bestaande voorraad.

De gemeente heeft ook woningbouwafspraken gemaakt met de Stadsregio. Een onderdeel van de afspraken met de Stadsregio is om minimaal 50% van de nieuwbouw in de betaalbare huur- en koopsector te laten plaatsvinden. Met onderhavig plan wordt binnen de bebouwingscontour één nieuwe vrijstaande woning in de dure sector gerealiseerd. In het verleden zijn in de kern Zeddam in verhouding relatief veel betaalbare woningen en woningen in de huur sector gerealiseerd. In 2011/2012 zijn in Zeddam circa 33 betaalbare/sociale huurwoningen opgeleverd. In diezelfde periode vanaf 2011 werden er slechts 8 dure woningen gerealiseerd. Doordat er in het verleden relatief veel betaalbare/sociale huurwoningen gerealiseerd zijn, bestaat er op dit moment een behoefte aan woningen in het duurdere segment. De verhouding huur-/ koopwoningen is daarmee op andere locaties binnen de gemeente gecompenseerd. De ontwikkeling sluit aan op de afspraken van de gemeente Montferland en de Stadsregio.

Toetsing

Onderhavig plangebied ligt binnen de bebouwingscontour van Zeddam. Hierbinnen in woningbouw mogelijk. In Zeddam zijn volgens de actualisering van het woningbehoefteonderzoek onvoldoende bouwmogelijkheden om in de woningbehoefte te voorzien. In het plangebied wordt één nieuwe woning in het duurdere koopsegment gerealiseerd. Deze woning past daarmee binnen het indicatieve bouwprogramma van Zeddam en vult de bestaande bouwmogelijkheden aan zodat aan de woningbehoefte kan worden voldaan.

Beleidsnotitie 'Woningbouw op inbreidingslocaties'

Om particuliere verzoeken van één tot maximaal twee woningen en woningsplitsingen te beoordelen, heeft de gemeenteraad van Montferland de beleidsnotitie 'Woningbouw op inbreidingslocaties' op 25 januari 2007 vastgesteld. Bij dergelijke verzoeken wordt in principe voor eigen behoefte gebouwd. Beoogde ontwikkelingen mogen geen afbreuk doen aan de aanwezige ruimtelijke kwaliteit. De ruimtelijke kwaliteit wordt bepaald door verschillende aspecten die onderling samenhangen. Deze aspecten zijn van toepassing op de algemene ruimtelijke structuur in de omgeving, maar ook op de situering en vormgeving van de woning(en) zelf op het betreffende perceel. Bij de algemene ruimtelijke structuur in de omgeving voor de locatie moet met de volgende aspecten op juiste wijze rekening worden gehouden: verkeersdruk en structuur, stedenbouwkundige inpassing en ruimtelijke structuur, groenstructuur en landschappelijke & groenelementen, voorzieningen/openbare functie, milieu, volkshuisvestelijke aspecten en welstand. Daartoe zijn de toetsingscriteria ten aanzien van de omgeving opgenomen. De toetsing aan het plan volgt direct na elk criterium:

  • 1. Verdichting is niet mogelijk op kavels gelegen aan de rand van de bebouwde kom, in het overgangsgebied tussen het stedelijk gebied en het landelijk gebied, tenzij de locatie grenst aan een gebied vallende binnen de KAN-contour dat zich kenmerkt door overwegend woningbouw.
  • 2. Verdichting is niet mogelijk indien de ruimtelijke structuur onevenredig in het nadeel van omwonenden uitpakt. Hierbij gaat het onder meer om bezonning en privacy. Bij het indienen van een verzoek, zal moeten worden aangegeven hoe met deze aspecten wordt omgegaan. Dit betekent in elk geval dat het niet mogelijk is om een extra woning te bouwen die ligt achter bestaande woningen. De woning dient te worden gerealiseerd in de lijn van bestaande woningen;
    De nieuwe woning wordt in de lijn van de bestaande woningen aan de Padevoortseallee gerealiseerd. Op deze locatie zorgt de woning niet voor een afname van de dag- en zonlichttoetreding bij omliggende objecten. De ruimtelijke structuur van het gebied blijft behouden.
  • 3. Verdichting is niet mogelijk indien dit leidt tot aantasting van de aanwezige groenstructuur en aanwezige open ruimte. Van aantasting van de groenstructuur en open ruimte is zonder meer sprake als het kavel/perceel in het bestemmingsplan (voorschriften dan wel plantoelichting) is opgenomen als groene dan wel open locatie.
    Het plangebied maakt geen deel uit van de groenstructuur van Zeddam. Verderop in de paragraaf wordt hier nader op ingegaan. Ook de openbare ruimte wordt niet aangetast. Op dit moment hebben de gronden de bestemming 'Tuin'.
  • 4. Verdichting is niet mogelijk indien het te bebouwen perceel een andere (openbare) functie heeft die niet verloren mag gaan, dit ter beoordeling aan de vakafdelingen. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om percelen met een verkeerskundige functie (zoals parkeerplaatsen) dan wel een openbare functie (zoals pleinen en speelplekken);
    Het perceel heeft geen openbare functie.
  • 5. Verdichting is niet mogelijk indien de nieuwe of te splitsen woning hinder ondervindt van aanwezige bedrijvigheid en vice versa. Uitgangspunt zijn de afstanden zoals gehanteerd in het handboek van de VNG “Bedrijven en Milieuzonering”. Dit boek geeft per categorie bedrijvigheid aan, welke afstand tussen het bedrijf en woningen minimaal bewaart dient te blijven. Indien het verzoek een splitsing of bouw van een woning betreft in de directe nabijheid van een bedrijf of bedrijventerrein, worden deze afstanden in acht genomen. Indien aan deze afstanden niet wordt voldaan, wordt het verzoek afgewezen;
    In paragraaf 3.2.3 wordt het plan getoetst aan het aspect bedrijven en milieuzonering. Hieruit blijken geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het plan.
  • 6. Indien in een bestemmingsplan aan gronden een bestemming is gegeven die de mogelijkheid van vestiging van inrichtingen inhoudt, behorende tot een bij Algemene Maatregel van Bestuur aan te wijzen categorie van inrichtingen die in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken, is rond betrokken terreinen een zone vastgesteld waarbuiten de geluidbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan. Er wordt geen medewerking verleend aan de bouw en splitsing van woningen op locaties gelegen binnen een dergelijke zone;
    De nieuwe woning bevindt zich niet binnen een zone voor industrielawaai gelegen.
  • 7. Verdichting is niet mogelijk op locaties die liggen in de geluidszone zoals bedoeld in de Wet geluidhinder (Wgh) waarbij de hoogst toelaatbare geluidsbelasting van de gevel wordt overschreden tenzij door Gedeputeerde Staten van Gelderland een verzoek om hogere grenswaarde wordt gehonoreerd.
    In paragraaf 3.2.2 wordt het plan getoetst aan het aspect geluid. Hieruit blijken geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het plan.
  • 8. De nieuwe of te splitsen woning dient rechtstreeks ontsloten te worden op de openbare weg. Het is niet mogelijk indirect te ontsluiten op de openbare weg, waarbij wordt gedoeld op ontsluiting via de oprit van een andere woning, dus waarbij ontsluiting plaatsvindt tussen twee bestaande woningen door;
    De nieuwe woning wordt direct ontsloten op de Padevoortsealle. Dit betreft een openbare weg.
  • 9. De nieuwe of te splitsen woning dient bereikbaar te zijn voor hulpdiensten. Dit is ter beoordeling van de betrokken afdelingen (brandweer, Openbare Werken);
    Via de Padevoortseallee kan de nieuwe woning door hulpdiensten bereikt worden. Dit geschiedt op dezelfde manier als bij de naastgelegen woningen het geval is.
  • 10. Er dient sprake te zijn van aansluiting op het bestaande volkshuisvestelijk beleid, namelijk de bouw van woningen voor starters dan wel geschikt ouderen. Dit betekent dat de nieuwe of gesplitste woning levensloopbestendig dient te zijn.
    Eerder in deze paragraaf is het plan reeds getoetst aan de actuele woningbehoefte van de gemeente Montferland. Het plan past binnen dit beleid.

Naast het in acht nemen van de kwaliteit van algemene en ruimtelijke structuur in de omgeving moet ook naar de kwaliteit op het betreffende perceel worden gekeken. Daarvoor zijn verschillende toetsingscriteria opgenomen. De gemeente Montferland hanteert de volgende toetsingscriteria voor een nieuw te bouwen woning. De toetsing aan het plan volgt direct na elk criterium:

  • 1. Wat betreft de bebouwing moet worden voldaan aan de voorschriften van de woonbestemming uit het ter plaatse vigerende bestemmingsplan, waaronder de afstand tot de perceelsgrens en de bouwhoogtes;
    De nieuwe woning voldoet aan de regels voor de bestemming 'Wonen' zoals deze zijn opgenomen in het bestemmingsplan 'Kom Zeddam', dat op 19 december 2013 is vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Montferland.
  • 2. De nieuw te bouwen woning dient in de denkbeeldig verlengde voorgevelrooilijn van de hoofdbebouwing van de naastliggende woningen te worden opgericht;
    De woning wordt in de verlengde voorgevelrooilijn van de hoofdbebouwing van de naastliggende woningen gerealiseerd.
  • 3. De bebouwing kan wat betreft afmetingen niet groter zijn dan de afmeting van de bebouwing op de direct aangrenzende percelen. Er dient aansluiting te worden gezocht bij de planvoorschriften en kenmerken van de omringende woonbebouwing;
    De woning sluit voor wat betreft afmetingen en kenmerken aan bij de naastgelegen bebouwing aan de Padevoortseallee.
  • 4. De inhoud van de nieuw te bouwen woning dient minimaal 400 m3 te bedragen;
    De inhoud van de woning bedraagt meer dan 400 m3.
  • 5. Bij de bouw van een vrijstaande woning dient het perceel/de kavel een minimale oppervlakte te hebben van 400 m2;
    Het kavel van de nieuwe woning heeft een oppervlakte van circa 460 m2 en is daarmee groter dan de vereiste 400 m2.
  • 6. Bij de bouw van een twee-onder-één-kapwoning dient het perceel/de kavel van elke woning een minimale oppervlakte te hebben van 250 m2;
    Er wordt geen twee-onder-één-kapwoning gerealiseerd. Dit criterium is niet van toepassing.
  • 7. De voorgevel van de nieuw te bouwen woning(en) dient minimaal 6 meter breed te zijn, waarbij de ter plaatse vigerende bestemmingsplanbepalingen van de woonbestemming ten aanzien van de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens onverminderd van toepassing blijven;
    Het perceel heeft een breedte van circa 14 meter. Met een woning van 6 meter breed, is er aan weerszijden van de woning nog voldoende ruimte over.
  • 8. De diepte van de nieuw te bouwen woning(en) is maximaal de helft van de totale kavel/perceeldiepte, waarbij de bepalingen van de woonbestemming van het ter plaatse vigerende bestemmingsplan onverminderd van toepassing blijven;
    Op grond van de geldende bestemmingsregels voor 'Wonen' geldt voor vrijstaande woningen een maximale diepte van 15 meter. Het perceel heeft een diepte van ruim 30 meter. De diepte van de woning bedraagt derhalve niet meer dan 15 meter.
  • 9. Bij de realisering van de extra woning zal rekening moeten worden gehouden met de aanwezigheid van kabels en leidingen. Indien kabels en/of leidingen moeten worden verlengd/aangepast/verwijderd, komen alle daarbij behorende kosten voor rekening van de aanvrager/ontwikkelaar;
    In paragraaf 3.3.7 vindt de toetsing aan het aspect kabels en leidingen plaats. Hieruit blijkt dat er geen kabels en/of leidingen in de omgeving van het plangebied aanwezig zijn, waarmee in dit plan rekening dient te worden gehouden.
  • 10. Er dient voldoende parkeergelegenheid te zijn op eigen terrein, dit betekent dat voor elke nieuw gebouwde woning er minimaal één parkeerplaats op eigen terrein aanwezig moet zijn. Daarnaast bepaalt de vakafdeling hoeveel parkeerplaatsen aanvullend nodig zijn om de uit de ontwikkeling voortkomende parkeerdruk op te vangen;
    In paragraaf 3.3.6 wordt de ontwikkeling getoetst aan het aspect parkeren. Uit de toetsing blijkt dat er minimaal twee parkeerplaatsen ten behoeve van de nieuwe woning dienen te worden gerealiseerd. Minimaal een van deze parkeerplaatsen wordt op het eigen terrein mogelijk gemaakt. Daartoe is voldoende ruimte aanwezig.
  • 11. De woning dient te voldoen aan de eisen van de welstandsnota;
    Verderop in deze paragraaf vindt de toetsing aan de Welstandsnota plaats. Het plan voldoet aan de criteria die hierin zijn opgenomen.

Toetsing

De nieuwe woning aan de Padevoortseallee wordt tussen de bestaande lintbebouwing binnen de bebouwingscontour van Zeddam gerealiseerd. De woning past qua aard en schaal bij de bestaande bebouwing aan het lint en wordt evenals de andere woningen voorzien van een groene en open voortuin. Het karakter van het gebied als oud lint blijft ook in de toekomst behouden. In hoofdstuk 4 wordt het plan bovendien getoetst aan de verschillende milieu- en omgevingsaspecten. Hieruit blijken geen belemmeringen ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling. Bovendien is het plan aan de verschillende criteria voor nieuw te bouwen woningen getoetst. Het plan voldoet hieraan en past derhalve binnen de eisen vanuit de beleidsnotitie 'Woningbouw op inbreidingslocaties'.

Groenstructuurplan

Op 27 januari 2011 is het Groenstructuurplan voor de gemeente Montferland vastgesteld. Het groen is kenmerkend voor de ruimtelijke kwaliteit en aantrekkelijkheid van het landschap, met name ook van de kernen. Velen hebben belang bij aantrekkelijke kernen die, naast mogelijkheden voor een vitale economie, rust en ruimte bieden. Voor iedere kern is een werkboek opgesteld dat handreikingen biedt voor het ontwikkelen en begeleiden van projecten. Drie motto's staan in het Groenstructuurplan centraal:

  • sluit aan bij het landschap;
  • versterk de karakteristiek van de kern;
  • draagvlak in projecten.

De visie benoemt op de groenstructuurkaart de volgende uitgangspunten tot het jaar 2030:

  • lanen herstellen met nieuwe linden;
  • pleksgewijs solitaire eiken en linden in historische linten;
  • laanbeplanting met allure als zuidelijke entree;
  • groene poorten bij rotondes randweg versterken;
  • parken nieuw leven inblazen;
  • brinken op knooppunten historische linten creëren;
  • iedere wijk eigen variatie op grote lijn;
  • groenstructuur in het centrum behouden en versterken;
  • twee groene corridors in hoofdgroenstructuur versterken;
  • water beleefbaar maken in de Blauwe Graaf;
  • beplanting om dorp langs randweg versterken;
  • belangrijke zichtlijnen koesteren;
  • doorzichten vanuit dorp naar landschap behouden.

Zeddam

Als brug tussen de groenstructuurvisie en de uitwerking ervan in projecten bevat het Groenstructuurplan voor elke kern een apart werkboek. Het werkboek biedt handreikingen voor het ontwikkelen en begeleiden van dergelijke ontwikkelingen en projecten. Ook voor de kern Zeddam heeft de gemeente Montferland een werkboek opgesteld.

In vergelijking met de andere kleine kernen is Zeddam bijzonder doordat het op de helling van de berg ligt en het bos op de berg het dorp als het ware omarmt. Vanuit de bosrand loopt een historische 'hartlijn' de helling af naar het oude buurtschap Vinkwijk. Zeddam is terrasvormig opgebouwd met allerlei plekken waar je als op een 'groen balkon' uitzichten over het dorp en op het landschap van de berg hebt. Zeddam drijft op recreatie en toerisme. Waar mogelijk dient de groenstructuur de recreatieve aantrekkelijkheid te versterken. Zeddam ontwikkelde zich de afgelopen 1000 jaar langs een gebogen lijn die loopt vanaf de motte boven op de berg via de oude Grafelijke Torenmolen, de Bovendorps - en Benedendorpsstraat naar Padevoort in Vinkwijk. Deze 'historische hartlijn' werd vroeger ter hoogte van het schoolpad doorsneden door de oude weg op de route vanaf de steden langs de IJssel naar 's-Heerenberg en verder naar Duitsland. Recent is hier een nieuw centrum in het dorp ontwikkeld. Langs deze hartlijn liggen vele belangrijke plekken en gebouwen. Laat de allure van deze hartlijn met al zijn bijzondere plekken spreken uit de beplantingen die er bij horen. Versterk die zonodig en laat oud en nieuw op elkaar aansluiten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.Bpsgzddwonpadevoor-on01_0008.jpg"

Hartlijn Zeddam met globale ligging plangebied (blauw)

Toetsing

Het plangebied ligt aan de Padevoortseallee in Zeddam. Deze straat maakt deel uit van de hartlijn waarlangs Zeddam zich van oorsprong heeft ontwikkeld. Bij de bouw van de woning wordt aangesloten bij de bebouwingsstructuur van het oude lint. Daarbij wordt de huidige groenstructuur in stand gehouden. Het plan is niet in strijd met het Groenstructuurplan.

Welstandsnota

Op 20 december 2012 heeft de gemeenteraad van Montferland de 2e wijziging welstandsnota vastgesteld. Nieuwe ontwikkelingen en uitbreidingen dienen zorgvuldig te worden ingepast om zo de bestaande kwaliteit te behouden of te verbeteren. Om dit te bewerkstelligen is de welstandsnota opgesteld voor zowel de bebouwing in de kernen van de gemeente Montferland, als voor de bebouwing in het buitengebied. Gebouwen in het buitengebied hebben andere architectonische kenmerken dan woningen in een uitbreidingsgebied. Elk gebied binnen een gemeente vraagt derhalve zijn eigen criteria. Die criteria kunnen worden uitgebreid naarmate de waardering voor het gebied groter is. De gemeentelijke ambitie in het ene gebied kan daarnaast ook anders zijn dan in een ander gebied. Daarom is er een gebiedsindeling voor de gemeente gemaakt. Voor onderhavig plangebied is het gebiedstype 'Woongebied' van belang. Daarnaast is er een onderscheid gemaakt in vier welstandsniveaus: welstandsvrij, welstandsluw, gangbaar en bijzonder. Voor het 'Woongebied' geldt een welstandsluw welstandsniveau.

Een welstandsluw gebied is een gebied met een zekere basiskwaliteit. Die basiskwaliteit staat niet onder druk. Bij welstandstoetsing in het recente verleden kon volstaan worden met licht corrigerend optreden. Die correcties zijn zonder grote problemen opgevolgd. Er is geen tendens van achteruitgang van de basiskwaliteit. De welstandstoetsing is soepel en richt zich op het handhaven van de basiskwaliteit in het gebied. Daarbij wordt vooral gekeken naar de situering en de massa en de vorm van het bouwwerk. De criteria zijn daarop afgestemd. Welstandsluwe gebieden hebben een redelijk gemeentelijk ambitieniveau. De dynamiek in deze gebieden is laag. Nieuwe ontwikkelingen zijn niet te verwachten. De gemeente richt zich op een goed beheer van de openbare ruimte. Voor het welstandsluwe woongebied van Zeddam gelden de volgende criteria:

Situering

  • nieuwbouw sluit aan bij de ritmiek van de bebouwing in dezelfde straatwand;
  • de woning is met de voorgevel georiënteerd op de straat.

Vorm en massa

  • de woning sluit voor wat betreft massa en vorm aan op de gebouwen in de omgeving;
  • per kavel is er één herkenbare hoofdmassa;
  • de woningen hebben een eenvoudige hoofdvorm;
  • aan- en bijgebouwen zijn ondergeschikt aan het hoofdgebouw;
  • de verschillende gebouwen in een straat zijn elk als eenheid herkenbaar: vrijstaande woningen hebben een individueel karakter, de woning binnen de rij is deel van het geheel;
  • bij veranderingen aan de bestaande bebouwing is de karakteristiek van het oorspronkelijke straatbeeld het uitgangspunt;
  • de individualiteit van de woning wordt uitgedrukt door geringe onderlinge verschillen in vorm en massa;
  • de kappen zijn in dwarsrichting óf in langsrichting georiënteerd;
  • bij toepassing van een plat dak wordt de bovenste bouwlaag als duidelijke eindlaag vormgegeven door een terugliggend geveldeel of anderszins.

Gevelindeling

  • de gevelindeling sluit aan op die van andere woningen in dezelfde straatwand;
  • de gevelopeningen zijn per gebouw verticaal óf horizontaal in de gevel geplaatst;
  • geen blinde gevels aan de straat of de openbare ruimte;
  • eventueel aanwezige symmetrie in de gevelindeling wordt gehandhaafd;
  • bij de rijenwoningen blijft de herhaling in gevelritmiek gehandhaafd.

Kleuren, materialen en details

  • de kleuren en materialen komen overeen met die in de omgeving;
  • de gevels zijn gebouwd in baksteen of andere steenachtige materialen;
  • de daken zijn gedekt met pannen of met riet;
  • materialen en kleuren van woningen binnen één rij zijn aan elkaar gelijk;
  • het schilderwerk van de kozijnen is licht van kleur;
  • het schilderwerk van grote vlakken is donker van kleur;
  • het materiaalgebruik van aan- en bijgebouwen is gelijk aan dat van het hoofdgebouw;
  • de detaillering van dakkapellen, erkers en serres is afgestemd op de vormgeving van het hoofdgebouw.

Toetsing

Voor het plangebied geldt het welstandsluwe welstandsniveau. Bij de welstandsbeoordeling vindt vooral toetsing plaats op aspecten van situering, vorm en massa. Bij de uitvoering van het bouwplan wordt aangesloten bij de hiervoor genoemde criteria. Daarmee wordt ervoor gezorgd dat de woning past binnen de bebouwingsstructuur van het oude lint.

3.2 Milieuaspecten

3.2.1 Bodem

Algemeen

Voordat een bestemmingsplan wordt vastgesteld voor de toevoeging van functies waar langdurig of frequent mensen verblijven, moet aangetoond zijn dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Voor het plangebied dient een bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Toetsing

In maart 2014 is ten behoeve van de ontwikkeling een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd1. Dit onderzoek is als bijlage bij het plan opgenomen. De resultaten van het onderzoek zijn in deze paragraaf opgenomen. De hypothese 'De gehele locatie is onverdacht' dient grotendeels aangenomen te worden. Op basis van de onderzoeksresultaten bestaat er op grond van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen bezwaar voor het toekomstige gebruik van het terrein.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect bodem geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.

3.2.2 Geluid

Algemeen

De Wet geluidhinder regelt de mate waarin geluid bepaalde functies mag belasten. Indien geluidgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wet geluidhinder de verplichting een akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van wegen en spoorwegen. Wonen is een geluidgevoelige functie. De geluidbelasting op woningen mag in principe de 48 dB niet overschrijden. Wegen met een 30 km/u zone zijn formeel uitgezonderd van akoestisch onderzoek.

Toetsing

Het plangebied grenst aan de Padevoortseallee. Dit is daarmee de dichtstbijzijnde weg. Voor de gehele bebouwde kom van Zeddam en daarmee ook voor de Padevoortseallee geldt een 30 km/u regime. Voor wegen met een 30 km/u regime geldt geen onderzoekszone. Een onderzoek kan daarom achterwege blijven. Gezien de beperkte breedte van de weg en de verkeersintensiteit van de Padevoortseallee is er geen geluidhinder te verwachten op de woning.

In de omgeving van het plangebied liggen geen industrie of spoorweg. Er is daarom geen sprake van geluidhinder als gevolg van industrie of een spoorweg.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect geluid geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.

3.2.3 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen

Indien door middel van een plan nieuwe, gevoelige functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu mogelijk kan worden gemaakt. Hierbij moet rekening worden gehouden met omliggende functies met een milieuzone. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van een nieuwe gevoelige functie.

Wat betreft de aanbevolen richtafstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies is de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering'2 als leidraad voor milieuzonering gebruikt. In de VNG-publicatie zijn richtafstanden voor diverse omgevings- en gebiedstypen opgenomen. Het gaat onder andere om de volgende omgevings- en gebiedstypen: 'rustige woonwijk', 'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'. In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningenhoreca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden met één stap worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf het op de verbeelding aangeduide deel voor de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande gevoelige functies gelegen buiten betreffend perceel.

Toetsing

Het plangebied maakt gezien de omliggende functies (woningen) deel uit van een 'rustige woonwijk'.

Hinderveroorzakende functies in het plangebied

Binnen het plangebied worden geen functies gerealiseerd die milieuhinder veroorzaken. De nieuwe woning wordt aangeduid als milieuhindergevoelig.

Hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied

Naast voorgenoemde toetsing moet onderzocht worden of de functies in het plangebied hinder ondervinden van hinderveroorzakende functies in de omgeving. In de omgeving van het plangebied bevinden zich voornamelijk woningen. Ten noordwesten van de locatie ligt een begraafplaats. Ten zuidwesten staat een molen. Op de molenbiotoop van deze molen wordt in paragraaf 3.3.5 nader ingegaan. Op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' kan de begraafplaats worden gecategoriseerd als 'Begrafenisondernemingen: begraafplaatsen'.

De VNG-brochure geeft de volgende minimaal aanbevolen richtafstanden aan voor deze functie:

Type inrichting   Geur   Stof   Geluid   Gevaar  
Begrafenisondernemingen: begraafplaatsen   0   0   10   0  

De maximale richtafstand, die volgt uit de VNG-brochure, bedraagt 10 meter. De afstand tussen het plangebied en hinderveroorzakende functie bedraagt circa 40 meter en valt daarmee ruimschoots buiten deze zone. In de omgeving van het plangebied zijn verder geen bedrijven of functies gelegen die een belemmering vormen voor de voorgenomen ontwikkeling.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.

3.2.4 Geur

Algemeen

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt in eerste instantie het wettelijk kader bij de beoordeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij geeft hiervoor geurbelastings- en afstandsnormen in relatie met geurgevoelige objecten in de nabijheid van de (geprojecteerde) veehouderij. De Wgv heeft betrekking op twee aspecten. Ten eerste speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ten tweede moet bij de belangenafweging voor een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een partij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad.

Toetsing

In onderhavig plangebied wordt één nieuwe woning gerealiseerd. Hiermee is sprake van de realisatie van een geurhindergevoelig object. In de nabijheid van het plangebied liggen enkele agrarische bedrijven. Gezien het feit dat er tussen deze bedrijven en het plangebied reeds woningen zijn gelegen, kan gesteld worden dat de agrarische bedrijven niet in hun bedrijvigheid worden belemmerd door de realisatie van de woning aan de Padevoortseallee.

Ten behoeve van het aspect geur is tevens gekeken naar de gemeentelijke kaarten 'Achtergrondbelasting Montferland, huidige situatie' en 'Achtergrondbelasting Montferland, toekomstige situatie' (2010). Hierop is te zien dat voor het plangebied aan de Padevoortseallee in Zeddam geldt dat er in de huidige situatie op basis van de achtergrondbelasting een zeer goed leefklimaat gegarandeerd wordt. In de toekomstige situatie is dit een goed leefklimaat.

Door dit ruimtelijke plan wordt er in principe één geurgevoelige woning aan deze omgeving toegevoegd. Uit de uitsneden van de kaarten blijkt dat in principe alleen de veehouderijen aan de Terborgseweg 5a en de Broekzijde 2 invloed zouden kunnen hebben op het plangebied, maar zoals eerder gesteld wordt ook in de toekomstige situatie ter plaatse een goed leefklimaat gegarandeerd voor wat betreft de geurbelasting.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.Bpsgzddwonpadevoor-on01_0009.jpg"

Achtergrondbelasting Montferland, huidige situatie met globale aanduiding plangebied (rood)

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.Bpsgzddwonpadevoor-on01_0010.jpg"

Achtergrondbelasting Montferland, toekomstige situatie met globale aanduiding plangebied (rood)

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat er vanuit het aspect geur geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied.

3.2.5 Luchtkwaliteit

Algemeen

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waarvan de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd, kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die sinds 2010 van kracht zijn. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diversie regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Projecten die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio's waar overschrijdingen plaatsvinden. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden, aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m3 verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is, significant is ten opzichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de “Handreiking Reken aan Luchtkwaliteit, Actualisatie 2011” is dit onder andere het geval is bij een woning, school of sportterrein.

Gevoelige bestemmingen zoals scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van het “Besluit gevoelige bestemmingen” extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden.

Toetsing

In het plangebied bestaat het voornemen om één nieuwe woning te realiseren. Het aantal te realiseren woningen is kleiner dan 1.500. Volgens de ministeriële regeling NIBM draagt een bouwplan van deze omvang niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk.

De regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007 geeft aan dat er bij onder andere een woning sprake is van een significante blootstellingsduur. Om onacceptabele gezondheidsrisico's uit te sluiten, is de lokale luchtkwaliteit onderzocht. De monitoringstool bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van het voormalig ministerie van VROM maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2011, 2015 en 2020 in het plangebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.

Het plangebied ligt niet binnen de onderzoekszones van 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg. Daarnaast worden er in het plan geen gevoelige functies beoogd zoals bedoeld in het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.

3.2.6 Externe veiligheid

Algemeen

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijk slachtoffers. Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Groepsrisico

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi, Basisnet en Bevb wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen en transportrouten wettelijk geregeld. De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.

Toetsing

Om te inventariseren of er stationaire en mobiele bronnen in de nabijheid van het plangebied zijn gelegen is de Risicokaart Nederland geraadpleegd. Hierop is te zien dat er ten oosten van het plangebied een hogedruk aardgasleiding ligt. Het plangebied bevindt zich op circa 1.400 meter afstand van deze leiding. Het plangebied ligt daarmee buiten de plaatsgebonden risicocontour en buiten het invloedsgebied voor het groepsrisico. De voorgenomen ontwikkeling wordt niet belemmerd door de aanwezigheid van deze buisleiding. In de omgeving van het plangebied bevinden zich verder geen risicovolle inrichtingen of transportroutes.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.Bpsgzddwonpadevoor-on01_0011.jpg"

Uitsnede Risicokaart Nederland met globale aanduiding plangebied (blauw)

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat vanuit het aspect externe veiligheid geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.

3.3 Overige aspecten

3.3.1 Water

In het kader van het Nationaal Bestuursakkoord Water moet bij ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond, middels hydrologisch onderzoek, dat de waterhuishouding niet negatief wordt beïnvloed door de beoogde ruimtelijke ontwikkeling. Dit is vastgelegd in het procesinstrument de Watertoets. In de waterparagraaf van het bestemmingsplan moeten de resultaten van deze toets worden opgenomen, waaronder het wateradvies van de waterbeheerder.

Hieronder is een beknopt overzicht gegeven van het relevante nationale, provinciale en waterschap beleid ten aanzien van water voor deze ontwikkeling.

Nationaal beleid

Waterwet

De Waterwet inwerking getreden 22 december 2009, regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Op grond van deze wet moeten de provincies één of meer regionale waterplannen vaststellen die wat betreft de ruimtelijke aspecten de status van provinciale structuurvisie hebben. De Waterwet vervangt de bestaande wetten voor het waterbeheer in Nederland, met uitzondering van de Waterschapswet.

Het Nationaal Waterplan 'Een veilige leefbare delta, nu en in de toekomst'

Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande Nota's Waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van het wetsvoorstel Waterwet dat op 22 december 2009 in werking is getreden. Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

Belangrijke onderdelen van het Nationaal Waterplan zijn het nieuwe beleid op het gebied van waterveiligheid, het beleid voor het IJsselmeergebied, het Noordzeebeleid en de Stroomgebiedbeheerplannen op grond van de KRW. Tevens bevat het Nationaal Waterplan een eerste beleidsmatige uitwerking van de kabinetsreactie op het advies van de Deltacommissie. Het plangebied ligt in het gebied 'Hoog Nederland'. Hoog Nederland omvat grofweg de zandgronden van Drenthe, Overijssel, Gelderland, Utrecht, Noord-Brabant en Limburg. De belangrijkste wateropgaven voor dit gebied zijn watertekort, grondwater, wateroverlast en grondwaterkwaliteit.

Nationaal Waterplan 2016-2021 (ontwerp)

De Waterwet schrijft voor dat elke zes jaar een nieuw Nationaal Waterplan uitgebracht wordt. Om die reden ligt momenteel het Nationaal Waterplan 2 (NWP2) als ontwerp ter inzage.  De inspraakperiode loopt conform de Waterwet van 23 december 2014 tot en met 22 juni 2015. Het definitieve plan zal voor 22 december 2015 worden vastgesteld. Het NWP2 is opgesteld vanuit het perspectief om een nationale Omgevingsvisie te ontwikkelen richting 2018 conform de Omgevingswet in wording. Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Het beleid en de maatregelen in het nieuwe Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.

Provinciaal beleid

Waterplan Gelderland 2010-2015

Het provinciaal beleid is verwoord in Waterplan Gelderland 2010-2015. Hierin staat verwoord hoe de provincie wil zorgen voor voldoende schoon water én droge voeten. Het Waterplan Gelderland 2010-2015 is op 22 december 2009 in werking getreden.

Het Waterplan is de opvolger van het huidige derde Waterhuishoudingsplan (WHP3). Het beleid uit WHP3 wordt grotendeels voortgezet. Het Waterplan is tegelijk opgesteld met de ontwerp water(beheer)plannen van het Rijk en de waterschappen. In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en van wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd. Voor de realisatie van bepaalde waterdoelen zijn ruimtelijke maatregelen nodig. Hiervoor krijgt het Waterplan op basis van de nieuwe Waterwet de status van structuurvisie en is beschreven welke instrumenten uit de Wet ruimtelijke ordening de provincie daarvoor wil inzetten.

Het plangebied heeft geen bijzondere status in het Waterplan. Voor het plan zijn er geen belemmeringen.

Beleid Waterschap

Waterbeheerplan 2010-2015

Het plangebied valt onder het beheer van Waterschap Rijn en IJssel. Het waterschap Rijn en IJssel werkt aan het realiseren en in stand houden van een duurzaam en aantrekkelijk watersysteem en het beschermen van het beheersgebied tegen wateroverlast en overstromingen. Het waterschap stelt de volgende doelen:

  • de watersystemen zijn in balans en ze kunnen tegen een stootje. Dit betekent dat perioden met grote neerslaghoeveelheden of perioden van extreme droogte geen grote, maatschappelijke, ecologische of financiële gevolgen hebben;
  • het water wordt zoveel mogelijk vastgehouden daar waar het valt. In extreme omstandigheden wordt overtollig water zoveel mogelijk in het eigen systeem opgevangen;
  • het grondgebruik is afgestemd op de mogelijkheden en beperkingen van de grond, het watersysteem en het waterbeheer;
  • water, landbouw en natuur zorgen gezamenlijk voor een aantrekkelijk landschap waar het ook aangenaam recreëren is, zowel in het landelijk gebied als in de bebouwde gebieden;
  • het water is zo schoon dat het optimale leef- en voortplantingsmogelijkheden biedt aan planten en dieren;
  • de zwemwateren zijn schoon en helder zodat recreanten zonder risico een frisse duik kunnen nemen.

Gemeentelijk beleid

Het algemene uitgangspunt van de gemeente Montferland voor wat betreft riolering en water is dat percelen aansluiting hebben op de gemeentelijke riolering. Hierbij wordt infiltratie mogelijk geacht als:

  • de verticale doorlatendheid van de bodem groter of gelijk is aan 1 m/dag;
  • de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) lager is dan 1 m beneden de (toekomstige) maaiveldhoogte.

Afvoer naar open water is mogelijk als in het betreffende plan een lozingspunt gerealiseerd kan worden op een geschikte watergang of vijver met voldoende berging of afvoercapaciteit. De waterbeheerder bepaalt per geval of:

  • er direct geloosd mag worden;
  • er beperkingen nodig zijn van het lozingsdebiet;
  • er aanvullende voorzieningen nodig zijn.

Bij herontwikkeling van bebouwd gebied moet vooraf worden nagegaan of eigenaren redelijkerwijs het hemelwater zelf kunnen verwerken, en of dit doelmatig is. Infiltratiemogelijkheden, kavelgrootte en beschikbare (openbare) ruimte spelen hierbij een rol.

Om het risico op grondwaterverontreiniging zo klein mogelijk te houden beoordeeld de gemeente of en hoe verhardingen worden afgekoppeld. Bij schone oppervlaktes moet de verharding worden afgekoppeld zoals daken en gevels van niet-uitlogende materialen en vrijliggende voet- en fietspaden, schoolpleinen, woonerven en toegangswegen van woonwijken.

Verontreinigde oppervlakten worden niet afgekoppeld. Het gaat hier bijvoorbeeld om bedrijfsterreinen, wegen op industrieterreinen, marktpleinen, laad- en losplaatsen, busstations en terreinen waar foutieve aansluitingen of lozingen verwacht worden. Voor beperkt verontreinigde oppervlakten geldt voor afkoppeling de ja mits regeling.

Er kunnen verschillende soorten voorzieningen voor waterberging worden aangelegd. In verband met beheersbaarheid en risico's ten aanzien van foutieve aansluitingen gelden voor de mogelijke toe te passen technieken de volgende voorkeuren:

  • 1. Aanlevering hemelwater van (bouw)percelen: bovengronds
  • 2. Transport van ingezameld hemelwater: bovengronds (goot)
  • 3. Infiltreren van ingezameld hemelwater: bovengronds (wadi)
  • 4. Bergen van ingezameld hemelwater: bovengronds (vijver)

Bovengronds transport van hemelwater is alleen mogelijk over korte afstanden (maximaal 200 meter). Bovengrondse infiltratie- of bergingsvoorzieningen moeten daarom op korte afstand van de locatie liggen. Is dit niet mogelijk, dan zal het water met riolen getransporteerd moeten worden. Dit kan met IT-riolen (als er geïnfiltreerd kan worden of dichte (betonnen) buizen.

In de beginfase van nieuwbouwprojecten waar de gemeente het hemelwater gaat inzamelen, moet rekening gehouden worden met een ruimtebeslag van 10% voor 'water'. Bij nieuwbouwprojecten waar niet geïnfiltreerd kan worden, is deze ruimte nodig voor de aanleg van berging. De maximale afvoer van overtollig water uit het plangebied mag namelijk niet groter zijn dan de landelijke afvoer. Voor gemeente Montferland is dit 1,2 l/s/ha. Extra water, al gauw meer dan 100 l/s/ha, moet tijdelijk geborgen moet worden. Bij nieuwbouwprojecten waar wel geïnfiltreerd kan worden, is de gereserveerde ruimte in te zetten voor de aanleg van wadi's in het plangebied.

Situatie plangebied

Huidige situatie

In de huidige situatie is de locatie in gebruik als tuin en daarom vrijwel volledig onverhard.

Toekomstige situatie

Dit plan voorziet in de bouw van één woning. De nieuwe bebouwing en extra toegevoegde verharding bedraagt maximaal 250 m2. Dit betekent dat er ten opzichte van de huidige situatie een toename is van het verhard oppervlak van circa 250 m2. Omdat het plan een totale toename aan verhard oppervlak van minder dan 2.000 m2 met zich meebrengt, kan volstaan worden met een eenvoudige vorm van waterberging.

Watertoetstabel

In artikel 3.1.6 (Bro) is aangegeven dat in de toelichting van een bestemmingsplan is beschreven op welke wijze in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. In deze waterparagraaf worden de effecten van de ruimtelijke ontwikkeling per waterthema afgewogen. De relevante waterthema's worden door middel van de watertoetstabel van het Waterschap Rijn en IJssel geselecteerd en vervolgens beschreven.

Thema   Toetsvraag   Relevant   Intensiteit#  
Veiligheid   1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)   Nee   2  
  2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?   Nee   2  
Riolering en Afvalwaterketen   1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1m3/uur?   Nee   2  
  2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?   Nee   1  
  3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap?   Nee   1  
Wateroverlast (oppervlaktewater)   1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500 m2?   Nee   2  
  2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m2?   Nee   1  
  3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?   Nee   1  
  4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?   Nee   1  
Oppervlaktewaterkwaliteit   1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd?   Nee   1  
Grondwateroverlast   1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?   Nee   1  
  2. Is in het plangebied sprake van kwel?   Nee   1  
  3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?   Nee   1  
  4. Beoogt het plan aanleg van drainage?   Nee   1  
Grondwaterkwaliteit   1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?   Ja   1  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?   Nee   1  
  2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?   Nee   2  
Volksgezondheid   1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?   Nee   1  
  2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?   Nee   1  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?   Nee   2  
  2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?     2  
  3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur?   Nee   1  
  4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?   Nee   1  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied?   Nee   1  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?   Nee   2  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   Nee   1  

Infiltratie

Een toename van het verharde oppervlak resulteert in een versnelde afvoer van hemelwater. Als dit hemelwater niet vertraagd wordt afgevoerd wordt het watersysteem zwaarder belast en het waterbezwaar naar benedenstroomse gebieden afgewenteld. Ook is er geen aanvulling van het grondwater. Uitgangspunt is dat (nieuwe) ontwikkelingen minimaal hydrologisch neutraal zijn of een verbetering ten opzichte van de huidige situatie. Om wateroverlast te voorkomen zal de toename aan verhard oppervlak worden gecompenseerd. In het gemeentelijk beleid is opgenomen dat voor nieuwe ontwikkelingen als vuistregel wordt aangehouden dat 10% van het oppervlak voor water wordt gereserveerd. Het onderzoeksgebied heeft een oppervlakte van circa 600 m2. Dit betekent dat 60 m2 voor water moet worden gereserveerd. In de toekomstige situatie is maximaal 250 m2 van het onderzoeksgebied verhard en dus minimaal 350 m2 onverhard. Er is daarmee voldoende ruimte binnen het onderzoeksgebied om voorzieningen te kunnen treffen om hemelwater in de bodem te infiltreren.

Riolering

De woning wordt aangesloten op het bestaande rioolstelsel in Zeddam voor de afvoer van vuilwater. Hemelwater afkomstig van het verhard oppervlak wordt niet op de riolering geloosd, maar afgekoppeld en geïnfiltreerd in de bodem.

Grondwaterstanden

De invloed van berging/infiltratie op het grondwatersysteem is beperkt. Het plangebied ligt in een grondwaterbeschermingsgebied. Deze gronden zijn ook bestemd voor de waterwinning en de bescherming van de kwaliteit van het grondwater. In de Provinciale Milieuverordening zijn onder andere voor grondwaterbeschermingsgebieden regels gesteld. Enkele activiteiten die verboden zijn in waterwin- en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn gebruik of transport van schadelijke stoffen, transport van schadelijke stoffen, grondwerkzaamheden dieper dan twee meter, aanleg of reconstructie van wegen, woningbouw, parkeerplaatsen en andere terreinen voor gemotoriseerd verkeer, waterwegen en spoorwegen, woningbouw en constructies in de bodem. Voor bepaalde activiteiten is ontheffing mogelijk.

Bij het bouwen van woningen kunnen bijvoorbeeld bouwactiviteiten en schadelijke stoffen tijdens de bouw of aan de woning een risico vormen voor het drinkwater, zoals het slaan van funderingspalen of het gebruik van uitlogende materialen. Hiermee wordt bij de uitvoering van de plannen rekening gehouden. Daarnaast zal er een ontheffing aangevraagd worden.

Materiaalgebruik

Afkoppeling van het hemelwater van het afvalwater maakt dat er in de bebouwing geen materialen gebruikt mogen worden die de grondwaterkwaliteit negatief kunnen beïnvloeden. Het betreft uitlogende materialen zoals zink en lood. Dat betekent dat slechts duurzame, niet-uitloogbare materialen gebruikt worden. Derhalve is onderhavig plan niet van invloed op de kwaliteit van het grondwater.

Onderhavige locatie is een inbreidingslocatie

Het gemeentelijk beleid is er op gericht dat op inbreidingslocaties het verharde oppervlak wordt afgekoppeld en geïnfiltreerd. Omdat de locatie binnen het grondwaterbeschermingsgebied ligt is afkoppelen en infiltreren mogelijk, maar alleen middels bovengrondse infiltratie door aanleg van een wadi, greppel, grindbak met afvoer via maaiveld. Omdat de uitbreiding van het verhard oppervlak ten opzichte van de huidige situatie maximaal slechts 250 m2 bedraagt, is een eenvoudige vorm van waterberging voldoende. Het hemelwater wordt in dit geval op eigen terrein geïnfiltreerd middels infiltratiekratten of grindbakken. Conform het gemeentelijk beleid wordt het totale verhard oppervlak afgekoppeld.

Overleg met het Waterschap

Het plangebied valt onder het beheer van Waterschap Rijn en IJssel. In deze paragraaf wordt de reactie van het waterschap verwerkt.

3.3.2 Flora en fauna

Algemeen

Bij ruimtelijke ingrepen moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden van het plangebied. Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de Ecologische Hoofdstructuur van toepassing. Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen aangewezen worden als Europese Vogelrichtlijn en/of Habitatrichtlijngebieden (Natura 2000). De verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden zijn in Nederland opgenomen in de Natuurbeschermingswet 1998. Hierin zijn de reeds bestaande staatsnatuurmonumenten ook opgenomen. Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet.

Toetsing

Voor de effectenbeoordeling is geen veldbezoek op locatie uitgevoerd, maar is gebruik gemaakt van recente foto's van het plangebied. Het plangebied is op dit moment in gebruik als tuin (gazon, fruitbomen en heg). In de toekomst wordt op deze locatie een nieuwe woning gerealiseerd.

Gebiedsbescherming

In het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet) en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) dient er getoetst te worden of de beoogde ontwikkelingen een negatieve invloed hebben op de beschermde gebieden. Het plangebied ligt niet in een beschermd gebied in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 of de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

Het dichtstbijzijnde gelegen natuurgebied betreft het rivierenlandschap Gelderse Poort. Dit gebied is aangewezen als Vogel- en Habitatrichtlijngebied en ligt op ruim 8.500 meter ten oosten van het plangebied. De EHS (het Bergherbos) ligt op circa 400 meter ten zuiden van het plangebied. Effecten van de plannen op de beschermde gebieden zijn gezien de ligging van het plangebied buiten de EHS en het Natura 2000-gebied, de tussenliggende bebouwing (reeds aanwezige verstoring) en kleinschalige ingreep uit te sluiten.

 

Soortenbescherming

In het kader van de Flora- en faunawet moet worden getoetst of ter plaatse van de ruimtelijke ingrepen sprake is/kan zijn van negatieve effecten op beschermde planten en dieren. De beoogde ontwikkelingen kunnen biotoopverlies of verstoring (indirect biotoopverlies) tot gevolg hebben.

Het plangebied is momenteel ingericht als tuin en bestaat uit een gazon met enkele bomen. Dicht struweel, toegankelijke gebouwen en bomen (stamdiameter > 30 cm), welke als verblijfplaats voor soorten kunnen dienen, zijn niet aanwezig. Gezien het intensief beheerd groen (gazon, fruitbomen en heg), de afwezigheid van water en ruige vegetatie, worden strikt beschermde vaatplanten, vogels, amfibieën, reptielen, vissen en insecten niet binnen het plangebied verwacht. In de bomen zijn geen oude nesten van broedvogels aanwezig en de bomen vormen geen onderdeel van een lijnelement in het landschap. Het voorkomen van essentiële onderdelen van het leefgebied van vogels en vleermuizen is daarom niet waarschijnlijk. Met de realisatie van de nieuwe woning worden geen vaste rust- en verblijfplaatsen van strikt beschermde soorten aangetast en is geen sprake van overtreding van de Flora- en faunawet.

Mogelijk komen binnen het plangebied wel enkele licht beschermde soorten (tabel 1 Flora- en faunawet) voor zoals Mol, Haas, Konijn, Egel, Gewone pad en Bruine kikker. Voor deze licht beschermde soorten geldt dat aantasting van vaste rust- en verblijfplaatsen op basis van een algehele vrijstelling mogelijk is, zonder dat er sprake is van procedurele consequenties. Dit betekent dat voor deze soorten de werkzaamheden uitgevoerd kunnen worden zonder ontheffing.

De navolgende afbeeldingen geven een impressie van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.Bpsgzddwonpadevoor-on01_0012.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.Bpsgzddwonpadevoor-on01_0013.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.Bpsgzddwonpadevoor-on01_0014.jpg"

Impressie van het plangebied (foto's: initiatiefnemer, februari 2014)

Zorgplicht

Met de plannen dient rekening gehouden te worden met een tweetal algemene voorwaarden vanuit de Flora- en faunawet. Deze voorwaarden zijn altijd van toepassing:

  • 1. in het broedseizoen van vogels (globaal half maart tot half augustus) mogen de vegetatie, bosjes en opstallen in het plangebied niet worden verwijderd. Werkzaamheden tijdens deze periode zouden leiden tot directe verstoring van broedvogels en het broedsucces. Alle vogels zijn beschermd. Er is geen vrijstelling te verkrijgen in het kader van de Flora- en faunawet voor activiteiten die vogels in hun broedseizoen zou kunnen verstoren;
  • 2. op basis van de zorgplicht volgens artikel 2 van de Flora- en faunawet dient bij de uitvoering van de werkzaamheden voldoende zorg in acht te worden genomen voor de in het wild levende dieren en hun leefomgeving. Dit houdt in dat bij het uitvoeren van werkzaamheden altijd rekening moet worden gehouden met aanwezige planten en dieren. Zo dienen maatregelen te worden getroffen om bijvoorbeeld verstoring tot een minimum te beperken. Dieren moeten de gelegenheid hebben om uit te wijken en mogen niet opzettelijk worden gedood. Dit kan door:
    -   het beperken van verlichting tijdens de avonduren in zomer, voorjaar en herfst ten behoeve van vleermuizen en andere nachtdieren;  
    -   het slopen en rooien starten buiten het voortplantingsseizoen en het winter(slaap)seizoen. Zodat het plangebied ongeschikt is voor dieren.  

Conclusie

Gebiedsbescherming in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 en de Ecologische Hoofdstructuur is gezien de relatief kleine ingreep, de tussenliggende bebouwing en afstand niet van toepassing. De plannen leiden niet tot aantasting van instandhoudingsdoelstellingen van nabijgelegen Natura 2000-gebieden of de kernkwaliteiten van de EHS.

Met de plannen is geen sprake van aantasting van leefgebied en groei- of verblijfplaatsen van strikt beschermde soorten. Nader onderzoek naar strikt beschermde soorten is derhalve niet noodzakelijk en van een overtreding van de Flora- en faunawet is geen sprake.

Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect flora en fauna geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.

3.3.3 Archeologie

Algemeen

Door ondertekening van het verdrag van Malta (1992) heeft Nederland zich verplicht om bij ruimtelijke planvorming nadrukkelijk rekening te houden met het niet-zichtbare deel van het cultuurhistorisch erfgoed, te weten de archeologische waarden. In de Monumentenwet 1988 is geregeld hoe met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden moet worden omgegaan. Het streven is om deze belangen tijdig bij het plan te betrekken. Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast.

Toetsing

Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van de gemeentelijke 'Maatregelenkaart' weergegeven. Hierop is te zien dat voor de locatie van de verblijfsrecreatie het criterium AWV 5 geldt. Voor gronden met een dergelijke archeologische verwachtingswaarde is bepaald dat bij bodemingrepen dieper dan 100 cm –mv en een oppervlakte groter dan 100 m2 voorafgaand aan de vergunningverlening een archeologisch inventariserend veldonderzoek nodig is.

In het geldende bestemmingsplan 'Kom Zeddam' zijn archeologische dubbelbestemmingen opgenomen ter bescherming van de (eventueel) aanwezige archeologische waarden. Het plangebied heeft hierin de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologische verwachting 2'. Hierbij geldt dat er bij de oprichting van gebouwen met een oppervlakte groter dan 250 m2 archeologisch onderzoek uitgevoerd dient te worden. De nieuwe woning heeft een oppervlakte van circa 140 m2. De bodemingrepen blijven daarmee onder de grens van 250 m2 en een archeologisch onderzoek is dus niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.Bpsgzddwonpadevoor-on01_0015.jpg"

Uitsnede Archeologische Maatregelenkaart met globale aanduiding plangebied (rood)

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect archeologie geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied.

3.3.4 Cultuurhistorie

Algemeen

Door de wijziging van artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen of verlenen van omgevingsvergunningen.

Toetsing

De ontstaansgeschiedenis van Zeddam is uitvoerig beschreven in paragraaf 2.1. Daarin is aangegeven dat de Padevoortseallee deel uitmaakt van de historische wegenstructuur. Op topografische kaarten van 1908 en 1956 is de Padevoortseallee duidelijk herkenbaar. Ook de nabijgelegen molen De Volharding en de begraafplaats zijn op deze kaarten weergegeven. Pas in de jaren '90 werd de bestaande bebouwing aan de Padevoortseallee gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.Bpsgzddwonpadevoor-on01_0016.jpg"

Uitsneden topografische kaarten 1908 (links) en 1956 (rechts) met globale aanduiding plangebied (blauw, bron: watwaswaar.nl)

Onderhavige ontwikkeling maakt de realisatie van een nieuwe woning aan de Padevoortseallee mogelijk. Daarbij wordt aangesloten bij de overige lintbebouwing aan deze weg. De nieuwe woning past qua massa en bouwstijl bij de omliggende woningen. Door de realisatie van deze woning worden geen cultuurhistorische waarden aangetast. De kenmerkende wegenstructuur blijft ook in de toekomst behouden.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect cultuurhistorie geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.

3.3.5 Molenbiotoop

Algemeen

In de toelichting van de Ruimtelijke Verordening van de provincie Gelderland wordt gesteld dat windmolens met een monumentenstatus een onlosmakelijk onderdeel van de regionale identiteit vormen. Daarom streeft Gelderland naar het behoud en bescherming van molenbiotopen. Gemeenten dienen hiermee rekening te houden bij het opstellen van bestemmingsplannen. De bescherming van molenbiotopen betreft vooral behoud van het functioneren door middel van een vrije windvang. Verder dient rekening te worden gehouden met de belevingswaarde en het historisch karakter van de omgeving van de molen. Het bestemmingsplan dient waarborgen te bieden ter bescherming van het functioneren van de molen door middel van een vrije windvang. Voor windtoevoer geldt dat binnen een straal van 400 meter gerekend vanaf het middelpunt van de molen beperkingen moeten worden gesteld aan het oprichten van bebouwing en beplanting. Met name in een bebouwde omgeving kunnen ook andere belangen in het geding zijn, waarbij zekere beperkingen ten aanzien van de windvang of de belevingswaarde niet altijd zijn uit te sluiten. Dit zal echter goed moeten worden beargumenteerd waarbij met het belang van het behoud van het goed functioneren door middel van windvang nadrukkelijk rekening dient te worden gehouden. Het plan moet hiervoor waarborgen bevatten.

Op dit moment wordt de Omgevingsverordening voor de provincie vastgesteld. Deze vervangt de Ruimtelijke Verordening. Hierin is de regeling omtrent de molenbiotioop overgenomen uit de Ruimtelijke Verordening:

In bestemmingsplannen die betrekking hebben op gronden gelegen binnen de Molenbiotoop wordt geen nieuwe bebouwing danwel beplanting toegestaan, tenzij in de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat het functioneren van de molen door middel van windvang niet wordt beperkt.

De molenbiotoop wordt daarbij als volgt gedefinieerd:

omgeving van een molen gelegen binnen een straal van 400 meter gerekend vanaf het middelpunt van de molen.

De definitie van molen is daarbij:

door windkracht aangedreven krachtwerktuig met de status van monument ingevolge de Monumentenwet, inclusief het bouwwerk waarin bedoeld werktuig zich bevindt, dat specifiek is opgericht, bestemd of geschikt voor de uitoefening van het maalbedrijf.

Toetsing

In Zeddam bevinden zich twee molens. De Grafelijke Torenmolen en De Volharding. Het plangebied ligt binnen de molenbiotoop van 'De Volharding' aan de Vinkwijkseweg 15. De Volharding is een korenmolen en dateert uit 1891.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.Bpsgzddwonpadevoor-on01_0017.jpg"

Korenmolen De Volharding (bron: molendatabase.nl)

Volgens gegevens (bron: www.gelderland.molenbiotoop.nl in Biotooprapport 30) heeft de molen een askophoogte van 13,25 m. De hoogte van het maaiveld bij de molen is 16,8 m +NAP. Het plangebied ligt op een maaiveldhoogte van 16 m +NAP. Tussen de molen en het plangebied is dus sprake van hoogteverschil.

Verder geeft het rapport weer dat binnen de straal van 400 m in de huidige situatie reeds 3.149 windhinderobjecten, zoals bebouwing en bomen, aanwezig zijn, die de hoogte van de biotoopnorm overschrijden. Bijgaande kaartbeelden geven dit weer. Het linker kaartbeeld is een overzichtskaart van de hoogtemetingen, geclassificeerd in categorieën afhankelijk van de mate van overschrijding van de biotoopnorm. Het rechter kaartbeeld bevat gestandaardiseerde sectorscores, geclassificeerd aan de hand van de mate van overschrijding van de biotoopnorm in een sector.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.Bpsgzddwonpadevoor-on01_0018.jpg"

Overschrijdingen maximale hoogte (bron: www.gelderland.molenbiotoop.nl)

De sectorscores zijn vervolgens toegekend aan de acht hoofdwindrichtingen. De resultaten zijn in bijgaande tabel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.Bpsgzddwonpadevoor-on01_0019.jpg"

Uit deze tabel valt op te maken dat in de huidige situatie de mate van overschrijding van de biotoopnorm bij zuidwestelijke hoofdwindrichting het grootst is, namelijk 84. Ook in noordwestelijke en noordoostelijke richting is de mate van overschrijding groot. In de overige richtingen ligt het aantal overschrijdingen lager. In westelijke, zuidwestelijke en oostelijke richting zijn de waarden ongeveer gelijk.

Per molen is de omgeving geïnventariseerd en beoordeeld als slecht, bedenkelijk, matig, aanvaardbaar of goed. De totaalscore van 451 houdt in dat de molenbiotoop van De Volharding in de huidige situatie als bedenkelijk wordt beoordeeld.

Formule molenbiotoop

Op basis van de molenverordening van de provincie Gelderland, die is vervangen door de Ruimtelijke verordening, gold een formule, op basis waarvan beoordeeld kon worden of de windvang van de molen al dan niet verslechterde. Hoewel deze formule formeel niet meer geldt in Gelderland, wordt het beschouwd als een goed hulpmiddel om te beoordelen of de windvang van een molen verslechtert door de komst van een ruimtelijke ontwikkeling. De formule is om die reden toegepast in het onderhavige geval.

De formule luidt als volgt:

Hx=X/n + (c*z)

waarin:

Hx = de toelaatbare hoogte van een gebouw in meters op een afstand x meter uit de molen. De toelaatbare hoogte wordt gemeten vanaf het waterpasniveau van de begane grond of het maaiveld van de molen;

X = de afstand in meters vanaf het gebouw tot de wieken van de molen;

n = de ruwheidcoëfficiënt volgens de ruwheidsklassentabel van Wieringa: 140 voor open gebied, 75 voor ruw gebied en 50 voor gesloten gebied

c = constante 0,2 (in verband met een windreductie van 5%)

z = askophoogte van de molen

Wanneer de formule wordt toegepast ten behoeve van voorliggend plan, ontstaat het volgende beeld:

H(x) = 100/50 + 0,2 * 13,25 = 4,65 m

De maximale bouwhoogte in het plangebied, gelegen op circa 100 meter afstand van de molen, mag volgens de formule 4,65 meter bedragen. Daar moet het verschil in maaiveldniveau bij worden opgeteld. In onderhavig plan bedraagt dit (16,8-16=) 0,8 meter. De bouwhoogte in het plangebied mag daarom (4,65+0,8=) 5,45 meter bedragen, gemeten vanaf het peil ter plaatse van de nieuwbouwlocatie. In de bovenstaande berekening is uitgegaan van de ruwheidsklasse 50 voor een stedelijk gebied. Het plangebied en de molen liggen namelijk deels aan de rand van de bebouwde kom van Zeddam.

Motivering inpasbaarheid initiatief

Op grond van de provinciale moleninventarisatie wordt daarnaast geconcludeerd dat momenteel al relatief veel objecten aanwezig zijn die de norm overschrijden, zodat de molenbiotoop op dit moment als geheel als bedenkelijk moet worden beoordeeld. De beoogde bouwhoogte van de woning in het plangebied van 7,8 meter, voldoet niet aan de uitkomsten van de molenbiotoopformule. Om verschillende redenen wordt een hogere bouwhoogte inpasbaar geacht:

  • 1. Het plangebied en de voorziene bebouwing zijn gelegen ten noordoosten van de molen. Dit is niet de meest voorkomende windrichting in Nederland (namelijk zuidwesten) en dit beïnvloedt de windvang van de molen dus in mindere mate dan bebouwing die aan de andere kant van de molen wordt toegevoegd.
  • 2. Daarnaast zijn in de huidige situatie tussen het plangebied en de molen al windhinderobjecten aanwezig, die de windvang van de molen beïnvloeden. Het gaat om objecten aan de Padevoortseallee, dichterbij de molen. Dit betreft de woningen aan de Padevoortseallee 32f, 32g en 34. Met name de woning aan de Padevoortseallee 34 belemmert in de huidige situatie al de windvang en staat bovendien in dezelfde windrichting als de beoogde woning in het plangebied. Gezien het feit dat de woning aan de Padevoortseallee een bouwhoogte heeft van circa 7,8 meter, wordt hiermee voldoende onderbouwd dat ook de beoogde woning in het plangebied een maximale bouwhoogte van 7,8 meter kan hebben.
  • 3. Tot slot, heeft ook de moleneigenaar aangegeven dat hij geen problemen voorziet met betrekking tot de molenbiotoop wanneer de nieuwe woning in het plangebied geen hogere bouwhoogte heeft dan de naastgelegen woning.

Conclusie

Het functioneren van de molenbiotoop zal door de beoogde nieuwbouw niet verslechteren. Er wordt voor gezorgd dat de windvang van de molen niet verder wordt beperkt door de maximale bouwhoogte van de woning in het plangebied gelijk te stellen aan de naastgelegen woning aan de Padevoortseallee 34. Bovendien wordt de nieuwe bebouwing gerealiseerd aan de tegenovergestelde richting van de overheersende windrichting. Geconcludeerd wordt dat de molenbiotoop geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.

3.3.6 Verkeer en parkeren

Verkeer

De nieuwe woning wordt op de Padevoortseallee ontsloten. Het extra verkeer kan worden opgenomen in het heersende verkeersbeeld op deze weg.

Parkeren

Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door de aard en omvang van de activiteit waarin het plan voorziet. Om de parkeerbehoefte te bepalen, is gebruik gemaakt van de kengetallen van het CROW3. Bij de berekening van de parkeerbehoefte is voor de nieuwe woning uitgegaan van de categorie 'woning-duur' in een weinig stedelijk gebied in de rest van de bebouwde kom. Hiervoor wordt een parkeernorm van minimaal 2,0 en maximaal 2,2 parkeerplaatsen per woning gehanteerd. In het plangebied is voldoende ruimte aanwezig om een parkeerbehoefte van 2,2 parkeerplaatsen op eigen terrein op te lossen.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect verkeer en parkeren geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.

3.3.7 Kabels en leidingen

In en nabij het plangebied zijn geen kabels en leidingen gelegen, die een juridisch- planologische bescherming genieten. Het plangebied valt niet samen met een zakelijk rechtstrook of een toetsingszone van een leiding, lijn of straalverbinding - gemeten uit het hart van een kabel, leiding of verbinding. Voor het uitvoeren van de grondwerkzaamheden zal een Klic-melding worden verricht. Hiermee vormen de kabels en leidingen geen belemmering voor de omgevingsvergunning.

3.3.8 Economische uitvoerbaarheid

Het voorliggende plan wordt op particulier initiatief gerealiseerd. De kosten die gepaard gaan met de omgevingsvergunning en de kosten voor ontwikkeling en inrichting van het plangebied zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Door middel van een anterieure overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer is dit juridisch vastgelegd. De economische uitvoerbaarheid wordt hiermee geacht te zijn aangetoond.

Hoofdstuk 4 Wijze van bestemmen

4.1 Algemeen

4.1.1 Opbouw van het plan

Het bestemmingsplan omvat een verbeelding, regels en een toelichting. Verbeelding en regels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen kunnen niet los van elkaar worden gezien en dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden toegepast. De toelichting heeft geen eigen rechtskracht, maar vormt wel een belangrijk onderdeel van het plan.

4.1.2 De verbeelding

De analoge verbeelding bestaat uit een kaartblad met een bijbehorende legenda. Op de verbeelding hebben alle binnen het plangebied gelegen gronden een bestemming gekregen.

Binnen de bestemmingen zijn op de verbeelding diverse aanduidingen aangegeven. Aanduidingen hebben slechts juridische betekenis voor zover deze daaraan in de regels zijn toegekend. Een aantal aanduidingen heeft geen enkele juridische betekenis en is uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de verbeelding (bijvoorbeeld topografische gegevens) en worden daarom verklaringen genoemd.

4.1.3 De regels

De regels van het plan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk 1 (artikelen 1 en 2) bevat inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke bestemmingsregels en van de verbeelding te garanderen.
  • Hoofdstuk 2 (artikelen 3 tot en met 5) bevat de regels in verband met de bestemmingen. Per op de verbeelding aangegeven bestemming bevat dit hoofdstuk inhoudelijke regels, welke specifiek voor die bestemming gelden.
  • Hoofdstuk 3 (artikelen 6 tot en met 8) bevat de algemene regels van het plan waaronder algemene gebruiksregels en algemene afwijkingsregels.
  • Hoofdstuk 4 (artikelen 9 en 10) bevatten overgangs- en slotregels.
4.1.4 Bestemmingen

Om recht te doen aan het uitgangspunt dat het plan niet meer dient te regelen dan noodzakelijk is, kent het plan slechts een beperkt aantal bestemmingen. Ook de bijbehorende bouw- en gebruiksregels zijn waar mogelijk beperkt in aantal en in mate van gedetailleerdheid. De regels hebben voor elke bestemming dezelfde opbouw met achtereenvolgens, voor zover aanwezig, de volgende leden:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen (indien aanwezig);
  • afwijken van de bouwregels (indien aanwezig);
  • afwijken van de gebruiksregels (indien aanwezig).

Centraal staat de bestemmingsomschrijving. Daarin worden limitatief de functies en waarden genoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan respectievelijk worden beschermd. In een aantal gevallen geeft de bestemmingsomschrijving daarbij nog een nadere beperking in de vorm van een aanduiding.

De bouwregels zijn direct aan de bestemmingsomschrijving gerelateerd. Ook de gebruiksregels zijn gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving, zij het dat deze regels zijn opgenomen in de algemene gebruiksregels in hoofdstuk 3. Hierin is bepaald dat het verboden is de onbebouwde grond en/of de daarop aanwezige bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel in strijd met het in het plan bepaalde. Bedoeld wordt een gebruik in strijd met de bestemmingsomschrijving.

De afwijkingsregels geven burgemeester en wethouders of het bevoegd gezag bevoegdheden om onder voorwaarden een afwijking van een regel toe te staan.

4.2 Bestemmingsbepalingen

Het bestemmingsplan kent de volgende bestemmingen:

Tuin

Om de openheid aan de voorzijde van de woning en het aanzien van de voorgevel van de woning te behouden, is de bestemming 'Tuin' opgenomen. Binnen deze bestemming zijn de bebouwingsmogelijkheden beperkt.

Wonen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, met inbegrip van beroep aan huis. In het plangebied is een vrijstaande woning toegestaan. De toegestane goot- en bouwhoogten van de hoofdbebouwing is in de regels vermeld. De gronden aan de voorzijde van de woningen zijn bestemd als 'Tuin', zodat deze gronden zoveel mogelijk onbebouwd blijven.

Waarde- Archeologische Verwachting 2

De voor deze bestemming aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

Binnen het plangebied komt één verwachtingswaarde voor: Waarde- Archeologische Verwachting 2. Hiervoor zijn de standaardregels van de gemeente Montferland gebruikt. In deze standaardregels is ook een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de verwachtingswaarde om te zetten naar beschermd archeologisch monument. Hiervoor hanteert de gemeente de dubbelbestemming Waarde - Archeologie.

4.3 Algemene aanduidingsregels

Molenbiotoop

Op de verbeelding staat de windvangzone van molen De Volharding aangegeven. Hoe groter de afstand van de molens, hoe hoger de toegestane hoogte van bebouwing en beplanting. Hoger bouwen is niet uitgesloten, maar vraagt om een zorgvuldige afweging of de windvang van de molen niet wordt belemmerd. Daartoe kunnen B&W ontheffing verlenen, waarbij de belangen van de molen moeten worden meegewogen. In ieder geval mag zonder meer gebouwd worden tot de hoogte van het onderste punt van de verticaal staande wiek.

Bovendien geldt binnen de windvangzone van 400 m dat voor het nieuw aanplanten van bomen, struiken of heesters een omgevingsvergunning nodig is. Een omgevingsvergunning is niet nodig als het gaat om bomen, struiken of heesters waarvan redelijkerwijs aangenomen mag worden dat deze niet hoger worden dan de maximale bebouwingshoogten, zoals opgenomen in de regeling. Ook hier geldt dat hogere bomen en struiken niet zijn uitgesloten, maar daarvoor is een afzonderlijke afweging nodig in het kader van de omgevingsvergunning ten aanzien van het effect daarvan op de windvang.


Uit paragraaf 3.3.5 blijkt dat de woning die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt hoger is dan de hoogte die op grond van de windvangzone is toegestaan. Omdat in deze paragraaf wordt aangetoond dat deze hogere hoogte geen gevolgen heeft voor de windvang vormt de hoogte geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan. Om die reden is in de regeling voor de molenbiotoop opgenomen dat de hoogtebeperkingen uit de regeling niet gelden voor de bouwwerken die worden gebouwd ter uitvoering van dit bestemmingsplan.

Grondwaterbeschermingsgebied

Voor het grondwaterbeschermingsgebied gelden specifieke gebruiksregels van de grond om te voorkomen dat vervuiling van het grondwater ontstaat. Deze gebruiksregels zijn vastgelegd middels de aanduiding ‘milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied'. Hierin zijn de bouwverboden en omgevingsvergunningen voor afwijken en het uitvoeren van werken en werkzaamheden uitgewerkt, die toezien op bescherming van de drinkwaterkwaliteit en kwantiteit.

Hoofdstuk 5 Procedure

5.1 Vooroverleg

Het plan is in het kader van het vooroverleg ex art. 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aan de Provincie Gelderland verstuurd. De provincie heeft op 22 september 2014 aangegeven akkoord te zijn met het plan en de afwijking van de molenbiotoopberekening. Bij onderhavige situatie wordt er namelijk in de windschaduw van een bestaand gebouw gebouwd. De invloed van de nieuwe woning is voor de molen derhalve niet merkbaar en de windvang wordt niet belemmerd. De provincie heeft geen bezwaar tegen de bouw van een woning met een hoogte die gelijk is aan de hoogte van de naastgelegen woning (7,80 meter).

Het waterschap Rijn en IJssel is op 29 april 2014 per mail verzocht om de waterparagraaf in het plan te beoordelen. Het waterschap heeft op 5 juni 2014 aangegeven akkoord te zijn met de inhoud van het bestemmingsplan.

5.2 Zienswijzen

Te zijner tijd worden in deze paragraaf of in een separate bijlage de resultaten van de procedure verwerkt.