direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Zeddam, Delweg - Padevoortseallee
Status: ontwerp
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1955.wpsgzddwondelpad-on01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

Het voornemen bestaat om ter plaatse van het plangebied woningbouw mogelijk te maken in de vorm van maximaal zes grondgebonden woningen op een perceel waar in het verleden een school heeft gestaan. Het schoolgebouw is inmiddels gesloopt om woningbouw mogelijk te maken.

Voor de locatie geldt het bestemmingsplan 'Kom Zeddam'. Op basis van dit bestemmingsplan is de locatie bestemd als 'Maatschappelijk', waarbij tevens de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 3' is opgenomen. In het geldende bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het college van burgemeester en wethouders de mogelijkheid biedt om ter plaatse van deze aanduiding de bestemming te wijzigen in bestemmingen ten behoeve van woningbouw. Hiervoor moet een wijzigingsplan worden opgesteld. Voorliggend wijzigingsplan maakt de realisatie van de nieuwe woningen mogelijk.

1.2 Plangebied

Het plangebied betreft een grasveld terrein tussen de Delweg en de Padevoortseallee. Het plangebied is verder gelegen tussen de Roncallischool en een huisartsenpraktijk. Op navolgende afbeeldingen is de ligging van het plangebied in Zeddam weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.wpsgzddwondelpad-on01_0001.png"

Situering van plangebied in Zeddam

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.wpsgzddwondelpad-on01_0002.png" Luchtfoto met plangebied

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voor het plangebied is het bestemmingsplan 'Kom Zeddam' vigerend. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad van Montferland op 19 december 2013.

Op basis van dit bestemmingsplan is de locatie bestemd als 'Maatschappelijk', waarbij tevens gebiedsaanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 3' is opgenomen. Volgens artikel 24.2 van de planregels zijn Burgemeester en wethouders bevoegd de bestemming binnen deze zone te bestemmen voor 'Wonen', 'Tuinen', 'Verblijfsdoeleinden' en 'Groen'. Hiermee kunnen woningen in de klassen 'vrijstaand of 'aaneengebouwd' worden toegestaan. Verder is er sprake van een gebiedsaanduidingen milieuzone 'grondwaterbeschermingsgebied' en vrijwaringszone 'molenbiotoop'.

Navolgend is een uitsnede van bestemmingsplan 'Kom Zeddam' weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.wpsgzddwondelpad-on01_0003.jpg"

Uitsnede bestemmingsplan (plangebied is gelegen binnen gele stippellijn)

Op de uitsnede van het bestemmingsplan komt naar voren dat het plangebied voor dit wijzigingsplan kleiner is dan het aanduidingsvlak voor de gebiedsaanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 3'. Aan de westzijde behoort een deel toe aan het terrein van de Roncallischool en aan de oostzijde is ruimte gereserveerd voor een mogelijke uitbreiding van de naastgelegen huisartsenpraktijk.

Voor de gronden binnen het plangebied geldt tevens het bestemmingsplan 'Parapluherziening Wonen en Horeca', dat door de raad van de gemeente Montferland is vastgesteld op 21 november 2019. Dit bestemmingsplan is opgesteld om de regie te houden op de huisvesting van arbeidsmigranten. Verder is ook het bestemmingsplan 'Facetplan parkeren' van toepassing (vaststelling op 29 november 2018). In dit bestemmingsplan is het gemeentelijke parkeerbeleid juridisch planologisch geborgd.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting bestaat uit zes hoofdstukken. Na het inleidende hoofdstuk is in hoofdstuk 2 ingegaan op de bestaande en de toekomstige situatie. In hoofdstuk 3 is de voorgenomen ontwikkeling getoetst aan het relevante ruimtelijk beleid van het Rijk, de provincie, de regio(s) en de gemeente Montferland. Hoofdstuk 4 gaat nader in op de haalbaarheid van de verschillende milieu- en omgevingsaspecten. Hierna is in hoofdstuk 5 nader ingegaan op de juridische planaspecten. Tot slot is in hoofdstuk 6 aangegeven op welke wijze de initiatiefnemers met de betrokken partijen gecommuniceerd hebben en hoe de procedure is verlopen.

Hoofdstuk 2 Bestaande en toekomstige situatie

2.1 Historische situatie

Eind jaren '60 is de noordzijde van het plangebied bebouwd met een school (Huishoudschool L.H.N.O.) die later in gebruik is genomen ten behoeve van diverse maatschappelijke functies zoals een kleuterschool. Het plangebied was destijds deels bebouwd en voor het overige grotendeels verhard (schoolplein). De school is rond 2010 gesloopt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.wpsgzddwondelpad-on01_0004.png"

Luchtfoto 2010

2.2 Bestaande situatie

In de huidige situatie betreft het plangebied een grasveld en enkele bosschages.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.wpsgzddwondelpad-on01_0005.jpg"

Huidige situatie gezien vanaf de Delweg

2.3 Toekomstige situatie

Het voornemen bestaat om op de locatie maximaal zes grondgebonden woningen te realiseren. De exacte invulling van het plangebied is nog niet bepaald. In de regels van het bestemmingsplan en de verbeelding zijn de juridisch-planologische kaders van de ontwikkeling opgenomen. Zie hiervoor tevens Hoofdstuk 5 van deze toelichting. Het navolgende stedenbouwkundige plan geeft een mogelijke invulling van het plangebied weer die op basis van de randvoorwaarden mogelijk is. Het weergegeven stedenbouwkundige plan bestaat uit maximaal zes geschakelde patiowoningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.wpsgzddwondelpad-on01_0006.jpg"

Mogelijke stedenbouwkundige invulling

Deze invulling gaat uit van twee aaneengebouwde patiowoningen aan de Delweg en vier aaneengebouwde patiowoningen die op de Padevoortseallee zijn georiënteerd. In de stedenbouwkundige opzet is aan de Delweg ook ruimte gereserveerd voor een mogelijke uitbreiding van de naastgelegen huisartsenpraktijk.

Met de realisatie van maximaal zes woningen in de kern Zeddam wordt voorzien in een actuele behoefte aan woningen op lokaal en regionaal niveau. Onderhavig plan versterkt de vitaliteit van de kern Zeddam door te zorgen voor een vergroting van het draagvlak van de bestaande voorzieningen.

Hoofdstuk 3 Beleid en regelgeving

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bepaalt welke kaderstellende uitspraken van het kabinet bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Het gaat onder meer om nationale belangen als Rijksvaarwegen, Defensie, Natuurnetwerk Nederland, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en Primaire waterkeringen.
Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij het Natuurnetwerk Nederland en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Ten aanzien van de begrenzing van de EHS is bepaald dat niet het rijk, maar de provincies die grenzen (nader) bepalen.

Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

Toetsing

Voorgenomen plan raakt geen van de nationale belangen en is niet in strijd met het bepaalde in de SVIR en het Barro.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro 3.1.6 tweede lid)

Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek is opgenomen. In artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de nieuwe ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Dit belang staat beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte binnen een breder kader van een goed systeem van ruimtelijke ordening. Met de ladder worden eisen gesteld aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De toelichting bij een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien die ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Toetsing

Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Voorliggend initiatief zou kunnen worden aangemerkt als een woningbouwlocatie. Deze term is echter niet gedefinieerd in het Bro. Uit jurisprudentie (zie bijvoorbeeld uitspraak ABRvS201501297/1/R4) blijkt dat woningbouwplannen met elf woningen niet hoeven te worden aangemerkt als woningbouwlocatie, maar grotere woningbouwplannen wel.

Onderhavig initiatief maakt de realisatie van maximaal zes woningen mogelijk. Het initiatief wordt niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling. Om die reden is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing. Met het initiatief zijn geen nationale belangen gemoeid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie

Op 19 december 2018 is de omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' vastgesteld. In deze visie beschrijft de provincie welke richting de provincie op wil op het gebied van energie, klimaat, water, voedsel en ook hoe de provincie de omgeving wil inrichten.

Om samen een Gaaf Gelderland te bereiken, legt de provincie bij het uitvoeren van haar taken de focus op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met behulp van zeven ambities geeft de provincie hier richting aan:

  • energietransitie;
  • klimaatadaptatie;
  • circulaire economie;
  • biodiversiteit;
  • bereikbaarheid;
  • economisch vestigingsklimaat;
  • woon- en leefklimaat.

Voor dit bestemmingsplan is de ambitie voor het woon- en leefklimaat van toepassing. De provincie streeft naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Zo worden de economische kracht en kwaliteit van leven in Gelderland versterkt, nu en in de toekomst.

Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang. Bovendien draagt een goede kwaliteit van de leefomgeving bij aan gezondheid. Goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen, een mooie natuur; het is allemaal van belang. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende woonkwaliteiten, zowel stedelijke als landelijke. De Gelderse streken hebben ieder hun eigen aard, waar mensen zich thuis en verbonden met elkaar voelen. In onze groeiende Gelderse steden komen veel activiteiten samen. Tegelijkertijd wordt geïnvesteerd in een vitaal platteland, juist als daar krimp plaatsvindt. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand stedelijk gebied het vertrekpunt. De provincie geeft de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen en gaat voor concentraties van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, kan worden uitgebreid aan de randen van de steden of dorpen.

Toetsing

Voorliggend plan voorziet in de realisatie van maximaal zes nieuwe woningen binnen bestaand stedelijk gebied. Met de herontwikkeling van het plangebied wordt een nieuwe invulling gegeven aan een in onbruik geraakte locatie van een voormalige school. De nieuwe bebouwing wordt zorgvuldig ingepast in de bestaande bebouwingsstructuur in de omgeving van het plangebied. Daarnaast dragen de woningen bij aan een vergroting van het draagvlak voor voorzieningen en versterkt de vitaliteit van Zeddam. Het plan is daarmee in overeenstemming met de provinciale Omgevingsvisie.

3.2.2 Omgevingsverordening

De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.

Ten aanzien van voorliggend wijzigingsplan zijn de regels ten aanzien van de onderwerpen 'wonen' en 'molenbiotoop' relevant.

Wonen

In de verordening wordt aangegeven dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts zijn toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma, successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.

Grondwaterbeschermingsgebied

In artikel 2.6 en artikel 3.3 zijn regels opgenomen ter bescherming van grondwaterbeschermingsgebieden. In dit artikel 2.6 is opgenomen dat grondwaterbeschermingsgebieden in een bestemmingsplan een bestemming krijgen die hetzelfde of een lager risico voor het grondwater met zich meebrengt dan de vigerende bestemming. In de toelichting bij bestemmingsplannen voor grondwaterbeschermingsgebieden wordt beschreven hoe een nieuwe bestemming zich verhoudt tot deze regel. In artikel 3.3 zijn er regels opgenomen over grondwaterbescherming met het oog op de waterwinning. Voorkomen moet worden dat er negatieve gevolgen optreden voor de kwaliteit van het grondwater binnen de grondwaterbeschermingsgebieden.

Molenbiotoop

In de verordening zijn regels opgenomen ten behoeve van het behoud en bescherming van molenbiotopen van windmolens met een monumentenstatus. De bescherming van molenbiotopen betreft vooral behoud van het functioneren door middel van een vrije windvang. Voor windtoevoer geldt dat binnen een straal van 400 meter gerekend vanaf het middelpunt van de molen, beperkingen moeten worden gesteld aan het oprichten van bebouwing en beplanting. In bestemmingsplannen die betrekking hebben op gronden gelegen binnen deze straal wordt geen nieuwe bebouwing dan wel beplanting toegestaan, tenzij in de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat het functioneren van de molen door middel van windvang niet wordt beperkt.

Toetsing

Voorliggend plan voorziet in de realisatie van maximaal zes nieuwe woningen binnen bestaand stedelijk gebied. De voorgenomen ontwikkeling is opgenomen in het woningbouwprogramma van de gemeente Montferland dat regionaal is afgestemd met de regio De Liemers (zie paragraaf 3.4). In het toekomstige bouwplan worden maatregelen genomen om de grondwaterkwaliteit niet negatief te beïnvloeden. Verder neemt de hoeveelheid verharding af ten opzichte van de situatie waarin het schoolgebouw nog aanwezig was (zie paragraaf 4.7). Het plangebied is deels gelegen in de molenbiotoop van de nabijgelegen Korenmolen 'De Volharding'. Uit de toetsing uit paragraaf 4.9 blijkt dat de molenbiotoop geen belemmering vormt voor de uitvoering van het initiatief.

Het plan is in overeenstemming met de provinciale Omgevingsverordening.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Liemerse Woonagenda 2017-2027

Op 26 september 2017 is de Liemerse Woonagenda 2017 – 2027 vastgesteld door het college van B&W van Montferland. Op 14 november 2017 heeft Gedeputeerde Staten (GS) de woonagenda Liemers 2017 – 2027 vastgesteld, waarmee de agenda nu ook onderdeel is geworden van het provinciaal beleid.

De regionale woningbouwafspraken zijn tot stand gekomen op basis van recent uitgevoerd onderzoek naar de toekomstige woonbehoeftes in de Liemers en doorvertaald naar de verschillende gemeenten. Daarbij is gewerkt met twee varianten; een basisvariant en een plusvariant. De basisvariant gaat voor de gemeente Montferland uit van een woningbehoefte van 880 nieuwbouwwoningen in de periode 2017 – 2027. In de plusvariant wordt een woningbehoefte voor de gemeente Montferland verondersteld in de periode 2017 – 2027 van 1.235 woningen. De toevoeging van woningen (en uitbreiding van de woningvoorraad) is noodzakelijk om de woningvraag als gevolg van de toename van het aantal huishoudens te kunnen faciliteren.

Zolang de behoefte in de periode 2017 - 2027 lager is dan de voorraad harde plancapaciteit hebben gemeenten op grond van de Liemerse woonagenda de vrijheid om naar eigen inzicht, maar met de uitgangspunten uit het kwalitatieve deel, plannen te ontwikkelen. Uitgaande van een harde plancapaciteit van circa 350 woningen op 1 januari 2017 in de gemeente Montferland, betekent dit dat er ruimte is om tot 530 woningen aan nieuwe plannen toe te voegen in de periode tot 2027.

Toetsing

Voorliggend plan voorziet in de realisatie van een beperkt aantal nieuwe woningen binnen bestaand stedelijk gebied. Het plan voorziet hiermee toe op de herontwikkeling van de locatie van een reeds gesloopt schoolgebouw. Er is daarmee sprake van inbreiding binnen bestaand stedelijk gebied. Met de toevoeging van maximaal zes woningen wordt gedeeltelijk voorzien in de vraag naar woningen in de gemeente Montferland. De ontwikkeling past daarmee binnen de afgesproken provinciale en regionale kaders.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Montferland 2009

Op 23 april 2009 is de Structuurvisie Montferland 'Ideeën voor een plek' vastgesteld. De structuurvisie geldt voor het gehele gemeentelijke grondgebied, met uitzondering van de bebouwde kommen. Het doel van de structuurvisie is tweeledig:

  • Het samenbrengen en actualiseren van bestaande visies en andere beleidsdocumenten in een nieuwe visie. Het gaat dus niet om het formuleren van nieuw beleid, maar om het samenbrengen in een visie van reeds bestaand beleid.
  • Het bestendigen van het gevestigde voorkeursrecht voor enkele uitbreidingslocaties; in het Regionaal Plan van de Stadsregio Arnhem/Nijmegen zijn een aantal uitbreidingsrichtingen van woonkernen opgenomen. In de structuurvisie worden deze zoekrichtingen vertaald en begrensd in concrete locaties. Daarnaast kan via de structuurvisie het gevestigde voorkeursrecht voor enkele uitbreidingslocaties worden bestendigd.

Deze structuurvisie blijft een visie op hoofdlijnen. De structuurvisie is in beeld gebracht op de kaart Structuurvisie Montferland. Op de kaart is het plangebied aangeduid als 'contour bebouwd gebied'. Hierbinnen is woningbouw mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.wpsgzddwondelpad-on01_0007.png"

Uitsnede kaart Structuurvisie Montferland (plangebied is gelegen binnen rode kader)

Toetsing

Voorliggend plan voorziet in de realisatie van maximaal zes nieuwe woningen binnen bestaand stedelijk gebied. Onderhavig plangebied ligt binnen contour bebouwd gebied. Woningbouw is mogelijk binnen deze contour. Op basis hiervan kan worden gesteld dat onderhavige ontwikkeling past binnen de Structuurvisie van de gemeente Montferland.

3.4.2 Woonvisie Montferland 2016-2020

In de Woonvisie Montferland 2016-2020 legt de gemeente haar ambities, doelstellingen en maatregelen vast over het wonen in de gemeente voor de komende jaren. De gemeente hanteert daarbij de volgende visie op het wonen:

De gemeente Montferland is een groene gemeente, die haar inwoners de kans geeft binnen deze gemeente de wooncarrière te doorlopen. Bijzondere aandacht krijgen de jonge, vaak startende huishoudens en de groeiende groep ouderen. Bestaande woongebieden, woningen en vastgoed worden optimaal benut en ontbrekende woningen en woonruimten voegen we toe. De gemeente Montferland wil haar bewoners een prettige woon- en leefsituatie op kernenniveau blijven bieden. De gemeente heeft vooral een regierol bij het realiseren van haar doelen.

Bij deze visie behoren de volgende ambities:

  • Inwoners moeten binnen de gemeente een wooncarrière kunnen doorlopen. Dat houdt in dat de gemeente jonge en startende woningzoekenden de kans wil geven binnen de gemeente de gewenste woning te vinden, waar mogelijk op kernenniveau.
  • Huishoudensgroei neemt af en bevolking verandert van samenstelling, o.a. vergrijzing. De gemeente wil deze groeiende groep ouderen en mensen met een zorgvraag ondersteunen om zo lang mogelijk zelfstandig te kunnen blijven wonen.
  • De gemeente wil een huurwoningvoorraad die wat betreft omvang en betaalbaarheid past bij de woningvraag van de huidige en toekomstige inwoners. Daarnaast streeft de gemeente naar een meer duurzame en energiezuinige woningvoorraad.
  • Er zijn nog ruim 1.000 woningen nodig in de periode 2015-2025; met de provincie zijn afspraken gemaakt voor het realiseren van 419 woningen in de periode 2015-2019.
  • Huisvesten van vergunninghouders om bijdrage te leveren aan het actuele vraagstuk.
  • Leefbaarheid in de kernen en wijken bevorderen door woningbouw, door verbetering van bestaande woningen en de woonomgeving.


Toetsing

Met het vaststellen van de Liemerse Woonagenda 2017-2027 (zie paragraaf 3.3) is de kwantitatieve woningbouwopgave uit gemeentelijke woonvisie komen te vervallen. Voor de komende tien jaar bestaat er een woningbouwopgave van 880 woningen in de gemeente Montferland. Voorliggend plan voorziet in de realisatie van maximaal zes nieuwe woningen binnen bestaand stedelijk gebied. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt voorzien in de actuele woningbehoefte in de gemeente Montferland in het algemeen en Zeddam in het bijzonder.

3.4.3 Groenstructuurplan

Op 27 januari 2011 is het Groenstructuurplan voor de gemeente Montferland vastgesteld. Het groen is kenmerkend voor de ruimtelijke kwaliteit en aantrekkelijkheid van het landschap, met name ook van de kernen. Velen hebben belang bij aantrekkelijke kernen die, naast mogelijkheden voor een vitale economie, rust en ruimte bieden. Voor iedere kern is een werkboek opgesteld dat handreikingen biedt voor het ontwikkelen en begeleiden van projecten. Drie motto's staan in het Groenstructuurplan centraal:

  • 1. sluit aan bij het landschap;
  • 2. versterk de karakteristiek van de kern;
  • 3. draagvlak in projecten.

De visie benoemt op de groenstructuurkaart de volgende uitgangspunten tot het jaar 2030:

  • lanen herstellen met nieuwe linden;
  • pleksgewijs solitaire eiken en linden in historische linten;
  • laanbeplanting met allure als zuidelijke entree;
  • groene poorten bij rotondes randweg versterken;
  • parken nieuw leven inblazen;
  • brinken op knooppunten historische linten creëren;
  • iedere wijk eigen variatie op grote lijn;
  • groenstructuur in het centrum behouden en versterken;
  • twee groene corridors in hoofdgroenstructuur versterken;
  • water beleefbaar maken in de Blauwe Graaf;
  • beplanting om dorp langs randweg versterken;
  • belangrijke zichtlijnen koesteren;
  • doorzichten vanuit dorp naar landschap behouden.

Zeddam

Als onderdeel van het Groenstructuurplan, heeft de gemeente voor elke kern een werkboek gemaakt. Het werkboek vormt als het ware een brug tussen de groenstructuurvisie en de uitwerking ervan in projecten. In vergelijking met de andere kleine kernen is Zeddam bijzonder doordat het op de helling van de berg ligt en het bos op de berg het dorp als het ware omarmt. Zeddam is sterk afhankelijk van recreatie en toerisme. Waar mogelijk dient de groenstructuur de recreatieve aantrekkelijkheid te versterken.

Op de kaart met de visie voor de groenstructuur in het werkboek "Groen in de kern Zeddam!" is het plangebied aangeduid als 'een boulevard met een laan en groene balkons'. De 's-Heerenbergseweg vormt tegenwoordig samen met de Kilderseweg de overgang van het bovendorp met het benedendorp. Dit historische lint heeft vanouds een majestueuze laanbeplanting. Op verschillende plekken langs deze weg is een mooi uitzicht mogelijk op lager gelegen delen van Zeddam. Met name bij de wegen die naar het oosten lopen en bij plekken zoals het begin van de Padevoortseallee zijn hiervoor mogelijkheden. Voorgesteld wordt om van deze plekken 'groene balkons' te maken. Op sommige plekken is wel een lage haag als reling of als overgang naar de weg nodig. Ook kunnen soms bij een balkon enkele nieuwe linden aangeplant worden aansluitend bij de bestaande bomen en bij de vernieuwde laanbeplanting. Door de groene balkons krijgt de 's -Heerenbergseweg met de Kilderseweg allure én verkeersveiligheid: als een boulevard. De Padevoortseallee is aangeduid ten behoeve van behoud van belangrijke groenelementen. Voor de Delweg is de visie om enkele eiken te plaatsen

Toetsing

Met de ontwikkeling van het plangebied wordt de bestaande groenstructuur aan de zuidzijde van het plangebied grotendeels behouden. De herontwikkeling biedt tevens mogelijkheden om deze bestaande groenstructuur, in de vorm van laanbomen, aan de Padevoortseallee te versterken. Het plan voldoet daarmee aan de motto's van het Groenstructuurplan.

3.4.4 Bomenbeleid 'De kracht van Bomen'

Op 9 januari 2020 heeft de gemeenteraad van Montferland het bomenbeleid 'De kracht van Bomen' vastgesteld. Het beleid is bedoeld als ondersteuning bij het nemen van besluiten rondom bomen die de gemeente Montferland boomrijk en leefbaar houden.

Het bomenbeleid gaat in op de inventarisatie van monumentale en bijzondere bomen, het beheer van bomen, de omgang met bomen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Ook wordt aangegeven hoe wordt omgegaan met overlast en klachten over bomen.

Het uitgangspunt bij ruimtelijke plannen en ingrepen ten behoeve van vervanging dan wel onderhoud, is "bescherming, behoud en inpassing van het bomenbestand tenzij. Het tenzij betekent dan een zorgvuldig uitgewerkte motivatie en aanvullend onderzoek om de kap van bomen te onderbouwen".

Het is belangrijk om bij ruimtelijke plannen in een vroeg stadium te beoordelen of het mogelijk is waardevolle/of beeldbepalende bomen te behouden of in te passen. Vervolgens is ook tijdens de bestek en uitvoeringsfase de aandacht voor bomen binnen een project aan de orde.

Toetsing

In het plangebied zijn vier volwassen bomen aanwezig. Twee van deze bomen kunnen op basis van het stedenbouwkundige plan, zoals opgenomen in paragraaf 2.3 niet duurzaam worden behouden. Het stedenbouwkundig plan laat zien dat er in het plangebied rekening is gehouden met de compensatie door ruimte op te nemen voor twee nieuwe bomen aan de Padevoortseallee.

3.4.5 Bestemmingsplan 'Kom Zeddam'

In het bestemmingsplan 'Kom Zeddam' is zoals beschreven een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. In artikel 24.4 is bepaald dat Burgemeester en wethouders de mogelijkheid heeft om ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied'- 3, de gronden te wijzigen in de bestemmingen 'Wonen', 'Tuinen', 'Verblijfsdoeleinden' en 'Groen' met dien verstande dat.

  • a. woningen in de klassen 'vrijstaand' of 'aaneengebouwd' zijn toegestaan;
  • b. de wijziging past binnen het gemeentelijk volkshuisvestelijk beleid;
  • c. door middel van een bodemonderzoek dient te worden aangetoond, dat de bodem in milieuhygiënische zin geschikt is voor woondoeleinden;
  • d. er mag geen onevenredige aantasting van aan de grond eigen zijnde archeologische waarden plaatsvinden;
  • e. het plan voldoet aan eisen gesteld in verband met de luchtkwaliteit;
  • f. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de ter plaatse voorkomende ecologische waarden.

Toetsing

Hierna wordt het initiatief per voorwaarde uit het bestemmingsplan 'Kom Zeddam' getoetst.

Ad 3.4.4 sub a

Op de verbeelding is binnen de bestemming 'Wonen' de aanduiding 'aaneengebouwd' opgenomen.

Ad 3.4.4 sub b

Het voornemen om maximaal zes woningen mogelijk te maken past binnen het volkshuisvestelijk beleid zoals is omschreven in paragraaf 3.4.

Ad 3.4.4 sub c

Om aan te tonen of de bodemkwaliteit geschikt is voor woondoeleinden is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd zoals is omschreven in paragraaf 4.1. Uit het onderzoek is gebleken dat de bodem hiervoor geschikt is.

Ad 3.4.4 sub d

Op basis van de uitgevoerde archeologische onderzoeken, is het plangebied vrijgegeven voor verdere ontwikkeling (zie paragraaf 4.8). Door de uitvoering van het plan is geen sprake van onevenredige aantasting van archeologische waarden ter plaatse van het plangebied.

Ad 3.4.4 sub e

Uit paragraaf 4.3 blijkt dat luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor onderhavig initiatief.

Ad 3.4.4 sub f

Uit de uitgevoerde quickscan natuur zijn geen belemmeringen naar voren gekomen ten aanzien van voorgenomen ontwikkeling (zie paragraaf 4.6).

Hoofdstuk 4 Haalbaarheid

4.1 Bodem

4.1.1 Algemeen

In het kader van de herziening van het bestemmingsplan moet aangetoond worden dat de bodem geschikt is voor de voorgenomen ontwikkeling. Dit houdt in dit geval in dat uit onderzoek moet blijken dat er geen verontreiniging aanwezig is, of dat de eventueel aanwezige verontreiniging niet schadelijk is, of welke maatregelen nodig zijn om de bodem geschikt te maken om de voorgenomen ontwikkeling te realiseren.

4.1.2 Toetsing

Door Buro Ontwerp & Omgeving is in mei 2018 een verkennend bodemonderzoek en verkennend onderzoek asbest in bodem uitgevoerd1. Het onderzoek is als Bijlage 1 bijgevoegd. De conclusies uit het onderzoek worden hierna kort behandeld.

Voorafgaand aan het veldwerk is het maaiveld geïnspecteerd op de aanwezigheid van asbestverdachte materialen. Hierbij zijn geen asbestverdachte materialen aangetroffen. Het uitgegraven materiaal is per inspectiegat gezeefd (20 mm) en afzonderlijk beoordeeld op de aanwezigheid van asbestverdachte materialen in de fractie >20 mm. Ook hierbij zijn geen asbestverdachte materialen waargenomen. Tot circa 0,5 m –mv is de bodem zwak puinhoudend. Tot circa 1,0 m –mv bevat de bodem sporen puin. Plaatselijk bevat de bodem puinbijmengen tot circa 2 m –mv. Hieronder zijn zintuiglijk geen bijmengingen waargenomen.

Uit de analyses komt naar voren dat de bovengrond plaatselijk licht verontreinigd is met PAK. De ondergrond is niet verontreinigd. Het grondwater is eveneens niet verontreinigd.

In de bovengrond en de ondergrond is geen asbestverdacht materiaal in de fractie > 20 mm waargenomen. In de vier onderzochte mengmonsters zijn in de fractie < 20 mm eveneens geen verhoogde asbestgehaltes gemeten.

Op basis van het onderzoek vormt de vastgestelde milieuhygiënische bodemkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen herontwikkeling (woningbouw).

4.1.3 Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.

4.2 Geluid

4.2.1 Algemeen

De mate waarin het geluid onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In het bestemmingsplan moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals woningen, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies binnen de geluidszone van (spoor)wegen en/of industrieterreinen worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting.

4.2.2 Toetsing

Onderhavige ontwikkeling betreft de bouw van maximaal zes nieuwe woningen. Woningen zijn geluidsgevoelige bestemmingen. Voor de omliggende wegen geldt een 30 km/u regime. Voor wegen met een 30 km/u regime is geen onderzoekszone van toepassing, waardoor een onderzoek achterwege kan blijven. Gezien de verkeersintensiteiten van de nabijgelegen wegen en de afstand tot deze wegen, is er geen geluidhinder te verwachten op de woningen. Er is daarmee sprake van een goede ruimtelijke ordening.

Er is geen sprake van geluidhinder als gevolg van (gezoneerde) industrieterreinen of een spoorwegen, omdat deze niet aanwezig zijn in de omgeving van het plangebied.

4.2.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect geluid geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.

4.3 Luchtkwaliteit

4.3.1 Algemeen

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.
Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd, kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht, waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.
Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.

4.3.2 Toetsing

Voorliggend initiatief maakt de bouw van maximaal zes woningen mogelijk. Volgens de ministeriële regeling NIBM draagt een bouwplan van deze omvang (minder dan 1.500 woningen) niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de lokale luchtkwaliteit onderzocht, zodat onacceptabele gezondheidsrisico's kunnen worden uitgesloten. Hiertoe is de monitoringstool2 uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van de rijksoverheid geraadpleegd. De monitoringstool geeft inzicht in de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in het plangebied tussen 2016 en 2030. De monitoringstool kent scenario's zonder en met lokale maatregelen die er voor moeten zorgen dat op termijn overal aan de grenswaarden wordt voldaan. Beide typen scenario's laten in de toekomst een afname van de concentraties zien. Dit komt doordat bedrijven en het verkeer steeds schoner worden door technologische verbeteringen. De monitoringstool maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2016, 2020 en 2030 in het plangebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.
In het plangebied worden geen gevoelige functies beoogd zoals bedoeld in het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Toetsing aan de grenswaarden is daarom niet noodzakelijk.

4.3.3 Conclusie

Op basis van voorgaande kan worden geconcludeerd dat zowel vanuit de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor onderhavig initiatief.

4.4 Externe Veiligheid

4.4.1 Algemeen

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen; de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Hierbij wordt gekeken naar de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Er wordt daarbij een onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.


Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico wordt uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.


Groepsrisico

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in een keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de affectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi (Besluit externe veiligheid inrichtingen) (stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.

4.4.2 Toetsing

Voorliggende ontwikkeling voorziet in de realisatie van nieuwe kwetsbare objecten, namelijk zes nieuwe woningen. Om te bepalen waar er zich stationaire en mobiele bronnen bevinden, is de risicokaart Nederland geraadpleegd. De navolgende afbeelding bevat een uitsnede van de risicokaart. De globale ligging van het plangebied is aangeduid met een blauw kader. Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van de Risicokaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.wpsgzddwondelpad-on01_0008.png"

Uitsnede risicokaart


Ten oosten van de locatie ligt een buisleiding. Deze hogedruk aardgasleiding heeft als kenmerk N-566-09 en heeft een druk van 40 bar en een diameter van 168 mm. Met betrekking tot het plaatsgebonden risico geldt voor de aanwezige buisleiding dat er geen 10-6 contour aanwezig is. Het invloedsgebied van de deze buisleiding bedraagt 78 m. Het plangebied bevindt zich op circa 1.700 meter afstand van de leiding. Derhalve is een verantwoording van het groepsrisico niet noodzakelijk.

4.4.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect externe veiligheid geen belemmeringen vormt ten aanzien van de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied.

4.5 Bedrijvigheid en milieuzonering

4.5.1 Algemeen

Indien door middel van een plan nieuwe, gevoelige functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu mogelijk kan worden gemaakt. Hierbij moet rekening worden gehouden met omliggende functies met een milieuzone. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van een nieuwe gevoelige functie.

Wat betreft de aanbevolen afstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies, zoals wonen, is de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten geraadpleegd. Hierin worden richtafstanden voor het omgevingstype 'gemengd gebied' als 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied' aanbevolen.

Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een rustige woonwijk en het buitengebied komen vrijwel geen andere functies voor. De richtafstanden gelden voor een gemiddeld nieuw bedrijf en gaan uit van het gebiedstype 'rustig woongebied'. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden worden verminderd.

4.5.2 Toetsing

In het plangebied en zijn omgeving is voornamelijk sprake van woningen, hierdoor is er sprake van een rustige woonwijk.

Hinderveroorzakende functies in het plangebied

Binnen het plangebied worden geen functies gerealiseerd die milieuhinder veroorzaken. De woningen zelf zijn wel milieuhindergevoelig.

Hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied

Naast voorgenoemde toetsing moet onderzocht worden of de functies in het plangebied hinder ondervinden van hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied. Hierna wordt daarop ingegaan.

Op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' kunnen de omliggende hinderveroorzakende functies als volgt worden gecategoriseerd:

Functie   Adres   Categorie o.b.v. VNG brochure  
Huisartsenpraktijk de Timp   Delweg 24   Artsenpraktijken, klinieken en dagverblijven  
Roncallischool (basisschool)   Padevoortseallee 21   Scholen voor basis- en algemeen voortgezet onderwijs  

De VNG-brochure geeft de volgende minimaal aanbevolen richtafstanden (in meters) aan voor deze functies:

Functie   Geur   Stof   Geluid   Gevaar   Grootste afstand  
Artsenpraktijken, klinieken en dagverblijven   0   0   10   0   10  
Scholen voor basis- en algemeen voortgezet onderwijs   0   0   30   0   30  

De maximale richtafstand van de school, die volgt uit de VNG-brochure, bedraagt 30 m voor het aspect geluid. De afstand tussen de meest nabij gesitueerde woningen (bouwvlak) en het schoolplein, dat wordt aangemerkt als de maatgevende geluidsbron, bedraagt minimaal 30 m.

Verder bedraagt de afstand tussen de gevel van de artsenpraktijk en de meest nabij gelegen woning (bouwvlak) minimaal 10 m. De afstanden tussen de nieuw te realiseren woningen en de omliggende functies is daarmee voldoende groot.

4.5.3 Conclusie

Uit bovenstaande wordt geconcludeerd dat er vanuit het aspect bedrijvigheid en milieuzonering geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.

4.6 Flora en fauna

4.6.1 Algemeen

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten getoetst worden aan de Wet natuurbescherming. Bij de toets van een ruimtelijke ontwikkeling wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.

4.6.2 Toetsing

In 2 april 2018 is door Foreest Groen Consult een quickscan natuuronderzoek uitgevoerd3 ter plaatse van het plangebied. De resultaten van het onderzoek zijn in Bijlage 2 bij deze toelichting opgenomen.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt buiten de Natura 2000 gebieden en op ruime afstand tot deze gebieden (ruim 6 km). Van een externe werking zal geen sprake zijn, indien de locatie als wonen of kleine bedrijvigheid wordt bestemd.

Het plangebied ligt buiten de zones van het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Gelderse Groene Ontwikkelingszone (GO). De kernkwaliteiten worden met de ontwikkeling niet aangetast.

Soortenbescherming

Uit de quickscan komt naar voren dat vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen niet in het plangebied aanwezig zijn. Er zijn geen gebouwen en in de aanwezige bomen zijn geen holten en of spleten aanwezig die dienst kunnen doen als verblijfplaats. Het veranderen van het gebied heeft ook geen gevolgen voor een eventuele vliegroute van vleermuizen. De Wet natuurbescherming wordt voor de soortgroep vleermuizen mogelijk overtreden. Nader onderzoek naar deze soortgroep is daarom noodzakelijk.

In de omgeving zijn meerdere broedvogels aangetroffen. In de aanwezige bomen, binnen het plangebied, zijn geen holten aanwezig die als nestlocatie kunnen dienen. Ook zijn er geen nestkasten aanwezig. In aanwezige de beplantingen kunnen echter wel vogels broeden. Met de aanwezigheid van broedvogels moet dus rekening worden gehouden. Bij het verwijderen van de beplanting in het broedseizoen kan een overtreding ontstaan van de wet natuurbescherming indien hierbij nesten van vogels worden verstoord. De Wet natuurbescherming wordt voor de soortgroep broedvogels kan mogelijk worden overtreden bij het opruimen van de beplanting in het broedseizoen. Nader onderzoek is alleen noodzakelijk bij het opruimen van beplantingen tijdens het broedseizoen.

4.6.3 Conclusie

Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.7 Water

4.7.1 Beleid

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rijn en IJssel. In het Waterbeheerplan 2016-2021 van Waterschap Rijn en IJssel laat het waterschap zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten zij in de samenwerking met haar partners willen leggen. Vanuit die omgevingsverkenning is vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor primaire taakgebieden van het waterschap:

  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water.
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water.
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water.
  • Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.
  • Zorgen voor goede randvoorwaarden voor beroepsvaart op de Oude IJssel: Vaarwegbeheer.
4.7.2 Watertoetstabel

Waterschap Rijn en IJssel heeft een watertoetstabel ontwikkeld waarmee met een aantal vragen in beeld te brengen is welke wateraspecten relevant zijn en met welke intensiteit het watertoetsproces doorlopen dient te worden. De vragen zijn gericht op de locatie van de ruimtelijke ontwikkeling en welke veranderingen er mogelijk worden gemaakt.

De intensiteit van het watertoetsproces is afhankelijk van de antwoorden op de vragen. Als erop een categorie 2 vraag een 'ja' is geantwoord, is een uitgebreide watertoets noodzakelijk. Is er op geen van de categorie 2 vragen een 'ja' geantwoord, dan kan een verkorte watertoets doorlopen worden. Als er alleen met 'nee' is geantwoord, dan is het RO-plan waterhuishoudkundig niet van belang en hoeft er geen wateradvies bij het waterschap gevraagd te worden.

Navolgend is de watertoetstabel opgenomen. De relevante waterthema's voor de ontwikkeling worden door middel van de watertoetstabel geselecteerd en vervolgens beschreven (wanneer de toetsvraag met 'ja' is beantwoord).

Thema   Toetsvraag   Relevant   Intensiteit  
Veiligheid   1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)
2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?  


Nee

Nee  


2

2  
Riolering en Afvalwaterketen   1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1m3/uur?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap?  

Nee

Nee

Nee  

2
1

1  
Wateroverlast (oppervlaktewater)
 
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500m2?
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500m2?
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?  

Nee

Nee

nee


Nee  

2

1

1


1  
Oppervlaktewater- kwaliteit   1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd?  
Nee  

1  
Grondwateroverlast   1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Is in het plangebied sprake van kwel?
3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?
4. Beoogt het plan aanleg van drainage?  

Nee
Nee

Nee
Nee  

1
1

1
1  
Grondwaterkwaliteit   1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?  
Nee  

1  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  

Nee

Nee  

1

2  
Volksgezondheid
 
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  

Nee



Nee  

1



1  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur?
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?  

Nee

Nee

Nee

Nee  

2

2

1

1  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied?   Nee   1  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?  

Nee  


2  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?  
Nee  

1  
4.7.3 Algemeen

Voorafgaande aan de sloop van het schoolgebouw was het plangebied nagenoeg volledig verhard (schoolgebouw en schoolplein). Om wateroverlast te voorkomen wordt het hemelwater niet afgevoerd naar het rioolstelsel maar volgens de trits vasthouden - bergen – afvoeren behandeld. Het hemelwater wordt ter plaatse geïnfiltreerd/geborgen. Binnen het plangebied is voldoende ruimte om in een (combinatie van) boven- en/of ondergrondse voorzieningen te voorzien.

Ten opzichte van de oorspronkelijke en de planologisch mogelijke situatie is er een afname in het verhard oppervlak. Bij de bouw worden uitsluitend niet-uitlogende materialen toegepast waardoor de waterkwaliteit op peil blijft.

De ontwikkeling binnen het plangebied zorgt voor een verbetering van de waterhuishouding ter plaatse.

4.7.4 Overleg Waterschap Rijn en IJssel

Bij de watertoetstabel zijn de vragen alleen met 'nee' beantwoord. Dit betekent dat het plan waterhuishoudkundig niet van belang is voor het waterschap en er geen wateradvies bij het waterschap gevraagd hoeft te worden. Om die reden is geen overleg met het waterschap gevoerd.

4.7.5 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.8 Archeologie en cultuurhistorie

4.8.1 Archeologie

Algemeen
Door ondertekening van het verdrag van Malta (1992) heeft Nederland zich verplicht om bij ruimtelijke planvorming nadrukkelijk rekening te houden met het niet-zichtbare deel van het cultuurhistorisch erfgoed, te weten de archeologische waarden. In de Erfgoedwet is geregeld hoe met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden moet worden omgegaan. Het streven is om deze belangen tijdig bij het plan te betrekken.

Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast.

In aanvulling hierop dient op grond van artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.

Toetsing
De archeologische verwachtingswaarde van het plangebied is verwerkt in het geldende bestemmingsplan 'Kom Zeddam'. Hieruit blijkt dat het plangebied is gelegen in een gebied met een hoge verwachtingswaarde voor archeologische vondsten (Waarde – Archeologische verwachting 2'). Bij ingrepen dieper dan 30 cm -mv en met een oppervlakte groter dan of gelijk aan 250 m2 is archeologisch onderzoek noodzakelijk.

Om die reden heeft is in april 2018 door Hamaland Avies een bureauonderzoek en karterend booronderzoek archeologie uitgevoerd4. Het onderzoek is als Bijlage 3 opgenomen bij deze toelichting.

Bureauonderzoek

Het bureauonderzoek toont aan dat er in het plangebied een hoge trefkans is op archeologische vindplaatsen vanaf de Prehistorie tot en met de Nieuwe Tijd. Door landbewerking bestaat een kans op een verstoring van de bovenlaag. Omdat het afdekkende esdek meer dan 50 centimeter dik is, is de kans echter groot dat de verstoring niet tot in het archeologische waardevolle niveau reikt. Ter plaatse van de voormalige bebouwing is de bodem tot 120 cm -mv verstoord. Ter toetsing van de mate van intactheid van de bodemopbouw en het archeologisch verwachtingsmodel is daarom een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd in de vorm van een karterend booronderzoek.

Veldonderzoek

De bodemopbouw bestaat bij de boringen deels uit een tot 120-145 cm -mv verstoorde bodem. De verstoringen zijn ontstaan bij de bouw, uitbreiding en sloop van het de voormalige bebouwing. Verder is er sprake van onverstoorde bodems binnen het plangebied. Vanwege het aantreffen van intacte bodems, archeologisch relevante indicatoren en cultuurlagen, is er reden om (intacte) archeologische vindplaatsen aan te kunnen treffen in het plangebied. De voorgenomen bodemingrepen hebben daarom gevolgen voor de archeologie. Wat betreft landschappelijke ligging en verwacht oorspronkelijk bodemtype geeft het booronderzoek voor het deel van het plangebied dat een intacte bodem heeft een overeenstemmend beeld met dat wat verwacht werd op basis van het bureauonderzoek (hoge bruine enkeerdgrond). De verwachte (sub)recente bodemverstoring ter plaatse van de voormalige bebouwing bevestigd door het booronderzoek.

Selectieadvies

Indien bodemingrepen dieper dan 50 cm -mv plaats gaan vinden op locaties waar de bodemopbouw intact is en archeologische indicatoren aangetroffen zijn, is vervolgonderzoek geadviseerd in de vorm van een waarderend proefsleuvenonderzoek. Voor het deel van het plangebied met een verstoorde bodemopbouw wordt vrijgave (geen vervolgonderzoek) geadviseerd. Dit advies is door de gemeente in een selectiebesluit overgenomen.

Proefsleuvenonderzoek

Op basis van de uitkomsten van het bureauonderzoek en karterend booronderzoek is door SOB Research in oktober 2019 een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd5. Dit onderzoek is als Bijlage 4 bijgevoegd. Binnen het onderzoeksgebied zijn twee proefsleuven aangelegd, met een omvang van ieder 15 x 4 meter en met een gezamenlijke oppervlakte van 120 m2.

Ter plaatse van beide proefsleuven werd een bodemopbouw aangetroffen met een subrecent opgebrachte bovenlaag pakket, op een nog gedeeltelijk intact plaggendek uit de Late Middeleeuwen en/of de Nieuwe Tijd, op een middeleeuwse of een oudere akker- of cultuurlaag, op daluitspoelingswaaierafzettingen (zand van de Formatie van Boxtel), op Afzettingen van de Formatie van Kreftenheye. Het lijkt erop dat de zone rond de proefsleuf aan de zuidwestzijde van het onderzoeksgebied nog verstoord en/of opgehoogd is geweest ten tijde van de aanleg van de voormalige bebouwing (gelegen in het noordelijke deel van het plangebied), in circa 1966 of bij de sloop ervan in 2011.

De cultuurlaag is in wezen een geleidelijke overgangslaag in de top van de natuurlijke onderliggende laag, die ontstaan is als gevolg van bioturbatie en menselijk handelen in de Midden- of Late IJzertijd en de Middeleeuwen (zoals ploegen). De aangetroffen bodemopbouw was grotendeels in overeenstemming met wat op basis van het eerder uitgevoerde booronderzoek kon worden verwacht.

In de top van de daluitspoelingswaaierafzettingen werden slechts drie archeologische sporen aangetroffen. Dit betrof twee kuilen uit circa 1940 - 1950 en een oudere kuil. De functie van dit laatste geïsoleerde spoor is onduidelijk. Het is alleszins het oudste spoor dat bij het onderzoek is aangetroffen. Er kan echter geen concretere datum aan worden gegeven dan pre-laatmiddeleeuws.

Bij het archeologisch onderzoek werd het volgende vondstmateriaal aangetroffen: 30 aardewerkfragmenten, 446 glasfragmenten, tien metaalfragmenten, twee fragmenten huttenleem en drie fragmenten natuursteen. Er werden geen artefacten gemaakt van organisch materiaal aangetroffen. Het grootste deel van de vondsten is aangetroffen in een afvalkuil uit de eerste helft van de 20e eeuw. Verder is er ook nog vondstmateriaal aangetroffen bij de aanleg van het vlak uit het plaggendek en uit de onderliggende akker- of cultuurlaag.

Het oudste aardewerk betreft vier wandfragmenten handgevormd aardewerk uit de Midden- en/of Late IJzertijd. Eén wandfragment van een gedraaide vorm met randstempelversiering stamt uit de Vroege Middeleeuwen C tot Late Middeleeuwen A. Het overige materiaal is afkomstig uit een afvalkuil. Dit spoor bevatte (gemerkt) industrieel aardewerk, onder andere van twee kopjes en twee schalen, uit 1900 tot 1940. Verder werden ook 446 fragmenten van flessen en potten uit deze periode geborgen. Sommige flessen en potten werden gaaf aangetroffen, en soms was zelfs het originele etiket nog bewaard gebleven. Het glaswerk dateert uit de periode 1930 - 1950. Het glas kan in een aantal groepen worden opgedeeld. Het gaat om flessen met verzorgingsproducten, flessen met medicijnen, flessen met smeermiddelen, flessen met voedingsmiddelen en om potten met voedingsmiddelen. Tevens werden resten van voorraadpotten en inmaakpotten aangetroffen. Tot slot werden ook nog metalen objecten geborgen, zoals geëmailleerde deksels, een koperen fietsbel, een blikje, een tube van vertind lood, een schakelkastje van ijzer en - opvallend - een zuurstofmeter. Deze laatste vondst is naar alle waarschijnlijkheid afkomstig van een verongelukt Amerikaans gevechtsvliegtuig.

Ter plaatse van het plangebied wordt er op de oude kaarten ten tijde van de 20e-eeuwse afvalkuilen geen bebouwing weergegeven. Het is dan ook moeilijk om deze sporen aan bepaalde bewoning of activiteit te relateren. De bodemopbouw is voldoende intact om de gaafheid van de sporen te garanderen (mochten ze aanwezig zijn geweest). Er dient dus te worden geconcludeerd dat er ter plaatse van het onderzoeksgebied geen bebouwing aanwezig is geweest. De aanwezige oudere (pre-laatmiddeleeuwse) akker- of cultuurlaag is een aanwijzing voor de aanwezigheid van mensen in de IJzertijd en de Middeleeuwen. De hoge verwachting voor de aanwezigheid van archeologische resten in de directe omgeving van het plangebied hoeft niet te worden bijgesteld. De bevindingen van dit beperkte onderzoek veranderen daar niets aan.

Zowel op basis van de fysieke alsook de inhoudelijke criteria, is sprake van een als niet behoudenswaardig aan te merken archeologische vindplaats. Omdat er geen structuren zijn aangetroffen en er slechts enkele slecht bewaarde losse sporen zonder duidelijke context aanwezig waren, is geadviseerd om het plangebied vrij te geven voor verdere ontwikkeling. Een doorstart naar een Archeologische Opgraving wordt niet noodzakelijk geacht. Dit advies is overgenomen door de gemeente.

4.8.2 Cultuurhistorie

Algemeen

Door de wijziging van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Om die reden is een korte analyse verricht van de ontstaansgeschiedenis en de mogelijk aanwezige cultuurhistorische waarden in het gebied.
Toetsing

In en in de directe nabijheid van het plangebied is geen sprake van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. Aan de Vinkwijkseweg 15, op 130 meter ten oosten van het plangebied, is de molen 'De Volharding' gelegen gelegen. In paragraaf 4.9 wordt hier verder op in gegaan.

4.8.3 Conclusie

De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.9 Molenbiotoop

4.9.1 Algemeen

In de Omgevingsvisie en -verordening van de provincie Gelderland wordt gestreefd naar het in stand houden van de molens in Gelderland. De molens zijn namelijk een identiteitsbepalend onderdeel van Gelderland. De provincie heeft dan ook als ambitie dat de omgeving van de molens zodanig wordt ingericht dat de molens kunnen blijven draaien. Daartoe beschermt de provincie de ruimte rond de molens tegen ongewenste ingrepen. In de Omgevingsverordening is daarom geregeld dat op gronden die zijn aangewezen als Molenbiotoop geen nieuwe bebouwing en/of beplanting is toegestaan, tenzij is aangetoond dat het functioneren van de molen door middel van windvang niet wordt beperkt.

4.9.2 Toetsing

In Zeddam bevinden zich twee molens. De Grafelijke Torenmolen en De Volharding. Het plangebied ligt binnen de molenbiotoop van 'De Volharding' aan de Vinkwijkseweg 15. De Volharding is een korenmolen en dateert uit 1891.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.wpsgzddwondelpad-on01_0009.jpg"

Korenmolen De Volharding


Volgens gegevens (bron: www.gelderland.molenbiotoop.nl in Biotooprapport 30) heeft de molen een askophoogte van 13,25 m. De hoogte van het maaiveld bij de molen is 16,8 m +NAP. De locatie waar de woningen in het plangebied worden gerealiseerd ligt op een maaiveldhoogte van circa 17,8 m +NAP. Tussen de molen en het plangebied is dus sprake van hoogteverschil.

Verder geeft het rapport weer dat binnen de straal van 400 meter in de huidige situatie reeds 3.149 windhinderobjecten, zoals bebouwing en bomen, aanwezig zijn, die de hoogte van de biotoopnorm overschrijden. Bijgaande kaartbeelden geven dit weer. Het linker kaartbeeld is een overzichtskaart van de hoogtemetingen, geclassificeerd in categorieën afhankelijk van de mate van overschrijding van de biotoopnorm. Het rechter kaartbeeld bevat gestandaardiseerde sectorscores, geclassificeerd aan de hand van de mate van overschrijding van de biotoopnorm in een sector.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.wpsgzddwondelpad-on01_0010.png"
Overschrijdingen maximale hoogte (bron: www.gelderland.molenbiotoop.nl)


De sectorscores zijn vervolgens toegekend aan de acht hoofdwindrichtingen. De resultaten zijn in bijgaande tabel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.wpsgzddwondelpad-on01_0011.png"

sectorscores per hoofdwindrichting


Uit deze tabel valt op te maken dat in de huidige situatie de mate van overschrijding van de biotoopnorm bij zuidwestelijke hoofdwindrichting het grootst is, namelijk 84. Ook in noordwestelijke en noordoostelijke richting is de mate van overschrijding groot. In de overige richtingen ligt het aantal overschrijdingen lager. In westelijke, zuidwestelijke en oostelijke richting zijn de waarden ongeveer gelijk.


Per molen is de omgeving geïnventariseerd en beoordeeld als slecht, bedenkelijk, matig, aanvaardbaar of goed. De totaalscore van 451 houdt in dat de molenbiotoop van De Volharding in de huidige situatie als bedenkelijk wordt beoordeeld.

Formule molenbiotoop

Op basis van de molenverordening van de provincie Gelderland, die is vervangen door de Ruimtelijke verordening, gold een formule, op basis waarvan beoordeeld kon worden of de windvang van de molen al dan niet verslechterde. Hoewel deze formule formeel niet meer geldt in Gelderland, wordt het beschouwd als een goed hulpmiddel om te beoordelen of de windvang van een molen verslechtert door de komst van een ruimtelijke ontwikkeling. De formule is om die reden toegepast in het onderhavige geval.


De formule luidt als volgt:

Hx=X/n + (c*z)


waarin:

Hx = de toelaatbare hoogte van een gebouw in meters op een afstand x meter uit de molen. De toelaatbare hoogte wordt gemeten vanaf het waterpasniveau van de begane grond of het maaiveld van de molen;

X = de afstand in meters vanaf het gebouw tot de wieken van de molen;

n = de ruwheidcoefficient volgens de ruwheidsklassentabel van Wieringa: 140 voor open gebied, 75 voor ruw gebied en 50 voor gesloten gebied

c = constante 0,2 (in verband met een windreductie van 5%)

z = askophoogte van de molen


Wanneer de formule wordt toegepast ten behoeve van voorliggend plan, ontstaat het volgende beeld:

H(x) = 126/50 + (0,2 * 13,25) = 5,17 m

De maximale bouwhoogte in het plangebied, gelegen op circa 126 meter afstand van de molen, mag volgens de formule 5,17 meter bedragen. Daar moet het verschil in maaiveldniveau ten opzichte van het maaiveld ter plaatse van de molen bij worden opgeteld. In onderhavig plan bedraagt dit (16,8-17,8=) -1,0 meter. De bouwhoogte in het plangebied mag daarom (5,17-1,0=) 4,17 meter bedragen, gemeten vanaf het peil ter plaatse van de nieuwbouwlocatie. In de bovenstaande berekening is uitgegaan van de ruwheidsklasse 50 voor een stedelijk gebied. Het plangebied en de molen liggen binnen de bebouwde kom van Zeddam.

De maximale bouwhoogte van de nieuwe woningen binnen het plangebied bedraagt 4 m. Het plan zorgt daarmee niet voor een verslechtering van de molenbiotoop van De Volharding.

4.9.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect molenbiotoop geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.

4.10 Verkeer en parkeren

4.10.1 Verkeer

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van maximaal zes rijwoningen in het koopsegment op een locatie waar voorheen een school aanwezig was. Op grond van de kengetallen uit de CROW publicatie 317 is berekend wat de verkeersgeneratie hiervan is.

Hiervoor is uitgegaan van de typologie 'koop, tussen/hoek' van de verstedelijkingsgraad 'weinig stedelijk' en het gebiedstype 'rest bebouwde kom'. Op grond hiervan komt het aantal verkeersbewegingen op maximaal 7,8 per dag. Hierdoor komt er met de realisatie van de voorgenomen ontwikkeling 47 verkeersbewegingen per dag tot stand.

Dit aantal verkeersbewegingen leidt niet tot een substantiële toename van het aantal verkeersbewegingen in de omgeving van het plangebied. De bestaande ontsluitingswegen in de omgeving van het plangebied (Delweg en Padevoortseallee) hebben voldoende (rest)capaciteit om het aantal verkeersbewegingen te verwerken.

4.10.2 Parkeren

Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door de aard en omvang van de activiteit waarin het plan voorziet.

Om de toekomstige parkeerbehoefte te bepalen, is gebruik gemaakt van de eerder genoemde publicatie. De parkeerbehoefte bedraagt bij tussen-/hoekwoningen minimaal 1,6 parkeerplaatsen per woning. De minimale totale parkeerbehoefte komt daarmee op 10 parkeerplaatsen.

In het stedenbouwkundige plan, zoals weergegeven in paragraaf 2.3, is met twee parkeerplaatsen per woning voldoende ruimte gereserveerd voor parkeren op eigen terrein. Verder is er in de directe omgeving van het plangebied voldoende ruimte aanwezig voor de realisatie van parkeerplaatsen in de openbare ruimte. Hiermee wordt voldaan aan de parkeerbehoefte.

4.10.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat vanuit de aspecten verkeer en parkeren er geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied.

4.11 Kabels en leidingen

Binnen het plangebied liggen geen regionale en hoofdleidingen en kabels die beperkingen opleggen ten aanzien van de voorziene ontwikkelingen.

4.12 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een wijzigingsplan moet op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de toelichting van een wijzigingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke (anterieure) overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.

De gemeente heeft de gronden in het plangebied in eigendom. De kosten die verband houden met het wijzigingsplan, komen voor rekening van de gemeente. Hiervoor is door de gemeenteraad krediet beschikbaar gesteld. De gronden worden na vaststelling van het wijzigingsplan uitgegeven. De kosten voor de plantontwikkeling worden verrekend in de kostprijs voor de uit te geven bouwrijpe kavels. De economische uitvoerbaarheid wordt hiermee geacht aangetoond te zijn.

Hoofdstuk 5 Juridische planaspecten

De grondslag voor dit wijzigingsplan wordt gevormd door het bestemmingsplan 'Kom Zeddam' van de gemeente Montferland. In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor burgemeester en wethouders om, onder voorwaarden, de bestemming 'Maatschappelijk' te wijzigen naar 'Wonen', 'Tuin', 'Verblijfsdoeleinden' en 'Groen'.

De regels van dit wijzigingsplan maken in juridische zin deel uit van het bestemmingsplan. Artikel 3.6 lid 1 onder a Wro bepaalt immers, dat wijzigingen worden geacht deel uit te maken van het (bestemmings)plan, met dien verstande, dat zij, zolang en voor zover de bestemming nog niet is verwerkelijkt, kunnen worden herzien op dezelfde wijze als waarop zij tot stand zijn gekomen. Het wijzigingsplan is dus onderdeel van en vormt een aanvulling op het bestemmingsplan. Een en ander betekent, onder meer, dat de regels van het moederplan ('Kom Zeddam') van toepassing zijn op de nieuwe ontwikkeling.

De gronden in het gebied zijn bestemd als 'Wonen' en 'Tuin'. De bestemming 'Tuin' is opgenomen voor de gronden die zijn gelegen tussen de beoogde woningen en de Delweg en de Padevoortseallee. Het maximum aantal van zes wooneenheden is opgenomen op de verbeelding. De woningen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd. Op de verbeelding is een aanduiding 'aaneengebouwd' opgenomen. Op basis van de regels van het moederplan betekent dit dat aaneengebouwde, twee-aaneengebouwde en vrijstaande woningen mogelijk zijn. De maximale bouwhoogte van de woningen bedraagt 4 meter.

De voor 'Waarde Archeologische verwachting 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

Ter bescherming van de molenbiotoop en het grondwaterbeschermingsgebied waarin het plangebied is gelegen zijn de gebiedsaanduidingen 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' en 'vrijwaringszone - molenbiotoop' opgenomen.

De regels van de bestemmingen zijn afkomstig van het moederplan. Voor een verdere inhoudelijke beschrijving van de bestemmingen, wordt daarom verwezen naar de toelichting van het bestemmingsplan 'Kom Zeddam' van gemeente Montferland.

Hoofdstuk 6 Procedure

Te zijner tijd worden in dit hoofdstuk of in een separate bijlage de resultaten van de procedure verwerkt.