direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Plan Loilseveld, Didam
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1955.wpsgddmwonkorenblo-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In de gemeente Montferland bieden BPD en Roosdom Tijhuis bouwkavels te koop aan in het plan Loilseveld aan de Korenbloemhof te Didam. Het betreffen ruime kavels voor (half)vrijstaande villa's. Voor de bouwkavels 9 en 16 zijn inmiddels opties verstrekt aan belangstellenden. Voor beide kavels geldt dat de optanten een bouwplan hebben waarmee deels binnen de bestemming 'Tuin' wordt gebouwd. De bouwplannen passen daarmee niet binnen het geldende bestemmingsplan 'Didam - Korenbloemhof'. Door gebruik te maken van een wijzigingsbevoegdheid kan de bestemmingsgrens met maximaal 5 meter worden verschoven waardoor de bouwplannen van beide optanten gerealiseerd kunnen worden binnen de woonbestemming. Met voorliggend wijzigingsplan wordt voorzien in het juridisch-planologische kader voor het gewenste initiatief.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt aan de oostzijde van de kern Didam behorende bij de gemeente Montferland in de provincie Gelderland. Het plangebied bevindt zich aan de Korenbloemhof waar een nieuwe woonwijk aan de dorpsrand wordt gerealiseerd. Het plangebied wordt omringd door nieuwbouwwoningen, braakliggende bouwpercelen en het buitengebied van Didam. Op de navolgende afbeeldingen zijn de globale ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij dit wijzigingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.wpsgddmwonkorenblo-va01_0001.jpg"

Ligging plangebied in relatie tot de omgeving (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl).

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.wpsgddmwonkorenblo-va01_0002.jpg"

Ligging plangebied (globaal geel omlijnd) bij benadering (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl).

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Didam - Korenbloemhof'. Dit plan is op 31 maart 2016 door de gemeenteraad van de gemeente Montferland vastgesteld. Het bestemmingsplan 'Didam - Korenbloemhof' voorziet ter plaatse in de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin'. De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, beroep aan huis, tuinen en erven met bijbehorende overige bouwwerken. De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen met overige bouwwerken.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.wpsgddmwonkorenblo-va01_0003.jpg"

Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan 'Didam - Korenbloemhof' (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl).

In artikel 8 van het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. bestemmingsgrenzen mogen met niet meer dan 5 m worden verschoven;
  • b. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • c. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad.

In paragraaf 3.2 wordt getoetst aan deze wijzigingsvoorwaarden.

1.4 Leeswijzer

Het wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. De toelichting is opgebouwd uit 6 hoofdstukken. Na het inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en komt de planbeschrijving aan de orde. In hoofdstuk 3 wordt de haalbaarheid van het plan aangetoond. Hoofdstuk 4 geeft een toelichting op de juridische planopzet en hoofdstuk 5 gaat in op de economische uitvoerbaarheid en handhaving. Het laatste hoofdstuk behandelt de procedure.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

Het voorliggende wijzigingsplan heeft betrekking op het meest noordelijke gebied van het plan Loilseveld te Didam. In dit gedeelte van het woningbouwproject is het mogelijk om vrijstaande en twee-onder-een-kapwoningen te ontwikkelen, met een maximum van 8. Particulieren krijgen de mogelijkheid om een kavel te kopen waarop zij hun eigen woning kunnen realiseren. Momenteel is een groot deel van het plangebied nog onbebouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.wpsgddmwonkorenblo-va01_0004.jpg"

Het plangebied gezien vanaf de Korenbloemhof (Bron: Google Maps).

2.2 Toekomstige situatie

Ontwikkelaars BPD en Roosdom Tijhuis verkopen de kavels uit het plangebied. Voor beide hoekkavels (nummers 9 en 16) hebben zich inmiddels optanten gemeld met een bouwplan. Voor beide bouwplannen geldt dat zij deels de woning op de bestemming 'Tuin' willen realiseren. Daartoe bestaat het voornemen om de bestemmingsgrens van de woonbestemming met 2 meter te verschuiven waardoor realisatie van de bouwplannen in juridisch-planologische zin mogelijk is (zie daarvoor navolgende afbeelding). Met het planvoornemen wordt het mogelijk om de individuele wensen van particulieren voor wat betreft hun ideale woning te realiseren aan de dorpsrand met een wijds uitzicht over het landelijke gebied. Het gewenste beeld van ruime woningen op ruime kavels blijft met voorliggend plan overeind. Navolgende afbeelding geeft de beoogde verkaveling van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.wpsgddmwonkorenblo-va01_0005.jpg"

Indicatieve verkaveling Didam - Loilseveld (Bron: Roosdom Tijhuis).

Hoofdstuk 3 Haalbaarheid van het plan

3.1 Algemeen

In voorliggend plan wordt gebruik gemaakt van een wijzigingsbevoegdheid uit het vigerende bestemmingsplan 'Didam - Korenbloemhof'. Aan de wijzigingsvoorwaarden uit het bestemmingsplan wordt in de navolgende paragraaf getoetst. Het plan wordt in overeenstemming geacht met het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid, aangezien onderhavige wijzigingsbevoegdheid hier reeds aan is getoetst.

3.2 Toets wijzigingsvoorwaarden

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. bestemmingsgrenzen mogen met niet meer dan 5 m worden verschoven;
    De bestemmingsgrens wordt met 2 meter verschoven.

  • b. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
    De verschuiving van de bestemmingsgrens vindt plaats naar de buitenste zijde van de buitenste kavels waardoor er geen eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden onevenredig worden geschaad.

  • c. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad.
    Met de verschuiving van de bestemmingsgrens komt de bebouwing niet verder naar voren. Ook leidt de verschuiving niet tot aanpassingen in de openbare ruimte. Hierdoor worden het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen worden met het plan niet onevenredig geschaad.

Geconcludeerd wordt dat het voorliggende wijzigingsplan aan de voorwaarden voldoet zoals deze in het bestemmingsplan 'Didam - Korenbloemhof' zijn opgenomen. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Montferland kan daarmee toepassing geven aan de wijzigingsbevoegdheid.

3.3 Milieuaspecten

3.3.1 Bodem

Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet aangetoond worden dat bodem- en grondwaterkwaliteit ter plaatse van het plangebied geschikt zijn voor het beoogde gebruik.

Toetsing

In het kader van de bestemmingsplanprocedure voor 'Loilseveld, Didam' is voor heel de wijk Loilseveld in het verleden bodemonderzoek gedaan. Daaruit is gebleken dat de bodem binnen het plangebied vanuit milieu-hygiënisch oogpunt geen belemmering vormt voor het voorgenomen gebruik. Sindsdien hebben zich geen wijzigingen voorgedaan in de regelgeving of de omgeving van het plangebied.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

3.3.2 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen

Indien door middel van een plan nieuwe, gevoelige functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu kan worden bereikt. Hierbij moet rekening worden gehouden met omliggende functies met een milieuzone. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van een nieuwe gevoelige functie.

Wat betreft de aanbevolen richtafstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies is de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' (VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering', 2009) als leidraad voor milieuzonering gebruikt. In de VNG-publicatie zijn richtafstanden voor diverse omgevings- en gebiedstypen opgenomen. Het gaat onder andere om de omgevings- en gebiedstypen 'rustige woonwijk', 'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'. In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningenhoreca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Voor gemengde gebieden kunnen de aanbevolen richtafstanden met één stap worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf het op de verbeelding aangeduide deel voor de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande gevoelige functies gelegen buiten betreffend perceel.

Toetsing

In de omgeving van het plangebied is voornamelijk de woonbestemming terug te vinden. Het plangebied wordt om die reden getypeerd als een 'woongebied'. Het dichtstbijzijnde bedrijf ligt op ongeveer 200 meter van het plangebied en kent een maximale milieucategorie 2. De minimale richtafstand voor bedrijven met een milieucategorie 2 voor een woongebied is 30 meter. Daarmee wordt met voorliggend plan ruimschoots aan de richtafstand voldaan. Om die reden wordt geconcludeerd dat voor wat betreft het aspect bedrijven en milieuzonering sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Daarnaast worden omliggende bedrijven niet in hun (ontwikkelings-)mogelijkheden beperkt.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.3.3 Externe veiligheid

Algemeen

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (transport gevaarlijke stoffen over bijvoorbeeld de weg en door buisleidingen). Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.

Het plaatsgebonden risico (PR) mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Het groepsrisico (GR) geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden.

Toetsing

Voor het in beeld brengen van het aspect externe veiligheid is gebruik gemaakt van de provinciale risicokaart. Hieruit is gebleken dat er geen stationaire en/of mobiele bronnen met gevaarlijke stoffen in de omgeving van het plangebied aanwezig zijn. Daarnaast worden met de uitvoering van dit plan geen risicovolle activiteiten mogelijk gemaakt.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

3.3.4 Geluid

Algemeen

De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door inrichtingen, onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In het bestemmingsplan moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.

Toetsing

Met voorliggend plan worden slechts de bestemmingsgrenzen met 2 meter verschoven. Het maximum aantal te bouwen woningen blijft echter gelijk. Er worden dan ook geen nieuwe geluidsgevoelige objecten in het plangebied toegevoegd. Toetsing aan de Wet geluidhinder is derhalve niet noodzakelijk. Bovendien heeft eerder onderzoek ten behoeve van het bestemmingsplan 'Loilseveld, Didam' aangetoond dat ter plaatse van het plangebied voor wat betreft het aspect geluid sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

3.3.5 Geur

Algemeen

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt in eerste instantie het wettelijk kader bij de beoordeling van een aanvraag om een milieuvergunning voor dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij geeft hiervoor geurbelastings- en afstandsnormen in relatie met geurgevoelige objecten in de nabijheid van de (geprojecteerde) veehouderij. De Wgv heeft betrekking op twee aspecten.

Ten eerste speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ten tweede moet bij de belangenafweging voor een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een partij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad.

Toetsing

Het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf ligt op ruim 700 meter van het plangebied. Daarmee kan geconcludeerd worden dat ter plaatse voor wat betreft het aspect geur sprake is van een goed woon- en leefklimaat en er geen belangen van veehouderijen onevenredig worden geschaad.

Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering ten aan zien van de uitvoerbaarheid van het plan.

3.3.6 Luchtkwaliteit

Algemeen

Eisen met betrekking tot luchtkwaliteit zijn verankerd in de Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2 en vormen een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m3 verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwsvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.

Toetsing

Onderhavig plan voorziet in de verschuiving van de bestemmingsgrens met 2 meter. Met het plan worden geen nieuwe milieugevoelige functies in het plangebied gerealiseerd. Het plan draagt daarom 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een toetsing aan de grenswaarden is op basis van de Wet milieubeheer niet noodzakelijk, aangezien het plan NIBM is.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

3.4 Omgevingsaspecten

3.4.1 Archeologie

Algemeen

Door ondertekening van het verdrag van Valletta (1992) heeft Nederland zich verplicht om bij ruimtelijke planvorming nadrukkelijk rekening te houden met het niet-zichtbare deel van het cultuurhistorisch erfgoed, te weten de archeologische waarden. In de Erfgoedwet 2016, uitgewerkt in het Besluit Erfgoedwet archeologie, is geregeld hoe met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden moet worden omgegaan. Het streven is om deze belangen tijdig bij het plan te betrekken. Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast.

Toetsing

In het kader van het bestemmingsplan 'Loilseveld, Didam' heeft reeds archeologisch onderzoek plaatsgevonden. Uit dit onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden in het plangebied recentelijk zijn verstoord door diepploegen. Hierdoor is de verwachting voor het aantreffen van sporen laag. Daarom is er vanuit het oogpunt van archeologie geen bezwaar tegen het verschuiven van de bestemmingsgrens.

Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.4.2 Cultuurhistorie

Algemeen

Op grond van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.

Toetsing

Ten noorden van het plangebied, op enige afstand, aan de Kloosterstraat staat de bestaande molen “De Korenbloem”. Op grond van de Handleiding Molenbiotoop geldt dat voor deze beltmolen de windvang gewaarborgd moet blijven. Dit betekent dat in de omgeving van de molen rekening gehouden moet worden met de bouwhoogtes van nieuw op te richten bebouwing.

In oktober 2009 heeft het bureau Peutz onderzoek gedaan naar de invloed van de bouw van 25 woningen in het Loilseveld op het functioneren van de molen. Daarnaast is in het onderzoek ook rekening gehouden met de voorgenomen woningbouw in Loil zelf, ten noordwesten van de molen aan de Kloosterstraat. Uit dit onderzoek blijkt dat gezien de reeds aanwezige belemmering ten gevolge van de bestaande bebouwing aan de noordzijde van de molen de invloed van de nieuwbouw op het aantal mogelijke draaiuren van de molen in de praktijk wat lager zal uitvallen dan 2%. Deze afname is minimaal, hoewel elk percentage in theorie er een teveel is. In relatie tot de belangen van de ontwikkeling van de woningen in het Loilseveld wordt dit windverlies acceptabel geacht.

In het vigerende bestemmingsplan 'Didam - Korenbloemhof' is met de verkaveling en de maximale bouwhoogte reeds rekening gehouden met de aanwezigheid van “De Korenbloem”. Met voorliggend plan wordt blijft de maximale bouwhoogte van de woningen en ook de afstand tot de molen ongewijzigd, waardoor de uitkomsten uit het onderzoek van Peutz uit 2009 van toepassing blijven. Daarmee is de wijziging van het plan niet van invloed op de windvang van de molen.

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.4.3 Flora en fauna

Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden in en om het plangebied. Vanaf 1 januari 2017 geldt hiervoor de Wet natuurbescherming. Deze wet beschermt bepaalde plant- en diersoorten, natuurgebieden en bossen. Voordat ontwikkelingen mogen plaatsvinden, moet worden aangetoond dat in het kader van de huidige natuurwet- en regelgeving van een negatief effect geen sprake is, dan wel dat daarvoor respectievelijk een vergunning of ontheffing worden verkregen.

Toetsing

Het plangebied ligt niet in of in de buurt van gebieden die volgens de Wet natuurbescherming zijn beschermd (Natura 2000-gebied). Ook ligt het plangebied buiten het Natuurnetwerk Nederland. Vanwege de kleinschaligheid van de ruimtelijke ingreep en de tussenliggende afstand tussen beschermd natuurgebied en het plangebied is hier geen negatief effect te verwachten.

Het plangebied ligt op dit moment braak en is daarom recent en ingrijpend verstoord. Er zijn daarnaast geen bomen, gebouwen of watergangen aanwezig. Gezien het voorstaande zijn vrijwel alle beschermde plant- en diersoorten (vanuit de Wet natuurbescherming) uitgesloten, aangezien deze gebonden zijn aan bomen, gebouwen, watergangen of enkel voorkomen in stabiele ecosystemen (zoals heide). De rugstreeppad komt wel regelmatig voor op braakliggende terreinen. Volgens verspreidingsgegevens van de Nationale Databank Flora en Fauna komt deze soort echter niet in of in de omgeving van het plangebied voor. Deze soort is daarom in het plangebied niet te verwachten.

Daarnaast dient ook rekening te worden gehouden met broedende vogels en de zorgplicht van de Wet natuurbescherming. De zorgplicht is altijd van toepassing. Iedereen moet voldoende zorg in acht nemen voor alle in het wild levende dieren, planten en hun leefomgeving. Dit kan bijvoorbeeld door de werkzaamheden te verrichten buiten kwetsbare periodes (het voortplantings- en winterslaapseizoen). Ook kan er gefaseerd worden gewerkt om dieren de kans te geven om te vluchten.

Voor wat betreft broedende vogels wordt geadviseerd de werkzaamheden buiten de broedperiode te starten. De verboden in de Wet natuurbescherming zorgen voor een goede bescherming van nesten van alle in het wild levende vogelsoorten tijdens het broedseizoen. Globaal loopt het broedseizoen van half maart tot half augustus, maar ook de nesten van broedende vogels buiten deze periode zijn beschermd. Het verstoren van nesten is in de Wet natuurbescherming toegestaan zolang kan worden aangetoond dat dit de gunstige staat van instandhouding van deze soort niet negatief beïnvloed. Het vernietigen of beschadigen van nesten van broedende vogels is te alle tijden verboden. Er is geen vrijstelling te verkrijgen in het kader van de Wet natuurbescherming voor activiteiten die vogelnesten in hun broedseizoen zouden kunnen beschadigen.

Conclusie

Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

3.4.4 Water

Algemeen

In het kader van het Nationaal Bestuursakkoord Water moet bij ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de waterhuishouding niet negatief wordt beïnvloed door de beoogde ruimtelijke ontwikkeling. Dit is vastgelegd in het procesinstrument de Watertoets.

Toetsing

Voorliggend plan voorziet slechts in het verschuiven van de bestemmingsgrens met 2 meter. Daartoe is er geen sprake van een grootschalige verandering van het verhard oppervlak ten opzichte van de huidige planologische situatie. De verwachting is dan ook gerechtvaardigd dat voorliggend plan geen significante negatieve invloed heeft op het aspect water. Tevens wordt geen oppervlaktewater gedempt en er vinden ook geen werkzaamheden plaats die de waterkwaliteit aantasten.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

3.4.5 Verkeer en parkeren

Verkeer

Ontsluiting van het plangebied gebeurt via de Korenbloemhof. Voorliggend plan maakt geen extra woningen of andere woningtypen mogelijk waartoe dit plan niet onevenredig meer verkeersbewegingen ten opzichte van de huidige planologische situatie genereert. Ook is de verkeersveiligheid niet in het geding.

Parkeren

Voorliggend plan maakt geen extra woningen of andere woningtypen mogelijk. Hiermee wijzigt de parkeerbehoefte in dit plan niet ten opzichte van de huidige planologische situatie.

Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 4 Wijze van bestemmen

De grondslag voor dit wijzigingsplan wordt gevormd door artikel 8 van het bestemmingsplan 'Didam - Korenbloemhof'. In dat artikel is de bevoegdheid opgenomen voor burgemeester en wethouders om geringe wijzigingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen aan te brengen in het plan (zie tevens paragraaf 3.2).

De regels van dit wijzigingsplan maken in juridische zin deel uit van het bestemmingsplan. Artikel 3.6 lid 1 onder a Wro bepaalt immers, dat een wijziging deel uitmaakt van het (bestemmings)plan en, zolang de bestemming nog niet is verwezenlijkt, kan worden vervangen door een nieuwe wijziging. Het wijzigingsplan is dus onderdeel van en vormt een aanvulling op het bestemmingsplan 'Didam - Korenbloemhof'.

De regels behorende bij de bestemmingen 'Tuin' en 'Wonen' zijn gelijk aan de regels van het bestemmingsplan 'Didam - Korenbloemhof'.

Hoofdstuk 5 Economische uitvoerbaarheid en handhaving

5.1 Economische uitvoerbaarheid

5.1.1 Toetsing

Het plan wordt op particulier initiatief gerealiseerd. De kosten in verband met de realisatie zijn dan ook voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten voor het volgen van de procedure zullen via de gemeentelijke legesverordening aan de initiatiefnemer worden doorberekend. Met de initiatiefnemer is een planschadeovereenkomst gesloten waarin deze verklaart de volledige mogelijke planschade voor zijn/haar rekening te nemen. Voor de gemeente zijn er geen andere kosten verbonden aan dit plan, waardoor het vaststellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk is.

5.1.2 Conclusie

De economische uitvoerbaarheid is hiermee aangetoond.

5.2 Handhaving

De regels van het plan zijn, mede in het kader van eventuele handhaving, zodanig opgesteld dat sprake is van heldere, eenduidige planregels, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.

Hoofdstuk 6 Procedure

Het ontwerp wijzigingsplan Plan Loilseveld, Didam heeft op grond van het bepaalde in artikel 3.8 Wet ruimtelijke ordening met ingang van 22 december 2016 gedurende 6 weken ter visie gelegen. Gedurende deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld zienswijzen kenbaar te maken aan het college van burgemeester en wethouders. Er zijn geen zienswijzen ingediend.