direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Woningbouw Centrum Braamt III
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1955.wpsgbrmcntlngstr25-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het perceel aan de Langestraat 25 was voorheen ingericht als café, feestzaal en schuur. De bebouwing ter plaatse is gesloopt en de gronden worden gefaseerd herontwikkeld ten behoeve van woningbouw. Voorliggend plan vormt de derde en laatste fase van de ontwikkeling. Voor fases één en twee zijn reeds bestemmingsplannen opgesteld. In het bestemmingsplan voor fase twee is voor fase drie een indirecte bouwtitel opgenomen via een wijzigingsbevoegdheid. Met de wijzigingsbevoegdheid heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Montferland de mogelijkheid om, onder voorwaarden, een bouwvlak aan de gronden toe te kennen. Met voorliggend wijzigingsplan wordt gebruik gemaakt van deze bevoegdheid, om zodoende ter plaatse te kunnen voorzien in het gewenste juridisch-planologische kader voor de ontwikkeling.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt in de bebouwde kom van de kern Braamt binnen de gemeente Montferland in de provincie Gelderland. Het plangebied bevindt zich direct achter de nieuwbouwwoningen aan de Langestraat en zal met de eerder gebouwde woningen aan het Hof van Braamt het hofje afronden. Op de navolgende afbeeldingen zijn de globale ligging in Braamt en de globale begrenzing van het plangebied zelf weergegeven. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding, behorende bij dit wijzigingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.wpsgbrmcntlngstr25-va01_0001.jpg"

Ligging plangebied (rode cirkel) in relatie tot de kern Braamt (bron: pdokviewer.pdok.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.wpsgbrmcntlngstr25-va01_0002.jpg"

Het plangebied bij benadering rood omlijnd (bron: pdokviewer.pdok.nl)  

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het plangebied maakt deel uit van het bestemmingsplan “Woningbouw Centrum Braamt II”, zoals vastgesteld door de gemeenteraad van Montferland op 12 november 2020. Het plangebied heeft daarbinnen de enkelbestemming 'Wonen'. Daarnaast geldt voor het gehele plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2'. Tot slot zijn de gronden voorzien van de gebiedsaanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsbevoegdheid 2'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.wpsgbrmcntlngstr25-va01_0003.jpg"

Uitsnede uit verbeelding van het geldend bestemmingsplan "Woningbouw Centrum Braamt II" met daarop het plangebied bij benadering rood omlijnd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Wonen

Binnen de woonbestemming zijn de gronden bestemd voor:

  • wonen in een woning;
  • beroep aan huis;
  • tuinen en erven;
  • parkeer-, ontsluitings-, groen-, water- en speelvoorzieningen.

Woningen kunnen daarbij uitsluitend binnen een bouwvlak worden gerealiseerd. Een dergelijk bouwvlak ontbreekt momenteel in het plangebied.

Waarde - Archeologische verwachting 2

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem. Voor ruimtelijke ingrepen groter dan 250 m2 en dieper dan 0,4 meter onder het maaiveld, dient archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.

Wijzigingsgebied 2

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de gronden met de gebiedsaanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 2' te wijzigen door de aanduiding 'bouwvlak' toe te kennen, met inachtneming van enkele regels. In paragraaf 2.4 wordt getoetst aan de wijzigingsvoorwaarden zoals opgenomen in het bestemmingsplan. Daaruit volgt dat het initiatief voldoet aan de voorwaarden.

1.4 Leeswijzer

Dit wijzigingsplan is opgebouwd uit vijf hoofdstukken. Na het inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op het plan. In hoofdstuk 3 wordt het plan op haar haalbaarheid getoetst. Hoofdstuk 4 omvat de wijze van bestemmen. De toelichting besluit met een hoofdstuk over de procedure (hoofdstuk 5).

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Historische ontwikkeling

Rond 1900 is Braamt nog een klein buurtschap bestaande uit enkele boerderijen geconcentreerd tussen een drietal wegen. Deze wegen zijn nog altijd herkenbaar in het wegennetwerk van Braamt. Namelijk de Langestraat, de Graaf Hendrikstraat en de Pastoor te Rielestraat. Het buurtschap maakte onderdeel uit van de parochie van Zeddam. Rond 1950 krijgt Braamt zijn eigen kerk, de Onze Lieve Vrouw van Altijddurende Bijstandkerk, en werd dus afgescheiden van parochie Zeddam. Tussen 1900 en 1950 groeide het dorp nauwelijks, hier zou echter mede door de bouw van de kerk verandering in komen. Vanaf 1960 maken de boerderijen tussen de drie hoofdwegen langzaam maar zeker plaats voor meer planmatige woningbouw. Stelselmatig wordt het dorp verkaveld en bebouwd. Door de gunstige ligging van Braamt aan de doorgaande weg van Doetinchem naar 's-Heerenberg krijgt Braamt langzaam maar zeker meer inwoners. Vanaf 1980 groeit het dorp ook buiten de hoofdwegen. Uitbreidingen vinden plaats ten zuiden van de Graaf Hendrikstraat en tussen de N316 en de Langestraat in. Ook worden binnen het dorp steeds meer agrarische kavels bebouwd ten behoeve van woningen. Aan de westkant van Braamt is recentelijk een nieuwbouwwijk gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.wpsgbrmcntlngstr25-va01_0004.jpg"

Historische ontwikkeling Braamt met daarop het plangebied aangeduid (bron: topotijdreis.nl)

2.2 Ruimtelijke en functionele structuur

De historische driehoek tussen de Langestraat, Graaf Hendrikstraat en Pastoor te Rielestraat is gedurende de afgelopen eeuw veel veranderd. Waar voorheen het land opgedeeld was in grote kavels met boerderijen is het langzaam getransformeerd tot een woongebied. Opvallend is dat alle drie de hoeken altijd een open karakter hebben gehad op elk een eigen manier (theetuin, hofje en parkeerplein). Een andere karakteristiek van Braamt is dat het landschap altijd dichtbij is. Vanuit bijna elke straat is het landschap zichtbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.wpsgbrmcntlngstr25-va01_0005.jpg"

Ruimtelijke structuur omgeving plangebied (bron: SAB).

De gebouwen in de omgeving van het plangebied kennen een gevarieerde massaopbouw met een variatie in korrelgrootte. De massa's van de woningen zijn veelal samengesteld uit een hoofdgebouw en diverse bijgebouwen. De Langestraat kenmerkt zich door de combinatie van voorzieningen en vrijstaande woningen. De verschillende massa's hebben een redelijke afstand tot elkaar. In de zogenoemde 'driehoek' staan de woningen ook wat dichter op elkaar in vergelijking tot de rest van Braamt. In de Pastoor te Rielestraat en de Mariastraat staan naast vrijstaande woningen ook rijwoningen. Deze straten voelen meer planmatig aan. Rooilijnen zijn hier vaak gelijk en ook de massa's zijn veelal hetzelfde. De bebouwing op de ontwikkellocatie kent een uitzonderlijk karakter. De bouwmassa's zijn vergeleken met de omgeving groot en sluiten meer aan bij de gebouwen (onder andere de kerk) aan de overzijde van de Langestraat.

Verder is het voor de kern Braamt kenmerkend dat de meeste woningen zijn voorzien van een kap. In de omgeving van het plangebied zijn alle woningen voorzien van een kap. Platte daken komen hier niet voor. Langskappen zijn de meest voorkomende kapvorm in Braamt. Daarnaast komen, in mindere mate, ook dwarskappen, mansardekappen en schilddaken voor. De goot- en bouwhoogtes van woningen bedragen nergens meer dan 6 respectievelijk 9 meter. Karakteristiek voor de Langestraat is ten slotte de variatie in dakopbouw, kaprichting, en goot- en bouwhoogte. In de Mariastraat en de Pastoor te Rielestraat is ook een variatie in kaprichting aanwezig. De dakopbouw en goot- en bouwhoogte zijn hier echter wel vrijwel gelijk. De woonfunctie laat zich per straat kenmerken door een eigen karakter. De woningen in iedere straat passen bij elkaar door eenduidig gebruik van materialen, kapvormen en rooilijnen.

Met de vaststelling van het bestemmingsplan 'Woningbouw Centrum Braamt II' op 12 november 2020 is een bouwtitel verkregen voor de realisatie van maximaal 4 grondgebonden woningen aan de Langestraat, direct ten noorden van het plangebied. Het gaat om 2 vrijstaande en 2 twee-onder-één-kapwoningen. Op dit moment is begonnen met de bouw van deze woningen. In het bestemmingsplan is tevens een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor de realisatie van voorliggend plan.

2.3 Toekomstige situatie

Nu fase één is afgerond en fase twee in uitvoering is, bestaat het voornemen om de derde en laatste fase van de woningbouwontwikkeling in het dorpshart van Braamt door te zetten (fase 1 lichtblauw en fase 2 rood op onderstaande afbeelding). In het bestemmingsplan voor fase 2 is een indirecte bouwtitel opgenomen (fase 3, geel op onderstaande afbeelding) voor een vijftal woningen tussen de eerste en tweede fase van de woningbouwontwikkeling. Met een indirecte bouwtitel wordt gedoeld op het feit dat met toepassing van een wijzigingsbevoegdheid door het college van burgemeester en wethouders een wijzigingsplan kan worden vastgesteld waarmee de gronden van fase 3 een directe bouwtitel (bouwvlak).kunnen verkrijgen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.wpsgbrmcntlngstr25-va01_0006.jpg"

Stedenbouwkundig plan Langestraat Braamt met fasering, bron: SAB

Met de beoogde herontwikkeling van het plangebied naar woningbouw transformeert de Langestraat tot het lint dat het ooit was. Achter het lint van de Langestraat is meer vrijheid wat betreft woningtypen. Hier is ruimte voor geschakelde woningen gesitueerd rondom een gezamenlijk hof. In het stedenbouwkundig ontwerp wordt uitgegaan van een vijftal levensloopbestendige woningen met een minimale beukmaat van 6,70 meter. Dat wil zeggen dat deze woningen de mogelijkheid hebben voor een slaapkamer en badkamer op de begane grond. De woningen bestaan uit één bouwlaag met kap en kennen een kleinere kavelomvang, zodat sprake is van kleinere achtertuinen. De levensloopbestendige woningen worden aan het hofje van fase één georiënteerd. Daarmee ontstaat een aantrekkelijk woonhof en sluit de ontwikkeling aan bij fase één. De bestaande voortuinzone langs de Pastoor te Rielestraat blijft gehandhaafd. Binnen het hof is ook het grootste gedeelte van de parkeerplaatsen gedacht. Door de plaatsing van enkele bomen ontstaat er een vriendelijk en groen hofje waar het prettig en rustig wonen is.

In het stedenbouwkundig ontwerp is nadrukkelijk rekening gehouden met volkshuisvestelijke uitgangspunten. Zo bestaat het woonprogramma van fase drie volledig uit levensloopbestendige woningen, bedoeld voor de seniorendoelgroep. Dergelijke woningen zijn momenteel nauwelijks aanwezig in de bestaande voorraad van Braamt. Wel zijn levensloopbestendige huurwoningen in Braamt aanwezig in de portefeuille van woningcorporatie Plavei. Met voorliggend plan wordt echter ingezet op levensloopbestendige koopwoningen. Zo wordt een nadrukkelijke aanvulling gedaan op het bestaande woonaanbod.

Al met al voorziet de voorliggende woningbouwontwikkeling in een kwaliteitsimpuls ter plaatse en wordt mogelijke verloedering en verpaupering in het dorpshart van Braamt voorkomen. Met het ontwerp en de inpassing van woningen is rekening gehouden met de karakteristieken van de omgeving, zodat sprake is van ontwikkeling passend bij de ruimtelijke en functionele kenmerken van de omgeving van het plangebied.

2.4 Toetsing wijzigingsbevoegdheid

Het college van burgemeester en wethouders is ingevolge artikel 5.4.2 van het bestemmingsplan 'Woningbouw Centrum Braamt II' bevoegd om met toepassing van een wijzigingsbevoegdheid conform artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening de gronden met de gebiedsaanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 2' te wijzigen door de gronden een 'bouwvlak' toe te kennen, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. in totaal zijn maximaal 5 grondgebonden woningen toegestaan;

Voorliggend plan voorziet in maximaal vijf woningen. Op de verbeelding is dit aantal juridisch-planologisch ook opgenomen.

  • b. de woningen dienen binnen een bouwvlak te worden gesitueerd;

De woningen worden binnen het bouwvlak gesitueerd.

  • c. de woningen dienen te voldoen aan een maximale goothoogte van 3 meter en een maximale bouwhoogte van 7 meter;

Er wordt voldaan aan de maximale goot- en bouwhoogte. Op de verbeelding worden deze hoogtematen ook juridisch-planologisch opgenomen.

  • d. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;

Voor de ontwikkeling is een stedenbouwkundig plan opgesteld. Hierin is nadrukkelijk rekening gehouden met de omgeving van het plangebied. De eigenaren en/of gebruikers van de nabijgelegen gronden worden dan ook niet geschaad met voorliggend plan.

  • e. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad;

In het stedenbouwkundig plan is rekening gehouden met het bestaande straat- en bebouwingsbeeld, zodat de ontwikkeling dit niet schaad. In paragraaf 3.3.5 wordt het aspect verkeer nader toegelicht.

  • f. de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan moet zijn gewaarborgd, in verband waarmee in elk geval aangetoond moet worden:
  • 1. dat het wijzigingsplan voldoet aan een goede ruimtelijke ordening;
  • 2. dat het wijzigingsplan in lijn is met het geldende gemeentelijk woonbeleid;
  • 3. dat het wijzigingsplan in lijn is met het geldende gemeentelijk parkeerbeleid;
  • 4. dat het wijzigingsplan financieel uitvoerbaar is;

Uit voorliggend document (de toelichting van dit wijzigingsplan) volgt dat de ontwikkeling in lijn is met het geldende beleid, financieel uitvoerbaar is en voldoet aan een goede ruimtelijke ordening.

  • g. van deze wijzigingsbevoegdheid kan niet eerder gebruik worden gemaakt dan nadat ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsbevoegdheid 1' één of meerdere omgevingsvergunningen zijn verleend voor het oprichten van vier woningen én nadat de fundering van de vierde woning is gerealiseerd.

Ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone – wijzigingsbevoegdheid 1' zijn meerdere omgevingsvergunningen verleend. Daarnaast is in september 2021 de fundering van de vierde woning gerealiseerd.

Geconcludeerd wordt dat het voorliggende wijzigingsplan aan de voorwaarden voldoet

zoals deze in het bestemmingsplan 'Woningbouw Centrum Braamt II' zijn opgenomen. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Montferland kan daarmee toepassing geven aan de wijzigingsbevoegdheid.

Hoofdstuk 3 Haalbaarheid van het plan

3.1 Beleid

3.1.1 Rijksbeleid
3.1.1.1 De Nationale Omgevingsvisie

De NOVI biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving met ambities. In deze NOVI worden de nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven beschreven. Er worden vier prioriteiten voor Nederland geformuleerd:

  • ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • duurzaam economisch groeipotentieel;
  • sterke en gezonde steden en regio's;
  • toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Om beleidskeuzes op een heldere en voorspelbare manier te maken, hanteert de NOVI drie afwegingsprincipes, die helpen bij het prioriteren en afwegen van de verschillende belangen en opgaven;

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: in het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Er wordt weer gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van ruimte.
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: er moet altijd gekeken worden naar de context van het gebied. Keuzes in verschillende gebieden kunnen daarom verschillen.
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van toekomstige generaties.

Toetsing

Voorliggend plan voorziet in vijf levensloopbestendige woningen, die qua aard en omvang aansluiten bij de kenmerken en karakteristieken van de omgeving van het plangebied en de kern Braamt in het algemeen. Op deze manier wordt gewerkt aan een toekomstbestendige invulling van een belangrijke plek in Braamt en is het plan in lijn met de NOVI.

3.1.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bepaalt welke kaderstellende uitspraken van het kabinet bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Het gaat onder meer om nationale belangen als Rijksvaarwegen, Defensie, Ecologische Hoofdstructuur (thans: Natuurnetwerk Nederland), Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en Primaire waterkeringen.

Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (thans: Natuurnetwerk Nederland) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Ten aanzien van de begrenzing van de EHS (thans: NNN) is bepaald dat niet het rijk, maar de provincies die grenzen (nader) bepalen.

Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

Toetsing

Voorgenomen plan raakt geen van de nationale belangen en is niet in strijd met het bepaalde in de SVIR en het Barro.

3.1.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro 3.1.6 tweede lid)

Vanuit het rijk wordt een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte bevorderd. Hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd en als procesvereiste opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het doel dat hiermee wordt beoogd is het stimuleren van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en het bewerkstelligen van een goede ruimtelijke ordening, onder meer door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, het bevorderen van vraaggerichte programmering en het voorkomen van overprogrammering. Met de ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke besluiten nagestreefd. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet daarom altijd worden afgewogen en gemotiveerd. Daarbij moet een beschrijving worden gegeven van de behoefte aan de betreffende ontwikkeling. Indien de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied mogelijk wordt gemaakt, dient te worden gemotiveerd waarom de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied wordt voorzien.

Toetsing

Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Uit jurisprudentie blijkt dat een woningbouwplan die voorziet in de realisatie van maximaal 11 woningen binnen een dorpskern niet hoeft te worden aangemerkt als woningbouwlocatie of een andere stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. Daarmee hoeft er voor dit plan geen toets aan de Ladder worden doorlopen. Bovendien is sprake van een ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied, sluit de ontwikkeling aan op het geldende volkshuisvestelijke beleid en wordt voorzien in een behoefte (zie navolgende paragrafen). De ontwikkeling is daarmee niet in strijd met de ladder voor duurzame verstedelijking.

Conclusie

Voorliggend plan is niet in strijd met het rijksbeleid.

3.1.2 Provinciaal beleid
3.1.2.1 Omgevingsvisie en -verordening Gelderland

Op 22 september 2020 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. De provincie heeft in de Omgevingsvisie een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal gesteld.

  • Gezond en veilig. Dat = een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat = voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En, dat = aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
  • Schoon en welvarend. Dat = een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat = ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En: het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

Onderdeel van de Omgevingsvisie zijn diverse thematische visieschetsen met de volgende thema's:

  • Energietransitie: van fossiel naar duurzaam.
  • Klimaatadaptie: omgaan met veranderend weer.
  • Circulaire economie: sluiten van kringlopen.
  • Biodiversiteit: werken met de natuur.
  • Bereikbaarheid: duurzaam verbonden.
  • Vestigingsklimaat: een krachtige, duurzame topregio.
  • Woon- en leefomgeving: dynamisch, divers, duurzaam.

De Omgevingsvisie bevat de strategische ambities voor de lange termijn.

De Omgevingsverordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.


De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.

Toetsing

Raadpleging van de digitale Omgevingsverordening toont dat er geen specifieke provinciale belangen spelen die van toepassing zijn op onderhavig plangebied. Wel draagt de voorgenomen woningbouwontwikkeling bij aan het bereiken van de provinciale ambitie ten aanzien van de woon- en leefomgeving. De beoogde woningen in het plangebied voorzien immers in een woonbehoefte voor Braamt. Daarmee is voorliggend plan in overeenstemming met het geregelde in de Omgevingsvisie en

-verordening van de provincie Gelderland.

Conclusie

Onderhavig plan is in lijn met het provinciaal beleid.

3.1.3 Regionaal beleid
3.1.3.1 Liemerse Woonagenda 2017-2027

De wethouders Wonen van de Liemerse gemeenten Duiven, Doesburg, Montferland, Rijnwaarden, Westervoort en Zevenaar hebben samen de Liemerse Woonagenda voor de periode 2017-2027 ondertekend. Via deze regionale agenda hebben ze afspraken gemaakt over wat voor soort woningen er de komende 10 jaar in de regio gebouwd dienen te worden, in welke aantallen en waar deze nieuwbouw zou moeten plaatsvinden.

Via zeven basisafspraken geven de Liemerse gemeenten samen richting aan de ontwikkeling van de woningmarkt in de regio. Zo zal er speciale aandacht zijn voor transformatie van bestaande gebouwen en locaties tot woningbouw. Nieuwbouw vindt bij voorkeur plaats binnen de bestaande woonkernen. Kleinschalige plannen vormen daarbij het uitgangspunt. Ook wordt ruimte geboden voor maatwerk in de verschillende dorpskernen. De gemeenten willen dat oude woningbouwplannen, die niet van de grond komen, goede nieuwe woningbouwplannen niet in de weg zitten. Bovendien zal extra aandacht worden geschonken aan verduurzaming en vernieuwing van de bestaande woningvoorraad.

De regionale woningbouwafspraken zijn tot stand gekomen op basis van recent uitgevoerd onderzoek naar de toekomstige woonbehoeftes in de Liemers. Op basis van nieuwe cijfers kunnen in de Liemers in de periode 2017-2027 ruim 2.800 nieuwbouwwoningen gebouwd worden. Van dit aantal kunnen 880 woningen in de gemeente Montferland worden gerealiseerd. Naast deze kwantitatieve afspraken zijn de meer kwalitatieve aspecten verder uitgewerkt in de 'Leidraad toetsing woningbouwinitiatieven', die de navolgende paragraaf aan bod komt.

Toetsing

Voorliggend plan voorziet in het toevoegen van vijf woningen op een inbreidingslocatie binnen de bestaande woonkern van Braamt. Het plan is onderdeel van een gefaseerde ontwikkeling. Met deze fasering worden de nieuwe woningen op zorgvuldige wijze op de markt gebracht. Tevens geldt dat in het stedenbouwkundig ontwerp nadrukkelijk een balans is gezocht naar ruimtelijke en volkshuisvestelijke aspecten, zodat er niet alleen kwaliteitsvolle ontwikkeling tot stand gebracht wordt, maar ook wordt voorzien in een behoefte. Zo is er in Braamt een behoefte aan levensloopbestendige koopwoningen waar voorliggend plan in voorziet. Het plan hiermee aan bij de ambities uit de regionale woonagenda.

3.1.3.2 Leidraad toetsing woningbouwinitiatieven

De Liemerse Woonagenda gaat vergezeld van een 'Leidraad toetsing woningbouwinitiatieven'. Deze leidraad bevat een aantal criteria die bij een beoogde woningbouwontwikkeling toegelicht en onderbouwd dienen te worden. Het betreft de volgende

criteria:

  • Omvang: aantal woningen
  • Locatie: zijn er andere locaties beoordeeld?
  • Doelgroep: is het een aanvulling?
  • Fasering
  • Meerwaarde voor de bestaande woningmarkt
  • Kwaliteitsimpuls
  • Doelgroep, segmentatie: aansluiten bij woningbehoefte
  • Bereikbaarheid en parkeren
  • Input marktpartijen
  • Belangstelling potentiële kopers
  • Kansen/oplossingen/maatregelen voor sanering en herstructurering

Toetsing

Hierna wordt de voorgenomen woningbouwontwikkeling toegelicht en onderbouwd ten aanzien van de criteria uit de Leidraad:

Omvang: aantal woningen

Het stedenbouwkundig schetsontwerp gaat in de derde fase uit van een maximaal woonprogramma van vijf woningen, hetgeen kwantitatief gezien past binnen het woonprogramma voor de kern Braamt. Bovendien past de stedenbouwkundige opzet binnen de aard en schaal van de kern Braamt: de woningtypologieën en vormgeving van de kavels sluiten aan bij de bestaande woonomgeving.

Locatie: zijn er andere locaties beoordeeld?

De beoogde woningbouwontwikkeling bevindt zich in het hart van Braamt en voorkomt dat de in onbruik geraakte grond langdurig leeg komt te staan of verpaupert. Het gaat dan ook om een binnenstedelijke herontwikkelingsopgave, hetgeen aansluit bij de rijksgedachte van de Ladder voor duurzame verstedelijking: inbreiding boven uitbreiding. Kortom, de beoogde nieuwbouwontwikkeling zorgt voor een kwaliteitsimpuls, draagt bij aan de leefbaarheid van de kern en voorziet in een nieuw dorpshart.

Doelgroep: is het een aanvulling?

Met de herontwikkeling van het plangebied wordt nadrukkelijk rekening gehouden met de kwalitatieve woonbehoefte. Met de toevoeging van levensloopbestendige koopwoningen wordt direct invulling gegeven aan extra woningen voor de seniorendoelgroep. Het gaat om een woningtype dat momenteel niet in Braamt voorhanden is. De herontwikkeling van het plangebied zorgt daarmee voor een aanvulling voor Braamt.

Fasering

Voorliggende ontwikkeling betreft de derde en laatste fase van de woningbouwontwikkeling in het dorpshart van Braamt.

Meerwaarde voor de bestaande woningmarkt

De bestaande woningmarkt van Braamt wordt voor een groot deel momenteel gevormd door sociale huurwoningen. De inwoners van Braamt hebben meermaals te kennen gegeven dat men ter plaatse van het plangebied graag kwalitatieve koopwoningen ontwikkeld zou willen zien worden. Het stedenbouwkundig schetsontwerp sluit aan bij deze wens, die ook wordt verwoord door de Dorpsraad.

Kwaliteitsimpuls

De beoogde woningbouwontwikkeling zorgt ervoor dat de locatie niet tot leegstand komt en verpauperd. De beoogde woningbouwontwikkeling voorziet ter plaatse in een kwaliteitsimpuls, die tevens bijdraagt aan de leefbaarheid van de kern.

Doelgroep, segmentatie: aansluiten bij woningbehoefte.

Om aan te sluiten bij de demografische ontwikkeling van een groeiende groep senioren is binnen het plangebied gekozen om te voorzien in levensloopbestendige koopwoningen. In algemene zin wordt binnen het schetsontwerp nadrukkelijk richting gegeven aan een dorpse ontwikkeling, hetgeen bijvoorbeeld betekent dat de woningen worden voorzien van een eigen buitenruimte. Dit maakt dat de 'eigen' inwoners van Braamt/Montferland een passende woning binnen het plangebied weten te vinden.

Bereikbaarheid en parkeren

Binnen het stedenbouwkundig schetsontwerp is rekening gehouden met de parkeerbehoefte (conform de normen vanuit de CROW) die de woningbouwontwikkeling teweegbrengt. Deze parkeerbehoefte wordt binnen het plangebied opgelost. Dit gebeurt zo veel mogelijk op eigen terrein en daarnaast, zo veel mogelijk uit het zicht, in het openbaar gebied van het hofje. Tevens is binnen het schetsontwerp aandacht besteed aan een deugdelijke bereikbaarheid en ontsluiting van iedere woning. In paragraaf 3.3.5 is de onderbouwing ten aanzien van verkeer en parkeren voor dit plan verder uitgewerkt.

Input marktpartijen

Het opstellen van de volkshuisvestelijke uitgangspunten in de stedenbouwkundige verkenning is mede tot stand gekomen met gesprekken met marktpartijen. Zo is gesproken met een makelaar over de huidige ontwikkelingen op de woningmarkt in kleine kernen als Braamt. Tevens is de kennis en ervaring van de bij de ontwikkeling betrokken intermediair ontwikkelaar ingezet om de woonwensen en bijbehorende stedenbouwkundige opzet verder te definiëren. Dit heeft gerealiseerd in het stedenbouwkundig schetsontwerp.

Belangstelling potentiële kopers

Bij de initiatiefnemer hebben zich reeds een aantal geïnteresseerden gemeld om een woning te kopen. Ook de Dorpsraad wordt veelvuldig gevraagd naar de stand van zaken van de ontwikkeling.

Kansen/oplossingen/maatregelen voor sanering en herstructurering

Voorliggende woningbouwontwikkeling is een goed voorbeeld van een ontwikkeling, die voorziet in het oplossen van een leegstandsprobleem. De ontwikkeling saneert de leegstaande bebouwing in het plangebied en voorziet in woningen, die passen bij de aard en schaal van Braamt. Daarmee doet zich de kans voor om binnen de bestaande kern van Braamt een kwaliteitsvolle en aanvullende woningbouwontwikkeling mogelijk te maken.

Conclusie

Het plan is in lijn met het gestelde in het regionale beleid.

3.1.4 Gemeentelijk beleid
3.1.4.1 Structuurvisie Montferland

Op 23 april 2009 is de Structuurvisie Montferland vastgesteld. De structuurvisie geldt voor het gehele gemeentelijke grondgebied, met uitzondering van de bebouwde kommen. Het doel van de structuurvisie is tweeledig:

  • het samenbrengen en actualiseren van bestaande visies en andere beleidsdocumenten in een nieuwe visie. Het gaat dus niet om het formuleren van nieuw beleid, maar om het samenbrengen in één visie van reeds bestaand beleid.
  • het bestendigen van het gevestigde voorkeursrecht voor enkele uitbreidingslocaties; in het Regionaal Plan van de Stadsregio Arnhem/Nijmegen zijn een aantal uitbreidingsrichtingen van woonkernen opgenomen. In de structuurvisie worden deze zoekrichtingen vertaald en begrensd in concrete locaties. Daarnaast kan via de structuurvisie het gevestigde voorkeursrecht voor enkele uitbreidingslocaties worden bestendigd.

Toetsing

Deze structuurvisie is een visie op hoofdlijnen en houdt voor de begrenzing van de bebouwde kommen (contour bebouwd gebied) het Regionaal Plan. Hierbinnen is woningbouw mogelijk. Onderhavig plangebied ligt binnen deze contour. Dit maakt dat voorliggend plan aansluit bij het gestelde uit de gemeentelijke structuurvisie.

3.1.4.2 Groenstructuurplan

Op 27 januari 2011 is het Groenstructuurplan voor de gemeente Montferland vastgesteld. Het groen is kenmerkend voor de ruimtelijke kwaliteit en aantrekkelijkheid van het landschap, met name ook van de kernen. Velen hebben belang bij aantrekkelijke kernen die, naast mogelijkheden voor een vitale economie, rust en ruimte bieden. Voor iedere kern is een werkboek opgesteld dat handreikingen biedt voor het ontwikkelen en begeleiden van projecten. Drie motto's staan in het Groenstructuurplan centraal:

  • sluit aan bij het landschap;
  • versterk de karakteristiek van de kern;
  • draagvlak in projecten.

De visie benoemt op de groenstructuurkaart de volgende uitgangspunten tot het jaar 2030:

  • lanen herstellen met nieuwe linden;
  • pleksgewijs solitaire eiken en linden in historische linten;
  • laanbeplanting met allure als zuidelijke entree;
  • groene poorten bij rotondes randweg versterken;
  • parken nieuw leven inblazen;
  • brinken op knooppunten historische linten creëren;
  • iedere wijk eigen variatie op grote lijn;
  • groenstructuur in het centrum behouden en versterken;
  • twee groene corridors in hoofdgroenstructuur versterken;
  • water beleefbaar maken in de Blauwe Graaf;
  • beplanting om dorp langs randweg versterken;
  • belangrijke zichtlijnen koesteren;
  • doorzichten vanuit dorp naar landschap behouden.

Toetsing

Voor de kern Braamt zijn diverse ambities en doelstellingen uitsproken ten aanzien van het aspect groen. Voor het dorpsplein van Braamt geldt dat opgemerkt wordt groen hier extra aandacht verdient om het stenige karakter te kunnen verminderen. Voorliggend plan staat het realiseren van deze ambitie niet in de weg. Verder geldt dat de ambitie wordt uitgesproken om in de 'buidel' van Braamt, waartoe het plangebied behoort, dat pleksgewijs solitairen en groepjes bomen in het gras met op enkele plekken sierplantsoenen worden gerealiseerd. In voorliggend plan wordt aan deze ambitie invulling gegeven door in het te realiseren hof enkele bomen te planten om hier een aantrekkelijk gebied van te maken. Zo sluit voorliggend plan aan bij de ambities uit het groenstructuurplan.

3.1.4.3 Woonvisie Montferland 2016-2020

In de Woonvisie Montferland 2016-2020 legt de gemeente haar ambities, doelstellingen en maatregelen vast over het wonen in de gemeente voor de komende jaren. De gemeente hanteert daarbij de volgende visie op het wonen:

De gemeente Montferland is een groene gemeente, die haar inwoners de kans geeft binnen deze gemeente de wooncarrière te doorlopen. Bijzondere aandacht krijgen de jonge, vaak startende huishoudens en de groeiende groep ouderen. Bestaande woongebieden, woningen en vastgoed worden optimaal benut en ontbrekende woningen en woonruimten voegen we toe. De gemeente Montferland wil haar bewoners een prettige woon- en leefsituatie op kernenniveau blijven bieden. De gemeente heeft vooral een regierol bij het realiseren van haar doelen.

Bij deze visie behoren de volgende ambities:

  • Inwoners moeten binnen de gemeente een wooncarrière kunnen doorlopen. Dat houdt in dat de gemeente jonge en startende woningzoekenden de kans wil geven binnen de gemeente de gewenste woning te vinden, waar mogelijk op kernenniveau.
  • Huishoudensgroei neemt af en bevolking verandert van samenstelling, o.a. vergrijzing. De gemeente wil deze groeiende groep ouderen en mensen met een zorgvraag ondersteunen om zo lang mogelijk zelfstandig te kunnen blijven wonen.
  • De gemeente wil een huurwoningvoorraad die wat betreft omvang en betaalbaarheid past bij de woningvraag van de huidige en toekomstige inwoners. Daarnaast streeft de gemeente naar een meer duurzame en energiezuinige woningvoorraad.
  • Er zijn nog ruim 1.000 woningen nodig in de periode 2015-2025; met de provincie zijn afspraken gemaakt voor het realiseren van 419 woningen in de periode 2015-2019.
  • Huisvesten van vergunninghouders om bijdrage te leveren aan het actuele vraagstuk.
  • Leefbaarheid in de kernen en wijken bevorderen door woningbouw, door verbetering van bestaande woningen en de woonomgeving.

Toetsing

Met het vaststellen van de Liemerse woonagenda 2017-2027 (zie paragraaf ) is de kwantitatieve woningbouwopgave uit de gemeentelijke woonvisie komen te vervallen. Voor de periode 2017-2027 bestaat er een woningbouwopgave van 880 woningen in de gemeente Montferland. Wat betreft de kwalitatieve woningbouwopgave benadrukt de gemeentelijke woonvisie de vraag naar starters- en seniorenwoningen. Met de realisatie van onderhavig het plan wordt een bijdrage geleverd aan een gewenste stimulering van de doorstroming op de woningmarkt van Braamt doormiddel van het realiseren van seniorenwoningen.

Conclusie

Het plan is in lijn met het gestelde in het gemeentelijk beleid.

3.2 Milieuaspecten

Voorliggend plan maakt onderdeel uit gefaseerd woningbouwprogramma. Voor fase twee van dit de woningbouwontwikkeling is op 12 november 2020 een bestemmingsplan vastgesteld. In dit bestemmingsplan is voorgesorteerd op onderhavig plan (fase drie) doormiddel van het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid. Ten behoeve van het moederplan zijn reeds een groot aantal onderzoeken uitgevoerd, waarin ook de ontwikkeling van de vijf levensloopbestendige woningen uit voorliggend plan zijn opgenomen. In onderstaande toelichting op de milieuaspecten wordt daarom vaak verwijzen naar onderzoeken uit het moederplan.

3.2.1 Milieueffectrapportage

Algemeen

Voor plannen en activiteiten, die mogelijk belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu, kan het noodzakelijk zijn dat een milieueffectrapport wordt opgesteld. In hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage is dit geregeld. Er is een m.e.r.-plicht voor plannen (planMER) en een m.e.r.-plicht voor besluiten. Een plan is plan-m.e.r.-plichtig als het plan kaders stelt voor m.e.r.-plichtige activiteiten.

Toetsing

Het plan voorziet in de ontwikkeling van vijf woningen binnen de bebouwde kom. De gronden van het plangebied hebben momenteel reeds een woonbestemming die stedelijke functies mogelijk maakt, waardoor er met dit plan geen uitbreiding plaatsvindt van het areaal aan stedelijke functies. Per saldo zijn daarom niet tot nauwelijks milieueffecten te verwachten. Gelet op de aard (wonen) en omvang (vijf woningen) van dit plan is er daarom geen sprake van een activiteit zoals genoemd in het Besluit m.e.r.

Conclusie

Een nadere beoordeling in een (vormvrije) m.e.r-beoordeling of plan-m.e.r. is niet noodzakelijk.

3.2.2 Bodem

Algemeen

In het kader van de planologische procedure moet zijn aangetoond dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Hiertoe is het uitvoeren van een verkennend milieukundig bodem- en grondwateronderzoek noodzakelijk.

Toetsing

Verkennend bodemonderzoek

Ter plaatse van het plangebied van zowel fase twee als drie is in juni 2014 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Uit het onderzoek volgt dat de bodem voornamelijk bestaat uit zwak siltig, matig fijn zand. De bodem is bovendien, lokaal tot een maximale diepte van 1,4 m -mv, zwak humeus. De ondergrond is plaatselijk zwak gleyhoudend. De ondergrond, ter plaatse van het noordelijke terreindeel, is zwak tot matig puinhoudend. Verder zijn er zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen. Analytisch is de zwak puinhoudende ondergrond ter plaatse van boring 02 sterk verontreinigd met PAK. De zwak tot matig puinhoudende ondergrond ter plaatse van het noordelijke deel van het plangebied is analytisch licht verontreinigd met zink en minerale olie. De matig puinhoudende ondergrond ter plaatse van boring 05 is tevens analytisch licht verontreinigd met PAK. De verontreinigingen zijn hoogstwaarschijnlijk te relateren aan de bijmenging met puin. In de zintuiglijk schone bovengrond ter plaatse van het noordelijke deel van het plangebied is analytisch een lichte verontreiniging met zink en minerale olie aangetoond. In de zintuiglijk schone bovengrond ter plaatse van het zuidelijke deel van het plangebied zijn analytisch geen verontreinigingen aangetoond. In de zintuiglijk schone ondergrond zijn analytisch geen verontreinigingen aangetoond. In het grondwater zijn geen verontreinigingen geconstateerd.

Aanvullend bodemonderzoek

Op basis van de hiervoor beschreven resultaten uit het verkennend bodemonderzoek is in 2020 een nader en aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd voor het plangebied van fase twee en drie. Tevens is in het kader van potentieel grondverzet in het plangebied aanvullend onderzoek naar PFAS uitgevoerd. De sterke PAK-verontreiniging in de grond bevindt zich in de kern van de verontreiniging (boring 02 uit het verkennend bodemonderzoek) op het traject 1,1-1,4 m -mv. Op basis van het nader onderzoek wordt het traject 1,0-1,5 m -mv aangehouden als sterk verontreinigd. De aanwezige bebouwing met kruipruimte in westelijke en zuidelijke richting wordt als afperkende factor beschouwt. De totale oppervlakte van de sterke PAK-verontreiniging op de locatie bedraagt circa 12 m2. De totale omvang van de sterke PAK-verontreiniging komt hiermee op 6 m3. Aanvullend onderzoek naar een verontreiniging met PAK in het grondwater wordt niet noodzakelijk geacht. Uitgaande van de mate en het volume van de geconstateerde grondverontreiniging op de onderzoekslocatie (minder dan 25 m3 sterk verontreinigde grond) wordt gesteld dat het hier in het kader van de Wet Bodembescherming géén geval van ernstige bodemverontreiniging betreft. De aangetroffen sterk met PAK verontreinigde grond wordt ten tijde van de herontwikkeling van de locatie onder milieukundige begeleiding ontgraven en afgevoerd naar een erkend verwerker. Tot slot volgt uit het aanvullend bodemonderzoek naar PFAS dat de aangetroffen gehalten aan PFAS zich (ruim) onder de toetsingswaarden van 0,8/0,9 ìg/kg d.s. bevinden voor de bodemfunctieklasse 'Landbouw/natuur'. Er doen zich dan ook geen belemmeringen voor wat betreft PFAS.

Conclusie

Met inachtneming van het voorgaande vormt het aspect bodem geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

3.2.3 Geluid

Algemeen

De mate waarin het geluid onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In het kader van de planologische procedure moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.

Toetsing

In voorliggende situatie is sprake van de realisatie van geluidgevoelige functies in een omgeving waar enkel 30 km/uur wegen aanwezig zijn. Formeel is conform de Wgh geen sprake van een onderzoeksplicht. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is toch een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd om inzicht te krijgen in de geluidbelasting ter plaatse van het plangebied. In het onderzoek is zowel gekeken naar de geluidbelastingen ter plaatse van fase twee als drie. Uit het onderzoek volgt dat:

  • De geluidbelasting vanwege gezoneerde wegen minder dan 48 dB bedraagt. Een procedure hogere grenswaarde is niet nodig.
  • De geluidsbelasting vanwege de Langestraat (30 en 60 km/uur) maximaal 49 dB bedraagt inclusief aftrek conform art. 110g Wgh. Dit is hoger dan de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting voor vergelijkbare gezoneerde wegen.
  • De geluidbelasting vanwege de Pastoor te Rielestraat (welke als worst-case is ingevoerd) maximaal 49 dB bedraagt inclusief aftrek conform art. 110g Wgh. Dit is hoger dan de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting voor vergelijkbare gezoneerde wegen.
  • Bron- en overdrachtsmaatregelen zijn onderzocht, maar op bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke en financiële aard stuiten.
  • Een hogere grenswaarde aanvraag vanwege de geldende maximumsnelheid van 30 km/uur niet van toepassing is.
  • De ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van 48 dB voor vergelijkbare gezoneerde wegen als gevolg van de Gildeweg niet wordt overschreden. Er is daarmee sprake van een goede ruimtelijke ordening.
  • De ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van 48 dB voor vergelijkbare gezoneerde wegen als gevolg van de Mariastraat niet wordt overschreden. Er is daarmee sprake van een goede ruimtelijke ordening.
  • Rekening houdend met het Bouwbesluit 2012 de gevelwering ten minste 21 dB dient te bedragen waarmee een goed woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd. Dit is goed realiseerbaar.

In het kader van de omgevingsvergunningprocedure voor het bouwen zal aangetoond worden dat het plan voorziet in voldoende gevelwering om de binnenwaarde van 33 dB uit het Bouwbesluit 2012 te kunnen waarborgen.

Conclusie

Met inachtneming van het voorgaande vormt het aspect geluid geen belemmering in de uitvoerbaarheid van het plan.

3.2.4 Luchtkwaliteit

Algemeen

Eisen met betrekking tot luchtkwaliteit zijn verankerd in de Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2 en vormen een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.

Gevoelige bestemmingen, zoals scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.

Toetsing

Onderliggend plan voorziet in de realisatie van maximaal vijf woningen. Conform bijlage 3 van de regeling NIBM geldt dat bij woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen, uitgaande van één ontsluitingsweg, sprake is van een niet in betekenende mate bijdrage aan de luchtverontreiniging vanwege het plan. Op basis van deze regeling draagt het plan daarom 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Raadpleging van de NSL-monitoringstool heeft aangetoond dat er geen sprake is van (dreigende) grenswaarde-overschrijdingen. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's. Vanuit zowel de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening vormt het plan op het gebied van luchtkwaliteit daarom geen belemmering.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

3.2.5 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen

Indien door middel van een ruimtelijke ontwikkeling nieuwe, gevoelige functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu mogelijk kan worden gemaakt. Hierbij moet rekening worden gehouden met omliggende functies met een milieuzone. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van een nieuwe gevoelige functie.

Wat betreft de aanbevolen richtafstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies is de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' (2009) als leidraad voor milieuzonering gebruikt. In de VNG-publicatie zijn richtafstanden voor diverse omgevings- en gebiedstypen opgenomen. Het gaat onder andere om de volgende omgevings- en gebiedstypen: 'rustige woonwijk', 'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'.

In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningenhoreca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf het op de verbeelding aangeduide deel voor de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande gevoelige functies gelegen buiten betreffend perceel.

Toetsing

In onderhavige situatie is sprake van het mogelijk maken van nieuwe, gevoelige functies in de zin van het aspect bedrijven en milieuzonering. Het plangebied ligt centraal in de kern Braamt. In de directe omgeving van het plangebied zijn verschillende gronden met de bestemming 'Gemengd', waardoor het gebied op basis van de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering (2009)' wordt getypeerd als een 'gemengd gebied'. Daarmee mogen de richtafstanden voor de verschillende milieuaspecten met één afstandsstap worden verminderd (met uitzondering van het aspect 'gevaar') De dichtstbijzijnde bedrijvigheid is in de navolgende tabel opgenomen inclusief de bijbehorende omschrijving uit de VNG-publicatie en de daaruit volgende grootste richtafstanden. De in de tabel genoemde afstanden hebben betrekking op het plangebied van fase twee en drie.

Bedrijfssoort   Adres   Omschrijving VNG   Grootste richtafstand (m) op basis van gemengd gebied   Gemeten
afstand (m)  
Kerk   Langestraat 20   Kerkgebouwen e.d.   10 (geluid)   30  
Dorpshuis   Langestraat 22   Buurt- en clubhuizen   10 (geluid)   40  
Detailhandel   Langestraat 21   Detailhandel voor zover n.e.g.   0   10  
Basisschool   Langestraat 14A   Scholen voor basis- en algemeen voortgezet onderwijs   10 (geluid)   75  
Restaurant   Langestraat 11   Restaurants, cafetaria's, snackbars, ijssalons met eigen ijsbereiding, viskramen e.d.   0   95  
Bed & Breakfast   Graaf Hendrikstraat 2   Hotels en pensions met keuken, conferentie-oorden en congrescentra   0   115  

Uit voorgaande tabel blijkt dat voor alle omliggende functies kan worden voldaan aan de grootste richtafstanden. Daarmee worden de functies niet onevenredig geschaad in hun ontwikkelingsmogelijkheden en is een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoering van onderhavig plan.

3.2.6 Externe veiligheid

Algemeen

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand/het invloedsgebied van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp.

Toetsing

Raadpleging van de provinciale risicokaart wijst uit dat in een straal van één kilometer rondom het plangebied één risicobron aanwezig is in de vorm van een gasleiding (N-566-01). In de navolgende afbeelding is een uitsnede van de digitale risicokaart weergegeven met daarop het plangebied globaal geel aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.wpsgbrmcntlngstr25-va01_0007.jpg"

Uitsnede digitale risicokaart met daarop het plangebied globaal geel aangeduid (bron: risicokaart.nl)  

Uit raadpleging van de gegevens van de provinciale risicokaart blijkt dat het plangebied niet binnen de PR-contour en het invloedsgebied van de risicobron ligt. Daarmee is nader onderzoek niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

3.3 Omgevingsaspecten

3.3.1 Water

Rijksbeleid – Het Nationaal Waterplan 2016-2021

Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is op 10 december 2015 vastgesteld. Het Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen.

In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:

  • Nederland blijft de veiligste delta in de wereld.
  • Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater.
  • Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht.
  • Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement.
  • Nederlanders leven waterbewust.

Het kabinet zet de veranderingen in het waterveiligheidsbeleid voort en zal hiertoe een wetsvoorstel met nieuwe normen voor de primaire keringen voorbereiden.

Nieuwe normen zijn nodig, omdat de huidige eisen aan primaire keringen grotendeels uit de jaren zestig van de vorige eeuw dateren. Sindsdien zijn het aantal mensen en de economische waarde achter de dijken toegenomen. Ook is nieuwe kennis beschikbaar gekomen over de werking van de keringen en de gevolgen van overstromingen. De doelen op het gebied van waterveiligheid zijn omgerekend naar normspecificaties voor de keringen. Deze zijn niet meer gebaseerd op dijkringen, maar op dijktrajecten. Elk dijktraject krijgt een norm-specificatie die past bij de gevolgen in dat specifieke gebied. De normspecificaties zijn ingedeeld in zes klassen, waarbij de overstromingskans varieert van 1/300 per jaar tot 1/100.000 per jaar.

Het Rijk onderkent het belang van verbinden van ruimte en water. Bij het aanpakken van wateropgaven en de uitvoering van watermaatregelen vindt daarom afstemming plaats met andere relevante ruimtelijke opgaven en maatregelen in het gebied, zodat scope, programmering en financiering zo veel mogelijk op elkaar aansluiten of, beter nog, elkaar versterken. Het kabinet streeft daarbij ook naar integrale combinaties, waarbij ruimtelijke inrichting een belangrijke rol speelt bij het oplossen van wateropgaven. Omgekeerd is het van belang om bij ruimtelijke opgaven vroegtijdig rekening te houden met wateropgaven en de veerkracht van watersystemen. De gewenste betere verbinding tussen water en ruimte geldt voor alle opgaven op het gebied van waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit.

Provinciaal beleid – Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

Op 22 september 2020 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. De hoofdzaken van het provinciaal beleid voor water zijn gericht op een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem. Dit systeem bestaat uit bodem en ondergrond, grondwater en oppervlaktewater en is duurzaam als het ook in de toekomst kan blijven functioneren en in stand kan worden gehouden tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten.

De provincie onderschrijft de ambitie van de Europese Kaderrichtlijn Water dat uiterlijk in 2027 het grond- en oppervlaktewater in Europa schoon en ecologisch gezond moet zijn en dat er voldoende water is voor duurzaam gebruik en voert deze uit. De beschermde gebieden voor grondwater, waterberging, de Kaderrichtlijn Water en Natura 2000 zijn leidend bij de uitwerking van dit beleid in programma's of in kaders in de verordening. Er worden condities gesteld voor effectief en zuinig gebruik van drinkwater, speciale waterecologie (Hoogst Ecologisch Niveau wateren en Specifiek Ecologische Doelstelling wateren), (grond)waterafhankelijke landnatuur plus de beschermingszones natte landnatuur en grondwateronttrekkingen voor drinkwater en industrie, groter dan 150.000 m3/jaar.

De provincie stelt via uitvoerend beleid de doelen voor de regionale wateren voor de Kaderrichtlijn Water vast en geeft daarbij ook invulling aan de voorzieningenniveaus. Met de Gelderse waterschappen en de landbouw geeft de provincie invulling aan het vasthouden van water in de bodem, het grondwater en de haarvaten van het watersysteem. Bescherming tegen overstromingen vindt primair plaats op basis van preventie, waar nodig aangevuld met maatregelen in de ruimtelijke ordening en evacuatie. Deze bescherming gebeurt bij voorkeur in combinatie met het ontwikkelen en versterken van karakteristieke riviernatuur in Natura 2000-gebieden.

Waterschapbeleid – Waterbeheerplan 2016-2021 Waterschap Rijn en IJssel

Dit waterbeheerplan is vastgesteld in november 2015 en vervangt het Waterbeheerplan 2010-2015. In dit waterbeheerplan beschrijft het waterschap Rijn en IJssel op welke wijze de volgende zaken in de periode 2016-2021 gedaan worden: het zorgen voor een goede bescherming tegen hoog water, het zorgen voor een goed functionerend regionaal watersysteem en het zorgen voor het zuiveren van afvalwater.

Het waterbeheerplan zoekt verbinding met het werk van andere overheden: de provincies, gemeenten, Rijkswaterstaat en het Rijk. Het waterbeheer schept vaak randvoorwaarden voor gebruikers van het water, maar biedt ook mogelijkheden en meerwaarde voor maatschappelijke gebruikers, zoals burgers, agrariërs en terreinbeheerders, ondernemers en (drinkwater)bedrijven, recreanten en de naburige Duitse waterbeheerders.

Vanuit de omgevingsverkenning is het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor de primaire taakgebieden van het waterschap:

  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water.
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water.
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water.
  • Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.
  • Zorgen voor goede randvoorwaarden voor beroepsvaart op de Oude IJssel: Vaarwegbeheer.

Gemeentelijk beleid – Waterplan

Het waterplan is een parapluplan voor de disciplines riolering, ruimtelijke ordening, milieu, recreatie en groen- en waterbeheer, waarin de samenwerking op het aspect water is afgestemd. Het waterplan is opgesteld aan de hand van zeven thema's. Hierna worden de thema's met de kern van het betreffende thema weergegeven:

  • 1. Waterkwantiteit, waterberging en wateroverlast: Droge voeten en voldoende water.
  • 2. Waterkwaliteit en ecologie: Gezond water waarin de waterkwaliteit voldoende is voor de functie van het water. Het watersysteem draagt bij aan de ontwikkeling van de natuur in de gemeente en de regio.
  • 3. Grondwater en drinkwaterwinning: Er is voldoende schoon grondwater beschikbaar voor drinkwaterbereiding en de natuur- en landbouwfuncties in het gebied.
  • 4. Waterketen: Er wordt zo min mogelijk hemelwater naar de RWZI's afgevoerd en het streven is om afstromend hemelwater lokaal vast te houden. In het gemeentelijk rioleringsplan (GRP) zijn de doelen en ambities van de gemeente uitgebreid beschreven.
  • 5. Water en ruimtelijke ordening: Water draagt bij aan de kwaliteit van de openbare ruimte. Nieuwe ontwikkelingen kunnen dit versterken. Hiervoor, en om tot robuuste inrichting van het watersysteem te komen, is het nodig water vroegtijdig bij nieuwe ontwikkelingen op de kaart te zetten.
  • 6. Beheer en onderhoud: Voor een goed functionerend water- en rioolsysteem is beheer en onderhoud essentieel. Over het beheer en onderhoud vindt afstemming plaats tussen waterschap, gemeente en overige betrokkenen. Dit overleg leidt tot afspraken over de taakverdeling, efficiente uitvoering en de na te streven situatie.
  • 7. Samenwerking en communicatie: Verschillende instanties zijn betrokken bij het waterbeheer en het waterbeheer raakt de belangen van burgers en bedrijven. Daarom is afstemming over de inrichting en het beheer en voorlichting over water nodig.

Om het belang van een goede waterhuishouding te onderstrepen en te waarborgen, wordt bij het thema 'Water en ruimtelijke ordening' aangegeven dat voor nieuwe ontwikkelingen als vuistregel wordt aangehouden dat 10% van het oppervlak voor water wordt gereserveerd. In gezamenlijk overleg van worden afgeweken.

Watertoets

In artikel 3.1.6 (Bro) is aangegeven dat in de toelichting van een wijzigingsplan is beschreven op welke wijze in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding.

Voor de watertoets is gebruik gemaakt van de Standaard Waterparagraaf van het Waterschap Rijn en IJssel. Deze waterparagraaf is onderdeel van, en hangt samen met, een set van standaarden zoals die door het waterschap gehanteerd wordt. In deze waterparagraaf worden de effecten van de ruimtelijke ontwikkeling per waterthema afgewogen. Als op één of meer vragen per waterthema 'ja' wordt geantwoord dan is het waterthema relevant. Die waterthema's worden toegelicht.

Thema   Toetsvraag   Relevant  
HOOFDTHEMA'S  
Veiligheid
 
1. Ligt in of nabij het plangebied een primaire of regionale waterkering?
2. Ligt in of nabij het plangebied een kade?  
Nee

Nee  
Riolering en Afvalwaterketen   1. Is er toename van het afvalwater (DWA)?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap?  
Nee

Nee

Nee  
Wateroverlast
(oppervlaktewater)
 
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak?
2. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
3. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?  

Ja

Nee


Nee  
Grondwater-
overlast  
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Bevindt het plangebied zich in de invloedzone van de Rijn of IJssel?
3. Is in het plangebied sprake van kwel?
4. Beoogt het plan dempen van slootjes of andere wateren?  

Nee

Nee
Nee

Nee  
Oppervlakte-
waterkwaliteit
 
1. Wordt vanuit het plangebied water op oppervlaktewater geloosd?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Ligt het plangebied geheel of gedeeltelijk in een Strategisch actiegebied?  

Nee

Nee

Nee  
Grondwaterkwaliteit   1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?  
Nee  
Volksgezondheid
 
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde of verbeterde gescheiden stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  


Nee



Nee  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur?  
Nee  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur?  

Nee

Nee  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  


Nee

Nee  
AANDACHTSTHEMA'S  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?  


Nee  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?  
Nee  

* als op één of meer vragen per waterthema Ja wordt geantwoord dan is het thema relevant en zal de toelichting bij het kopje 3 ingevuld en toegevoegd moeten worden in het bestemmingsplan.

Uit voorgaande toetsing van de watertoetstabel blijkt dat er met voorliggend plan sprake is van een toename van verharding in het plangebied. Gesteld wordt dat er voldoende onverharde ruimte over blijft (voor- en achtertuinen) voor het hemelwater om te infiltreren in de bodem. Daarbij komt dat het plangebied in haar huidige situatie reeds vrijwel volledig verhard is, waardoor per saldo niet tot nauwelijks sprake zal zijn van een toename van verharding. De gevolgen van onderhavig plan voor de waterhuishouding zijn hiermee beperkt.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

3.3.2 Natuur

Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden in en om het plangebied. Vanaf 1 januari 2017 geldt hiervoor de Wet natuurbescherming. Deze wet beschermt bepaalde plant- en diersoorten, natuurgebieden en bossen. Voordat ontwikkelingen mogen plaatsvinden, moet worden aangetoond dat in het kader van de huidige natuurwet- en regelgeving van een negatief effect geen sprake is, dan wel dat daarvoor respectievelijk een vergunning of ontheffing kan worden verkregen.

Toetsing

SAB heeft in 2019 met een quick scan natuur onderzocht of er beschermde natuurwaarden, volgens de nu geldende natuurwet- en regelgeving, aan- of afwezig zijn in het plangebied van fase twee en drie. Naast beschermde natuurwaarden in het plangebied is ook nagegaan of de ruimtelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt, mogelijk negatieve effecten kan hebben op beschermde natuur buiten het plangebied. Navolgend worden kort de conclusies van de quick scan uiteengezet.

Gebiedsbescherming

Uit de quick scan blijkt dat Natura 2000-gebied Rijntakken het dichtst in de buurt van het plangebied ligt. Een negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van deze gebieden is vanwege een mogelijke toename in stikstofdepositie door de ruimtelijke ontwikkeling in het plangebied niet uit te sluiten. Daarom zijn stikstofberekeningen in AERIUS uitgevoerd voor de aanleg- en gebruiksfase. In deze berekening zijn zowel de ontwikkelingen in fase twee als drie meegenomen. Uit de berekeningen volgt dat er met de ontwikkeling geen toename van stikstofdepositie te verwachten is op Natura 2000-gebieden. Negatieve effecten op omliggende Natura 2000-gebieden als gevolg van stikstofdepositie door de ontwikkeling zijn daarmee uitgesloten. Aanvullend onderzoek naar de gevolgen van stikstofdepositie, in de vorm van een passende beoordeling, is niet noodzakelijk. Ook een vergunning Wet natuurbescherming is niet noodzakelijk. Opgemerkt wordt dat met de inwerkingtreding van de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) en het Besluit stikstofreductie en natuurverbetering (Bsn) per 01 juli 2021 de wetgever een gedeeltelijke vrijstelling mogelijk gemaakt van de natuurvergunningplicht voor het aspect stikstof voor activiteiten van de bouwsector. Het uitvoeren van een stikstofberekening voor de aanlegfase is daarmee niet langer noodzakelijk.

Verder blijkt uit de quick scan dat in de directe omgeving van het plangebied geen Natuurnetwerk Nederland of andere provinciaal beschermde natuur aanwezig is. De provinciale bescherming van deze gebieden staat de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg en nader onderzoek hiernaar is niet noodzakelijk.

Soortenbescherming

In en rondom het plangebied kunnen in het wild levende planten en dieren aanwezig zijn. Iedereen dient voldoende zorg in acht te nemen voor deze soorten en hun directe leefomgeving. Uit de quick scan blijkt verder dat in en rondom het plangebied vogels kunnen broeden. Om overtreding van de wet te voorkomen wordt geadviseerd om de geplande ruimtelijke ontwikkeling buiten de broedperiode te starten. Op deze manier worden geen in gebruik zijnde nesten beschadigd of vernield. Mogelijk zijn ook nestplaatsen aanwezig van huismus en gierzwaluw. Nestplaatsen van deze soorten zijn jaarrond beschermd. Om hierover duidelijkheid te krijgen dient nader soortgericht onderzoek uitgevoerd te worden. Indien nestplaatsen of essentieel leefgebied van deze soorten aanwezig blijkt, dan moeten voor de werkzaamheden mitigerende maatregelen worden getroffen. Ook is voor de werkzaamheden dan waarschijnlijk een ontheffing van de Wet natuurbescherming noodzakelijk.

In en nabij het plangebied kunnen ook soorten voorkomen die zijn beschermd onder de Wet natuurbescherming, maar waarvoor een provinciale vrijstelling van de verboden geldt, voor werkzaamheden die men uitvoert in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Door de provinciale vrijstelling staat de aanwezigheid van deze soorten de geplande ontwikkeling niet in de weg. Daarnaast zijn mogelijk enkele essentiële elementen aanwezig, voor soorten waarvoor geen provinciale vrijstelling geldt. Het betreft verblijfplaatsen van vleermuizen. Om uitsluitsel te krijgen over de aan- of afwezigheid van deze soorten dient nader soortgericht onderzoek uitgevoerd te worden. Indien verblijfplaatsen aanwezig blijken, dan moeten voor de werkzaamheden mitigerende maatregelen worden getroffen om negatieve effecten zoveel mogelijk te voorkomen. Ook is voor de werkzaamheden dan waarschijnlijk een ontheffing van de Wet natuurbescherming noodzakelijk.

Nader onderzoek huismussen, gierzwaluwen en vleermuizen

Uit de resultaten van de quick scan natuur is de noodzaak voor vervolgonderzoek voor de soorten huismus, gierzwaluw en vleermuis naar voren gekomen. Daarom is door SAB nader soortgericht onderzoek uitgevoerd naar deze soorten. Het nader onderzoek heeft uitgewezen dat nestplaatsen van de gierzwaluw en huismus niet aanwezig zijn in de bebouwing binnen het plangebied. Wel zijn er twee paarverblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis aanwezig in het gebouw. Met de geplande werkzaamheden gaan de verblijfplaatsen waarschijnlijk verloren, waardoor een ontheffing Wet natuurbescherming noodzakelijk is. Deze ontheffing, inclusief projectplan met mitigerende maatregelen, is bij de provincie aangevraagd.

Houtopstanden

Bij deze ruimtelijke ontwikkeling wordt geen houtopstand geveld waarop de regels van de Wet natuurbescherming van toepassing zijn. De bescherming van houtopstanden vormt dan ook geen beperking voor de beoogde ruimtelijke ontwikkeling.

Conclusie

Met het aanvragen van een ontheffing Wet natuurbescherming, inclusief projectplan met mitigerende maatregelen, vormt het aspect natuur geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

3.3.3 Archeologie

Algemeen

Door ondertekening van het verdrag van Valletta (1992) heeft Nederland zich verplicht om bij ruimtelijke planvorming nadrukkelijk rekening te houden met het niet-zichtbare deel van cultuurhistorisch erfgoed, te weten de archeologische waarden. In de Erfgoedwet is geregeld hoe met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden moet worden omgegaan. Het streven is om deze belangen tijdig bij het plan te betrekken. Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast.

Toetsing

Om te bepalen wat de verwachtingswaarde is voor de aanwezigheid van archeologische waarden binnen het plangebied is in oktober 2014 een archeologische bureau- en booronderzoek uitgevoerd voor het plangebied van fase twee en drie. Uit dit onderzoek volgt dat, op basis van de aangetroffen bodemopbouw en archeologische indicatoren, geen archeologische resten worden verwacht ouder dan de 16e - 17e eeuw. Wel kunnen resten van een erf en van agrarische activiteiten worden verwacht, daterend vanaf de 16e - 17e eeuw. Deze periode vormt een kennislacune. Archeologisch onderzoek naar erven uit deze periode leidt tot meer inzicht in het ontstaan en de ontwikkeling van het hoevenlandschap, één van de topthema's uit de Kennisagenda Archeologie van de provincie Gelderland.

Indien bodemingrepen plaats gaan vinden die dieper reiken dan de bouwvoor (circa 60 cm onder het maaiveld), wordt geadviseerd om voorafgaand aan deze ingrepen de aan- of afwezigheid van archeologische waarden vast te stellen door middel van een proefsleuvenonderzoek (IVO karterende en waarderende fase, proefsleuven (IVO-P)). De verwachting is niet dat voor de ontwikkeling van de woningen bodemingrepen met een dergelijke diepte noodzakelijk zijn. Daarbij komt dat de gronden van het plangebied reeds bebouwd zijn (geweest) waardoor de grond ter plaatse reeds geroerd is. Met het opnemen van een archeologische dubbelbestemming worden de eventuele aanwezige archeologische waarden in het plangebied juridisch-planologisch gewaarborgd.

De gemeente Montferland adviseert als bevoegd gezag om ter plaatse geen vervolgonderzoek uit te laten voeren, maar amateurarcheologen in de gelegenheid te laten stellen om mee te kijken bij/na de sloop- en graafwerkzaamheden. Hiermee kan toch eventueel aanwezige archeologie vastgelegd worden. Uiteraard voor zover dit geen fysieke gevaren oplevert en in overleg met de aannemer. Dit advies wordt door de opdrachtgever opgevolgd.

Conclusie

Met het opnemen van een archeologische dubbelbestemming worden de eventuele aanwezige archeologische waarden in het plangebied juridisch-planologisch gewaarborgd. Het aspect archeologie vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

3.3.4 Cultuurhistorie

Algemeen

Op grond van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van ruimtelijke plannen.

Toetsing

De gemeente Montferland heeft vastgesteld cultuurhistorisch beleid in de vorm van het rapport 'Cultuurhistorisch beleid voor Montferland 2012'. De kleine kernen van de gemeente hebben allemaal bij uitstek een dorps karakter. De relatie met het landschap is er vaak heel sterk. Ook Braamt heeft een nadrukkelijke visuele relatie met het Montferland-massief. De bebouwde kom is vrij recent ontstaan.

Wat betreft monumenten herbergt de kern Braamt één rijksmonument, te weten de Braamtse Molen aan de Zeddamseweg 5. Verder zijn er nog vijf gemeentelijke monumenten aanwezig in de kern. Deze monumenten bevinden zich allen niet in de directe omgeving van het plangebied. De monumentale status van desbetreffende bebouwing/bouwwerken wordt daarmee niet aangetast door onderhavig ontwikkeling.

Conclusie

Het plan sluit naar aard en omvang aan bij de karakteristieken van de omgeving en tevens wordt er rekening gehouden met de aanwezige structuurdragers. Het aspect cultuurhistorie vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

3.3.5 Verkeer en parkeren

Verkeer

Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer die wordt gegenereerd bij een bepaalde ontwikkeling, hanteert het CROW kencijfers voor wat betreft verkeersgeneratie. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (excl. openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de desbetreffende voorziening toe rijdt en hiervan wegrijdt. Onderhavige ontwikkeling richt zich op het bouwen van vijf geschakelde koopwoningen. De kencijfers voor 'rest bebouwde kern' worden aangehouden. De gemeente Montferland wordt conform CBS-gegevens ten aanzien van de mate van stedelijkheid gezien als een 'weinig stedelijk gebied'. Voor de ontwikkeling van vijf geschakelde koopwoningen volgt uit deze kencijfers dat er maximaal 7,8 extra verkeersbewegingen per etmaal per woning ontstaan. Dit betekent voor de totale ontwikkeling een extra aantal verkeersbewegingen van 39. Dit extra verkeer kan worden opgenomen in het heersende verkeersbeeld op de Langestraat en de Pastoor te Rielestraat.

Parkeren

Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid benodigde parkeerplaatsen zijn eveneens kencijfers beschikbaar van het CROW. Voor het bepalen van het aantal benodigde parkeerplaatsen dient gekeken te worden naar het functietype en waar de functie zal worden gerealiseerd. Hiervoor worden wederom de kencijfers voor 'weinig stedelijk' en 'rest bebouwde kom' gehanteerd. Hieruit volgt dat er gemiddeld 2,0 parkeerplaatsen per rijwoning. De tabel hieronder toont het totale aantal parkeerplaatsen op de woningbouwlocatie.

Fase   Woningtype   Aantal   Norm   Parkeervraag  
1   Vrijstaand   1   2,3   1 x 2,3 = 2,3  
  Twee-onder-één-kap   2   2,2   2 x 2,2 = 4,4  
  Rij   3   2,0   3 x 2,0 = 6,0  
2   Vrijstaand   2   2,3   2 x 2,3 = 4,6  
  Twee-onder-één-kap   2   2,2   2 x 2,2 = 4,4  
3   Rij   5   2,0   5 x 2,0 = 10,0  
Totaal   9   n.v.t.   31,7  

Het parkeren zal in de toekomstige situatie zowel op eigen terrein als in het openbaar gebied worden voorzien. In het stedenbouwkundig plan is ruimte geboden voor in totaal 18 parkeerplaatsen in de openbare ruimte in het te realiseren hofje. De resterende parkeerbehoefte wordt op eigen terrein voorzien in de vorm van garages met lange en dubbele opritten. Het minimaal benodigd aantal parkeerplaatsen is dan ook in het stedenbouwkundig plan gewaarborgd.

Daarbij komt dat in de regels behorende een parkeerregeling is opgenomen. Dit betekent dat bij de omgevingsvergunning voor het bouwen getoetst zal worden of het plan voorziet in voldoende parkeergelegenheid. Daarmee wordt gesteld dat het aspect 'parkeren' voldoende in dit plan is gewaarborgd.

Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

3.4 Economische uitvoerbaarheid

Op basis van artikel 3.1.6, lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een plan onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. De ontwikkelingen die concreet mogelijk worden gemaakt door het plan moeten (economisch) uitvoerbaar zijn, omdat er anders sprake is van een oneigenlijke bestemming.

Het voorliggende plan wordt gerealiseerd op particulier initiatief. De gemeente en de initiatiefnemer hebben een anterieure overeenkomst gesloten waarin de rechten en plichten van zowel de ontwikkelaar als de gemeente zijn aangegeven, alsmede de definitieve regeling van kostenverhaal. Met deze overeenkomst is het plan verzekerd van kostendekking, het opstellen van een exploitatieplan is daarom overeenkomstig artikel 6.12, lid 2 onder a. van de Wet ruimtelijke ordening niet nodig. Gesteld kan worden dat er geen verplichting is om tegelijkertijd met de ruimtelijke procedure een exploitatieplan op te stellen.

De economische uitvoerbaarheid van dit plan is hiermee aangetoond.

Hoofdstuk 4 Wijze van bestemmen

4.1 Algemeen

Dit wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De planregels zijn onderverdeeld in drie hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels voor het plangebied, zijnde een verklaring van de gebruikte begrippen. Hoofdstuk 2 geeft aan welke verbeelding dit wijzigingsplan wijzigt en welke bestemmingsplannen overeenkomstig van toepassing zijn. Ten slotte is in hoofdstuk 3 de slotregel opgenomen. De overgangsrechtelijke bepalingen uit het moederplan blijven van kracht.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

4.2 Dit wijzigingsplan

De grondslag voor dit wijzigingsplan wordt gevormd door artikel 5.4.2 van het bestemmingsplan 'Woningbouw Centrum Braamt II'. In dit artikel wordt verwezen naar de mogelijkheid om ter plaatse van het plan ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 2' te wijzigen door de gronden een 'bouwvlak' toe te kennen. In paragraaf 2.4 is reeds aangetoond dat dit plan aan de gestelde voorwaarden voldoet en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Montferland toepassing kan geven aan de wijzigingsbevoegdheid.

De regels van dit wijzigingsplan maken in juridische zin deel uit van het bestemmingsplan. Artikel 3.6 lid 1 onder a Wro bepaalt immers, dat een wijziging deel uitmaakt van het (bestemmings)plan en, zolang de bestemming nog niet is verwezenlijkt, kan worden vervangen door een nieuwe wijziging. Het wijzigingsplan is dus onderdeel van en vormt een aanvulling op het bestemmingsplan 'Woningbouw Centrum Braamt II'. De regels behorende bij de bestemming 'Wonen' zijn gelijk aan de regels van het bestemmingsplan 'Woningbouw Centrum Braamt II'. Daarnaast blijft de archeologische dubbelbestemming zoals op grond van het bestemmingsplan 'Woningbouw Centrum Braamt II' geldt voor het plangebied, van toepassing in dit wijzigingsplan.

Hoofdstuk 5 De procedure

5.1 Overleg en inspraak

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening voert het college van burgemeester en wethouders, dat belast is met de voorbereiding van een wijzigingsplan, overleg met andere bestuursorganen van bijvoorbeeld buurgemeenten, het waterschap en de provincie.

Het overleg tussen de bestuurlijke instanties dient in een redelijke verhouding te staan tot de aard en omvang van het wijzigingsplan. Het overleg dient dan ook beperkt te blijven tot die overheidsinstanties waarmee overleg werkelijk noodzakelijk is om te voorkomen dat de taak of verantwoordelijkheid van het andere overheidsorgaan ontoelaatbaar wordt beperkt, of dat het door dat orgaan te behartigen belang aantoonbaar wordt benadeeld.

5.2 Zienswijzen

Het ontwerp wijzigingsplan 'Woningbouw Centrum Braamt III' heeft met ingang van 11 augustus 2021 gedurende een termijn van zes weken ter inzage gelegen met de mogelijkheid zienswijzen in te dienen. Er is één zienswijze ingediend. In het zienswijzenverslag is de zienswijze samengevat en voorzien van een gemeentelijke reactie. De zienswijze heeft geen aanleiding gegeven tot het wijzigen van het wijzigingsplan. Het zienswijzenverslag is als bijlage toegevoegd bij deze toelichting.