direct naar inhoud van 3.2 Milieuaspecten
Plan: Buitengebied, wijziging Vinkwijk 5
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1955.wplgbgbalgvinkwyk5-va01

3.2 Milieuaspecten

Ten behoeve van het aantonen van de haalbaarheid van dit plan is onderzoek verricht naar de milieuaspecten zoals aangegeven in de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid (bodem, geluid, externe veiligheid, bedrijven en milieuzonering, luchtkwaliteit, geurhinder). Deze paragraaf geeft de resultaten van de haalbaarheidstoets weer.

3.2.1 Bodem

Algemeen

Voordat een bestemmings-, of wijzigingsplan kan worden vastgesteld, dient te worden aangetoond dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik.

Onderzoek

Door Econsultancy is in mei 2012 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd3.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.wplgbgbalgvinkwyk5-va01_0007.jpg"

Deellocaties bodemonderzoek (bron: Econsultancy)

Het bodemonderzoek is conform de geldende richtlijnen uitgevoerd en gerapporteerd. Het rapport kon derhalve worden beoordeeld.

De volgende deellocaties zijn onderscheiden en onderzocht:

  • a. voormalige bovengrondse opslag dieselolie met afleverplaats. De bovengrond is licht verontreinigd met minerale olie. In het grondwater is geen (brandstoffen)verontreiniging aangetoond.
  • b. voormalige ondergrondse opslag dieselolie. In de bodem zijn geen verontreinigingen aangetroffen die duiden op een verontreiniging met minerale olie. Wel is de ondergrond zwak puinhoudend.
  • c. overig terreindeel. In de bodem zijn geen noemenswaardige verontreinigingen gemeten.

Conclusie

De verontreiniging met minerale olie bij de vroeger aanwezige bovengrondse dieselolietank met afleverplaats (deellocatie A) is dusdanig gering dat verdere maatregelen niet noodzakelijk zijn. Voor het overige zijn, behoudens wat puin in de ondergrond bij de voormalige ondergrondse dieselolietank, geen bijzonderheden naar voren gekomen. Een nader wordt niet noodzakelijk geacht.

Gelet op de onderzoeksresultaten zijn er geen milieuhygiënische belemmeringen voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging ter plaatse.

3.2.2 Geluid

Algemeen

De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door inrichtingen, onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In het bestemmingsplan moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.

Wegverkeerslawaai

Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan, dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone, ter zake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen.

De planlocatie is gelegen aan de Vinkwijk/Holthuizerstraat en op 180 meter van de rondweg om Zeddam. Deze wegen zijn verhard met asfalt. Op de Vinkwijk geldt tot aan de grens van de bebouwde kom een maximale snelheid van 30 km/uur en daarna een maximale snelheid van 80 km/uur. In de directe omgeving, binnen een straal van 250 meter van het plangebied, zijn geen andere voor wegverkeerslawaai relevante wegen gelegen. De wegen aan de kant van de bebouwde kom vallen allemaal binnen de 30 km/uur zone. Voor wegen met een maximum snelheid van 30 km/uur of woonerven is geen geluidszone voor wegverkeerslawaai van toepassing.

De straal van 250 meter is gebaseerd op de breedte van de geluidszone van een weg in het buitenstedelijk gebied, met 1 of 2 rijstroken. Voor de wegen binnen de cirkel van 250 meter geldt dat deze al aanwezig zijn, evenals de geluidsgevoelige objecten daarlangs, inclusief de bedrijfswoning aan de Vinkwijk 5. Artikel 76, lid 3 van de Wgh geeft aan dat indien op het tijdstip van de vaststelling van een bestemmingsplan of van een wijzigings- of uitwerkingsplan een weg reeds aanwezig of in aanleg is, het eerste en tweede lid van artikel 76 niet gelden met betrekking tot de daarbij in het plan of in de zone van de betreffende weg opgenomen woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, die op dat tijdstip reeds aanwezig of in aanbouw zijn.

Gelet het voorgaande kan worden geconcludeerd dat wegverkeerslawaai geen belemmering vormt bij de planologische procedure.

Geluidsoverlast vanaf het plangebied

Binnen het plangebied bevindt zich een bedrijfswoning. In de om te vormen vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen zullen maximaal werkzaamheden met een hinderafstand voor geluid van 30 meter (categorie 2) worden uitgevoerd. In de directe omgeving (50 tot 100 meter) bevinden zich geen bedrijven met grote geluidsbronnen. Op ongeveer 60 meter van de planlocatie ligt een sportveldencomplex, waarvoor de grootste afstand 50 meter is. Op ongeveer 200 meter van het plangebied bevindt zich een restaurant/zalencentrum, waarvoor de grootste afstand 10 meter is. Hierdoor kan worden geconcludeerd dat nader akoestisch onderzoek niet noodzakelijk is en er sprake zal zijn van een deugdelijk woon en leefklimaat.

De bedrijfsactiviteiten/werkzaamheden vinden hoofdzakelijk plaats binnen de gebouwen. Sporadisch zullen werkzaamheden buiten worden verricht. In elk geval zullen maximaal bedrijfsactiviteiten tot en met milieucategorie 2 worden toegestaan. De hierbij behorende hinderafstand voor geluid is 30 meter en het dichtstbijzijnde mogelijk hindergevoelige object bevindt zich minstens 40 meter van de bedrijfswoning/de bestemmingsgrens en op minstens 60 meter van het meest nabije bedrijfsgebouw. Geluid levert in deze zin dus geen planologische belemmering op.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

3.2.3 Externe Veiligheid

Het externe veiligheidsbeleid is erop gericht te voorkomen dat activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden op locaties die te dicht bij gevoelige bestemmingen liggen, zoals woningen en ziekenhuizen. Dat kunnen bedrijven zijn die risicovolle activiteiten verrichten en die onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) vallen, zoals LPG-stations en bedrijven die veel chemicaliën opslaan. Verder kunnen dat transportroutes zijn waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd (via de weg, per spoor, via het water) en buisleidingen (b.v. aardgasleidingen). Uit het oogpunt van externe veiligheid dient een veiligheidsafstand in acht te worden genomen tussen de risicovolle activiteit en omliggende functies.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.wplgbgbalgvinkwyk5-va01_0008.jpg"

Uitsnede van de risicokaart (bron: provincie Gelderland)

Uit de risicokaart van de provincie Gelderland volgt dat in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle functies (inrichtingen, buisleidingen of transportroutes van gevaarlijke stoffen) aanwezig zijn die een gevaar opleveren voor de volksgezondheid.

De dichtst bij gelegen risicovolle functie is een aardgasleiding van de Gasunie (rode stippellijn) op ruim 1 kilometer ten oosten van de planlocatie. Gasleidingen vallen onder het op 1 januari 2010 in werking getreden Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). De hier bedoelde buisleiding heeft een PR 10-6 contour van 0 meter en een invloedsgebied (gebied tussen risicobron en de 1% letaliteitgrens) van 140 meter. Gelet op de afstand tussen het plangebied en de buisleiding en/of de 1% letaliteitsgrens daarvan is er hier geen sprake van een externe veiligheidsrisico.

De Risicokaart van de provincie Gelderland vermeldt verder geen bijzonderheden voor de onderhavige locatie.

Conclusie

Op het gebied van Externe Veiligheid is er dus geen sprake van een belemmering voor deze functieverandering.

3.2.4 Bedrijven en milieuzonering

Indien door middel van een plan nieuwe, milieuhindergevoelige functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen milieuhindergevoelige functies in de directe omgeving van het plangebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkelingen die met een plan mogelijk worden gemaakt.

Er wordt dus gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe functie gerealiseerd wordt. Hierbij spelen twee vragen een rol:

  • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

Externe werking

In de VNG-uitgave “Bedrijven en milieuzonering” (editie 2009) zijn richtlijnen vastgelegd voor hinderafstanden. Uitgangspunt in de richtlijnen is “functiescheiding waar het moet, functiemenging waar het kan”. Voor de inventarisatie van in de omgeving van het adres Vinkwijk 5 in Zeddam aanwezige bedrijven/inrichtingen is uitgegaan van een zeer ruime contour (200 meter) rond het (voormalige) agrarische bouwperceel van de Vinkwijk 5. In relatie tot de richtlijnen uit de VNG-uitgave “Bedrijven en milieuzonering” geldt een hinderafstand van 200 meter voor bedrijven/inrichtingen van milieucategorie 4.1. in deze omgeving is echter geen bedrijf van deze categorie aanwezig.

Omliggende bedrijven/inrichtingen:

Adres   Soort bedrijf/inrichting   Afstand tot Vinkwijk 5   VNG-Richtafstand  
Sportvelden Zeddam, Vinkwijk 6   Veldsportcomplex   +/- 60 meter   50 meter  
NBOI B.V., Vinkwijk 7   Overige specialistische zakelijke dienstverlening (overige zakelijke dienstverlening: kantoren)   +/- 85 meter   10 meter  
Procosol B.V., Vinkwijk 7   Technisch speur- en ontwikkelingswerk (overige zakelijke dienstverlening: kantoren)   +/- 85 meter   10 meter  
HB Technical Solution Zeddam, Vinkwijk 9   Ingenieurs en overig technisch ontwerp en advies (overige zakelijke dienstverlening: kantoren)   +/- 110 meter   10 meter  

Interne werking

Het toekomstige bedrijf aan de Vinkwijk 5 krijgt door de beoogde bestemmingswijziging een bedrijfsbestemming, waarbinnen maximaal een bedrijf van de milieucategorie 2 kan worden toegestaan. Hiervoor geldt als grootste afstand tot naburige functies een afstand van 30 meter. Binnen een afstand van 30 meter van de bebouwing in het plangebied bevinden zich geen bedrijven en geen functies die voor milieuhinder gevoelig zijn, zoals woningen.

Door uitvoering te geven aan de wijzigingsbevoegdheid voor functieverandering van agrarisch naar werken ontstaan er voor en/of door omliggende bedrijven en functies dus geen belemmeringen in milieuhygiënische/-technische zin.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor deze functieverandering.

3.2.5 Luchtkwaliteit

Alle ontwikkelingen van de afgelopen jaren op het gebied van luchtkwaliteit hebben geleid tot een aanpassing van de Wet milieubeheer met betrekking tot luchtkwaliteitseisen. Daarnaast zijn het Besluit en de Regeling “Niet In Betekenende Mate bijdrage” op 15 november 2007 in werking getreden. De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen kleine en grote ruimtelijke projecten. In Nederland zijn meer dan 5000 ruimtelijke projecten. Slechts zo'n 150 daarvan verslechteren de luchtkwaliteit 'in betekenende mate'.

Kleine projecten, die de luchtkwaliteit niet 'in betekenende mate' verslechteren, worden niet meer beoordeeld op luchtkwaliteit. Ze zijn namelijk zo klein dat ze geen wezenlijke invloed hebben op de luchtkwaliteit. Draagt een klein project niet of nauwelijks bij aan luchtverontreiniging, dan is er geen belemmering voor de realisering van het project, óók niet in overschrijdingsgebieden (gebieden met te veel luchtvervuiling).

Projecten die de concentratie NO2 of fijn stof met meer dan 3% verhogen, dragen in betekenende mate bij aan de luchtvervuiling. De 3%-norm betekent concreet:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitende weg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitende wegen;
  • infrastructuur: 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie).

Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het toenmalige Ministerie van VROM in samenwerking met InfoMil een specifieke rekentool ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt (NIBM) aan de concentratie van een stof in de buitenlucht.

Met behulp van de 'NIBM-tool juni 2011' is een berekening gemaakt. In het worst-case scenario, waarbij wordt uitgegaan van 10 extra vervoersbewegingen, waarvan 20% door vrachtverkeer, blijkt dat de bijdrage niet in betekende mate is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.wplgbgbalgvinkwyk5-va01_0009.jpg"

Het initiatief betreft de bestemmingswijziging van een bestaand boerenerf in zijn geheel naar een bedrijfsbestemming met bedrijfswoning. Geconcludeerd wordt dat wat betreft de luchtkwaliteit er geen belemmeringen zijn voor de realisatie van het bouwproject.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

3.2.6 Geurhinder

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen moet worden gewaarborgd dat sprake is van een goed woon- en verblijfsklimaat op plaatsen waar het vestigen van een (geur)gevoelig object4 mogelijk wordt gemaakt. Verder moet worden voorkomen dat bestaande veehouderijen onevenredig in hun belangen worden geschaad. Om de milieucontouren te bepalen moet worden uitgegaan van de “omgekeerde werking” van de milieuregelgeving. In de bestemmingsplantoets wordt daarom getoetst of ter plaatse van de te bestemmen geurgevoelige objecten voldaan zou kunnen worden aan de eisen die de milieuregelgeving stelt. Daarbij worden twee aspecten in ogenschouw genomen:

  • 1. is er sprake van een goed woon-, leef- en werkklimaat?;
  • 2. worden de in de omgeving liggende agrarische bedrijven niet extra belemmerd?

Voor het aspect geur van veehouderijen moet een toets op grond van de 'Wet geurhinder en veehouderij' (Wgv) worden uitgevoerd. De geplande geurgevoelige objecten moeten zijn gelegen buiten de (wettelijk geldende) geurcontouren en vaste afstandscontouren van de aanwezige veehouderijen.

Hierbij moet worden uitgegaan van de omvang van de veestapel volgens de verleende vergunning of ingediende melding. Uit jurisprudentie5 blijkt dat voor de aan te houden afstanden en geurcontouren in principe moet worden uitgegaan van de randen van het bouwblok. De rand van het bouwblok wordt aangehouden omdat de veehouderij in principe het recht heeft om overal binnen zijn bouwblok te bouwen.

In het plangebied was sprake van een agrarisch bedrijf met dieren. Deze activiteiten waren reeds beëindigd, maar zullen na de planologische procedure ook blijvend be-eindigd worden. De mogelijkheid om dieren te huisvesten wordt door wijziging van de bestemming van 'Agrarisch' naar 'Werken' beperkt tot het hobbymatig houden van dieren. Bij het beoogde gebruik is geen sprake meer van geurhinder. Ten opzichte van de planologische mogelijkheden in de bestaande situatie is daarmee sprake van een verbetering van het bestaande woon-, leef- en werkklimaat in de omgeving.

Op grond van artikel 3 lid 2 onder b jo. 14 lid 3 Wgv komt de nieuwe bestemming aan de Vinkwijk 5 niet meer geurbescherming toe dan deze locatie in de bestaande situatie had. Er geldt daarmee een afstand van 50 meter tussen het geurgevoelige object (de woning aan Vinkwijk 5) en de rand van enig agrarisch bouwperceel. Diezelfde afstand geldt, op grond van artikel 4, lid 1 onder b Wgv, ook als vaste afstand tussen een geurgevoelig object en veehouderijen waar dieren worden gehouden waarvoor niet bij Ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld.

Ten opzichte van agrarische veehouderijbedrijven in de omgeving is deze afstand ruimschoots aanwezig. Hieruit volgt dat deze agrarische bedrijven door de onderhavige bestemmingswijziging niet extra in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden belemmerd. De afstand van 50 meter op basis van artikel 4, lid 1 onder b zegt overigens ook dat er voor wat betreft vaste afstanden tot veehouderijen sprake is van een acceptabel woon-, werk- en leefklimaat.

Met betrekking tot diercategorieën waarvoor wel een geuremissiefactor is vastgesteld, geldt op grond van het document “20120511 Geurhinderonderzoek WP Vinkwijk 5 Zeddam” (zie bijlage 3) dat op dit moment sprake is van een 'zeer goed' leefklimaat en dat dit voor de toekomst hoogstens kan verslechteren naar een 'goed' leefklimaat. De conclusie is dat er voor wat betreft geurhinder van veehouderijbedrijven op de planlocatie Vinkwijk 5 in Zeddam sprake is van een zeer acceptabel tot goed woon-, leef- en werkklimaat.

Conclusie

Het aspect geurhinder vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.