Plan: | bestemmingsplan Buitengebied(derde herziening), wijziging Korenweg 5a te Didam |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1955.wplgbgbagrkorweg5a-va01 |
Op 20 januari 2016 resp. 20 juni 2016 is namens de Maatschap Keurntjes een principeverzoek ingediend voor een vergroting van het bestaande agrarische bouwvlak (intensieve veehouderij) aan de Korenweg 5a te Didam. De voorgestane uitbreiding van het bouwvlak voorziet in het afstemmen van het bouwvlak op een in 2010 vergunde varkensstal, het mogelijk maken van een uitbreiding daarvan met een oppervlakte van ca. 625 m², en het vooruitlopen op de komende bedrijfsontwikkeling.
In het bestemmingsplan 'Buitengebied' zoals dat luidt na inwerkingtreding van de derde herziening, is in artikel 43.1.1 onder a een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die burgemeester en wethouders in staat stellen om onder voorwaarden medewerking te verlenen aan een wijziging van het bestemmingsplan voor het vergroten van het agrarisch bouwvlak ten behoeve van een intensieve veehouderij.
Op 30 augustus 2016 hebben wij besloten in principe medewerking te willen verlenen aan het verzoek namens de Maatschap Keurntjes. De Omgevingsdienst Achterhoek (ODA) heeft in dat kader geconcludeerd dat ondanks de beperkte uitbreiding in aantal dieren door technische verbeterpunten een afname van de milieubelasting wordt bewerkstelligd.
Het plangebied Korenweg 5a te Didam bevindt zich ten oosten van de kern Didam vlak nabij de rijksweg A18. Het perceel wordt omgeven door akkers en weilanden. De meest nabij gelegen woning bevindt zich op een afstand van ca. 140 meter van het (huidig) agrarisch bouwvlak.
Ligging plangebied
Locatie bezien vanaf de Rijksweg A18
De vigerende juridisch-planologische situatie van het plangebied is vastgelegd in het bestemmingsplan 'Buitengebied'. Het bestemmingsplan 'Buitengebied' is vastgesteld door de raad op 29 september 2011, op 19 januari 2012 in werking getreden en op 6 november 2013 onherroepelijk geworden.
Bestemmingsplan 'Buitengebied'
De locatie Korenweg 5a te Didam is in het bestemmingsplan 'Buitengebied' bestemd tot 'agrarisch'. Voorts zijn de gronden daarin voorzien van de dubbelbestemming 'waarde-archeologische verwachting 3' (lage verwachting). Ter plaatse is de bestaande intensieve veehouderij toegestaan. Op grond van de specifieke gebruiksregels mag niet meer dan 1 ha van het bouwvlak in gebruik worden genomen ten behoeve van de intensieve veehouderij. De omvang van het huidige agrarisch bouwvlak Korenweg 5a bedraagt ca 6.400 m². In het bestemmingsplan 'Buitengebied' is in artikel 43.1.1 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen welke verschuiving en/of vergroting van agrarische bouwvlakken onder voorwaarden mogelijk maakt.
In het kader van het bestemmingsplan 'Buitengebied' is tevens een planMER opgesteld. Daarin zijn de milieueffecten onderzocht van de in het bestemmingsplan opgenomen mogelijkheden voor de intensieve veehouderij. Geconstateerd is dat gelet op de voortgaande agrarische bedrijfsbeëindigingen (en omzettingen van agrarische bouwvlakken naar 'wonen'), alsmede de strengere emissie-eisen voor de blijvende bedrijven, de ammoniakemissie daalt en dat ruimte ontstaat voor nieuwe ontwikkelingen. Uitbreidende bedrijven moeten voldoen aan strenge emissie-eisen (IPPC en AMvB Huisvesting).
Op 30 oktober 2014 is door de gemeenteraad het bestemmingsplan 'Buitengebied, eerste herziening' vastgesteld. Dit plan dat op 8 januari 2015 in werking is getreden en op 6 augustus 2015 onherroepelijk is geworden, voorziet in hoofdzaak in een (beleidsmatige) actualisatie van het bestemmingsplan 'Buitengebied'. Met dit bestemmingsplan zijn ook de regels van de bestemming 'agrarisch', gedeeltelijk gewijzigd. Zo zijn binnen die bestemming de mogelijkheden verruimd voor het opwekken van duurzame energie en zijn er regels opgenomen voor plattelandswoningen. De wijzigingen ten opzichte van het oorspronkelijke bestemmingsplan 'Buitengebied' zijn daarin met doorhalingen en (gele) markeringen weergegeven. Ook de voorwaarden aan de wijzigingsbevoegdheid tot verschuiving en/of vergroting van agrarische bouwvlakken zijn enigszins bijgesteld.
Op 28 januari 2016 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan 'Buitengebied, tweede herziening' vastgesteld. Dit bestemmingsplan dat op 24 maart 2016 in werking is getreden en onherroepelijk is geworden, voorziet uitsluitend in wijzigingen op de verbeelding betrekking hebbende op diverse bestemmingen 'wonen'. De locatie Korenweg 5a te Didam is geen onderdeel van die wijzigingen.
Op 26 januari 2017 is het bestemmingsplan 'Buitengebied, derde herziening' vastgesteld. In dat bestemmingsplan is het agrarisch bouwvlak Korenweg 5a te Didam afgestemd op de op 3 maart 2010 verleende bouwvergunning voor de bouw van een varkensstal.
(Ontwerp) Bestemmingsplan 'Buitengebied, derde herziening'
Op grond van het bestemmingsplan 'Buitengebied, derde herziening' zijn de gronden ter plaatse eveneens voorzien van de dubbelbestemming 'waarde-archeologische verwachting 1'. Deze dubbelbestemming vloeit voort uit de in deze herziening van het bestemmingsplan 'Buitengebied' doorvertaalde archeologische beleidskaart welke op 7 april 2015 door burgemeester en wethouders is vastgesteld (zie paragraaf 3.3.2). Deze dubbelbestemming is gericht op bescherming van de te verwachten archeologische overblijfselen in de bodem. Dit houdt in dat archeologisch onderzoek verplicht is voor zover sprake is van een bouwplan met een oppervlakte > 250 m² en waarbij grondwerkzaamheden plaatsvinden dieper dan 30 cm onder het maaiveld. Voorts voorziet de derde herziening in enige bijstelling van de regels zoals deze gelden na de inwerkingtreding van het bestemmingsplan 'Buitengebied, eerste herziening'. De wijzigingen zijn met groene markeringen weergegeven.
Wijzigingsbevoegdheid bestemmingsplan 'Buitengebied(derde herziening)'
Op de locatie Korenweg 5a te Didam (kadastraal bekend Didam, sectie O nummers 1270 en 1269) is een varkenshouderij gevestigd. Het vergunde aantal vleesvarkens volgens de d.d. 7 juli 2009 verleende revisievergunning bedraagt 3.388. Onderdeel van die vergunning was de bouw van een nieuwe vleesvarkensstal, waarvoor in 2010 een bouwvergunning is verleend. Het bedrijf valt gelet op het aantal varkens (> 2.000) onder de IPPC regeling (gericht op het bereiken van een zo hoog mogelijke bescherming voor het milieu). In de IPPC-richtlijn is onder ander het vereiste van het toepassen van de best beschikbare technieken (BBT) neergelegd. De huisvestingssystemen van de stallen 1, 2 en 4 (zie bijlage 1 bij deze toelichting) zijn niet als BBT te beschouwen. De gehele inrichting als zodanig (na intern salderen) wel. Nu de ammoniakemissie niet meer dan 5.000 kg/jaar bedroeg waren geen aanvullende maatregelen noodzakelijk.
Het erf is met name groen vormgegeven rond het 'oude gedeelte'. De grote varkensschuren aan de achterzijde zijn nagenoeg niet ingepast in het landschap.
Vogelvluchtfoto Korenweg 5a Didam
Het bedrijf is al enige tijd bezig met de toekomstige bedrijfsontwikkeling, waartoe op 25 november 2008 bij de gemeente een aanvraag om revisievergunning in het kader van de Wet Milieubeheer is ingediend. De betreffende milieuvergunning die onder meer voorzag in de in 2010 nieuw gebouwde stal is op 7 juli 2009 verleend. De met dit wijzigingsplan beoogde uitbreiding van het bouwvlak is gewenst met het oog op de verdere ontwikkeling van het bedrijf. Het gewenste bouwvlak heeft een omvang van 1 ha, waarbij wordt aangesloten bij de maximale omvang van een intensieve veehouderij in het verwevingsgebied volgens het reconstructiebeleid.
Bestaand en gewenst bouwvlak
Een volgende stap in de bedrijfsontwikkeling na de wijziging van het bouwvlak betreft een uitbreiding van de d.d. 3 maart 2010 vergunde varkensstal met een oppervlakte van ca. 25 x 25 meter voor zo'n 224 varkens. De stal is reeds voorzien van een luchtwasser. Het bedrijf wil een bestaande verouderde varkensstal (zie groene contour op bovenstaande afbeelding) buiten gebruik stellen en gaan gebruiken als hygiënesluis, brijvoerkeuken, en berging. Met de vergroting van de in 2010 vergunde stal zullen de dieren meer ruimte krijgen. De bedrijfsontwikkeling vindt dus mede plaats uit oogpunt van dierwelzijn en een toekomst gerichte productie.
Het verzoek tot verschuiving en/of vergroting van het agrarisch bouwvlak is getoetst aan de wijzigingsvoorwaarden zoals opgenomen in artikel 43.1.1. van het bestemmingsplan 'Buitengebied', zoals dat geldt na de derde herziening van dat plan. Daarbij is getoetst aan de voorwaarden die van toepassing zijn in het geval er sprake is van een intensieve veehouderij.
Voorwaarde | Toetsing | |
a1 | wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3 lid 3.4 sub b of artikel 5 lid 5.4 sub b; | De omvang van het bouwvlak in de nieuwe situatie bedraagt niet meer dan 1 ha. |
a1a | de verschuiving en/of vergroting geen betrekking heeft op agrarische bouwvlakken welke zijn gelegen (of als gevolg van de verschuiving en/of vergroting gedeeltelijk komen te liggen) binnen het gebied dat is aangeduid als 'reconstructiewetzone-landbouw- ontwikkelingsgebied'; | De locatie is niet gelegen of komt als gevolg van de vergroting niet te liggen binnen gebied dat is aangeduid als 'reconstructiewetzone-landbouwontwikkelingsgebied'. De locatie bevindt zich binnen het verwevingsgebied. |
a2 | het bouwvlak in de nieuwe situatie een compacte vorm heeft en voor ten minste 50% van de oppervlakte van de daarin begrepen gronden, dezelfde gronden blijft omvatten als ten tijde van het inwerkingtreden van het plan; | Het bouwvlak heeft in de nieuwe situatie een compacte vorm. Ten minste 50% van de oppervlakte van de gronden binnen het huidige bouwvlak, maken ook onderdeel uit van het nieuwe bouwvlak. |
a3 | het bouwvlak als gevolg van de wijziging niet (gedeeltelijk) binnen het gebied dat is aangeduid als 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' of 'waardevol landschap' komt te liggen; | De locatie is niet gelegen dan wel komt als gevolg van de vergroting niet te liggen binnen gebied dat als 'reconstructiewetzone-extensiveringsgebied' resp. als 'overige zone-waardevol landschap' is aangeduid. |
a4 | als gevolg van de wijziging geen gebouw buiten het bouwvlak komt te liggen; | Alle gebouwen worden met de wijziging binnen het agrarisch bouwvlak gebracht. |
a5 | er geen sprake is van vergroting van de oppervlakte van het bouwvlak ten behoeve van een bestaande (gedeeltelijk) intensieve veehouderij gelegen in gebied 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied'; | De locatie bevindt zich niet binnen gronden met de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone-extensiveringsgebied'. |
a6 | de oppervlakte van (het gedeelte van) het bouwvlak dat wordt gebruikt ten behoeve van de intensieve veehouderij na vergroting maximaal 1 ha bedraagt indien sprake van een intensieve veehouderij, gelegen in een gebied dat niet is aangeduid als 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' en 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied'; | De oppervlakte van het bouwvlak bedraagt 1 ha. |
a7 | - | - |
a8 | de oppervlakte van het bouwvlak waar een intensieve veehouderij is gevestigd niet groter wordt dan 1,5 ha dan wel indien de oppervlakte van het bouwvlak ten tijde van het inwerking treden van het plan meer bedraagt dan 1,2 ha, die oppervlakte met ten hoogste 25% wordt vergroot; | De oppervlakte van het bouwvlak bedraagt in de nieuwe situatie 1 ha. |
a9 | voor zover het een uitbreiding of wijziging betreft binnen het gebied aangeduid als 'waardevol landschap' dient te worden aangetoond dat er geen aantasting plaatsvindt van de kernkwaliteiten van het waardevol landschap; | De locatie is niet gelegen of komt als gevolg van de wijziging niet te liggen binnen het gebied met de gebiedsaanduiding 'overige zone-waardevol landschap'. |
a10 | voor zover het een uitbreiding of wijziging betreft binnen gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - GNN', 'overige zone - GO' en 'overige zone - GO-EVZ', dient te worden aangetoond dat er geen significante aantasting plaatsvindt van de kernkwaliteiten en omgevingscondities van het gebied, dan wel door het stellen van compenserende of mitigerende maatregelen hieraan voldoende tegemoet kan worden gekomen; | De locatie is niet gelegen binnen gebied dat onderdeel uitmaakt van het Gelders Natuurnetwerk (GNN) c.q. de Groene Ontwikkelingszone (GO). |
a11 | omliggende waarden door de wijziging in het bouwvlak niet onevenredig worden aangetast, waartoe in ieder geval onderzoek dient plaats te vinden naar flora en fauna, archeologische waarden; | Voor flora en fauna zie paragraaf 3.3.1. Voor archeologie zie paragraaf 3.3.2. |
a12 | er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden, waartoe in ieder geval dient te worden aangetoond dat wordt voldaan aan de normen inzake geur, geluid en luchtkwaliteit; | Voor geur zie paragraaf 3.2.2. Voor geluid zie paragraaf 3.2.3. Voor luchtkwaliteit zie paragraaf 3.2.4. |
a13 | - | - |
a14 | de verandering van het bouwvlak landschappelijk wordt ingepast waarbij wordt getoetst aan het beeldkwaliteitsplan; | Zie hiervoor paragraaf 3.3.3. |
a15 | voor zover de vergroting voorziet in uitbreiding van het agrarisch bouwvlak niet zijnde ten behoeve van de intensieve veehouderij in geval van het houden van rund/melkvee door middel van een grondgebruiksplan wordt aangetoond dat sprake is van een grondgebonden veehouderijbedrijf dan wel een grondgebonden veehouderijtak. | De vergroting van het bouwvlak is niet ten behoeve van een grondgebonden bedrijf. |
De ammoniakuitstoot in Nederland is voor het grootste deel afkomstig van de landbouw. Depositie van ammoniak beinvloedt de bodemkwaliteit en kan leiden tot achteruitgang in biodiversiteit. Het Nederlands ammoniakbeleid beperkt ammoniakdepositie via 2 sporen, te weten het gebiedsgerichte spoor (Wet ammoniak en veehouderij, Wet natuurbescherming) en het generieke spoor (Besluit emissiearme huisvesting met strengere eisen voor IPPC bedrijven, MER-besluit) betrekking hebbende op ammoniakemissie vanuit huisvestingssystemen, waarbij de best beschikbare technieken worden gehanteerd (BBT).
Wanneer nadelige gevolgen voor beschermde natuurgebieden (Natura 2000) niet zijn uit te sluiten, is in veel gevallen toestemming vanwege de Natuurbeschermingswet nodig. Bij het aanvragen van deze toestemming kan sedert 2015 een beroep worden gedaan op de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Het PAS vervangt de passende beoordeling voor stikstofdepositie bij de vergunningverlening Nb-wet. Het geeft de onderbouwing dat de natuurdoelen van de Natura 2000-gebieden niet in gevaar komen. De juridische grondslag voor het PAS is artikel 19g Nb-wet. Op 6 maart 2013 hebben Gedeputeerde Staten van Gelderland vergunning verleend aan de varkenshouderij aan de Korenweg 5a in het kader van de Natuurbeschermingswet.
Aan de hand van het aantal te houden varkens en de wijze van huisvesting daarvan kan de jaarlijke ammoniakemissie worden beoordeeld en deze worden getoetst aan de wettelijke normen.
De in 2010 vergunde varkensstal is voorzien van een luchtwasser. Het bedrijf valt gelet op het aantal varkens (> 2.000) onder de IPPC-richtlijn.
Ondanks het gegeven dat het aantal varkens toeneemt zullen technische aanpassingen binnen de varkenshouderij aan de Korenweg 5a leiden tot een afname van de ammoniakemissie. De wijzigingen ten opzichte van de bestaande situatie (zie overzichtstekening in bijlage 2 bij deze toelichting), zullen tevens worden aangevraagd in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning (milieu). Aan de vergunning worden voorwaarden verbonden.
Ten einde inzicht te krijgen in de geurbelasting ten gevolge van de uitbreidingsplannen is door de Omgevingsdienst Achterhoek (ODA) in beeld gebracht welke geurbelasting conform de geldende rekenmethodiek reeds kan worden veroorzaakt op basis van de d.d. 7 juli 2009 verleende milieuvergunning.
Volgens de vergunde situatie mag op de woning Loerbeekseweg 3 een geurbelasting worden veroorzaakt van 13,2 Ou/m³. De daadwerkelijke geurbelasting bedraagt 12,7 Ou/m³.
Onderstaand is de geurbelasting weergegeven voor de nieuwe situatie. Stal 1 komt als varkensstal te vervallen en stal 6 wordt vergroot. De uitstroomsnelheid van stal 6 neemt toe door toename van het aantal varkens. Het emissiepunt wordt verhoogd. Stal 2 wordt gerenoveerd en voorzien van een centrale ventilator. Een en ander leidt ertoe dat de geurbelasting op de meest nabij gelegen woningen zal afnemen ten opzichte van de bestaande situatie van 12,7 Ou/m³ naar maximaal 11,8 Ou/m³ op de maatgevende woning Loerbeekseweg 3.
De verlaging van de geurbelasting maakt dat de voorgenomen ontwikkeling op het gebied van geur, ruimtelijk acceptabel is. Van een onevenredige aantasting van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende percelen/gronden is in dit opzicht geen sprake.
Een verdere doorkijk naar de toekomst geeft voor wat betreft de geursituatie geen ander beeld. De verwachting is dat de geursituatie door de technische mogelijkheden niet verder zal toenemen.
De bedrijfsontwikkeling zal niet leiden tot een wezenlijk andere geluidsbelasting voor de omgeving. Er komen enkele ventilatoren te vervallen, maar er wordt een nieuw centraal afzuigsysteem gerealiseerd voorzien van ventilatoren voor een luchtwasser. Dit heeft een dempend effect. De aan en afvoerbewegingen zullen niet wijzigen. Het bedrijf ligt in de geluidscontour van de snelweg A18. De meest nabij gelegen woning is de woning Loerbeekseweg 3. De afstand tot deze woning bedraagt ook in de nieuwe situatie ruim 150 meter. De geluidsproductie op het bedrijf wordt met name veroorzaakt door de ventilatoren, werktuigen, de aan- en afvoerbewegingen en laden en lossen. Gelet op de ligging van het bedrijf nabij de rijksweg A18 is er in de omgeving sprake van een hoog achtergrondgeluidsniveau met name veroorzaakt door het wegverkeer. In de geldende milieuvergunning is gelet op het hoge achtergrondgeluid een gemiddelde geluidsbelasting van 50 dB(A) als etmaalwaarde toegestaan. Van een onevenredige aantasting van belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende percelen/gronden is in dit opzicht dan ook geen sprake.
Bij de beoordeling van de uitbreiding van bouwvlakken voor agrarische bedrijven speelt emissie van zwevende deeltjes een rol. De grenswaarde bedraagt 40 µg/m³ als jaargemiddelde concentratie. In het kader van de op 7 juli 2009 verleende revisievergunning heeft een berekening plaatsgevonden. De jaargemiddelde concentratie (kolom 2) blijft ruim onder de norm van 40 µg/m³. De 24 uur gemiddelde concentratie van 50 µ/m³ wordt minder dan 35 dagen per jaar (kolom 5) overschreden.
Afbeelding berekening luchtkwaliteit
Met luchtwassers of vergelijkbare emissiereducerende voorzieningen kan bij uitbreiding de emissie van fijnstof worden beperkt. Op het bedrijf wordt stofuitstoot mede voorkomen door de voersamenstelling.
In mei 2010 is de 'Handreiking fijn stof voor veehouderijen' door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu gepubliceerd. In de handreiking wordt beschreven hoe om te gaan met de beoordeling van emissie van fijnstof vanuit veehouderijen in het geval sprake is van een beperkte toename of een afname van de emissie.
Veehouderijen zijn niet opgenomen in de Regeling NIBM (Niet In Betekenende Mate). Toch is het niet altijd noodzakelijk om met behulp van een berekening vast te stellen of er sprake is van NIBM. Als hulpmiddel bij de motivering is een vuistregel opgesteld waarmee aangetoond kan worden dat een uitbreiding/oprichting NIBM is. Deze staan in de onderstaande tabel, die gebaseerd is op de 3% NIBM grens, dus van na de inwerkingtreding van het NSL.
In de tabel kan bij de betreffende afstand de hoeveelheid emissie worden afgelezen waarmee een veehouderij nog kan uitbreiden om NIBM bij te dragen. Met behulp van de emissiefactorenlijst op www.vrom.nl kan uitgerekend worden of de totale toename in emissie onder de NIBM grens blijft. Indien bij een bepaalde afstand niet méér wordt geëmitteerd dan is opgenomen in de tabel dan is de oprichting/uitbreiding zeker NIBM.
De toename fijnstof is NIBM
Het RIVM heeft in 2008 een rapport gepubliceerd met betrekking tot intensieve veehouderij en gezondheid. De strekking van dat rapport is dat effecten van intensieve veehouderij op de volksgezondheid op verschillende manieren tot stand kunnen komen, bijvoorbeeld via contact met dieren, via de lucht (fijnstof, endotoxinen), via de mest en via voedingsmiddelen van dierlijke oorsprong. In 2011 zijn de resultaten bekend gemaakt van een onderzoek naar de gezondheidseffecten van intensieve veehouderij op omwonenden. Hieruit is geen duidelijke afstand tussen veehouderijen en omwonenden naar voren gekomen, waarbij gezondheidseffecten bij omwonenden vaker optreden. Niet bekend is tot welke afstand omwonenden van veehouderijen verhoogde gezondheidsrisico's lopen. Wel nemen risico's af bij toenemende afstand. Een en ander is mede afhankelijk van de emissie van het bedrijf en meteorologische omstandigheden. Verhoogde endotoxineniveaus worden gemeten tot maximaal 250 meter van veehouderijbedrijven.
De kans op stofbelasting is bij varkenshouderijen minder groot dan bij pluimveehouderijen. Gezondheidseffecten kunnen worden beperkt door vermindering van de uitstoot. Dit kan door reductie van primaire emissies (fijnstof en micro-organismen) of reductie van secundaire emissies (ammoniak). Tot op dit moment lopen er nog steeds onderzoeken naar de effecten van intensieve veehouderij op de gezondheid. De tussentijdse resultaten van de onderzoeken hebben de landelijke overheid geen aanleiding gegeven om maatregelen te treffen. Bij varkensbedrijven kan worden gesteld dat de aan te houden afstand vanuit geur naar de huidige stand van onderzoek voldoende is om ook gezondheidseffecten als gevolg van endotoxinen te minimaliseren.
Onlangs zijn er nieuwe inzichten verkregen over (endo)toxinen m.b.t. de intensieve veehouderij. In dit geval zijn er gelet op de afstand (144 m), de afname van de ammoniakemissie, de diersoort, de aanpassing van de huisvesting, het aantal IV bedrijven in de omgeving, geen extra gezondheidsrisico’s voor de omgeving te verwachten.
Verspreiding van virussen (zoönosen) kan worden voorkomen door een goede hygiëne op het bedrijf en gesloten systemen om insleep van micro-organismen te verminderen. De volgende maatregelen kunnen daaraan bijdragen:
In het kader van de ruimtelijke onderbouwing ten behoeve van dit wijzigingsplan is een rapportage 'Bedrijfshygiene en diergezondheid' opgesteld (zie bijlage 5 toelichting).
Op het varkensbedrijf aan de Korenweg 5a te Didam komen in verhouding meer dieren onder de luchtwasser te liggen, waardoor de gemiddelde uitstoot van ammoniak en stof per dier daalt. De geurbelasting neemt af als gevolg van technische verbeterpunten. Het huisvestingssysteem is gericht op het voorkomen van introductie en verspreiding van micro-organismen door onder andere toepassing van luchtwassers die uitstoot van micro-organismen minimaliseren. Hiernaast is ook de bedrijfsvoering gericht op minimalisatie van introductie en verspreiding van micro-organismen. Zo wordt er geïnvesteerd in een nieuwe hygiënesluis, waarin een ruime omkleed- en douchegelegenheid wordt ondergebracht. Ook wordt de locatie van de sluis beter in de looproute van het bedrijf gebracht. Daarnaast wordt er in het bedrijf volgens een vast stramien gewerkt (controle, voeren, sturing, bezoek veearts, ongediertebestrijding).
De volgende maatregelen worden getroffen:
Ligging t.o.v. Natura 2000 gebieden
De onderzoekslocatie is niet gelegen binnen of in de directe nabijheid van een gebied dat aangewezen is als Natura-2000 gebied. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, Rijntakken, bevindt zich op circa 5,4 kilometer afstand ten zuidwesten van de onderzoekslocatie.
Ligging t.o.v. Gelders Natuur Netwerk (GNN) of Groene Ontwikkelingszone (GO)
De onderzoekslocatie maakt geen deel uit van het Gelders Natuurnetwerk of de Groene Ontwikkelingszone. Het meest nabijgelegen gebied als onderdeel van de Groene Ontwikkelingszone, bevindt zich circa 630 meter ten noordoosten van de onderzoekslocatie. In de onderstaande afbeelding is de ligging van de onderzoekslocatie ten opzichte van het GNN en GO weergegeven.
Ligging t.o.v. GNN (donkergroen) en GO (lichtgroen)
De onderzoekslocatie is niet gelegen in de directe nabijheid van een gebied dat aangewezen is als Beschermd Natuurmonument.
Vogels
De bebouwing op de onderzoekslocatie is ongeschikt voor broedvogels als huismus, gierzwaluw, kerkuil en steenuil. De dakbedekking bestaande uit golfplaten is niet toegankelijk vanaf de buitenzijde. Tevens zijn er geen openingen aanwezig waardoor uilen de schuur binnen kunnen treden. Door de ligging buiten de bebouwde kom en de ongeschiktheid van de varkensschuur is de onderzoekslocatie niet geschikt voor de gierzwaluw. Vanwege de ongeschiktheid van de varkensschuur kan redelijkerwijs worden uitgesloten dat de onderzoekslocatie broedgelegenheid biedt voor de huismus. Andere broedvogels uit de beschermingscategorieën 1 t/m 4, zoals grote gele kwikstaart, sperwer en roek, kunnen worden uitgesloten vanwege het ontbreken van geschikt habitat en/of nestmogelijkheden. In de directe omgeving of op de onderzoekslocatie zijn geen hoge bomen, dichte struiken of stromend water aanwezig. Op de onderzoekslocatie worden geen broedvogels uit de beschermingscategorie 5 verwacht vanwege het ontbreken van bomen (met holtes) en de ongeschiktheid van de varkensstal. De overstekende dakrand zou geschikte nestlocaties kunnen bieden voor de huiszwaluw, echter gedurende het veldbezoek zijn geen nestresten aangetroffen.
Vleermuizen
De bebouwing op de onderzoekslocatie is niet geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen. De aanwezige spouwmuren zijn volledig geïsoleerd. De dakbedekking bestaat uit metalen golfplaten en biedt daardoor geen goede houvast voor vleermuizen. Verder zijn er geen ruimtes achter betimmeringen waargenomen, waar vleermuizen gebruik van kunnen maken.
Overige zoogdieren
De varkensstal vormt een potentiële verblijfslocatie voor de steenmarter. Tijdens het veldbezoek zijn echter geen sporen, zoals uitwerpselen of prooiresten, aangetroffen die duiden op het gebruik van de onderzoekslocatie als vaste rust- of verblijfplaats door deze soort. Bij intensief gebruik van een locatie zijn dergelijke sporen vrij eenvoudig aan te treffen. Gelet op het ontbreken ervan kan worden gesteld dat de onderzoekslocatie niet in gebruik is door de steenmarter. Het voorkomen van overige streng beschermde grondgebonden zoogdieren is tijdens het veldbezoek niet vastgesteld. Vanwege het ontbreken van geschikt habitat, kan het voorkomen ervan redelijkerwijs worden uitgesloten.
Reptielen
Op de onderzoekslocatie is geen geschikt habitat voor reptielen aanwezig.
Amfibieën en vissen
Doordat wateroppervlakten als poelen, sloten en plassen op de onderzoekslocatie ontbreken, zijn voortplantingsmogelijkheden voor amfibieën en het voorkomen van vissen op de onderzoekslocatie uitgesloten. De onderzoekslocatie vormt geen geschikt landhabitat voor amfibieën, er zijn geen schuilmogelijkheden op de onderzoekslocatie. Incidenteel kunnen algemene soorten de onderzoekslocatie passeren. Voor mogelijk incidenteel te verwachten soorten geldt een algehele vrijstelling van de Flora- en faunawet bij ruimtelijke ontwikkelingen.
Ongewervelden
Beschermde soorten libellen zijn op de onderzoekslocatie niet te verwachten. Uitgesloten is dat binnen de onderzoekslocatie geschikt habitat aanwezig is voor een (deel)populatie van een beschermde vlindersoort zoals de rouwmantel. Ook de aanwezigheid van overige beschermde ongewervelde soorten, zoals vliegend hert, Europese rivierkreeft en platte schijfhoorn is uitgesloten. Er is geen geschikt habitat voor dergelijke beschermde soorten op de onderzoekslocatie aanwezig.
Vaatplanten
Aangezien de locatie geheel bestaat uit bebouwing en maïsakker, is het uitgesloten dat er beschermde of zeldzame plantensoorten op de locatie aanwezig zijn. Tijdens het veldbezoek zijn dan ook geen beschermde planten waargenomen.
Met betrekking tot beschermde gebieden worden geen bezwaren voorzien in de uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling op de onderzoeklocatie. Er is geen sprake van overtredingen van verbodsbepalingen binnen deze gebieden.
Overtredingen ten aanzien van broedvogels kunnen worden voorkomen door rekening te houden met het broedseizoen. Verder dient te allen tijde de zorgplicht in acht te worden genomen. Vervolgonderzoek naar het voorkomen van verschillende soortgroepen is niet noodzakelijk. Er worden geen verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet ten aanzien van het verstoren van vaste rust- en verblijfplaatsen, overtreden.
De uitbreiding van de stal heeft een omvang van ca. 25 x 25 = 625 m². De locatie bevindt zich binnen gebied dat volgens de op 7 april 2015 door ons vastgestelde gemeentelijke archeologische beleidskaart is aangemerkt als gebied met een hoge archeologische verwachting. Bij ingrepen dieper dan 30 cm < maaiveld en bij plangebieden > 250 m² dient vroegtijdig archeologisch onderzoek plaats te vinden.
Beleidskaart archeologie
De beleidskaart archeologie is doorvertaald in het bestemmingsplan 'Buitengebied, derde herziening' dat op 26 januari 2017 door de gemeenteraad is vastgesteld. De aanvraag omgevingsvergunning dient t.z.t. te worden voorzien van een archeologisch onderzoek.
Doorvertaling beleidskaart archeologie in bestemmingsplan 'Buitengebied, derde herziening'
Op grond van de wijzigingsvoorwaarden dient de verandering van het bouwvlak landschappelijk te worden ingepast, waarbij wordt getoetst aan het beeldkwaliteitsplan 'Buitengebied' (vastgesteld op 22 april 2010). Op grond van het beeldkwaliteitsplan 'Buitengebied' is de locatie Korenweg 5a te Didam gelegen binnen het gebiedstype 'kampenlandschap'.
Oorspronkelijk kon men rondom Didam nog de verschillen herkennen tussen het essenlandschap en het kampenlandschap. De beslotenheid van de essen en de kleinschaligheid behorende bij de kampen zijn in de loop van de tijd sterk aangetast door schaalvergrotingen in de landbouw, toenemende bebouwing en het weghalen van heggen en houtkanten. Hierdoor is het verschil in landschapstypen nauwelijks meer waarneembaar. In het gebied is een grote verscheidenheid aan bloemen en struiken te zien. Hetgeen echter ontbreekt is de structuur die de elementen met elkaar verbindt. Oorspronkelijk lag de bebouwing langs de slingerende wegen onderaan de es. De bebouwing heeft zich nadien niet alleen aan de slingerende wegen uitgebreid, maar ook op de essen waardoor de openheid van het gebied onder druk is komen te staan.
Rond 1905 was de locatie nog onderdeel van een boslandschap, zoals te zien op onderstaande afbeelding. Daarvoor (rond 1850) was de locatie ook al onderdeel van een akkercomplex.
De karakteristieke (besloten) openheid van het essenlandschap staat nu erg onder druk. Het gebrek aan bomenlanen heeft tot gevolg dat de bebouwing een dominante positie in het landschap inneemt. Bomenlanen dienen als middel om de akkercomplexen visueel te scheiden en de bebouwing in te passen. De bebouwing die niet aan wegen gelegen is, maar dieper op de eng/es, dienen begeleidende beplanting te krijgen. Om de openheid van de essen weer te kunnen ervaren, is het belangrijk de beslotenheid van de erven te versterken. Dit kan in de vorm van dichte randen (kenmerkend voor essenlandschap), alsmede in de vorm van transparante randen. Beplantingsstructuren die hiervoor in aanmerking komen zijn houtwallen/-singels, bomenrijen en struweelranden. Door de erven beter in te passen in het landschap (door middel van opgaand groen op de erfscheiding) neemt de leesbaarheid en het onderscheidende karakter van het gebied toe.
Belangrijk is dat het erf een besloten karakter heeft zodat de bouwmassa’s minder dominant in het landschap liggen. Dit houdt in dat rondom het erf opgaand groen gerealiseerd dient te worden. Bij grote elementen als stallen, dient deze rand steviger aangezet te zijn. Bij minder hoge elementen kan een struweelrand voldoende zijn.
Het landschappelijk inpassingsplan zoals dat in het kader van dit wijzigingsplan is opgesteld, komt aan het bovenstaande tegemoet en voorziet in toepassing van beplanting die van oorsprong in het gebied voorkomt. De inpassing van de nieuwe schuur wordt gerealiseerd door middel van een gemengde struweelheg langs de nieuwe schuur en een knotwilgenrij langs de Korenweg. De struweelheg bestaat uit de soorten inlandse vogelkers, sporkehout, lijsterbes en veldesdoorn. Over een lengte van ca. 60 meter worden knotwilgen geplant langs de weg. De uitvoering van het landschappelijk inpassingsplan is als voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels van dit plan.
Een van de ontwikkelingen die op dit moment speelt betreft het Plussenbeleid niet-grondgebonden veehouderij. Groeiende bedrijven die een groter bouwvlak nodig hebben, krijgen vanaf het moment dat gemeenten het Plussenbeleid in het ruimtelijk beleid hebben opgenomen extra eisen opgelegd. Een en ander is opgenomen in de ontwerp actualisatie Provinciale Omgevingsvisie 2016 van de Provincie Gelderland dat tot en met 30 september 2016 ter inzage heeft gelegen. Het provinciaal plussenbeleid wordt doorvertaald in het bestemmingsplan 'Buitengebied, vierde herziening' van de gemeente Montferland en is op dit wijzigingsplan niet van toepassing.
Het voorliggend plan wordt gerealiseerd op particulier initiatief. De kosten die gepaard gaan met dit plan en de bijbehorende uitvoeringskosten zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten voor de ruimtelijk-juridische procedure, zullen door middel van leges worden verrekend met de initiatiefnemer. Tevens is met initiatiefnemer overeengekomen dat eventueel uit dit initiatief voortvloeiende planschade voor zijn rekening komt. Hiervoor is een planschadeovereenkomst met initiatitiefnemer afgesloten. Om deze redenen is voor de uitvoering van dit initiatief geen exploitatieraming opgesteld.
De aanvraag tot vergroting van het bouwvlak is gemotiveerd in die zin zin dat daarmee een situatie ontstaat welke leidt tot een afname van de geurbelasting. Nu er voor de omgeving in dat kader sprake is van een verbetering door technische verbeteringen binnen het bedrijf, is medewerking aan dit plan maatschappelijk aanvaardbaar.
Het voorliggend plan heeft met ingang van 16 februari 2017 gedurende 6 weken (tot en met 30 maart 2017) ter inzage gelegen. Tegen het ontwerp zijn geen zienswijzen ingediend.
Op het wijzigingsplan is de procedure van toepassing zoals beschreven in artikel 3.9a Wet ruimtelijke ordening. Het wijzigingsplan betreft een wijziging van het bestemmingsplan 'Buitengebied, derde herziening'. Vaststelling van het wijzigingsplan is eerst mogelijk nadat het bestemmingsplan 'Buitengebied, derde herziening' in werking is getreden. De regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied' zoals die gelden na inwerkingtreding van de derde herziening zijn op het wijzigingsplan van overeenkomstige toepassing.
Het ontwerp van het wijzigingsplan wordt overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.9a Wro gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Na afloop van deze termijn worden eventuele zienswijzen beoordeeld en wordt besloten om het wijzigingsplan al dan niet (in gewijzigde vorm) vast te stellen.