Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22f, Woningbouw de Lengel - Hartjensstraat 2a/b, Lengel
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.1955.opsglglwonhartst2a-on01

Regels

1 Inleidende bepalingen

Artikel 1 Toepassingsbereik

 
1.1 Omgevingsplan Montferland
Dit plan wijzigt het omgevingsplan Montferland in die zin dat na hoofdstuk 22 een hoofdstuk 22f wordt
ingevoegd, bestaande uit de regels van dit plan. De hoofdstukken in dit plan moeten gelezen worden als
paragrafen van hoofdstuk 22f van het omgevingsplan Montferland. In de artikelkop van de artikelen
moet na het woord 'Artikel', na de spatie en direct voor het artikelnummer '22f' gelezen worden. In de
kop van de bijlagen moet na het woord 'Bijlage', na de spatie en direct voor het nummer van de bijlage
'22f' gelezen worden.
1.2 Tijdelijk omgevingsplan - bestemmingsplan
De besluiten op grond van artikel 22.1, onder a, van Omgevingswet zijn niet van toepassing voor zover
het gaat over regels opgenomen in een besluit als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder a, b, c, g, h, i,
j, k, l of m, van de Invoeringswet Omgevingswet op de locatie, bedoeld in 1.4.
1.3 Tijdelijk omgevingsplan - bruidsschat
De regels in afdeling 22.2, met uitzondering van de regels van paragraaf 22.2.7.3, en afdeling 22.3 zijn
niet van toepassing voor zover die regels in strijd zijn met regels in dit hoofdstuk.
1.4 Verwijzing naar verbeelding
De regels in dit hoofdstuk zijn van toepassing op de locatie TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22f, Woningbouw de Lengel - Hartjensstraat 2a/b, Lengel, waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand met identificatienummer NL.IMRO.1955.opsglglwonhartst2a-on01.

Artikel 2 Begripsbepalingen

3.1 Van toepassing verklaring
Begripsbepalingen die zijn opgenomen in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij
het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het
Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling, zijn van toepassing op dit plan.
3.2 Aanvullende begrippen
In aanvulling op het bepaalde in artikel 2.1 worden voor de toepassing van de regels in dit plan de begrippen als bedoeld in 2.3 tot en met 2.34 gehanteerd.
3.3 Plan
Het TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22f, Woningbouw de Lengel - Hartjensstraat 2a/b, Lengel met identificatienummer NL.IMRO.1955.opsglglwonhartst2a-on01 van de gemeente Montferland.
3.4 TAM-omgevingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten zoals vervat in het GML-bestand met identificatienummer
NL.IMRO.1955.opsglglfwohartst2a-on01 met de bijbehorende regels.
3.5 Locatievlak
Een geometrisch bepaald vlak dat is aangewezen voor een gebruiksdoel.
3.6 Aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
3.7 Archeologisch onderzoek
Onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysisch onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het College voor de Archeologische Kwaliteit (CvAK/SIKB), beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 39 MW en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie.
3.8 Bedrijf
Een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, beroepen aan huis daaronder niet begrepen.
3.9 Bedrijf aan huis
Een bedrijf dat in een (gedeelte van) of bij een woning wordt uitgeoefend en dat is gericht op het vervaardigen van producten en/of het leveren van diensten, door een bewoner van de woning, en dat niet krachtens een milieuwet vergunning- of meldingplichtig is. Hieronder wordt mede verstaan een bed & breakfast en een kleinschalige voorziening ten behoeve van kinderopvang. Hieronder wordt in ieder geval niet verstaan: een detailhandelsvestiging, een horecabedrijf, een baliefunctie die niet als ondergeschikt aan het bedrijf kan worden aangemerkt, een seksbedrijf of prostitutie in welke vorm dan ook.
3.10 Beroep aan huis
Het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, zakelijk, financieel, juridisch, (para)medisch, therapeutisch, persoonlijk, educatief, kunstzinnig, ontwerptechnisch, maatschappelijk of daarmee gelijk te stellen gebied, in de woning en de bijbehorende bouwwerken daarvan, met behoud van de woonfunctie in overwegende mate en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie verenigbaar is. In ieder geval wordt hieronder niet verstaan: het voeren van kappersactiviteiten, het voeren van een baliefunctie die niet als ondergeschikt aan het beroep kan worden aangemerkt, een seksbedrijf of een beroep in de prostitutie, in welke vorm dan ook.
3.11 Bestaand
  1. Ten aanzien van bebouwing: bebouwing die op het moment van inwerkingtreding van het plan rechtens aanwezig of in uitvoering is is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een vergunning;
  2. ten aanzien van gebruik; het gebruik van grond en opstallen zoals op het moment van inwerkingtreding van het plan rechtens bestaat.
3.12 Bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
3.13 Bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
3.14 Bouwlaag
Een al dan niet doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
3.15 Bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
3.16 Bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en overige bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
3.17 Bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
3.18 Detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Onder detailhandel wordt tevens verstaan verkoop via internet, waarbij sprake is van publieksgerichte activiteiten in de vorm van een showroom en/of een afhaalpunt voor consumenten.
3.19 Gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
3.20 Hoofdgebouw
Gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
3.21 Horeca
Hotel, pension, restaurant, café, cafetaria of daaraan verwante inrichting waar tegen vergoeding logies wordt verstrekt, dranken worden geschonken of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt, een en ander tenzij uitdrukkelijk anders vermeld, met uitzondering van nachtclubs, discotheken, dancings of soortgelijke inrichtingen; onder horeca is in ieder geval niet begrepen een bed & breakfast en een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig gelegenheid wordt gegeven tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling.
3.22 Huishouden
Een of meer personen die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren, waarbij sprake is van continuïteit in samenstelling en onderlinge verbondenheid.
3.23 Kelder
Onder de begane grondvloer, of, voor zover de begane grondvloer niet overeenkomt met peil, onder peil, aanwezige constructiedeel of -delen worden niet meegerekend voor zover die zijn gelegen binnen de denkbeeldig doorgetrokken buitenwerkse gevelvlakken (en/of harten van de scheidingsmuren) én voor zover niet rechtstreeks buiten de woning bereikbaar via een hellingbaan, trap of soortgelijke toegang.
3.24 Overig bouwwerk
Een bouwkundige constructie -geen gebouw zijnde- van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
3.25 Overkapping
Een bouwwerk dat, voor zover gebouwd vóór (het verlengde van) de voorgevel van een gebouw, geen tot de constructie zelf behorende wanden heeft en, voor zover gebouwd achter (het verlengde van) de voorgevel van een gebouw, maximaal drie wanden heeft waarvan maximaal twee tot de constructie behoren.
3.26 Peil
  1. Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte maaiveld, hierbij dient te worden uitgegaan van de oorspronkelijke hoogte van het bouwperceel;
  3. indien in of op het water gebouwd: de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabijgelegen punt waar het water grenst aan het vaste land.
3.27 Prostitutie
Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
3.28 Slopen
Het al dan niet geheel afbreken van gebouwen en andere bouwwerken.
3.29 Staat van Bedrijfsactiviteiten
Een als bijlage bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en instellingen.
3.30 Verbeelding
De analoge en digitale voorstelling van de in het TAM-omgevingsplan opgenomen digitale ruimtelijke informatie.
3.31 Vloeroppervlakte
De totale binnenwerks gemeten oppervlakte van alle voor mensen toegankelijke ruimten binnen een gebouw.
3.32 Voorgevel
De naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw, of,
  1. indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig dient te worden aangemerkt; of
  2. de gevel ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn'.
3.33 Voorgevelrooilijn
Denkbeeldige lijn getrokken langs de voorgevel van een hoofdgebouw en het verlengde daarvan.
3.34 Woning
Een gebouw dat dient voor de huisvesting van (het huishouden) van één persoon.

Artikel 3 Meet- en rekenbepalingen

2.1 Van toepassing verklaring
In aanvulling op en indien van toepassing in afwijking van het bepaalde in artikel 22.24 van dit
omgevingsplan, gelden de volgende meetbepalingen:
2.2 Dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.3 Diepte van een gebouw
de diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd;
2.4 Goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te
stellen constructiedeel, uitgezonderd dakkapellen;
2.5 Inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de
scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.6 Bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met
uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard
daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.7 Oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd
op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein;

2 Specifieke regels over functies en activiteiten

 

Artikel 4 Tuin

4.1 Toepassingsbereik
De regels van dit artikel zijn van toepassing op de locatie die in het GML-bestand met
identificatienummer NL.IMRO.1955.opsglglwonhartst2a-on01 is aangewezen voor het gebruiksdoel Tuin.
4.2 Beschrijving gebruiksdoel
Een locatie die is aangewezen voor het gebruiksdoel Tuin heeft de functie tuin, een en ander met bijbehorende voorzieningen.
4.3 Gebruiksactiviteit - verboden
4.3.1 Algemeen
Het is verboden om gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze die niet ten dienste staat van
de in artikel 4.2 genoemde functies van de gronden.
4.4 Bouwactiviteiten - beoordelingsregels
4.4.1 Algemeen
Voor het bouwen van bouwwerken geldt het volgende:
  1. bouwwerken zijn alleen toegestaan indien zij ten dienste staan van de functies genoemd in artikel 4.2;
  2. alleen bouwwerken in de vorm van:
    1. erkers en ingangspartijen aan een woning; en
    2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
zijn toegestaan.
4.4.2 Erkers en ingangspartijen aan een woning
Voor het bouwen van erkers en ingangspartijen aan een woning gelden de volgende regels:
  1. van ingangspartijen aan een woning mag:
    1. de diepte ten opzichte van de betreffende gevel van de woning ten hoogste 1,5 m bedragen,
    2. de breedte niet meer bedragen dan 1/3e van de breedte van de betreffende gevel van de woning, en
    3. de bouwhoogte niet meer dan 0,25 m meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de woning doch niet meer dan 4 m;
  2. van erkers aan een woning mag:
    1. de diepte ten opzichte van de betreffende gevel van de woning ten hoogste 2,5 m bedragen, doch ten opzichte van de voorgevel, indien het voorerf minder dan 6 m diep is, ten hoogste 1,5 m;
    2. de breedte niet meer bedragen dan 60% van de breedte van de betreffende gevel van de woning;
    3. de bouwhoogte niet meer bedragen dan:
      • 0,25 m meer dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de betreffende woning doch niet meer dan 4 m;
      • indien de woning bestaat uit één bouwlaag, de goothoogte van de woning;
    4. onverminderd de overige bepalingen in dit onderdeel b, mag de afstand van een erker tot de openbare weg of het openbaar groen niet minder dan 1 m bedragen;
    5. onverminderd de overige bepalingen in dit onderdeel b, mag de afstand tot het zijerf niet minder dan 0,25 m bedragen;
  3. voor zover de gronden als bedoeld in artikel 4.4.1 bij een woning behoren, mag het bouwperceel voor ten hoogste 50% worden bebouwd;
4.4.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van pergola's mag niet meer bedragen dan 3 m;
  2. de bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen achter de voorgevelrooilijn, op of rond een terrein waarop een gebouw staat mag niet meer bedragen dan 2 m;
  3. de bouwhoogte van overige erf- of perceelafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m;
  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied

5.1 Toepassingsbereik
De regels van dit artikel zijn van toepassing op de locatie die in het GML-bestand met identificatienummer NL.IMRO.1955.opsglglwonhartst2a-on01 is aangewezen voor het gebruiksdoel Verkeer - Verblijfsgebied.
5.2 Beschrijving gebruiksdoel
Een locatie die is aangewezen voor het gebruiksdoel Verkeer - Verblijfsgebied heeft de volgende functies:
  1. verhardingen voor woonstraten, pleinen, auto-, fiets- en voetgangersverkeer en parkeervoorzieningen;
  2. bermen, groen- en speelvoorzieningen; en
  3. watergangen en -partijen.
een en ander met bijbehorende voorzieningen, waaronder ook begrepen zitelementen en bankjes.
5.3 Gebruiksactiviteiten - verboden
5.3.1 Algemeen
Het is verboden om gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze die niet ten dienste staat van de in artikel 5.2 genoemde functies.
5.4 Bouwactiviteiten - beoordelingsregels
5.4.1 Algemeen
Voor het bouwen van bouwwerken geldt het volgende:
  1. bouwwerken zijn alleen toegestaan indien zij ten dienste staan van de functies genoemd in artikel 5.2;
  2. alleen bouwwerken in de vorm van:
    1. ondergeschikte gebouwen, zoals abri's, telefooncellen, kabelkasten en gemaalgebouwtjes; en
    2. bouwwerken, geen gebouw zijnde, zoals lichtmasten, verkeerstekens, straatmeubilair, speelobjecten. erkers en ingangspartijen aan een woning;
zijn toegestaan.
5.4.2 Bouwwerken
Voor het bouwen van bouwwerken als bedoeld in artikel 5.4.1 sub b gelden de volgende regels:
  1. van gebouwen mag de oppervlakte niet meer dan 10 m² bedragen;
  2. van gebouwen mag de bouwhoogte niet meer dan 3 m bedragen;
  3. de bouwhoogte van licht- en andere masten, verkeerstekens en regelinstallaties mag niet meer dan 10 m bedragen met uitzondering van een schietmast welke maximaal 15 m hoog mag zijn; en
  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag niet meer dan 6 m bedragen.

Artikel 6 Wonen

6.1 Toepassingsbereik
De regels van dit artikel zijn van toepassing op de locatie die in het GML-bestand met identificatienummer NL.IMRO.1955.opsglglwonhartst2a-on01 is aangewezen voor het gebruiksdoel Wonen.
6.2 Beschrijving gebruiksdoel
Een locatie die is aangewezen voor het gebruiksdoel Wonen heeft de volgende functies:
  1. wonen, met dien verstande dat voor toepassing van warmtepompen bij de te bouwen woningen geldt dat de bronvermogens voor geluid niet meer dan 63 dB mogen bedragen, dan wel deze voorzien dienen te zijn van een akoestische omkasting met een geluidswering van ten minste 14 dB(A) indien geplaatst op de posities zoals aangegeven in bijlage 1 bij de regels;
  2. beroep aan huis; en
  3. tuinen en erven.
een en ander met de daarbij behorende voorzieningen.
6.3 Gebruiksactiviteiten - nadere regels
6.3.1 Beroep aan huis
Voor het gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van een beroep aan huis gelden de
volgende voorwaarden:
  1. de gezamenlijke oppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een aan huis gebonden beroep mag, in voorkomend geval samen met de oppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een bedrijf aan huis als bedoeld in artikel 6.6.1, niet meer bedragen dan 30% van de totale oppervlakte van de betreffende woning en de daarbij behorende aanbouwen en bijgebouwen, en ieder geval niet meer dan 50 m².
6.4 Gebruiksactiviteit - verboden
6.4.1 Algemeen
  1. Het is verboden om gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze die niet ten dienste staat van de in artikel 6.2 genoemde functies van de gronden.
  2. Het is verboden om gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze die niet in overeenstemming is met de in artikel 6.3 opgenomen nadere regels over het gebruik van gronden en bouwwerken.
6.5 Gebruiksactiviteit - voorwaardelijke verplichting
6.5.1 Bronvermogens warmtepompen
 Voor toepassing van warmtepompen geldt dat:
  1. de bronvermogens voor geluid van de toe te passen warmtepompen niet meer dan 63 dB(A) mogen bedragen;
  2. ter plaatse van de punten 'unit02' en 'unit03', aangegeven op het kaartbeeld in bijlage 2 bij de regels, dienen warmtepompen bij een maximaal bronvermogen voor geluid van 63 dB(A) voorzien te worden van een akoestische omkasting met geluidswering van ten minste 14 dB(A).
6.6 Gebruiksactiviteit - omgevingsplanactiviteit
6.6.1 Bedrijf aan huis
  1. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning gronden en bouwwerken te gebruiken ten behoeve van een bedrijf aan huis.
  2. De omgevingsvergunning bedoeld in lid 1 wordt alleen verleend indien:
    1. het bedrijven betreft die in de van deze regels deel uitmakende bijlage 1 bij de regels zijn aangeduid als categorie 1 en 2, dan wel daarmee gelijk kunnen worden gesteld wat betreft hun gevolgen voor de omgeving;
    2. de gezamenlijke vloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een bedrijf aan huis, in voorkomend geval samen met de vloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een aan huis gebonden beroep als bedoeld in artikel 6.3.1, niet meer bedraagt dan 30% van de totale vloeroppervlakte van de betreffende woning en de daarbij behorende aanbouwen en bijgebouwen en in ieder geval niet meer dan 50 m²;
    3. op de bij de betreffende woning behorende gronden geen buitenopslag van goederen ten behoeve van het bedrijf plaatsvindt;
    4. de bedrijfsactiviteiten geen kappersactiviteiten, prostitutie, horeca of detailhandel betreffen, behoudens detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit van de ter plaatse uitgeoefende bedrijfsactiviteit;
    5. in de omgeving van de betreffende woning geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk optreedt, met dien verstande dat:
      • het parkeren ten behoeve van het bedrijf zoveel mogelijk op eigen terrein dient plaats te vinden, en
      • behoudens in- en uitladen, geen bedrijfsactiviteiten in de openbare ruimte rond de betreffende woning mogen plaatsvinden, en
    6. de bedrijfsactiviteiten door hun aard en visuele aspecten, zoals reclame-uitingen en technische installaties, het woonkarakter van de buurt niet onevenredig aantasten.
6.7 Bouwactiviteit
6.7.1 Algemeen
  1. Bouwwerken zijn alleen toegestaan indien zij ten dienste staan van de functies genoemd in artikel 6.2.
  2. Alleen bouwwerken in de vorm van woningen, aan- of uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zoals erf- of perceelafscheidingen en tuinmeubilair zijn toegestaan.
6.7.2 Beoordelingsregels woningen
Voor het bouwen van woningen gelden de volgende regels:
  1. woningen mogen uitsluitend worden gebouwd met de voorgevels in of ten hoogste 3 m achter de bouwgrens, die is gekeerd naar de weg, waaraan het betreffende gebouw is gelegen;
  2. woningen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' mogen uitsluitend vrijstaande woningen mogen worden gebouwd;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' mogen zowel aaneengebouwde- als gestapelde woningen worden gebouwd;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' mag het aantal woningen niet meer bedragen dan aangegeven; 
  6. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens, zonder aanbouwen of aangebouwde bijgebouwen, bedraagt bij vrijstaande woningen aan twee zijden minimaal 2,5;
  7. in afwijking van 6.7.2 onder f mag de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 1 meter bedragen mits aan die zijde sprake is van een blinde zijgevel; 
  8. de diepte van vrijstaande woningen, zonder aanbouwen of aangebouwde bijgebouwen, mag niet meer bedragen dan 15 m;
  9. de diepte van aaneengebouwde woningen, zonder aanbouwen of aangebouwde bijgebouwen, mag niet meer bedragen dan 12 m; 
  10. de goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' of, indien geen aanduiding is toegekend, niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte;
6.7.3 Beoordelingsregels aan- of uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van aan- of uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
  1. aan- of uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen binnen het locatievlak Wonen worden gebouwd;
  2. aan- of uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen op de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd;
  3. onverminderd het vorenstaande mag de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen, op bij eenzelfde woning behorende gronden als bedoeld in artikel 6.1 en artikel 4:
    1. op een perceel met een oppervlakte tot en met 400 m2 niet meer dan 75 m2 bedragen;
    2. op een perceel met een oppervlakte van meer dan 400 m2 niet meer dan 100 m2 bedragen;
  4. de goothoogte van aan- of uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 4 m en de bouwhoogte niet meer dan 5 m.
6.7.4 Beoordelingsregels bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van pergola's mag niet meer bedragen dan 3 m;
  2. de bouwhoogte van erf- of perceelsafscheidingen achter de voorgevelrooilijn van een woning mag niet meer bedragen dan 2 m;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 4,5 m.
6.8 Bouwactiviteit - ondergronds bouwen
Voor het ondergronds bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
  1. ondergrondse gebouwen (kelders) zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - ondergronds bouwen' zijn ook ondergrondse gebouwen toegestaan buiten het bouwvlak;
  3. ondergrondse gebouwen zijn uitsluitend toegestaan in één bouwlaag;
  4. ondergrondse gebouwen dienen geheel onder oorspronkelijk maaiveld gerealiseerd te worden;
  5. ondergrondse gebouwen mogen de waterhuishouding niet verstoren;
  6. ondergrondse gebouwen mogen geen ruimtelijke uitstraling hebben/niet zichtbaar zijn.
6.9 Bouwactiviteit - voorwaardelijke verplichting
6.9.1 Hemelwaterberging
Het bebouwen van de gronden is slechts toegestaan als is voorzien in de aanleg van voldoende hemelwaterberging conform de actuele eisen van gemeente Montferland en waterschap Rijn en IJssel.

3 Algemene regels over functies

Artikel 7 Aanvraagvereisten

  1. De aanvraagvereisten, bedoeld in paragraaf 22.5.2, zijn van overeenkomstige toepassing op een omgevingsvergunning die is vereist op grond van dit plan. In het bijzonder geldt dat:
    1. het bepaalde in artikel 22.284 van toepassing is op een aanvraag om omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit voor werken en werkzaamheden in dit plan; en
    2. het bepaalde in 22.286 van toepassing is op een aanvraag om omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit inhoudende een gebruiksactiviteit of een bouwactiviteit in dit plan.
  2. In aanvulling op het bepaalde onder 1 worden bij de aanvraag om omgevingsvergunning die gegevens en bescheiden overlegd die naar het oordeel van het bevoegde gezag noodzakelijk zijn voor een toets aan de aan de omgevingsvergunning verbonden beoordelingsregels.

Artikel 8 Algemene gebruiksactiviteit

Het is in ieder geval verboden om de gronden en bouwwerken te gebruiken ten behoeve van:
  1. een seksinrichting;
  2. als stand- of ligplaats van onderkomens;
  3. als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, een en ander tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
  4. het gebruik van een woning door meer dan één huishouden;
  5. het gebruik van één afzonderlijk gebouw voor wonen in combinatie met een hotel.

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is
gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten
beschouwing.

Artikel 10 Parkeren

10.1 Parkeernormen
  1. Bij het oprichten van gebouwen of het veranderen van gebruik dient de inrichting van elk perceel zodanig te zijn dat voldoende ruimte aanwezig is om zowel het parkeren voor motorvoertuigen als eventueel het laden en lossen op eigen terrein te kunnen afwikkelen. Op eigen terrein dient voorzien te zijn in voldoende parkeeraccommodatie, inclusief parkeergelegenheid voor werknemers en bezoekers, conform de parkeernormen als opgenomen in de CROW-publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' dan wel de opvolger(s) hiervan. Uitgegaan wordt van de categorieën 'weinig stedelijk' en 'rest bebouwd kom'.
  2. De parkeerplaatsen voor motorvoertuigen dienen de afmetingen te hebben die zijn afgestemd op gangbare motorvoertuigen zoals deze zijn opgenomen in de richtlijnen van het CROW.
10.2 Maatwerkvoorschrift
  1. Met een maatwerkvoorschrift kunnen nadere eisen worden gesteld aan het aantal parkeerplaatsen, de situering van de parkeerplaatsen en de situering van de laad- en losruimte.
  2. Met een maatwerkvoorschrift kunnen nadere eisen worden gesteld aan de maatvoering van een parkeerplaats.
  3. Met een maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken van het gestelde in artikel 10.1:
    1. indien het voldoen aan die bepaling door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
    3. Het maatwerkvoorschrift moet worden voorzien van een motivering waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd blijft. Zie voor het afwijken het stappenplan in bijlage 3 bij de regels.

Artikel 11 Specifieke beoordelingsregels bouwen

Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning als bedoel in artikel 22.26 verlenen in afwijking van het
bepaalde in Hoofdstuk 2:
  1. ten behoeve van het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor nutsvoorzieningen, zoals gasdrukregelstations, wachthuisjes, telefooncellen, bewaarplaatsen van huisvuilcontainers en transformatorhuisjes, uitgezonderd verkooppunten voor motorbrandstoffen, waarvan de oppervlakte niet meer dan 30 m² en de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen;
  2. indien en voorzover afwijkingen ten aanzien van de ligging van locatievlakken, bouwgrenzen en van aanduidingen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer dan 5 m bedragen;
  3. voor afwijkingen van regels, gesteld ten aanzien van maten en percentages, mits die afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages;
  4. ten behoeve van het bouwen van antennemasten tot een bouwhoogte van 10 m;
  5. ten behoeve van het bouwen van masten en bijbehorende installaties voor telecommunicatie, al of niet op of aan gebouwen of andere bouwwerken, tot vanaf peil een bouwhoogte van 40 m, waarbij als voorwaarde kan worden gesteld dat gebruik dient te worden gemaakt van bestaande masten voor telecommunicatie of andere bestaande hoge objecten, zoals hoge gebouwen, lichtmasten of hoogspanningsmasten, indien deze aanwezig zijn binnen een redelijke afstand van de gevraagde locatie.

4 Regels ter bescherming van waarden en objecten

Artikel 12 Waarde - Archeologische Verwachting 1

12.1 Voorrangsregeling
De regels in dit artikel hebben voorrang op de regels in hoofdstuk 2 en 3.
12.2 Toepassingsbereik
De regels van dit artikel zijn van toepassing op de locatie die in het GML-bestand met
identificatienummer NL.IMRO.1955.opsglglwonhartst2a-on01 is aangewezen als Waarde - Archeologische Verwachting 1.
12.3 Functieomschrijving
Een locatie die is aangewezen als Waarde - Archeologische Verwachting 1 heeft als functie het behoud
en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.
12.4 Bouwactiviteit
12.4.1 Aanvullende aanvraagvereisten
  1. Bij de aanvraag om omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.26 wordt indien het bouwwerk groter is dan 250 m² en de grondwerkzaamheden dieper dan 0,3 m onder het maaiveld plaatsvinden, een rapport (archeologisch inventariserend veldonderzoek - IVO-overig) overlegd, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
  2. Het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld. Het in sub b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
  3. Het bepaalde onder 1 geldt niet indien:
    1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
    2. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met maximaal 250 m² wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of
    3. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot.
12.4.2 Aanvullende vergunningvoorschriften
Indien uit het in artikel 12.4.1 sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.26:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige; en/of
  4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
12.4.3 Advies archeoloog
Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in 22.26, winnen zij
advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische
waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
12.4.4 Maatwerkvoorschrift
Het bevoegd gezag kan nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.
12.5 Omgevingsplanactiviteit voor werken en werkzaamheden
12.5.1 Vergunningplicht
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden te verrichten:
  1. het ophogen van de bodem met meer dan 1 m;
  2. grondwerkzaamheden dieper dan 0,3 m onder het maaiveld over een oppervlakte van meer dan 250 m², waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen;
  3. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  4. het verlagen van het waterpeil;
  5. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  6. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  7. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  8. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
12.5.2 Uitzondering vergunningplicht
Het verbod van artikel 13.5.1 geldt niet voor werken en werkzaamheden:
  1. in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  2. in het kader van het normale agrarische gebruik;
  3. binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  4. voor werken en werkzaamheden in de bodem waarvoor ten tijde van het van kracht worden van dit artikel een aanlegvergunning of omgevingsvergunning in dit kader is verleend.
12.5.3 Aanvullende aanvraagvereisten
  1. Bij de aanvraag om omgevingsvergunning wordt een rapport overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
  2. Een rapport als bedoeld onder 1 is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
12.5.4 Beoordelingsregels
  1. De omgevingsvergunning wordt alleen verleend indien en voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate zijn vastgesteld. Indien het rapport daartoe aanleiding geeft, dient op advies van de erkend archeoloog zonodig een opgraving plaats te vinden;
  2. het overleggen van een rapport als bedoeld onder 1 is niet nodig indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
12.6 Vergunningvoorschriften
  1. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning onder beperkingen verlenen en kan voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden, waaronder:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
    3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.
  2. Voordat het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een vergunning als bedoeld in artikel 13.5.1 winnen zij advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

Artikel 13 Waarde - Archeologische Verwachting 2

13.1 Voorrangsregeling
De regels in dit artikel hebben voorrang op de regels in Hoofdstuk 2 en Hoofdstuk 3.
13.2 Toepassingsbereik
De regels van dit artikel zijn van toepassing op de locatie die in het GML-bestand met
identificatienummer NL.IMRO.1955.opsglglwonhartst2a-on01 is aangewezen als Waarde - Archeologische Verwachting 2.
13.3 Functieomschrijving
Een locatie die is aangewezen als Waarde - Archeologische Verwachting 2 heeft als functie het behoud
en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.
13.4 Bouwactiviteit
13.4.1 Aanvullende aanvraagvereisten
  1. Bij de aanvraag om omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.26 wordt indien het bouwwerk groter is dan 1.000 m² en de grondwerkzaamheden dieper dan 0,3 m onder het maaiveld plaatsvinden, een rapport (archeologisch inventariserend veldonderzoek - IVO-overig) overlegd, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
  2. Het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld. Het in sub b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
  3. Het bepaalde onder a geldt niet indien:
    1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
    2. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met maximaal 1.000 m² wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of
    3. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot.
13.4.2 Aanvullende vergunningvoorschriften
Indien uit het in artikel 12.4.1 sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.26:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige; en/of
  4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
13.4.3 Advies archeoloog
Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in 22.26, winnen zij
advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische
waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
13.4.4 Maatwerkvoorschrift
Het bevoegd gezag kan nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.
13.5 Omgevingsplanactiviteit voor werken en werkzaamheden
13.5.1 Vergunningplicht
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden te verrichten:
  1. het ophogen van de bodem met meer dan 1 m;
  2. grondwerkzaamheden dieper dan 0,3 m onder het maaiveld over een oppervlakte van meer dan 1.000 m², waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen;
  3. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  4. het verlagen van het waterpeil;
  5. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  6. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  7. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  8. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
13.5.2 Uitzondering vergunningplicht
Het verbod van 13.5.1 geldt niet voor werken en werkzaamheden:
  1. in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  2. in het kader van het normale agrarische gebruik;
  3. binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  4. voor werken en werkzaamheden in de bodem waarvoor ten tijde van het van kracht worden van dit artikel een aanlegvergunning of omgevingsvergunning in dit kader is verleend.
13.5.3 Aanvullende aanvraagvereisten
  1. Bij de aanvraag om omgevingsvergunning wordt een rapport overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
  2. Een rapport als bedoeld onder 1 is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
13.5.4 Beoordelingsregels
  1. De omgevingsvergunning wordt alleen verleend indien en voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate zijn vastgesteld. Indien het rapport daartoe aanleiding geeft, dient op advies van de erkend archeoloog zonodig een opgraving plaats te vinden;
  2. het overleggen van een rapport als bedoeld onder 1 is niet nodig indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
13.6 Vergunningvoorschriften
  1. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning onder beperkingen verlenen en kan voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden, waaronder:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
    3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.
  2. Voordat het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een vergunning als bedoeld in 13.5.1 winnen zij advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

Artikel 14 Leiding - Rioolpersleiding

14.1 Voorrangsregeling
De regels in dit artikel hebben voorrang op de regels in Hoofdstuk 2 en Hoofdstuk 3.
14.2 Toepassingsbereik
De regels van dit artikel zijn van toepassing op de locatie die in het GML-bestand met
identificatienummer NL.IMRO.1955.opsglglwonhartst2a-on01 is aangewezen als Leiding - Rioolpersleiding.
14.3 Functieomschrijving
Een locatie die is aangewezen als Leiding - Rioolpersleiding heeft als functie de aanleg en de instandhouding van een ondergrondse rioolpersleiding.
14.4 Bouwactiviteit
  1. Op of in de in artikel 12.3 bedoelde locaties aangewezen met 'Leiding - Rioolpersleiding' mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bedoelde leiding worden gebouwd;
  2. De oppervlakte en de bouwhoogte van een gebouw mogen niet meer dan respectievelijk 10 m² en 3 m bedragen.
14.5 Omgevingsplanactiviteit voor werken en werkzaamheden
  1. Het is verboden op of in de in artikel 14.3 bedoelde gronden zonder een omgevingsvergunning, de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
    1. het aanbrengen van hoogopgaande en/of diepwortelende beplanting, bijvoorbeeld rietbeplanting;
    2. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
    3. het verrichten van grondroeractiviteiten dieper dan 50 cm;
    4. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
    5. diepploegen;
    6. het aanbrengen van gesloten verhardingen;
    7. het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
    8. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
    9. het plaatsen van onroerende objecten, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.
  2. Het verbod als bedoeld in sub a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:
    1. voorkomen op de beplantingslijst van de leidingbeheerder;
    2. mechanisch worden uitgevoerd en daarmee vallen onder de werking van de Wet Informatie Uitwisseling Ondergrondse Netwerken;
    3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
    4. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
    5. normaal onderhoud betreffen of worden uitgevoerd t.b.v. de instandhouding van de leiding(en).
  3. De werken en werkzaamheden bedoeld in sub a zijn slechts toelaatbaar indien dit niet strijdig is met de belangen van de leidingen.
  4. Alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning zoals bedoeld in sub a te beslissen, wint het bevoegd gezag tijdig schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden de belangen in verband met de leidingen niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.

Artikel 15 Waardevol landschap

15.1 Waardevol landschap
Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - waardevol landschap' zijn de gronden tevens bestemd voor behoud en versterking van de kernkwaliteiten van het waardevol landschap, zoals beschreven in Bijlage 3 bij deze regels.

5 Overgangsregels

Artikel 16 Overgangsrecht

16.1 Overgangsrecht bouwwerken
16.1.1 Algemeen
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel aanwezig of in uitvoering is, danwel
gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van dit plan, mag, mits deze
afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
16.1.2 Afwijken bij omgevingsvergunning
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in artikel 12.4.1 een omgevingsvergunning
verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 12.4.1 met maximaal 10 %.
16.1.3 Uitzondering
Het bepaalde in artikel 16.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel, maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd zijn met het omgevingsplan zoals dat gold voor inwerkingtreding van dit plan, daaronder begrepen de
overgangsbepalingen.
16.2 Overgangsrecht gebruik
16.2.1 Algemeen
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel en
hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
16.2.2 Strijdig gebruik
Het is verboden het met dit plan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 16.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dit plan strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
16.2.3 Onderbroken gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in artikel 16.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel voor een periode
langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten
hervatten.
16.2.4 Uitzondering
Het bepaalde in artikel 16.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het
omgevingsplan voor inwerkingtreding van dit artikel, daaronder begrepen de overgangsbepalingen.