direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kom Zeddam
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1955.bpsgzedkrnactuzed-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

De gemeente Montferland is voornemens om voor de bebouwde kom van Zeddam de vigerende bestemmingsplannen te actualiseren. Het voorliggende bestemmingsplan betreft een actualisering van de bestemmingsplannen die betrekking hebben op de gehele bebouwde kom van Zeddam.

Aanleiding voor de actualisering vormt het gegeven dat de meerderheid van de vigerende bestemmingsplannen gedateerd is. Het is daarom gewenst het kaartbeeld weer kloppend te maken met de feitelijke situatie en de regels aan te passen aan de huidige regelgeving. Bovendien zijn sommige van de geldende bestemmingsplannen bijna ouder dan tien jaar. Op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) moet een bestemmingsplan eens per tien jaar worden herzien. Tot slot zijn gemeenten met de inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 verplicht om over actuele bestemmingsplannen te beschikken.

Met de herziening van de bestemmingsplannen wordt een aantal doelen nagestreefd:

  • het bestemmingsplan is conserverend van aard, in beginsel is het bestemmingsplan daarom gericht op het regelen van de bestaande functies in het plangebied;
  • het aanbrengen van uniformiteit in regels en wijze van bestemmen voor de kom van Zeddam.

Ontwikkelingen
Voorliggend bestemmingsplan neemt, buiten de in paragraaf 1.5 genoemde ontwikkelingen, geen nieuwe ontwikkelingen mee met een directe bouwtitel. Wel zullen in het verleden verleende vrijstellingen en ontheffingen en vastgestelde bestemmingsplannen worden meegenomen in dit bestemmingsplan als een 'bestaande situatie'.

Enkele voorbeelden hiervan zijn de laatste fase van het woningbouwplan Vinkhof op de Oude Doetinchemseweg en de bouw van 19 grondgebonden woningen op Oude Doetinchemseweg 20-22. Een andere ontwikkeling is het bouwplan op het terrein van voormalige bouwmaterialenhandel Van Ditshuizen. Aangezien een deel van de woningen niet verkoopbaar bleken is het bestemmingsplan gewijzigd om tevens de bouw van rijenwoningen mogelijk te maken. Bovengenoemde plannen zijn één op één overgenomen in dit bestemmingsplan.

Andere recente ontwikkelingen waarvoor recent de planologische procedures reeds zijn doorlopen, zijn verwerkt op de verbeelding. In dit bestemmingsplan zijn vier wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Deze staan beschreven in paragraaf 1.5.

1.2 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Kom Zeddam" bestaat, naast deze toelichting, uit de volgende stukken:

  • verbeelding, schaal 1: 1.000 (tek. nr.NL.IMRO.1955.bpsgzedkrnactuzed-va01);
  • planregels.

De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en dienen in samenhang met elkaar worden 'gelezen'. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen en doet eventueel verslag van het onderzoek dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

1.3 Begrenzing plangebied

De begrenzing van het plangebied is afgestemd op het onlangs vastgestelde bestemmingsplan Buitengebied.

  • Ten noorden van Zeddam langs de noordkant van het Schapenbos aansluitend op de sportvelden;
  • Ten oosten van Zeddam langs de westkant van de sportvelden en vervolgens via de Padevoortseallee, de Melegardeweg en de Vinkwijkseweg naar de Terborgseweg;
  • Ten zuiden van Zeddam langs de Terborgseweg naar de Hogeweg;
  • Ten westen van Zeddam langs de Hogeweg, de Groeneweg (inclusief enkele woningen ten westen hiervan) en de Koningsstraat weer aansluitend op het Schapenbos.

Dit bestemmingsplan wordt aan alle kanten omsloten door het bestemmingsplan Buitengebied 2011.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgzedkrnactuzed-va01_0001.jpg"

afbeelding - begrenzing van het plangebied

1.4 Geldende bestemmingsplannen

In het plangebied zijn op dit moment meerdere bestemmingsplannen van kracht. Het betreft hier de volgende grotere plannen:

Bestemmingsplan   Vastgesteld door Raad/B&W  
Bestemmingsplan Ettemastraat 15   28 januari 2010  
Bestemmingsplan Kom Zeddam, herziening 2007   5 juni 2008  
Bestemmingsplan Kom Zeddam, herziening 2007 - Kilderseweg 1   28 januari 2010  
Bestemmingsplan Oude Doetinchemseweg 20-22   30 september 2010  
Bestemmingsplan Van Ditshuizen   24 september 2010  
Bestemmingsplan Zeddam, Oude Doetinchemseweg   25 oktober 2012  
Bestemmingsplan Ettemastraat 21 in Zeddam   26 januari 2012  

Naast deze bestemmingsplannen is tevens sprake van (partiële) herzieningen, verleende vrijstellingen en ontheffingen. Deze zijn alle vertaald in het nieuwe bestemmingsplan. Enkele voorbeelden hiervan zijn de Oude Doetinchemseweg 65a, naast de Melegardeweg 12, 's- Heerenbergseweg 40 en de Schapenweg 2.

De gronden binnen deze bestemmingsplannen hebben een gedetailleerde bestemming. De plannen verschaffen derhalve ook duidelijkheid over bouwmogelijkheden en inrichting van de gronden.

De planologische regeling van de verschillende woonwijken is vastgelegd in meerdere bestemmingsplannen. De gemeente acht het dan ook wenselijk om voor deze woonwijken één eenduidige regeling op te stellen. Bundeling van de bestemmingsplannen zorgt voor een vereenvoudiging voor zowel de gebruikers van het gebied (bewoners, eigenaars en dergelijke) als de handhaver (de gemeente).

1.5 Voorziene ontwikkelingen

Wijzigingsbevoegdheden

In dit bestemmingsplan zijn in totaal drie specifieke wijzigingsgebieden opgenomen. Voor het kunnen effectueren van de voorziene bouwmogelijkheden zal eerst een wijzigingsprocedure doorlopen moeten worden met de daarbij uit te voeren haalbaarheidsonderzoeken. In het vigerende bestemmingsplan was reeds sprake van algemene wijzigingsbevoegdheden om bedrijfs- en detailhandelspercelen te wijzigen in woonpercelen na bedrijfsbeëindiging.

  • 1. Op het perceel van de Benedendorpsstraat 15 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming 'horeca' om te zetten naar de bestemming wonen. Deze wijzigingsbevoegdheid is overgenomen uit het vorige bestemmingsplan en voorziet in een ontwikkeling van maximaal 20 woningen. Bij deze bevoegdheid zijn regels opgenomen wat betreft de woningtypen en bouwhoogtes.
  • 2. De tweede wijzigingsbevoegdheid ligt aan de achterzijde van de bebouwing aan de Kilderseweg 2a en grenst aan de Tuinstraat. Ter plaatse mag de detailhandelsbestemming gewijzigd worden in de woonbestemming. Hier mogen maximaal twee woningen worden gebouwd. Ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan is deze wijzigingsmogelijkheid nieuw.
  • 3. Het derde wijzigingsgebied ligt op het oostelijk deel van het terrein van de Roncalli basisschool, tussen de Delweg en de Padevoortseallee. Het bestaat de mogelijkheid om de bestemming 'maatschappelijk' te wijzigen in de bestemming 'wonen'. Er zijn hier geen maximum aantallen woning benoemd, alleen dient het bouwplan wel te passen binnen het gemeentelijk volkshuisvestelijk programma. Dit geldt overigens voor alle opgenomen wijzigingsgebieden.

Alvorens medewerking te kunnen verlenen aan bovenbeschreven ontwikkelingen, zal eerst een procedure doorlopen moeten worden.

Ontwikkelingen

Een ontwikkeling waarvan de procedure gelijk met dit bestemmingsplan zal oplopen betreft de voorziene woningbouw op de locatie Kerkweg 7. Dit gebied is nieuw toegevoegd aan dit bestemmingsplan en voorziet in de realisatie van maximaal 9 woningen. Om het gebied te kunnen herontwikkelen is een kleine uitbreiding aan de westzijde nodig. Dit deel ligt in het buitengebied en dus ook buiten de woningbouwcontour die voor Zeddam geldt. De gemeente wenst aan dit initiatief mee te werken om de volgende redenen:

    • 1. het betreft een herontwikkeling van een bedrijfsperceel. Met de sloop van het bedrijf en de ontwikkeling van woningen wordt een betere woonomgeving gerealiseerd waarbij geen sprake meer is van overlast van bedrijvigheid. Er vindt een verbetering van de milieusituatie plaats;
    • 2. door de ontwikkeling van woningbouw vindt een verbetering plaats van de ruimtelijke kwaliteit en wordt voor een betere overgang tussen buitengebied en bebouwd gebied gezorgd. Ten behoeve van de ontwikkeling zal een beeldkwaliteitsplan worden opgesteld.

Ten behoeve van deze ontwikkeling is een ruimtelijke onderbouwing opgesteld. Voor wat betreft de planologische haalbaarheid e.d. wordt verwezen naar deze ruimtelijke onderbouwing in bijlage 1.

Een andere ontwikkeling betreft een herziening van het bouwvlak behorende tot de 'Heerenboer' aan de Oude Doetinchemseweg 42. In het vorige bestemmingsplan had het perceel een ruim bouwvlak waarbinnen gebouwd mocht worden. Vanwege de toekomstplannen van het bedrijf heeft een herverdeling van de bouwvlakken plaats gevonden. Per saldo komt het er op neer dat het bedrijf evenveel mag bouwen als op basis van het oude bestemmingsplan mocht. Alleen de locatie van de toekomstige bebouwing is meer gefixeerd op de verbeelding.

Een andere afwijking ten opzichte van het vorig bestemmingsplan betreft een bestemmingswijziging van percelen in en rondom het centrumgebied. In het vorige bestemmingsplan lagen op meerdere percelen nog een gemengde- dan wel centrumbestemming terwijl hier al lange tijd sprake is van alleen de functie 'wonen'. In dit bestemmingsplan is er voor gekozen om hier de bestemming 'wonen' te hanteren en op deze manier te stimuleren dat centrumfuncties zich vestigen in het centrumgebied (Gerrit Varwijkplein en directe omgeving).

1.6 Leeswijzer

De toelichting is als volgt opgebouwd:

  • in hoofdstuk 2 wordt het beleidskader geschetst, waarbinnen de planvorming plaatsvindt. Vooral het planologisch beleid op provinciaal en gemeentelijk niveau komt aan bod;
  • in hoofdstuk 3 wordt aandacht geschonken aan de planologische en milieutechnische randvoorwaarden;
  • hoofdstuk 4 bevat de juridische planbeschrijving;
  • in hoofdstuk 5 wordt kort ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan;

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Ruimtelijke structuur

2.1.1 Historische ontwikkeling en bebouwingsstructuur

Zeddam is een oud esdorp, dat is ontstaan als bouwland-enclave. In 1145 en 1257 was al sprake van de Zeddamse St. Oswalduskerk. Het dorp bestond in het begin van de 13e eeuw waarschijnlijk uit een aantal huizen rondom de kerk en enkele kleine boerderijen nabij het kruispunt van de (Beneden)Dorpsstraat en de Oude Doetinchemseweg. Ook de reeds in 1441 vermelde Torenmolen aan de Bovendorpsstraat is van respectabele ouderdom. In de loop der eeuwen ontwikkelde de bebouwing van de kom zich langs de Bovendorpsstraat en Benedendorpsstraat tussen de kerk en de havezate Padevoort en ook langs de Ettemastraat (voorheen De Huttestraat) nabij de kerk.

Hierna verschenen vanaf de 19e eeuw langzamerhand huizen langs de Kerkweg, de Vinkwijkseweg en de Oude Doetinchemseweg. Daarnaast behoorden de Padevoortse Allee en de Schapenweg tot het oude wegenpatroon. Met de aanleg van de ’s Heerenbergseweg / Kilderseweg in 1855 - volgens een geheel nieuwe tracé - was het hoofdwegenpatroon van Zeddam zoals we dat nu nog kennen vastgelegd. Verdere ontwikkelingen vonden vooral langs deze wegen plaats. In de hoek tussen de Oude Doetinchemseweg en Padevoortse Allee werd omstreeks 1860 een tweede molen gebouwd, de nog bestaande molen De Volharding.

Begin 1900 ontstonden er, mede vanwege de komst van de stoomtram Zutphen-Emmerik, recreatieve ontwikkelingen. Door de toename van de bevolking begon Zeddam zich daarna ook te ontwikkelen in de noord-zuidrichting, in eerste instantie vooral langs de Kilderseweg / ’s Heerenbergseweg waar na verloop van tijd een min of meer aaneengesloten lint van bebouwing ontstond, vooral in de vorm van vrijstaande panden met elk een eigen gezicht. Aan de Oude Doetinchemseweg werden een zuivelfabriek gebouwd (inmiddels gesloopt) en het nog bestaande (en later vergrote) gebouw van de landbouwcoöperatie (C.A.V.V.).

De eerste, aanvankelijk nog bescheiden meer planmatige ontwikkelingen dateren van na de Tweede Wereldoorlog. Ten zuiden van de Schapenweg werd de Bloemenbuurt (Asterstraat, Papaverstraat, Violenstraat en Tuinstraat) met sociale woningbouw in kleine rijtjes aangelegd en meer westwaarts verschenen dubbele woningen aan de Ettemastraat en een enkel groter blok aan de Oswaldusstraat. Binnen de eenvoudige stedenbouwkundige opzet van de Bloemenbuurt zijn vooral de grote (achter)tuinen opmerkelijk en karakteristiek. Door de renovaties van de woningen en vooral ook het verdwijnen van de hagen als duidelijke scheiding tussen privé en openbaar is het beeld verschraald.

Daarna volgden de uitbreidingen aan de zuidkant tot aan de Terborgseweg. Het zuidwestelijke deel van de Padevoortse allee werd een belangrijke as waaraan ook de nodige voorzieningen een plek kregen. In de jaren ’70 en '80 vonden de uitbreidingen plaats aan de noordkant van Zeddam, ten noorden van de Schapenweg. Deze uitbreiding kan worden beschouwd als de laatste uitbreiding in noordelijke richting. Door de aanleg van het Schapenbos heeft een goede landschappelijke afronding plaatsgevonden. In de 90-er jaren is aan de oostkant gebouwd in het plan Vinkhof en ter weerszijden van de Padevoortse allee. Zo raakten geleidelijk aan ook de gebieden tussen de oude wegen bebouwd; op diverse plaatsen zijn echter ook heden ten dage nog open, onbebouwde gebieden.

2.1.2 Cultuurhistorie

Een belangrijke kwaliteit is dat de wijze waarop Zeddam in de loop der eeuwen is gegroeid ook heden ten dage nog goed afleesbaar is. Vooral de waardevolle oudste bebouwingsconcentraties rondom de kerk en langs de Bovendorpsstraat ademen nog steeds een historische sfeer. Ook het historische wegenpatroon is in de gehele dorpskom op hoofdlijnen nog vrijwel volledig intact; wel zijn de dwarsprofielen en wegverharding meermalen gewijzigd. De oude linten zijn binnen de dorpskom herkenbaar aan de daaraan gesitueerde grote aantallen vrijstaande panden uit wisselende perioden. Dit is met name het geval aan de Bovendorpsstraat, Benedendorpsstraat, Ettemastraat, ’s-Heerenbergseweg en Kilderseweg en Oude Doetinchemseweg en in mindere mate delen van de Schapenweg en Vinkwijkseweg. Op een enkele uitzondering na is de bebouwing aan deze linten nog van een dorpse schaal en uitstraling.

Cultuurhistorische waarden

Cultuurhistorisch waardevolle gebieden:

Vanuit cultuurhistorisch oogpunt is met name de Bovendorpsstraat en omgeving zeer waardevol. Daar bevinden zich belangrijke monumenten als de St. Oswalduskerk (Bovendorpsstraat 8), een neogotische Rooms-Katholieke hallenkerk (uit 1891) met de toren uit de 15e eeuw, de NH kerk en pastorie (Ettemastraat 1 en 3), de Rosmolen (Bovendorpsstraat 21) en nog tal van andere panden, waaronder diverse woningen en enkele woon-winkelpanden. Aan de westzijde wordt het begin van de dorpskom gemarkeerd door de Torenmolen. De zichtlijnen van en naar de molen reiken (minstens) tot aan de buiten het bestemmingsplangebied gelegen Beekseweg.

Cultuurhistorisch waardevolle bebouwing:

Rijks- en gemeentelijke monumenten (zie bijlage 2) en voor wat betreft de beide molens het daarbij horende molenbiotoop: de gehele omgeving van de molen, voor zover die omgeving van invloed is op het functioneren van de molen als maalwerktuig (en als monument).

Overige cultuurhistorisch waardevolle panden (karakteristieke bebouwing) die in belangrijke mate bijdragen aan het waardevolle dorpsbeeld zijn:

binnen het cultuurhistorisch waardevolle gebied:

  • Bovendorpsstraat 1 (woning);
  • Bovendorpsstraat 6 (woning);
  • Bovendorpsstraat 29 (woning);
  • 's-Heerenbergseweg 2 (woning);
  • Ettemastraat 2-4 (dubbele woning);

buiten het cultuurhistorisch waardevolle gebied:

  • Benedendorpsstraat 7 (woning);
  • Benedendorpsstraat 26 (voormalige boerderij/woning);
  • Benedendorpsstraat 31-33 (woningen);
  • Ettemastraat 8 (voormalige boerderij/woning);
  • Ettemastraat 10-28 (5 dubbele woningen uit de wederopbouwperiode);
  • 's-Heerenbergseweg 42 (café-restaurant Het Tolhuis);
  • Oude Doetinchemseweg 30 (villa);
  • Oude Doetinchemseweg 36 (directeurswoning zuivelfabriek);
  • Oude Doetinchemseweg 40 (gebouw C.A.V.V. Zeddam);
  • Oude Doetinchemseweg 55 (villa);
  • Schapenweg 4 (woning met schuur);
  • Vinkwijkseweg 11, 11a,11b (voormalige boerderij);
  • de muur van de begraafplaats aan de Oude Doetinchemseweg en de op de begraafplaats staande 'kapel' met crucifix.

Een beschrijving van deze cultuurhistorisch waardevolle panden is gegeven in het document "Inventarisatie Cultuurhistorisch Waardevolle bebouwing" (d.d. februari 2013). Dit document is bijgevoegd in bijlage 3.

Molenbiotoop / windvangzone rond de molens

De Torenmolen aan de Bovendorpsstraat en de korenmolen De Volharding aan de Padevoortse Allee zijn eveneens cultuurhistorisch waardevolle objecten. Om hun vrije windvang voldoende te kunnen beschermen is in dit bestemmingsplan een molenbiotoop opgenomen.

Een molenbiotoop is de gehele omgeving van een molen, voor zover die omgeving van invloed is op het functioneren van de molen als maalwerktuig (en als monument). Dit houdt in dat in een cirkel rondom de molen geen nieuwe bouwwerken en of nieuwe beplantingen mogen worden geplaatst die de molen kunnen belemmeren in zijn windvang.
Voor een molen die in goede staat is en een bijzondere plaats in het landschap of nabij een kern inneemt, geldt tevens dat de molenbiotoop ter bescherming van de belevingswaarde van de molen fungeert (de belevingswaarde van een molen is groter indien de molen vrij in een ruimte staat waarin geen grootschalige objecten voorkomen).
Volgens de Ruimtelijke Verordening Gelderland (zie artikel 22) en de Handleiding Molenbiotoop van de Hollandsche Molen dient rond molens een windvangzone aangehouden te worden waarin zich geen obstakels mogen bevinden.

Deze vrije ruimte is nodig om de door de obstakels veroorzaakte turbulentie enigszins teniet te doen. Nieuwe bebouwing mag niet leiden tot aantasting van de windvang van de molen. Voor de beide molens in Zeddam is een situatie specifieke berekening gemaakt van de toelaatbare hoogten van de bebouwing en beplanting op bepaalde afstanden van de molen. Deze beide berekeningen zijn in de regels van dit bestemmingsplan toegevoegd.

Archeologie

Door ondertekening van het verdrag van Malta heeft Nederland zich verplicht tot het tijdig betrekken van de archeologische belangen bij plannen met een ruimtelijk planologisch aspect. Indien het bestemmingsplan de mogelijkheid van verstoring creëert van op grond van de bekende of de te verwachten archeologische waarden, dient aangegeven te worden hoe te zijner tijd bij feitelijke verstoring met die archeologische waarden wordt omgegaan, dat wil zeggen wie de kosten draagt van het vereiste vooronderzoek en een eventuele archeologische opgraving.

De gemeente Montferland heeft een eigen archeologiebeleid vastgesteld. In paragraaf 4.1 wordt nader op dit onderwerp ingegaan.

2.1.3 Verkeersstructuur

Binnen de gemeente Montferland ligt Zeddam centraal op een kruising van twee hoofdwegen, de Beekseweg/ Terborgseweg (N335) en de ‘s Heerenbergseweg/ Kilderseweg (N316). Met name de noord-zuid-verbinding ‘s Heerenbergseweg/ Kilderseweg is van grote invloed op het dorp.

De ‘s Heerenbergseweg/ Kilderseweg en de Oude Doetinchemseweg zijn de wegen in Zeddam met de grootste verkeersintensiteiten. De twee wegen worden verbonden door de historische Boven- en Benedendorpsstraat. Deze drie wegen vormen de basisstructuur van Zeddam.

In Zeddam is een belangrijk deel van het oorspronkelijke wegenverloop ongewijzigd gebleven (zoals de Boven- en Benedendorpsstraat). Ook bij de stervormige wegenstructuur in het oostelijke deel van het dorp is dit het geval. Deze zessprong bestaat uit de Oude Doetinchemseweg, de Padevoortse Allee en de Vinkwijkseweg.

Kenmerkend voor Zeddam zijn ook de aanwezige zichtlijnen bij een aantal wegen. Bij de Boven- en Benedendorpsstraat is sprake van een zichtlijn op de Torenmolen (zie hiernaast). Vanuit de Vinkwijkseweg is de St. Oswalduskerk goed te zien. En vanaf de Padevoortse Allee is er zicht op het landgoed "De Padevoort".

Afzonderlijke voetpaden, puur als verbinding fungerend, lopen van het Europaplein naar de Bovendorpsstraat en via de Benedendorpsstraat naar de Papaverstraat. De wegen in Zeddam kunnen in het algemeen als volgt worden omschreven:

De ‘s Heerenbergseweg/ Kilderseweg is omschreven als een regionale ontsluitingsweg en is daarmee een hoofdroute voor autoverkeer en openbaar vervoer. Tevens heeft de weg een verzamelfunctie voor het lokale verkeer. De Oude Doetinchemseweg is te omschrijven als een hoofdroute voor (doorgaand) langzaam verkeer. Als buurtontsluitingsweg kunnen aangemerkt worden de Schapenweg, de Ettemastraat, de Koningsstraat, de Boven- en Benedendorpsstraat, de Vinkwijkseweg, de Delweg, de Padevoortse Allee, de Melegardeweg, de Tolhuisstraat en de Kerkweg. Naast de verblijfsfunctie komt hier een herkenbare stroomfunctie voor auto’s naar voren. Door de aanleg van de rondweg rondom Zeddam zijn genoemde wegen afgewaardeerd en heringericht. De gehele traverse is van rotonde tot rotonde thans een 30 km-zone.

De overige, tussenliggende wegen kunnen omschreven worden als woonstraten waar het accent ligt op de verblijfsfunctie.

2.1.4 Groenstructuur

Het dorp Zeddam heeft een groen karakter. Het dorp is omgeven door groen. Aan de noordkant ligt het schapenbos en ook aan de westkant (bos, bomen en struiken) en zuidkant (trapveldje omgeven door een bosplantsoen) van het dorp is veel groen aanwezig. Aan de oostkant ligt het landgoed ‘De Padevoort’ met daarbij een lindenlaan en een hertenkamp.

Verder het dorp in staat op de middenberm van de Padevoortse Allee een dubbele rij mooie eiken. Ten oosten van de ‘s Heerenbergseweg/ Kilderseweg ligt een hertenkamp schuin tegenover het Europaplein.

De aanwezige particuliere voor- en zijtuinen door het hele dorp (van met name de vele vrijstaande woningen) zijn rijk gevuld met groen en verspreid door het hele dorp komen alleenstaande bomen, moestuintjes en weitjes voor. Dit alles geeft het dorp een opvallend groene uitstraling.

2.2 Functionele structuur

2.2.1 Wonen

Zoals al uit de historische ontwikkeling is gebleken, staan de oudste woningen nabij de kerken (aan de Ettemastraat en de Bovendorpsstraat). Daarna vonden de uitbreidingen plaats in zuidelijke richting en later in noordelijke richting. Deze uitbreidingen vonden plaats tussen de ‘s Heerenbergseweg/ Kilderseweg en de Oude Doetinchemseweg.

De woningen in Zeddam bestaan met name uit eengezinswoningen in de vorm van vrijstaande woningen, half vrijstaande woningen en in mindere mate uit rijtjeswoningen. Daarnaast ligt aan de Benedendorpsstraat een bejaardenverzorgingstehuis (Sydehem) met daarbij aanleunwoningen en verder liggen door het hele dorp blokjes seniorenwoningen en enkele appartementen. Aan het Gerrit Varwijkplein bevinden zich eveneens seniorenwoningen (Hof van Varwijk).

De bevolking van Zeddam bestaat uit ruim 2.500 inwoners. Met een woningvoorraad van ongeveer 1.000 woningen komt dit neer op een gemiddelde woningbezetting van ruim 2,5.

2.2.2 Bedrijvigheid en commerciële voorzieningen

In Zeddam bevindt zich één vrij grootschalig bedrijf. Het betreft hier de broedmachinefabriek aan de Bovendorpsstraat. Twee grote bedrijven hebben hun activiteiten reeds geruime tijd beëindigd, te weten interieurbedrijf aan de Kerkweg en het machinebouwbedrijf aan de Vinkwijkseweg. Het interieurbedrijf heeft in dit bestemmingsplan de bestemming 'Wonen' gekregen.

Aan de Gerrit van Varwijkplein is het nieuwe winkelcentrum gerealiseerd. De daarnaast gelegen bouwmaterialenhandel Van Ditshuizen is ook verplaatst. Hiervoor in de plaats zijn woningen gebouwd.

Ook de nevenvestiging van Van Ditshuizen aan de Oude Doetinchemseweg is voor herontwikkeling vrijgekomen. Ook de daarnaast gelegen veevoedergroothandel (met Welkoop winkel) vormt een grootschalig bedrijf waarvan de activiteiten omgevormd zijn tot louter detailhandelsactiviteiten.

Opvallende bedrijvigheid vormt verder het garagebedrijf met tankstation aan de 's-Heerenbergseweg. Van het tankstation is de vergunning voor LPG ingetrokken. Aldus vormt dit tankstation geen gevaar voor de woonomgeving.

Op diverse plekken binnen de kern bevinden zich enkele kleinere bedrijven, zoals Nordic Fire aan de Vinkwijkseweg 34. Al die bedrijven betreffen lichtere inrichtingen waar minder milieubelastende activiteiten plaats vinden.

Horeca en detailhandel

Kenmerkend voor Zeddam is de aanwezigheid van horeca, met name in de vorm van hotels en pensions. Deze accommodaties trekken met name senioren in georganiseerde groepen. De horeca is geconcentreerd langs de ‘s Heerenbergseweg/ Kilderseweg en de Oude Doetinchemseweg. Met name de entrees van het dorp aan de Kilderseweg en de 's-Heerenbergseweg worden gemarkeerd door horecabedrijven.

Voor de winkels in het dorp is recent het Gerrit Varwijkplein ontwikkeld. De supermarkt is daartoe verplaatst van de Kilderseweg (ten zuiden Europaplein) naar dit nieuwe plein. De ontwikkeling van het Gerrit Varwijkplein is erop gericht op een concentratie te bewerkstelligen van commerciële (en in mindere mate) niet-commerciële voorzieningen in het hart van het dorp. Naast winkels bevindt zich ook het dorpshuis op dit plein. Verder bevinden zich met name winkels nabij het kruispunt ‘s Heerenbergseweg/ Kilderseweg/ Benedendorpsstraat/ Bovendorpsstraat. Ook zijn er enkele meer verspreide winkels aanwezig.

Het tuincentrum aan de Kilderseweg 2a heeft in verband met de beëindiging van de bedrijfsactiviteiten medewerking verzocht om aan de achterzijde een woonbestemming mogelijk te maken. In dit bestemmingsplan in op dat deel een wijzigingsbevoegdheid naar wonen opgenomen. Bij het opstellen van het wijzigingsplan zal beoordeeld worden of en onder welke voorwaarden medewerking kan worden verleend.

Een ontwikkeling waar ook Zeddam mee te maken heeft is de leegstand van winkels buiten het kernwinkelgebied. In veel gevallen zijn de ruimten reeds lange tijd ingenomen door de woonfunctie terwijl andere ruimte ongebruikt zijn gebleven. Een voorbeeld hiervan is Robin Sport aan de 's- Heerenbergseweg.

2.2.3 Maatschappelijke voorzieningen

In Zeddam zijn de volgende maatschappelijke voorzieningen aanwezig: Er zijn twee kerkgebouwen aanwezig in Zeddam, de Rooms Katholieke kerk aan de Bovendorpsstraat en de Nederlands Hervormde kerk aan de Ettemastraat. Aan de Benedendorpsstraat is het verzorgingshuis Sydehem gelegen. Aan het Gerrit Varwijkplein ligt eveneens een woonzorgcentrum (Hof van Varwijk).

Qua onderwijs beschikt Zeddam tegenwoordig alleen nog over een school voor basisonderwijs, de Roncallischool. Deze school ligt aan de Padevoortse Allee.

De sportvelden van Zeddam zijn ten noordoosten van de kern gesitueerd. Tevens is er een tennisveld aan de westkant van Zeddam. Bij het kruispunt van de Benedendorpsstraat en de Oude Doetinchemseweg ligt het St. Oswaldus-Gildegebouw. Dit gebouw wordt gebruikt voor onder meer feesten en partijen, uitvoeringen etc. Ten westen van Zeddam ligt nog het boerderijmuseum.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Barro (2011) en Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) van kracht geworden. Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. Onderwerpen waarvoor het rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken.

Op 1 oktober 2012 is aan het Barro een aantal onderwerpen toegevoegd. Het gaat om de eerder aangekondigde onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Aan artikel 3.6.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is op 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking toegevoegd.

Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), die op 13 maart 2012 door de Minister van I&M is vastgesteld. Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructuurbeleid in 13 nationale belangen. Met de uitbreiding van het Barro en het Bro is de juridische verankering van de SVIR nagenoeg compleet.

In en in de directe nabijheid van het plangebied is geen sprake van erfgoederen en andere in het Barro genoemde nationale belangen. Ten oosten van de kern ligt een omvangrijk EHS-gebied. Het plangebied maakt onderdeel uit van bestaand stedelijk gebied. De mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, zijn niet in strijd met de nationale belangen op grond van het Barro en de SVIR.

3.1.2 Modernisering Monumentenzorg

De modernisering van de monumentenzorg (MOMO) heeft erin geresulteerd dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening is aangepast. Met deze aanpassing is cultureel erfgoed ingebed in de ruimtelijke ordening. Het is verplicht om in bestemmingsplannen aandacht te geven aan cultuurhistorie en de effecten van het initiatief op cultuurhistorische waarden die in het plangebied voorkomen. Daar waar nodig dient de bescherming van deze waarden ook te worden vastgelegd in de regels en verbeelding bij het bestemmingsplan.

De borging van cultuurhistorie in bestemmingsplannen is geregeld via een aanpassing van het Besluit Ruimtelijke Ordening per 1 januari 2012. In het artikel over de inhoud van bestemmingsplannen (art. 3.1.6) is nu opgenomen dat een bestemmingsplan dient te bevatten: Een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige en/of te verwachten monumenten rekening is gehouden. (Art. 3.1.6, lid 2, sub a). Aangezien met name de gemeenten verantwoordelijk zijn voor het opstellen van de bestemmingsplannen, ligt hier een belangrijke taak voor de gemeente. Dit betekent dat na de archeologie nu ook bovengrondse cultuurhistorie in het bestemmingsplan een plaats krijgt. Doel hiervan is vroegtijdig en helder een beeld geven van het belang en de rol van cultuurhistorie, zodat deze bij nieuwe ontwikkelingen van het begin af aan wordt meegenomen. Dankzij opname van cultuurhistorie wordt verwacht dat er minder nieuwe sectorale regelgeving, zoals de aanwijzing van beschermde monumenten, nodig is.

Het plangebied herbergt verschillende cultuurhistorische (en archeologische) waarden welke door middel van dubbelbestemmingen zijn vastgelegd in dit bestemmingsplan. In paragraaf 4.1 wordt nader op dit onderwerp ingegaan. Aangezien dit bestemmingsplan voornamelijk conserverend van aard is, vormen de aspecten archeologie en cultuurhistorie geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.

3.1.3 Nationaal Waterplan (2009)

Het Nationaal Waterplan is op 12 december 2009 vastgesteld en is het formele rijksplan voor het nationale waterbeleid. In de Waterwet is vastgelegd dat het rijk dit plan eens in de zes jaar opstelt. Het huidige plan geldt voor de periode 2009-2015. Het is de opvolger van de Vierde Nota waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het plan bevat tevens de stroomgebied-beheerplannen die op grond van de Kaderrichtlijn Water zijn opgesteld. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens aan te merken als structuurvisie.
Het Nationaal Waterplan heeft betrekking op het gehele watersysteem van Nederland, zowel oppervlaktewater, grondwater, als de bijbehorende waterkeringen, oevers en dergelijke.

Het kabinet kiest voor een strategie die bestaat uit 'meebewegen, weerstand bieden, kansen pakken', een adaptieve aanpak en samenwerking binnen en buiten het waterbeheer.

  • meebewegen, weerstand bieden, kansen pakken
    Voor een duurzaam en integraal waterbeleid is het belangrijk om waar nodig en mogelijk water de ruimte te geven. Dit kan onder andere door mee te bewegen met en gebruik te maken van natuurlijke processen, zoals dit bijvoorbeeld wordt toegepast bij Ruimte voor de Rivier. Met een gebiedsgerichte aanpak is het vaak mogelijk om het waterbeheer te verbeteren en tegelijk te werken aan versterking van de economie en de leefomgeving, tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.
  • adaptieve aanpak
    Het kabinet anticipeert met een passende aanpak op toekomstige ontwikkelingen (klimaatverandering, effectiviteit van maatregelen, etc.). Daarmee kunnen adequate maatregelen genomen worden, maar kunnen deze ook aangepast worden aan nieuwe inzichten of veranderende ontwikkelingen.
  • samenwerking binnen en buiten het waterbeheer
    Waterbeheer is een gezamenlijk proces van rijk, provincies, gemeenten en waterschappen. Betrokkenheid van alle relevante partijen, zowel publiek als privaat, bij zowel het definiëren van de opgaven als het vinden van oplossingen vindt het kabinet van groot belang. De samenwerking binnen stroomgebieden staat centraal bij de werkwijze van de onderlinge overheden.

De uitgangspunten uit het Nationaal Waterplan zijn veelal doorvertaald in beleidsstukken van de provincie en de waterbeheerders.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Ruimtelijke Verordening Gelderland

Op 19 december 2012 is de Ruimtelijke Verordening, tweede herziening vastgesteld. In de Ruimtelijke Verordening Gelderland staan de regels die de provincie Gelderland stelt aan de bestemmingsplannen van gemeenten. Een Ruimtelijke Verordening is een juridische vastlegging van de provinciale structuurvisie (voorheen Streekplan Gelderland 2005), streekplanuitwerkingen en -herzieningen. De provincie voegt in de Ruimtelijke Verordening geen nieuw beleid toe.

Leidend principe in de visie is: verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Dit uit zich op tal van terreinen, zoals de stedelijke vernieuwingsopgave, de ontwikkeling van het platteland en de toenemende aandacht voor water als ordenend principe. Het streekplan geeft het provinciale ruimtelijk beleid voor de komende jaren op hoofdlijnen aan. Die lijnen zijn herkenbaar in de "ruimtelijke hoofdstructuur". Deze "ruimtelijke hoofdstructuur" bestaat uit de volgende onderdelen:

  • aanduiding van gebieden die belangrijk zijn voor natuur, water, infrastructuur, cultuurhistorie en stedelijke netwerkvorming. De kwaliteit moet verbeteren en verstedelijking moet worden tegengegaan.
  • de 'rode functies': de ruimte voor wonen, werken en voorzieningen in stedelijke netwerken en regionale centra.
  • in het overige bebouwde en landelijke gebied krijgen regio's en gemeenten meer vrijheid om de ruimte voor wonen en werken te verdelen.
  • ook wil de provincie zich, sterker dan in het verleden, actief richten op de concrete uitvoering van programma's en projecten. Bijvoorbeeld op groei en krimp van de verblijfsrecreatie op de Veluwe.


Het provinciaal beleid wordt daardoor met name gericht op het stimuleren van krachtige stedelijke netwerken èn kwaliteitsverbetering van het Gelders landschap. Gebieden die belangrijk zijn voor natuur, water (kwaliteit én veiligheid) en cultuurhistorie krijgen bijzondere aandacht.

Wonen

Een belangrijk onderdeel van het streekplan/ de structuurvisie Gelderland is het Gelders kwalitatief woonbeleid. Uitgangspunt van het Gelders kwalitatief woonbeleid is, dat de gemeenten samenwerkend in de onderscheiden (WGR-) regio's - voorzien in een aanbod aan woningen, dat past bij de geconstateerde regionale kwalitatieve woningbehoefte. Dit is vastgelegd in het Kwalitatief Woonprogramma (KWP). Het KWP wordt periodiek bijgesteld om de afstemming tussen de (kwalitatieve) vraag en aanbod op de woningmarkt te actualiseren. Het kwalitatief woonbeleid is in 2004 afgerond in de driedelige Woonvisie Gelderland (algemene woonvisie, regionale woonvisie en kwalitatief woonprogramma). Het woonbeleid wordt daarin omschreven als een beleid gericht op voldoende aanbod van kwalitatief passende woningen en woonmilieus voor de Gelderse bevolking van nu en van de toekomst. In deze structuurvisie gaat het om voldoende ruimte op geschikte locaties voor het accommoderen van die kwalitatieve woningbehoefte. De inspanningen ten aanzien van de woningbouw richten zich op het realiseren van de (op grond van prognoses en woningbehoeftenonderzoeken bepaalde) regionale woningbehoefte. Deze wordt bepaald in overleg met de in regionaal verband samenwerkende gemeenten. Het resultaat van dit overleg wordt periodiek vastgelegd in afspraken tussen provincie en (samenwerkende) gemeenten in het Kwalitatief Woonprogramma. Dit wordt door Gedeputeerde Staten vastgesteld in de vorm van uitwerking van de structuurvisie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgzedkrnactuzed-va01_0002.jpg"

Woningbouwcontour Stadsregio Arnhem- Nijmegen

Het Gelders kwalitatief woonbeleid richt zich zowel op bestaand bebouwd gebied (herstructurering, transformatie) als op nieuw stedelijk gebied (uitbreiding). De belangrijkste ruimtelijke beleidsaccenten zijn:

  • het aanbod aan woningen en woonmilieus moet beter aansluiten bij de voorkeuren van bewoners (om deze reden bevordert de provincie vooral de realisatie van woningen voor ouderen en starters en van de woonmilieus centrumstedelijk en landelijk wonen);
  • een versnelling van herstructurering en transformatie van bestaand bebouwd gebied,
  • het aanpakken van de stagnerende (nieuwbouw)productie,
  • het vergroten van het aanbod aan levensloopbestendige woningen en wijken;
  • en het versterken van verscheidenheid en identiteit.


Rondom de kern van Zeddam is, net als bij alle bebouwde gebieden, een woningbouwcontour vastgesteld. Deze contour regelt dat nieuwe woonbebouwing alleen hier binnen toegestaan is. Op bovenstaande afbeelding is deze contour weergegeven. Het bestemmingsplangebied wijkt op sommige punten af van deze contour. Bij eventuele nieuwbouw initiatieven zal altijd getoetst moeten worden aan de provinciale ruimtelijke verordening.

Molenbiotoop

Windmolens met een monumentenstatus vormen een onlosmakelijk onderdeel van de regionale identiteit. Daarom streeft Gelderland naar het behoud en bescherming van molenbiotopen. Gemeenten dienen hiermee rekening te houden bij het opstellen van bestemmingsplannen. De bescherming van molenbiotopen betreft vooral behoud van het functioneren door middel van een vrije windvang. Verder dient rekening te worden gehouden met de belevingswaarde en het historisch karakter van de omgeving van de molen. Het bestemmingsplan dient waarborgen te bieden ter bescherming van het functioneren van de molen door middel van een vrije windvang. Voor windtoevoer geldt dat binnen een straal van 400 meter gerekend vanaf het middelpunt van de molen beperkingen moeten worden gesteld aan het oprichten van bebouwing en beplanting. Met name in een bebouwde omgeving kunnen ook andere belangen in het geding zijn waarbij zekere beperkingen ten aanzien van de windvang of de belevingswaarde niet altijd zijn uit te sluiten. Dit zal echter goed moeten worden beargumenteerd waarbij met het belang van het behoud van het goed functioneren door middel van windvang nadrukkelijk rekening dient te worden gehouden. Het plan zal hiervoor waarborgen moeten bevatten.

Grondwaterbeschermingsgebied

De ruimtelijke verordening bepaalt dat in een bestemmingsplan grondwaterbeschermingsgebieden een bestemming krijgen die hetzelfde of een lager risico voor het grondwater met zich meebrengt dan de vigerende bestemming mogelijk maakt.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionaal Plan Stadsregio Arnhem- Nijmegen 2005-2020

Het Regionaal Plan (RP) 2005-2020 van de Stadsregio Arnhem Nijmegen (5 november 2007) vormt het richtinggevend kader voor de Stadsregio Arnhem Nijmegen op het gebied van ruimte, economie, natuur, mobiliteit en culturele- en sociale ontwikkelingen. In dit Regionaal Plan kiest de stadsregio voor herstructurering, herontwikkeling en transformatie van de bestaande ruimte. Dit in tegenstelling tot het vorige regionale structuurplan, dat vooral gericht was op uitbreidingen, nieuwe infrastructuur en nieuwe bedrijventerreinen.

Wat betreft nieuwe verstedelijking stelt het RP dat binnen de 'Contour woningbouw' de gemeenten zelf bepalen zelf wat de te ontwikkelen locaties zijn en wat de aantallen zijn van de nieuw te bouwen woningen. Het plangebied is gelegen binnen een contour woningbouw (een zoekzone verstedelijking conform de terminologie van het Streekplan). Aangezien de locatie binnen de contour gelegen is, is verstedelijking mogelijk.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Montferland

Op 23 april 2009 is de Structuurvisie Montferland vastgesteld. De structuurvisie geldt voor het gehele gemeentelijke grondgebied, met uitzondering van de bebouwde kommen.

Het doel van de structuurvisie is tweeledig:

  • het samenbrengen en actualiseren van bestaande visies en andere beleidsdocumenten in een nieuwe visie. Het gaat dus niet om het formuleren van nieuw beleid, maar om het samenbrengen in één visie van reeds bestaand beleid.
  • het bestendigen van het gevestigde voorkeursrecht voor enkele uitbreidingslocaties; in het Regionaal Plan van de Stadsregio Arnhem/Nijmegen zijn een aantal uitbreidingsrichtingen van woonkernen opgenomen. In de structuurvisie worden deze zoekrichtingen vertaald en begrensd in concrete locaties. Daarnaast kan via de structuurvisie het gevestigde voorkeursrecht voor enkele uitbreidingslocaties worden bestendigd.


Voor de kernen is een enigszins behoudende koers geformuleerd, gericht op het behoud van waardevolle elementen en verbetering van de toeristische infrastructuur en de voorzieningen.

3.4.2 Actualisering woningbehoefteonderzoek gemeente Montferland 2009

Woningbouwprojecten moeten qua programmering voldoen aan de Visie op de woningbouw 2010-2020 (Actualisering woningbehoefteonderzoek gemeente Montferland 2009). Dit woningbehoefteonderzoek is de actualisering van de Woonkwaliteitvisie 'Montferland, Visie op de woningbouw 2005-2015' (woningbehoefte onderzoek 2006) en schetst een beeld van de woningbehoefte voor de komende tien jaar. In het algemeen wordt gesteld dat nieuwe woningen een positieve bijdrage dienen te leveren aan de doorstroming en wooncarrière van inwoners van Montferland.

Specifiek voor Zeddam gelden er een aantal signalen:

  • om de bevolking in 2020 op het niveau van 2008 te houden, moeten er circa 115 woningen worden gebouwd gedurende de periode 2010-2020;
  • daarvan zijn er 10 bedoeld voor extra vestigers, bovenop de zich al volgens de trend van de afgelopen jaren vestigende huishoudens.
  • er zijn met een totaalcapaciteit van 100 woningen net onvoldoende bouwmogelijkheden;
  • er is nog ruimte voor extra bouwplannen van Laris Wonen en Diensten en Woningstichting Bergh in de huur;
  • van de woonvormen met zorg en van de aangepaste woningen is er vooral behoefte aan levensloopbestendige en nultredenwoningen. Deze zijn veelal niet ,of tegen hoge kosten, te realiseren door aanpassingen in de bestaande voorraad.

Woonzorgzones

De gemeente Montferland heeft de ambitie dat mensen zolang mogelijk in hun eigen woonomgeving kunnen blijven wonen als zij dat willen. De gemeente realiseert in 's-Heerenberg, Didam en Zeddam een woonservicegebied. In een woonservicegebied staan voldoende woningen en woonvormen voor ouderen en mensen met een functiebeperking. Bovendien kenmerkt een woonservicegebied zich door een verhoogd voorzieningenniveau van ondersteuning, welzijn- en zorgdiensten.

Hoewel Zeddam wat betreft schaalgrootte niet bij de grote kernen hoort, is toch gekozen om ook in Zeddam te spreken over een woonservicegebied. Dit komt door het huidige aanbod aan WWZ-voorzieningen waarover Zeddam beschikt, die aansluiten bij de eisen die we stellen aan een woonservicegebied. Daarnaast geeft de ligging van Zeddam, midden in de gemeente Montferland en omringd door verschillende kleine kernen, aanleiding om hier een steviger aanbod aan WWZ-voorzieningen aan te bieden dan gebruikelijk is in een kern van dergelijke grootte. Zeddam 'bedient' de omliggende kleine kernen (Azewijn, Braamt en Kilder) met WWZ-voorzieningen. In Zeddam wordt hart van de woonservicegebied wordt gevormd door het zorgcentrum Sydehem aan de Benedendorpsstraat. Vanuit hier is 24-uurszorg op afroep beschikbaar.
Uit het rapport 'Woonzorgzones in Montferland' blijkt dat er een grote opgave voor levensloopgeschikte en nultredenwoningen is binnen een straal van 500 meter van het hart van het woonservicegebied. Er is dan ook bijzondere aandacht vereist voor de opgave van levensloopgechikte- en nultredenwoningen voor het jaar 2020.

3.4.3 Groenstructuurplan

Op 27 januari 2011 is het Groenstructuurplan vastgesteld. Het groen is kenmerkend voor de ruimtelijke kwaliteit en aantrekkelijkheid van het landschap, met name ook van de kernen. Velen hebben belang bij aantrekkelijke kernen die, naast mogelijkheden voor een vitale economie, rust en ruimte bieden.

Voor iedere kern is een werkboek opgesteld dat handreikingen biedt voor het ontwikkelen en begeleiden van projecten. Drie motto's staan in het Groenstructuurplan centraal:

  • 1. sluit aan bij het landschap;
  • 2. versterk de karakteristiek van de kern;
  • 3. draagvlak in projecten.

De visie benoemt op de groenstructuurkaart de volgende uitgangspunten tot het jaar 2030:

  • herstel van lanen met nieuwe linden;
  • pleksgewijs solitaire eiken en linden in historische linten;
  • laanbeplanting met allure als zuidelijke entree;
  • versterk groene poorten bij rotondes randweg;
  • blaas parken nieuw leven in;
  • creëer brinken op knooppunten historische linten;
  • iedere wijk eigen variatie op grote lijn;
  • behoud en versterk de groenstructuur in het centrum;
  • versterk twee groene corridors in hoofdgroenstructuur;
  • water beleefbaar maken in de Blauwe Graaf;
  • versterk beplanting om dorp langs randweg;
  • koester belangrijke zichtlijnen;
  • te behouden doorzichten vanuit dorp naar landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgzedkrnactuzed-va01_0003.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgzedkrnactuzed-va01_0004.jpg"

Visie op de groenstructuur

In vergelijking met de andere kleine kernen is Zeddam bijzonder doordat het op de helling van de berg ligt en het bos op de berg het dorp als het ware omarmt. Vanuit de bosrand loopt een historische ‘hartlijn’ de helling af naar het oude buurtschap Vinkwijk. Zeddam is terrasvormig opgebouwd met allerlei plekken waar je als op een ‘groen balkon’ uitzicht en over het dorp en op het landschap van de berg hebt. Zeddam drijft op recreatie en toerisme. Waar mogelijk dient de groenstructuur de recreatieve aantrekkelijkheid te versterken.

Per kern is in het kader van het Groenstructuurplan een werkboek opgesteld met daarin handvatten voor initiatiefnemers.

3.4.4 Cultuurhistorisch beleid voor Montferland 2012

In december 2012 is het cultuurhistorisch beleid van de gemeente vastgesteld. Deze visie bevat een reeks van ambities, voornemens en acties die de gemeente Montferland wil uitvoeren op het gebied van cultuurhistorie voor de komende jaren. Doel is om de cultuurhistorie als wezenlijk onderdeel van onze leefomgeving te koesteren, te beschermen, te ontwikkelen en te delen met iedereen die woont, werkt, verblijft of recreëert in Montferland. Inzet van deze nota is om een kader te bieden voor het cultuurhistorische beleid dat niet eerder in samenhang geformuleerd is.

In de nota benoemt de gemeente haar ambities en belangrijkste initiatieven ten aanzien van cultuurhistorie:

  • 1. Montferland heeft een actief monumentenbeleid en dat blijft zo (alle hoofdstukken). De gemeente geeft uitvoering aan haar eigen beleid, neemt verantwoordelijkheid voor het gedecentraliseerde overheidsbeleid (o.a. Modernisering Monumentenzorg) en voert in medebewind provinciaal en rijksbeleid uit.
  • 2. De gemeente Montferland kiest voor het integreren van cultuurhistorisch beleid. Op die manier kunnen gemeenschappelijke doelstellingen van het gemeentelijk beleid elkaar versterken.
  • 3. De gemeente werkt aan vermindering van administratieve lasten voor monumenteneigenaren. Sommige werkzaamheden aan monumenten worden vergunningvrij. Procedures voor de omgevingsvergunning worden verkort.
  • 4. Cultuurhistorie krijgt een plaats in het bestemmingsplan, ook waar het de bovengrondse elementen betreft. Daartoe zal de cultuurhistorische waardenkaart worden aangevuld met het cultuurlandschap en de gebouwde objecten en structuren (historische bouwkunst en stedenbouw).
  • 5. De gemeente ondersteunt herbestemming van monumentale en historische panden.
  • 6. Cultuurhistorisch en toeristisch beleid zullen elkaar versterken.
  • 7. De gemeente betrekt burgers nadrukkelijk bij het cultuurhistorisch beleid, in het bijzonder de Heemkundekring Bergh en de Oudheidkundige Vereniging Didam.
  • 8. Bij ontwikkelingen in het landschap worden ook de cultuurhistorische waarden betrokken in de afweging.
  • 9. De gemeente zorgt voor adequate ondersteuning van monumenteneigenaren, o.a. over de thema’s planproces en duurzaamheid. De informatievoorziening komt ook op de gemeentelijke website.
  • 10. De gemeente neemt het initiatief om een programma te ontwikkelen voor het waardevolle molenerfgoed in Montferland. Verder zal de gemeente inventariseren wat de waarde en betekenis is van het erfgoed uit de Wederopbouwperiode in Montferland.

Logischerwijs is met name punt 4 relevant voor het plangebied van dit bestemmingsplan. In paragraaf 4.1 wordt nader ingegaan op de voorkomende archeologische waarden. In paragraaf 5.4.12 wordt nader ingegaan op hoe dit onderwerp is verwerkt in dit bestemmingsplan.

3.5 Conclusie

Het plangebied valt buiten de nationale ruimtelijke hoofdstructuur. Gezien dit feit kan geconcludeerd worden dat de nota geen direct relevant beoordelingskader vormt. Wel is in de nota een beperkt aantal regels opgenomen om te zorgen voor een generieke basiskwaliteit in Nederland.

Voorliggend plan heeft een consoliderend karakter. De ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt hebben betrekking op de vernieuwing van bestaand bebouwd gebied. Met de ontwikkelingen wordt aangesloten bij de verhoging van de kwaliteit van de leefomgeving en openbare ruimte, de intensivering van het stedelijk grondgebruik met behoud van karakteristieke elementen en de optimalisering van het gebruik van het bestaand bebouwd gebied die de provincie en stadsregio nastreeft.
Met voorliggend plan wordt aangesloten bij zowel het provinciale, regionale als lokale beleid.

Hoofdstuk 4 Planologische en milieutechnische randvoorwaarden

4.1 Archeologie

Sinds 1 september 2007 is in Nederland nieuwe archeologiewetgeving van kracht (Wet op de archeologische monumentenzorg – Wamz). Deze wet heeft verschillende bestaande wetten gewijzigd, (zoals de Monumentenwet 1988, Woningwet en Wro) en is een juridische vertaling van het Verdrag van Malta, dat in 1992 door Nederland werd ondertekend en uiteindelijk in 2007 werd geïmplementeerd in wetgeving. Voornaamste oogmerk van dit verdrag en de hieraan gekoppelde wettelijke regeling is een betere bescherming van het (Europees) archeologisch erfgoed, als zijnde een onmisbare bron voor de kennis van het verleden.

Het uitgangspunt van de Wamz is om archeologische sporen van waarde in de bodem te laten zitten (behoud in situ). Archeologisch materiaal in de bodem is onvervangbaar en daarom kwetsbaar: eenmaal vernietigd, komt het niet meer terug. Opgraven (behoud ex situ), is om die reden een noodoplossing. Na een opgraving is het bodemarchief niet meer te raadplegen in relatie tot zijn context. Het is dus zaak om zuinig te zijn op ondergronds aanwezige archeologische waarden. Behoud ter plekke - in situ dus - stelt het bodemarchief het beste veilig. Dat lukt echter niet altijd omdat de beschikbare ruimte vaak te beperkt is om op een alternatieve plek huizen te bouwen of om een bedrijventerrein ergens anders aan te leggen.

In de afgelopen jaren is er veel gebouwd / aangelegd, waardoor de bodem op veel plaatsen flink verstoord is. In veel van die gevallen heeft er geen onderzoek plaatsgevonden naar de aanwezigheid van belangrijke archeologische waarden in de bodem. Veel is dus ongezien verloren gegaan. De Wamz brengt daar nu verandering in. Bodemverstoringen worden er natuurlijk nog steeds gepland, maar archeologisch vooronderzoek is nu op bepaalde locaties verplicht. Een dergelijk onderzoek moet uitwijzen of er mogelijk belangrijke archeologische waarden aanwezig zijn. Die informatie leidt dan tot een afweging van belangen en een beslissing over wat de beste manier is om daarmee om te gaan.

Om een juiste afweging hiertoe te verankeren, is in het kader van de ruimtelijke ordening bepaald dat er tijdig gedacht dient te worden aan de mogelijkheid dat er archeologische waarden in het plangebied aanwezig kunnen zijn. In de Wamz met doorvertaling in o.a. de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is bepaald dat bij de vaststelling van nieuwe bestemmingsplannen c.q. bij ontheffingen aangegeven moet worden welke archeologische waarden en verwachtingen zich in de bodem bevinden en hoe hiermee wordt omgegaan.

Door middel van een vergunningenstelsel moeten deze waarden tegen bodemingrepen worden beschermd. Gelet hierop is het van belang om een op gemeentelijk niveau gedetailleerde archeologische verwachtings- en maatregelenkaart te hebben. De gemeente Montferland heeft daarom een gedetailleerde archeologische verwachtingskaart en een cultuurhistorische waardenkaart vervaardigd, die een gedifferentieerd beeld laten zien van de archeologische verwachting en de cultuurhistorische waarden binnen de gemeente en die bovendien inzicht biedt in de gaafheid van bodem en reliëf.

Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgzedkrnactuzed-va01_0005.png" Uitsnede archeologische maatregelenkaart uitsnede kom Zeddam. Binnen het plangebied Kom Zeddam gelden AWG 4 (blauw) en AWV 5(oranje).

Beheer bestaande situatie

Door de gemeenteraad is op 18 december 2008 een archeologische verwachtings- en maatregelenkaart vastgesteld. De gemeente Montferland is in te delen in drie archeologische verwachtingszones: hoog, middelmatig en laag. Een deel van het plangebied heeft een hoge archeologische verwachtingswaarde. De archeologische (verwachtings)waarden zijn op bovenstaande kaart weergegeven. In 2012 is door de gemeenteraad 'archeologie met beleid' vastgesteld. In dit beleid is onder andere een versoepeling van de oppervlaktecriteria opgenomen. Daar waar in het vorige beleid nog de oppervlaktemaat gold van 30 m2 geldt nu een oppervlakte van 50 m2. Bij de maat van 100 m2 is het oppervlaktecriterium opgehoogd naar 250 m2 en bij 2.500 m2 is deze opgehoogd naar 5.000 m2.

Voor de historische kern van Zeddam geldt een hoge verwachtingswaarde (AWG 4). Het beleid voor dit gebied is gericht op behoud in de huidige staat. Bij bodemingrepen dieper dan 30 cm beneden maaiveld en een oppervlakte groter dan 50 m2 is voorafgaand aan vergunningverlening archeologisch onderzoek verplicht.

Het gebied rondom is aangeduid als een gebied met (middel) hoge archeologische verwachtingswaarden (AWV 5). Het beleid is hier gericht op streven naar behoud in de huidige situatie. Bij bodemingrepen dieper dan 30 cm beneden maaiveld en een oppervlakte groter dan 250 m2 is voorafgaand aan vergunningverlening een archeologisch onderzoek verplicht.

Verder zijn er nog verschillende locaties met de hoogste verwachtingswaarde (AW 1). Hier staat behoud en bescherming voorop. Bij planvorming is besluitname door bevoegd gezag wettelijk verplicht.

De bij deze verwachtingen beleid en maatregelen zijn doorvertaald in de regels en op de verbeelding door de dubbelbestemmingen Waarde - archeologische verwachting 1, 2 en 3.

4.2 Bodem

Met betrekking tot de nieuwbouwlocaties dient duidelijkheid te worden verschaft over de kwaliteit van de bodem (grond en grondwater). Voor de diverse woningbouwlocaties dient minimaal een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd te worden voorafgegaan door een historisch vooronderzoek. Eventueel vermoede of geconstateerde bronnen en sporen van bodemverontreiniging kunnen aanleiding geven tot nader bodemonderzoek ter plaatse.

In Zeddam heeft op het adres Benedendorpsstraat 14-18 een bodemsanering plaatsgevonden. Op deze voormalige bedrijfslocatie is de vaste bodem gesaneerd. Alleen op grotere diepte is nog een restverontreiniging aanwezig met chroom en met trichlooretheen. Vanwege deze aanwezige vervuiling wordt de ontwikkeling van de grondwaterpluim gemonitord, gericht op de verspreiding van de vlek richting grondwaterwinning Van Heek.

Geadviseerd wordt om geen grondwater te gebruiken uit eigen grondwaterputten dieper dan 10 meter - maaiveld voor consumptie, het drenken van vee, het besproeien van tuinen of bijvoorbeeld het vullen van zwembaden. Op onderstaande kaart is aangegeven waar deze beperking geldt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgzedkrnactuzed-va01_0006.jpg"

Gebied waar binnen gebruiksbeperkingen gelden voor grondwater

Ontheffing bodemonderzoek

Bij aanvragen om omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen en in bestemmingsplanprocedures kan de gemeente een bodemonderzoek eisen, waaruit de actuele bodemkwaliteit van het perceel blijkt.

De gemeente beschikt over informatie met betrekking tot de bodemkwaliteit. Door beter gebruik te maken van deze informatie is het niet in elke bouwvergunnings- of bestemmingsplanprocedure nodig om een bodemonderzoek uit te (laten) voeren. Onder bepaalde voorwaarden kan de gemeente ontheffing verlenen van de bodemonderzoeksplicht bij aanvragen een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen en bestemmingsplanprocedures.

Voorwaarden ontheffing

In de volgende situaties verleent de gemeente algehele ontheffing van bodemonderzoek:

  • Voor het bouwwerk is geen reguliere vergunning nodig, of,
  • De reguliere vergunning is naar aard en omvang vergelijkbaar met een lichte bouwvergunning, of;
  • Het bouwwerk is geen verblijfsruimte, of;
  • Het bouwwerk raakt de grond niet en de functie wijzigt niet, of;
  • Bodemlocatie is ‘onverdacht’ ten aanzien van eventuele bodemverontreiniging, of;
  • Een actueel bodemonderzoek (< 5 jaar) is nog aanwezig, waarbij de verdachte deellocaties in voldoende mate zijn onderzocht.


Nieuw in bovengenoemde ontheffingsmogelijkheden is dat de gemeente ontheffing van bodemonderzoek kan verlenen als de locatie ‘onverdacht’ is ten aanzien van eventuele bodemverontreiniging. Uit de historische toets moet dan blijken dat op het betreffende perceel geen relevante bodemverontreiniging te verwachten is. De basis voor deze ontheffing vormt de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Montferland. Met deze bodemkwaliteitskaart is immers vastgesteld dat op plaatsen waar geen relevante bodemverontreiniging wordt verwacht, de bodemkwaliteit geschikt is voor de functie wonen.

Historische toets

Elke aanvraag om omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen en/of verzoek tot bestemmingsplanwijziging is straks meteen een verzoek tot ontheffing van het vereiste bodemonderzoek. De historische toets wordt uitgevoerd door de gemeente. Hierbij worden onder meer het Bodeminformatiesysteem en het bedrijvenbestand geraadpleegd. De conclusie kan dan als volgt zijn:

  • locatie ‘onverdacht’ -> ontheffing van bodemonderzoek kan worden verleend bij de bestemmingsplanprocedure en/of omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen;
  • locatie ‘verdacht’ -> bodemonderzoek conform de NEN5740 (voorafgegaan door een vooronderzoek conform de NEN5725) moet worden uitgevoerd en ingediend bij de bestemmingsplanprocedure en/of omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen .


Volledigheidshalve wordt vermeld dat de gemeente geen vooronderzoek conform de NEN5725 uitvoert en/of rapporteert. De gemeente beoordeelt alleen of een locatie ‘verdacht’ of ‘onverdacht’ is.

Consequenties ontheffingsmogelijkheid

Met de ontheffing is een initiatiefnemer voor het betreffende (bouw)plan niet meer verplicht een bodemonderzoek te verrichten. Dit betekent niet dat hiermee een uitspraak is gedaan over de actuele bodemkwaliteit op de betreffende locatie. De ontheffing is gebaseerd op een verwachte bodemkwaliteit en wordt verleend op basis van de beschikbare informatie. Er is dus slechts een vermoeden van wat de kwaliteit van de bodem kan zijn. De verantwoordelijkheid om gebruik te maken van deze ontheffing ligt bij de aanvrager en/of verzoeker.

4.3 Externe veiligheid

Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:

  • inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Om inzicht te geven in risicobronnen is door de provincie Gelderland een Risicokaart opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgzedkrnactuzed-va01_0007.jpg"

Uitsnede Risicokaart Gelderland

Uit de risicokaart blijkt dat er zich in en in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen, leidingen en vervoersassen bevinden. Het LPG-tankstation aan de 's Heerenbergseweg 22 is gesaneerd in die zin dat er geen LPG meer te koop is.

Er is in dit bestemmingsplan gaan sprake van een (toename van het) plaatsgebonden- en groepsrisico.

Vuurwerk

Op 1 maart 2002 is het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk,) van kracht geworden. Bij besluit van 15 maart 2012 is het Vuurwerkbesluit op onderdelen gewijzigd, dit wijzigingsbesluit zal echter pas op 1 juli 2012 in werking treden. Binnen dit besluit is zowel de regelgeving voor consumentenvuurwerk als die voor professioneel vuurwerk in één nieuwe algemene maatregel van bestuur (AMvB) geïntegreerd. Het Vuurwerkbesluit beoogt de gehele keten van het invoeren dan wel vervaardigen of assembleren, verhandelen, uitvoeren, opslaan, bewerken en afsteken van vuurwerk te reguleren, met inbegrip van bepaalde vervoershandelingen met vuurwerk.

In het Vuurwerkbesluit zijn veiligheidsafstanden opgenomen die in het kader van de vaststelling van besluiten in de sfeer van de ruimtelijke ordening en bij de beslissing op een aanvraag om een milieuvergunning in acht moeten worden genomen. Op grond van artikel 4.2 van het Vuurwerkbesluit moeten de in bijlage 3 van het Vuurwerkbesluit opgenomen veiligheidsafstanden van bewaarplaatsen en bufferbewaarplaatsen ten opzichte van bestaande beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten en geprojecteerd beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten in acht worden genomen bij:

  • de vaststelling van een bestemmingsplan als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening;
  • het verlenen van ontheffing van een geldend bestemmingsplan als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening;
  • de wijziging van een bestemmingsplan overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening.


In aansluiting op bovenstaande eis dient binnen de nieuw op te stellen bestemmingsplannen rekening te worden gehouden met bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en indien voorkomend binnen het plangebied met de opslag van professioneel vuurwerk.

Om het bestemmingsplan te toetsen aan de eisen die gelden uit het Vuurwerkbesluit is tevens de provinciale risicokaart geraadpleegd. In het gehele plangebied zijn geen opslagen voor professioneel vuurwerk aanwezig. Alleen aan de Oude Doetinchemseweg 40 vindt opslag en verkoop van consumentenvuurwerk plaats (type B Activiteitenbesluit).

In dit deelgebied is geen sprake van opslag van professioneel vuurwerk. Een nadere toetsing kan op dit vlak dan ook achterwege blijven. Op het adres Oude Doetinchemseweg 40 is zoals gezegd wel sprake van de verkoop van consumentenvuurwerk. Dit verkooppunt wordt op de verbeelding voorzien van de aanduiding "detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke goederen".

Voor de verkoop van consumentenvuurwerk moet er verder sprake zijn van een bestemming die (ondergeschikte) detailhandel toestaat en dat is hier ook het geval. Het bestemmingsplan verzet zich dus niet tegen de verkoop van consumentenvuurwerk op dit adres. Uit het locatiedossier in het vergunningsregistratiesysteem van de gemeente blijkt dat de verkoop van (consumenten-) vuurwerk op deze locatie voldoet aan het Vuurwerkbesluit en de Wet milieubeheer (melding Activiteitenbesluit/milieuvergunning).

4.4 Flora en fauna

Bij ruimtelijke planvorming moet aandacht worden besteed aan de natuurwetgeving. Bij de natuurwetgeving kan een tweedeling worden gemaakt in soort- en gebiedsbescherming. Soortbescherming vindt plaats via de Flora- en faunawet, de gebiedsbescherming gebeurt via de Vogel- en Habitatrichtlijn.

Vanuit de Europese Unie is beleid geformuleerd ten aanzien van de bescherming en ontwikkeling van natuur en soorten in het kader van de totstandbrenging van een samenhangende Europese Ecologische Hoofdstructuur: Natura 2000. Twee van de regelingen die deze ecologische hoofdstructuur tot stand moeten brengen én veel gevolgen kunnen hebben voor ruimtelijke plannen zijn de Vogel- en Habitatrichtlijn. De doelstelling van de Vogelrichtlijn is bescherming van en het bieden van ontwikkelingsmogelijkheden voor zeldzame en bedreigde vogelsoorten. De Habitatrichtlijn heeft tot doel de habitats van zeldzame planten- en diersoorten te beschermen.

Alle thans feitelijk ecologisch belangrijke gebieden die behoren tot de nog aanwezige en in de toekomst verder uit te bouwen en te verstevigen Europese ecologische hoofdstructuur moeten onder de bescherming van de Vogel- en Habitatrichtlijn vallen. De Habitatrichtlijn bevat een lijst met beschermde habitats en soorten. Op basis van deze lijsten is onderzocht welke gebieden van belang zijn voor deze soorten. De ecologisch belangrijke gebieden zijn aangewezen als speciale beschermingszones. Aangewezen vogel- en habitatrichtlijngebieden worden juridisch beschermd. Dit betekent dat intensiveringen van het huidige gebruik en nieuwe activiteiten moeten worden beoordeeld op mogelijk schadelijke gevolgen, met inbegrip van de zogeheten externe werking. De bescherming van de gebieden is sinds 1 oktober 2005 vastgelegd in de gewijzigde Natuurbeschermingswet.

Het bestemmingsplan heeft betrekking op het vastleggen van de bestaande situatie. Er zijn geen ontwikkelingen of functiewijzigingen mogelijk gemaakt. Daarom is geen sprake van invloeden op vogel- en/of habitatrichtlijngebieden en de in het plangebied voorkomende flora en fauna. Ecologisch onderzoek is niet derhalve noodzakelijk.

4.5 Geluid

Algemeen

De mate waarin het geluid veroorzaakt door het (spoor) wegverkeer het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Voor wegverkeer stelt de wet dat in principe de geluidsbelasting op geluidsgevoelige functies de voorkeurgrenswaarde van 48 dB niet mag overschrijden. Voor spoorwegverkeer mag de voorkeurgrenswaarde van 55 dB niet worden overschreden. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wet geluidhinder de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van alle (spoor) wegen op een bepaalde afstand van de geluidsgevoelige functie(s).

Beheer bestaande situatie

In het geval van bestaande situaties waar geen nieuwe functies zijn voorzien, wordt de geluidsbelasting met betrekking tot de wettelijke normen voor binnenniveaus geregeld via het bouwbesluit. Indien derhalve een bestaande woning of een ander geluidsgevoelig object een uitbreiding wenst te realiseren dan wordt via de omgevingsvergunningverlening in een aanvaardbaar binnenniveau van het geluid voorzien.

4.6 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de 'Wet luchtkwaliteit' in werking getreden, Met de 'Wet luchtkwaliteit' wordt de wijziging van de Wet milieubeheer op het gebied van luchtkwaliteitseisen (Hoofdstuk 5 titel 2 Wm, Stb. 2007, 414) bedoeld. De 'Wet luchtkwaliteit' vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project 'niet in betekenende mate' (= minder dan 500 woningen) bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat in werking treedt nadat de EU derogatie heeft verleend.

In dit bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Aldus is geen sprake van problemen met betrekking tot de luchtkwaliteit.

4.7 Milieuhinder bedrijvigheid

Indien door middel van een plan nieuwe, milieuhindergevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient te worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen milieuhindergevoelige functies in de directe omgeving van het plangebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkelingen die met een plan mogelijk worden gemaakt.

In dit bestemmingsplan wordt de bestaande situatie vastgelegd en van een ruimtelijke-juridische regeling voorzien en daarmee integraal beheerd. Dit houdt in dat bestaande legale bebouwings- en gebruiksmogelijkheden zo veel mogelijk één op één overgenomen zijn.

Uit milieuhygiënisch oogpunt zijn binnen het plangebied in principe uitsluitend bedrijven toelaatbaar die in de bijlage “Staat van Bedrijfsactiviteiten” in de milieucategorie 1 of 2 vallen. Voor de meeste in het plangebied voorkomende bedrijven geldt dat zij binnen het woongebied toelaatbaar zijn. De aanwezige bedrijven die momenteel in een hogere categorie vallen zijn specifiek bestemd. De afstand tot woningen zou volgens de Staat van Bedrijfsactiviteiten groter moeten zijn, dan feitelijk aanwezig. Het gaat hierbij echter om bestaande, gegroeide situaties, die als niet onaanvaardbaar worden beschouwd. Verdere uitbreiding van deze bedrijven is uit milieuoogpunt echter niet aanvaardbaar. Algemeen geldt dat met betrekking tot zonering van bedrijfsactiviteiten dat bedrijvigheid is toegestaan mits ook voldaan kan worden aan de milieueisen. Het bedrijf die een specifieke aanduiding heeft gekregen betreft het broedmachinebedrijf aan de Bovendorpsstraat.

De specifieke aanduiding geeft aan dat deze bedrijven hun activiteiten kunnen blijven uitoefen. Indien deze bedrijven vertrekken kan zich hier een zelfde bedrijf vestigen dan wel een bedrijf van categorie 1 of 2.

4.8 Waterparagraaf

Per 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. Ook in deze wet is afstemming van ruimtelijke ontwikkelingen en water voor ruimtelijke plannen opgenomen. Al sinds enige jaren wordt in ruimtelijke plannen aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met de waterhuishouding. Hiervoor wordt het watertoetsproces doorlopen waarbij de conclusies ten aanzien van alle wateraspecten in een waterparagraaf worden beschreven.

In artikel 3.1.1 van het nieuwe Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan daarbij overleg pleegt met o.a. de waterschappen. In artikel 3.1.6. van datzelfde besluit is aangegeven dat in de toelichting op een ontwerpbestemmingsplan is beschreven op welke wijze in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding.

4.8.1 Nationaal Waterplan

In december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen.

Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. De belangrijkste wateropgaven voor Zeddam zijn watertekort, grondwater, wateroverlast en grondwaterkwaliteit.

4.8.2 Waterplan Gelderland 2010-2015

Het Waterplan bevat het waterbeleid van de provincie en is de opvolger van het derde Waterhuishoudingsplan (WHP3). Het beleid uit WHP3 wordt grotendeels voortgezet. Het Waterplan is tegelijk opgesteld met de water(beheer)plannen van het Rijk en de waterschappen. In onderlinge samenwerking zijn de plannen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd. Het Waterplan Gelderland 2010-2015 is op 1 januari 2010 in werking getreden.

In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd.

Het plangebied heeft op grond van het Waterplan de basisfunctie ‘stedelijk gebied’. De functie ‘stedelijk gebied’ geldt voor alle bebouwde kommen in Gelderland. De inrichting en het beheer van het waterhuishoudkundige systeem zijn in stedelijk gebied gericht op:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van wateroverlast;
  • de ontwikkeling en het behoud van de natuur in het stedelijk gebied;
  • het voorkomen van zettingen;
  • het herbenutten van ontwateringswater voor drink- en industriewatervoorziening of voor herstel van verdroogde natuur;
  • het weren van de riolering van (diepe) drainage en instromend grond- en oppervlaktewater;
  • het beperken van de vuilbelasting door riooloverstorten en hemelwateruitlaten;
  • het beperken van de invloed van bronbemaling;
  • het realiseren van de basiskwaliteit voor oppervlaktewater.

Grondwaterbeschermingsgebied

In het plangebied ligt een grondwaterbeschermingsgebied en deze is aangegeven op de plankaart. Het grondwaterbeschermingsgebied ligt van west naar oost bekeken:

  • ten zuiden van de Schapenweg tot aan de Ettemastraat,
  • ten westen van de Ettemastraat,
  • ten zuiden van de Benedendorpsstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.1955.bpsgzedkrnactuzed-va01_0008.jpg"

Grondwaterbeschermingsgebied


Het doel van grondwaterbeschermingsgebieden is er voor te zorgen dat het grondwater op eenvoudige wijze (zonder ingrijpende en kostbare zuivering) kan worden gebruikt voor de bereiding van drinkwater. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in waterwingebieden (begrensd door de z.g. 1-jaarszone) en grondwaterbeschermingsgebieden begrensd door de z.g. 25-jaarszone). De waterwingebieden omvatten de directe omgeving van het puttenveld. Het belang van de waterwinning is hier zo evident, dat het projecteren van andere bestemmingen, niet mogelijk is. De mogelijkheden tot uitbreiding van reeds aanwezige bebouwing (anders dan voor de waterwinning) moeten tot het uiterste worden beperkt. In de grondwaterbeschermingsgebieden (de 25-jaarszones) zijn nieuwe bestemmingen met grotere grondwaterrisico’s dan bestaande niet acceptabel. Uitbreiding van bestaande activiteiten mag ook geen hoger risico opleveren (stand still). Er wordt gestreefd naar vermindering van risico’s (step forward).

De grondwaterbeschermingsgebieden zijn in het geldende Grondwaterbeschermingsplan aangegeven als gebieden waar de kwaliteit van het grondwater met het oog op de waterwinning bijzondere bescherming behoeft.

In dit gebied zijn geen inrichtingen toegestaan met een verhoogde kans op bodemverontreiniging. Het gaat hierbij ook om de beoordeling van de risico’s die emissies in de bodem en het grondwater kunnen geraken in onvoorziene omstandigheden. De planologische beoordeling is gericht op het verkleinen van het risico van dergelijke emissies met schadelijke stoffen. Toename van risico’s kunnen aan de orde zijn bij grootschalige nieuwe woonlocaties, bedrijventerreinen, verblijfsrecreatieterreinen, concentraties van dagrecreatie, hervestiging van glastuinbouw en intensieve verblijfsrecreatie.

Voor de grondwaterbeschermingsgebieden geldt verder het ‘stand still, step forward’ beginsel. Dit betekent dat ingrepen met ruimtelijke gevolgen geen groter risico op bodemverontreiniging mogen veroorzaken, dan in de bestaande situatie het geval is. Is dit wel het geval, doordat geen reële alternatieven bestaan, dan dienen binnen het grondwaterbeschermingsgebied compenserende maatregelen te worden getroffen, waarbij sprake is van minder risico dan in de bestaande situatie, dan wel maatregelen die het risico tot een minimum beperken.

4.8.3 Beleid Waterschap Rijn en IJssel

Het Waterschap Rijn en IJssel heeft in het Waterbeheerplan 2010-2015 haar nieuwe beleid vermeld. Dit plan is opgesteld in samenwerking met vier andere waterschappen, die deel uitmaken van deelstroomgebied Rijn-Oost. Dit plan is per 1 januari 2010 in werking getreden.

De opdracht van de waterschappen in Rijn-Oost is te zorgen voor voldoende water, schoon water en voor veilig wonen en werken op de taakvelden watersysteem, waterketen en veiligheid. Het waterschap houdt daarbij rekening met agrarische, economische, ecologische en recreatieve belangen. Aandachtspunten zijn het verbeteren van ecologische en chemische waterkwaliteit (terugdringen van oppervlaktewatervervuiling) en het voorkomen van wateroverlast, waarbij rekening wordt gehouden met het veranderende klimaat. In zowel landelijk als stedelijk gebied kunnen ruimtelijke ontwikkelingen een positief maar ook een negatief effect hebben op het watersysteem.

Waterschap Rijn en IJssel is voor de gemeente Montferland voor een groot aantal wateraspecten de aangewezen waterbeheerder waar relevante informatie is te verkrijgen om aan de wettelijke plicht te kunnen voldoen. Het is raadzaam om bij nieuwe ontwikkelingen zo vroeg mogelijk contact met het waterschap op te nemen, zodat zij mee kunnen denken in de voorbereiding van een plan. Waterschap Rijn en IJssel heeft niet alleen een toetsende rol, maar is een mede-overheid die de gemeente op het gebied van water ondersteunt bij nieuwe planontwikkeling. Zij denken mee om mogelijkheden te (onder)zoeken en te benutten zodat de verschillende wateraspecten niet alleen goed en adequaat ingevuld worden, maar ook zodanig dat dit bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit en het functioneren van het gebied. Als waterschap en gemeente vroegtijdig overleg voeren en afronden in het stadium voordat het ontwerp-plan ter visie wordt gelegd hebben de gemeente en het waterschap gezamenlijk op een goede wijze invulling gegeven aan de verschillende wateraspecten en daarmee voldaan aan de wettelijke eis.

Waterschap Rijn en IJssel heeft een handreiking ontworpen voor het opstellen van de waterparagraaf waardoor het proces voor zowel de opsteller als de toetser vlotter kan verlopen. Met deze handreiking kan een initiatiefnemer zelf relevante wateraspecten in beeld brengen en een waterparagraaf opstellen. Voor meer complexe ontwikkelingen kan deze handreiking voor het waterschap en de initiatiefnemer als leidraad en geheugensteun gelden in het ontwerpproces. Gezamenlijk wordt er invulling gegeven aan de wateraspecten en kan water een positieve bijdrage leveren aan de leefomgeving. Als er overeenstemming is over de inhoud van de waterparagraaf kan de gemeente de tekst opnemen in de toelichting van het ruimtelijk plan.

4.8.4 Situatie plangebied

Water is richtinggevend voor toekomstige stedelijke ontwikkelingen. Op lokale schaal wordt nuttig gebruik gemaakt van regenwater. Bij overschot dient regenwater in de bodem te worden geïnfiltreerd, of naar het oppervlaktewater geleid. Regenwater wordt bij voorkeur niet meer afgevoerd via de riolering. Hierdoor wordt het rioleringstelsel minder zwaar belast en komen overstortingen van rioolwater op het oppervlaktewater niet meer voor. Ook voor huishoudelijk gebruik wordt water op lokale schaal gewonnen, waarna het weer gezuiverd wordt en hergebruikt.

Binnen het plangebied komen geen belangrijke watergangen voor. Het plangebied bevindt zich in een grondwaterbeschermings- of waterwingebied. Bij invulling van nieuwbouwlocaties wordt gestreefd naar beperking van het verhard oppervlak, zodat het hemelwater kan infiltreren in de grond. Indien mogelijk wordt het hemelwater ontkoppeld en ter plaatse geïnfiltreerd. Daarbij zal er op toegezien worden dat er geen uitlogende materialen worden gebruikt. In het grondwaterbeschermingsgebied mag infiltratie alleen gecontroleerd plaatsvinden. De omgang met infiltratie in het grondwaterbeschermingsgebied is als volgt:

  • van particulieren geen hemelwater inzamelen (particulieren moeten dan verwerken op eigen terrein), of;
  • ingezameld hemelwater bovengronds (en dus controleerbaar) bijvoorbeeld via wadi's infiltreren.

Het grondgebied van de gemeente ligt dichtbij het stuwwalmassief van het Montferland. Van het Montferland heeft het landelijk gebied van Montferland veel kwelwater te verwerken, zogenaamde lange of diepe kwel. Door de infiltratie in de kalkrijke zandpakketten van de stuwwal is dit water over het algemeen van zeer goede kwaliteit. Een secundair kwelsysteem wordt veroorzaakt door het water dat in de centrale zandopduiking in het centrum infiltreert en naar de lagere gebieden stroomt. Deze kwel is van ondiepe aard. De verblijftijd van het water in de grond is maar kort; tevens fluctueert de hoeveelheid aangevoerd water sterk. Omdat het dekzand geringe filtercapaciteiten kent zal het water van minder goede kwaliteit zijn. In artikel 3.1.6 (Bro) is aangegeven dat in de toelichting van een bestemmingsplan is beschreven op welke wijze in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. In deze waterparagraaf worden de effecten van de ruimtelijke ontwikkeling per waterthema afgewogen. De relevante waterthema’s worden door middel van de watertoetstabel nagegaan of waterhuishoudkundige thema's relevant zijn voor dit bestemmingsplan.

Thema   Toetsvraag   Relevant?  
HOOFDTHEMA'S  
Veiligheid   Ligt in of nabij het plangebied een primaire of regionale waterkering?
Ligt in of nabij het plangebied een kade?  
Nee

Nee  
Riolering en Afvalwaterketen   Is er toename van het afvalwater (DWA)?
Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap?  
Nee
Nee

Nee  
Wateroverlast (oppervlaktewater)   Is er sprake van toename van het verhard oppervlak?
Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?  
Nee

Nee

Nee  
Grondwateroverlast
 
Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
Bevindt het plangebied zich in de invloedzone van de Rijn of IJssel?
Is in het plangebied sprake van kwel?
Beoogt het plan dempen van slootjes of andere wateren?  
Nee

Nee

Nee
Nee  
Oppervlaktewater kwaliteit   Wordt vanuit het plangebied water op oppervlaktewater geloosd?
Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
Ligt het plangebied geheel of gedeeltelijk in een Strategisch actiegebied?  
Nee

Nee

Nee  
Grondwater kwaliteit   Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?   Ja  

Volksgezondheid   In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde of verbeterde gescheiden stelsel?
Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  
Ja


Nee  
Verdroging   Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur?   Nee
 
Natte natuur   Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur?  
Nee

Nee  
Inrichting en beheer   Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  
Nee


Nee  

AANDACHTSTHEMA'S  
Recreatie   Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?   Nee  
Cultuurhistorie   Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   Nee  

Tabel watertoetstabel

A-watergangen

Onder A-watergangen worden verstaan de voor de oppervlaktewaterkwantiteit van overwegend belang zijnde watergangen met inbegrip van de werken en gronden die een functie hebben voor af- en aanvoer en/of berging van water en/ of onderhoud van die watergang. Er bevinden zich in het plangebied geen A-watergangen.

Beheer bestaande situatie

Dit bestemmingsplan legt een bestaande situatie vast. Bij bestaande bebouwing is net als in het oude bestemmingsplan over het algemeen een beperkte uitbreiding mogelijk. De extra verharding die dit oplevert dient afgekoppeld te worden van het rioolstelsel zodat de kans op wateroverlast door toekomstige regenbuien wordt verminderd. Dit afgekoppelde regenwater wordt volgens de trits ‘vasthouden - bergen - afvoeren’ behandeld.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Algemene regels

In deze paragraaf worden, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, aanvullende regels gesteld.

  • Antidubbeltelbepaling

Het artikel "Antidubbeltelbepaling" bevat bepalingen om te voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.

  • Uitsluiting aanvullende werking van de bouwverordening

In dit artikel is bepaald dat de bouwverordening buiten toepassing blijft met uitzondering van de met name genoemde bepalingen. Hiermee kan bijvoorbeeld worden bereikt dat bij het stellen van parkeernormen en dergelijke de bouwverordening kan worden toegepast.

  • Algemene bouwregels

In dit artikel is een aantal aanvullende bouwregels geregeld die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons, galerijen en kelders.

  • Algemene gebruiksregels

Deze gebruiksregel regelt het verbod om gronden te bebouwen of te gebruiken in strijd met de bestemming.

  • Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is in aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen nog een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Het betreft hier een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken. De planmethodiek is afgestemd op de Standaard Vergelijk-bare Bestemmingsplannen van de DURP-standaarden 2012. Daarbij is de indelingsopzet van de aangegeven hoofdgroepen van bestemmingen gehanteerd.

5.2 Verbeelding

De verbeelding bestaat uit 2 kaartbladen en is getekend op schaal 1 : 1.000. Op de verbeelding wordt met lijnen, coderingen en arceringen aan gronden een bepaalde bestemming toegekend. Binnen een bestemmingsvlak zijn op de kaart met aanduidingen nadere regels aangegeven. De kaart is volgens IMRO 2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening) getekend. Dit is een eenduidige en technische methode voor het tekenen van kaarten. Hiermee kan ruimtelijke informatie eenvoudig digitaal uitgewisseld worden met andere overheden en samenwerkingspartners, en is het plan via internet te raadplegen.

5.3 Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.

De regels zijn onderverdeeld in een viertal hoofdstukken, te weten:

  • Inleidende regels.
  • Bestemmingsbepalingen.
  • Algemene regels.
  • Overgangs- en slotregels.

5.4 Bestemmingsbepalingen

5.4.1 Bedrijf

De voor de bestemming 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven die deel uit maken van categorie 1 of 2 bedrijven. De bedrijven die niet in deze categorie vallen zijn nader aangeduid. In de bouwregels is opgenomen dat gebouwen alleen binnen het bouwvlak mogen worden opgericht en dienen te voldoen aan de maximale goot- en bouwhoogte die ter plaatse aangeduid is. Kantoorruimtes ten behoeve van de activiteiten zijn aan voorwaarden gekoppeld.

Alleen daar waar aangeduid zijn bedrijfswoningen toegestaan. Er zijn voorwaarden gekoppeld aan de inhoud hiervan. Er komt één bedrijf voor die een specifieke aanduiding heeft gekregen. Dit houdt in dat alleen dat type bedrijf hier is toegestaan (in verband met de huidige milieucategorie), dan wel bedrijven tot en met categorie 2.

Er wordt in dit bestemmingsplan ook gebruik gemaakt van de bestemming Bedrijf - Nutsvoorziening.

5.4.2 Centrum

Binnen de bestemming Centrum zijn toegestaan: detailhandel, dienstverlening, horeca en kantoren op de begane grond en bestaande detailhandel, dienstverlening, horeca en kantoren op de verdieping op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Verder is wonen toegestaan.

5.4.3 Cultuur en ontspanning

Voor beide molen is de bestemming "Cultuur en ontspanning" opgenomen. Deze bestemming laat enkele recreatieve functies en detailhandelsfuncties toe.

5.4.4 Detailhandel

Binnen deze bestemming aangewezen gronden zijn bestemd voor detailhandel, uitsluitend in en onder de eerste bouwlaag. Op de bovenverdieping wordt alleen wonen toegestaan. In de bouwregels is opgenomen dat gebouwen alleen binnen het bouwvlak mogen worden opgericht en dienen te voldoen aan de maximale goot- en bouwhoogte die ter plaatse aangeduid is. Bedrijfswoningen zijn alleen daar waar aangeduid toegestaan. De opslag en verkoop van vuurwerk aan de Oude Doetinchemseweg heeft een specifieke functieaanduiding gekregen.

5.4.5 Gemengd

De gronden met de bestemming Gemengd zijn bestemd voor dienstverlening, detailhandel, horeca en cultuur en ontspanning. Op de verdiepingen is de woonfuncties toegestaan.

De maximale vloeroppervlakte voor de functies dienstverlening, detailhandel, horeca en cultuur en ontspanning is opgenomen in de regels. Gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden opgericht en dienen te voldoen aan de maximale goot- en bouwhoogte die ter plaatse aangeduid is.

5.4.6 Groen

De bestaande groenstructuur is als zodanig bestemd. Binnen de groenbestemming zijn onder andere speelvoorzieningen, dierenweiden, watergangen en partijen met bijbehorende voorzieningen, fiets- en voetpaden, nutsvoorzieningen, straatmeubilair en geluidwerende voorzieningen toegestaan.

5.4.7 Horeca

Binnen deze bestemming is horeca, uitsluitend in en onder de eerste bouwlaag toegestaan. Op de bovenverdieping wordt alleen wonen toegestaan. In de bouwregels is opgenomen dat gebouwen alleen binnen het bouwvlak mogen worden opgericht en dienen te voldoen aan de maximale goot- en bouwhoogte die ter plaatse aangeduid is.

Voor het adres Oude Doetinchemseweg 42 heeft een herschikking van de bebouwingsmogelijkheden plaats gevonden zonder dat sprake is van een uitbreiding ten opzichte van het vorige bestemmingsplan.

5.4.8 Maatschappelijk

Deze bestemming regelt de bestemming van de gronden die thans in gebruik zijn ten behoeve van een aantal uiteenlopende, min of meer openbare functies op sociaal, medisch, cultureel en maatschappelijk gebied. Ter plaatse van de aanduiding 'religie' is religie toegestaan en ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats' een begraafplaats.

5.4.9 Tuin

Om de openheid aan de voorzijde van de woningen en het aanzien van de voorgevel van de woningen te behouden, is de bestemming 'Tuin' opgenomen. Binnen deze bestemming zijn de bebouwingsmogelijkheden beperkt.

5.4.10 Verkeer- Verblijfsgebied

De voor deze bestemming aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor woonstraten, pleinen-, fiets- en voetgangersverkeer en parkeervoorzieningen, bermen, groen en speelvoorzieningen.

5.4.11 Wonen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, met inbegrip van beroep aan huis. Er wordt onderscheid gemaakt in de volgende woningbouw categorieën, te weten: aaneengebouwd, twee-aaneen, vrijstaande en gestapelde woningen. Bij de opzet van het bestemmingsplan is gekozen voor een gedetailleerde regeling. De toegestane goot- en bouwhoogtes van de hoofdbebouwing wordt in de regels vermeld. Afwijkingen zijn op de kaart weergegeven.

De gronden buiten het bouwvlak maar binnen de woonbestemming zijn de erven waarop de bebouwingsregeling in de regels van toepassing is. De gronden aan de voorzijde van de woningen zijn bestemd als Tuin, zodat deze gronden zoveel mogelijk onbebouwd blijven.

Met de aanduiding 'gevellijn' wordt de voorgevel van een woning aangegeven die afwijkt van de standaardregeling. De standaardregeling bepaalt dat de voorgevel de naar de openbare weg gekeerde gevel is. Daar waar sprake is van een ligging aan meerdere openbare wegen, zal een keuze moeten worden gemaakt.

In sommige gevallen wijkt de bestaande, historisch gegroeide situatie hiervan af. De afwijkende ligging van de voorgevel is in die gevallen geregeld met de aanduiding 'gevellijn'. De ligging van de voorgevel bepaalt waar bijbehorende bouwwerken mogen worden gebouwd.

5.4.12 Waarde- Archeologische Verwachting 1, 2 en 3

De voor deze bestemming aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

Er komen vanwege de verschillende verwachtingswaarden drie dubbelbestemmingen voor: Waarde- Archeologische Verwachting 1, 2 en 3. Hiervoor zijn de standaardregels van de gemeente Montferland gebruikt. In deze standaardregels is ook een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de verwachtingswaarde om te zetten naar beschermd archeologisch monument. Hiervoor hanteert de gemeente de dubbelbestemming Waarde - Archeologie.

5.4.13 Waarde - Cultuurhistorie

Het als cultuurhistorische waardevol gebied aangemerkte deel van de Bovendorpsstraat c.a. heeft een dubbelbestemming “Waarde-cultuurhistorie” gekregen. De dubbelbestemming “Waarde-cultuurhistorie” houdt in dat de als zodanig aangewezen gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede zijn bestemd voor het behoud en herstel van de cultuurhistorische waarden. Voor het geheel of gedeeltelijk slopen van een bouwwerk is binnen gebieden met deze dubbelbestemming een omgevingsvergunning nodig. Ter verdere borging van de cultuurhistorische waarden is binnen deze gebieden sprake van maatwerk voor wat betreft de precieze bestemming, bouwvlakken, voorgevelrooilijnen en goot- en nokhoogten, het groene karakter van (voor)tuinen.

Gemeentelijke- en rijksmonumenten zijn op de verbeelding aangeduid met een specifieke bouwaanduiding 'monument'. Deze aanduidingen hebben een signalerende functie aangezien monumenten in voldoende mate beschermd zijn in het kader van de Monumentenwet dan wel de gemeentelijke erfgoedverordening; het bestemmingsplan voorziet derhalve niet in een specifiek op deze categorie bebouwing afgestemde nadere regelgeving.

De karakteristieke panden hebben eveneens de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie gekregen. Behoud en herstel van de cultuurhistorische waarden staat hier voorop. Voor het slopen is een omgevingsvergunning vereist.

5.4.14 Algemene aanduidingsregels

Molenbiotoop

Windmolens met een monumentenstatus vormen een onlosmakelijk onderdeel van de regionale identiteit. Daarom streeft Gelderland naar het behoud en bescherming van molenbiotopen. Gemeenten dienen hiermee rekening te houden bij het opstellen van bestemmingsplannen. De bescherming van molenbiotopen betreft vooral behoud van het functioneren door middel van een vrije windvang. Verder dient rekening te worden gehouden met de belevingswaarde en het historisch karakter van de omgeving van de molen. Het bestemmingsplan dient waarborgen te bieden ter bescherming van het functioneren van de molen door middel van een vrije windvang. Voor windtoevoer geldt dat binnen een straal van 400 meter gerekend vanaf het middelpunt van de molen beperkingen worden gesteld aan het oprichten van bebouwing en beplanting.

Met name in een bebouwde omgeving kunnen ook andere belangen in het geding zijn waarbij zekere beperkingen ten aanzien van de windvang of de belevingswaarde niet altijd zijn uit te sluiten. Dit zal echter goed moeten worden beargumenteerd waarbij met het belang van het behoud van het goed functioneren door middel van windvang nadrukkelijk rekening dient te worden gehouden. Het plan zal hiervoor waarborgen moeten bevatten.

Voor de beide molens in Zeddam is een situatie specifieke berekening gemaakt van de toelaatbare hoogten van de bebouwing en beplanting op bepaalde afstanden van de molen. Gelet op de hoogteverschillen die in Zeddam voorkomen, is in de bebouwingsregeling voor de molens gewerkt met hoogtes ten opzichte van NAP, zodat op elke locatie binnen de molenbiotoop helder is tot welke hoogte zonder meer gebouwd mag worden.

De regeling is gebaseerd op de in de Uitvoeringsregeling opgenomen biotoopformule;

  • Hx = (X/n) + c.z

in welke formule voorstelt:

  • Hx: de toelaatbare hoogte van een obstakel in meters op een afstand x meter uit de molen. De toelaatbare hoogte wordt gemeten vanaf het waterpasniveau van de begane grond of het maaiveld van de molen;
  • X: de afstand in meters vanaf het obstakel tot de wieken van de molen;
  • n: de ruwheidscoëfficiënt wordt bepaald volgens de ruwheidsklassentabel van Wieringa en geeft de ruwheid van het terrein aan waarover de wind naar de molen toestroomt. In deze tabel wordt onderscheid gemaakt tussen: open, ruw en gesloten gebied.

Bij elke klasse hoort een waarde n, de ruwheidscoëfficiënt. Bij een windreductiepercentage tot 95 zijn de waarden van de ruwheidscoëfficiënt:

  • 140 voor een open gebied;
  • 75 voor een ruw gebied;
  • 50 voor een gesloten gebied;

Berekend is dat de hoogte van de dorpel van de molen op 41,75 m + NAP (Torenmolen) ligt, respectievelijk 19,86 m + NAP (De Volharding). De hoogte van de onderste punt van de verticaal staande wiek bedraagt dan 45,6 m + NAP, respectievelijk 22,9 m + NAP. Tot een afstand van 100 meter van de beide molens wordt hogere bebouwing en beplanting dan de onderste punt van de verticaal staande wiek in principe niet toegestaan.

Op de plankaart staat een windvangzone voor beide molens aangegeven van 400 meter. In de voorschriften van dit bestemmingsplan is de tabel opgenomen met de maximaal toegestane hoogtes van bebouwing en beplanting binnen de windvangzones.

Hoe groter de afstand van de molens, hoe hoger de toegestane hoogte van bebouwing en beplanting. Hoger bouwen is niet uitgesloten, maar vraagt een zorgvuldige afweging of de windvang van de molen niet wordt belemmerd. Daartoe kunnen B&W vrijstelling verlenen, waarbij de belangen van de molen moeten worden meegewogen. In ieder geval mag zonder meer gebouwd worden tot de hoogte van het onderste punt van de verticaal staande wiek.

Bovendien geldt binnen de windvangzone van 400 m dat voor het nieuw aanplanten van bomen, struiken of heesters een omgevingsvergunning nodig is. Een omgevingsvergunning is niet nodig als het gaat om bomen, struiken of heesters waarvan redelijkerwijs aangenomen mag worden dat deze niet hoger worden dan de maximale bebouwingshoogtes, zoals hierboven bedoeld. Ook hier geldt dat hogere bomen en struiken niet zijn uitgesloten, maar daarvoor is een afzonderlijke afweging nodig in het kader van de omgevingsvergunning ten aanzien van het effect daarvan op de windvang.

Grondwaterbeschermingsgebied

Voor het grondwaterbeschermingsgebied gelden specifieke gebruiksregels van de grond om te voorkomen dat vervuiling van het grondwater ontstaat. Deze gebruiksregels zijn vastgelegd middels de aanduiding ‘milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied'. Hierin zijn de bouwverboden en omgevingsvergunningen voor afwijken en het uitvoeren van werken en werkzaamheden uitgewerkt, die toezien op bescherming van de drinkwaterkwaliteit en kwantiteit.

Beperking gebruik grondwater

Als gevolg van de achtergebleven grondwaterverontreiniging Van Remmen Zeddam gelden ten aanzien van het gebruik van het grondwater beperkingen voor het onttrekken er van. Dit beperkingengebied heeft op de verbeelding de aanduiding 'milileuzone - beperking gebruik grondwater' gekregen. Hier is geregeld dat het gebruik van grondwater uit eigen grondwaterputten dieper dan 10 m-mv voor consumtpie, het drenken van vee, het besproeien van tuinen of bijvoorbeeld het vullen van zwembaden is aangemerkt als strijdig gebruik.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1.1 Vooroverleg

Het concept ontwerpbestemmingsplan is in het kader van het artikel 3.1.1. Bro-overleg ter toetsing opgestuurd naar de provincie Gelderland en Waterschap Rijn en IJssel.

De provincie heeft aangegeven dat geen sprake is van strijdigheid met provinciale belangen. Het Waterschap heeft enkele tekstuele wijzigingen aangegeven. Deze wijzigingen zijn verwerkt in de waterparagraaf (paragraaf 4.8) van de toelichting.

6.1.2 Zienswijzen

Het ontwerp bestemmingsplan Kom Zeddam heeft met ingang van 22 augustus 2013 voor de duur van zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze termijn zijn 6 zienswijzen ontvangen. Van deze zienswijzen heeft de gemeente een 'Nota zienswijzen' opgesteld. Deze is bijgevoegd in bijlage 4. In deze nota zijn de zienswijzen samengevat en van een beantwoording voorzien. Tevens is vermeld in hoeverre de zienswijze heeft geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Het plan voorziet, naast de gebruikelijke (beperkte) uitbreidingsmogelijkheden van de bestaande functies, slechts in beperkte mate in nieuwe ontwikkelingen. Indien nieuwe ontwikkelingen financiële consequenties voor de gemeente hebben, zal de economische haalbaarheid daarvan worden aangetoond.

Het opstellen van een exploitatieplan is daarom ook niet vereist.