Plan: | Zeddam, 's-Heerenbergseweg 34 |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1955.bpsgzddwonshbweg34-on01 |
Het plangebied van het project 's-Heerenbergseweg 34 in Zeddam is in het verleden in gebruik geweest als pension. Het plangebied is momenteel bebouwd met een gebouw dat in het verleden dienst heeft gedaan als pension (pension Willy). De bebouwing dateert uit de jaren '30 van de vorige eeuw en is in latere periode nog aan- en uitgebouwd. Nadat het pand de pensionfunctie heeft verloren, heeft het enkele jaren dienst gedaan als noodopvang voor Stichting De Lichtenvoorde. Door wijzigingen in de wetgeving heeft de stichting de huur moeten opzeggen en is het pand begin 2014 leeg komen te staan. woningcorporatie Plavei heeft toen enkele plaatselijke verenigingen de mogelijkheid gegeven om het pand tijdelijk te gebruiken voor hun activiteiten.
De voorgenomen ontwikkeling van Plavei maakt deel uit van het realisatieplan van de gemeente Montferland, om zorg te dragen voor de huisvesting van extra statushouders. Plavei stelt bij oplevering van deze ontwikkeling, een evenredig aantal wooneenheden beschikbaar in het reguliere bezit, voor huisvesting van statushouders. Op deze wijze worden de extra statushouders verspreid over het woningbestand gehuisvest.
In juni 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders aangegeven in principe medewerking te willen verlenen aan de herontwikkeling van de locatie naar vijf woningen. Hierbij is aangegeven dat er een planologische procedure voor deze ontwikkeling noodzakelijk is.
Het plangebied ligt aan de 's-Heerenbergseweg in Zeddam en is in het verleden in gebruik geweest als pension. Op afbeeldingen 1.1 en 1.2 is de ligging van het plangebied in Zeddam weergegeven.
Afbeelding 1.1 Topografische kaart plangebied
Afbeelding 1.2 Luchtfoto met plangebied
Het plangebied is in afbeelding 1.3 globaal weergegeven. Het betreft de gronden, plaatselijk bekend 's-Heerenbergseweg 34 in Zeddam. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding, horend bij dit bestemmingsplan.
Afbeelding 1.3 Plangebied
Voor het plangebied is het bestemmingsplan 'Kom Zeddam' vigerend. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad op 19 december 2013 vastgesteld. Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan weergegeven. Het plangebied is daarop met een blauwe omlijning weergegeven.
Afbeelding 1.4 Uitsnede van het vigerende bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied
In het geldende bestemmingsplan is de bestemming 'Maatschappelijk' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2' opgenomen. Binnen de bestemming 'Maatschappelijk' is wonen niet toegestaan. Hierdoor is de voorgenomen ontwikkeling in strijd met het geldende bestemmingsplan.
In het geldende bestemmingsplan is een bouwvlak opgenomen dat voor 80% bebouwd mag worden. Aangegeven is dat de goothoogte maximaal 7 meter en de nokhoogte maximaal 10 meter mag zijn. In de nieuwe plannen word de goothoogte circa 6 meter en de nokhoogte circa 10,5 meter.
Het college van burgemeester en wethouders heeft op 28 juni 2016 aangegeven dat zij in principe medewerking wil verlenen aan de planologische procedure die voor de voorgenomen ontwikkeling noodzakelijk is.
Voorliggend bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord.
De toelichting bestaat uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie en de toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 en 4 geven een overzicht van het ruimtelijke beleidskader en de milieu- en de omgevingsaspecten van het plan. In hoofdstuk 5 volgen de juridische planaspecten. Het zesde en laatste hoofdstuk is gewijd aan de gevolgde procedure.
Het plangebied is momenteel bebouwd met een gebouw dat in het verleden dienst heeft gedaan als pension (pension Willy). De bebouwing dateert uit de jaren '30 van de vorige eeuw en is in latere periode nog aan- en uitgebouwd. Nadat het pand de pensionfunctie heeft verloren heeft het een aantal jaren leeggestaan. Sinds enige tijd wordt het pand tijdelijk gebruikt door een aantal verenigingen.
Afbeelding 2.1 foto van de huidige bebouwing
Plavei heeft een plan opgesteld voor de ontwikkeling van het perceel 's-Heerenbergseweg 34. Met deze ontwikkeling wordt een stedenbouwkundige opzet gerealiseerd die goed aansluit bij de omliggende bebouwing. De voorgenomen ontwikkeling is qua hoogte en verschijning afgestemd op deze omliggende bebouwing en bestaat uit twee bouwlagen met een kap. Op de navolgende afbeelding (2.2) is de voorgevel met het aanzicht vanaf de 's-Heerenbergseweg aangegeven van de nieuwe situatie.
Afbeelding 2.2 Aanzicht van de voorgenomen ontwikkeling
Door de voorgenomen ontwikkeling wordt de locatie getransformeerd van een gebouw met een pensionfunctie naar vijf aaneengesloten grondgebonden woningen. Deze functie past beter bij de locatie en de directe omgeving die voornamelijk uit woonbebouwing bestaat.
Door de zorgvuldige inpassing van het plan in de bestaande omgeving en de aansluiting bij de bestaande omgeving heeft de transformatie een positief effect op de omgeving en Zeddam in het algemeen. In Bijlage 1 van deze toelichting is de situatietekening van de nieuwe bebouwing opgenomen.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) heeft het kabinet bepaald welke kaderstellende uitspraken beperkingen stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Deze kaderstellende uitspraken zijn juridisch verankerd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het gaat onder meer om nationale belangen als Rijksvaarwegen, Defensie, Natuurnetwerk Nederland, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en Primaire waterkeringen.
Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.
Toetsing
De voorgenomen ontwikkeling raken geen van de nationale belangen en zijn niet in strijd met het rijksbeleid.
Met de inwerkingtreding van het 'Besluit van 28 augustus 2012, houdende wijziging van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in verband met de toevoeging van enkele onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang' (Stb. 2012, nr. 388) op 1 oktober 2012, is het Bro aangepast door in artikel 3.1.6 een tweede lid toe te voegen. Dit lid heeft betrekking op de ladder voor duurzame verstedelijking. Met deze ladder worden eisen gesteld aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken.
In artikel 3.1.6 tweede lid is het volgende opgenomen: De ruimtelijke onderbouwing bij een omgevingsvergunning of de toelichting bij een bestemmingsplan die/dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:
Toetsing
Bovengenoemde 'laddertoets' zoals opgenomen in artikel 3.1.6 Bro is alleen van toepassing indien sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling' zoals omschreven in artikel 1.1.1 onder i Bro. Als er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling volgens het Bro, dan is het ook niet nodig de laddertoets te doorlopen en – als eerste trede – de actuele regionale behoefte aan te tonen.
Een 'stedelijke ontwikkeling' is in artikel 1.1.1 onder i Bro omschreven als "ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen". Hoewel daarover niets is bepaald in het Bro of de Nota van toelichting daarbij, is op basis van jurisprudentie de omvang van de te creëren bouw- en gebruiksmogelijkheden bepalend voor de vraag of een bepaalde ontwikkeling is aan te merken als een stedelijke ontwikkeling. Zo wordt ontwikkeling van acht1, negen2 of elf3 woningen niet als een stedelijke ontwikkeling aangemerkt, maar de ontwikkeling van veertien woningen wél4.
De voorgenomen ontwikkeling van nieuwe bebouwing bestaat uit vijf grondgebonden woningen. Dit plan wordt dus niet aangemerkt als stedelijke ontwikkeling. Om die reden is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing.
Met de vaststelling van het Nationaal Waterplan op 14 december 2015 is dit het officiële rijksplan voor het nationale waterbeleid. De looptijd van het Nationaal Waterplan 2016-2021 is van 22 december 2015 tot 22 december 2021. Het Nationaal Waterplan wordt elke zes jaar herzien.
Het plan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan moet een stap zijn in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem.
Vanuit de verantwoordelijkheid voor het watersysteem heeft het Rijk een drie principes in het Nationaal Waterplan verankerd: Integraal waterbeheer; Afwenteling voorkomen (Vasthouden-bergen-afvoeren en Schoonhouden-scheiden-schoonmaken) en Ruimte en water verbinden. Om het Nationaal Waterplan te implementeren kiest het kabinet om met de waterpartners met een adaptieve aanpak te anticiperen op toekomstige ontwikkelingen. Op deze wijze kunnen op korte termijn adequate maatregelen worden genomen die op de lange termijn zijn aan te passen aan nieuwe inzichten of ontwikkelingen. Hierbij is een goede samenwerking tussen de verschillende partijen van belang.
De uitgangspunten uit het Nationaal Waterplan zijn, voor zover van toepassing, doorvertaald in beleidsstukken van de provincie en de waterbeheerders.
Afbeelding 3.1 Uitsnede Waterplan
Toetsing
Het plangebied is gelegen in het stroomgebied Rijn, zoals opgenomen in de voorgaande kaart. In het Nationaal Waterplan zijn verder geen beleidsuitspraken opgenomen die relevant zijn voor de voorgenomen ontwikkeling. In paragraaf 4.3 wordt ingegaan op de wijze waarop invulling is gegeven aan de watertoets als bedoeld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
In de provinciale Omgevingsvisie (vastgesteld op 9 juli 2014 en geactualiseerd op 8 juli en 11 november 2015) zijn de provinciale maatschappelijke opgaven het vertrekpunt geweest. Door de veranderende context nu en de komende jaren nodigt de provincie mensen uit bij te dragen en in gesprek te blijven over de aanpak van de opgaven en doelen van deze maatschappelijke opgaven. De provincie kiest in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan de gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven:
Deze twee hoofddoelen benadrukken de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur. Zij beïnvloeden elkaar. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat: een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland.
De provinciale hoofddoelen zijn in verschillende hoofdstukken opgenomen en vertaald in provinciale ambities. Afhankelijk van het accent van de ambitie, zijn ze opgenomen onder het deel 'Divers', 'Dynamisch' of 'Mooi' Gelderland:
Per ambitie is de aanpak op hoofdlijnen beschreven. De nadere invulling vindt plaats via provinciale uitvoeringsprogramma's en samenwerking met partners. Daarmee is de Omgevingsvisie een 'plan' dat richting geeft en ruimte biedt; geen plan met exacte antwoorden. Ofwel: 'de Omgevingsvisie gaat over het speelveld en de spelregels, niet over de uitkomst van het spel.'
Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik
In aanvulling op de Ladder voor duurzame verstedelijking zoals opgenomen in paragraaf 3.1.2, is in de omgevingsvisie de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik opgenomen. Voor de voorgenomen ontwikkeling is de reikwijdte van de beide ladders gelijk omdat het hier gaat om een ontwikkeling in stedelijk gebied.
Toepassing van de ladder zorgt voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen. Met deze ladder wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing. Een goede afweging volgens de ladder vraagt om kennis van de bestaande voorraad. Gekoppeld daaraan zijn er vragen over de opgaven en kwaliteiten in een gebied:
De systematiek van de ladder is het meest waardevol als deze op regionaal en structuurvisieniveau wordt toegepast. Alleen op die niveaus kan de samenhang tussen (de herstructureringsopgave van) de bestaande voorraad in de diverse kernen en de nieuwe ontwikkelingen op de diverse in- en uitbreidingslocaties beschouwd worden.
Actualisatie Omgevingsvisie 2016
Op 12 juli 2016 hebben Gedeputeerde Staten van Gelderland het Actualisatieplan Omgevingsvisie (december 2016) in ontwerp vastgesteld. Tot en met 30 september 2016 heeft het ontwerp-actualisatieplan ter inzage gelegen. Op basis van de ingediende zienswijzen is het concept-actualisatiesplan aangepast. Op 25 januari zullen Provinciale Staten beslissen over dit actualisatieplan. Het ontwerp actualisatieplan (december 2016) herziet de volgende thema's:
Toetsing
Met de voorgenomen ontwikkeling, die voorziet in de sloop van de huidige bebouwing en de bouw van vijf grondgebonden woningen, wordt voorzien in een actuele regionale behoefte (zie paragraaf 3.3.2). De locatie bevindt zich binnen het bestaand stedelijk gebied.
De herstructurering in het plangebied draagt bij aan de leefbaarheid van Zeddam. Doordat er geen duurzame invulling voor het pand, in de huidige verschijning, gevonden kan worden, ligt een herontwikkeling voor de hand. Op de omliggende percelen zijn grondgebonden woningen gesitueerd. De voorgenomen ontwikkeling met vijf grondgebonden woningen sluit hier goed bij aan. Daarnaast dragen de woningen bij aan een vergroting van het draagvlak van voorzieningen en versterkt het de vitaliteit van Zeddam.
De voorgenomen ontwikkeling vult een aantal provinciale ambities zoals opgenomen in de Omgevingsvisie doordat een bijdrage wordt geleverd aan de vitaliteit van Zeddam. De ontwikkeling past binnen de bepalingen van de Omgevingsvisie. De voorgenomen ontwikkeling is eveneens niet in strijd met de actualisatie van de Omgevingsvisie.
Op 12 januari 2010 is het Kwalitatief Woonprogramma 2010 t/m 2019 (KWP 3) door Provinciale Staten vastgesteld. Het KWP3 geeft een actueel beeld van de programmatische opgave voor de provincie. In aanvulling op het KWP3 is in de provinciale Omgevingsverordening de status van de kwantitatieve opgave vastgelegd (art. 2.2.1.1). Nieuwe woningen in bestemmingsplannen moeten passen in de door Gedeputeerde Staten goedgekeurde programmering. Zolang er in een regio geen afspraken over de 'kwantitatieve opgave t/m 2024' zijn, blijft het Kwalitatief Woonprogramma 2010 t/m 2019 (KWP3) van kracht.
Binnen de provincie wordt deze kwantitatieve invulling regionaal uitgewerkt in een aanbod aan woningen, dat past bij de geconstateerde regionale woningbehoefte. Dit is vastgelegd in de kwantitatieve opgave wonen, vastgesteld op 9 juni 2015. Een belangrijk onderdeel van de regionale afspraken is de introductie van het stoplichtmodel. In dit model worden de geplande woningbouwplannen de kleur groen, oranje of rood toegekend. Indien een plan groen licht krijgt is deze afgestemd in de regio en past binnen de regionale behoefte.
De gemeente Montferland maakt voor het volkshuisvestelijk beleid deel uit van de subregio De Liemers, samen met de gemeenten Doesburg, Duiven, Rijnwaarden, Westervoort en Zevenaar, binnen de regio Arnhem Nijmegen. In paragraaf 3.3.2 wordt nader ingegaan op de afstemming van de voorgenomen ontwikkeling binnen het stoplichtmodel. Het Gelders kwalitatief woonbeleid richt zich binnen deze regio zowel op bestaand bebouwd gebied (herstructurering, transformatie) als op nieuw stedelijk gebied (uitbreiding). De belangrijkste ruimtelijke beleidsaccenten zijn:
Toetsing
Met de voorgenomen ontwikkeling, die voorziet vijf woningen wordt voorzien in een actuele regionale behoefte (zie paragraaf 3.3.2). De bestaande bebouwing in het plangebied wordt gesloopt en op deze locatie worden vijf woningen gerealiseerd. Er is daarmee sprake van herstructurering/transformatie binnen het bestaand stedelijk gebied.
De ontwikkeling past binnen de bepalingen van het Gelders Kwalitatief Woonbeleid.
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. Veel van deze regels dienen één op één verwerkt te worden in gemeentelijke bestemmingsplannen.
De Omgevingsverordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De verordening is het juridisch instrument waarmee de provincie de doorwerking van het provinciaal beleid af kan dwingen. De Omgevingsverordening heeft de status van Ruimtelijke verordening in de zin van artikel 4.1 Wet ruimtelijke ordening
Toetsing
Voor de voorgenomen ontwikkeling zijn er, in aanvulling op paragraaf 3.2.1, geen onderwerpen die een directe vertaling vereisen in dit bestemmingsplan.
De gemeenten binnen de voormalige Stadsregio Arnhem Nijmegen hebben met het Rijk afgesproken om in de periode 2010-2020 circa 26.000 woningen te realiseren. Om deze ambitie te realiseren is er op 11 maart 2010 de Koersnota Verstedelijking vastgesteld. De koersnota is een discussienota over de gewenste verstedelijkingsstructuur 2010-2020 met een doorkijk naar 2040. Hierbij ligt de focus op de ruimtelijke en functionele samenhang tussen wonen, mobiliteit en ruimtelijke economie.
De Koersnota Verstedelijking is uitgewerkt in een Verstedelijkingsvisie. In de Verstedelijkingsvisie staat het ‘vraaggericht ontwikkelen’ centraal. Op deze wijze wil de regio (toekomstige) inwoners, ondernemers en bezoekers aan zich (blijven) binden met de vele kwaliteiten die de stadsregio biedt. Hiervoor is in de Verstedelijkingsvisie een kwalitatieve benadering opgenomen waarin beter ingespeeld wordt op de specifieke kwaliteiten en er verbindingen worden gelegd tussen het aanbod van woningen en woonmilieus, bedrijven en werkmilieus een bijpassend wegennet en openbaar vervoer.
In de Verstedelijkingsvisie is de Stadsregio onderverdeeld in een aantal subregio’s. De gemeente Montferland maakt deel uit van de subregio Liemers, samen met de gemeenten Zevenaar, Duiven, Westervoort, Rijnwaarden en Doesburg. Door de vergrijzing/verzilvering is er binnen de subregio Liemers sprake van een lichte bevolkingsafname in combinatie met een groei van het aantal huishoudens en een toename van het aantal kleinere huishoudens. De bouwopgave binnen de subregio is erop gericht om het woningtekort te verminderen.
In 2014 is de Woonagenda 2020 vastgesteld. In de Woonagenda is aangegeven dat voor het prioriteren van de woningbouwplannen de gemeenten in de stadsregio een stoplichtmodel invoeren.
Toetsing
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt voorzien in realisatie van vijf woningen. Hiermee wordt aangesloten aan de behoefte die is opgenomen in de Verstedelijkingsvisie. In de paragraaf 3.3.2 wordt nader ingegaan op het stoplichtmodel.
Zoals ook al aangegeven in paragraaf 3.2.2 is met de vaststelling van de kwantitatieve opgave wonen op 9 juni 2015 het stoplichtmodel geïntroduceerd om de (sub)regionale woningbouwafspraken af te stemmen. Het stoplichtmodel werkt met een codering van drie soorten plannen:
De oranje plannen zijn te beschouwen als de 'flexibele planvoorraad' die ingezet kan worden na herprogrammering en/of als de economische situatie verandert, of ze krijgen een code rood als ze blijvend niet aan een behoefte kunnen voldoen. De lijst wordt jaarlijks geactualiseerd.
In navolgende figuur is de (Gelderse) ladder schematisch weergegeven:
Afbeelding 3.2 De Gelderse Ladder voor duurzaam ruimtegebruik
Toetsing
Met de voorgenomen ontwikkeling, wordt voorzien in de realisatie van vijf grondgebonden woningen. In het oude planologische regime waren er geen woningen aanwezig waardoor er sprake is van en netto toename van vijf woningen. De gemeente Montferland heeft de woningbouwplanningslijsten afgestemd binnen de (sub)regio De Liemers en de provincie Gelderland, middels het zogenaamde 'Stoplichtmodel'. Hierin worden woningen 'op groen' gezet die tot 2020 worden gerealiseerd. De voorgenomen ontwikkeling stond in het stoplichtmodel niet op groen.
Binnen de 'groene woningvoorraad' heeft ieder gemeente enige speelruimte op basis waarvan de extra wooneenheden 'op groen' gezet kunnen worden. Daarnaast is er binnen de woningbouwplanningslijsten geen rekening gehouden met de huisvesting van statushouders. Door de Provincie is aangegeven dat voor de huisvesting van statushouders extra contingent beschikbaar zal worden gesteld, zodat de opvang niet ten koste zal gaan van het reguliere contingent. Voor de gemeente Montferland gaat het hierbij om zo'n 30 wooneenheden.
Op grond van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het project regionaal afgestemd is en het plan in het stoplichtmodel 'op groen' staat.
Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rijn & IJssel. In het Waterbeheerplan 2016-2021 van Waterschap Rijn & IJssel laat het waterschap zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten zij in de samenwerking met haar partners wil leggen. Vanuit deze omgevingsverkenning is vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor primaire taakgebieden van het waterschap:
Waterschap Rijn & IJssel heeft een watertoetstabel ontwikkeld om de watertoets, zoals omschreven in paragraaf 3.1.3, uit te voeren. In de watertoetstabel wordt met een aantal vragen in beeld gebracht welke wateraspecten relevant zijn en met welke intensiteit het watertoetsproces doorlopen dient te worden. De vragen zijn er op gericht op de locatie van de ruimtelijke ontwikkeling en welke veranderingen er mogelijk worden gemaakt.
Toetsing
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt de bestaande bebouwing in het plangebied gesloopt en worden op deze locatie worden vijf woningen gerealiseerd. Er is daarmee sprake van herstructurering/transformatie binnen het bestaand stedelijk gebied. De ontwikkeling past binnen de bepalingen van het Waterbeheerplan, in paragraaf 4.3 wordt nader ingegaan op de watertoetstabel.
In 2008 heeft de gemeente Montferland besloten, om voor het grondgebied van de gemeente, met uitzondering van de bebouwde kommen, een structuurvisie op te stellen. De Structuurvisie Montferland is op 23 april 2009 vastgesteld door de gemeenteraad. Het doel van de Structuurvisie Montferland is tweeledig:
Op enkele onderdelen zijn nieuwe ambities toegevoegd, zoals een aansluiting van de Hengelderweg nabij Kollenburg bij Didam op de A12. De structuurvisie blijft een visie op hoofdlijnen en is in beeld gebracht op de kaart Structuurvisie Montferland.
Afbeelding 3.3 Kaart structuurvisie
Voor de begrenzing van de bebouwde kommen (contour bebouwd gebied) is aangesloten op het Regionaal Plan 2005-2020 van de Stadsregio. In beginsel zijn de gronden die vallen binnen de 'contour woningbouw' uit dat plan aangewezen als 'contour bebouwd gebied'.
De locatie voor de voorgenomen ontwikkeling is gelegen in de bebouwde kom (zie afbeelding 3.3). In de structuurvisie gemeente Montferland, zoals vastgesteld op 23 april 2009 is voor de bebouwde kommen aansluiting gezocht bij het bestaande beleid.
Toetsing
In de structuurvisie zijn geen beleidsuitspraken opgenomen die in strijd zijn met de voorgenomen ontwikkeling.
Algemeen
Het woonbeleid van de gemeente Montferland is vastgelegd in de Actualisering woningbehoefteonderzoek gemeente Montferland 2009, het betreft een actualisering van het woningbehoefteonderzoek uit 2006. In de Actualisering woningbehoefte 2009 is aangegeven dat de gemeente vanaf 2009 zo'n 1.400 woningen wil realiseren in de periode 2010-2020. Hiermee wil de gemeente het inwoneraantal van circa 35.000 stabiliseren.
In 2016 is de gemeente gestart met een nieuwe actualisering in het rapport Woonvisie Montferland 2016-2020. In deze Woonvisie is als ambitie aangegeven om, jonge en startende woningzoekenden in Montferland de kans te geven binnen de gemeente de gewenste woning te vinden, waar mogelijk op kernenniveau. Tevens wil de gemeente de groeiende groep ouderen en de mensen met een zorgvraag ondersteunen om zo lang mogelijk zelfstandig te kunnen blijven wonen in Montferland. Tot slot wil de gemeente waar mogelijk de leefbaarheid in de kernen bevorderen door woningbouw. Om deze ambities te realiseren wil de gemeente in ieder geval 419 woningen realiseren tot 2020. Deze 419 woningen zijn 'groene plannen' zoals opgenomen in het stoplichtmodel (zie ook paragraaf 3.3.2).
Toetsing
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in vijf woningen in het goedkope segment. Kwalitatief gezien past dit segment binnen de gemeentelijke beleidskaders. Kwantitatief gezien heeft de gemeente Montferland de woningbouwplanningslijsten afgestemd binnen de (sub)regio De Liemers (zie paragraaf 3.3.2).
Het Waterplan is een parapluplan voor de disciplines riolering, ruimtelijke ordening, milieu, recreatie en groen- en waterbeheer, waarin de samenwerking op het aspect water is afgestemd. Het waterplan is opgesteld aan de hand van zeven thema's. Hierna worden de thema's met de kern van het betreffende thema weergegeven:
Om het belang van een goede waterhuishouding te onderstrepen en te waarborgen, wordt bij het thema 'Water en ruimtelijke ordening' als vuistregel aangehouden dat 10% van het oppervlak voor water wordt gereserveerd. In gezamenlijk overleg kan hiervan worden afgeweken.
Toetsing
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt de bestaande bebouwing in het plangebied gesloopt en worden op deze locatie vijf woningen gerealiseerd. Het plangebied is in de huidige situatie voor circa 1.000 m2 verhard. In de nieuwe situatie is er circa 700 m2 aan verharding aanwezig. Met de voorgenomen ontwikkeling zijn daarom geen negatieve gevolgen te verwachten voor de waterhuishouding ter plaatse, ten opzichte van de huidige situatie. Uitgangspunt is dat (nieuwe) ontwikkelingen minimaal hydrologisch neutraal zijn of een verbetering opleveren ten opzichte van de bestaande situatie. Om wateroverlast te voorkomen moet de toename aan verhard oppervlak worden gecompenseerd. In dit geval is er sprake van een afname van circa 300 m2.
De locatie zal worden aangesloten op het bestaande rioolstelsel in Zeddam. Hemelwater afkomstig van het dak of het verhard oppervlak wordt niet op de riolering geloosd maar afgekoppeld en separaat aangeboden.
De ontwikkeling past hiermee binnen het Waterplan van de gemeente Montferland.
Algemeen
In het kader van de herziening van het bestemmingsplan is de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem bepaald in relatie tot de voorgenomen ontwikkeling. Dit houdt in dit geval in dat uit onderzoek duidelijk moet worden of er mogelijke gebruiksbeperkingen bestaan in relatie tot het beoogde gebruik.
Toetsing
In augustus 2016 is ter plaatse van het plangebied een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het rapport is als bijlage opgenomen bij dit bestemmingsplan toegevoegd (Bijlage 2).
Op basis van het vooronderzoek is voor de locatie de hypothese 'onverdachte locatie' gehanteerd omdat er geen aanwijzingen zijn die duiden op de (voormalige) aanwezigheid van één of meerdere verontreinigingsbronnen.
Uit de resultaten van het onderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:
De milieuhygiënische kwaliteit is geschikt voor het voorgenomen gebruik.
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
Algemeen
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van geluidsgevoelige bestemmingen zoals aangegeven in de Wet geluidhinder (Wgh). In de Wgh is bepaald welke geluidsbelasting is toegestaan. In het bestemmingsplan moet worden aangetoond dat de nieuwe woonruimtes, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Op grond van de bepalingen van de Wgh dient er akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden als nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de geluidszone van een weg worden gesitueerd.
Toetsing
De voorgenomen ontwikkeling ligt binnen de bebouwde kom van Zeddam op circa 10 meter uit de as van de 's-Heerenbergseweg en op 18 meter uit de as van de Padevoortseallee. Alle wegen in de omgeving hebben een maximum snelheid van 30 km/uur en hebben daarom geen geluidzone volgens de Wgh. In de directe omgeving van de locatie liggen alleen 30 km wegen zonder geluidzone. De geluidbelasting door wegverkeer hoeft daarom niet te worden getoetst aan de Wgh.
Naast de bepalingen van de Wgh dient de voorgenomen ontwikkeling te voldoen aan de Wet ruimtelijke ordening waarin is opgenomen dat er sprake moet zijn van 'een goede ruimtelijke ordening'. Voor het aspect geluid is er sprake van 'een goede ruimtelijke ordening' als voor de woningen de geluidbelasting op de gevels niet hoger is dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB na aftrek van 5 dB, dat is 53 dB zonder aftrek dan wel dat voldaan wordt aan de maximale hogere waarde van 63 dB waarbij tevens wordt voldaan aan de eis voor de geluidwering conform het Bouwbesluit.
Uit het uitgevoerde akoestisch onderzoek (zie Bijlage 3) blijkt dat de geluidbelasting op de voorgevels ten hoogste 59 - 60 dB zonder aftrek bedraagt (zie tabel III.3 uit het akoestisch onderzoek). Er is dus sprake van een goede ruimtelijke ordening voor het aspect geluid wanneer voldaan wordt aan de eisen voor de geluidwering uit het Bouwbesluit. Voor deze rekenpunten zijn geluidswerende maatregelen nodig om te voldoen aan een karakteristieke geluidwering GA;k van 26 - 27 dB.
Voor de overige gevels met een geluidbelasting van ten hoogste 53 dB zonder aftrek bedraagt de benodigde karakteristieke geluidwering GA;k 20 dB. Dit is de minimale waarde conform het Bouwbesluit. Voor de achtergevels zijn geen aanvullende geluidwerende voorzieningen nodig die boven de standaard eisen uitgaan.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
Algemeen
De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin onder ander grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijk situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarden voor PM2‚5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2‚5 wordt voldaan.
Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio's waar overschrijdingen plaatsvinden. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarde ligt. Plannen die in 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet langer getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens is in de AMvB-NIBM vastgelegd bij 3% van de grenswaarden van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het plan tot maximaal 1,2 µg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij kan blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het plan 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstelling als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag is. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.
Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreidingen binnen 50 meter van een (drukke) provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.
Toetsing
De voorgenomen ontwikkeling omvat vijf woningen. Volgens de ministeriële regeling NIBM draagt een bouwplan van deze omvang (minder dan 1500 woningen) niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de lokale luchtkwaliteit onderzocht, zodat onacceptabele gezondheidsrisico's kunnen worden uitgesloten. Hiertoe is de Monitoringstool uit het NSL van de rijksoverheid geraadpleegd. De monitoringstool geeft inzicht in de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in het plangebied tussen 2015 en 2030. De monitoringstool kent scenario's zonder en met lokale maatregelen die er voor moeten zorgen dat op termijn overal aan de grenswaarden wordt voldaan. Beide scenario's laten in de toekomst een afname van concentraties zien. Dit komt doordat bedrijven en het verkeer steeds schoner worden door technologische verbeteringen. De monitoringstool maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2015, 2020 en 2030 in het plangebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.
Conclusie
Op basis van voorgaande kan worden geconcludeerd dat zowel vanuit de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor onderhavig initiatief.
Algemeen
Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen; de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Hierbij wordt gekeken naar de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Er wordt daarbij een onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico wordt uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.
Groepsrisico
Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi (Besluit externe veiligheid inrichtingen) (stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.
Toetsing
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van nieuwe kwetsbare objecten, namelijk woningen. Om te bepalen waar er zich stationaire en mobiele bronnen bevinden, is de risicokaart Nederland geraadpleegd. Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van de Risicokaart weergegeven. Hierop is de locatie 's-Heerenbergseweg 34 met een blauwe pijl aangeduid.
Afbeelding 4.1 uitsnede risicokaart
Op deze kaart is te zien dat in de kern Zeddam geen inrichtingen of leidingen bevinden op het gebied van de risicobeoordeling van Externe Veiligheid.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect externe veiligheid geen belemmeringen vormt ten aanzien van de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied.
Algemeen
Een goede ruimtelijke ordening houdt ook in dat wordt voorkomen dat er voorzienbare hinder ontstaat. Deze hinder ontstaat wanneer bedrijvigheid en woningen zich niet op een verantwoorde afstand van elkaar bevinden. Indien door middel van een plan nieuwe, gevoelige functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu mogelijk kan worden gemaakt. Hierbij moet enerzijds rekening worden gehouden met omliggende functies met een milieuzone. Anderzijds mogen de omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van een nieuwe gevoelige functie.
Wat betreft de aanbevolen afstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies, zoals wonen, is de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten geraadpleegd. In deze VNG publicatie zijn richtafstanden voor diverse omgevings- en gebiedstypen opgenomen.
Het gaat onder andere om de volgende omgevings- en gebiedstypen: 'rustige woonwijk', 'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'. In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningen, horeca en kleine bedrijvigheid. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegende agrarische en andere bedrijvigheid kan als een gemengd gebied worden beschouwd. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf het op de verbeelding aangeduide deel voor de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van een nieuwe of bestaande gevoelige functies gelegen buiten het betreffende perceel.
Toetsing
In de navolgende tabel is aangegeven op welke afstand zich de verschillende bedrijven bevinden tot de planlocatie. Tevens is de richtafstand aangegeven die is opgenomen in de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering.
Tabel 4.1 afstand van omliggende bedrijven tot dichtstbijzijnde woning
Daar waar voldaan wordt aan deze afstand kan worden aangenomen dat er geen voorzienbare hinder ontstaat en dat een goed woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd. Uit tabel 4.1 blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de minimale afstand die in de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' is opgenomen.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zal onderzocht moeten worden of deze nadelige effecten kunnen hebben op beschermde flora en fauna. In dat kader dienen ruimtelijke ontwikkelingen getoetst te worden aan de Wet natuurbescherming.
Op 19 juli 2016 is een Quickscan natuuronderzoek uitgevoerd op de locatie. Deze quickscan is als Bijlage 4 opgenomen bij deze toelichting. Doel van het onderzoek is, in te schatten of er op de onderzoekslocatie planten- en diersoorten aanwezig of te verwachten zijn die een beschermde status hebben en die mogelijk verstoring kunnen ondervinden door de voorgenomen ontwikkeling (sloop bestaande bebouwing en nieuwbouw van woningen).
Gebiedsbescherming
Aangezien de onderzoekslocatie niet is gelegen in of grenst aan een onderdeel dat behoort tot de het Natuurnetwerk Nederland, is aantasting niet aan de orde. Externe werking op overige beschermde natuurgebieden, zoals het Natura 2000-gebied NSG Hetter-Millinger Bruch is, gelet op afstand tot de onderzoekslocatie en de aard van de ingreep niet aan de orde. De onderzoekslocatie is niet gelegen binnen de invloedsfeer van een beschermd natuurmonument.
Soortenbescherming
Op basis van de Quick scan is geconcludeerd dat het dak geschikt is voor de huismus en de gierzwaluw. Er zijn dakranden, nisjes of spleten aanwezig waarvan deze soortgebruik kan maken.
Tevens is de locatie in principe geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen, vanwege de ruimte langs de dakranden en beschadigde dakpannen die toegang geven tot ruimte onder de dakpannen. Verder zijn er op verscheidene plekken ruimtes achter de zonneschermen waargenomen waar vleermuizen gebruik van kunnen maken. De zolder is geschikt als verblijfplaats en is bereikbaar voor vleermuizen door een gat boven een van de ramen en via de dakpannen. Tijdens het veldbezoek zijn geen uitwerpselen of andere sporen gevonden. De bebouwing is geschikt als verblijfplaats voor gewone dwergvleermuis, laatvlieger en gewone grootoorvleermuis. Deze soorten kunnen de bebouwing in principe gebruiken als zomerverblijf, kraamverblijf en als paarverblijf.
De onderzoekslocatie vormt geschikt habitat voor de steenmarter. Deze soort komt in de omgeving veelvuldig voor. Steenmarters gebruiken hooizolders, loze ruimtes onder het dak, schuurtjes en dergelijke, als verblijfplaats. Een steenmarter heeft binnen zijn territorium verscheidene verblijfplaatsen. Tijdens het veldbezoek zijn een tiental uitwerpselen aangetroffen die duiden op het gebruik van de onderzoekslocatie als vaste rust- of verblijfplaats door deze soort. Gelet op het aantal uitwerpselen kan worden geconcludeerd worden dat de onderzoekslocatie als vaste rust- of verblijfplaats dient voor een steenmarter.
Worst-case benadering
Om duidelijkheid te krijgen over de aanwezigheid van de gierzwaluw, de huismus en de vleermuizen zou er aanvullend onderzoek uitgevoerd worden. Bij dit project is er echter gekozen voor een worst-case benadering. Met deze worst-case benadering wordt uitgegaan van de aanwezigheid van de soorten en worden de verblijfsmogelijkheden beschermd in of in de directe omgeving van het plangebied.
Op basis van de input van de quickscan is er een worst-case rapport opgesteld waarin maatregelen zijn opgenomen waarin de verblijfsmogelijkheden van de vijf beschermde soorten, te weten de gierzwaluw (Apus apus), de gewone dwergvleermuis (Pipistrellus pipistrellus), de laatvlieger (Eptesicus serotinus) gewone grootoorvleermuis (Plecotus auritus) en de huismus (Passer domesticus) worden geborgd. Dit rapport is als Bijlage 5 bij de toelichting gevoegd.
Bij een worst-case benadering vindt een maximale compensatie plaats op basis van de gebouwkenmerken en expert-judgement. Op basis van de kenmerken van het gebouw is vastgesteld wat de omvang van de mogelijk aanwezige populatie is. Aan de hand van het werkprotocol met mitigatie zijn de compensatiedoelen bepaald.
In de regels van het bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen (artikel 8.4) die bepaald dat voordat de bestaande bebouwing in het plangebied gesloopt mag worden, de compensatie ten behoeve van mitigatie (conform het voorgenoemde rapport) moet hebben plaatsgevonden.
Een andere optie in de regels is om nader onderzoek naar de soorten te doen, om te bepalen of de soorten al dan niet voorkomen. Als de soorten niet voorkomen, kan er gesloopt worden. Indien ze wel voorkomen dan mogen de gebouwen pas gesloopt worden nadat ontheffing van de Wet natuurbescherming is verleend.
Ten aanzien van de Steenmarter is bij de provincie Gelderland een ontheffing aangevraagd. Na verstrekking van de ontheffing kan de rustplaats worden afgesloten c.q. gesloopt.
Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Zoals aangegeven in paragraaf 3.1.3 en 3.3.3 wordt hier ingegaan op de invulling van de Watertoets zoals opgenomen in artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het doel van de watertoets is de vroegtijdige betrokkenheid van de waterbeheerder bij ruimtelijke planprocessen te borgen. Daarmee wordt beoogd alle doelstellingen van het waterbeleid expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing te nemen bij alle ruimtelijke plannen en besluiten die relevant zijn voor het watersysteem. De watertoets heeft daarmee meer een procesmatig karakter dan dat van een echte toets.
In deze paragraaf worden de effecten van de ruimtelijke ontwikkelingen per waterthema afgewogen. De relevante waterthema's worden door middel van de watertoetstabel van Waterschap Rijn & IJssel. Het Waterschap heeft deze watertoetstabel ontwikkeld om op een overzichtelijke wijze de relevante wateraspecten in beeld te brengen en te duiden met welke intensiteit het watertoetsproces doorlopen moet worden. De vragen zijn er op gericht op de locatie van de ruimtelijke ontwikkeling en welke veranderingen er mogelijk worden gemaakt.
In de tabel zijn 12 waterthema's opgenomen. Aan de hand van een aantal toetsvragen wordt duidelijk in hoeverre het waterthema relevant is voor de locatie en de voorgenomen ontwikkeling. Voor het vervolgproces is het van belang of een watertoetsvraag met de relevantie 2 met 'ja' wordt beantwoord. Als er op een categorie 2 vraag 'ja' geantwoord is, is een uitgebreide watertoets noodzakelijk. Is er op geen van de categorie 2 vragen 'ja' geantwoord dan is de voorgenomen ontwikkeling waterhuishoudkundig niet van belang en is er geen wateradvies van het waterschap vereist.
Thema | Toetsvraag | Relevant? | Intensiteit | ||
Veiligheid | 1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade) 2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier? |
Nee Nee |
2 2 |
||
Riolering en Afvalwater- keten |
1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1 m3/uur? 2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ? 3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap? |
Nee Nee Nee |
2 1 1 |
||
Wateroverlast (oppervlakte- water) |
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2.500 m2? 2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m2? 3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? 4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes? |
Nee Nee Ja Nee |
2 1 1 1 |
||
Oppervlakte- waterkwaliteit |
1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd? |
Nee |
1 |
||
Grondwater- overlast |
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? 2. Is in het plangebied sprake van kwel? 3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren? 4. Beoogt het plan aanleg van drainage? |
Nee Nee Nee Nee |
1 1 1 1 |
||
Grondwater- kwaliteit |
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking? |
Nee |
1 |
||
Inrichting en beheer | 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap? 2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel? |
Nee Nee |
1 2 |
||
Volksgezond- heid |
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel? 2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)? |
Nee Nee |
1 1 |
||
Natte natuur | 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ? 2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water? 3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur? 4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied? |
Nee Nee Nee Nee |
2 2 1 1 |
||
Verdroging | 1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied? | Nee | 1 | ||
Recreatie | 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? |
Nee |
2 |
||
Cultuurhistorie | 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? |
Nee |
1 |
Tabel 4.2 watertoetstabel
Op grond van de voorgaande tabel kan worden geconcludeerd dat het aspect water geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
Door ondertekening van het verdrag van Malta (1992) heeft Nederland zich verplicht om bij ruimtelijke planvorming nadrukkelijk rekening te houden met het niet-zichtbare deel van het cultuurhistorisch erfgoed, te weten de archeologische waarden. In de Erfgoedwet is geregeld hoe met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden moet worden omgegaan. Het streven is om deze belangen tijdig bij het plan te betrekken.
Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast. In aanvulling hierop dient op grond van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.
Archeologie
Vanwege het voorgaande is door RAAP Archeologisch Adviesbureau een bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek (gecombineerd verkennend en karterend booronderzoek) uitgevoerd. Het rapport is als Bijlage 6 bij de toelichting opgenomen.
De verwachte holtpodzolbodem bleek daadwerkelijk aanwezig in twee boringen. In het grootste deel van het plangebied is de ondergrond echter verstoord tot in de C-horizont. Op recente archeologische indicatoren na, zijn er geen relevante archeologische indicatoren aangetroffen die kunnen duiden op de aanwezigheid van een archeologische vindplaats ter plaatse van het plangebied.
Op basis van de resultaten van dit onderzoek wordt in het plangebied in het kader van de voorgenomen bodemingrepen geen archeologisch vervolgonderzoek aanbevolen.
Cultuurhistorie
Het plangebied is op zo'n 400 meter van de historische kern van Zeddam gelegen en op ruim 800 meter noordoostelijk van het plangebied ligt de havezathe Padevoort dat dateert uit de 17e eeuw, maar de eerste vermelding van het landgoed stamt uit de 13e eeuw.
Op grond van historisch kaartmateriaal is na te gaan dat het gebied van eind 18e eeuw tot het eerste kwart van de 20e eeuw onbebouwd en agrarisch in gebruik is geweest. De 's -Heerenbergseweg is halverwege de 19e eeuw aangelegd. De doorgaande weg vanuit Zeddam naar het zuiden toe lag voor die tijd westelijk van het plangebied.
Uit historische kaarten blijkt dat in de periode van circa 1880 tot 1930 ook bebouwing in het plangebied aanwezig was. De huidige bebouwing zou volgens de gegevens in de Basisadministratie Adressen en Gebouwen (BAG) rond 1930 gebouwd moeten zijn.
De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmeringen voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van vijf woningen. Op grond van de kengetallen uit het CROW (Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek) is berekend wat de verkeersgeneratie en de parkeerbehoefte is. Hiervoor is uitgegaan van de typologie 'huurhuis, sociale huur' van de verstedelijkingsgraad 'weinig stedelijk' en het gebiedstype 'schil centrum'.
De voorgenomen ontwikkeling zal door zijn omvang niet leiden tot een substantiële toename van het aantal verkeersbewegingen in de omgeving van het plangebied. De 's-Heerenbergseweg heeft voldoende (rest)capaciteit om het aantal verkeersbewegingen te verwerken.
Ten aanzien van het parkeren is op grond van de richtlijnen is de gemiddelde parkeerbehoefte per woning van 1,4 parkeerplaatsen. Op grond van de voorgenomen ontwikkeling is er een parkeerbehoefte van 7 parkeerplaatsen. Er is op het perceel rekening gehouden met de aanleg van 9 parkeerplaatsen (zie Bijlage 1).
Geconcludeerd kan worden dat vanuit de aspecten verkeer en parkeren er geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied.
Binnen het plangebied zijn de navolgende kabels en leidingen aanwezig:
Binnen het plangebied liggen geen regionale en hoofdleidingen en kabels die beperkingen opleggen ten aanzien van de voorziene ontwikkelingen.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar.
Tussen de gemeente en de ontwikkelaar wordt een anterieure overeenkomst gesloten. Het opstellen van een exploitatieplan is in dat geval niet noodzakelijk. De financiële haalbaarheid van het plan wordt hiermee geacht te zijn aangetoond.
Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:
Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden' (omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).
Een bestemmingsplan regelt derhalve het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen) en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:
Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.
Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijhorende regel worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:
De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
In dit bestemmingsplan zijn de bestemmingen Tuin, Wonen en Verkeer - Verblijfsgebied opgenomen.
De gronden tussen de woningen en de 's-Heerenbergseweg zijn bestemd als 'Tuin'. Deze gronden zijn bestemd voor tuinen.
Op en in de gronden van deze bestemming mogen uitsluitend erkers en ingangspartijen aan een woning en bij de bestemming behorende overige bouwwerken, zoals erf- of perceelafscheidingen en tuinmeubilair, niet zijnde carports en overkappingen worden gebouwd. In de bouwregels van deze bestemming zijn de maatvoeringseisen voor de bouw van deze bouwwerken opgenomen.
De beoogde woningen in het plangebied zijn bestemd als 'Wonen'. De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, beroep aan huis of het bestaande bedrijf aan huis, tuinen en erven.
Van de gebouwen binnen deze bestemming mag 30% van de vloeroppervlakte tot een maximum van 50 m2 gebruikt worden voor een beroep aan huis.
Binnen de bestemming mogen woningen, bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken, zoals erf- of perceelafscheidingen en tuinmeubilair worden gebouwd. Binnen de bestemming is een bouwvlak opgenomen. De woningen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd. Er mogen maximaal 5 woningen worden gebouwd. Dit maximum aantal is op de verbeelding aangegeven. De woningen mogen uitsluitend in aaneengebouwde vorm worden. De maximale goot- en bouwhoogte van de woningen zijn op de verbeelding opgenomen.
Bijbehorende bouwwerken (bijvoorbeeld bijgebouwen) en overige bouwwerken (bouwwerken, geen gebouw zijnde) zijn, onder voorwaarden, ook toegestaan. De maatvoeringseisen van deze bouwwerken zijn opgenomen in de bouwregels.
In de regels van de bestemming is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van het toestaan van een aan huis gebonden bedrijf. Voor de afwijking gelden aanvullende voorwaarden voordat deze kan worden verleend.
Aan de zuidzijde van de woningen zijn parkeerplaatsen en een ontsluitingsweg beoogd. Deze gronden zijn bestemd als 'Verkeer - Verblijfsgebied'. De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen, pleinen en straten, wandel- en fietspaden met een functie voornamelijk gericht op verblijf; parkeer-, groen-, water- en speelvoorzieningen; waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen; esthetische kunstwerken zoals beelden, waaronder ook begrepen oorlogsmonumenten; overige bouwwerken waaronder ook begrepen zitelementen, podiums en bankjes.
Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd. Overige bouwwerken zijn, onder voorwaarden, wel toegestaan.
Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld begrippen, de wijze van meten, algemene afwijkingen en overgangsrecht. Deze min of meer standaardregels in bestemmingsplannen worden hier verder niet toegelicht.
Te zijner tijd worden in dit hoofdstuk of in een separate bijlage de resultaten van de procedure verwerkt.